de vraag hoofdstuk 1

6
7 Wat iedereen vraagt… Op mijn tiende werd ik op vakantie gebeten door een aspisadder. Zo’n beet kan voor een volwassene dodelijk zijn. Ik was tien. Mijn lichaam zwol zo op, dat ik mezelf ‘michelinmannetje’ noemde. Mijn lon- gen verdronken in verdwaald lichaamsvocht. Mijn nieren deden niets meer. Mijn hart sloeg twee tot drie keer te snel. Ik heb het overleefd. Tot stomme verbazing van de behandelend artsen, zo bekenden zij later. Alles werkte weer, alsof er niets gebeurd was. Ik kan op dit moment het litteken op mijn rechterhand zelfs niet meer vinden. Maar, zo bleek later, er was wel iets veranderd in hoe ik dacht. Jarenlang stelde ik geen vragen. Ik had een doos vol kaarten gekregen van gelovigen, de hele kerk had voor me gebeden en de dominee had meermalen huilend naast mijn ziekbed gezeten. Ik zag de kracht van geloven en twijfelde er niet aan dat God mij had genezen. De vragen kwamen later. Ik zat op mijn studentenkamertje en hoorde tot in detail hoe onze buurvrouw werd verkracht. Weke- lijks. Verschillende buren en medestudenten hoorden het ook. Ik belde de politie. De wijkagent was steeds ‘op cursus’, maar uiteindelijk nam hij op. ‘Ik praat wel even met ze,’ was zijn reactie. Na een paar weken liet hij weten dat de buren alles ontkenden: ‘En trou- wens, de vader van jullie buurman, die is agent bij een ander korps, ik ken hem goed, hoor – en hij zegt ook dat er niets aan de hand is…’ Ik belde hulplijnen voor huiselijk geweld. Je kunt weinig doen, was het refrein, ze is 19 en dus vol-

description

de vraag hoofdstuk 1

Transcript of de vraag hoofdstuk 1

Page 1: de vraag hoofdstuk 1

7

Wat iedereen vraagt…

Op mijn tiende werd ik op vakantie gebeten door een aspisadder. Zo’n beet kan voor een volwassene dodelijk zijn. Ik was tien. Mijn lichaam zwol zo op, dat ik mezelf ‘michelinmannetje’ noemde. Mijn lon-gen verdronken in verdwaald lichaamsvocht. Mijn nieren deden niets meer. Mijn hart sloeg twee tot drie keer te snel.

Ik heb het overleefd. Tot stomme verbazing van de behandelend artsen, zo bekenden zij later. Alles werkte weer, alsof er niets gebeurd was. Ik kan op dit moment het litteken op mijn rechterhand zelfs niet meer vinden. Maar, zo bleek later, er was wel iets veranderd in hoe ik dacht.

Jarenlang stelde ik geen vragen. Ik had een doos vol kaarten gekregen van gelovigen, de hele kerk had voor me gebeden en de dominee had meermalen huilend naast mijn ziekbed gezeten. Ik zag de kracht van geloven en twijfelde er niet aan dat God mij had genezen. De vragen kwamen later.

Ik zat op mijn studentenkamertje en hoorde tot in detail hoe onze buurvrouw werd verkracht. Weke-lijks. Verschillende buren en medestudenten hoorden het ook.

Ik belde de politie. De wijkagent was steeds ‘op cursus’, maar uiteindelijk nam hij op. ‘Ik praat wel even met ze,’ was zijn reactie. Na een paar weken liet hij weten dat de buren alles ontkenden: ‘En trou-wens, de vader van jullie buurman, die is agent bij een ander korps, ik ken hem goed, hoor – en hij zegt ook dat er niets aan de hand is…’

Ik belde hulplijnen voor huiselijk geweld. Je kunt weinig doen, was het refrein, ze is 19 en dus vol-

Page 2: de vraag hoofdstuk 1

8

wassen. Je kunt alleen contact proberen te leggen en vertrouwen opbouwen. ‘Maar ze gaan altijd samen naar de winkel,’ zei ik, ‘Hij haalt altijd de post uit de brievenbus. Zij is nooit alleen.’

Ik hing overal in het portiek folders van een hulplijn op, met prominent het telefoonnummer. Ze moest het zien. Ze kon het onthouden en stiekem bellen. Ik weet niet of ze ooit heeft gebeld en hoe het nu met haar gaat. Ze verhuisden na een paar maanden. De vader van de buurman hielp tillen. Quasi-nonchalant informeerde ik waar naartoe. ‘Naar onze stad,’ ant-woordde de vader. De stad dus waar hij agent was.

Waar was God? Waarom leek hij niets te doen? Was hij net zo machteloos als iedereen in de buurt, met die muur tussen ons: hij hoorde het gegil wel, maar kon er ook niets tegen beginnen? En dit was maar een enkel voorval. Mensen die veel dichter bij mij stonden raakten verslaafd. Deden zelfmoordpogin-gen. Kregen kanker. Werden misbruikt. Gingen zwerven. Stierven.

Als student heb ik planken leeg gelezen. Honderden boeken nam ik door, op zoek naar antwoorden. We-kelijks vertrok ik met een stapel uit de universiteits-bibliotheek. De vragen werden alleen maar scherper.

Een begin van een antwoord vond ik waar ik dat het minst verwachtte. In Afrika. Ik ben daar enkele keren geweest en alle mensen die ik sprak, hadden veel meer meegemaakt dan ik. Zonder uitzondering hadden ze familieleden verloren aan aids, als ze zelf al niet ziek waren. Maar ze konden op de raarste mo-menten uitroepen: ‘Prijs Jezus! Loof de Heer!’

Mijn verbijstering hierover heeft uiteindelijk geleid tot dit boekje. Ik besefte dat deze mensen een geheim deelden, waar ik nog geen idee van had, maar dat ik dolgraag wilde kennen.

Page 3: de vraag hoofdstuk 1

9

Wie lijdt gaat vragen stellenIk heb niet de illusie dat ik met mijn vragen bijzon-der ben. Ook jij hebt de ongelooflijke kracht van het leven gezien, maar eveneens hoe het te grazen wordt genomen en in stukken achterblijft. Ik ken je waar-schijnlijk niet persoonlijk, maar dit weet ik zeker over je. Wij hebben gelachen, wij hebben gehuild. Wij hebben omhelsd, wij hebben gerouwd.

Zo delen we als mensen onze diepste vragen. Het is onderzocht (en we wisten de uitkomst eigenlijk al, zoals vaak bij onderzoeken) maar dit blijkt inderdaad onze belangrijkste levensvraag: Waarom is er ziekte, ellende en lijden in de wereld?

Als het lekker loopt, dringen zulke vragen zich zelden aan je op. Je wereld ziet er overzichtelijk uit. Waarom je ’s ochtends uit bed zou komen, wat je sterke en zwakke punten zijn, wat je zo ongeveer van het leven kunt verwachten – je hebt een aantal ant-woorden en die werken. Soms heel overtuigd, soms wat vager, maar in elk geval red je het ermee:

1. Ik ken genoeg goede dingen2. die invloed hebben op mijn leven.

Dat kan bijna iedereen in de rustige periodes onder-schrijven. Maar dan gebeurt er iets dat hiermee vloekt:

3. Maar toch ervaar ik kwaad.

Dit botst met je oorspronkelijke ideeën. Die voelen een stuk minder helder en de vragen komen op. Die goede dingen waar ik zo in geloof – waar zijn die? Als die werkelijk zo invloedrijk zijn – waarom laten ze dit dan gebeuren?

Zulke vragen sluimeren bij iedereen, bewust of onbewust. Stel, je gelooft in de goedheid van je

Page 4: de vraag hoofdstuk 1

10

medemensen; dat houdt je op de been en geeft je hoop. Als je dan een willekeurig Journaal-item op je laat inwerken, kun je je afvragen: Waar waren die men-sen? Als zij werkelijk zo goed zijn, waarom hebben ze dit dan niet voorkomen? Of is hun rol kleiner dan ik dacht? Moet ik mijn mening over hen bijstellen? Maar… waarop kan ik dan nog hopen?

Datzelfde geldt als je in ons intellect gelooft. Veel mensen vertrouwen erop dat we daarmee onze be-langrijkste problemen uiteindelijk zullen oplossen. Maar de vraag is natuurlijk meteen: Als ons denkver-mogen tot zoveel in staat is, waarom dan nog steeds die verschrikkelijke oorlogen, die bovendien heel rationeel gevoerd worden? Dat denkvermogen van ons heeft onderhand lang genoeg de kans gekregen ons gelukkig te maken – is het soms niet invloed-rijk genoeg? Of heeft het toch ook duistere kanten, waardoor het niet alleen oplossingen biedt, maar ook nieuwe problemen?

Of denk aan boeddhisten, die de oplossing in een spirituele verlichting zien, het nirvana dat je na talloze reïncarnaties kunt bereiken. Ook zij delen hun diep-ste vragen met andere mensen, want waarom duurt het zo verschrikkelijk lang? Hoe kan dat nirvana nu goed zijn, als het zo eindeloos op zich laat wachten? Kan een mens het eigenlijk wel bereiken?

De vragen van christenenWie lijdt moet zich opnieuw oriënteren. Vandaar dat de vragen die je dan stelt, vaak beginnen met waarom. Er is zo’n diep gat geslagen in wat je begrijpt van het leven, dat je zoekt naar nieuwe betekenis. Als je kunt plaatsen waarom het is gebeurd, klopt je wereld misschien weer een beetje en kun je langzamerhand verder.

Bij christenen werkt dat vergelijkbaar. Ook zij ver-trouwen, in hun geval op God. Weer in stapjes weer-gegeven:

Page 5: de vraag hoofdstuk 1

11

1. God is liefdevol2. en sterker dan alles.

En dan lijkt dat vertrouwen te worden beschaamd:

3. Maar toch ervaar ik kwaad.

Dat botst. God wil al het kwaad wegdoen en hij kan dat ook – maar waarom merk ik daar zo weinig van? Is God dan eigenlijk wel sterk genoeg? Of is hij mis-schien niet zo liefdevol als we denken?

Zo kunnen christenen hun eigen ideeën onderzoe-ken. Sterker nog, binnen elke levensbeschouwing spe-len soortgelijke vragen, zo stelde ik al, maar nergens zijn ze zo intensief doordacht als juist onder christe-nen. Grote delen van de bijbel zijn eraan gewijd en verre weg de meeste boeken over dit onderwerp ko-men uit christelijke hoek. Dat komt, denk ik, doordat deze overtuiging zo veelomvattend is: God die alles aankan en met iedereen het beste voorheeft. Vergeleken met andere overtuigingen ‘klopt’ het kwaad dan het minst en dringen de vragen zich dus het hevigst op.

Geen model, maar een persoonChristenen vinden desondanks antwoorden. Bij Jezus. Ze ervaren dat nergens zoveel waarheid is als bij hem. Bij niemand was God zo dichtbij. Dat geloven alle christenen, van noord tot zuid, van ernstig tot licht-voetig. Jezus is het antwoord. Dat is ook mijn uitgangs-punt in dit boekje. Volgens mij is dit het geheim van die Afrikaanse mensen die ik ontmoette. Het geheim dat ik in de boeken niet vond, of waar ik over heen las, omdat ik er nog niet klaar voor was.

Alle overige antwoorden die ik ken zijn nogal theo-retische modellen. ‘Lijden komt door verlangens.’ ‘Het lot is willekeurig.’ ‘God straft mensen voor hun zonde.’ Zo zijn er talloze modellen, christelijke en

Page 6: de vraag hoofdstuk 1

12

niet-christelijke. Maar in dit geval is een persoon het antwoord. Jezus. Hij geeft het antwoord niet; hij is het zelf.

Anders gezegd, modellen staan in de derde per-soon: hij, zij, het. Ze gaan over iets of iemand. Bij Jezus hoort de aanspreekvorm, de tweede persoon: jij, u. Zijn antwoord beschrijft niet zozeer, maar je staat ermee in contact. Je kunt op hem ‘intunen’ en je door hem laten voeden. Zo kun je veranderen en opbloeien.

Voor zover ik kan overzien is dat volstrekt uniek. Modellen zijn uiteindelijk woorden. En woor-den kunnen inderdaad inspireren en zelfs culturen ombuigen. Maar kunnen ze werkelijk op tegen de el-lende? Ellende gebeurt, het is vlees en bloed, concrete geschiedenis – een immense vloedgolf aan geschie-denis waarop ik vrijwel geen invloed heb. Modellen doen daar zelf niets aan en laten ons uiteindelijk alles zelf opknappen.

Maar stel dat er een antwoord is dat méér is dan woorden, dat zelf ook een gebeurtenis is, een im-mense gebeurtenis – een antwoord dat eindelijk zelf iets doet.

Daarom fascineert Jezus mij zo. Hij biedt niet het zoveelste model dat uiteindelijk toch weer zegt: ‘En nu ben jij aan zet.’ Als ik dat serieus neem, is de last ondraaglijk. Ik ben zelden de oorzaak van ellende, en dat betekent dat mijn invloed zo beperkt is, dat ik ook zelden de oplossing van ellende kan zijn. Maar nu kan ik eindelijk zeggen: ‘Kijk daar, daar bent u. Bij u is alles goed. U bent de oplossing zelf. Niet wij, maar u draagt de last.’

Misschien lijkt dit nu abracadabra, maar gelukkig heb ik nog tweeëndertig bladzijdes om het uit te leg-gen.