DEEL 1: ROTEREN - Artigym-Herzele · 2014. 12. 30. · Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy...

140
Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte 1 DEEL 1: ROTEREN Roteren rond de breedte-as A. Voorwaartse Koprol 1. Tekening en beschrijving Vanuit buigstand met een bolle rug en de armen voorwaarts gericht, worden de handen op schouderbreedte gplaatst dicht bij de voeten. De armen worden gebogen en de nek wordt tussen de schouders geplaatst. Er wordt afgeduwd met de voeten. Het lichaam wordt zo bol mogelijk gehouden om zo min mogelijk kontakt met de grond te hebben (verminderen weerstand). Daarom de knieën en de hielen dicht bij de romp houden. 2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria van een correcte basisrol - Vertrekken in strekstand, komen tot hurkhouding en de handen plaatsen op schouderbreedte - Schouders plaatsen (niet het hoofd) - Zonder schokken gebogen rollen op een ronde rug - Rollen op een rechte lijn - Recht komen tot stand: zonder naduwen met de handen met de voeten en knieën aaneengesloten 3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden Rugw. schommelen: Kin op de borst Handen rond de schenen bolle rug maken

Transcript of DEEL 1: ROTEREN - Artigym-Herzele · 2014. 12. 30. · Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy...

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    1

    DEEL 1: ROTEREN

    Roteren rond de breedte-as

    A. Voorwaartse Koprol

    1. Tekening en beschrijving

    Vanuit buigstand met een bolle rug en de armen voorwaarts gericht, worden de handen op schouderbreedte gplaatst dicht bij de voeten. De armen worden gebogen en de nek wordt tussen de schouders geplaatst. Er wordt afgeduwd met de voeten. Het lichaam wordt zo bol mogelijk gehouden om zo min mogelijk kontakt met de grond te hebben (verminderen weerstand). Daarom de knieën en de hielen dicht bij de romp houden.

    2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria van een correcte basisrol

    - Vertrekken in strekstand, komen tot hurkhouding en de handen plaatsen op schouderbreedte - Schouders plaatsen (niet het hoofd) - Zonder schokken gebogen rollen op een ronde rug - Rollen op een rechte lijn - Recht komen tot stand: zonder naduwen met de handen met de voeten en knieën aaneengesloten

    3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    Rugw. schommelen: Kin op de borst Handen rond de schenen bolle rug maken

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    2

    mat-hurkstd./rollen tot kaarsstd.; terug rechtkomen op de Vtn.

    4. Leerweg

    1) rol uitlokken mat- zijw. sprdstd./ Hn. op de grond pltsn., tss. Bn. kijken; rollen. Hpn. hffn; Ki. op de Bo.

    2) om steun op de An.en Hn. te leren nemen en om het Hfd. recht tussen de An. te houden, om te leren rollen op de schouders (Ki. op Bo.)

    gesteunde lig op kast Kniezit vanop plint

    vanuit kniehielzit, buigstand of kniestand vanuit lig op een op een bank of kast (1) hellend vlak

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    3

    rollen vanuit kruiwagenhouding met partner.

    2)Rollen vanaf een hellend vlak (grotere rotatiesnelheid)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    4

    5. Helpersfunctie:

    Daar het voorwaarts rollen een eenvoudige en weinig risicovolle beweging is wordt er zo weinig mogelijk met helpers gewerkt. Indien helpen in een aanleerfase toch noodzakelijk zou blijken worden volgende 3 manieren aangeraden.

    1.Hfd. indraaien,(begeleiden aan de rug 2.helper(voor uitvoerder) reikt de Hn. aan aan rechtkomende uit-voerder 3.helper neemt draaigreep aan opperarm van de uitvoerder

    6. Andere vormen

    VARIATIES: Variëren van de startpositie

    Koprol vanuit spreidstd., gesterkte gesteunde std.,voorwaartse spreidstd., voor-lingse voeten-en handensteun, Knieënstnd., Handenstd.,Kopstnd., kikvorrstd., Kopstd., zit, waagstnd.….

    Variëren van de rol zelf

    Koprol zonder handensteun, met gespreide benen, met gestrekte benen, zweef-rol (zie later)

    Variëren van de eindpositie:

    Waagstand., uitvalstd. voorw., 1/2 Knstd., sprdstd., ruglig, std. 1 B.….

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    5

    Opmerking: een handige opstelling om rollen eindigend met gespreide of ge-strekte benen aan te leren is de rolmachine (BLOSO gymrapport) Deze opstelling bestaat uit 3 geschrankte banken met een matje erop. Afhanke-lijk van de oefening wordt er in de richting van beide of in de richting van de en-kel bank gerold. Er wordt vertrokken op de mat en geëindigd met de voeten op de grond. Door dit niveauverschil (een bankhoogte) wordt de oefening haalbaar ook voor leerlingen met een beperkte beenlenigheid.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    6

    Rolmachine vw. rollen met gestrekte Bn. (3 geschrankte banken met mat erop) (eindigen met voeten op de grond, linker

    Hd. op de linker bnk., rechter Hd. op de rechter bnk.)

    vw. rollen met gespreide Bn. rollen van hoog naar laag (eindigen met beide Hdn. op middenste bank) (eind. op mat met zijw. gespr. Bn.)

    COMBINATIES: Rollen gecombineerd met andere gymnastiekvaardigheden

    in reeks, na handenstand, na kopstand, na rad, koprol met 1/4 draai (zonder tussenlanding)…

    Koprol voorafgegaan door verschillende sprongen: strekspr., hurkspr., engelenspr. + koprol opspr. tot sprstd., spreid-sluitspr. + koprol hurkspr. Knn. vastnemen + koprol voorw. springen tot uitvalstd., tot sluitstd. + koprol opspr. 1/2 draai, sluitstd. koprol moedspr. + koprol

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    7

    B. Zweefrol of duikrol.

    1. Beschrijving en tekening.

    Is een koprol met een zweeffase (moment zonder enig contact met de grond).

    De termen zweefrol en duikrol worden hier door elkaar gebruikt. In de literatuur maakt men meestal een onderscheid en beschouwt men de duikrol als een ho-gere en de zweefrol als een verdere uitvoering

    2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria

    - Alle vereisten van de koprol. - Er moet een moment zijn waarop voeten en handen los zijn van de grond. - De zweeffase goed opvangen door de armen en door buiging van het lichaam, zodat men zonder schokken rolt.

    3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    - De voorwaartse koprol moet perfect gekend zijn alvorens men mag starten met het aanleren van de zweefrol. - kunnen huppen

    4. Leerweg

    1) rollen van hoog naar laag (veilige landing!)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    8

    2) met aanloop, enkele en dubbele afstoot en afstootmiddelen

    5. Helpen.

    De leerkracht kan het hoofd helpen indraaien.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    9

    Het "kunstmatig" verhogen van de zweeffase of rollen naar verhoogde lan-dingsmatten is een must om veilig te kunnen werken.

    6. Andere vormen en combinaties

    7. Didactische richtlijnen en opmerkingen

    De materiaalkeuze moet een veilige uitvoering waarborgen. Een progressieve aanpak is essentieel om geleidelijk de zweeffase in te bou-wen van een verhoogde afstoot rollen en de handen progressief verder plaat-sen. Veel aandacht aan het snel indraaien van het hoofd. Concentratie, aandacht en stilte in de klas. Enkel voor gevorderde leerlingen die de koprol beheersen. Steeds maximale veiligheidsmaatregelen.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    10

    C. Koprol achterwaarts (rugwaarts)

    1. Tekening en beschrijving

    De beweging is gelijklopend met de voorwaartse koprol Er wordt vertrokken vanuit buigstand. Vanuit een rugwaarts evenwichtsverlies worden alle gewrichten snel gebogen, knieën en hielen worden dicht tegen het lichaam gehouden. Het lichaam blijft gedurende de rol zo aaneengesloten mogelijk (minder weer-stand, Kin tegen borst) De handen worden vlug naast de oren geplaatst en de armen worden gestrekt opdat het achterhoofd onderuit zou kunnen

    2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria van een correcte achterwaartse basisrol:

    -Vertrekkend vanuit strekstand snel alle gewrichten buigen. -Zitvlak op de grond plaatsen dicht bij de hielen -Zonder schokken rugwaarts rollen op een ronde rug, de handen snel naast de oren zetten -Rollen op een rechte lijn -Drukken op de armen (strekken) ,eindigen in hurkzit en komen tot strekstand

    3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    Voorwaarde: De voorwaartse rol is gekend Voorbereidende oefeningen:

    1. Schommelen vanuit zit

    ! Kin tegen de borst houden

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    11

    2. Schommelen vanuit hurkstand ! Hn. snel plaatsen naast de oren ! lichaam in een bolvormig houding te houden

    4. Leerweg

    1. schommelen (zie boven)

    2. In een eerst aanleerfase wordt soms gebruik gemaakt van het plaatsen van de onderarmen ipv. de handen en dit met hoge ellebogen. Deze oefening wordt dan uitgevoerd vanop een hellend vlak.

    De voordelen van deze methode zijn: - geen nekbelasting - groter vlak om mee te duwen De nadelen van deze methode: - moeilijk om tot steun op de voeten te komen

    - eenmaal deze oefening gekand moet er overgegeaan worden naar het plaatsen van de handen (geen verdere opbouw) - moeilijke stap naar plaatsen van de handen (moeilijk af te le-

    ren)

    3. van een afhellend vlak rollen

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    12

    4.vanop verhoog

    vanuit zit op de trampoline vanuit zit op kast (1)

    vanop een bank tot op de grond met de rolmachine (zie vw. rollen)

    5.Rollen tot grote zijw. sprdstd.

    6. de eindvorm (vlakke mat)

    5. helpersfunctie:

    -steun (liften) aan de Sch. om het duwwerk te verlichten en zo de druk op de halswervels te verminderen. -klemgreep rond het Bkkn. (bekken heffen zodat hoofd kan draaien) -klemgreep opperarm (rotatie versnellen) !! Nooit trekken aan de benen (hyperflexie nek)

    6. Andere vormen 6.1. variatie in de uitgangshouding: vanuit hurkstd., langzit, strkstd., sprdstd., sprdzt.,…

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    13

    6.2.variatie in de actie met gestrekt of gespreide benen,…

    6.3 variatie in de eindhouding zijw. spreidstd., voorw. sprdstd., met Bn. gestr. en aaneengesloten (voorberei-ding op stutten), ½ Knieënstnd., Knieheilzit, Kopstad., Handenstd.,….

    6.4. combinaties van variaties vanuit langzit/ aw. rollen tot gest. zijw. sprdstd.

    6.5. Combinaties: - opsprong rugw. rollen - opsprong met 1/2 draai en rol - afsprong van een toestel (vb.bnk.) en rol - opsprong met 1/1 draai en rol - gehurkte voorw. rol - 1/2 draai opsprong - Rugw. rol - 1/2 draai...

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    14

    - gespreide voorw. rol, rechtkomen tot sprdstd., terugkeren en gesprd. rugw. rollen ... - Handenstd.doorrollen - rugw. rollen - Rugw. rollen per 2 -...

    D. Duikelen

    1. Achterover duikelen aan:

    1. aan de touwen en de ringen: - hoe hoger het toestel vastgenomen (duimgreep) wordt, hoe moeilij-

    ker de oefening wordt. - met of zonder zwaaien van het toestel - met 1 of 2 benen afstoten, of zonder afstoot - gehurkt of gestrekt - gecombineerd met andere bewegingen zoals vouwhang en omge-

    keerde strekhang Voordelen: gemakkelijk te differentiëren, snel te installeren, vele oefenplaatsen Nadelen: zware grijpgreep 2. aan duikelstangen, brugleggers, rekstok, trapeze, trapezoïde,….

    - de voeten gaan onder de stang door. - met of zonder zwaaien van het toestel - met of zonder raken van het materiaal - met 1 of 2 benen afstoten, of zonder afstoot - hoog of laag, vanuit hang - klein materiaal gebruiken

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    15

    E. Achterover duikelen om

    I. Borstwaarts omkeren

    1. Tekening en beschrijving

    De rekstok wordt vastgenomen met de handen in kneukelgreep (omwille van verdere verbindingen) op schouderbreedte. De beide armen worden gebogen en gelijktijdig wordt het achterste been krach-tig richting over rekstok gezwaaid en worden de heupen naar de rekstok ge-bracht. Het tweede been volgt en wordt bij het eerste gebracht. Eenmaal beide benen en heupen over de rekstok zijn worden de armen gestrekt en de romp geheven thv. het horizontale..

    2. Vereisten en evaluatiecriteria - Beginhouding: strekstand voor de rekstok handen op schouderbreedte in kneukelgreep - Omkering: - Armen buigen, gelijktijdig bekken en benen heffen

    - Blik op de knieën, kin op de borst - Buik tegen de rekstok brengen tijdens achterwaarts draaien - Eindhouding: streksteun

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    16

    3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden.

    -oefeningen uitvoeren aan de rekstok veronderstellen volgende voorwaarden: -een minimum aan armkracht (zowel hang- en steunkracht) -een minimum aan buikspieren

    -voldoende ontwikkelde ruimteperceptie en lichaamsperceptie -beheersen van de basisoefeningen aan klim- en klautertoestellen -gewenningsoefeningen aan de rekstok -rekstok- strekstand, handen in kneukelgreep /tot steun springen

    -rekstok- streksteun, handen in kneukelgreep / voorwaarts duikelen

    -rekstok+verhoogde landing-strkstn., Hn. in Kngrp./tot steun sprgn.; vw. duikelen; koprol vw.

    -rekstok+verhoogde landing-strkstn., Hn. in Kngrp./tot steun sprgn.; vw. duikelen tot bghg.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    17

    -rekstok- hang, handen in kneukelgreep /via hoekhg. tussen de 2 steu-nen duikelen

    - rekstok-strkstn./vouwhg.

    - rekstok-strkstn./ vouwhg. met gesprd.Bn.

    -rekstok- strkstn./ halve vouwhg.

    - rekstok- strkstn./zolenzwaai; afsprngn.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    18

    -rekstok-strkstd./voor- aw. sprdhg.

    -rekstok- hang, handen in kneukelgreep /tussen de 2 steunen duikelen; Hn. lossen en komen tot strkstd.

    - rekstok- hang, handen in kneukelgreep / tussen de steun duikelen; knieën inhaken; handen plaatsen en komen naar strekstand via handen-stand

    -rekstok- hang, handen in kneukelgreep / tussen de steun duikelen; te-rugkeren - rekstok- strekstand, handen in kneukelgreep / tot steun springen en gestrekt zijwaarts vorderen - rekstok- strekstand, handen in kneukelgreep / tot steun springen; 1 voet op de rekstok zetten en over de rekstok springen -rekstok- strekstand, handen in kneukelgreep / tot steun springen; 1 been over de rekstok zwaaien; de andere volgt; komen tot zit -rekstok- strekstand, handen in kneukelgreep / tot steun springen; 1 been over de rekstok zwaaien; ½ draai rond de lengte-as; ander Bn. overbrengen tot strkstn.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    19

    - rekstok- strekstand, handen in kneukelgreep / tot steun springen; zijw. verpl. in volledige vormspanning

    -rekstok- standhang, handen in kneukelgreep/ met lossen van de greep klappen in de handen; herpakken greep.

    -rekstok- voorlingse stand, handen in kneukelgreep, armen gestrekt/ on-derlopen, rekstok vasthouden

    -rekstok- streksteun, handen in kneukelgreep /buigstrekbeweging uitvoe-ren in heupen en armen, afspringen

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    20

    -rekstok- streksteun, handen in kneukelgreep /evenwicht zoeken op het bekken; handen lossen

    - rekstok- streksteun, handen in kneukelgreep /1 been gestrekt over-zwaaien; terugkeren.

    4. Leerweg 4.1. achterwaarts duikelen tussen touwen, aan duikelstangen (zie duikelen)

    4.2. globale vorm met toestelarrangementen

    4.2.1. lage rekstok (0.5 m) – Ruglig, 1 Bn. gebgn., 1 Vt. gestnd., Hn.

    Kneukelgreep/ Borstw. omkeren

    Helpersfunctie: - schouders liften - bekken bij rekstok brengen

    4.2.2. rekstok (Schouderhgte.) + opstapje – strkstd., Kneukelgrp./ Borstw. omkrn.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    21

    kastkop op kast (3 tot 4) bank wandrek ongelijke leggers (:) helper

    4.3 eindvorm met (:)

    5. Helpersfunctie: - liften (duwen) aan rug en bekken - bij zwakke armspieren : onder de schouder heffen

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    22

    II. Achterwaartse buikdraai

    1. Tekening en beschrijving

    Er wordt vertrokken vanuit streksteun op de rekstok, handen op schouderbreed-te in kneukelgreep. Er wordt een buigstrekbeweging uitgevoerd in heupen en armen. Tijdens het strekken komen de heupen los van de rekstok en worden de benen rugwaarts gezwaaid tot minstens horizontaal. De rekstok wordt in deze strekking terug benaderd. De schouders komen achter de steun. De rekstok raakt de bovenbenen en de heupen worden licht gebogen, de armen blijven ge-strekt. Er wordt achterwaarts rond gedraaid met de kin op de borst. Het draaien wordt afgeremd door de heupen volledig te strekken. 2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria

    - Ritme: duidelijke buigstrekbeweging vertrekkend vanuit streksteun - Gestrekte afzet, heupen los van de rekstok - Het draaien:

    - rugwaarts evenwichtverlies - heupen in stompe hoek, armen gestrekt - dijen tegen de rekstok - oriëntatie op de voeten

    - eindigen in streksteun in stilstand 3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    - zie supra (gewenningsoefeningen borstwaarts omkeren) - borstwaarts omkeren (gestrekte uitvoering) is verondersteld gekend

    (beginsituatie)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    23

    - vormspanningsoefeningen:

    Plankhouding, partner heft voeten kaarsstand

    - rekstok- streksteun/buigstrekbeweging met afsprong en evenwichtige landing

    - rekstok- streksteun/buigstrekbeweging met amortiseren en komen tot

    streksteun

    4. Leerweg

    4.1. gewenning aan achterwaartse rotatie - borstwaarts omkeren - borstwaarts omkeren met dubbele afstoot (2 voeten) (::)

    Helpersfunctie: zie borstwaarts omkeren

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    24

    - kast (1) + rekstok – strekstand / borstw. omkeren met dubbele afstoot (2 voeten) (::)

    4.2. opzet inoefenen zie voorbereidende oefeningen

    4.3. globale (gebogen) achterwaartse buikdraai

    4.4. strekken aanvoelen

    - rekstok – streksteun / gestrekt achterwaarts ronddraaien (::)(::)

    Helpersfunctie:

    - in een eerste fase dragen de 4 helpers de uitvoerder en wordt het bekken tegen de rekstok gehouden - bij het oprichten duwen de voorste 2 helpers aan de schouder

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    25

    - kast (1) + rekstok – strekstand/ springen in evenwichtsverlies; gestrekt achterwaarts laten ronddraaien (::)

    Helpersfunctie : ondersteunen aan bekken, onderrug en dijen

    4.5. gestrekte eindvorm - rekstok – streksteun/ achterwaartse buikdraai (::)

    5. Helpersfunctie eindvorm

    - positie voor de rekstok - tijdens de opzet, lichte begeleiding aan de bovenbenen - steun tijdens het draaien aan rug en billen

    F. Voorover duikelen aan

    1. aan de touwen en de ringen:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    26

    2. vanuit steun aan duikelstangen, brugleggers, rekstok, trapeze, trapezoïde,….

    G. Voorover duikelen om: voorwaartse molendraai

    1.Beschrijving en tekening

    - uitgangshouding = vw. spreidsteun, handen in palmgreep - het lichaam wordt opgedrukt, de dij van het achterste been wordt tegen

    de rekstok gedrukt - er wordt een grote stap voorwaarts gezet en het volledige lichaam blijft

    gestrekt gedurende de draai. - De eindhouding = de uitgangshouding

    2.Vereisten en evaluatiecriteria

    - Handen nemen in palmgreep - Opdrukken in spreidsteun - Grote stap voorwaarts nemen, voorste been hierbij heffen. Draaien met volle-dig gestrekt lichaam, achterste dij tegen het rek gedrukt. Met de neus een zo'n groot mogelijke cirkel beschrijven (hoofd in nek houden). - Een grote spreiding bewaren tijdens het draaien. - Eindigen in evenwicht en stilstand.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    27

    3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    - algemene gewenningsoefeningen aan de rekstok, vooral oefeningen met voorwaartse rotatie

    - vormspanningsoefeningen, leerlingen moeten zich volledig kunnen op-spannen en gestrekt houden

    - vanuit streksteun één been gestrekt overzwaaien en hierbij de hand-greep lossen en hernemen

    4. Leerweg

    - globale uitvoering van de eindvorm (::) - meer accent op de strekking en de snelheidscontrole - zelfstandige uitvoering

    5. Helpersfunctie

    - positie aan de rugzijde van de uitvoerder - met de buitenste hand onder de rekstok de pols omklemmen in draai-

    greep - de binnenste hand begeleidt en ondersteunt aan de rug tijdens het

    tweede deel van de beweging (namelijk het bovenkomen)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    28

    DEEL 2: STEUNEN

    1. Kopstand

    1.1. Tekening en beschrijving.

    Er wordt vertrokken vanuit hurkstand, de armen voorwaarts gestrekt. We plaat-sen de handen op schouderbreedte en het voorhoofd zover vóór de handen zo-dat we met het hoofd en de handen een gelijkzijdige driehoek maken. Door het strekken van de benen duwen we het bekken tot boven het hoofd tot dat de voeten loskomen van de vloer. Strek nu verder de rug, de heupen en eventueel de knieën wanneer je met gebogen benen recht komt. Keer langs de omge-keerde weg terug tot de uitgangshouding.

    1.2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria

    - Opkomen met de benen aaneengesloten en door middel van dichterbij slepen van de voeten. (niet afstoten) - Eerst het bekken heffen tot boven de schouders, dan de heupen strekken - In evenwicht komen en blijven door een solide steunbasis (driehoek) - Strekken in de lengte-as met voldoende vormspanning - Met vormspanning blijven staan en terugkeren langs omgekeerde weg

    1.3 Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    - Met behulp van partner, toestellen en eigen lichaamsschema moet de leer-ling zijn bekken in evenwicht boven het steunpunt weten te brengen.

    - Het lichaamsschema moet geoefend in omgekeerde houdingen. - De koprol is gekende leerstof - Inoefenen van de kaarsstand met voldoende vormspanning - De leerlingen hebben voldoende vormspanning (zie oefeningen handen-

    stand)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    29

    1.4. Leerweg

    Leerlingen moeten zich in omgekeerde houding bewust zijn van de positie van bekken en schouders. Met medewerking van een helper kan deze correcte po-sitie aangevoeld worden. Er kan hiervoor ook gebruik gemaakt worden van ver-tikale wanden zoals wandrekken en rechtopgezette matten.

    1.5. Helpen.

    Vanuit een knie- en voetensteun kan je het bekken helpen heffen tot boven het steunpunt. Je kan ook helpen het evenwicht te bewaren door een begeleidende klemgreep aan de knieën of bovenbenen.

    1.6. Andere vormen

    1.6.1 Variatie in de armpositie

    - wijde steun - gestrekte voor-achterwaartse steun - yoga-houding - armen gekruist - één arm voorwaarts, de andere achterwaarts - ….

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    30

    1.6.2 Variatie in de benen

    1.6.3. Variatie in de totale lichaamspositie

    1.6.4. Variatie in de uitgangshouding

    1.6.5. Variatie in de eindhouding

    tot koprol tot voorlingse voeten- en handensteun

    1.7. Didactische richtlijnen

    - Laat leerlingen niet te lang in een omgekeerde houding staan (kort oefen-momenten)

    - Let op voor nekblessures.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    31

    -Oefeningen waarbij enkel op hoofd gesteund wordt (niet op de handen) kunnen beter enkel in clubverband aangeboden worden.

    -Bij de verbinding kopstand koprol voorwaarts, moet er eerst eeen even-wichtsverlies gecreeërd worden om de belasting op de halswervels te ver-minderen.

    -Leer de leerlingen de kopstand aan zonder een overstrekking thv. de hals.De natuurlijke curve van de wervelkolom moet zoveel mogelijk behou-den blijven. Het hoofd heeft contact met de grond ter hoogte vande haarlijn (niet het voorhoofd!)

    Uit SCHEMBRI G.,1946, Introductory gymnastics: a guide for coaches and teachers, Australian Gymnastic Federation, p160

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    32

    2. Handenstand – handenstanddoorollen

    2.1. Tekening en beschrijving

    In de voorbereidende fase wordt het lichaam zo lang mogelijk gemaakt; de ar-men worden rugwaarts gedraaid tot in het verlengde van de romp. Er onstaat een evenwichtsverlies; de voeten en de handen worden ver geplaatst. Tijdens de eigenlijke handenstand zijn schouders, rug en benen volledig gestrekt.

    2.2. Vereisten en eventuele evaluatiecriteria

    Opkomen naar handenstand: - lang maken : vanuit tenenstand, de armen rugwaarts draaien tot in het verlengde van de romp - lengte-as behouden tijdens de omkering - voorwaarts evenwichtsverlies - voet ver, op de dij liggen handen ver

    Handenstand: -schouders uitgedrukt -rug, benen en tenen zijn gestrekt (lengte-as), vormspanning -bekken is gekanteld -oriëntatie op de grond

    2.3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    Voorwaarden: - vormspanning aanwezig. - omgekeerde houdingen reeds uitgevoerd

    - lichaamsperceptie

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    33

    correcte lighouding en stand

    bekkenkanteling

    uitdrukken van de schouders (groot maken)

    - basislenigheid in de schouders

    - minimum aan kracht in de bovenste ledematen (eigen gewicht kunnen dra-

    gen)

    Voorbereidende oefeningen: 1. Spanning in de schoudergordel:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    34

    vanuit half gebgn. Hdn. en Vtnstn. vanuit rglig vanuit voorl. Hdnstn. helper trekt Schs . heen en weer H. trekt Vtn. heen en weer De uitvoerder probeert telkens de schoudergordel onbeweeglijk te houden 2. Spanning in het bekken - Bn. opzwaaien tot vluchtige Hdstd. vanop kast of opgerolde mat , terugvallen of eindigen met een voorw. koprol (met helpers)

    - vormspanningsoefeningen H. geeft druk op het Bk. H. lost beurtelings l en r Vt., uitv. pro-

    beert Vtn. samen te houden gestr. voorw. laten vallen tot Bklg. idem tegen

    wandrek met af-duwen tot strkstd. (of met partner)

    vw. vorderen met de voeten op de partner in Kn. en Hnstn. Gedragen ‘plank’ (::)(::)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    35

    2.4. Leerweg

    - omgekeerd opklimmen tot hdstd. aan wandrek

    - van omgekeerde hg. aan rekstok komen tot Hdstd. - kast – buiklig/opzwaaien naar handenstand (::) - per 2,(3 of 4), uitvoerder voorl. Vtn- en Hnsteun, partner neemt Vtn. (Bkkn. en Bn.)vast en brengt uitvoerder tot Hnstd .(en terug)

    - per 3, uitvoerder in Bklig, An. voorw. gestr.; 2 helpers duwen aan Bkkn. en Dijen zodat uitvoerder -mits vormspanning- komt tot Handstd. - Hnstd. opwerpen tegen wandrek met 2 helpers (inoefenen klemgreep boven-been) - Hnstd. opwerpen met 2 helpers - bank – ophurken (::) -hazesprong; ophurken (::)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    36

    - bank – opzwaaien (::)

    2.5. Helpersfunctie:

    dubbele klemgreep aan de dij (boven de knie) aan de kant van het zwaaibeen

    2.6 Andere vormen

    a. Vormveranderingen a1.verschillende manieren van opkomen :

    a2. verschillende houdingen: - Hnstd. opzwaaien tegen wandrek, steun zoeken op 1 H. - Hnstd. opzwaaien tegen wandrek, beide Hn. worden op elkaar geplaatst - Hnstd. opwerpen, zo breed mogelijke steun

    a3. verschillende manieren om uit Handstd. te komen: - met 1/4 of 1/2 draai (Handstd. verpak) - met 2 Vtn (schnepperen)

    b. Verbindingen - handenlopen - met rad en rondat - gevolgd of voorafgegaan door rollen en variaties

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    37

    - gevolgd of voorafgegaan door streksprongen

    - handenstanddoorrollen vereisten: -Ritme: alle onderdelen vloeiend verbinden -Handenstand: zie eerder -Rollen:

    - vanuit evenwichtsverlies progressief buigend in de verschillende ge-wrichten (eerst hoofd en armen, laatst knieën) Let op voor uitgeholde lenden! - rollen op bolronde rug

    -Rechtkomen: - zonder de handen te gebruiken, benen en voeten aaneenge-sloten. - de armen vooropwaarts geheven zodat de volgende beweging onmiddelllijk kan worden ingezet.

    helpersfunctie: klemgreep dij (ook bij opzwaaien)

    begeleiden (verplaatsen) van het evenwichtverlies en het rollen

    voorbereidende oefeningen: zie supra Hndstd. Leerweg: Het grote accent ligt op het aanleren van de Hndstd. Het rollen wordt er nadien gemakkelijk met helpers aan toegevoegd. -Met 2 helpers: de uitvoerder laat zich vanuit de handenstand rugwaarts vallen, behoudt gedurende de ganse beweging de vormspanning en probeert zo laat mogelijk te buigen (progressief te starten met het Hfd. en te eindigen met de Knn.) -handenstand tot ruglig op een landingsmat (plofhandenstand)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    38

    -omgekeerd opklimmen tot handenstand aan het wandrek, rugwaarts even-wichtsverlies gevolgd door rollen. -kast – buiklig/ opdrukken tot handenstand en doorrollen (:) -hellend vlak- strkstd./ Hdstd.doorrll.

    -landingsmat/ Hdstd.doorrll. -mat/ Hdstd.doorrll.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    39

    3. Rad (links)

    3.1. Tekening en beschrijving

    Vanuit zijwaartse spreidstand (parallel met de werkrichting) worden de armen hoog opgezwaaid. Het lichaamsgewicht wordt op het (linker) afstootbeen ge-plaatst terwijl het zwaaibeen (rechts) opwaarts rugwaarts wordt gezwaaid en de linkerheup wordt gebogen. Beide handen (links eerst) worden zo ver mogelijk voor het afstootbeen (links) geplaatst; en het linkerbeen drukt krachtig af. De beide benen zijn tijdens de handensteun ver gespreid in de zijwaartse han-denstand. Het zwaaibeen (rechts) landt dicht bij de tweede (rechtse) hand terwijl het af-stootbeen volgt. De romp wordt zo snel mogelijk geheven met de armen in het verlengde van de romp. In het klassieke rad wordt geëindigd in zijwaartse spreidstand met de schouders parallel met de werkrichting. Deze eindhouding is interessant om combinaties als rad bijtrekpas rad of rad in reeks uit te voeren Het rad kan ook in spreidstand voorwaarts (tegengesteld aan werkrichting) ein-digen. Hierbij moet het lichaam niet verder geroteerd worden en onderbreekt men het draaien rond de diepte-as. Deze uitvoering is noodzakelijk bij verbin-dingen in voorwaartse of rugwaartse richting. Ze wordt ook toegepast op de balk waardoor ze ook balkrad genoemd wordt (zie verder)

    3.2. Vereisten en evaluatiecriteria

    - rad wordt uitgevoerd in een rotatie rond de diepte-as - uitvoering van de 4 steunen op een rechte lijn (H-H-V-V) - gestrekte heupen, schouders en knieën (lengte-as) - veel weg afleggen

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    40

    - ritme: hand-hand-voet-voet - oriëntatie op de grond - snelle oprichting van romp en armen na de vierde steun

    3.3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    Voorwaarden: •vormspanningsoefeningen (zie handenstand) •beheersen van de handenstand • basislenigheid schouders en hamstringspieren •specifieke lenigmakende oefeningen zoals rekking van de adductoren •keuze afstootvoet a.h.v. springoefeningen over hindernissen, verspringen, aannemen van de starthouding...

    Voorbereidende oefeningen: •steunoefeningen zoals hazesprong, konijnesprong, hurkewenden, hurkspron-gen...

    hurkenw. over lijnen hurkenw. over lg. in Kn. en Hnstn. hurkenw. over ge-spannen touw Bovenstaande oefeningen kunnen eveneens met éénvoetige afstoot en enkel-voudige landing worden uitgevoerd. Op deze manier zullen de leerlingen ook hun voorkeurkant ontdekken

    3.4. Leerweg

    a. Aanleren van de globale beweging voordeel: ritme wordt onmiddellijk aangeleerd

    het bekken leren heffen klassikaal onderricht

    eenvoudige leerweg gemakkelijke differentiatie nadeel: het strekken van het totale lichaam wordt pas op het laatst aangebracht

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    41

    Basisoefening: a1) gebogen rad uitvoeren (hurkenwenden) met nadruk op het ritme van de beweging nl. hand - hand - voet - voet op een halve cirkel (voeten naar het mid-delpunt van de cirkel gericht).

    a2) hurkenwenden over een bank

    -Bij aanvang worden en handen aan het uiteinde van de bank ge-plaatst.Het accent ligt op het ritme (h-h-v-v) -Daarna wordt meer accent gelegd op het heffen van het bekken (bek-ken boven schouders). -In laatste instantie worden de armen en de benen gestrekt De steunen worden dus progressief zwaarder.

    a3) hurkenwenden over een schuine bank waarbij de uitvoerder het bekken zo hoog mogelijk boven de schouders probeert te krijgen, waardoor steunpunt en zwaartepunt boven elkaar komen te liggen. Deze oefening kan uitgevoerd worden met zowel de steun gericht naar de ver-heven kant als de voeten gericht naar de verheven kant. Voeten gericht naar de verheven kant

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    42

    a4) Rad uitvoeren vanop een 'laag hellend vlak' waardoor: - de snelheid van uitvoering stijgt (kortere steunen) - het opzwaaien van benen en romp verloopt gemakkelijker - afdrukken van de handen verloopt vlotter - de globale beweging wordt vloeiend uitgevoerd

    a5) Rad uitvoeren met 1 hand op een kastkop, andere over de kast op de grond aandacht voor: - ritme (h-h-v-v) - snelheid opdrijven na steun op handen - afstoot tweede hand vergemakkelijken (leren afduwen)

    a6) Handen leren ver plaatsen door een dwangsituatie te maken. vb. bij hellend vlak het kastdeel verder plaatsen, krijtlijn tekenen...

    a7) Rad uitvoeren over een elastiek op lendenhoogte en een landing op lager niveau. Door deze opstelling zal de uitvoerder duwen op de handen om de elas-tiek niet aan te raken.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    43

    Vervolmaking: 1) Rad uitvoeren op een kastkop in de lengte met springplank ervoor - afstootvoet op kast, handen op kast, landen op grond - voet op plank, handen op kast, landen op grond Door deze opstelling creërt men weeral een dwangsituatie. De handen en voe-ten moeten ver geplaatst worden om de lengte te kunnen overbruggen (breed-tewerking) wat het ritme van de beweging ten goede komt. Er is tevens een verhoogde handensteun waardoor het afduwen gemakkelijker wordt . Andere dwangsituaties:

    Over een gespannen elastiek over een bal en in een hoepel 2) verhoog/ rad van hoog naar laag (step down) De opstelling en het werken van hoog naar laag nodigt uit om de handen ver te zetten en te werken op een rechte lijn. Er kan eventueel nog een krijtlijn op de mat getekend worden.

    3) Het rad wordt uitgevoerd parallel langs een bank waarbij de uitvoerder het hele lichaam probeert te strekken. De beweging wordt volledig uitgevoerd, maar het steunen wordt lichter gemaakt doordat steunpunt en zwaartepunt niet exact boven elkaar liggen. In deze oefening kan met de leerling ook een zo breed mogelijk rad laten uit-voeren ('over' het matje) en nog eens aandacht schenken aan het ritme.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    44

    4) Mattenkloof- strkstnd./rad. Deze dwangsituatie om een rechte en opgespan-nen uitvoering te krijgen. Er kan gewerkt worden met één wand met een voor-lingse of een ruglingse uitvoering naargelang de afwijking. Dezez afwijking situ-eert zich meestal in een buiging in de heupen. Daarbij zal men dus voorlingse draaien. Wanneer er sprake is van een overstrekking voert men een ruglingse uitvoering uit. In laatste instantie kan met de uitvoerder laten draaien tussen 2 rechtgezette matten (een kloof).

    Voorlings ruglings Voorlings ruglings kloof

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    45

    b. Rad vanuit opzwaai tot zijwaartse handenstand

    Deze leerweg wordt uitgevoerd met helpers. De helpers blokkeren en houden de uitvoerder tegen in zijwaartse handenstand. Verder in de opbouw wordt de uitvoerder door de helpers minder tegengehouden maar helpen deze wel nog bij het verder roteren en het oprichten van de romp. Bovenstaande oefening kan ook op een bank worden uitgevoerd. Met een verhoogde handensteun kan er gemakkelijker afgeremd worden. Het wordt echter wel moeilijker het bekken voldoende hoog te krijgen. Voordeel methode: het strekken van het volledige lichaam wordt onmiddellijk aangebracht, steunpunt en zwaartepunt liggen boven elkaar. Nadeel methode: - het ritme wordt pas later aangeleerd, er is geen sprake

    van een vloeiende globale beweging. - het helpen bij deze oefening vereist vaardigheid en kan in het basisonderwijs niet door medeleerlingen worden uitgevoerd waardoor het rendement van de les aanzienlijk laag zal zijn.

    Omwille van deze laatste 2 nadelen vinden wij de eerste methode beter ge-schikt voor het aanleren van een rad in de basisschool.

    3.5. Helpersfunctie:

    Bij rad moet er in principe niet geholpen worden. Indien toch gewenst kan dit gebeuren door een klemgreep ter hoogte van het bekken met het oog op een rechte uitvoering (zie 4b)

    3.6. Andere vormen

    a. Varianten a1. Variantie in de uitgangshouding

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    46

    - rad vertrekkend uit knieënstand - vertrekkend in waagstand

    a2. Variatie in de eindhouding - rad met landing onmiddellijk in werkrichting

    - eindigend in knieënstand

    - eindigend in waagstand

    b. Combinaties - rad bijtrekpas rad: bijtrekpas inoefenen bijtrekpas - rad - bijtrekpas rad - bijtrekpas – rad

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    47

    - rad in serie (reeks): er moet snelheid gecreëerd worden door een lage brede houding aan te nemen, de schouderas is parallel met de werkrichting. - rad, rad 1 hand - trampoline – steksprong, enkelvoudige (gescheiden) landing, rad.

    4. Rondat

    4.1. Tekening en beschrijving

    Vertrekkend vanuit aanloop, snelheid creëren zonder snelheidsverlies bij de voorhup. Ver plaatsen van beide handen, bijna gelijktijdig en dicht bij elkaar. De armen worden gekruist en doen de romp draaien (1/4 draai rond de lengte-as). De handen worden zoveel mogelijk loodrecht op de werkrichting geplaatst, vin-gers zoveel mogelijk in tegengestelde zin van de aanlooprichting. De twee benen worden zo snel mogelijk samengebracht en voeren een zweepslag (schnepperbeweging) uit naar de grond toe. Er is een lichte hoek in de heupen. Op hetzelfde moment duwen beide handen gelijktijdig en krachtig af en wordt de romp gegeven. De landing van de voeten is ver verwijderd van de handensteun; dit is wel afhankelijk van de verbinding. Hand- en voetpositie:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    48

    4.2. Vereisten en evaluatiecriteria

    - de rondat wordt uitgevoerd in het verlengde van de looprichting, de handen en de voeten worden op een rechte lijn geplaatst. Armen en schouders worden zo-veel mogelijk in de lengte-as ingedraaid. - tijdens de omkering (kaatsende handensteun), worden de benen zo snel mo-gelijk samengebracht (voor de handenstand) en maakt het lichaam 1/4 draai terwijl de vormspanning bewaard blijft - krachtige schnepper, en de romp wordt opgerichtt - bij de rugsparende la - bij de landing is er een kaatsende opsprong met de armen vooropwaarts ge-richt - Het hoofd heeft gedurende de ganse beweging een neutrale posities; - Verschillen met rad: - snelheid van uitvoering

    - landing op 2 voeten en tweevoetige rechte opsprong - opsprong – afstoot met 1 voet- 2 handen plaatsen – 2 voeten landen - ½ draai rond de lengte-as

    4.3. Voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    Voorwaarden: -zie rad -rad gekend (balkrad vertrekkend uit voorw. spreidstand i.p.v. zijwaartse spreid-stand) -kaatsoefeningen (zie verder loopoverslag) -courbettebeweging (hol-bol beweging)is gekend -voorhup (zie eerder rad)

    Voorbereidende oefeningen: • schnepperen (courbette, donckey-kick, hol-bol-beweging, snap-down) vanop verhevenheid vb. bank, kast (1) doelstellingen: - aanleren zweepslagbeweging (vanuit een overstrekking ter

    hoogte van de lage rug en een lichte flexie in de knieën)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    49

    - leren duwen op beide handen en schouders en romp oprichten (gepaard gaand met een achterwaartse verplaatsing van het to-tale lichaam - benen krachtig naar beneden leren slaan

    - rugsparende landing (het vraagteken, zie figuur)

    • per 2 zijdelings opzwaaien naar handenstand (handen indraaien) met snel sluiten van de benen en draaien van het lichaam loodrecht op de werkrichting. De helper omklemt de heupen

    4.4. leerweg

    Door de grote gelijkenis met de radbeweging, kan er snel worden overgaan naar de globale eindvorm. Het probleem die zich zal voordoen is het niet tijdig samen kunnen krijgen van de benen. Op die reden zal de leerweg vooral oefe-ning met een verlengde tweede fase bevatten (a.h.v.toestelarrangementen).

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    50

    - landingsmat- rad tot buiklig. Er moet in deze oefening gelet worden op het snel sluiten van de benen en op een indraaien van romp en armen bij de handen-steun.

    - Zelfde oefening, landing op verhoogde opgerolde mat

    - Totale beweging vanop een schuine hellende opstelling waardoor de rotatie-snelheid stijgt. Landing op een lager gedeelte zodat de schnepperbeweging gemakkelijk uitgevoerd kan worden. - Rondat vanop hoge opstelling vb.kast (4) om kaatsende handenafstoot en schneppebeweging te accentueren. Deze oefening kan bij de eerste uitvoerin-gen beveiligd worden door helpers.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    51

    - Idem met lagere opstelling (banken) met aanloop. Accent zie supra. Opstelling: vanop banken met springplank met trampoline - verhoog – afstap; rondat

    - mat- rondat

    4.5. Helpersfunctie:

    -Moeilijk uit te voeren functie omwille van hoge uitvoeringssnelheid -Helpen is niet echt noodzakelijk op de veiligheid te verzekeren -De helper staat aan de rugzijde van de uitvoerder, zo is er minder kans om een voet in het gezicht te krijgen -Door het uitvoeren van een klemgreep aan het bekken wordt het sluiten van de benen verholpen

    -Het neerslaan (schnepperen) van de benen kan ondersteund worden door een snelle lift aan de schouders

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    52

    4.6. Andere vormen

    - rondat opsprong 1/2 draai (idem 1/1 draai) - rondat 1/2 draai - rondat 1/2 draai - rondat 1/1 draai ... - voorwaarts rollen - rondat 1/2 draai, voorwaarts rollen - rondat 1/2 draai overslag - rondat 1/2 draai rad - rondat flikflak - overslag rondat flikflak - rondat spreidsprong, hurksprong - rondat salto - overslag - rondat - rondat als afsprong op de balk

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    53

    5.Loopoverslag

    5.1. Tekening en beschrijving

    - vanuit enkele passen aanloop wordt een vertikale opsprong gemaakt (zie rad), de armen worden van achter de heupen naar voor gezwaaid in het verlengde van de romp. - er wordt geland op het zwaaibeen en het afstootbeen wordt ver voorwaarts geplaatst. - de romp is ver naar voor geneigd en de handen worden zo ver mogelijk ge-plaatst zodat de schouders gestrekt zijn. - het vrije been wordt krachtig opwaarts gezwaaid en er wordt afgeduwd met het afstootbeen en gekaatst op de handen. - tijdens de zweeffase wordt zonder schouder- of heuphoek verder gedraaid waarbij de romp licht overstrekt is. - de landing gebeurt op de voorvoet van het gestrekte zwaaibeen terwijl het af-stootbeen hoog geheven blijft. - het hoofd wordt gedurende de ganse beweging in de nek gehouden.

    5.2. Vereisten en evaluatiecriteria

    -Opsprong is dwars op de looprichting, totale strekking in de lengte-as, uit voorwaarts evenwichtsverlies, handen ver plaatsen (liggen op de dij) -Lengte-as unilateraal bewaren gedurende gans de beweging (kaatsen met te-ruggedrukte schouders) -De benen blijven voor- achterwaarts gespreid tijdens heel de beweging. -Oriëntatie zo lang mogelijk op de mat houden. -Landing in evenwicht, 1 been hoog geheven.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    54

    5.3. voorbereidende oefeningen en voorwaarden

    A. Voorwaarden

    1. Omgekeerde houdingen –kaatsende handensteun

    2. Vormspanningsoefeningen (zie ook handenstand)

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    55

    3. Uitvoeren van de handenstand met nadruk op het krachtig opzwaaien 4. spanstrekstanden: - rekken van de voorkant van het lichaam - hoofdpositie

    -gewaarwording overstrekking

    B. Voorbereidende oefeningen.

    (deze oefeningen kunnen als voorstructuratie of als afdaling aangewend wor-den) 1. zwaai-actie voorhandensteun en maximale beenspreiding aanbrengen a. snel opzwaaien tot handenstand tegen een vertikaal geplaatste dikke mat. b. snel opzwaaien tot handenstand met helper (schuin achter) die uitvoerder

    blokkeert aan de dijen, juist voor het bereiken van de vertikale stand. De hoek tussen romp en armen moet zo groot mogelijk gehouden worden. Er wordt te-ruggekeerd langs omgekeerde weg en de spreiding blijft bewaard.

    2. nadruk op zwaai-actie en afstoot zelfde opdracht met plaatsing van de handen op de onderste sport van het wandrek. Er moet eveneens krachtiger afgestoten worden daar de handensteun zich hoger bevindt. Deze oefening kan ook met een extra helper uitgevoerd worden die het afstoot-been fixeert.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    56

    3. bijkomende moeilijkheid: de schouderblokkage Zelfde oefening met handensteun op een bank, eindigend met het zwaaibeen tegen een vertikaal opgestelde valmat. De uitvoerder moet zelf proberen de schouders te blokkeren en niet voorbij het steunpunt van de handen te komen. De vertikale mat kan vervangen worden door een helper die het bekken fixeert en ervoor zorgt dat de schouderpositie juist is nl. steunpunt en schouder lood-recht boven elkaar.

    4. Kaatsoefeningen

    a. strekstand 0.5m van de muur verwijderd, armen 90° voorwaarts gestrekt, voorwaarts evenwichtsverlies, landen tegen de muur en terugduwen tot strekstand. (kan ook als voorstructuratie) b. hazesprongen in reeks (kan ook als voorstructuratie) c. opzwaaien tot handenstand en schokschouderen (helper fixeert)

    d. idem c maar met de handen op een springplank

    e. handenstand opzwaaien met dubbele steun - met terugkeren naar strekstand - met doorrollen - vanop lange mat naar tweede matje

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    57

    5.4. Leerweg

    a. aanleren van de helpersfunctie (::) De dichtste (buitenste) hand draagt de schouder, de verste ( binnenste) hand omklemt de lenden of het zitvlak. Parallelle leerweg beweging en helpersfunc-tie. De greep kan eerst worden ingeoefend met een uitvoerder in knieën- en han-densteun. Op deze manier hebben de helpers de tijd de greep te nemen en kan de leerkracht de greep controleren. De greep wordt moeilijk de hoge uitvoe-ringssnelheid (zeker bij loopoverslag met opsprong)

    - de helpers mogen zich niet in knieënstand bevinden omdat ze zich zo moeilijk kunnen verplaatsen.

    - de positie moet dicht bij de uitvoerder zijn - er wordt begeleid tot evenwichtsstand op de grond

    De uitvoerder vertrekt uit strekstand vanop de grond en zwaait op tot handen-stand, hij bewaart de spreiding. De 2 helpers blokkeren de beweging, grijpen snel, heffen actief en plaatsen de uitvoerder daarna zacht terug in handenstand op de grond waarop de uitvoerder terugkeert naar de uitgangshouding.

    b. De omkering b1. De uitvoerder voert de totale globale beweging uit vanop een licht verhoogd vlak waar ook de handen op geplaatst worden. De landing gebeurt op het lager gedeelte. De helpers hebben met deze opstelling meer tijd om in te grijpen en kunnen dit gemakkelijker omwille van het hoogteverschil. De uitvoerder kan gemakkelijk ronddraaien tot stand en heeft meer tijd om zich te concentreren op de lan-dingsfase.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    58

    b2. idem met aanloop en opsprong (zie rad). De snelheid neemt toe waardoor de uitvoerder gemakkelijker zal ronddraaien en aandacht zal kunnen geven aan het kaatsen. De helpers leren ingrijpen in de beweging met snelheid b3. Dezelfde oefening kan gedaan worden vanop een hoger vlak. De uitvoerder moet zich wel veel meer opspannen en de spreiding langer bewaren. Er kan

    nadruk gelegd worden op het kaatsen daar de beweging langer duurt. De hel-pers moeten extra goed ondersteunen aan de lenden om het hoogteverschil op te vangen en begeleiden tot in evenwichtsstand op de grond (eventueel greep verpakken naar de buik).

    c. Nadruk op het strekken van het lichaam in de opsprong en het ver plaat-sen van de handen

    Dwangsituatie: de uitvoerder vertrekt achter een kastkop, voert de opsprong uit met één voet op de kastkop en plaatst beide handen op een tweede kastkop en draait over met behulp van 2 helpers. De positie van de tweede kastkop moet zo gekozen worden dat de uitvoerder ver moet neigen om de handen te kunnen plaatsen.

    Deze opstelling kan beangstigend overkomen

    d. Globale beweging uitvoeren vanop een hellend vlak: Er is meer initiële snelheid waardoor de uitvoerder gemakkelijker zal ronddraai-en en de helpers minder zullen moeten helpen. Deze opstelling kan echter ook beangstigend overkomen. De helling mag zeker niet te steil gemaakt worden.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    59

    Deze stap mag ook vroeger in de opbouw voorkomen. d1.

    d2. idem met een lagere landing zodat er meer aandacht gegeven kan worden aan het kaatsen.

    e. Oefeningen om het kaatsen te verbeteren

    e1. Opstelling met trampoline

    e2. 2 springplanken omgekeerd op elkaar plaatsen. De handen worden op het uiteinde (afstootdeel) van de bovenste plank geplaatst.

    e3. Springplank plaatsen onder de (lange) mat. De steunplaats wordt aange-duid (vb. met krijt)

    Het probleem met opstelling e2 en e3 is dat er van laag naar hoog gewerkt wordt waardoor er harder moet afgestoten worden en er snelheidsverlies kan

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    60

    optreden. Dit kan opgelost worden door de aanloopplaats licht te verhogen met kleine matjes.

    f. Eindvorm De loopoverslag wordt uitgevoerd zonder materiële hulpverlening. Naargelang de vaardigheid van de uitvoerder worden 1 à 2 helpers bijgeplaatst die de be-weging hoofdzakelijk zullen ondersteunen aan het bekken en de oorspronkelijke helpersfunctie verlaten.

    5.5. Helpersfuctie:

    zie eerder

    5.6. Andere vormen

    1. Variaties - landing op 2 voeten - steunen met 1 hand; rechter afstootbeen, linkerhand plaatsen - beide handen op 1 voorwaartse lijn plaatsen - loopoverslag met beenwissel (schaarbeweging) - vrije overslag (zonder handen) - uitvoering op ander toestel vb. balk - zweefoverslag (handen vertrekken van achter het lichaam) - eindigen in hurkzit - afstoten met 2 voeten, landen op 1 voet - idem, landen op 2 voeten (hechtoverslag) uitvoering op springpaard - als opsprong vb. op balk

    2. Combinaties - overslag - voorwaartse rol - (rad, zweefrol, rondat, handenstanddoorrollen, siersprongen...) - verbonden met een bijtrekpas - 1 hand - 2 handen - 1 been - 2 benen - rad - 1/4 draai - overslag - rondat - 1/2 draai - overslag - overslag - rondat - (flik, rol, overslag...) - overslag - kopkip

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    61

    DEEL3: EVENWICHT

    1 Houdingen

    1.1 niet verheven zonder materiaal

    Voorbeelden: -waagstd. (beide Bn. gestrkt., Hdn. in de Zij, vrije Bn. min. horizontaal)

    - idem plié - idem relevé - combinatie - B. zijw.of aw.geheven - extra bewegingen met An. en Rp. (vb. An. van zijw. naar vw. brgn.) - met of zonder vastnemen van het vrije B.

    1.2 niet verheven met materiaal

    De leerstof kan gevarieerd worden door:

    -de houdingen te veranderen

    -andere materialen te gebruiken vb. pittenzakje, stok, schuimrub-beren bal, hoepel,….

    -verplaatsingen in te voeren

    Voorbeelden:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    62

    1.3. verheven zonder materiaal

    Bij het oefenen op een hoger geplaatste steunvlakken dienen we er reke-ning mee te houden dat veel variatie van oefenvormen hier niet nodig is. Het geleidelijk hoger plaatsen vormt op zich reeds een belangrijke verzwa-ring van de opgave. De oefenstof kan hier dus beperkt blijven tot gewoon staan, zitten of liggen op de steeds iets hoger geplaatste balk of ander

    toestel.

    1.4 verheven met materiaal

    Voorbeelden met blokje:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    63

    1.5. houdingen na verplaatsingen

    niet verheven:

    -vw. gaan; op teken snel een bep. houding aannemen, bv. Tenenstand An. hg., op 1 B. staan, hurkhouding zonder steun van de Hn.

    verheven: -versch. bnkn. in de zaal geplaatst-vrij tussen lpn.; op teken allen op de bnkn. stilstaan. -als vorige oefening, maar nu staan op de Tn., An. hg. (lang maken).

    2 Coördinatie-oefeningen

    2.1 niet verheven zonder materiaal

    2.2. Niet verheven met materiaal

    Voorbeelden met blokje:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    64

    2.3. materiaal verheven

    -bnk.-std., Hn. op Rg.,blokje op het Hfd./ klein en groot maken -bnk.-sltstd./ blokje onder de bank doorgeven.

    2.4. zonder materiaal verheven

    3 Springen

    Aandachtspunten: rugsparende landing (gebgn. Bn. en gekanteld Bkkn.) mogelijkheden:

    - afstoten op 1 of 2 Bn. - landen op 1 of 2 Bn. - combinaties vb. afstoot met 2, landen met 2 vb. afstoot met 2, landen op 1 vb. afstoot met 1, landen op dezelfde

    vb. afstoot met 1, landen op de ander (loopsprongen) vb. afstoot met 1, landen op 2.

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    65

    3.1 Enkele voorbeelden

    In principe kunnen alle sprongen uitgevoerd in niet verheven stand ook worden uitgevoerd op verhevenheid. De oefenstof kan progressief moei-lijker gemaakt worden door hoogte en steunvlak te vermoeilijken (lees hoger, smaller, labieler, schuiner, gladder,…)

    3.2. Opsprongen

    Mogelijkheden:

    -éénvoetig of tweevoetig -met of zonder aanloop -met of zonder handensteun -met of zonder rotatie -vw., rugw., zijw. -gehurkt, gehoekt, gestrekt -met of zonder zweeffase

    3.3 Afsprongen

    Voorbeelden:

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    66

    4 Rotaties

    Mogelijkheden: - om de lengte-as, breedte-as of diepte-as - 1 Bn. of 2 Bn. - ¼,½, 1/1 of meer

    5 Spelend balanceren

  • Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    67

    6 Samen balanceren

    Bij draag-, trek- en duwoefeningen moet er steeds rekening gehouden worden met gewicht en gestalte.

    Enkele partneroefeningen:

  • 68

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    DEEL 4: SCHOMMELEN, SLINGEREN, ZWAAIEN 1. Enkele definities:

    Schommelen:

    Zich heen en weer bewegen (pendelen)

    aan een voorwerp of toestel dat zelf meebeweegt (zelf draaiende zwaai-as: schommel - touwen – ringen – trapeze)

    en dit in zit of stand met als doel de zwaai te vergroten of te onderhouden.

    Slingeren:

    Zich heen en weer bewegen (pendelen)

    aan een voorwerp of toestel dat zelf meebeweegt (zelf draaiende zwaai-as: touwen – ringen – trapeze)

    en dit in steun of hang met als doel de zwaai te vergroten of te onderhouden. *

    Indien hierbij met de voeten afgezet wordt op de grond spreken we ook wel over touteren!

  • 69

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    Zwaaien:

    Zich heen en weer bewegen (pendelen)

    aan een vast toestel (vaste, starre draai-as: rek – brug) vanuit hang of steun met als doel de zwaai te vergoten of te onderhouden.

    2. Veiligheid bij het schommelen – slingeren - zwaaien: Het is belangrijk dat zwaaisituaties goed afgebakend worden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van banken of verkeerskegels. De kinderen, die hun beurt afwachten, moeten ook een duidelijke plaats hebben, zoniet kunnen er vervelende en gevaarlijke botsingen ontstaan. De kinderen kunnen het best plaats nemen op banken.

    • Let er op dat het zwaaitoestel stevig is bevestigd en regelmatig onderhouden en gecontroleerd wordt (vb. zet de touwen, als ze uitgetrokken zijn, goed vast).

    • Let er op dat het oppervlak waar het kind op steunt (schommel, touw, trapeze, …) gaaf is en geen beschadigingen of uitsteeksels heeft.

    • Let er op dat de zwaaiomgeving absoluut vrij is van obstakels en medeleerlingen. De opstelling van de klas moet zo zijn dat de zwaaiende leerlingen geen gevaar opleveren voor de wachtenden. Neem dus een behoorlijke tussenruimte in acht.

    • Let er op dat de zwaaiomgeving voldoende beveiligd is door de nodige matten en valmatten.

    • Let er op dat er een goede afspraak is over het aantal zwaaien en dat de leerlingen zich daar ook absoluut aan houden.

    • Denk aan het gevaar van gladde handen: leer de leerlingen het gebruik van magnesium.

    • Let op kinderen met een overmatig lichaamsgewicht. Zij vormen vooral bij het hangen en zwaaien een risicofactor vanwege hun grote gewicht t.o.v. een geringe spiermassa.

    • Let er op dat bij het zwaaien aan de ringen bij het afspringen twee helpers staan, die goed geïnstrueerd zijn of help zelf.

    • Let er op dat er een goede werksfeer is en dat aandacht en concentratie van de leerlingen optimaal is.

  • 70

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    3. Hinderniszwaaien versus gestileerd zwaaien: Het zwaaien wordt ontwikkeld van het schommelen via het hinderniszwaaien naar gestileerd zwaaien. Het verschil ligt hierin dat bij hinderniszwaaien sprake is van een expliciet doel namelijk het overwinnen van een barrière of hindernis in de vorm van afstand of hoogte. Bij het gestileerd zwaaien ligt het doel in de activiteit zelf. De ontwikkeling is logisch, natuurlijk en vanzelfsprekend. Het kind speelt en oefent waar het qua ontwikkeling aan toe is! In de praktijk worden voor het hinderniszwaaien vooral touwen en ringen gebruikt. 4. Voorstel van een methodische leerlijn voor schommelen – slingeren – zwaaien Aansluitend op de reeds eerder vermelde bewegingsbetekenissen, volgorderegels en bijstellingsmogelijkheden, stellen we hier een methodische leerlijn voor van schommelen tot zwaaien.

    SCHOMMELEN

    in zit in stand

    (op schommel - ringen - trapeze)

    SLINGEREN

    in hang in steun

    (touwen – ringen – trapeze) (ringen – trapeze)

    ZWAAIEN

    in hang in steun

    (aan rekstok) (aan herenbrug)

  • 71

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    SCHOMMELEN – SLINGEREN - ZWAAIEN IN ZIT – STAND - HANG - STEUN

    Om aan de typische hangtoestellen zoals rek en ringen grote zwaaien te kunnen maken, is een uitgebreide scholing van de zwaaien in hang noodzakelijk. Reeds vanaf de leeftijd van zes à acht jaar kunnen speelse opdrachten aan de zwaaiende ringen een goede voorbereiding zijn. Bij een groot aantal leerlingen ligt het gebruik van de touwen natuurlijk voor de hand. Deze hebben als voordeel dat elke leerling zelf zijn greephoogte bepaalt. Door een moeilijker vol te houden greep aan het touw is het aantal zwaaien echter wel beperkt. Het versterken van de hand- en armspieren komt daarentegen wel uitstekend aan bod. Om te voorkomen dat leerlingen met minder kracht te zeer aan hun handen en gewrichten hangen, starten we met schomelopdrachten waarbij de leerlingen kunnen zitten of staan op de knoop of plastic zitje.. Later kan er ook gezwaaid worden met gebogen armen. Daarmee wordt tevens de arm- en schoudermusculatuur en de rompspieren (rug, borst en buik) versterkt. 1. Schommelen in stand of zit op de knoop (of plastic zitje) aan de touwen

    • Hangend touw met knoop aan het onderuiteinde (na gebruik terug losknopen!). In

    stand of zit op de knoop. Een medeleerling brengt je op gang door even te duwen. Wie kan deze slinger vergroten? Wie komt het hoogst? Maak je daarom op het einde van de voorwaartse en de rugwaartse beweging zo groot mogelijk, in het midden van deze zwaai zo klein mogelijk.

    • Idem, maar op het einde van de rugwaartse zwaai van de knoop springen. Grijp daarom met 1 hand het touw dicht bij de knoop en druk het touw bij het afspringen sterk naar voor.

    • Van op de bank, touw tussen de benen, voeten optrekken en op de knoop plaatsen; heen en weer schommelen.

    Mogelijke aanpassingen:

    • het afzetvlak schuin naar achter zetten • twee afzetvlakken tegenover elkaar zetten • verschillende touwen naast elkaar gebruiken • verhogen van het afzetvlak

  • 72

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    • verschillende hoogten voor de afzetvlakken • “klokkeluiden”: door een touw dat naast het zwaaitouw hangt anderhalve

    keer om het zwaaitouw te draaien, ontstaat de mogelijkheid om iemand te helpen bij het zwaaivergroten. Door op het goede moment aan het tweede touw te trekken (het trektouw) ontstaat er in korte tijd veel zwaai.

    Organisatie : - 5 touwen, 3 om te zwaaien en 2

    opgeknoopt - 1 of 2 banken op elkaar als verhoogd

    vlak - 3 matten in de breedte als

    landingsvlak - schommelzone afbakenen met kegels - 3 schommelaars - wachtende leerlingen op de bank

    • Onder het touw gaan staan, touw vastnemen op schouderhoogte, rugwaarts lopen,

    opspringen tot stand op de knoop in het touw, heen en terug schommelen en achteraan afspringen.

    • Idem, maar nu meerdere malen heen en weer schommelen met “opzetten”.

    • Touwschommelen met aanloop en landen: pak het touw en ga op de mat staan;

    loop naar voor en spring op de knoop; na 3 keer schommelen land je op de mat.

    Mogelijke aanpassingen:

    • na één tussenzwaai afspringen • landen aan het einde van de voorzwaai • lopen in een slingerend touw

    2. Slingeren in hang aan de touwen (in strekhang en buighang): 2.1. Slingeren van laag naar laag:

    • Slingeren van markering naar markering (vb. krijtstreep – matje – belijning van de zaal); beide markeringen zijn even ver verwijderd van de touwen: “rivierzwaaien” - de “riviersprong” .

    • Slingeren in hang aan 1 touw: achter beginnen; heen zwaaien met landing achter

    de eindstreep; touw 1 x heen en weer laten slingeren, touw opnieuw vast nemen en terugzwaaien met landing achter de startmarkering. Aanwijzingen: * handen boven schouderhoogte

  • 73

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    * afzetten met beide voeten samen

    • Slingeren in hang aan 1 touw: heen en terug in één slingerbeweging. • Slingeren in hang aan 1 touw; benen grijpen het touw; 2 tot 3 keer heen en terug

    slingeren. • Slingeren in buighang van streep naar streep met landing aan de overzijde.

    Aanwijzingen: * eerst de “maat” nemen door het stilhangende touw op schouderhoogte vast te nemen * achteruitlopend moeten de leerlingen de startstreep nog kunnen bereiken * tijdens het slingeren blijven de armen gebogen en zijn de knieën opgetrokken

    • Dezelfde slinger-opdrachten als hierboven maar nu afspringen met halve draai. Opmerkingen:

    • Lager beetpakken geeft een langer touw en dus ook een langere slinger en een grotere zwaai (grotere afstand mogelijk tussen start en landing!). Pas er echter wel voor op dat dit binnen de veiligheidsmarge valt: niet lager vastpakken dan schouderhoogte!

    • De zwaaislinger kan bovendien vergroot worden door gebruik te maken van een krachtige beenzwaai d.w.z. de benen worden tijdens de zwaai van achter naar voor gezwaaid. Dit is het principe van slingerverlenging en slingerverkorting met zwaaivermeerdering tot gevolg.

    2.2. Slingeren van hoog naar laag:

    • Slingeren vanaf de bank tot over de streep; de afstand bank - touwen is gelijk aan de afstand touwen - streep (vastpakken op hoofdhoogte).

    • Slingeren vanaf de banken tot over de streep, touw op hoofdhoogte. We kunnen deze vorm van slingeren moeilijker maken door de afstand touwen - streep te vergroten. Het bereiken van de streep proberen we te zoeken in het achter- en opwaarts wegspringen van de bank. Landen met halve draai.

    • Slingeren vanaf hogere toestellen: kastdelen, evenwichtsbalk, klauterraam, … naar streep of mat. Landen met halve draai. Opgelet: naarmate de hoogte waar men vanaf slingert toeneemt, wordt de behoefte aan matten groter.

  • 74

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    • Een aantrekkelijke vorm van slingeren van hoog naar laag verkrijgen we door vlak voor de landingsplaats een toversnoer te spannen (tussen enkel- en kniehoogte).

    2.3. Slingeren van hoog naar hoog:

    • Slingeren van bank naar bank aan de overkant. • Slingeren vanaf de bank: door achteruit te springen kan er op de “terugreis” weer

    op dezelfde bank worden geland. • Slingeren van achter (buiten) de bank tot over de bank aan de overkant: achteruit

    en omhoog springen.

    • Slingeren van achter (buiten) de bank en na de terugzwaai weer landen op dezelfde bank.

    • Slingeren van achter (buiten) de bank tot weer terug achter dezelfde bank. • Slingeren vanaf de bank en na de terugreis landen achter dezelfde bank.

    Opmerkingen:

    • Bij elke landing aan de overzijde springen we af met halve draai. • Er kan ook geslingerd worden van en naar 2 tot 3 kastdelen:

    • eindigen in stand op de kast • eindigen met ½ draai tot stand op de kast • eindigen in zit op de kast: buitendwarszit, hordenzit, spreidzit

  • 75

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    2.4. Slingeren van laag naar hoog:

    • Slingeren vanaf een streep naar de bank en landen met een halve draai. De afstand streep - touwen is groter dan de afstand touwen - bank.

    • Idem maar nu is deze afstand gelijk (= moeilijker vorm). • Slingeren vanaf een streep (of mat) naar 2 tot 4 kastdelen • Idem met ½ draai tot stand op de kast

    • “Hoogspringen met touw”. Een toversnoer wordt horizontaal gespannen, loodrecht op het slingervlak t.h.v. het dode punt van de voorwaartse slinger. De leerling tracht de benen over het toversnoer te slingeren. “Wie wint dit nummer hoogspringen?” Zorg hierbij voor een degelijke landingsruimte met voldoende valmatten. Indien geen valmatten ter beschikking zijn, kan je de leerlingen het toversnoer laten aantikken met de voeten (zonder afspringen).

  • 76

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    2.5. Slingeren (spelen) met ballen:

    • Vanuit stand op mat of bank wordt een bal geklemd tussen de voeten en onderbenen. “Wie kan al slingerend de bal naar de kast transporteren?”

    • Een leerling staat in stand op de bank. De kast met bal staat juist achter het dode

    punt van de voorwaartse slinger. De leerling moet, wanneer hij de benen opwaarts brengt, de bal nog juist kunnen raken. “Wie kan bij het voorwaarts slingeren de bal van de kast stoten (trappen) zonder deze te raken?”

    • Zelfde opstelling als hierboven, maar de bal wordt nu op de bank gelegd. Een leerling klemt de bal tussen de voeten en de onderbenen. “Wie kan bij het voorwaarts slingeren de bal over de kast gooien?” Een partner vangt de bal.

    2.6. Aanspringend slingeren:

    • De leerlingen pakken het stilhangende touw op schouderhoogte vast en gaan daarmee achter de streep staan. Op teken van de leerkracht laten ze passief het strak gehouden touw los. Tijdens het slingeren van het touw doen de leerlingen één stap voorwaarts. Bij het terugslingeren van het touw springen ze dicht na het dode punt hoog aan het touw. Landen met een halve draai op het einde van de zwaai.

    • Na het passief loslaten hoog aanspringen zonder nog een stap voorwaarts te maken.

    • Na het loslaten van het touw weglopen van het touw tot een aangeduide plaats (ca. 3 tot 6 passen). Snel omdraaien en lopen in de richting van het inmiddels tegemoet slingerende touw. Van achter de streep springen met afzet van één voet hoog naar het slingerende touw. Daarna slingeren naar de overkant, gevolgd door de landing met een halve draai.

    Opmerkingen:

    • Hoog aanspringen, d.w.z. met de handen zo hoog mogelijk aan het touw springen, betekent grotere veiligheid. Wie mist komt keurig op zijn “pootjes” terecht. Afzetten met twee voeten betekent meestal “duiken”, wat bij missen gevaar inhoudt.

    • Voor wie dit een te gewaagde onderneming vindt, is er een gemakkelijker vorm. Minder ver achteruit lopen laten we dan volgen door verder (tot over de streep) naar voor te lopen.

  • 77

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    • We verdelen de klas in 6 groepen. Van de 12 touwen schakelen we er 6 uit. Van elk groepje gaat nummer 1 met het touw vastgehouden achter streep A staan. Nummer 2 van de groep stelt zich op tegenover zijn nummer 1aan de andere kant, achter streep C (nog 3 m verder dan sprongstreep B). Op teken van de leerkracht laar nummer 1 het touw los. Op datzelfde moment loopt nummer 2 aan en springt met afzet van 1 voet (van achter de sprongstreep B) naar het toezwaaiende touw. Organisatie: de nummers 1 lopen nu buitenom en sluiten aan bij hun groepje. De nummers 2 worden nu loslater. Nummers 3 houden zich klaar om te gaan slingeren, enz… .

    • Bij goede beheersing van de vorige vorm werken we niet meer klassikaal, maar

    individueel. De springers staan nu op grotere afstand. Ze lopen op eigen initiatief en roepen (als ze ongeveer de startplaats van de vorige vorm passeren of net iets eerder) “los”. Op hetzelfde moment voert de loslater de opdracht uit. Kort daarop wordt vanachter de streep de hoge aansprong met afzet van 1 voet gemaakt.

    • Nu aanspringen over een bank heen (deze staat ongeveer een halve meter dichter bij de touwen dan de sprongstreep.

    • Variante: aanspringen vanaf de bank i.p.v. achter de bank (gemakkelijker vorm).

    Opmerking: Bijna alle slingeropdrachten kunnen natuurlijk ook uitgevoerd worden vanuit hang tussen twee touwen. Aangezien het aantal touwen voor de leerlingen hierdoor gehalveerd wordt en dus ook de intensiteit van de les vermindert, wordt er – vooral bij grote klasgroepen - meestal geslingerd aan 1 touw.

  • 78

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    2.7. Individuele bewegingsopdrachten:

    • Het “Tarzan-spel”: in deze slingersituatie gaat het er om zo laat mogelijk in het slingerende touw te springen en dit liefst vanaf een verhoging. In het uitstellen van het naar-het-touw springen ligt het avontuurlijke en uitdagende karakter van deze situatie.

    • Klimmen in een slingerend touw. Het combineren van slingeren en klimmen is zeer goed mogelijk op voorwaarde dat de leerlingen probleemloos kunnen klimmen in een stilhangend touw. De kracht die van de leerlingen gevraagd wordt is echter groter en het aanleggen van de voetenklem complexer dan bij het gewone klimmen.

    2.8. Slingeren met meerdere leerlingen: Indien men samen met een ander aan hetzelfde toestel slingert, zal men uiteraard moeten rekening houden met elkaar, is er een veranderde contactname en zal men samen de bewegingsopdracht moeten oplossen.

    • Met twee leerlingen slingeren aan 1 touw: van laag naar laag, van hoog naar laag, van hoog naar hoog, van laag naar hoog.

    • Ophalen van een medeleerling. Twee leerlingen staan op een verhoging. Eén van

    de twee gaat slingeren. De tweede leerling moet in het slingerende touw springen als het terugkomt. Aan het eind van de slinger verlaat de eerste leerling het touw, en in de daaropvolgende zwaai de tweede leerling.

    • “Leerlingtransport”: groepjes van 5 à 6 leerlingen. Iedereen moet al slingerend aan de overkant komen. Tijdens het slingeren moet er minstens 1 leerling (maar maximum 2 leerlingen) aan het touw slingeren. Welke groep is het eerst aan de overkant?

    • Tijdens het slingeren verplaatsen naar een ander slingerend touw waar ook iemand aan slingert. Twee leerlingen met elk een touw in de handen staan klaar op een verhoging. Opdracht: tijdens het slingeren moet je je verplaatsen naar het touw van de ander.

    • Slingeren met meerdere leerlingen aan twee touwen. Een groep leerlingen heeft 2 touwen ter beschikking en moet zo snel mogelijk met de volledige groep vanaf een verhoging komen op een mat of op een andere verhoging zonder de grond tussen deze twee punten te raken.

    • “Touwtouteren” met twee tot 11 leerlingen (indien 12 touwen): twee leerlingen staan naast elkaar en hebben elk één touw vast in elke hand; via afzet va de voeten

  • 79

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    op de grond proberen synchroon tot slinger te komen. Deze touteropdracht kan telkens uitgebreid worden met 1 leerling extra (tot max. 11 leerlingen) die synchroon slingeren.

    4. Zwaaien in strekhang aan het rek. 4.1. Inleiding: Op dezelfde wijze als aan de ringen wordt ook het zwaaien aan het rek opgebouwd. Gaat het bij de ringen nog om een toestel met labiele ophanging, dan is dat duidelijk anders bij het rek. Hier wordt immers gezwaaid aan een stabiele (vaste) draai-as. Het zwaaien aan de ringen vergt aanhoudend dezelfde greep. Het zwaaien aan het rek brengt af en toe loslaten en veranderingen van greep mee. Zwaaien aan het hoog rek (spanrek of verankerd tussen palen) wordt steeds uitgevoerd met gestrekte armen. Het zwaaien in strekhang is ook in de gymnastiek de spil geworden van het rekturnen. Het accent kwam en komt nog steeds meer te liggen op grootruimtelijke buig- en strekacties. De strekhangzwaai is dus een duidelijk “profielelement” in de gymnastiek. Vroeg en goed scholen is de boodschap. De basisvoorwaarden hiertoe zijn:

    • voldoende knijpkracht (handen) • besef van vormspanning (been-, heup- en schouderspanning) • kracht in de schouders (duw- en trekkracht)

    4.2. Enkele basisgrepen aan het rek: goede greep

    Een goede greep in hang aan het rek = handen omvatten de rekstok volledig = stevige greep * links = gesloten greep (rekstok) * rechts = open greep (damesbrug) slechte greep = alleen vingers rond de rekstok = gevaar voor lossen

  • 80

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    KNEUKELGREEP = BOVENGREEP = PRONATIE PALMGREEP = ONDERGREEP = SUPINATIE GEMENGDE GREEP (kneukelgreep + palmgreep)

    GEKRUISTE GREEP (onderarmen zijn gekruist)

    4.3. Een methodische leerlijn voor de strekhangzwaai: Het aanleren van het zwaaien in strekhang moet gericht zijn op het bewust maken van de heupacties, zoals de buig-strekbewegingen en de schouderblokkage (schouderhoek is steeds geopend tot ca. 180°). Het zwaaien in strekhang is ook een beweging die veel herhaald moet worden. 4.1.1. Voorbereidende oefeningen:

    • Houdings- en vormspanningsoefeningen: Laat het verschil voelen tussen actieve en passieve hang. Bij een passieve hang “liggen” de schouders tegen de oren. Bij een actieve hang duwen we de rekstok actief omhoog. Hierdoor krijgen we meer controle over de rekstok en kunnen we ons beter oriënteren.

    • Ervaren van beenvormspanning: Probeer het verschil te voelen tussen de juiste beenstrekking en onvolledige beenstrekking. De juiste beenstrekking krijgt men door de tenen in het verlengde van het been te drukken, de knieën in de vloer te drukken (hielen komen vrij) en de bovenbenen naar buiten te draaien. Het is duidelijk te zien dat de knieën niet volledig gestrekt zijn. De oorzaak kan onvoldoende lenigheid zijn van de hamstrings.

  • 81

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    • Ervaren van heupvormspanning:

    Probeer het verschil te voelen tussen ontspannen en gespannen billen. Leg de handen in de nek en trek de rug afwisselend hol en bol (omhoog duwen met vormspanning). Verzwaren kan door de armen naar voor op de grond te brengen. Belangrijk is dat de leerlingen ervaren wat het is om afwisselend korte tijd een holle, ronde en rechte romphouding te vormen. Vooral het leren kantelen van het bekken naar voor, naar achter en neutraal moet men leren. De romphouding is tijdens het zwaaien voornamelijk recht.

    • Ervaren van de schoudervormspanning: Bij de schoudervormspanning moet je de schoudergordel in een rechte en iets bolle positie vast kunnen zetten. Vanzelfsprekend hoort de schouderspanning één geheel te vormen met de heup- en beenvormspanning

    Het belang van de houdings- en vormspanningsoefeningen kan niet genoeg benadrukt worden. Een goede houding en spanning levert bij het zwaaien:

    • meer stabiliteit (vastzetten van inwendige organen) • meer kaatskracht en “zwaai-energie” • een gunstiger lijnenspel

    4.1.2. Een technische analyse van het zwaaien: Bij het leren zwaaien kunnen we gebruik maken van de rekstok. Met de rekstok kan men goed variëren qua hoogte (van halve reikhoogte tot reikhoogte). a. De “stoeltjeszwaai”: zwaaien met gebogen knieën Aan het rek kan men beginnen met de “stoeltjeszwaai”. Bij deze zwaai worden de knieën ingetrokken. We zwaaien 3x tot 5x heen en terug van op een kastdeksel en springen achteraan af.

  • 82

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    Aandachtspunten (technische accenten):

    • Bij de voorzwaai wijzen op de spanboog onderaan de rekstok (2). • Hierna de knieën gebogen fel omhoog schoppen (3) (“beenzwaai-actie” of

    “beenschnepper”) • Aan het einde van de voorzwaai zijn de schouders ver van de rekstok en recht; de

    heupen zijn gebogen (4). • Het begin van de achterzwaai start met een volledige heupstrekking (5); tenen,

    schouders en heupen vormen één gespannen lijn. Na het passeren van de verticale lijn worden de heupen vanuit een lichte spanboog fel omhoog gebracht (6 en 7).

    • Op het hoogste punt van de achterzwaai omgrijpen met handen (“ompolsen”). Dit is noodzakelijk omdat men anders de greep verliest. Het is bovendien gunstiger voor de start van de volgende voorzwaai.

    • Altijd afspringen op het hoogste punt van de achterzwaai! •

    Deze zwaaivorm kan natuurlijk ook uitgevoerd worden aan een laag rek van uit stand op de grond

    Aandachtspunten: * greep = kneukelgreep met duimen rond de rekstok * op het hoogste punt achteraan: ompolsen

    b. De zwaai aan het hoge rek: Vanuit de stoeltjeszwaai volgt gemakkelijk een veilige overgang naar de zwaai aan het hoge rek vanaf één of meer kasten. Vanuit spreidstand op twee kasten het rek beet pakken (later met aanspringen) en zwaaien. We bouwen het aantal zwaaien progressief op van 1x tot maximaal 5x na elkaar, telkens met landing achteraan in spreidstand op de kasten.

  • 83

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    Aandachtspunten (technische accenten): Voorzwaai:

    • Na het aanspringen van op de kasten onmiddellijk lang maken (2). • Juist onder de rekstok bij het boven zwaaien iets terug buigen in de heupen, terwijl

    de schouders volledig gestrekt blijven. Voorspanning maken (3)! • De benen daarna fel naar het plafond schoppen (“beenzwaai-actie” of

    “beenschnepper”). Er ontstaat een duidelijk hoek in de heupen, terwijl de schouders ver van de rekstok zijn (schelphouding) (4 en 5).

    Achterzwaai:

    • Vanuit de hoek in de heupen van de voorzwaai op het hoogste punt weer lang maken (6) (dit vereist een juiste timing!).

    • Onder de rekstok weer iets terug buigen, de armen, schouders en romp maximaal recht (7 en 8).

    • Hierna worden de heupen actief achter hoog gebracht, terwijl de armen de rekstok naar beneden duwen. Het hoofd blijft daarbij tussen de armen. Op het hoogste punten opnieuw “ompolsen” (8 en 9).

    Hulpverlenen: Bij volledige beginnelingen is het aangewezen om met twee helpers op de kasten te staan aan de opsprongzijde. Ze houden met een klemgreep de polsen vast en ondersteunen bij de achterzwaai de bovenarm of oksels. De helper kan het loslaten van het rek beletten door een hand te leggen op de greep van de zwaaiende leerling. Men kan het zwaaien ook begeleiden onderaan het rek Dit kan gebeuren tijdens de achterzwaai door de leerling op te drukken met een klemgreep aan de bovenbenen (om het ompolsen lichter te maken). Later zwaait iedereen zeker van zichzelf en met aantrekkelijke zwaailengte zonder hulp. Hoe meer ervaring met de achterzwaai, hoe minder de heupen kunnen worden gebogen. De hielen worden dan meer opgezwaaid. De houding in de achterzwaai blijft wel licht bol. Goede vormspanning rond de schoudergordel is noodzakelijk. Hoe ruimer de opschop, hoe meer zwaai-energie men krijgt. c. Aanspringen van op een dwars geplaatste kast): We kunnen nu ook een kast dwars plaatsen achter het hoge rek, zodat we de rekstok nog net met voorovergebogen lichaam kunnen bereiken. Net als aan de ringen liggen armen en bovenlichaam in één lijn; de heupen zijn licht gebogen. We glijden met de voeten van de kast af en strekken het lichaam zo, dat we recht onder rekstok helemaal gestrekt zijn en tijdens de voorzwaai de benen krachtig naar voor boven kunnen zwaaien. Na de krachtige opzwaai van de benen, volgt de strekking van de heupen, opdat we bij het begin van de neerwaartse achterzwaai weer ver van de draai-as verwijderd zijn. Bij het opwaarts gedeelte van de achterzwaai heffen we het zitvlak, kijken naar de landingsplaats (hoofd tussen de armen) en springen aan het einde van de achterzwaai verend neer vóór de kast. Steeds afspringen op het hoogste punt van de achterzwaai! De kast verhindert gestrekt zwaaien bij de achterzwaai: de leerlingen zouden de voeten kunnen blesseren. Het is dan ook een puur doelmatige toestelopstelling.

  • 84

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    d. Aanspringen via springplank of minitramp:

    In een volgende stap kunnen we aanspringen tot hang via een springplank of een minitrampoline en meteen tot zwaai proberen komen. Opgelet: Zorg ervoor dat 2 of meerdere medeleerlingen de springplank (of minitramp) tijdig verwijderen wanneer de zwaaiende leerling achteraan afspringt!

    Dit probleem kan opgelost worden door de leerlingen vrij snel een halve draai om de lengte-as aan te leren, zodat het landen aan de andere zijde van de rekstok kan plaats vinden. Een andere oplossing bestaat erin de leerlingen te leren afgolven (= op het hoogste punt van de voorzwaai een actieve heupstrekking uitvoeren en de rekstok wegduwen = vooraan afspringen). Op deze wijze kan er in een heel vlot tempo gezwaaid worden:

  • 85

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    e. Uitzwaaien vanuit hang aan het hoog rek:

    • De pendelzwaai (beat swing): Een belangrijke voorwaarde om de uitzwaai vanuit hang te kunnen uitvoeren, is het beheersen van de pendelzwaai. De combinatie van uitgesproken strek- en hoekacties, gekoppeld aan een neerwaartse druk op de rekstok (schouderextensie) bij de rugwaartse pendel, veroorzaakt een zwaai met een kleine amplitude.

    • Uitzwaai met gebogen armen:

    Wanneer we aanspringen of wanneer we ons laten heffen tot hang, zorgen we ervoor dat we lichtjes heen en weer bengelen. Van zodra we naar achter zwaaien, voorbij de verticale, trekken we ons op tot we boven het rek kunnen kijken. We buigen de heupen en duwen ons lichaam schuin voor-opwaarts. Juist vóór het dode punt vooraan strekken we de armen, de schouderhoek (antepulsie) en de heupen. De benen kunnen aanvankelijk nog gebogen worden. Later doen we de uitzwaai met gestrekte benen.

    • Uitzwaai met gestrekte armen

    (= compensatieslinger – counterswing – cassé cambré):

    Vanuit een lichte zwaai heffen we de voetwreef richting rekstok. Hierna overstrekken we het lichaam maximaal tot aan het dode punt achteraan (met behoud van spanning!). Hierdoor krijgen we een voorspanning van buikspieren en borstspieren.

  • 86

    Kaderdag Turnsportvlaanderen 2005 – Katy Gyselen & Jan Vanden Hautte

    Onmiddellijk hierna brengen we door een korte en snelle heupbuiging de dijen naar het rek en duwen we het lichaam schuin voor-opwaarts. Juist vóór het dode punt vooraan openen we heel actief de schouderhoek (antepulsie) en strekken de heupen lichtjes uit waardoor we het lichaam verwijderen van de rekstok in schuin voor-opwaartse richting.

    Opmerking:

    Twee problemen die bij het oefenen van de zwaai aan de rekstok de kop opsteken situeren zich op het vlak van de veiligheid en op de beleving: er kan angst zijn om de greep te lossen, en bij het zwaaien kan men pijn aan de handen krijgen ten gevolge van de wrijving, met eventueel blaren tot gevolg. Beide problemen kunnen eenvoudig opgelost worden doo