Debbie Van Kerckem - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/383/RUG01-002167383... ·...
Transcript of Debbie Van Kerckem - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/167/383/RUG01-002167383... ·...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Debbie Van Kerckem
Wetenschappelijke verhandeling
MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT
PROMOTOR: PROF. DR. CHRISTPHER PARKER
COMMISSARIS: DORIEN VANDEN BOER
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
HERINNERINGEN UIT DE VERGETELHEID:
DE NAKBA ALS THEMA IN PALESTIJNSE LITERATUUR
aantal woorden: 24 725
1
2
Abstract
Deze thesis is het resultaat van een literatuurstudie die de Nakba als thema in Palestijnse
literatuur en als uiting van collectief geheugen, onderzocht. Belangrijke vragen daarbij waren:
in welke mate Palestijnse literatuur een weergave is van het collectief geheugen van Palestijnen
wereldwijd, welke rol de Nakba in zowel het collectief geheugen als de literatuur speelt en of
deze literatuur een rol speelt in de vrijheidsstrijd van Palestijnen. Om tot deze antwoorden te
komen onderzocht de auteur eerst de Nakba zelf, als historisch concept en als actueel beleid.
Daarop volgde een introductie van memory studies en collectief geheugen in het bijzonder.
Vervolgens kwam de positie van Palestijnse literatuur aan bod, zowel in verhouding met de
bredere regionale context en als volwaardige literatuur met eigen kenmerken. Deze
kenmerken werden vervolgens verder uitgediept in de vorm van subthema’s die verwezen
naar de Nakba. Memory studies werd dus als bril aangewend om te kijken naar de Nakba als
thema in literatuur om zo een uitspraak te doen over het Palestijns collectief geheugen in het
algemeen. We konden concluderen dat de Nakba een centrale rol speelt in het Palestijnse
collectieve geheugen met als resultaat een literatuur die grote gelijkenissen vertoont met
antikoloniale literaturen uit het verleden.
3
Inhoud
Abstract .................................................................................................................................................. 2
Dankwoord ............................................................................................................................................ 4
1. Inleiding ......................................................................................................................................... 6
2. Methodologie ................................................................................................................................ 9
3. De Nakba als ongoing process ..................................................................................................... 11
3.1. De Nakba: Wat? Hoe? Wanneer? ..................................................................................... 11
3.1.1. De context: wat vooraf ging… .................................................................................. 12
3.1.2. Het structurele verloop van de Nakba .................................................................... 14
3.2. De Nakba als (actueel) beleid vanuit Israel .................................................................... 25
3.2.1. De bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza ......................................... 25
3.2.2. Tweederangsburgers in Israël................................................................................... 27
4. De Nakba als collectief geheugen in Palestijnse literatuur ................................................... 32
4.1. Memory studies en collectief geheugen ............................................................................. 33
4.1.1. Memory studies als discipline ..................................................................................... 33
4.1.2. Collectief geheugen als verzet .................................................................................. 35
4.1.3. Orale geschiedenis als bron ....................................................................................... 35
4.1.4. Literatuur als collectief geheugen ............................................................................ 36
4.2. De bijzondere positie van Palestijnse literatuur binnen het Arabische geheel .......... 38
4.2.1. De Arabische literaire context ................................................................................... 39
4.2.2. Palestijnse literatuur vanaf 1948 ............................................................................... 40
4.3. Subthema’s .......................................................................................................................... 42
4.3.1. De band met het land en displacement ...................................................................... 43
4.3.2. De breuk tussen verleden, heden en toekomst....................................................... 47
4.3.3. Geheugen, identiteit en verzet .................................................................................. 49
4.3.4. Terugkeer en identiteit ............................................................................................... 56
5. Palestijnse literatuur als antikoloniaal ..................................................................................... 60
5.1. Gemeenschappelijke kenmerken ...................................................................................... 61
5.2. Feminisme in de strijd ........................................................................................................ 63
6. Conclusie...................................................................................................................................... 66
Bibliografie .......................................................................................................................................... 68
4
Dankwoord
Deze masterproef zou niet tot stand zijn gekomen zonder de hulp van verschillende mensen
uit mijn nabije en wijdere omgeving. Daarom zou ik hen willen bedanken voor hun steun en
inspiratie. In het bijzonder:
Christopher Parker voor de bijstand en aanwijzingen in de juiste richting.
Dorien Vanden Boer voor de concrete bijsturingen en goede raad.
Mijn moeder Carine voor het naleeswerk maar bovenal voor de levenslange steun en
aanmoediging.
Hilde eveneens voor het naleeswerk en bemoedigende commentaren.
Merlijn voor de onvoorwaardelijke bemoedigingen, interesse en occasionele ontspanning.
Ten slotte Mahmoud Darwish, Tawfiq Zayyad, Jabra Ibrahim Jabra, Sahar Khalifeh, Susan
Abulhawa, Suheir Hammad, Remi Kanazi, Rafeef Ziadah en vele anderen voor hun
prachtige en krachtige kunstwerken die het onderzoek voor deze thesis zoveel aangenamer
hebben gemaakt.
5
6
1. Inleiding
Toen familie en vrienden te horen kregen dat mijn thesis zou gaan over de Nakba in
Palestijnse literatuur, was de meest gehoorde vraag ‘Wat is de Nakba’? Het is opvallend dat
een reeks gebeurtenissen die zo bepalend is geweest voor een hele regio niet méér bekend is
bij ons in Europa. Nochtans zijn de Eerste en Tweede Wereldoorlog wel deel van het Europees
collectief geheugen en hebben beiden de situatie in dit deel van de wereld sterk beïnvloed. De
logische vraag is hoe dit komt en of hier misschien politieke motieven achter schuilen. Net als
over de 2 Wereldoorlogen zijn er immers genoeg bronnen te vinden met betrekking tot de
Nakba. Niet alleen academische bronnen, maar ook films en literatuur die handelen over de
Nakba of de gevolgen ervan.
Literatuur is op dit vlak zeer waardevol omdat het ons een blik gunt in de innerlijke
leefwereld van personen waar we misschien in het dagelijkse leven geen contact mee hebben.
Niet voor niets hebben verschillende literatuurwetenschappers al gepleit voor verplicht
leeswerk binnen andere opleidingen (bijvoorbeeld geneeskunde) om het empathisch
vermogen aan te sterken – soms met succes. Bovendien kan literatuur ons ook een blik gunnen
op de onderlinge verschillen binnen een bepaalde groep. Een auteur kan ons ook meenemen
naar de andere kant van de wereld en tonen wat mensen daar bezighoudt. Dit kan gaan van
de innigste emoties van één hoofdpersonage tot het collectief geheugen van een hele groep.
Dit collectief geheugen tekent een bepaalde groep tot in zijn diepste vezels. Anders dan
geschiedenis gaat het verder dan de grote verhalen en laat het individuele ervaringen toe. Zo
krijgen we ook de verhalen van de historische verliezers te horen, omdat herinneringen verder
gaan dan militaire of politieke geschiedenissen. We leren ook over de lotgevallen van
landbouwers of arbeiders, die meestal niet de geschiedenisboeken halen omdat ze weinig
invloed zouden hebben op het machtsspel dat oorlog is. Dit soort verhalen zijn dan ook ideale
stof voor literatoren om in hun werken te verweven. Ook Arabische schrijvers en schrijfsters
gebruiken literatuur om hun verhaal en hun versie van de geschiedenis aan de rest van de
wereld te presenteren.
Voor Palestijnse literatuur draaien veel van deze vertelde herinneringen vanzelfsprekend
rond het conflict met Israël. Dat conflict is intussen al meer dan 66 jaar oud en hoewel een
absoluut beginpunt bij dergelijke conflicten natuurlijk nooit 1 bepaald tijdstip is, kunnen we
7
de Nakba grofweg als aanhef rekenen. Voor Israëlis staat al-Nakba (de catastrofe) niet als
dusdanig bekend, want voor hen is 14 mei 1948 de dag waarop zij eindelijk hun eigen staat
stichtten. Een ware feestdag dus, waarmee men tegelijk het einde viert van eeuwen van
vervolgingen in Europa. Voor Palestijnen begonnen veel problemen pas in de periode voor en
na deze dag en zij herdenken op 15 mei dan ook de massale ontvolking van hun land, de
confiscatie van hun eigendommen en het begin van het vluchtelingenprobleem. In die
hoedanigheid herdenken zij niet enkel een gebeurtenis uit het verleden, maar ook de blijvende
invloed van de Nakba en de wurggreep waarin Israël de Palestijnen nog steeds houdt, via de
bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza. Voor veel Palestijnen in de diaspora
herinnert deze dag er hen nogmaals aan dat ze al meer dan 60 jaar als vluchteling leven, vaak
in erbarmelijke omstandigheden, zonder de mogelijkheid om naar hun thuisland terug te
keren. Intussen zijn de Palestijnse vluchtelingen al met 5 miljoen en ook al zijn ze over de hele
wereld verspreid, de Nakba en haar gevolgen beïnvloedt hun leven nog elke dag.
Ook de invloed op Palestijnse cultuur is enorm en dus ook op de interacties tussen
Palestijnen onderling. Verhalen over de Nakba worden met de paplepel ingegeven en
Palestijnse literatuur, muziek en andere kunstvormen staan bol van de verwijzingen ernaar.
Dit is niet anders voor Palestijnen in de diaspora, voor wie terugkeer naar het vaderland het
ultieme doel is. In deze paper wil ik nagaan wat de Nakba is, welke invloed ze vandaag nog
heeft en hoe die invloed zich uit. In een eerste stadium onderzoek ik de Nakba zelf en in welke
context ze zich heeft kunnen ontwikkelen. Daarna kijk ik ook naar de actualiteitswaarde: zijn
er misschien elementen die vandaag nog steeds van toepassing zijn? De uiteindelijke
bedoeling is om op zoek te gaan naar literatuur waarin de Nakba aan bod komt en op die
manier gemeenschappelijke kenmerken tussen individuele auteurs te gaan zoeken. Zijn er
gemeenschappelijke thema’s en motieven en wat zeggen die ons over het collectief geheugen
van Palestijnen zoals dat tot uiting komt in literatuur?
De bedoeling van deze paper is aan te tonen dat de Nakba een actie is van etnische
zuivering die nog steeds voortduurt en als gevolg daarvan een belangrijk thema vormt binnen
Palestijnse literatuur, waardoor die literatuur kan bestempeld worden als antikoloniaal. Via
tal van racistische wetten, de bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza en via het
verbod voor vluchtelingen om terug te keren naar hun thuis controleert Israël immers nog
steeds een groot deel van het leven van Palestijnen. Palestijnse literatuur werd in het verleden
8
al gekarakteriseerd als verzetsliteratuur en door de huidige situatie is dat in grote mate nog
steeds het geval. De Nakba beïnvloedt dus niet enkel de Palestijnse identiteit via herinneringen
maar ook via het voortdurende verzet tegen de Israëlische kolonisering die begon met de
oprichting van de staat Israël en de daarmee gepaard gaande etnische zuiveringen.
9
2. Methodologie
De vragen die in de inleiding werden gesteld, kwamen stapsgewijs naar voren, als een proces.
Daarom vat ik de zoektocht naar hun antwoorden op dezelfde manier aan. Eerst en vooral
verken ik de term Nakba en ga ik op zoek naar het wat, wanneer, hoe en waarom van het
concept. Daarbij kijk ik niet enkel naar de fysieke impact van de Nakba, maar ook naar de
gevolgen voor de Palestijnse samenleving als geheel, met name op politiek, cultureel en sociaal
vlak. Met deze nieuw vergaarde bedenkingen in het achterhoofd kijk ik vervolgens naar de
huidige situatie om zo een conclusie te trekken over de actualiteit ervan.
Vervolgens verdiep ik me in memory studies zodat dit als lens kan dienen in de rest van de
paper. Memory studies is een relatief recente discipline, maar door haar interdisciplinariteit is
ze uiterst geschikt om een complexe literatuur als de Palestijnse te analyseren. De discipline
combineert vergaarde kennis uit onder meer de geschiedenis, psychologie, politieke
wetenschappen, sociologie en literatuur om collectief geheugen en individuele herinneringen
te bespreken en analyseren. Daarbij wordt literatuur vaak gebruikt als voorbeeld van
instanties van dit collectief geheugen, een soort casestudy als het ware. Dat is ook exact wat ik
hier zal doen, namelijk met gebruik van memory studies op zoek gaan naar voorbeelden van
literatuur waarin de Nakba of deelaspecten ervan voorkomen.
In de selectie van literaire stukken heb ik me laten leiden door de ‘Anthology of Modern
Palestinian Literature’ van Salma Khadra Jayyusi waarin poëzie, proza en memoires te vinden
zijn van de voornaamste auteurs vanaf 1948 tot het einde van de jaren ’80. Bovendien geeft de
uitgebreide inleiding een goed overzicht van de literaire ontwikkelingen in die periode en
plaatst het de Palestijnse literatuur binnen de bredere regionale context. Als
vertegenwoordigers van jongere generaties koos ik ‘Ochtend in Jenin’ van Susan Abulhawa
en fragmenten van de poëzie en spoken word poetry van Suheir Hammad, Remi Kanazi en
Rafeef Ziadah. Bij deze keuze liet ik me vooral leiden door hun naambekendheid en daarmee
het bereik van hun werk. Bovendien zijn deze dames en heer ook maatschappelijk
geëngageerde figuren waardoor ze wel eens gezien worden als spreekbuis van hun
gemeenschap.
Ten slotte ga ik na of de bijzondere positie van Palestijnse literatuur kan vergeleken
worden met andere literaturen die ook tot stand kwamen onder condities van bezetting en
10
kolonisering. Dit doe ik aan de hand van het boek ‘The Empire Writes Back’ van Bill Ashcroft,
Gareth Griffiths en Helen Tiffin, waarin verschillende kenmerken opgesomd worden van
postkoloniale literaturen.
11
3. De Nakba als ongoing process
De Nakba wordt elk jaar met diepe treurnis en frustratie herdacht, slechts enkele dagen
nadat Israëli’s hun onafhankelijkheid vieren. Dit is uiteraard geen toeval aangezien gedurende
de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog meer dan 530 dorpen werden ontvolkt en etnisch
gezuiverd (Pappé, Masalha). Voor de Palestijnen gingen deze gebeurtenissen de geschiedenis
in als ‘de catastrofe’. De Nakba is dan ook geen louter historische gebeurtenis die plaats vond
tussen 1947 en 1949, aangezien Palestijnen nog steeds te maken krijgen met strategieën die als
doel hebben het historisch gebied Palestina te verjoodsen. Zo blijft het aantal illegale
nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever stijgen en worden opnieuw meer en meer
huizen vernietigd zonder duidelijke reden. Daarom is het beter om van een ongoing Nakba te
spreken, een catastrofe die het Palestijnse volk blijft treffen, nu al 133 jaar (Massad, Resisting
the Nakba, 2008).
Voor we verder gaan met een historische en academische kadering is het misschien
interessant om te kijken naar de etymologie van het woord zelf. Traditioneel wordt het
Palestijnse woord al-nakba vertaald als the catastrophe of de catastrofe, maar dat blijkt niet
helemaal correct.
Unlike the Greek catastrophe… the Nakba is an act of deliberate destruction, of visiting calamities
upon a people, of a well-planned ruining of a country and its inhabitants. The word was coined by
the eminent Arab intellectual Constantine Zureik in his August 1948 short book on ‘The Meaning
of the Nakba’ that was ongoing as he wrote it, just like it is as I write these lines (Massad, Resisting
the Nakba, 2008).
De populariteit van de term geeft meteen aan dat de gebruikers ervan deze doelbewustheid
erkennen. De discussie die later in Israëlisch academische kringen omtrent de al dan niet
geplande aard van de Nakba ontstond is voor hen overbodig.
3.1. De Nakba: Wat? Hoe? Wanneer?
Nakba Day wordt traditioneel op 15 mei gevierd, vlak nadat Israëli’s de
onafhankelijkheid van hun staat vieren, die door David Ben-Gurion op 14 mei 1948 werd
uitgeroepen, een dag nadat de Britse Hoge Commissaris voor het mandaat Palestina het land
12
verliet (Jayyusi, 1992, p. xxviii). Dit gaat elk jaar gepaard met herdenkingen van de Nakba
overal ter wereld waar zich Palestijnse vluchtelingen bevinden en dus ook in Israël. Vaak leidt
dit tot strubbelingen, met zionistische tegenprotesten, van een hardhandige aanpak door
politie tot reacties van ministers die verklaren dergelijke ‘acties van Palestijns nationalisme
binnen Israël’ niet te zullen aanvaarden (Khoury, Levinson, Hasson, & Cohen, 2014; Solomon
& Reuters, 2014; MEMO, 2014). De realiteit en cijfers zijn echter wat ze zijn, en door het
diepgravende werk van enkele belangrijke Palestijnse en Israëlische historici zijn zij nu ook
voor het grote publiek beschikbaar (maar daarom niet even gekend). Masalha vat het resultaat
van de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog als volgt samen:
... the creation of the State of Israel on 78 per cent of historic Palestine (not the 55 per cent
according to the UN partition resolution), resulted not in ‘equality for all citizens’ ‘as taught
by the Hebrew prophets’ but in the destruction of much of Palestinian society, and much of the
Arab landscape, in the name of the Bible, by the Zionist Yishuv, a European settler community
that emigrated to Palestine in the period between 1882 and 1948 (2012, p. 68).
In wat volgt heb ik het eerst over het laatste onderdeel van bovenstaand citaat, namelijk de
migratie van Europese joden naar het Britse mandaatgebied Palestina. Vervolgens heb ik het
meer over de concrete gebeurtenissen tussen 1947 en 1949 die nu door Palestijnen al-nakba
worden genoemd.
3.1.1. De context: wat vooraf ging…
De oorsprong van en aanleidingen tot de Nakba liggen niet enkele jaren voor 1948,
maar verschillende decennia. In 1897 werd de World Zionist Organization opgericht onder
leiding van Theodor Herzl (Masalha, 2012, p. 35). De expliciete bedoeling van deze organisatie
was om de migratie van Europa naar Palestina te bevorderen en om de Joodse kolonies in
Palestina financieel te steunen. Het doelpubliek van de WZO was specifiek joden uit Europa
(beter bekend als Ashkenazi) waardoor een groot deel van de joodse bevolking werd
uitgesloten van dit beleid (later zouden ook joden elders in de wereld aangemoedigd worden
om naar Israël te migreren, zie daarvoor Shohat, 1988). Dit plaatst het zionisme dan ook
voornamelijk in de context van het Europese kolonialisme en meer bepaald in de context van
het settler colonialism zoals dat ook elders in de wereld en steeds onder initiatief van Europese
13
kolonisten gebeurde, bijvoorbeeld in Australië en de Verenigde Staten (Masalha, 2012; Wolfe,
2006).
Elk van deze voorbeelden verschillen onderling in uitvoering, maar structureel
vertonen ze vaak grote gelijkenissen. De structurele gelijkenissen worden door Wolfe
samengevat als de logic of elimination in zijn artikel Settler Colonialism and the Elimination of the
Native (Wolfe, 2006). In dit artikel maakt Wolfe een vergelijkende studie van enkele
voorbeelden van settler colonialism, waarvan ook het zionisme en Israël deel uitmaken. In deze
context verwijst hij naar citaten van Theodor Herzl, die de grondidee van deze logic of
elimination raken en zich – in Wolfes eigen woorden - laten samenvatten door ‘settler colonialism
destroys to replace’ (p. 388). Het is hierbij niet de bedoeling om een land te bezetten tot de
grondstoffen zijn uitgeput of aan bepaalde andere doelstellingen zijn voldaan zoals het geval
was bij ‘klassiek’ kolonialisme, bijvoorbeeld België in Congo of Nederland in Indonesië, maar
om stelselmatig land te veroveren en zich eigen te maken
Ook van belang is de karakterisering van het politieke zionisme, aangezien zij de
belangrijkste oorzaak was/is van deze massale migratie van Europa naar Palestina. Dit
ondergraaft dan ook de eenzijdige beschrijving van het conflict tussen Israël en Palestina als
zijnde religieus van aard. Masalha vernoemt in deze context de grote breuk die dit politiek
zionisme vormde met de joodse traditie omdat ze op zoek ging naar historische roots en het
verleden ging herinterpreteren naar het voorbeeld van Europese nationale ideologieën in de
decennia tot eeuwen voordien (Anderson, 1991).
Political zionism mobilised an imagined biblical narrative, which was reworked in the late
nineteenth century for the political purposes of a modern European movement intent on
colonising the land of Palestine (Masalha, 2012, p. 22).
Waar Europese nationale ideologieën hun verleden gingen herinterpreteren om bepaalde
claims omtrent grondgebied en burgerschap te rechtvaardigen, gingen zionisten als de reeds
besproken Theodor Herzl op zoek naar een herinterpretatie van de bijbel die hun claim van
legitimiteit zou ondersteunen. Dit was geen vanzelfsprekende opdracht aangezien dit een
territoriale claim inhield van een land dat slechts door een zeer kleine minderheid van de eigen
bevolkingsgroep werd bewoond. Toch slaagde de WZO in haar opzet, want 20 jaar na de
oprichting van de organisatie (in 1917) schreef de toenmalige Britse minister van Buitenlandse
14
Zaken Lord Balfour een brief aan baron Rothschild, een centrale figuur binnen de Britse joodse
gemeenschap, waarin hij het joodse volk een nationale thuis in Palestina beloofde.
3.1.2. Het structurele verloop van de Nakba
Er voltrokken zich heel wat ideologische en praktische processen van verandering in
het Heilige Land die mee de gebeurtenissen na 1947 mogelijk maakten (Masalha, 2012). Ook
heel wat Israëlische historici gingen al in tegen het gangbare beeld van deze oorlog in Israël,
namelijk dat van een David versus Goliath-verhaal met de verenigde Israëlische troepen als
een zwaar benadeelde partij. De historici in kwestie kregen de verzamelnaam New Historians
en daagden deze versie van de geschiedenis elk op hun eigen manier uit, met zeer
verschillende resultaten tot gevolg. De bekendste New Historians zijn Ilan Pappe, Benny
Morris, Avi Shlaim, Tom Segev en Baruch Kimmerling.
Deze New Historians onderzochten ook de gebeurtenissen tussen 1947 en 1949 en
gingen na wat de verantwoordelijkheden waren van de betrokken partijen. Er is nog steeds
geen eensgezindheid over de precieze bedoelingen van de Joodse milities in die periode, maar
intussen weten we dat er wel degelijk concrete plannen waren om grote delen van historisch
Palestina op militaire wijze te ontvolken zodat joodse kolonisten de plaats van Palestijnen
konden innemen (Masalha, 2012; Pappe, 2006; Whalidi, 1988). Door deze offensieven hadden
750.000 Palestijnen geen andere keuze dan op de vlucht te slaan, waarna de Zionistische leiders
vrij spel hadden om een joodse staat op te richten.
Het is opvallend dat een groot deel van de New Historians het bestaan van het Plan
Dalet blijft ontkennen, ondanks de duidelijke bewijzen die andere academici reeds
aanhaalden. Dit zou er hen natuurlijk ook toe dwingen om de verantwoordelijkheid
grotendeels bij Israël te leggen, iets wat bijvoorbeeld Benny Morris weigert te doen (Masalha,
2012; Khalidi, 1988). Hoe dan ook, het bestaan van dit plan kan voor veel overlevenden een
(schamele) troost bieden indien hun herinneringen aan een grondig uitgedokterd plan van
etnische zuivering botsen met gangbare ideeën in het Israëlische onderwijs en de media, waar
de oorlog als een chaos wordt voorgesteld, veroorzaakt door Arabische legers en overwonnen
door een klein maar dapper Israëlisch leger. Het bestaan van het Plan Dalet geeft legitimiteit
aan deze herinneringen en voorkomt dat ze kunnen worden afgedaan als louter uitvindingen
van het geheugen achteraf.
15
Het Plan Dalet is echter niet het enige bewijs van een moedwillige etnische zuivering.
Verschillende leidinggevende figuren binnen de joodse gemeenschap in Palestina gaven op
dat moment al aan dat er een oplossing moest worden gezocht voor ‘het Arabisch
demografisch probleem’ (Masalha, 2012, p. 66). Vanaf midden jaren 30 zag men in een transfer
van de Arabische bevolking van het Britse mandaatgebied de ultieme oplossing voor dit
probleem. De oorlog in 1948 was het ideale moment om deze transferplannen concreter te
maken. Op 19 december 1947 sprak David Ben-Gurion de Haganah als volgt toe: ‘adopt the
method of aggresive defence; with every [Arab] attack we must be prepared to respond with a decisive
blow: the destruction of the [Arab] place or the expulsion of the residents along with the seizure of the
place’ (geciteerd in Masalha, 2012, p. 71). Het was dus niet enkel de bedoeling om zoveel
mogelijk Arabieren of Palestijnen uit het gebied te verdrijven en gebied in te lijven, maar ook
om expliciet elk teken van hun band met het gebied te vernietigen, en dit eigenlijk tot vandaag
(zie verder).
3.1.2.1. De realiteit ter plaatse
In het Plan Dalet werden de Palestijnse dorpen en steden beschreven als vijandelijke
basissen, een strategie van dehumanisering die vanaf het begin van het zionistische project in
Palestina werd toegepast en er in 1948 duidelijk op gericht was de moedwilligheid bij de
gewapende troepen nog verder aan te wakkeren (Pappe, 2006, p. 89). Verder werd Palestina
onderverdeeld in kleinere gebieden, zodat iedere officier van dat specifieke gebied
verantwoordelijk was voor de zuivering in zijn toegekend gebied (p. 6). Deze officieren van
de verschillende gewapende groeperingen werden verder nog bijgestaan door officieren van
inlichtingendiensten:
Far from being mere collectors of data on the ‘enemy’, they not only played a major role in the
cleansing but also took part in some of the worst atrocities that accompanied the systematic
dispossession of the Palestinians…. In the memories of Palestinian survivors they were the ones
who, after a village or neighbourhood had been occupied, decided the fate of its occupants, which
could mean the difference between imprisonment and freedom, or life and death.
Per dorp of stad ging de routine doorgaans als volgt: soldaten omsingelden de plaats
in kwestie langs 3 kanten, zodat 1 vluchtweg werd opengelaten, waarna ze het dorp meer en
meer insloten werd zodat mensen zoveel als mogelijk spontaan op de vlucht sloegen (Pappe,
16
2006, p. 133). Soms ging dit gepaard met lynchpartijen en altijd volgde de zo goed als volledige
vernietiging van het dorp in kwestie. De gebouwen werden met tanks, TNT of vuur verwoest,
zodat er nieuwe (joodse) huizen konden worden gebouwd, maar in eerste instantie omdat de
oorspronkelijke bewoners niet zouden kunnen terugkeren. Hoewel er veel discussies zijn over
hoeveel van deze moordpartijen plaatsvonden, lijkt de consensus te zijn dat het er zeer veel
waren, waardoor het lijkt dat moordpartijen meer regel waren dan uitzondering (Masalha,
2012, pp. 77-78). Bovendien bleef het niet enkel bij moord en verwoesting; ook verkrachting
werd op grote schaal ingezet als wapen (Masalha, 2012, pp. 82-83). Masalha spreekt ook van
huizen die in brand werden gestoken nadat de bewoners erin werden opgesloten.
De Israëlische ngo Zochrot heeft de ambitieuze taak op zich genomen om kennis over
de Nakba bij Israelis te promoten. De organisatie spreekt op haar website van ‘678 Palestinian
localities that Israel destroyed during the Nakba: 220 of them with less than 100 inhabitants, 428
localities with 100 - 3,000 people, 30 towns and cities with more than 3,000 people’ (Aparicio, 2013).
Als we deze cijfers vergelijken met de volledige bevolking van Palestina op dat moment
komen we tot de helft tot 2/3 van de Palestijnse bevolking die werd weggejaagd en de helft
van hun dorpen en steden die werden verwoest (Pappe, 2006, p. 9; Masalha, 2012; Said, 2000).
Daar bleef het echter niet bij. Na 1948 vielen de 150.000 overgebleven Palestijnen nu
onder de autoriteit van Israël (Pappe, 2006, pp. 199-219). Ze werden echter onder militair
toezicht en dito wetgeving geplaatst tot 1966. Dit betekende een beperking van basisrechten,
met name beperking van bewegingsvrijheid, recht op vrije meningsuiting, politieke
organisatie en het recht op gelijkheid voor de wet. De etnische zuivering bleef ook gestaag
doorgaan. In 1953 werd het laatste Palestijnse dorp volledig ontvolkt en vernietigd, Umm al-
Faraj (2006, p. 220). De bedoeïenen in de Negev werden geplaagd door uitwijzingen tot 1962.
Helaas bleef het daar niet bij en bleven onteigingen ook daarna schering en inslag, onder meer
door de invoering van de Absentee Property Law, een wet die het de Israëlische autoriteiten
mogelijk maakte de achtergebleven eigendommen van gevluchte Palestijnen te confisqueren
(Prusher, 2013).
3.1.2.2. Genocide, politicide, memoricide
Wanneer we in een academische context spreken over de Nakba zijn er heel wat
auteurs om bij te rade te gaan voor definities en termen. Discussies spelen zich echter niet
17
enkel af met betrekking tot het verloop en de feiten van de Nakba, maar bijna evenveel inkt is
al gevloeid als het aankomt op de benaming van de structurele mechanismen achter de
particuliere gebeurtenissen tussen 1947 en 1949. Voordat ik aandacht schenk aan deze aparte
incidenten, kijken we eerst naar enkele pogingen van academici om ze te benoemen en te
definiëren.
a) Politicide & genocide
De Israëlische socioloog, Baruch Kimmerling gebruikte de term politicide om de
situatie van Palestijnen onder de bezetting te beschrijven. Hij definieerde de term als volgt:
‘the dissolution of the Palestinian people’s existence as a legitimate social, political and
economic entity’ (geciteerd in Masalha, 2012, pp. 1). Kimmerlings analyse is zeker correct en
ook al concentreert hij zich in zijn boek Politicide: Ariel Sharon’s War against the Palestinians
vooral op de meer recente geschiedenis, toch is de term politicide zeker ook bruikbaar met
betrekking tot de Nakba. Het is de Palestijnen sinds de Nakba immers niet meer gelukt een
volwaardige en autonome politieke entiteit te vormen. En doordat het gebied ook economisch
in grote en toenemende mate afhankelijk is van Israël, kan het zich ook op dat vlak niet
zelfstandig ontwikkelen, met alle gevolgen van dien (Roy, 1999). Kimmerling zegt hier in een
ander artikel verder nog het volgende over:
The final aim is to continue the Jewish colonization of the so-called "Greater Land of Israel"
until Israel's exclusive and non-reversible control of the territories has been attained. Some
analysts suspect or hope that one outcome of this project is to make daily life so miserable for
Palestinians that large numbers will emigrate from the territories' something that has, in fact,
occurred during the last few years (Kimmerling, 2002).
Hier zien we duidelijk de onderlinge afhankelijkheid van de verschillende agressiemethoden
die aan het werk zijn. Exclusieve politieke en militaire controle over een gebied wordt dan
gebruikt om zo ook geografische controle te claimen en het gebied in kwestie vervolgens
volledig te annexeren. De link met etnische zuivering is hier al duidelijk, maar daarover straks
meer. Voor de term politicide is het voorlopig nog van belang te vernoemen dat niet iedereen
dezelfde definitie hanteert als Kimmerling. Andere auteurs gebruiken de termen genocide en
politicide echter alsof hun betekenissen veel dichter bij elkaar liggen. Zo is politicide bij Harff
en Gurr meer een variant van genocide, zoals die beschreven staat door de Verenigde Naties,
18
al geven ze zelf een alternatieve definitie van genocide die lichtjes afwijkt van die van de VN
maar waardoor politicide nog meer onderdeel uitmaakt van de mogelijke strategieën van
genocide. Voor hen zijn zowel politicide als genocide vormen van massamoord, uitgevoerd
door staten, waarbij het enige verschil de manier is waarop deze staten de slachtoffers
identificeren en viseren (Harff & Gurr, 1988).
Genocides: victims are identified based on their ethnic, racial, national or religious identities.
Victims may not necessarily think of themselves in these terms. However, as a matter of
identifying targets for murder, the state does. Politicides: victims are identified primarily in
terms of their political opposition to the regime and dominant groups or in terms of their position
within the society (for example, peasants, intellectuals, etc).
What these two types of murderous state actions have in common is that they seek to destroy a
substantial portion of the identified victim group or groups (often, more than one group is
targeted).
Het is duidelijk dat de definitie van Harff en Gurr en ook de definitie van de VN sterk verschilt
van de definitie van Kimmerling. Hoewel de identificatie van slachtoffers bij beiden overeen
komen, zijn de methodes en uitkomsten toch verschillend in directheid. In ieder geval brengt
de gecontesteerde aard van de termen politicide en genocide de vraag naar duidelijker
omschreven termen aan de oppervlakte.
b) Memoricide
De voorgaande slagen ze er toch niet in de volledige complexiteit van de gebeurtenissen vanaf
de Nakba en hun gevolgen samen te vatten. Doordat deze definities vooral fysiek geweld en
vernietiging van fysieke plaatsen incalculeren, gaan de termen voorbij aan de eveneens zeer
grove veranderingen in de gedachtenwereld van Palestijnen en Israëli’s. Nur Masalha beseft
echter dat de veranderingen op dit vlak zo mogelijk nog ingrijpender waren. Hij vat deze
samen in een nieuwe term, die onderdelen van de vorige laat weerklinken, namelijk
memoricide: ‘conceptual removal of Palestinians before, during and after their physical removal in 1948’
(2012, p. 89). Pappé gebruikt dan weer de metafoor van een palimpsest, waarbij de
geschiedenis van een volk als het ware wordt gewist om er de geschiedenis van een ander volk
overheen te schrijven (Pappe, 2006, pp. 225-234). Hierdoor worden vele complexe lagen
gereduceerd tot één laag. Ook Linda Tuhiwai Smith – een geleerde van Maori-afkomst – heeft
19
het over deze herinterpretatie en zelfs herschrijving van de geschiedenis. Bij haar krijgen we
vooral ook iemand aan het woord die haar eigen geschiedenis en die van haar volk zag worden
herschreven door een overheersende koloniale macht:
We have often allowed our ‘histories’ to be retold and have then become outsiders as we heard
them being retold…. Our orientation to the world was already being redefined as we were being
excluded systematically from the writing of the history of our own lands (geciteerd in
Masalha, 2012, pp. 88-89).
Centraal hier is dat een (deels tot helemaal) geconstrueerde versie van de geschiedenis de
bovenhand haalt, dominant wordt en uiteindelijk contesterende versies, die voordien
gemeengoed waren, worden weggedrukt naar de vergetelheid. Het voorbeeld van Smith
maakt duidelijk dat dit niet specifiek gebruikt wordt door Israël, maar dat dit een gangbare
strategie was gedurende de koloniale periode van diverse grootmachten. Verder zullen we
nog zien dat dit nog steeds een belangrijke strategie is van verschillende settler societies. Voor
we echter verdergaan met de theorie, kijken we naar enkele concrete voorbeelden van
memoricide, om zo een beeld te krijgen van hoe diepgaand deze strategie wel is.
Een eerste, zeer effectieve strategie is de wijziging van namen. Voor, tijdens en na 1948
werden niet alleen heel wat dorpen fysiek van de kaart geveegd, veel dorpen kregen ook
gewoon een andere naam. De Arabische naam die de band van Palestijnen met het gebied
aangaf, werd dan vervangen door een Hebreeuwse naam die niet enkel het Palestijnse
verleden wiste, maar er vaak ook een nieuwe, Joods-bijbelse connotatie aan gaf (Said, 2000).
We kunnen dus gerust spreken van een politiek van hernoeming:
In Palestine the Zionist-Hebrew toponymy project, which was critical to the ethno-racialisation
of Jews and nationalisation of the Hebrew Bible, followed closely and faithfully British and
American archaeological and geographical ‘explorations’ of the second half of the nineteenth
century and first half of the twentieth (2012, p. 91).
Zo haalden zionistische leiders hun mosterd rechtstreeks bij de Britten, want zij waren de
eersten om plaatsnamen in Palestina te veranderen zodat ze de inhoud van bijbelse verhalen
zouden weerspiegelen en op die manier schijnbaar een argument zouden vormen dat de
aanwezigheid van Groot-Brittannië in Palestina zou staven (zelfde pagina).
20
Een tweede tactiek in deze context was de complete ontkenning van de Nakba door het
zionistische (vanaf 1948 Israëlische) politieke establishment. Meteen na 1948 werden een
aantal mythes naar voren geschoven die de waarheid van de Nakba moesten verdoezelen. Op
die manier konden Israëli’s elke wettelijke en morele verantwoordelijkheid van zich
afschuiven (Pappe, 2006, p. 236).
Een derde tactiek is de vernietiging van geschreven bronnen en dus van de culturele,
historische en politieke erfenis van Palestijnen uit de periode voor, tijdens en na de Nakba
(Masalha, 2012, pp. 135-147). Volgens Masalha maakt de koloniale overheersing het voor
Palestijnen niet alleen zeer moeilijk om hun eigen archieven, museums, bibliotheken en
documentatiecentra op te richten en te onderhouden. Diegene die wel van de grond komen,
zijn vaak het doelwit van aanvallen. In de eerste plaats is er de vernietiging van hele private
collecties manuscripten en boeken in het algemeen gedurende de Nakba en in de nasleep
ervan. Het tweede voorval is de verzameling aanvallen op en de uiteindelijke vernietiging van
de archieven van het Palestijnse Onderzoekscentrum in Beirut in 1982 toen het Israëlische leger
dat land binnenviel om de PLO er te verjagen (Masalha, 2012; Majaj, 2001). Het instituut was
onderdeel van de PLO, maar bovenal een belangrijk centrum waar ook bekende schrijvers als
Mahmoud Darwish en Elias Khoury werkten. Het centrum verzamelde dan ook documenten
en getuigenissen rond verschillende onderwerpen, van wereldpolitiek over rechten tot
economie en filosofie en dat gedurende 17 jaar. Ten slotte is er de sluiting van The Orient House
en de confiscatie van zijn archieven in 2001 dat als doel had ‘de intellectuele en fysieke
overblijfselen van Palestina te behoeden voor verval’. Het bevatte niet alleen belangrijke
officiële documenten, maar ook foto’s die terug gingen tot de Ottomaanse periode. Op die
manier werden systematisch en telkens opnieuw grote delen van het Palestijns collectief
geheugen vernietigd. Toch zijn er sindsdien nog documentatie- en studiecentra opgericht met
een waaier aan onderwerpen en dat overal ter wereld
Een vierde en laatste tactiek is de fysieke bedekking van de ruïnes van verwoeste dorpen
en hierin speelt het JNF (Jewish National Fund) een cruciale rol. De organisatie was vanaf het
begin van de kolonisering cruciaal in de aankoop van stukken land om er joodse kolonisten
op te vestigen. Nu kwam daar nog een activiteit bij: de aanleg van bossen op de plaatsen waar
voordien Palestijnse dorpen en steden lagen. Op die manier werd deze vorige aanwezigheid
niet enkel verdoezeld voor de eigen joodse bevolking (en de etnische zuivering die ermee
21
gepaard ging), maar verhinderde het ook verder de terugkeer van Palestijnen die waren
gevlucht. Pappe schrijft verder over het symbolisch belang van deze bossen:
In these forests Nakba denial is so pervasive, and has been achieved so effectively, that they have
become a main area of struggle for Palestinian refugees wishing to commemorate the villages that
lie buried beneath them. They are up against an organization – the JNF – which claims that there is
only barren land under the pine and cypress trees it has planted there (Pappe, 2006, p. 227).
Verder schrijft Pappe nog dat slechts 10 procent van de huidige bossen in Israël er voor 1948
ook al stond (zelfde pagina). De kans is dus groot dat het overgrote deel van de bossen in het
land gebouwd zijn op voordien Palestijnse woonplaatsen. Het is moeilijk te geloven dat je zo’n
immense en grove waarheid kan verborgen houden voor een hele bevolking, maar toch slaagt
Israël hier al ruim 66 jaar in, aangezien het grootste deel van de eigen (joodse) bevolking en
ook het grootste deel van het Westen niet op de hoogte is van deze zwarte bladzijden uit de
geschiedenis. Dus hoewel Joseph Massad beweert dat de Nakba nog niet voltooid of
onvoorwaardelijk geslaagd is omdat Palestijnen zich blijven verzetten, zou ik dat toch willen
nuanceren en eraan toevoegen dat het om bovengenoemde redenen zeker wel geslaagd is
(Massad, Resisting the Nakba, 2008). Het is echter een realiteit die telkens opnieuw moet
herhaald worden om de schijn van geloofwaardigheid hoog te houden, een proces dat toch
(op dit vlak) streeft naar een status quo. En dat brengt ons bij het volgende punt.
c) Logic of elimination
Het is duidelijk dat elk van de voorgaande voorstellen om de Nakba theoretisch te
kwalificeren, voor- en nadelen met zich meebrengt, waarbij de nadelen vooral terug te leiden
zijn naar onvolledigheid. Elk van deze termen beschrijft als het ware slechts een deel van de
gebeurtenissen. Bovendien zijn ze vooral gericht op eenmalige processen die, historisch
gezien, slechts een korte periode beslaan. Als we Nur Masalha’s en Massads visie echter
volgen, en gewag maken van een ongoing Nakba dan hebben we grote nood aan een
alternatieve term die ons de kans geeft om de verschillende lagen te analyseren (Massad,
Resisting the Nakba, 2008). Patrick Wolfe geeft ons die mogelijkheid met zijn concept van logic
of elimination, dat we eerder al bespraken. Kort samengevat combineert Wolfe hierbij de
kenmerken van etnische zuivering met die van settler colonialism, al is het geheel natuurlijk
veel ingewikkelder dan dat.
22
In het volgende citaat legt hij uit waarom hij koos voor de term the logic of elimination en
niet een vorm van genocide (‘indigenocide’, ‘cultural genocide’, ‘ethnocide’, ‘politicide’):
The apparently insurmountable problem with the qualified genocides is that, in their very
defensiveness, they threaten to undo themselves. They are never quite the real thing, just as
patronizingly hyphenated ethnics are not fully Australian or fully American. Apart from this
categorical problem, there is a historical basis to the relative diminution of the qualified genocides.
This basis is, of course, the Holocaust, the non-paradigmatic paradigm that, being the indispensable
example, can never merely exemplify…. On historical as well as categorical grounds, therefore, the
hyphenated genocides devalue Indigenous attrition. No such problem bedevils analysis of the logic
of elimination, which, in its specificity to settler colonialism, is premised on the securing –the
obtaining and maintaining – of territory (2006, p. 402).
Zoals Wolfe hier zelf aangeeft, zijn er verschillende argumenten tegen een typering van de
Nakba als zijnde een vorm van genocide. Ten eerste is er een historisch-comparatief argument
in de vorm van de Holocaust, aangezien deze dienst doet als hét voorbeeld bij uitstek van
genocide. Andere gruweldaden die vervolgens als genocide worden gekwalificeerd, staan
steeds in relatie tot de Holocaust zodat het risico groter wordt dat er een hiërarchie van lijden
ontstaat waarin alles wat na de Holocaust komt, het onderspit moet delven. In het geval van
de Nakba is dit uiteraard een extra relevant argument omdat de daders hier behoren tot het
volk dat bij de Holocaust het slachtoffer was en zij daardoor deze hiërarchie van lijden kunnen
inroepen om de ernst van de Nakba te minimaliseren en zelfs te ridiculiseren.
Een tweede argument tegen het gebruik van termen die een vorm van genocide
aangegeven in de context van settler colonialism, is categorisch van aard. Net zoals bijvoorbeeld
het gebruik van de classificatie Latijns-Amerikaans, Marokkaans-Belgisch of Arabisch-
Israëlisch vaak een paternalistische agenda verbergt (want de persoon in kwestie wordt niet
zonder meer gezien als Amerikaans, Belgisch of Israëlisch), zo dreigt een subterm van
genocide (zie hierboven) de inhoud ervan opnieuw af te zwakken. Zo zouden tegenstanders
bij het gebruik van de term memoricide bijvoorbeeld kunnen argumenteren dat dit wijst op
een gebrek aan fysiek lijden. Een positief mechanisme dat dieper ingaat op bijzonderheden
wordt zo negatief aangewend door te wijzen op wat er niet gebeurd is.
23
Daarnaast is er nog een derde argument om een aparte term te creëren, namelijk het belang
van territoriale expansie die van centraal belang is bij settler colonialism en slechts marginaal
aan bod komt bij de andere classificaties. Volgens Wolfe is dit een veel belangrijker argument
voor kolonisten dan bijvoorbeeld religie, etniciteit, graad van beschaving of andere
argumenten die we – ironisch genoeg misschien – vaak terug horen komen bij Israëlische
politici, academici of religieuze figuren. Omdat dit ook vandaag nog sterk aanwezig is binnen
de Israëlische samenleving, en bijgevolg een sterke weerslag heeft op de Palestijnen, zal ik
deze drang naar territoriale uitbreiding verderop gedetailleerder bespreken. Het is echter van
belang om te beseffen dat de drang naar territoriale uitbreiding – de creatie van een joodse
staat in plaats van joodse enclaves binnen een Palestijns gebied – de belangrijkste drijfveer was
voor de acties van de joodse gewapende milities (Wolfe, 2006; Khalidi, 1988; Pappe, 2006;
Masalha, 2012).
Een ander voordeel van dit concept is dat het langetermijndenken makkelijker toelaat. Het
gevaar bij diverse vormen van genocide is namelijk een connotatie van korte duur, waardoor
continuïteit uit het oog wordt verloren, in het bijzonder bij conflicten die dermate lang duren,
zoals dat tussen Israëli’s en Palestijnen. Of zoals Wolfe zelf zegt: ‘settler colonizers come to stay:
invasion is a structure not an event’ (2006, p. 388). Op die manier is settler colonialism ook veel
complexer dan traditioneel kolonialisme omdat het eveneens een overheersing is, maar er toch
naar streeft het gebied in kwestie legitiem op te eisen. Om deze legitimiteit te verkrijgen
worden heel wat mechanismen in gang gezet die op elkaar inwerken en elkaar ondersteunen.
We bespraken al een deel van deze mechanismen onder memoricide en ook Wolfe erkent het
cruciale belang van hernoeming van plaatsen en andere namen. The elimination of the native
slaat dan ook niet enkel op de letterlijke eliminatie – door moord, transfer of assimilatie – maar
ook op de eliminatie van de autochtone bevolking uit haar eigen geschiedenis. In het geval
van het zionisme verandert de Palestijn die al generaties in hetzelfde gebied woont in een
barbaarse nomade die als het ware buiten de geschiedenis leeft en dus sowieso makkelijk te
verwijderen is, zonder enige morele bezwaren (Massad, 2005; Tuastad, 2003).
Op die manier streeft de kolonist ernaar blijvende effecten teweeg te brengen. Hij wil niet
zomaar het land gaan bezetten tot er bijvoorbeeld bepaalde grondstoffen uitgeput zijn, maar
er zich gaan settelen en er als het ware een nieuw leven beginnen (een nieuwe geschiedenis,
zo u wil). De nieuwe lagen die zo gecreëerd worden, noemt Wolfe de positieve aspecten van
24
settler colonialism, niet in de evaluatieve betekenis van het woord uiteraard, maar wel in de
productieve.
In short, elimination refers to more than the summary liquidation of Indigenous people, though it
includes that. In its positive aspect, the logic of elimination marks a return whereby the native
repressed continues to structure settler-colonial society. It is both as complex social formation and
as continuity through time that I term settler colonization a structure rather than an event (2006,
p. 390).
d) Etnische zuivering
In zijn boek The Ethnic Cleansing of Palestine omschrijft Ilan Pappe de gebeurtenissen in
Palestina als een schoolvoorbeeld van etnische zuivering (2006). Hij vergelijkt het met de
etnische zuiveringen in Joegoslavië in de jaren 90 en geeft aan dat beide gevallen extreem veel
gelijkenissen vertonen. Toch wordt dit niet officieel erkend door de internationale
gemeenschap (als een voorbeeld van etnische zuivering) en daar wil Pappe met zijn boek
verandering in brengen.
Een combinatie van verschillende bronnen die allen etnische zuivering trachtten te
definiëren, geeft ons de volgende definitie: etnische zuivering is een poging om een etnisch
heterogeen land etnisch homogeen te maken door een bepaalde bevolkingsgroep uit te wijzen
en hun huizen te vernietigen, waardoor ze vluchteling worden (Pappe, 2006, p. 3).
Massamoorden kunnen hier deel van uitmaken – maar niet noodzakelijk – en zijn vooral een
manier om mensen sneller op de vlucht te doen slaan. Vervolgens wordt de bevolkingsgroep
in kwestie gewist uit de officiële en populaire geschiedenis van het land en ook uit diens
collectieve geheugen.
Het Plan Dalet trad in werking op 10 maart 1948, maar ook hiervoor werden al operaties
van etnische zuivering georganiseerd; de eerste begin december 1947, met een aantal aanvallen
op Palestijnse dorpen (p. 40). De Britten verlieten hun mandaatgebied pas op 15 mei 1948, dus
het is belangrijk te beseffen dat deze operaties zowel tijdens het mandaatgebied als na Ben-
Gurions onafhankelijkheidsverklaring (16 mei 1948) plaatsvonden (Khalidi, 1988).
Veel van deze technieken voor 1947, tussen 1947 en 1949 en achteraf zijn ook vandaag
nog van toepassing. Ze vormen samen het grootste argument om te spreken van een ongoing
25
Nakba. Daarom bespreek ik nog kort het huidige beleid in Israël ten opzichte van Palestijnen
voor ik verderga met de representatie van dit trauma in Palestijnse literatuur.
3.2. De Nakba als (actueel) beleid vanuit Israel
Voor veel Palestijnen die de verhalen van 1948 en de daaropvolgende militaire
bezetting horen, klinken die elementen ook vandaag nog bekend in de oren. Zoals gezegd, is
vooral de memoricide van de Nakba vandaag nog zeer actief en van groot belang voor Israël
om zijn geloofwaardigheid hoog te houden. Palestijnen worden daarbij uit de geschiedenis
van hun land geweerd om zo ook te verantwoorden ze te weren uit de samenleving. Op een
recente reis door Israël en Palestina wees een gids in Jaffa onze groep erop dat op een bord die
de geschiedenis van de stad beschreef, nergens de naam Palestijnen terug te vinden viel; voor
de autoriteiten hadden hier nooit Palestijnen gewoond. Nochtans waren het de Palestijnen die
de stad groot hadden gemaakt, onder invloed van de export van sinaasappelen (S. Abu
Shehadeh, persoonlijke communicatie, 10 april 2014). Dergelijke herschrijvingen van de
geschiedenis zijn schering en inslag in Israël, maar uiteraard is dit niet het enige mechanisme
dat van Palestijnen gasten in eigen land maakt – en dan heb ik het zowel over Palestijnen die
in Israël zelf als op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza wonen. In wat nu volgt ga ik iets
dieper in op het beleid van Israël tegenover de Palestijnse bevolking in de Westelijke
Jordaanoever en Gaza en tegenover de Palestijnen in Israël.
3.2.1. De bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza
Van de misdaden die er in 1948 gebeurden, worden er ook vandaag nog bewust
gepleegd. Zo worden nog steeds mensen hun huizen uit gezet, waarna die huizen worden
vernietigd. Onlangs pleitten Israëlische politici zelfs voor de herinvoering van de vernietiging
van huizen als collectieve straf, nadat dit mechanisme enkele jaren niet meer was gebruikt
(Cohen, Khoury, Hass, & Hovel, 2014). Tot 2009 gebeurde dit echter nog regelmatig, met –
vanzelfsprekend – ingrijpende gevolgen voor hele families.
Deze onteigeningen vinden nu wel vooral plaats op de Westelijke Jordaanoever, net als
andere oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid die zich tijdens de Nakba
26
uiteraard vooral afspeelden op het gebied dat we nu kennen als Israël.1 Toch zijn de concepten
achter deze werkwijzen nog dezelfde en voldoen ze nog aan dezelfde definities zoals die door
de VN zijn beschreven in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Als
voorbeeld van een misdaad tegen de mensheid geldt artikel 7d: ‘(d)eportation or forcible transfer
of population’ (UN, 1998). Tijdens de Nakba geldt dit natuurlijk voor het met opzet op de vlucht
jagen van hele dorpen en steden, terwijl dit in het heden overeenkomt met arrestaties van
zowel volwassenen als kinderen. Zij worden overgebracht naar gevangenissen in Israël zelf,
eveneens specifiek verboden onder internationaal recht indien de gevangene ziek is, een
fysieke straf wacht of de gevangene niet op voorhand is ingelicht (Convention Relative to the
Treatment of Prisoners of War. Geneva, 27 July 1929). Hieronder vallen ook de onteigeningen
en vernietigingen die ik hierboven besprak en die vormen ook een tweede voorbeeld van een
misdaad tegen de menselijkheid, namelijk artikel 8a.iv: ‘(e)xtensive destruction and appropriation
of property, not justified by military necessity and carried out unlawfully and wantonly’. Hoewel
Israël deze vernietigingen vaak verantwoordt onder het mom van veiligheid, is het duidelijk
dat dit zelden het geval is. Naast collectieve straffen is ook gebiedsuitbreiding een belangrijk
motief, bijvoorbeeld voor de uitbreiding van nederzettingen.
Met die nederzettingen komen we bij het openlijk geweld tegenover Palestijnen, dat
immers niet enkel door soldaten (bijvoorbeeld bij arrestaties van onder andere kinderen), maar
ook in toenemende mate door kolonisten wordt gepleegd. Palestina Solidariteit berekende dat
sinds 2000 meer dan 1400 kinderen werden vermoord en meer dan 6000 verwond door leger
en kolonisten (Palestina Solidariteit vzw, 2014). Bovendien werden volgens de organisatie op
minder dan een jaar tijd – sinds augustus vorig jaar - 70 burgers gedood. Dit mag dan geen
onderdeel uitmaken van massamoorden zoals dat tijdens de Nakba het geval was, de
systematiek is er zeker, zodat we op zijn minst kunnen spreken van een bijkomende misdaad
tegen de mensheid. ‘Article 7, (c)rimes against humanity: (f)or the purpose of this Statute, ‘crime
against humanity’ means any of the following acts when committed as part of a widespread or systematic
attack directed against any civilian population, with knowledge of the attack: (a) Murder …’ (UN, 1998,
p. 3). Ook de definitie van genocide in het Statuut van Rome komt dicht bij de realiteit ter
1 Het is geenszins mijn bedoeling hier een hiërarchie van lijden te creëren door het leed van diverse gebieden met elkaar te vergelijken. Wel stel ik vast – en met mij talrijke mensenrechtenngo’s die zich met het onderwerp bezighouden – dat de grofste mensenrechtenschendingen zich vandaag op de Westelijke Jordaanoever en Gaza voordoen.
27
plaatse: ‘‘genocide’ means any of the following acts committed with intent to destroy, in whole or in
part, a national, ethnical, racial or religious group, as such: (a) Killing members of the group; (b)
Causing serious bodily or mental harm to members of the group …’ (UN, 1998, p. 3). Het is in ieder
geval duidelijk dat hier een groep wordt geviseerd omwille van nationale, etnische en raciale
kenmerken.
Elia Zureik argumenteert dat deze maatregelen deel uitmaken van een doelbewuste
campagne om zoveel mogelijk Palestijnen het land uit te jagen, met een eufemisme ‘vrijwillige
transfer’ genoemd (2003). Het is een soort stille transfer, als gevolg van een beleid, dat het
leven voor Palestijnen zeer moeilijk tot onmogelijk maakt. En het werkt: zo staken tussen
oktober 2000 en juni 2001 – tijdens de 2e Intifada - zo’n 150.000 Palestijnen de grens met
Jordanië over.
Ook Gaza krijgt dit harde beleid te verduren, al is ontsnappen hier zo goed als
onmogelijk. Het gebied werd hier nog niet specifiek besproken, maar het lijdt eigenlijk het
hardst onder de aanpak van Israël. Officieel is de bezetting van dit gebied beëindigd, maar
door de onophoudelijke blokkade (van medicijnen, voedsel, bouwmateriaal enz.) blijft het
leven er zeer moeilijk. Bovendien biedt het voor de mensen geen uitweg bij bombardementen,
waardoor zij letterlijk opgesloten zitten. Ook hier gaat het om een bepaalde, collectieve
behandeling op basis van nationale, etnische en raciale kenmerken. Dat is meteen wat het
beleid tegenover Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en Gaza gemeen heeft met dat
tegenover Palestijnen in Israël zelf.
3.2.2. Tweederangsburgers in Israël
Tijdens dezelfde trip door Palestina als ik hierboven vermeldde, wees de Britse journalist
(maar sinds 12 jaar inwoner van de Palestijns-Israëlische stad Nazareth) Jonathan Cook ons op
de bijzondere status van Palestijnen in Israël (persoonlijke communicatie, 11 april 2014).
Volgens hem hebben zij niet dezelfde rechten als hun joodse landgenoten, maar worden ze
behandeld als tweederangsburgers. Zo wordt er voor bepaalde rechten een onderscheid
gemaakt op basis van de groep waartoe je behoort, doordat verschillende rechten worden
toegekend naargelang de nationaliteit (terwijl iedereen wel dezelfde basis burgerrechten
heeft). Ook Edward Said beschrijft de ongelijkheid voor de wet in Israël, met betrekking tot
het recht om in Israël te gaan wonen en er grond te kopen, huren of verkopen (2000, p. 191).
28
Academici hebben gedurende decennia gezocht om de bestuursvorm in Israël gepast te
beschrijven (Masalha, 2012, pp. 44-47). Israëlische wetenschappers uit de jaren 80 beschreven
Israël als een etnische in plaats van een liberale democratie, waarin de mate waarin je van deze
democratie kan genieten afhangt van je etniciteit. Deze term bleek echter niet adequaat genoeg,
waardoor men bleef zoeken naar gepastere termen. Zo kwam Yiftachel bij ‘Israëlische
etnocratie’, waarbij macht wordt verdeeld langsheen etnische breuklijnen en de dominantie
van één etnische groep via de wet wordt gewaarborgd (Yiftachel, 1998)
Natuurlijk bestaan er binnen het jodendom ook verschillende etnische onderverdelingen,
naargelang het gebied van afkomst, maar dat doet niet af aan de juistheid van dit concept.
Rascistisch-ideologische uitingen zijn zeker niet uit de lucht gegrepen en de democratie in
Israël is ‘skin deep’ (Masalha, 2012).
Een andere term die de systematische discriminatie van Palestijnen en de door de wet
mogelijk gemaakte joodse privileges goed samenvat, is de term ‘herrenvolk democratie’, die
uitgevonden is door de Belgische socioloog Pierre van den Berghe en voor het eerst gebruikt
werd in Israëlische context door Meron Benvenisti, voormalig waarnemend burgemeester van
Jeruzalem (Masalha, 2012, pp. 46-47). Dit verwijst naar het eersteklas burgerschap voor joden,
tweederangs burgerschap voor Palestijnen in Israël en het complete gebrek aan burgerrechten
en –privileges voor Palestijnen in de bezette gebieden.
Hoewel de situatie voor Palestijnen in Israël verbeterd is sinds ze niet meer onder militaire
wetgeving vallen, is de algemene zionistische attitude tegenover de 1,3 miljoen Palestijnse
burgers nog niet veel veranderd (Masalha, 2012, p. 49). Volgens Elia Zureik is de drang om
een joodse demografische dominantie te behouden en te versterken nog steeds een van de
belangrijktste zorgen van het zionistische establishment (2003). Hierin ligt een directe link met
de Nakba, en voor veel zionisten zelfs een rechtvaardiging ervan, ondanks de gruweldaden
die het met zich meebracht. Zo zegt Benny Morris dat de Nakba een noodzakelijk kwaad was
omdat de oprichting van een joodse staat met een joodse meerderheid anders nooit mogelijk
was geweest (Zureik, 2003; Masalha, 2012).
Deze fixatie op demografische dominantie van de eigen joodse etnische groep heeft grove
implicaties voor het maatschappelijke leven. Zo blijft ook de transfergedachte, waarover we
het al eerder hadden in de context van de aanloop naar 1948, aanwezig binnen Israëlische
29
maatschappelijke discussies en in het politieke discours. Zureik citeert een nationale enquête
uit 2002 waarin 46% van de ondervraagden aangaf voorstander te zijn van de transfer van
Palestijnen uit de bezette gebieden. 31% was zelfs voorstander van de transfer van Palestijnen
uit Israël zelf, dus van medeburgers (2003, p. 621). Daarbij benadrukt hij nogmaals dat deze
cijfers niet hoeven te verrassen, omdat het debat rond demografie overal gevoerd wordt, ook
in de academische wereld en dus niet enkel een punt is van extreem rechtse politici.
Bovendien blijft deze discussie niet in het ijle hangen, maar heeft ze directe implicaties
voor Palestijnen in Israël (Zureik, 2003, pp. 626-628). Zo is het de Palestijnen in de loop der
jaren heel moeilijk gemaakt om gebruik te maken van gezinshereniging, zodat families vaak
uit noodzaak gescheiden leven. Daarnaast kan Jeruzalem gelden als het ultieme voorbeeld van
de poging om Palestijnse burgers te beteugelen. Het beleid van de stad ten opzichte van deze
groep inwoners valt samen te vatten als een geheel dat hun leven in de stad moeilijk en
onaangenaam maakt, zoals hoge belastingen, weinig tot geen openbare diensten (zoals
afvalophaling, veiligheid), onbestrafte aanvallen van kolonisten en vijandelijke en racistische
graffiti die ongemoeid worden gelaten.
Het is ook in deze context dat we het onderscheid tussen nationaliteit (naargelang
religie/etnische groep) en burgerschap (Israëlisch of niet, al staat dit niet op het paspoort
vermeld) moeten plaatsen (Zureik, 2003). Dit burgerschap staat ook onder constante dreiging
vanuit de politiek. Zo kan een Palestijnse vrouw die Israëlisch burger is, dat burgerschap
verliezen wanneer ze trouwt met een Palestijn uit de Westelijke Jordaanoever en naar daar
verhuist. Recent nog riep minister van Buitenlandse Zaken Avigdor Lieberman op om
Palestijnen die deelnamen aan protesten het Israëlische burgerschap af te nemen en zelfs het
land uit te zetten (Lis, 2014). Ook eerste minister Benjamin Netanyahu riep op voor harde
straffen, al was hij niet zo direct als zijn collega-minister: ‘One cannot benefit from National
Insurance payments and child allowances on the one hand and, on the other, violate the most basic laws
of the State of Israel’ (JTA, 2014). Dit is opvallend, aangezien Israëlische politici – en Netanyahu
in het bijzonder – er al jaren prat op gaan dat Israël de enige democratische staat in het Midden
Oosten is (Lazaroff, 2010; Netanyahu, 2011). Vrijheid van meningsuiting is echter een van de
basisrechten binnen een democratie, maar dat zijn niet de basiswetten die Netanyahu in
gedachten heeft. Vermoedelijk doelt hij hier meer op het joodse karakter van Israël en daarin
30
is geen plaats voor protesten die dat exclusief joodse karakter op de ene of andere manier in
twijfel trekken.
Daarmee is de cirkel als het ware rond en zijn we weer bij de start van ons verhaal: de
aanleidingen en motieven voor de Nakba. Met dit eerste hoofdstuk wou ik duidelijk maken
dat die er zeker waren en dat de Nakba geen noodzakelijk kwaad was of een voorval van
collateral damage, maar een vooraf gepland voorval van etnische zuivering. Bovendien was het
een inherent deel van het zionistische project, dat Europees en koloniaal van aard was en is.
Daarop zette dit zionistische establishment de logica van de Nakba verder en werd iedere
mogelijkheid voor Palestijnen om zich cultureel, sociaal of politiek te verenigen de kop
ingedrukt. Dit proces werd reeds op diverse manieren gedefinieerd, maar ik concludeerde dat
de termen the logic of elimination en vooral Pappes etnische zuivering daar het best in slagen,
omdat zij ook de onmiskenbare memoricide omvatten. Ten slotte keken we naar de huidige
stand van zaken, waarin Palestijnse rechten nog steeds onder druk staan. Bovenal zijn de
motivaties achter de daden en processen - die niet meer dezelfde zijn als in 1948, maar toch
sterke gelijkenissen vertonen – nog grotendeels dezelfde. Daarom spreek ik hier ook van een
ongoing Nakba, omdat niet alleen de effecten nog sterk voelbaar zijn en het een belangrijk
thema blijft binnen Palestijnse culturele productie, maar bovenal omdat de processen die
samen de Nakba maken nog aan het werk zijn. Omdat zij nog niet voltooid zijn, maar er binnen
Israël wel een politieke en maatschappelijke wil bestaat om het werk dat zoveel decennia
geleden begon, te voltooien. Het is daarom belangrijk in te gaan tegen de ideeën die de Nakba
presenteren als ongecontesteerd, natuurlijk of onvermijdelijk:
To identify the Nakba as a past and finished event is to declare its success and insist on the
irreversibility of its achievements. It is to insist that there is no longer a struggle to define it, nor a
successful resistance that stands in its way. It is to grant it historical and political legitimacy as a
fact of life, but also to endow all its subsequent effects as its natural outcome. Thus the struggle of
Palestinian citizens of Israel today, according to the Zionist narrative, is not a normal anti-colonial
struggle or one that demands national or ethnic or civil rights, but rather an "abnormal" struggle
to reverse the Nakba (Massad, Resisting the Nakba, 2008).
De onvoltooidheid van de Nakba wordt zo ook duidelijk door het constante verzet dat
Palestijnen ertegen voeren, op alle mogelijke manieren. Dit verzet neemt de vorm aan van een
31
antikoloniale strijd die diep doordringt in alle aspecten van het gemeenschappelijke leven.
Uitingen van verzet zijn daarom niet louter uitingen van een gemeenschappelijke identiteit,
die door de bezettende macht wordt ontkend, maar uitingen van verzet tegen een collectieve
ervaring van bezetting en onderdrukking. Beschrijvingen van dergelijke ervaringen van
koloniale onderdrukking hebben inmiddels een rijke geschiedenis in de vorm van een heuse
traditie, namelijk anti- (of post-)koloniale literatuur. Daarom zal deze kunstvorm centraal
staan in het vervolg van deze paper.
32
4. De Nakba als collectief geheugen in Palestijnse literatuur
Het mag ondertussen duidelijk zijn dat de Nakba nog steeds een centrale rol speelt in het
leven van veel Palestijnen. Het maakt deel uit van hun levende geheugen en is dus ook meer
dan het onderwerp van een herdenkingsdag die één keer per jaar plaatsvindt. Bewijs daarvan
is de voortdurende terugkeer van dit thema in de Palestijnse literatuur, zowel in romans,
poëzie als kortverhalen. De bedoeling van dit hoofdstuk is om na te gaan in welke literatuur
dit thema aan bod komt en of het hoegenaamd voor bepaalde breuklijnen binnen het geheel
van Palestijnse literaire uitingen zorgt. Wat zijn de gemeenschappelijke kenmerken en
eventuele verschillen en zeggen die iets over de houding tegenover de bezetting? In het
algemeen, hoe wordt literatuur aangewend om een boodschap over te brengen aan de lezer?
Vormt de Nakba of onderdelen ervan hoegenaamd deel uit van deze boodschap?
Ik onderzoek dus welke subthema’s hierbij naar voren komen, zoals bijvoorbeeld de
uitdrukking van een verlangen om terug te keren, beschrijvingen van oude dorpen, rust versus
chaos, lijden in ballingschap, onteigeningen, etc. Al deze thema’s zijn niet enkel historisch te
kaderen binnen de gebeurtenissen in 1947-1949, maar zijn nog zeer actief aanwezig in het
Palestijns collectief geheugen. Het zijn daarom ook thema’s die gedurende decennia blijven
terugkeren in Palestijnse literatuur, ongeacht het feit of die geschreven is door Palestijnen die
wonen in Israël, de Westelijke Jordaanoever of in ballingschap elders in het Midden Oosten of
de wereld. Naast thematische, geografische en temporele breuklijnen probeer ik ook aandacht
te schenken aan verschillen in vorm. Poëzie heeft traditioneel namelijk een veel sterkere positie
binnen de Arabische literatuur in het algemeen dan proza. Daarom neemt deze vorm het
leeuwendeel van de onderzochte stof voor zijn rekening. Naast de traditionele vormen kijk ik
ook naar spoken word poetry, een vorm van literatuur die recent door verschillende Palestijnen
met verve beoefend wordt. Ten slotte onderzoek ik ook de verschillen langsheen de breuklijn
gender. De vraag is daarbij of er verschillen zijn tussen literatuur geschreven (of gebracht)
door vrouwen of mannen en of deze verschillen eveneens te kaderen binnen de antikoloniale
strijd van Palestijnen.
33
4.1. Memory studies en collectief geheugen
Vooraleer ik overga tot de analyse van verschillende instanties van Palestijnse
literatuur, kijk ik echter eerst nog even naar wat het vakgebied memory studies ons in deze
context kan bijbrengen. Deze discipline bevindt zich op het kruispunt tussen politieke
wetenschappen, geschiedenis en psychologie, maar doet beroep op een nog veel breder
interdisciplinair instrumentarium, zoals ook literatuurwetenschappen. Memory studies kijkt
voorbij de grote, officiële verhalen naar de individuele en collectieve herinnering die vaak met
de officiële geschiedenis botst, maar daarom niet minder relevant is. Ik ben ervan overtuigd
dat deze eigenschappen memory studies tot een waardige en nuttige partner in de analyse
maken.
4.1.1. Memory studies als discipline
Memory studies is een relatief jonge discipline, maar de aanzet werd al een tijd geleden gegeven.
De ontwikkeling van de discipline kwam in een stroomversnelling terecht na de Tweede
Wereldoorlog. Een belangrijk figuur in de discipline is Pierre Nora, die vooral bekend is om
zijn introductie van het concept lieux de mémoire. Hij bespreekt het verschil tussen geschiedenis
en geheugen en zet ze neer als twee tegengestelden die elkaar op zowaar postmodernistische
wijze aanvullen:
Memory and history, far from being synonymous, appear now to be in fundamental opposition.
Memory is life, born by living societies founded in its name. It remains in permanent evolution,
open to the dialectic of remembering and forgetting, unconscious of its successive deformations,
vulnerable to manipulation and appropriation, susceptible to being long dormant and
periodically revived. History on the other hand, is the reconstruction, always problematic and
incomplete, of what is no longer. Memory is a perpetually actual phenomenon, a bond tying us
to the eternal present; history is a representation of the past (Nora, 1989, p. 8).
In dit citaat zitten vele elementen die nuttig zijn voor deze analyse. Om te beginnen maakt het
zeer duidelijk een onderscheid tussen geschiedenis als – onvermijdelijk onvolledige –
representatie, die ik in het vorige deel uitgebreid besprak, en het levendige maar ook constant
evoluerende geheugen. Nora zet het geheugen hier als een kwetsbaar en onbetrouwbaar
concept neer, maar tegelijk ziet hij het ook als iets inherents aan een actieve samenleving of
34
andere groepen, wat van geschiedenis niet kan worden gezegd. In de context van kolonisering
karakteriseert hij dit geheugen als een machtig wapen van de gekoloniseerde minderheid
omdat zij verder geen historisch kapitaal bezitten.
Ook Maurice Halbwachs is een centrale figuur in het veld, die al veel vroeger dan
Pierre Nora schreef rond collectief geheugen, met name in zijn boek dat in 1925 verscheen, Les
Cadres Sociaux de la Mémoire. Zoals bij alle grootheden uit de academische wereld, is er echter
al veel commentaar gekomen op zijn beschrijving van collectief geheugen. Lorraine Ryan
(2010) ziet zijn visie als zeer exclusief aangezien Halbwachs beweerde dat individuen enkel
herinneren in functie van hun capaciteit als onderdeel van een bepaalde groep. Zo zou het
individu volgens hem ook telkens zijn of haar eigen herinneringen vormen in
overeenstemming met de dominante gedachten binnen de groep. Op die manier zet hij het
individu neer als een abstract gegeven, dat enkel waarde geeft aan zijn of haar bestaan in
functie van de onderverdeling in deze of gene groep.
Dat is echter een visie waarin Ryan zich niet kan vinden, vooral omdat er in Halbwachs’
visie geen enkele plaats is voor verzet tegen dit dominante geheugen. Ryan legt het initiatief
wel bij het individu en ziet dit als een inherente eigenschap van collectief geheugen: ‘its
dynamic and increasingly inclusive character, its ambiguity; its dependence on generational change and
the perceived ethic propriety of the memory in question, both of which further facilitate its
resignification’ (2010, p. 161). Telkens opnieuw biedt het collectief geheugen het individu
nieuwe referentiekaders waarbinnen het de eigen ervaringen kan plaatsen en begrijpen.
Daardoor hangt dat collectief geheugen nauw samen met identiteit, omdat dit op eenzelfde
manier via narratieve constructies de zelfperceptie van het individu in relatie plaatst tot de
personen rondom hem of haar (2010, p. 156). Ook identiteit geeft een bepaald initiatief aan het
individu, dat zelf kan gaan beslissen hoe het zich verhoudt tot zijn omgeving. Op die manier
kan het individu zich ook verzetten tegen algemeen aanvaarde ideeën, iets wat Ryan mnemonic
resistance noemt. Bovendien zijn zowel identiteit als collectief geheugen dynamische
begrippen die steeds vanuit zorgen uit het heden een venster construeren waarmee we naar
het verleden en ook naar de toekomst kijken (Ryan, 2010; Massey, 1995).
35
4.1.2. Collectief geheugen als verzet
In de context van deze paper en dus het Palestijnse collectieve geheugen, moeten we
ook rekening houden met deze veranderlijke aard (met dit in het achterhoofd zal ik op zoek
gaan naar breuklijnen, bijvoorbeeld tussen generaties Palestijnen onderling). Dat wil echter
allerminst zeggen dat uit uitingen daarvan – literatuur in dit geval – geen nuttige informatie
kan worden gepuurd mits we enige voorzichtigheid aan de dag leggen. Abu-Lughod en Sa’adi
zeggen hierover: ‘We share with the many scholars who have now reflected deeply on the question of
memory the conviction that no memory is pure, unmediated and spontaneous. Yet we believe that
Palestinian memory is particularly poignant because it struggles with and against a still much-
contested present’ (2007, p. 3). Ook deze auteurs leggen de link tussen heden en verleden en zien
daarin bovendien een bijzondere positie voor het Palestijnse geheugen en de uitingen daarvan.
Ook Massad had het over het belang van verzet in de vorm van vertellingen over de
Nakba en Masalha verwijst naar de enorme culturele productie door Palestijnen overal ter
wereld om zo hun verhaal te brengen en een alternatief te bieden: ‘... countering Israeli denial
and correcting distortions of omission and commission that eradicate the Palestinian presence in the
land’ (Massad, Resisting the Nakba, 2008; Masalha, 2012, p. 90). Aangezien de eigen
geschiedenis onderdrukt wordt door een overheersende macht, ontstaat de nood om
persoonlijke verhalen die niet overeenstemmen met die als officieel aanvaarde geschiedenis
op te werpen als tegengewicht. Instanties van collectief geheugen zijn daarom een centraal
onderdeel van de Palestijnse samenleving en zijn strijd (Abu-Lughod & Sa'adi, 2007; Ghanim,
2009; Masalha, 2012; Massad, 2008; Roberts, 2013). Dit collectieve geheugen is iets wat alle
Palestijnen verbindt en de Nakba is hier een centraal onderdeel van (Masalha, 2012, p. 208).
Ook Palestijnen zelf zijn zich hier meer en meer van bewust geworden, dat bewijst de enorme
culturele productie over dit onderwerp. Bovendien zijn die verhalen in de loop der jaren
geconstrueerd met meer bewustzijn voor onderlinge verschillen en voor de ‘comlex and
multilayered relationships between collective memory, oral history, cultural resistance and
historiography’ (p. 209).
4.1.3. Orale geschiedenis als bron
Orale geschiedenis is met name een belangrijke bron van informatie binnen de
Palestijnse context. Het geeft een stem aan hen die binnen de officiële en algemeen aanvaarde
36
geschiedenis geen stem krijgen. Bovendien is het belangrijk om overlevenden zelf aan het
woord te laten en zo hun verhaal uit de eerste hand te horen. Het verschil tussen spreken in
de naam van een onderdrukte en zogenaamd ondergeschikte groep en deze groep zelf aan het
woord laten is namelijk enorm (Masalha, 2010, p. 176). Het vormt namelijk het verschil tussen
ongelijke machtsverhoudingen bestendigen of doorbreken. Bovendien toont het ook de
breuklijnen binnen deze groep die anders niet duidelijk zouden worden.
Hoewel orale geschiedenis uiteraard geen volledig betrouwbare bron is, is het
belangrijk om ze te vergelijken met andere bronnen om zo tot betrouwbare conclusies te
komen. Toch is dat geen reden om ze volledig als onbetrouwbaar af te schilderen of om andere
bronnen als betrouwbaarder te gaan bekijken. Masalha wijst erop dat andere bronnen, zoals
militaire geschiedenissen, officiële legerarchieven, staatsgeschiedenissen of getuigenissen van
hoogstaande politici, ook niet vrij zijn van de invloed van machtsverhoudingen, die mee aan
de basis liggen van hun ontstaan (2012, pp. 175-179). Deze zogenaamde top-down
benaderingen van nationale en internationale politiek ontstaan ook in een bepaalde context en
presenteren gebeurtenissen ook vanuit een bepaald standpunt. Deze bronnen presenteren als
plausibel en tegelijk orale geschiedenissen afschrijven als bedrieglijk, zou evenzeer onterecht
zijn. Volgens Masalha heeft de voorkeur voor archieven en voor ‘high politics’ van klassieke
historici, maar ook bijvoorbeeld van Benny Morris, mee geholpen om het Palestijnse verleden
het zwijgen op te leggen (p. 219).
4.1.4. Literatuur als collectief geheugen
Na een introductie van memory studies als academische discipline, de constructie en inzet van
het collectief geheugen als verzetsmiddel en het – noodzakelijke - gebruik van orale bronnen
moeten we ons afvragen of literatuur wel degelijk geldt als een instantie van collectief
geheugen. Kan zij ons iets zeggen over wat leeft binnen een groep mensen of is zij louter ‘de
allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’, zoals de Nederlandse dichter Willem
Kloos ooit zei over lyriek (van Bork, Delabastita, van Gorp, Verkruijsse, & Vis, 2012)? Het ene
hoeft het andere niet uit te sluiten uiteraard en genoeg auteurs hebben dit al bewezen. Zo is er
de bekende en alom geprezen graphic novel Maus van Art Spiegelman, waarin de auteur zowel
de gevoelswereld van zijn eigen personage weergeeft, als de traumatische ervaringen die zijn
vader meemaakte tijdens de Holocaust (Spiegelman, 2009). In het boek voert Spiegelman ook
37
zichzelf op als hoofdpersonage, niet alleen als een worstelende schrijver en tekenaar maar ook
als kind van een getraumatiseerde vader. Zo wordt duidelijk hoe dit een emotionele barrière
tussen hun beiden opwerpt. Tegelijk zeggen de vertelde herinneringen van de vader ons iets
over de bredere context van de Holocaust. Het boek is een meesterwerk in zijn genre, maar
ook een klassieke roman kan erin slagen ons iets meer te vertellen over de persoonlijke
leefwereld van iemand die behoort tot een onderdrukte bevolkingsgroep. Zo is er in de tweede
helft van de twintigste eeuw een heuse traditie ontstaan van werken geschreven door
bewoners van voorheen gekoloniseerde landen. Noemenswaardige voorbeelden zijn The God
of Small Things van Arundhati Roy (India, 1997), Things Fall Apart van Chinua Achebe (1958,
Nigeria) en natuurlijk de diverse werken van Salman Rushdie (India), om er maar enkele te
noemen.
Op deze traditie gaan we straks verder, maar zoals de vermelding van Darwish en
Khoury onder 3.1.2.2. al duidelijk maakten, kunnen literatoren ook een belangrijke rol spelen
in de bewaring en verspreiding van getuigenissen en instanties van een collectief geheugen.
Ook Edward Said en Nur Masalha zien in literatoren belangrijke protagonisten in een culturele
strijd tegen het Israëlische establishment en diens versie van de geschiedenis (Masalha, 2012;
Said, 2000). Said leert ons dat dit noodzakelijkerwijs gepaard gaat met overlappende
herinneringen, narratieven en fysieke structuren. Voor hem is de grootste strijd die het
Palestijnse volk al gevoerd heeft diegene voor het recht op ‘a remembered presence, and with that
presence, the right to possess and reclaim a collective historical reality, at least since the Zionist
movement began its encroachment on the land’ (p. 184). Bovendien hebben vele volkeren hen dit
al voorgedaan. Ook andere gekoloniseerde bevolkingsgroepen hebben processen van de toe-
eigening van land en geschiedenis moeten bevechten. Said eindigt door te verwijzen naar het
eigenlijke begin van deze culturele strijd in de Palestijnse context en ook hier speelt literatuur
weer een centrale rol:
With the rise of the PLO, first in Jordan, then after September 1970 in Beirut, a new Palestinian
interest arose in the past, as embodied in such disparate activities as organized historical
research and the production of poetry and fiction based upon a sense of recovered history,
formerly blotted out but now reclaimed in the poetry of Zayyat, Darwish, Hussein, and al-
Qassem, in the fiction of Kanafani and Jabra, as well as in painting, sculpture, and historical
writing.... Later work … gradually established a line of dynastic descent, between the events of
38
1948 and before and after the catastrophe, that gave substance to the national memory of a
Palestinian collective life that persisted, despite the ravages of physical dispossession, military
occupation, and Israeli official denials (p. 189).
We kunnen dus met enige voorzichtigheid concluderen dat literatuur wel degelijk geschikt is
om herinneringen die een grote rol spelen binnen een collectieve identiteit, weer te geven.
Volgens Said speelt ze daarin zelfs een cruciale rol. Bovendien staan deze uitingen van
collectief geheugen steeds in relatie tot de ontkenning hiervan binnen het Israëlische nationale
discours. Daarom zien we dat Palestijnse literatoren vaak niet enkel louter literair actief zijn,
maar ook een zeker maatschappelijk engagement vertonen, zoals Darwish en Khoury in het
geval van het Palestijns Onderzoekscentrum in Beirut. Dit maatschappelijk engagement geeft
Palestijnse literatoren meteen een bijzondere plaats binnen het geheel van Arabische
literatuur. Vooraleer we dus overgaan naar de bespreking van de Nakba als thema in
literatuur is het van belang deze positie te bespreken. Hiermee vernauwen we onze focus en
positioneren we Palestijnse literatuur binnen het Arabische geheel.
4.2. De bijzondere positie van Palestijnse literatuur binnen het
Arabische geheel
In wat nu volgt, spitsen we ons toe op de Palestijnse literatuur in het algemeen en het thema
van de Nakba in deze literatuur in het bijzonder. De Nakba was niet alleen bepalend voor het
uitzicht van de Palestijnse maatschappij, maar ook voor haar literatuur. Dat blijkt ook uit de
uitgebreide introductie van Salma Khadra Jayyusis Anthology of Modern Palestinian Literature,
waarin de Nakba niet alleen uitvoerig besproken wordt, maar 1948 ook het begin vormt van
deze moderne Palestijnse literatuur. Bovendien zal deze breuklijn een belangrijk thema blijven
binnen deze literatuur, ongeacht het genre of andere ontwikkelingen. Zo zijn er auteurs die
hun hele literaire carrière hebben gewijd aan de Palestijnse zaak, en dus aan de aanklacht van
de gebeurtenissen rond 1948 en de gevolgen hiervan. Jayyusi noemt met name Samih al-Qasim
en Tawfiq Zayyad. Voor we overgaan naar de bespreking van de Palestijnse literatuur, kijken
we even naar de Arabische context waarbinnen deze nationale stroming zich heeft kunnen
ontwikkelen.
39
4.2.1. De Arabische literaire context
Zoals ook bij ons de (West-)Europese context van cruciaal belang was voor de
ontwikkeling van de verschillende nationale, literaire onderstromingen, zo is ook de
Arabische literatuur een zeer vruchtbare en zorgzame moeder gebleken voor tal van nationale
literaturen. Deze Arabische literatuur heeft een zeer rijke traditie van meer dan 1500 jaar, maar
de verschillende nationale afdelingen zijn veel jonger, wat natuurlijk niet verwonderlijk is
aangezien ook de naties waartoe ze behoren veel jonger zijn dan hun Europese tegenhangers
(Peled, 1982). Volgens Peled hangt de ontwikkeling van deze nationale subdivisies samen met
de ontwikkeling van een zeker politiek bewustzijn, onafhankelijk van deze Arabische context,
maar er nog steeds een onmiskenbaar onderdeel van. Het oorspronkelijke doel van
panarabisme kwam onder druk te staan na het verslaan van het Ottomaanse Rijk en de
oprichting van nationale staten onder koloniaal toezicht van Frankrijk en Groot-Brittannië.
Daardoor ontstond de noodzaak om via deze nationale platforms te strijden voor
onafhankelijkheid, dit keer niet van het Ottomaanse rijk maar van de koloniale overheersers.
Deze paper is echter geen bespreking van verschillende Arabische nationalismen, daarom
beperk ik me hier tot de bespreking van nationale literaire stromingen die zich binnen deze
context mee ontwikkelden.
Volgens Peled ontwikkelden de nationale literaire subdivisies zich vanaf de eerste helft
van de 20ste eeuw en kwamen ze pas volledig tot bloei in de tweede helft. Toch wil dit niet
zeggen dat er voordien geen sprake was van een zeker collectief bewustzijn dat literair tot
uiting kwam. Dit kwam echter vooral naar voren in de vorm van beschrijvingen van
landschappen met een bepaalde affectie die een duidelijke band met dit specifiek stuk land
duidelijk maakt. Peled vat dit als volgt samen:
We should, therefore, be able to recognize Palestinian literature even in the period preceding the
one in which national Palestinian consciousness had crystallized. Such literature was written
by Palestinian writers and poets who considered themselves as members of the Ottoman political
system, who had a singular Arabic cultural identity but were, on top of all that, conscious of
their peculiarity as inhabitants of the specific territory identified as Palestine. They sang the
beauty of that land, they missed it when far away from it, and wished to end their lives in it
(Peled, 1982, p. 147).
40
Een onmiskenbare Palestijnse nationale literatuur met bijhorend politiek bewustzijn dat
daarin tot uiting kwam, kunnen we volgens Peled echter pas duidelijk onderscheiden vanaf
1948. Dat mag dan wel ruwweg voor de hele Arabische wereld het geval zijn (met ieder zijn
nationale afdeling), toch weten we ondertussen dat dit geen toeval is.
4.2.2. Palestijnse literatuur vanaf 1948
Dat Palestijnse literatuur er vanaf 1948 helemaal anders uitzag, hoeft niet te verwonderen
natuurlijk. Een reeks gebeurtenissen die een dermate grote impact hadden op een
maatschappij dat het die samenleving volledig uit elkaar rukte, moet ook wel een impact
hebben op de kunstzinnige uitingen van haar leden. De Nakba heeft niet alleen de Palestijnse
samenleving vervormd, maar daarmee ook haar literatuur. Deze literaire veranderingen
spelen dan ook op vele niveaus. We kijken naar enkele voorbeelden van veranderingen die de
Nakba binnen de Palestijnse literatuur heeft teweeg gebracht en die deze literatuur daarmee
onderscheidt van andere Arabische literaturen.
Een eerste punt van belang is natuurlijk intern (de Nakba als thema), in al zijn
verschillende verschijningsvormen en subthema’s. Hierover echter straks uitgebreid meer, aan
de hand van voorbeelden uit de literatuur zelf. Een tweede invloed heeft betrekking op de
blootstellingen aan nieuwe invloeden door Palestijnse auteurs in de diaspora. Zo leren we bij
Jayyusi dat Palestijnen die het gebied dat van dan af Israël heette na 1948 ontvlucht waren,
sneller in contact kwamen met literaire vernieuwingen en die daardoor sneller overnamen dan
hun collega’s die wel nog in historisch Palestina verbleven en onder een militair regime
leefden (1992, pp. 18-19). Na 1948 volgde een periode van literaire stilte, als moest men even
bekomen van de tragische klap. Halfweg de jaren 50 vervoegden Palestijnen opnieuw het
literaire toneel met hernieuwd enthousiasme.
De jaren 60 brachten een grote verrassing met zich mee voor Palestijnse literatoren in
de diaspora. Het mag dan vandaag zeer vreemd klinken – vooral voor een Westers publiek –
maar halfweg de jaren 60 ontdekten deze auteurs dat er ook binnen hun voormalige thuisland
dichters actief waren, die eveneens schreven over de onrechtvaardige situatie waarin ze zich
bevonden (Jayyusi, 1992; Harlow, 1986). Dit toont al een duidelijke breuklijn tussen 2 groepen
van auteurs, die ook vandaag nog actief is, namelijk tussen diegenen die zich nog binnen
historisch Palestina bevinden (met de bijkomende onderverdeling tussen Israël enerzijds en
41
Gaza en de Westelijke Jordaanoever anderzijds) en diegenen die in de diaspora verblijven.
Deze breuklijn zal na de jaren 60 nog groter worden, wanneer Palestijnse auteurs binnen
historisch Palestina zich meer en meer verwijderen van de bredere Arabische context en zich
meer focussen op de Palestijnse zaak. Dat laatste blijft ook een belangrijk thema voor
literatoren in de diaspora, maar zij blijven noodzakelijkerwijs meer betrokken bij de bredere
Arabische context, vooral zij die zich nog in het Midden Oosten bevinden. Deze verschillen
zijn echter meer in grijstinten dan in zwart-wit te vatten, aangezien schrijvers gedurende hun
carrière op natuurlijke wijze evolueren. Bovendien zijn veel van deze schrijvers en schrijfsters
in de loop van hun leven verhuisd (binnen het Midden Oosten maar ook vaak naar het
Westen), zoals ook Mahmoud Darwish en Sahar Khalifeh. Toch is er volgens Jayyusi zeker na
1967 en de bijhorende catastrofe een beweging naar binnen bij Palestijnse auteurs die zich nog
binnen historisch Palestina bevinden.
In de jaren 70 zien we als het ware de ontwikkeling van een volledig genre, zijnde
verzetspoëzie (Jayyusi, 1992). Het genre bestond al in de regio sinds het begin van 20ste eeuw
en werd na 1948 in toenemende mate beoefend, met name door de geïsoleerde Palestijnse
auteurs in Israël. Jayyusi schrijft zelfs dat iedere auteur zich wel eens aan het genre had
gewaagd, maar dat het pas in de jaren 70 uitgroeide tot de norm. Dit had positieve en negatieve
gevolgen. Het gaf de Palestijnse zaak een sterke duw in de rug, maar kwam door deze
aanwezige dwang de creativiteit en originaliteit van het geproduceerde werk niet altijd ten
goede. Dat veranderde in de jaren 80, ook al werd dat decennium een moeilijke tijd voor veel
Palestijnen:
By the eighties, then, a great spiritual fatigue had come to reign over the poet’s world. The stamp
of authority had never been heavier, the internal political order never more coercive, external
aggression and global conspiracy never more intense. It became impossible to endure the
repeated national disasters with the same kind of bravado, and the situation drove many men
and women into either silence or exile. But certain things endured: a literary creativity
sharpened to its highest point, a faith in the creative power of words, and a great pride in a newly
achieved artistic independence from the immediate past (Jayyusi, 1992, p. 56).
Op die manier schudde Palestijnse literatuur volgens Jayyusi de negatieve aspecten uit de
jaren 70 af, terwijl het de verworven stoutmoedigheid bewaarde. De schijnbare tegenstelling
42
tussen toenemende druk op de Palestijnse samenleving (door de bezetting) en de verhoogde
literaire creativiteit hoeft trouwens niet te verbazen. Er zijn talrijke literaire meesterwerken uit
de westerse literatuur die in gevangenschap werden geschreven, met name De profundis door
Oscar Wilde en ook Don Quichote, de eerste Westerse roman.
Tegenwoordig vinden we Palestijnse artiesten en literatuur overal ter wereld. Zo
wonen 2 van de grootste literaire pleitbezorgers van de Palestijnse zaak vandaag in het
Westen. Spoken word-artiest Remi Kanazi werkt vanuit de Verenigde Staten, terwijl zijn collega
Rafeef Ziadah in Londen verblijft. Van hieruit reizen ze de wereld rond om hun kunst aan de
man te brengen. Bovendien combineren ze enthousiast engagement met creativiteit en literaire
innovatie. Opvallend is ook dat ze regelmatig terugverwijzen naar het leven van Palestijnen
voor 1947-1948 en hoe de creatie van de staat Israël en de etnische zuivering van Palestina een
voortdurend trauma vormt voor verschillende generaties.
4.3. Subthema’s
In wat hierop volgt, gaan we verder in op het gebruik van de Nakba als thema in
Palestijnse literatuur. Dit is echter geen eenduidige opdracht, zoals ook de Nakba zelf geen
eenduidig te vatten concept is. Aandacht voor verschillende lagen is dus noodzakelijk. Zowel
de verscheidenheid onder auteurs die schrijven over of rond de Nakba, als de verschillende
verschijningsvormen van dit thema zijn indrukwekkend. De Nakba als thema als 1 blok
behandelen zou dus wat kort door de bocht zijn en daarom bespreek ik het hier met behulp
van subthema’s die daarmee elk een onderdeel van de Palestijnse ervaring na 1948
weerspiegelen. Vanzelfsprekend lopen deze kenmerken hier en daar door elkaar, al pleit dit
natuurlijk vooral in het voordeel van hun kwalificering. Deels heb ik de onderverdeling van
Honaida Ghanim overgenomen uit haar tekst “Poetics of Disaster: Nationalism, Gender, and
Social Change Among Palestinian Poets in Israel After Nakba” (2009). Grotendeels zijn de
thema’s echter geïnspireerd op eigen lezingen van Palestijnse literatuur. Ik probeerde daarbij
een selectie te maken die zoveel als mogelijk representatief is voor het volledige Palestijnse
literaire spectrum. Daarom heb ik werk geselecteerd van zowel Mahmoud Darwish (1942) –
de onmiskenbare peetvader van Palestijnse literatuur - als Jabra Ibrahim Jabra (1920), die het
grootste deel van zijn leven in Irak doorbracht (Jayyusi, 1992). Ook Sahar Khlalifeh (1941),
43
misschien wel de bekendste vrouwelijke auteur uit Palestina, en Tawfiq Zayyad (1932), tevens
een invloedrijk politiek figuur, komen aan de beurt. Als representatie van jongere generaties
selecteerde ik de hierboven genoemde Rafeef Ziadah, Remi Kanazi (1981) en Suheir Hammad
(1973), die respectievelijk in Londen en New York wonen. Het is echter van belang te beseffen
dat elke selectie per definitie beperkend is. Daarom selecteerde ik met name deze gevierde en
bekende Palestijnse auteurs als Darwish, Jabra, Khalifeh en Zayyad, die dus ook in Europa en
België het grootste publiek bereiken en dus het meeste kans maken hun stem te laten horen.
Dat geldt ook voor de vertegenwoordigers van de jongere generatie. Bovendien staan Kanazi,
Hammad en Ziadah ook voor vernieuwing en innovatie binnen literatuur. Zoals hierboven en
bij Jayyusi al duidelijk werd, is dit altijd een zeer belangrijke eigenschap geweest van de
Palestijnse literatuur en daarom vormen deze artiesten met name ideale afgevaardigden van
moderne Palestijnse literatuur en kunst.
4.3.1. De band met het land en displacement
Een eerste belangrijk subthema dat direct verwijst naar de Nakba is vanzelfsprekend
de band met het land en de daarop volgende displacement die gepaard ging met de Nakba.
Plots werden 750 000 Palestijnen vluchteling en in de offensieven die in de decennia na 1948
volgden, kwamen daar nog hele groepen vluchtelingen bij. Daardoor kwam het grootste deel
van de Palestijnse bevolking in een hachelijke situatie terecht waarbij ze hun huizen en
eigendommen moesten achterlaten. Ze leven sindsdien als vluchtelingen en ook al is die
situatie – vooral voor 1948-vluchtelingen – het tijdelijke stadium inmiddels ontgroeid, de
herinneringen aan hun thuis zijn daarom zeker niet minder levendig of dierbaar. Deze
herinneringen overstijgen daarom ook nostalgie en gaan vaak gepaard met een sterk
onrechtvaardigheidsgevoel. De band met het land is dan ook steeds sterk verbonden met de
wil om terug te keren naar het thuisland (zie verder). Dit alles is bovendien niet enkel typerend
voor de oudere generaties, die de etnische zuiveringen van 1948 zelf meemaakten, maar ook
voor jongere generaties die – zoals we zullen zien – de Nakba zelf ook als thema opvoeren.
Daardoor krijgt deze Nakba telkens opnieuw een actueel aspect en overstijgt het thema de
loutere herinnering.
Het is bijgevolg niet verwonderlijk dat Mahmoud Darwish als bekendste Palestijnse
auteur veelvuldig gebruik maakt van allerlei motieven die verwijzen naar de natuur en andere
44
elementen die specifiek naar het landschap van Palestina verwijzen. Deze specifieke en
gedetailleerde elementen duiden natuurlijk op de specifieke band met dit land. Het landschap
wordt niet alleen in al zijn schoonheid bezongen, maar ook gezien als een onderdeel van de
verteller. In die hoedanigheid heeft de Nakba niet alleen het gemis naar een externe plaats als
gevolg, maar zelfs het gemis naar iets wat voordien eigen en inherent was, als een
geamputeerde ledemaat. Concreet vertaalt dit zich bij Darwish in het gedicht “Poem of the
Land”, dat in feite verwijst naar de dood van 5 studentes in 1976 en ieder jaar herdacht wordt
tijdens de Dag van het Land op 30 maart. De inhoud van het gedicht maakt echter al snel
duidelijk dat het naar veel meer verwijst. De verzen ‘I name the soil I call it/ an extension of my
soul’ maken meteen deze diepe, innerlijke band met het land duidelijk (Jayyusi, 1992, p. 146).
Ook even verderop wordt deze metafoor verder uitgewerkt en wordt het land, samen met het
eigen lichaam, zelfs een verzetsmiddel in de strijd tegen de overheerser: ‘I name my ribs/ trees/
Gently I pull a branch/ from the fig tree of my breast/ I throw it like a stone/ to blow up the conqueror’s
tank’ (zelfde pagina). De verteller en het land versmelten als het ware en worden samen een
wapen in de strijd tegen de bezetting. Ook in de volgende, meer prozaïsche strofe, herhaalt
Darwish dit, al refereert hij hier meer expliciet naar de herdenkingsactiviteiten: ‘In the month
of March we stretch out in the land and the/ land spreads out in us’ (Jayyusi, 1992, p. 147). De meer
prozaïsche stijl lijkt samen te gaan met een concretere inhoud, wat de verteller er meteen aan
herinnert dat hij eigenlijk een haat-liefdeverhouding heeft met het land: ‘In the month of March/
We enter the first prison and the first love/ Memories shower down upon a fenced village/ That is where
we were born’ (zelfde pagina). De ‘first love’ is hier het geboortedorp als een mooie herinnering
aan een oorspronkelijke staat. De onmogelijkheid om terug te keren geeft datzelfde dorp echter
meteen een negatieve connotatie. De beperking van vrijheid om terug te keren naar dat deel
van jezelf verklaart de gevangenismetafoor en legt meteen ook een link met het heden en de
vele arrestaties van Palestijnen door het Israëlisch leger op bijvoorbeeld de Westelijke
Jordaanoever.
Daarnaast zijn geografische verwijzingen ook een manier om een zekere Palestijnse
identiteit te (her)bevestigen. Wanneer een Palestijnse auteur verwijst naar plaatsnamen in
Palestina, herinnert hij of zij meteen aan de Palestijnse geschiedenis van die plaats en gaat
daarmee in tegen de ontkenning van die erfenis door Israël. Dit is dan ook een gangbare tactiek
bij veel Palestijnse auteurs, onder andere ook bij Darwish. Niet alleen verwijst hij vaak naar
45
plaatsnamen van Palestijnse steden, maar ook naar de Palestijnse bevolking en geschiedenis.
Volgende passage – nog steeds uit “Poem of the Land” – is rijk aan geografische en historische
verwijzingen:
Nations will enter this book and the sun of Jericho will set without ritual.
O country of prophets: Come to your fruition!
O country of planters: Come to your fruition!
O country of martyrs: Come to your fruition!
O country of refugees: Come to your fruition!
For all the pathways in the mountains are extensions of this song.
All the songs in you are extensions of an olive tree that swaddled me (Jayyusi, 1992, p. 149).
Met 4 woorden (prophets, planters, martyrs en refugees) wordt hier in één klap verwezen naar
de rijke religieuze, agrarische en politieke geschiedenis van dit land en door daaraan ‘come to
your fruition’ toe te voegen, legt Darwish ook de band met het heden en de toekomst. In deze
band ligt ook een zekere hoop op een vruchtbare toekomst verscholen. De olijfboom verwijst
opnieuw naar de diepgewortelde traditie van Palestijnen in het land.
Deze nadruk op fysieke herinneringen vinden we ook met name terug bij Tawfiq Zayyad. Zijn
poëzie kan meer uitdrukkelijk gekarakteriseerd worden als verzetspoëzie, omdat hij dit
onderwerp veel explicieter naar voren brengt. Een mogelijke verklaring is dat hij vroeger
geboren werd dan Darwish – hun geboortedata zijn respectievelijk 1929 en 1941 – en dat
Zayyad de Nakba veel bewuster meemaakte. Toch is het verschil tussen beide literatoren er
meer een van stijl en complexiteit dan van inhoud. Zayyads poëzie is veel toegankelijker en
titels als “Here we Shall Stay” laten weinig aan de verbeelding over. Ook zijn gedicht “On the
Bark of an Olive Tree” is zeer rechtuit. Bij Zayyad is Palestina niet zozeer een deel van de
innerlijke leefwereld van de verteller, maar wel iets dat mee een verhaal vertelt en op die
manier evenzeer deel uitmaakt van hun verhaal en strijd. Zijn gedicht “Here We Shall Stay”
getuigt van dezelfde devotie aan het landschap en de ermee verweven identiteit en vooral de
weigering om die banden op te geven. Strofes als “We guard the shade/ Of olive and fig/ We blend
ideas/ like yeast in dough” en “O living roots hold fast/ And –still- reach deep in the earth” gelden als
een emotionele oproep aan zijn landgenoten om deze band met het thuisland te koesteren en
te herbevestigen. Deze directe aanklacht en bevestiging van eigen de Palestijnse identiteit in
poëzievorm komen telkens terug in Zayyads poëzie.
46
Bij de jongere generatie artiesten is deze nostalgie niet rechtstreeks te vinden. Zij hebben
immers geen direct herinneringen aan hoe het leven was voor de Nakba en leven dus niet
rechtstreeks met het trauma dat deze plotse en complete breuk met het verleden vormde. Toch
zijn ook zij opgegroeid met de verhalen, als een verreist onderdeel van de opvoeding, ongeacht
de plaats waar die opvoeding gebeurt.
For Palestinian refugees collective memory is the only link to the past of a lost homeland. It is
passed to the younger generations in as much detail as possible, to protect the children from
feeling alienated and insecure, and to ensure that the younger generations receive at least part
of the inheritance of a land in which they were not born. Thus the homeland stays alive with the
next generation, and to them passes the responsibility of its liberation (El-Nimr, 1993, p. 56).
Dat laatste mag dan een zware uitspraak lijken, maar het blijkt wel te kloppen dat jongere
generaties de verhalen en tradities vroeg meekrijgen en dat dit een zeker engagement
aanwakkert. Onder andere Remi Kanazi en Rafeef Ziadah zijn behalve artiesten ook activisten
en proberen op die manier via verschillende wegen hun boodschap tot bij een zo breed
mogelijk publiek te brengen.
Remi Kanazi schreef specifiek rond het thema van de Nakba een gedicht met dezelfde
titel. Het sterk stuk is geschreven vanuit het perspectief van een zwangere vrouw (zijn
grootmoeder) en plakt daarmee een gezicht op de grote groep Palestijnen die door de Nakba
getroffen werden. Ook hij beschrijft de band met Palestina als een diep fysieke band zoals dat
bij Darwish ook het geval was: ‘… veins like roots of olive trees’ (Kanazi, Nakba, 2013). Verder
wordt deze dierbare plaats vooral beschreven als een slachtoffer van krachten van buitenaf:
‘… packed in small spaces, like memories, her home: mandated, occupied, cleansed, conquered’. Op die
manier worden Palestina zelf en het hoofdpersonage bijna inwisselbaar; haar bevolking en
zijzelf lijden evenzeer onder de bezetting. Zo zegt Kanazi even verder over het
hoofdpersonage (maar evengoed over het land zelf): ‘didn’t wanna die, but suffered decades’. Deze
drang om te leven en wilskracht staan in scherp contrast met de machteloosheid tegenover de
gruwelijkheden die de Nakba met zich meebracht en moedwillig het land en haar bevolking
terroriseerden.
47
4.3.2. De breuk tussen verleden, heden en toekomst
Tijd is een ander thema dat vaak terugkeert in Palestijnse poëzie, proza of andere
literaire vormen. Toch is het geen tijd die lineair verloopt, zoals dat in klassieke literatuur vaak
het geval is. Tijd wordt vaak opengebroken op een manier die niet langer rationeel of lineair
denken toelaat. In deze literatuur zorgt de Nakba voor een scheur in de tijd, die we ook vaak
terugzien in artistieke weergaves van traumatische ervaringen; ze vormen instanties waarin
de tijd stilstaat of de notie van tijd überhaupt overbodig lijkt. Ook hier vinden we een
verlangen terug, al is het voorwerp van dat verlangen hier het verleden en niet een fysieke
plaats. De Nakba vormt een breuk in de tijd en de grens tussen een bekend en levendig
verleden aan de ene kant en een tragische, onzekere toekomst aan de andere kant (Ghanim,
2009).
Mahmoud Darwish en Jabra Ibrahim Jabra (1920) zijn allebei auteurs die het concept
tijd als thema gebruiken in hun poëzie en proza en dit opnieuw op verschillende niveaus. Bij
Darwish komt heel duidelijk naar voren hoe relatief het begrip tijd geworden is. Door het
begrip zodanig te rekken en te vervormen dwingt hij de lezer zelf na te denken over zijn
betekenis. Alweer in zijn gedicht “Poem of the Land” refereert Darwish naar het verleden in
termen van oorlogen in plaats van jaren en verwijst zo naar deze breuken in de tijd. ‘In the
month of March thirty years and five wars ago I was born on a heap of liminous tombstone grass’
(Jayyusi, 1992, p. 146). Het ‘luminous tombstone grass’ zorgt voor een bijzonder contrast en geeft
aan dat deze specifieke geboorte geen eenzijdig positieve gebeurtenis is. Het is het begin van
een leven dat zal worden overheerst door dood en vernietiging, een leven dat verloopt van
oorlog tot oorlog.
In zijn prachtwerk ‘Memory for Forgetfulness’ beschrijft Darwish in poëtisch proza de
aanvallen op Beirut in 1982, waarbij veel Palestijnse vluchtelingen opnieuw het doelwit
werden van gevechten (Jayyusi, 1992, pp. 642-649). De verteller is niet gevlucht, maar woont
en leeft in de schaduw van bombardementen en gevechten. Daardoor is de dood een belangrijk
thema, dat een schaduw werpt over elke gebeurtenis, ook over het begrip van tijd. Op die
manier worden de meest alledaagse dingen vervormd en soms onbereikbaar. Zo raakt het
hoofdpersonage op een bepaald moment begeesterd door de idee om koffie te maken. Voor
de oorlog was deze actie onderdeel van het dagelijkse leven, maar nu is het een hele
48
beproeving omdat de kapotgeschoten keuken een ideaal doelwit vormt. Het personage in
kwestie berekent de tijd tussen 2 bombardementen en beseft dat dit niet genoeg is om zijn
geliefde koffie te bereiden. Tijd is hier geen maat om het dagelijks leven makkelijker te maken,
maar een belemmering, iets wat leven moeilijker maakt. De verteller besluit dan ook ‘I’m alive;
or, more accurately, I exist’. Het alledaagse leven en zijn routines zijn een verre herinnering en
in de plaats daarvan komt overleven. Elke minuut van de dag is een overlevingsstrijd en
daarbij is tijd niet langer van belang.
Tegelijk vinden we ook een verlangen naar een toekomst waarin tijd weer terugkeert
naar zijn gangbare betekenis en tevens alledaagse activiteiten toelaat.
Flesh joined against metal, triumphing over the odds, and the conquerors were halted by the
walls. There will be time to bury the dead. There will be time for arming. And there will be time
for time to pass as we would wish. Let the heroism go on; for we are the lords of time (Jayyusi,
1992, p. 647).
Een militaire overwinning in termen van verzet betekent hier ook een overwinning tegenover
deze breuk in de tijd. Wanneer het leven opnieuw normaliseert, doet de tijd dat ook, waardoor
het alledaagse weerkeert.
Behalve Darwish schrijft ook Jabra Ibrahim Jabra over de vervorming van het besef
van tijd onder druk van oorlog. De titel van het gedicht “Zero Hour” maakt meteen duidelijk
dat tijd een belangrijk thema is. Bij Jabra komt de vervorming van de tijd dan ook in de vorm
van zijn ontkenning of weigering. Het soort van verlangen dat hier wordt uitgedrukt is er een
naar een bestaan buiten de tijd. Zo verwijst Jabra naar de verrijzenis, in de vorm van een
verlangen ernaar: ‘Is this why we saw visions/ and accepted the agony of belief?/ And why we
shouldered the cross across the world/ certain that after the crucifixion/ comes the resurrection?’
(Jayyusi, 1992, p. 179). Dit komt natuurlijk voort uit een soort ongeloof bij het aanzien en de
belevenis van zoveel onrecht. De gedachte dat het allemaal voor niets is – behalve de
vervulling van politieke doelen van de tegenpartij – is zo ondraaglijk dat de verteller niet kan
geloven dat er hem en zijn landgenoten geen betere tijden staan te wachten. Zo ook in de
volgende strofe: ‘My countdown-haven’t I reached the zero hour?’ (zelfde pagina).
Elders drukt de verteller zijn wanhoop directer uit: ‘… every hour is a century,/ and every
minute is a knife aimed at the wrist’ (Jayyusi, 1992, p. 179). De mesmetafoor ligt hier natuurlijk
49
niet ver van de waarheid en biedt ons een cynische blik op het leven tijdens oorlog. Soms
wordt de wanhoop de verteller ook te veel: ‘I’ll stop here, I’ve had enough./ Let my deep suffering
become yours’ (Jayyusi, 1992, p. 178). Het is een wanhoopskreet, maar zou ook een boodschap
aan de lezer kunnen zijn waarbij wordt opgeroepen tot empathie en solidariteit. Uit onbegrip
dat voortkomt uit de vraag waarom dit net de verteller en zijn landgenoten moet overkomen,
ontstaat ook een wens voor beterschap.
Ook recenter werden de ontwrichting van de tijd en de Nakba als thema’s gebruikt in
Palestijnse literatuur. In Susan Abulhawa’s bekende roman ‘Ochtend in Jenin’, die het verhaal
verteld van de familie Abulheja van 1941 tot 2002, speelt dit zelfs een zeer belangrijke rol. De
Nakba staat er beschreven als het moment waarop de tijd stopte of overbodig werd. De roman
begint als volgt: ‘In een ver verleden, voor de geschiedenis de heuvels overtrok en het heden en de
toekomst aan gruzelementen sloeg, voor de wind het land bij een punt oppakte en de naam en het karakter
ervan uitschudde …’ (Abulhawa, 2012, p. 15). Ook bij haar vinden we verzet tegen de idee van
tijd als iets lineairs, waardoor 1948 slechts een cijfer zou zijn en een deel van een logische rij.
In plaats daarvan benadrukt ze het uitzonderlijke karakter van dat jaar en de eeuwige plaats
die het inneemt in de herinnering van Palestijnen:
Onder het ondraaglijke verdriet om een levend begraven geschiedenis viel het jaar 1948 in
Palestina van de kalender en raakte het in ballingschap; het schonk geen aandacht meer aan het
voortschrijden van dagen, maanden en jaren en werd in plaats daarvan een eindeloos, vaag
moment in de tijd. De twaalf maanden van dat jaar herschikten zich en dwarrelden doelloos
rond in het hart van Palestina (Abulhawa, 2012, p. 54).
Terwijl de rest van de wereld verder jaren telt en Palestijnse vluchtelingen, waaronder de
familie Abulheja, beseffen dat hun vlucht de tijdelijkheid ontstijgt, blijft het jaar 1948 hen
achtervolgen. Het concept tijd evolueert ook mee in de roman en wordt verderop omschreven
als ‘het eindeloze jaar’ waarin de vluchtelingen gevangen zitten en ‘het jaar waar maar geen eind
aan kwam’ (Abulhawa, 2012, pp. 62, 66). Het leven in een vluchtelingekamp reflecteert zijn
ervaring als het ware op het concept van tijd.
4.3.3. Geheugen, identiteit en verzet
Dit gezamenlijk lijden zorgt er ook voor dat Palestijnen wereldwijd verbonden zijn
door een zelfde geschiedenis en door gelijkaardige herinneringen. Deze link tussen geheugen
50
en identiteit is onmiskenbaar en komt met name sterk naar voren in de Palestijnse literatuur,
bij Palestijnen van verschillende generaties en zowel in historisch Palestina zelf als in de
diaspora.
Opnieuw vinden we dit thema uitgebreid terug bij Mahmoud Darwish en bij hem
wordt meteen duidelijk waarom geheugen, identiteit en verzet onlosmakelijk verbonden zijn.
In zijn gedicht “Guests on the Sea” beschrijft Darwish de vlucht van veel Palestijnen naar
Libanon. Hoewel de vluchtelingen dachten dat hun verblijf van korte duur zou zijn en ze snel
naar hun thuis zouden kunnen weerkeren, kreeg hun verbleef een steeds definitiever karakter.
In dit gedicht beschrijft Darwish de pijn die dat besef met zich meebrengt. Tegelijk beschrijft
hij de verbondenheid met andere vluchtelingen die ook in Libanon zijn terecht gekomen, het
belang van herinneringen om vorm te geven aan hun bestaan (en tegelijk hoe zwaar dit
psychologisch is) en het vraagstuk van de terugkeer (dat ik onder 4.3.4. zal bespreken). Zo zegt
hij: ‘We did not come from this country from a country/ we came from pomegranates, from the glue of
memory’ (Jayyusi, 1992, 155). Als we ervan uitgaan dat granaatappels als metafoor voor
bepaalde geografisch-agrarische kenmerken hier symbool staat voor Palestina, dan zegt de
verteller hier eigenlijk dat de herinneringen aan dit land en de band ermee de voornaamste
bouwstenen van hun identiteit zijn. Bovendien ondergraaft hij de legitimiteit van de vaak
gehoorde bewering dat er nooit een Palestijnse staat heeft bestaan (PragerUniversity, 2012;
Roth & Weiss, 2014). Darwish toont hier dat die bewering niet genoeg is om de Palestijnse eis
om rechten en land af te wijzen. Hun herinneringen, band met het land en gevoel van identiteit
zijn meer dan voldoende om deze eis kracht bij te zetten.
Medelijden is echter niet waar Darwish ons om vraagt. Hij maakt duidelijk dat hij en
zijn landgenoten niet louter hulpeloze slachtoffers zijn, maar dat ze een stem en een eigen wil
hebben. Meer naar het einde van het gedicht toe maakt hij dit duidelijk door herhaling:
We want to live for a time, not for nothing
but just that we can set out again
Noting of our ancestors remains in us, but we want
the country of our mourning coffee
we want the fragrance of primitive plants
we want a special school
51
we want a special cemetery
we want a freedom
the size of a skull . . . and a song (Jayyusi, 1992, p. 157).
Door herhalingen en poëtische vormingrepen legt Darwish hier de nadruk op de eenheid van
de Palestijnen en hun wensen. ‘We want’ wordt maar liefst 6 maal herhaald in deze relatief
korte strofe, waarvan bovendien 1 maal voor een cesuur om er extra nadruk op te leggen –
bovendien scheidt de cesuur hier ‘we’ en ‘the country’, 2 een vormelijke metafoor voor de
actuele situatie van veel Palestijnen in de diaspora. Daarenboven verschijnt ook ‘we’ apart nog
1 maal en ‘our’ nog 2 maal. Ook de inhoud ondersteunt hier weer de vorm en drukt hun recht
op zelfbeschikking uit.
Eerder besprak ik hier al een ander gedicht van Darwish, “Poem of the Land”, en ook
voor het thema van identiteit en verzet is het waardevol. Het gedicht is onderverdeeld in
strofen die afwisselend genummerd zijn met Romeinse en Arabische cijfers, waarbij we in de
strofen met Romeinse cijfers tekst in gedichtvorm vinden, terwijl Darwish in de strofen met
Arabische cijfers meer prozaïsch schrijft. Deze opdeling geeft Darwish de mogelijkheid om
vlot verschillende onderwerpen en thema’s op elkaar te laten volgen en via verschillende
hoofdstukjes een vollediger beeld te schetsen van een bepaald onderwerp. In dit geval schrijft
hij over de dood van 5 studentes, maar kadert hij dat onderwerp in een bredere context. Zo
schrijft hij onder IV: ‘I am the witness of the massacre/ I am the victim of the map/ I am the son of
simple words/ . . .’ (Jayyusi, 1992, p. 149). Dit doet denken aan de poeta vates uit het Europees
modernisme, de schrijver als ziener. Louis Paul Boon meende dat een schrijver als een
seismograaf moet zijn, die elke trilling in de maatschappij registreert en beschrijft, ook diegene
die niet rechtstreeks voelbaar zijn (Humbeeck, 1994). Als we aannemen dat de verteller hier
samenvalt met Darwish, rekent hij zichzelf ook bij de schrijvers die een soort logboek van de
tijdsgeest bijhouden en op die manier hun lezers een spiegel voorhouden. Daardoor is
Darwish tegelijk getuige, slachtoffer en beschrijver van de wreedheden die zijn volk moet
ondergaan.
2 Een cesuur is een stijlmiddel dat al eeuwen meegaat en in het Algemeen Nederlands Woordenboek als volgt wordt gedefinieerd: ‘pauze veelal in of bij het midden van een versregel, die een fraaie structuur geeft aan de ritmische voortgang van het vers of ook harmonisch aansluit bij de inhoud’ (ANW, 2014).
52
Ook onder de volgende strofe – strofe 5 - benadrukt Darwish nogmaals de herinnering,
deze keer als een uitgesproken collectieve gebeurtenis. De eerste zin van dit hoofdstukje toont
al ‘the obsession of memories’ die elk jaar in maart terugkeert. Hier wordt opnieuw de link gelegd
met Palestina en de herinnering die dat met zich meebrengt. Op vormelijk vlak komt dit
opnieuw tot uiting door herhaling. De woorden ‘reminiscence’, ‘recollection’ en ‘remembrance’
zijn in cursief gedrukt en worden elk verschillende keren herhaald. Inhoudelijk komt dit
opnieuw tot uiting door de band met het land te benadrukken, zoals onder 4.3.1. (‘zanzalakht
tree’, ‘Acca’, ‘Jericho’). Door deze opeenvolging, en door de constante herhaling in een
medium dat uitermate geschikt is om te herinneren, herbevestigt Darwish zijn rol als dichter.
Het is geen verrassing dat we ook bij Tawfiq Zayyad een sterk gevoel van identiteit en
verzet vinden. Zijn gedicht “Here We Shall Stay”, dat hier ook al besproken werd, maakt dit
meteen duidelijk en ook hier is herhaling van belang. De woorden uit de titel worden telkens
herhaald aan het begin van de eerste, tweede, derde en vierde strofe en Zayyad voegt er
meteen aan toe dat dit voor beide partijen geen pretje zal zijn zolang er sprake is van
onderdrukking. Hij verwijst ook naar de situatie van Palestijnen in Israël: ‘Here we shall stay/
Like a wall upon your breast/ Washing dishes in idle, buzzing bars/ Pouring drinks for our overlords/
Scrubbing floors in blackened kitchens/ to snatch a crumb for our children’ (Zayyusi, 1994, p. 327).
Hoewel andere minderheden in Israël intussen grotendeels de taken van Palestijnen als
goedkope arbeidskrachten hebben overgenomen, toont dit toch duidelijk de gespannen
situatie en de manier waarop op Palestijnen wordt neergekeken. Meer dan dat nog toont het
de bereidheid om tot het uiterste te gaan om hun land te behouden, of wat hen daarvan nog
rest. Dat komt ook verder in het gedicht nog extremer tot uiting: ‘If we get thirsty/ We’ll squeeze
the rocks./ If we get hungry/ We’ll eat dirt/ And never leave’ (Jayyusi, 1994, p. 328). Het is de ultieme
uitdrukking van standvastigheid en (vredevol) verzet en daarmee ook een duidelijke
boodschap aan de onderdrukker, iets wat ook in zijn andere gedichten vaak voorkomt. Zo is
zijn boodschap in “A Million Suns in My Blood” als volgt: ‘They stripped me off everything/
Except/ A heart/ A conscience/ And a tongue!/ …/ In my blood a million suns/ Defy a multitude of
cruelties./ …/ Our hands are steady and enduring./ The hands of the oppressor/ However hard/
Tremble!’ (Jayyusi, 1994, p. 329).
Ook bij Jabra Ibrahim Jabra vinden we een korte, maar belangrijke verwijzing naar
herinnering en verzet. Hij schreef er namelijk een gedicht over, dat tegelijk gericht is aan
53
Socrates. Het is een boodschap geschreven vanuit de eerste persoon meervoud, en vertelt
initieel over de laatste dagen van de bekende Griekse filosoof en het onrecht dat hem werd
aangedaan. Jabra eindigt echter met ‘Who today remembers the names of your judges?’ (Jayyusi,
1994, p. 180). Het is een uitdrukking van hoop dat het recht zal zegevieren en op die manier
een troost voor het onrecht dat Jabra vindt in de geschiedenis van zijn eigen volk.
Ook de jongere generaties artiesten houden zich met dit onderwerp bezig. Meer nog,
identiteit en verzet zijn vaak de kern van hun werk. Aangezien Suheir Hammad vóór Remi
Kanazi en Rafeef Ziadah aan het werk was (en mogelijk een grote invloed vormde op hun
werk), zal ik haar hier eerst bespreken. Suheir Hammad legt in haar werk sterk de nadruk op
verzet en contrasteert deze houding met de acties en het discours van haar onderdrukkers. Zo
drukt ze resoluut haar weigering uit om deel te worden van een vicieuze cirkel van haat in
haar gedicht “What I Will”:
I will not dance to your war drum…. I will not dance to that beating. I know that beat, it is
lifeless…. I will not hate for you, or even hate you…. Life is a right, not collateral or casual. I
will not forget where I come from. I will craft my own drum…. I will dance and resist, dance
and persist. And dance, this heartbeat, is louder than death. Your war drum ain’t louder than
this breath (Hammad, Poems of war, peace, women, power., 2010).
We zien hier een duidelijk oppositie tussen de spreker en de geadresseerde. Deze oppositie uit
zich in de afwijzing van het gebruik van geweld en taal die daartoe aanspoort. In plaats
daarvan creëert Hammad haar eigen middelen, namelijk haar eigen drum, in de vorm van
poëzie of spoken word poetry. Bovendien voegt ze meteen de daad bij het woord door sterke
kritiek te geven op Israëls manier van oorlog voeren (en ook die van andere Westerse landen),
namelijk met de nodige uitingen van haat en het gebrek aan respect voor leven, vooral dan het
onderscheid tussen militairen en burgers (wiens dood in gevechten vaak wordt omschreven
als collateral damage). Haar verzet via haar poëzie is de bevestiging van ieder leven, in plaats
van de negatie ervan. Dit komt ook in ander werk van haar tot uiting.
Naar aanleiding van de aanslagen van 11 september schreef Hammad het gedicht
“First Writing Since” waarin ze haar onbegrip beschrijft over de aanslagen en de daarop
volgende uitingen van haat tegenover moslims en Arabieren. In het gedicht houdt ze Amerika
een spiegel voor en verzet ze zich tegen het gewelddadige antwoord dat het land gaf op het
54
geweld dat hen op 11 september zelf werd aangedaan. Daarnaast verzet ze zich ook tegen het
eenzijdige wij-zij verhaal dat dit geweld moest verdedigen en legt ze de link met haar eigen
afkomst: ‘If there are any people on earth who understand how New York is feeling right now, they are
in the West Bank and the Gaza strip…. Affirm life. Affirm life. We got to carry each other now. You are
either with life, or against it. Affirm life’ (Hammad, 2006). Het hele gedicht zit vol verwijzingen
naar politiek en geschiedenis, zoals in het eerste deel van dit citaat, maar met haar slotstrofe
(tweede deel van dit citaat) lijkt ze de wereld wakker te willen schudden zodat die niet kiest
voor geweld maar voor leven.
In “First Writing Since” kijkt ze ook naar de impact van oorlog op vrouwen, die meestal
het grootste slachtoffer zijn, of de gevolgen ervan in ieder geval het meest moeten dragen. Dit
is een constante in haar werk en het is dan ook geen verrassing dat ze in 2010 tijdens
TEDWomen op het podium stond. Ze bracht er “What I Will” en “Break Clustered”, waaruit
ik de volgende citaten selecteerde:
Unwritten books, predicted the future, projected the past, but my head unwraps around what
appears limitless: man’s creative violence. Whose son shall it be?... We mourn, women,
complicated…. Don’t look for shadow behind me, I carry it within. I live cycles of light and
darkness. Rhythm is half silence. I see now, I never was one and not the other…. Before form, I
was storm… Girls spoiled before ripened, language can’t math me, I experience exponentially.
Everything is everything. One woman loses 15, maybe 20 members of her family. One woman
loses 6. One woman loses her head. One woman searches rubble. One woman feeds on trash.
One woman shoots her face. One woman shoots her husband. One woman straps herself. One
woman gives birth to a baby. One woman gives birth to borders. One woman no longer believes
love will ever find her. One woman never did. Where do refugee hearts go? … We mourn each
one, or we mean nothing at all… (Hammad, Poems of war, peace, women, power., 2010).
Hammad contrasteert hier het kortetermijndenken van oorlogen en geweld met de
langetermijngevolgen voor de getroffen bevolking. Meer dan met overwinning of verlies
moeten zij leven met de politieke, economische, sociale en psychologische gevolgen van
conflicten. Bovenop het collectieve geheugen van Palestijnen komt hier dus het collectieve
geheugen van Palestijnse vrouwen dat overschaduwd wordt door geweld. Ten slotte
contrasteert Hammad hier ook geschiedenis en herinnering, waarbij ze de kant van de
55
herinnering weergeeft. Door een reeks van individuele vrouwelijke personages te
introduceren, laat ze mensen aan het woord die binnen de officiële geschiedenis geen stem
krijgen.
Deze aandacht voor de moeilijke positie van vrouwen in tijden van oorlog en bezetting
vinden we ook bij Rafeef Ziadah. Ze begint haar gedicht “Shades of Anger” met een duidelijke
bevestiging van haar identiteit, waardoor ze critici meteen een stap voor is. Ze start met een
zin in het Arabisch en vervolgt meteen: ‘Allow me to spreak my Arab tongue before they occupy my
language as well. Allow me to spreak my mother tongue before they colonize her memory as well. I am
an Arab woman of colour and we come in all shades of anger’ (Ziadah, 2011). De (retorische) vraag
om toelating geeft meteen een zekere machtsverhouding weer en door de verwijzing naar
kolonisering en bezetting weten we precies waar die machtsverhoudingen zich in dit geval
bevinden. Ziadah voegt er echter aan toe dat die kolonisering niet alomvattend is. De uitingen
van herinneringen, taal en identiteit zijn misschien in beperkte mate controleerbaar, maar je
kan deze concepten op zichzelf niet in een bepaald keurslijf dwingen. In “We Teach Life Sir”
maakt duidelijk waaruit deze identiteit en herinneringen bestaan en dat zijn vooral niet de
stereotype lessen van haat en terreur, waarmee Ziadah ook zelf werd geconfronteerd:3 ‘We
teach life after they have occupied the last sky…. We teach life, sir. We, Palestinians, wake up every day
to teach the rest of the world life, sir’ (Ziadah, 2011).
Opvallend is ook dat Ziadah in bovengenoemd gedicht verwijst naar de vraag van
buitenlandse journalisten aan Ziadah zelf om vooral niet te spreken over bezetting, maar om
hen ‘a human story’ te geven. Ze ergert zich hier zichtbaar aan, wat geen verrassing is. Net
omdat herinneringen, identiteit en verzet zo sterk verbonden zijn, is het moeilijk tot
onmogelijk om alledaagse, Palestijnse ervaringen los te zien van de politieke context van
kolonisering.
Ook bij Remi Kanazi is dit een belangrijk thema. “The Do’s and Don’t of Palestine”
heeft het over deze dubbele standaard, aangezien die voor Palestijnen vooral uit don’ts bestaat
(Kanazi, 2012). Hij somt er zo 9 op waaronder ‘don’t mention genocide’, ‘don’t mention zionism’,
don’t quote Palestinian sources’ en ‘don’t metion refugees, boycott or one-state solution’, allemaal om
3 In haar inleiding zegt Ziadah zelf over het gedicht: ‘One of the journalists asked me: ‘Don’t you think it would all be fine, if you would just stopped your children to hate?’ I did not insult the person, I was very polite. But I wrote this poem as a response to these types of questions we, Palestinians, always get’.
56
te vermijden om iemand te beledigen. Uiteindelijk eindigt hij met ‘don’t, just don’t, and that will
lead to doing’. Dit laatste valt op verschillende manieren te interpreteren maar op een abstract
niveau kan je dit absolute verbod op actie zien als een poging om het Palestijns verzet
monddood te maken. De termen die Kanazi opsomt, verwijzen naar reële problemen en
concepten die te maken hebben met de huidige problemen. In plaats van een discussie ten
gronde te voeren, wordt de legitimiteit ervan echter op voorhand onderuit getrokken.
Net als Ziadah en Hammad legt ook Kanazi de link met andere systemen van
onderdrukking. In zijn gedicht “Normalize This!” pleit hij er net voor om herinneringen
levendig te houden, en op een hoger niveau de politieke discussie gaande te houden om niet
te vervallen in normalisering (Kanazi, 2012). Hij verwijst in deze context naar slavernij en
vervolging door de KKK in de Verenigde Staten, naar apartheid in Zuid-Afrika en onrecht in
Noord-Ierland. Hij keert de machtsverhoudingen ook in taal om. ‘Zionism is the real
demographic threat/ infecting the minds of millions with racism’ verwijst bijvoorbeeld naar de
omschrijving van Palestijnen in Israël als demografisch dreiging (Zureik, 2003). ‘The only thing
barren/ is your moral capacity/ blooming a settler colonial state/ with approriated culture’ verwijst
naar de vaak gehoorde bewering dat joodse kolonisten ‘made the desert bloom’, alsof er
voordien enkel woestijn was en de Palestijnse bevolking enkel een primitieve soort landbouw
gebruikte (George, 1979; Said, 2000). Daarnaast vernoemd Kanazi ook de Nakba, niet toevallig
bij het begin van dit gedicht: ‘nothing normal about the occupation/ ... / paying non-indigenous
foreigners/ to occupy land that is already populated/ rewriting the Nakba with each stolen childhood’.
Ook hier de link tussen de huidige bezetting en etnische zuivering, tussen de Nakba en de
onderdrukking van Palestijns collectief geheugen.
4.3.4. Terugkeer en identiteit
De subthema’s die hiervoor werden besproken zijn niet louter een uiting van een
distinctieve identiteit, naast die van andere Arabieren of joodse Israëli’s. Naast uitingen van
eigenwaarde en bijhorend verzet vinden we dat daar in literatuur vaak een ander aspect aan
verbonden wordt: de wens om rechten en om terug te keren naar het thuisland, naar de streek
en vaak het dorp van herkomst. Herinnering is dus niet enkel een doel op zich, maar een
middel om terugkeer mogelijk te maken: ‘We return in order to remember and we remember in
order to return’ (Majaj, 2001, p. 118). Op die manier is het een herstel van de band met het land,
57
maar ook een herstel van de breuk in de tijd en van de discrepantie tussen een gevoel van
identiteit en bijhorend collectief geheugen en een verblijfplaats die daar niet helemaal aan
voldoet. ‘To return, it should be made clear, is not simply to go back: it is also to go forward; to create
a new future from the fragments of a reclaimed past’ (Majaj, 2001, p. 116).
Deze interconnectie tussen herinnering, thuisland, tijd en terugkeer vinden we ook
terug bij Mahmoud Darwish. In zijn al eerder besproken gedicht “Guests on the Sea” lezen we
onder andere:
who can remember how the words lit up into a homeland for those who have no doorway?
Who remembers the ancient bedouins when they seized the world . . .
with a word?
Who remembers the slain as they rushed to break the secrets of the myths?
They forget us, we forget them, life lives its own life.
Who now remembers the beginning and the end?
We wish to live for a time just to return to something
anything
anything
to a beginning, an island, a ship, an ending
a widow’s prayer, a cellar, a tent.
Our short visit has grown long (Jayyusi, 1992, p. 157).
De eerste vers maakt vooral duidelijk dat de herinneringen aan een thuisland vooral ook een
taalkundige en narratieve constructies zijn, maar dat doet niets af aan gemis ernaar. Vele
opgeworpen grenzen zijn immers evenzeer narratief van aard, bijvoorbeeld de manier waarop
Israël er (deels) in is geslaagd de geschiedenis van het land te herschrijven (‘seized the world
with a word’, ‘myths’). Bovenal drukt deze hele strofe een sterk gevoel van wanhoop uit doordat
het verblijf van Palestijnen in de diaspora zo een permanent karakter heeft gekregen. Na
enkele jaren en uiteindelijk decennia werd het moeilijk om dat verblijf nog langer een kort
bezoek te noemen.
Ook in ‘Ochtend in Jenin’ van Susan Abulhawa krijgt deze wil om terug te keren een
symbolische plaats (2012). Een jaar nadat de familie Abulheja van hun land verdreven is, kan
de vader des huizes zich niet langer bedwingen. Jahja weet dat de bomen, die binnen de
58
familie generatie na generatie verzorgd werden, nu vruchten dragen. Hij dost zich uit als voor
een feest en keert stiekem terug naar Ein Hod, dat nu een kunstenaarskolonie is geworden (dit
lot is ook het echte Ein Hod vergaan). Na enkele dagen keert hij trots en met zoveel vruchten
als hij kon dragen terug, maar dit is natuurlijk niet voldoende. Bij een volgende trip keert hij
niet meer terug. Toch beseft het hele dorp dat dit onvermijdelijk was; voor Jahja viel zijn leven
en Ein Hod samen.
Ook in moderne poëzie en spoken word poetry is terugkeer een belangrijk onderwerp,
misschien wel het belangrijkste. Herinnering staat bij deze artiesten expliciet in functie van
terugkeer. Ook hun activisme richt zich op de eis voor rechten voor Palestijnen met als ultieme
rechtvaardigheid het recht op terugkeer. Dit is ook volgens UNRWA de beste optie voor de
vluchtelingen zelf en voor de internationale gemeenschap (Ma'an News Agency, 2011). Bij
Suheir Hammad zien we niet zozeer de expliciete eis op terugkeer, dan wel de nadruk op de
identiteit als vluchteling. In “Daddy’s Song” maakt ze duidelijk dat deze identiteit als
vluchteling ook deel uitmaakt van haar erfenis. ‘That was you, daddy. Born by a river in a little
tent, and I swear you’ve been running ever since. That’s my song too, Baba’ (Hammad, 2010). Net
zoals bij Darwish legt ze de nadruk op de tijdelijkheid van het verblijf van een vluchteling in
een plaats anders dan zijn of haar thuisland, ook spreekt de realiteit dit na al die jaren tegen.
Remi Kanazi heeft daarentegen een veel directere manier van schrijven en dat is voor
dit onderwerp niet anders. In “Normalize This!” schrijft hij: ‘it’s not just the occupation stupid/
it’s the right of return/ equality for all Palestinians/ it’s the transformation/ from a racist, exclusivist/
supremacist state/ to a nation for all of its citizens’ (Kanazi, 2012). Naast het recht op terugkeer legt
hij hier ook nog eens de nadruk op de bredere context. Palestijnen vragen dan ook eerder om
gerechtigheid dan vrijheid, aangezien de huidige politieke structuren in de Bezette Gebieden
en Israël zelf die gelijkheid voor de wet sterk beperkt. Dat is ook de hoofdboodschap achter
dit gedicht, namelijk dat Kanazi zelf weigert deel te nemen aan activiteiten die een zekere
normalisering promoten. Met name activiteiten waarbij een zogenaamde gelijkheid wordt
gepromoot, terwijl dat in werkelijkheid nog veraf lijkt.
59
Ook in zijn gedicht “Nakba” verwijst hij naar deze bredere context en verbindt hij
herinnering en terugkeer naar het thuisland:
Memories that cannot be erased, uprooted or stolen. She is not forgotten, we have not forgotten.
We will not forget. Veins like roots of olive trees. We will return. That is not a threat, not a
wish, a hope or a dream, but a promise (Kanazi, Nakba, 2013).
Opnieuw wordt het belang van immaterieel erfgoed benadrukt in de vorm van herinneringen
en collectief geheugen. ‘She’ is hier de grootmoeder van Kanazi, terwijl ‘we’ vermoedelijk
verwijst naar alle Palestijnen in de diaspora. Iedere familie heeft of kent wel iemand die is
moeten vluchten, waardoor dit specifieke verhaal dienst doet als een pars pro toto voor de
ervaring van het gehele Palestijnse volk.
Ten slotte bespreek ik ook nog Rafeef Ziadah omdat ook zij de eerder genoemde
onderwerpen verenigt in een tijd en plaats overschrijdend gedicht. Verleden, heden en
toekomst worden met elkaar verbonden door te verwijzen naar onteigening, het verbod om
terug te keren en de daaropvolgende wil van Ziadah zelf om dat net te doen.
I am an Arab woman of colour and we come in all shades of anger. All my grandfather ever
wanted to do was wake up at dawn and watch my grandmother kneel and pray in a village
hidden between Jaffa and Haifa. My mother was born under an olive tree on a soil they say is
no longer mine, but I will cross their barriers, their checkpoints, their damn apartheid walls and
return to my homeland. I am an Arab woman of colour and we come in all shades of anger
(Ziadah, 2011).
Vorm en inhoud vormen hier ook tot een betekenisvol geheel, waardoor de vorm de
vervolmaking van de tijd weerspiegelt. Uiteraard zijn dit begin en einde (van dit fragment) op
zich eveneens betekenisvol. Ook elders in dit gedicht presenteert Ziadah zich als een
zelfbewuste, Palestijnse vrouw met een duidelijke mening. De ervaring van op te groeien met
verhalen en verbintenis met een thuisland, zonder daar zelf op te groeien heeft duidelijk een
grote invloed op deze jonge generatie Palestijnse artiesten. Ze kijken steeds zowel achteruit als
vooruit, maar in plaats van een verlammende heeft dit net een stimulerende werking. Deze
generatie uit zich duidelijk in een zeker engagement op het vlak van onderwerpen, met nadruk
op terugkeer als ultieme doel.
60
5. Palestijnse literatuur als antikoloniaal
Door memory studies als lens te gebruiken om te kijken naar Palestijnse literatuur kunnen
we aandacht schenken aan individuele verhalen en ervaringen. Het biedt ons ook de
mogelijkheid om verder te gaan dan een puur literaire analyse, die vooral zou focussen op de
artistieke verwezenlijkingen van de individuele werken. In “Normalize This!” maakte Kanazi
al duidelijk dat onder omstandigheden van kolonisering en bezetting kunst vaak slechts een
middel is om onrechtvaardigheid aan te klagen en geen doel op zich (2012). Door het
interdisciplinaire karakter van memory studies kunnen we literatuur als bron gebruiken om te
kijken naar de bredere politieke, sociale en historische context.
In dit specifieke geval hebben we gekeken naar de Nakba als thema vanwege de
symbolische waarde die dit nog steeds heeft, temeer omdat het een link vormt tussen
herinnering, identiteit en de wil om terug te keren (Masalha, 2012, p. 246). Dit werd al duidelijk
in de bespreking van de subthema’s, die veelal in elkaar overlopen en vooral samen een
betekenisvol punt maken. Het is in deze analyse ook duidelijk geworden dat veel van deze
literatuur een reactie vormt op wat het Palestijnse volk als geheel heeft meegemaakt en nog
steeds ondergaat. De gebruikte taal is ook vaak een reactie op het door Israël gebruikte
discours dat bijvoorbeeld Palestijnen wil karakteriseren als gewelddadig en in het slechtste
geval als terroristen. Het is ook een antwoord op de vele mythen die na de oprichting van de
staat Israël diens bestaan moesten legitimeren, maar bovenal bestond uit de ontkenning van
een Palestijns volk en dus hun band met het land.
Deze bijzondere positie van Palestijnse literatuur doet de vraag rijzen of we haar
hoegenaamd kunnen vergelijken met andere literaturen. We zagen eerder al dat ze binnen de
Arabische context een bijzondere positie inneemt, maar wil dat zeggen dat ze helemaal alleen
staat? Of zorgen thema’s als onteigening, onderdrukking, herinnering, identiteit en terugkeer
ervoor dat we haar kunnen classificeren als een antikoloniale literatuur? Hiervoor ga ik ten
rade bij Ashcroft, Griffiths en Tiffin die met hun boek ‘The Empire Writes Back’ een
classificatie maakten van postkoloniale literaturen en er de distinctieve karakteristieken van
opsomden. Het boek dateert van 1989, wanneer de meeste landen wiens literaturen als
voorbeeld dienen, al onafhankelijk waren. Daarom kies ik ervoor om Palestijnse literatuur nog
steeds als antikoloniaal te benoemen en niet de benaming van het boek te volgen. Uit de
61
volgende analyse zal blijken dat deze termen toch veel gemeenschappelijke kenmerken
hebben. Na dit comparatief gedeelte schenk ik nog kort aandacht aan de breuklijn gender om
zo te weten te komen of de aanwezigheid van vrouwelijke Palestijnse auteurs een extra
dimensie geeft aan deze literaire, antikoloniale strijd.
5.1. Gemeenschappelijke kenmerken
Om te beginnen kenmerkt postkoloniale literatuur zich door een sterke uiting van
identiteit (Ashcroft, Griffiths, & Tiffin, 1989). Deze uiting van identiteit is nationaal en
regionaal van aard en profileert zich daarmee tegenover het imperiale centrum. Dat imperiale
centrum lag bij de meeste instanties van kolonisering ver weg, in Europa, maar in het geval
van settler colonialism is dat imperiale centrum natuurlijk vlakbij. Dit doet echter geen afbreuk
aan de regionale verankering van deze antikoloniale literatuur, aangezien de oorspronkelijke
zionistische kolonisering eveneens vanuit Europa gebeurde. Onder meer in ‘Ochtend in Jenin’
komt dit heel sterk naar voren. De leden van de familie Abulheja en hun dorpsgenoten
begrijpen niet waarom de leiders van de zionisten zulke agressieve taal gebruiken tegenover
hen. Ze tonen sympathie voor de joden die vluchtten voor de vervolgingen in Europa (cf. de
vriendschap tussen Hassan en Ari Perlstein). Wat in 1948 met het dorp gebeurd komt dan ook
als een complete verrassing, in hun ogen veroorzaakt door de agressieve, Europese leiders van
de joden in Palestina.
Een volgend belangrijk kenmerk dat Ashcroft et al. geven is de centrale rol van plaats en
onteigening (‘place and displacement’) dat onlosmakelijk verbonden is met identiteit (1989, p. 9).
Daarnaast geven zij ook culturele afbraak (‘cultural denigration’) aan als invloed op de
identiteit. Zowel de Palestijnse band met het land in kwestie als Palestijnse cultuur in het
algemeen kwamen onder zware druk te staan na de oprichting van de staat Israël. Hun bestaan
werd in vraag gesteld en Israëlische politici en academici slaagden erin de vraag naar beiden
te legitimeren. Daardoor zijn Palestijnen in de defensieve positie geduwd en is het hun taak
geworden om hun band met historisch Palestina en met elkaar als culturele gemeenschap te
herbevestigen en bewijzen. Ook dit zagen we duidelijk naar voren komen in de literaire
analyse. Ieder thema dat we daar bespraken heeft eigenlijk als doel om deze
gemeenschappelijke banden enerzijds en de connectie met het land anderzijds te
62
(her)bevestigen. Vooral in 4.3.1. en 4.3.3. kwamen deze herinneringen aan gemeenschappelijk
lijden en gemis naar het thuisland sterk naar voren.
Ook het verloop van tijd wordt in ‘The Empire Writes Back’ besproken als een
uitgesproken postkoloniaal literair onderwerp en ook dat komt – zoals we hiervoor reeds
zagen – veelvuldig voor in Palestijnse literatuur (Ashcroft, Griffiths, & Tiffin, 1989, p. 33).
Volgens hen is dat in veel postkoloniale literatuur het geval om in te gaan tegen het Europese
idee van tijd en geschiedenis als iets lineairs. Postkoloniale literatuur zou erop uit zijn deze
noties open te breken en te vervormen. ‘Received history is tampered with, rewritten, and realigned
from the point of view of the victims of its destructive process’ (zelfde pagina). In het geval van
Palestijnse literatuur uit zich dit opnieuw in de oppositie tegen een nieuw gecreëerde versie
van de geschiedenis zoals die door Europese, joodse kolonisten werd aangebracht. Onder
4.3.2. zagen we tijd vooral als een breuk omdat de werkelijkheid voor de periode 1947-1949 en
erna zo van elkaar verschilden, dat deze breuk vooral een manier werd om betekenis te geven
aan deze traumatische ervaring, een soort coping mechanism. Opnieuw hoeft het ene het andere
niet uit te sluiten. Veel zionisten zagen de creatie van dergelijk grote groep ontheemden als
een spijtige, maar onvermijdelijk reeks gebeurtenissen (Masalha, 2012). Een lineariteit dus die
noodzakelijk was om het joodse volk van de vervolgingen in Europa tot zelfbeschikking en
vrijheid te brengen. Deze gedachtegang stuit op sterk verzet in Palestijnse literatuur, waarin
in plaats daarvan gewezen wordt op de rechten van Palestijnen en gerechtigheid.
Ten slotte voeg ik daar nog een kenmerk aan toe dat vooral in moderne Palestijnse
literatuur voorkomt, namelijk de toe-eigening van taalgebruik: ‘appropriation is the process by
which the language is taken and made to ‘bear the burden’ of one’s own cultural experience’ (Ashcroft,
Griffiths, & Tiffin, 1989, p. 38). Door de mythes die Israël sinds haar bestaan propageert met
betrekking tot historisch Palestina en haar bevolking, worden Palestijnen ertoe gedwongen de
taal van Israël over te nemen. Het discours dat Israël naar voren brengt is namelijk geheel
nieuw voor veel Palestijnen waardoor ze geen andere keuze hebben dan diezelfde taal te
hanteren, willen ze de discussie aangaan en omkeren. Vooral Remi Kanazi, Rafeef Ziadah en
Susan Abulhawa (uit de selectie van Palestijnse literatoren die ik hier maakte) slagen hier
glansrijk in. Abulhawa eigent zich het Israëlisch discours op een meer letterlijke manier toe
door middel van het personage Mosje en door Ismaël/David. Mosje is een joodse soldaat die
in 1948 mee Ein Hod (het dorp van de familie Abulheja) moet ontruimen. Hij wil zijn
63
onvruchtbare vrouw een kind geven in de hoop dat dat haar de trauma’s van de Holocaust
zal doen vergeten en wanneer Dalia haar kind kwijt raakt ziet hij zijn kans schoon. Hij neemt
Ismaël mee naar huis, waar zijn vrouw hem herdoopt tot David en hem opvoed als een joodse
man. Ook David wordt een Israëlisch soldaat, maar wat deze verhaallijn zo bijzonder maakt,
is dat we als lezer de gebeurtenissen vanuit zijn (en Mosjes) standpunt te zien krijgen, in de
narratologie ook wel focalisatie genoemd. Abulhawa neemt niet alleen het Israëlisch discours
over bij monde van een Israëlisch soldaat, ze dwingt ook de lezer om hetzelfde te doen.
Kanazi brak de uitspraken ‘making the desert bloom’, ‘demographic threat’ en ‘a land
without a people for a people without a land’ en ontbond ze tot ze de oppositie met Palestijnse
herinneringen verloor. Ziadah doet hetzelfde met de term ‘collateral damage’: ze geeft de term
betekenis, breekt het cynisme die het onvermijdelijk bevat en geeft de mensen die het verbergt
een gezicht; ‘yes, my liberators are here to kill my children and call them collateral damage’ (Ziadah,
2011). Zoals we eerder al zagen, is dit een belangrijk en sterk mechanisme. De lijst van
voorbeelden van toegeëigend discours is nog veel langer en ook de eigenschappen die
Palestijnse literatuur kunnen kwalificeren binnen het kamp van antikoloniale literatuur zijn
wellicht talrijker, maar het is inmiddels wel duidelijk dat Palestijnse literatuur een
volwaardige exponent is van collectief geheugen en dat het daarbij ingezet wordt in de strijd
tegen bezetting en kolonialisme.
5.2. Feminisme in de strijd
De gelijkenissen tussen de feministische strijd en de antikoloniale wordt wel vaker
gemaakt en in dit geval is het zelfs onvermijdelijk. Palestijnse schrijfsters wenden hun positie
als vrouw aan om onderdrukking op een ander niveau aan te klagen. Naast een strijd voor
gelijke rechten, die vrouwen wereldwijd voeren, strijden zij daarenboven ook voor rechten
voor alle Palestijnen, mannen en vrouwen. We zagen al dat Hammad het lijden van vrouwen
in tijden van oorlogen benadrukte om het gebruik van geweld aan te klagen. Opnieuw spelen
identiteit en herinneringen hierin een belangrijke rol.
When, for instance, Hammad writes of longing to return to a past she has only imagined, she
brings together the potency of memory (historical, familial, and personal) with a transformative
64
vision of the future, one in which women’s bodies and women’s words occupy liberatory spaces
(Majaj, 2001, p. 120).
Edward Said drukte de antikoloniale strijd van de Palestijnen exact op deze manier uit,
namelijk één waarbij eigen gebied (zowel letterlijk als figuurlijk) terug wordt opgeëist, in dit
geval met behulp van literatuur: ‘reexcavating and recharting the past from a postcolonial point of
view, thereby erecting a new postimperial space’ (Said, 2000, p. 182).
Ook Abulhawa benadrukt in ‘Ochtend in Jenin’ – net als Hammad - dat vrouwen veel
langer de gevolgen van conflicten dragen. Ze doet dit via het personage Dalia die onder
invloed van zoveel verlies verandert van een enthousiaste jonge vrouw in een
getraumatiseerde oude vrouw, die er het verstand bij verliest. Ook Ziadah past in deze context
en combineert de toe-eigening van taal met het opeisen van rechten voor vrouwen. Ze eigende
zich de term ‘demographic threat’ als vrouw – en dus verderzetting van dit zogenaamd
demografisch gevaar – toe en verdraaide het als teken van verzet: ‘so let me tell you, this womb
inside of me will only bring you your next rebel. She’ll have a rock in one hand and a Palestinian flag
in the other’ (Ziadah, 2011). Ziadah combineert de kracht van het geheugen met verzet en
presenteert zichzelf – met nadruk op het lichamelijke – als bevrijdende kracht.
Al deze vrouwen bewijzen echter dat hun literatuur waarschijnlijk het grootste
bevrijdend potentieel bevat. Wanneer ze schrijven over de strijd van vrouwen, schrijven ze
intrinsiek ook over de strijd van Palestijnen en vice versa. Verschillende vormen van politieke,
sociale en culturele onderdrukking werken hier op elkaar in:
Whether the sense of exile derives from political uprooting, or from a more existential sense of
homelessness rooted in gender, race, sexuality, class, ethnic origin, or religion, writing offers a
counterweight: the possibility, however provisional, of home. Feminists have long written about
the sense of exile experienced by women, relegated by gender to the economic, political, cultural,
social, and discursive margins of life. This awareness of displacement as an existential condition,
shared by marginalized groups of all kinds, intrinsically links (or should link) feminists to the
Palestinian struggle in much the same way that the sense of shared exile has historically linked
women to the struggles of other oppressed groups. For Palestinians, as for women, displacement
is experienced on both a literal and a metaphorical level, pervading every aspect of life. And for
both, literature becomes a mode of resistance to displacement (Majaj, 2001, pp. 123,124).
65
Palestijnen hebben nog een hele weg af te leggen vooraleer ze zich kunnen rekenen tot de sfeer
van het postkoloniale. Dat belet hun literatoren echter niet om al te timmeren aan die weg en
op cultureel vlak een plaats op te eisen waarbinnen deze postkoloniale literatuur kan bloeien.
66
6. Conclusie
Het doel van deze paper was om met behulp van memory studies te kijken naar Palestijnse
literatuur om zo na te gaan in welke mate de Nakba een invloed heeft gehad en nog altijd heeft
op de Palestijnse samenleving en haar collectief geheugen. Ik ging na hoe deze invloed zich
manifesteert door naar de thema’s binnen deze literatuur te kijken. Er kwamen daarbij 4
belangrijke thema’s en motieven aan het licht, die ieder op een of andere manier verwijzen
naar de Nakba. Ten eerste was er de band met het land zelf, dat vooral in de vorm van
nostalgische beschrijvingen en namedropping aan bod kwam. Ook jongere generaties auteurs
in de diaspora beschreven dit verlangen naar Palestina of het dorp van herkomst, wat erop
wijst dat ze deze band als een deel van hun identiteit en erfenis zien. Vervolgens zagen we dat
tijd werd beschreven als een problematisch, gebroken concept in plaats van iets lineairs of
structurerend. Dit is het gevolg van de traumatische ervaring die de Nakba was, waardoor de
rechtlijnigheid tussen de periode voor, tijdens en na de Nakba verbroken werd.
Het derde thema dat aan bod kwam, lag op het kruispunt tussen geheugen, identiteit
en verzet. Herinneringen aan de Nakba dragen immers sterk bij aan het zelfbeeld van
Palestijnen en aan hun relatie onderling. Doordat deze herinneringen actueel blijven en zich
kenmerken door kolonisering en bezetting, zet dit aan tot verzet in verschillende vormen, ook
literair. Daarbij krijgen we vooral een beeld van de geïnformeerde, politiek bewuste en
agerende Palestijn dat op zich al in contrast staat met het beeld van de passieve en
gekoloniseerde barbaar, dat ten tijde van andere koloniseringen vanuit Europa gemeengoed
was. Ten slotte zagen we ook hoe deze literaire uitingen van identiteit vaak samengingen met
een verlangen om terug te keren naar het thuisland. Uiteindelijk blijft dit de enige
aanvaardbare uitkomst voor Palestijnen, als een soort Heilige Graal in hun geschiedenis.
Bovendien blijkt dit bij jongere generaties nog sterker te leven, waardoor we kunnen besluiten
dat de invloed van dit collectief geheugen uitermate sterk is en dus niet zomaar kan afgedaan
worden als een slappe versie van geschiedenis.
Ondanks de sterke aanwezigheid van deze thema’s in de literaire voorbeelden kunnen
niet alle Palestijnse auteurs over 1 kam worden geschoren. Gender en de plaats van verblijf
bleken de belangrijkste breuklijnen, al wil dat natuurlijk niet zeggen dat ze de enige zijn.
Palestijnse schrijfsters bleken vaak een sterkere mening te tonen dan hun mannelijke collega’s,
67
wat dan weer in scherp contrast staat met het stereotiepe beeld van de onderdrukte vrouw uit
het Midden Oosten. Deze scherpe mening komt voor uit andere ervaringen van
onrechtvaardigheid waardoor Palestijnse schrijfsters de strijd voor vrouwenrechten
incorporeren in de strijd voor mensenrechten in het algemeen.
Verzet staat dus zeker centraal in Palestijnse literatuur, onder invloed van de
familiehistories en verhalen van ontheemding die van generatie op generatie worden
overgeleverd – ook via literatuur. Daarbij is het duidelijk dat Israël gezien wordt als de
koloniserende en bezettende macht, afkomstig uit Europa. Literatuur wordt duidelijk gebruikt
om daarop te reageren en om voor Palestijnen een eigen plek te creëren, waar Israël hen die
fysiek niet gunt. We kunnen dus gerust zeggen dat Palestijnse literatuur een belangrijke rol
speelt in het verzet tegen kolonisering en zelfs dat ze antikoloniaal van aard is door de
gemeenschappelijke kenmerken met andere antikoloniale literaturen.
Verder onderzoek zou het bewustzijn hierover verder kunnen stimuleren. Het zou
bijvoorbeeld interessant zijn om Arabische teksten te vergelijken met andere antikoloniale
literatuur om te zien hoe het Arabisch zelf wordt ingeschakeld in deze strijd. Ook een verdere
uitdieping van Palestijnse literatuur in het licht van memory studies zou een interessante blik
werpen op deze band tussen herinnering en verzet. De limieten van taal zijn nog lang niet
bereikt en Palestijnse auteurs zullen haar wellicht blijven aanwenden om de wereld en elkaar
aan te sporen tot verzet tegen onderdrukking in al zijn vormen.
68
Bibliografie Abulhawa, S. (2012). Ochtend in Jenin. Breda: De Geus.
Abu-Lughod, L., & Sa'adi, A. H. (2007). Nakba. Palestine, 1948 and the Claims of Memory. New York:
Columbia University Press.
Anderson, B. (1991). Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism.
Londen: Verso.
ANW. (11 augustus 2014). cesuur. Opgehaald van Algemeen Nederlands Woordenboek:
http://anw.inl.nl/article/cesuur
Aparicio, E. B. (april 2014). The Nakba Map: Localities in the country that were destroyed between the
beginning of Zionist colonization and the 1967 war. Opgeroepen op 03/07/2014, van Zochrot:
http://www.zochrot.org/en/content/nakba-map
Ashcroft, B., Griffiths, G., & Tiffin, H. (1989). The Empire Writes Back. Abingdon: Routledge.
Cohen, G., Khoury, J., Hass, A., & Hovel, R. (03/07/2014). IDF Demolishes Family Home of Palestinian
Suspected in Cop Killing. Opgeroepen op 04/07/2014, van Haaretz:
http://www.haaretz.com/news/diplomacy-defense/.premium-1.602739
Convention Relative to the Treatment of Prisoners of War. Geneva, 27 July 1929. (sd). Opgeroepen op
08/07/2014, van International Committee of the Red Cross (ICRC):
http://www.icrc.org/applic/ihl/ihl.nsf/52d68d14de6160e0c12563da005fdb1b/eb1571b00dae
c90ec125641e00402aa6
El-Nimr, S. (1993). Oral history and Palestinian Collective Memory. Oral History, 54-61.
George, A. (1979). "Making the Desert Bloom" A Myth Examined. Journal of Palestine Studies, 88-100.
Ghanim, H. (2009). Poetics of disaster: Nationalism, gender, and social change among Palestinian
poets in Israel after Nakba. International Journal of Politics, Culture and Society, 23-39.
Hammad, S. (27/04/2006). Def Poetry. Opgehaald van Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=0fhWX2F6G7Y
Hammad, S. (16/03/2003). Def Poetry: Suheir Hammad - "Daddys Song". Opgehaald van Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=LeMh0BSVShI
Hammad, S. (12/2010). Poems of war, peace, women, power. Opgehaald van TED:
http://www.ted.com/talks/suheir_hammad_poems_of_war_peace_women_power#t-87643
Harff, B., & Gurr, T. (1988). Toward Empirical Theory of Genocides and Politicides: Identification and
Measurement of Cases Since 1945. Opgeroepen op 23/06/2014, van center on law and
globalization: https://clg.portalxm.com/library/keytext.cfm?keytext_id=193
Harlow, B. (1986). Return to Haifa: "Opening the Borders" in Palestinian Literature. Social Text, 3-23.
69
Humbeeck, K. (1994). L.P. Boon, historiograaf. Het beeld van de negentiende eeuw in Boons
'historische romans'. Nederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium
Neerlandicum. , 85-107.
Jayyusi, S. K. (1992). Anthology of modern Palestinian literature. New York: Columbia University Press.
JTA. (06/07/2014). Netanyahu Talks Tough against Israeli-Arab Rioters. Opgeroepen op 07/07/2014,
van JTA: http://www.jta.org/2014/07/06/news-opinion/israel-middle-east/palestinians-israeli-
arabs-riot-throughout-weekend
Kanazi, R. (2012). GRITtv: Remi Kanazi: The Do's and Don't of Palestine. Opgehaald van poetic injustise:
http://www.poeticinjustice.net/audio.aspx?title=The+Do%27s+and+Don%27ts+of+Palestine#.
U-t5fPk0HxQ
Kanazi, R. (11/11/2012). Normalize This! Opgehaald van poetic injustice:
http://poeticinjustice.net/blogremi.aspx?title=Normalize+This!+(Video+and+Poem)#.U-
uPxPk0HxQ
Kanazi, R. (15/05/2013). Nakba. Opgehaald van Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=WlhCDRvr5_w
Khalidi, W. (1988). Plan Dalet: Master Plan for the Conquest of Palestine. Journal of Palestine Studies,
4-33.
Khoury, J., Levinson, C., Hasson, N., & Cohen, G. (15/05/2014). Haaretz. Opgehaald van haaretz.com:
http://www.haaretz.com/news/diplomacy-defense/1.590861
Kimmerling, B. (11/06/2002). Dissident Voice. Opgeroepen op 23/06/2014, van dissidentvoice.org:
http://www.dissidentvoice.org/Articles/KimmerlingPoliticide.htm
Lazaroff, T. (19/12/2010). PM Attacks 'Hypocritical' Human Rights Organizations. Opgeroepen op
07/07/2014, van The Jerusalem Post: http://www.jpost.com/Diplomacy-and-Politics/PM-
attacks-hypocritical-human-rights-organizations
Lis, J. (05/07/2014). Lieberman: Israeli-Arab rioters don't belong in Israel. Opgeroepen op 07/072014,
van Haaretz: http://www.haaretz.com/news/diplomacy-defense/.premium-1.603160
Ma'an News Agency. (27/06/2011). Exploding the Myths: UNRWA, UNHCR and the Palestine Refugees.
Opgehaald van UNRWA: http://www.unrwa.org/newsroom/features/exploding-myths-unrwa-
unhcr-and-palestine-refugees
Majaj, L. S. (2001). On Writing and Return: Palestinian-American Reflections. Meridians: Feminism,
Race, Transnationalism, 113-126.
Martin, W. (11/03/2005). Who is Pushin Whom into the Sea? Opgeroepen op 18/06/2014, van
counterpunch: http://www.counterpunch.org/2005/03/11/ben-gurion-quot-we-must-expel-
the-arabs-and-take-their-place-quot/
Masalha, N. (2012). The Palestine Nakba. Decolonising History, Narrating the Subaltern, Reclaiming
Memory. London & New York: Zed Books.
70
Massad, J. (2005). The Persistence of the Palestinian Question. Cultural Critique, 1-23.
Massad, J. (15/05/2008). Resisting the Nakba. Opgeroepen op 20/06/2014, van Al Ahram. Weekly
online: http://weekly.ahram.org.eg/2008/897/op8.htm
Massey, D. (1995). Places and Their Pasts. History Workshop Journal, 182-192.
MEMO. (19/05/2014). Netanyahu Likens Commemoration of Nakba to 'Incitement' Against Israel.
Opgeroepen op 04/07/2014, van middleeastmonitor.com:
https://www.middleeastmonitor.com/news/middle-east/11561-netanyahu-likens-
commemoration-of-nakba-to-incitement-against-israel
Netanyahu, B. (24/05/2011). Speech by PM Netanyahu to a Joint Meeting of the U.S. Congress.
Opgeroepen op 07/07/2014, van Israel Ministry of Foreign Affairs:
http://www.mfa.gov.il/mfa/pressroom/2011/pages/speech_pm_netanyahu_us_congress_24-
may-2011.aspx
Nora, P. (1989). Between Memory and History: Les Lieux de Memoire. Representations, 7-24.
Palestina Solidariteit vzw. (2014). Moord op 16-jarige Mohammed en stijging kolonistengeweld dreigen
tot escalatie te leiden - See moreMoord op 16-jarige Mohammed en Stijging Kolonistengeweld
Dreigen tot Escalatie te Leiden. Opgeroepen op 07/07/2014, van Palestina Solidariteit:
http://www.palestinasolidariteit.be/content/moord-op-16-jarige-mohammed-en-stijging-
kolonistengeweld-dreigen-tot-escalatie-te-leiden
Pappe, I. (2006). The Ethnic Cleansing of Palestine. Oneworld Publications: Londen.
Peled, M. (1982). Annals of Doom: "Palestinian Literature - 1917-1948" . Arabica, 143-183.
PragerUniversity. (17/11/2012). The Middle East Problem. Opgehaald van Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=8EDW88CBo-8
Prusher, I. (06/07/2013). Israel's Absentee Property Law Exposes an Absence of Morality in Jerusalem.
Opgeroepen op 07 03, 2014, van Haaretz: http://www.haaretz.com/blogs/jerusalem-
vivendi/.premium-1.528427#
Roberts, J. (2013). Contested Land, Contested Memory. Israel's Jews and Arabs and the Ghosts of
Catastrophe. Ontario: Dundurn.
Roth, S., & Weiss, P. (28/05/2014). In Bloomberg Internal News Memos, ‘There is no Such Country’ as
Palestine. Opgehaald van Mondoweiss: http://mondoweiss.net/2014/05/bloomberg-internal-
palestine.html
Roy, S. (1999). De-development Revisited: Palestinian Economy and Society Since Oslo. Journal of
Palestine Studies, 64-82.
Ryan, L. (2010). Memory, Power and Resistance: The Anatomy of a Tripartite Relationship. Memory
Studies, 155-169.
Said, E. W. (2000). Invention, Memory, and Place. Critical Inquiry, 175-192.
71
Solomon, B. A., & Reuters. (15/05/2014). Jerusalem Post. Opgehaald van jpost.com:
http://www.jpost.com/Diplomacy-and-Politics/Bennett-on-Nakba-Day-No-tolerance-for-
Israelis-who-promote-Arab-nationalism-352352
Spiegelman, A. (2009). Maus (4e druk). Amsterdam: Oog & Blik en De Bezige Bij.
Tuastad, D. (2003). Neo-Orientalism and the New Barbarism Thesis: Aspects of Symbolic Violence in
the Middle East Conflict(s). Third World Quarterly, 591-599.
UN. (1998). Rome Statute of the International Criminal Court. Rome: International Criminal Court.
van Bork, G., Delabastita, D., van Gorp, H., Verkruijsse, P., & Vis, G. (2012). Algemeen Letterkundig
Lexicon: Tachtigers. Opgeroepen op 17/07/2014, van Digitale Bibliotheek voor Nederlandse
Letteren: http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03228.php
Wolfe, P. (2006). Settler colonialism and the elimination of the native. Journal of Genocide Research,
387-409.
Yiftachel, O. (1998). "Ethnocracy": The Politics of Judaising Israel/Palestine. Constellations:
International Jounral of Critical and Democratic Theory, 364-390.
Ziadah, R. (16/11/2011). Shades of Anger. London, 12.11.11. Opgehaald van Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=m2vFJE93LTI
Ziadah, R. (13/11/2011). 'We teach life, sir', London, 12.11.11. Opgehaald van Youtube:
https://www.youtube.com/watch?v=aKucPh9xHtM
Zureik, E. (2003). Demography and Transfer: Israel's Road to Nowhere. Third World Quarterly, 619-
630.