DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het...

35
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-2010 DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET FIDEÏ-COMMIS DE RESIDUO Masterproef van de opleiding „Master in het Notariaat‟ Ingediend door Elissa Pieters (stamnummer 20042683) Promotor: Prof. Dr. Jan Bael

Transcript of DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het...

Page 1: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2009-2010

DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET

FIDEÏ-COMMIS DE RESIDUO

Masterproef van de opleiding

„Master in het Notariaat‟

Ingediend door

Elissa Pieters

(stamnummer 20042683)

Promotor: Prof. Dr. Jan Bael

Page 2: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

2

Inhoudsopgave

Inleiding ...................................................................................................................................................3

Hoofdstuk 1. Burgerrechtelijke aspecten .............................................................................................4

Afdeling 1. Het fideï-commis de residuo .................................................................................................4

I. Begrip ........................................................................................................................................................... 4

II. Vorm ........................................................................................................................................................... 5

Afdeling 2. Het fideï-commis de residuo bij schenkingen ............................................................................... 5

I. Geldigheid .................................................................................................................................................... 5

§1. Algemeen ........................................................................................................................................ 5

§2. De algemeen geldende principes inzake schenkingen (art. 894 BW) ............................................. 6

§3. Een verboden erfovereenkomst .................................................................................................... 10

§4. Een kwalitatieve aantasting van de reserve (van de eerste begunstigde) ...................................... 12

II. Toepassingsvereisten ................................................................................................................................ 14

§1. De afwezigheid van bewaarverplichting in hoofde van de eerste begunstigde ............................ 14

§2. Een dubbele en opeenvolgende beschikking ................................................................................ 15

§3. Beide begunstigden moeten bestaan op het ogenblik van de schenking (art. 906 BW) ............... 15

§4. Beide begunstigden moeten aanvaarden tijdens het leven van de schenker (art. 932 BW) .......... 16

§5. De schenking moet gebeuren bij authentieke akte ........................................................................ 16

III. Gevolgen ............................................................................................................................................... 177

§1. De rechtspositie van de eerste begunstigde (bezwaarde) .............................................................. 17

1. De bevoegdheid om te beschikken ten bezwarende titel .......................................................... 17

1) Algemeen.................................................................................................................................. 17

2) Het beginsel van de “goede trouw” .......................................................................................... 18

3) De theorie van de zaakvervanging ............................................................................................ 19

1. Principe ................................................................................................................................ 19

2. Alternatief: de last om de verkoopprijs van de vervreemde goederen terug te geven .......... 21

2. De bevoegdheid om te testeren ................................................................................................... 22

3. De bevoegdheid om te schenken ................................................................................................. 23

§2. De rechtspositie van de tweede begunstigde (verwachter).......................................................... 25

1. De kwalificatie van de rechten van de tweede begunstigde (verwachter) ................................... 25

2. De bewijsproblematiek................................................................................................................ 26

Hoofdstuk 2. Fiscaalrechtelijke aspecten .................................................................................................. 28

Afdeling 1. Algemeen ................................................................................................................................... 28

Afdeling 2. De heffing van registratierechten ............................................................................................... 28

I. De akte wordt in België ter registratie aangeboden ................................................................................... 28

§1. De schenking aan de eerste begunstigde (bezwaarde) ................................................................ 29

§2. De schenking aan de tweede begunstigde (verwachter) .............................................................. 29

II. De akte wordt niet in België ter registratie aangeboden ........................................................................... 30

Slotbeschouwingen ...................................................................................................................................... 31

Bibliografie ................................................................................................................................................... 32

Page 3: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

3

Inleiding

In deze bijdrage wordt de schenking met fideï-commis de residuo besproken. In het eerste hoofdstuk

komen de burgerrechtelijke aspecten aan bod. Een eerste belangrijke vraag die zich stelt is die naar de

geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo. Hierbij kunnen drie deelvragen worden

geformuleerd: 1° Wordt door een schenking met fideï-commis de residuo afbreuk gedaan aan de alge-

meen geldende principes inzake schenkingen?; 2° Houdt de schenking de residuo een schending in

van het verbod van erfovereenkomsten? en 3° Wat als het fideï-commis de residuo ook weegt op de

reserve van de eerste begunstigde, die tevens (eventuele) reservataire erfgenaam is van de schenker?

In het tweede deel van dit hoofdstuk worden de toepassingsvereisten voor een schenking met fideï-

commis de residuo besproken.

In het derde en laatste deel van dit hoofdstuk komen de gevolgen aan bod. Er wordt ingegaan op zowel

de rechtspositie van de eerste begunstigde (de bezwaarde), als op deze van de tweede begunstigde (de

verwachter).

In het tweede hoofdstuk wordt kort ingegaan op de fiscaalrechtelijke aspecten van de schenking met

fideï-commis de residuo en dan in het bijzonder de heffing van registratierechten.

Page 4: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

4

Hoofdstuk 1. Burgerrechtelijke aspecten

Afdeling 1. Het fideï-commis de residuo

I. Begrip

Het fideï-commis de residuo is een zogenaamde tweetrapsbeschikking: een gift waarbij de beschikker

het geheel of een deel van zijn goederen vermaakt aan een eerste begunstigde (bezwaarde) en hetgeen

van deze goederen overblijft bij het overlijden van de eerste begunstigde aan een tweede begunstigde

(verwachter), die eveneens door de beschikker wordt aangewezen.

Het fideï-commis de residuo leunt dicht aan bij de figuur van “de erfstelling over de hand”, die in de

regel verboden is (art. 896 BW). Beide betreffen een dubbele en opeenvolgende beschikking, waarbij

dezelfde goederen achtereenvolgens aan verschillende personen worden vermaakt. Zowel bij een fideï-

commis de residuo als bij een erfstelling over de hand krijgt de tweede beschikking slechts uitwerking

bij het overlijden van de eerste begunstigde. Het grote verschilpunt betreft de bewaarplicht in hoofde

van de eerste begunstigde. In tegenstelling tot wat het geval is bij een erfstelling over de hand, wordt,

bij een fideï-commis de residuo, de eerste begunstigde er niet toe verplicht de geschonken goederen te

bewaren. De ontstentenis van bewaarverplichting in hoofde van de eerste begunstigde heeft tot gevolg

dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-

commis de residuo, wat meebrengt dat de geldigheid van het fideï-commis de residuo een feit is.1

1 Cass. 25 juni 1959, Pas. 1959, I, 1106 en Rev.prat.not.b. 1960, 140; Cass. 26 februari 1953, Pas. 1953, I, 494; Brussel 22

oktober 1969, Pas. 1970, II, 12; Luik 5 mei 1968, Pas. 1968, II, 173; Brussel 9 mei 1956, R.W. 1956-57, 1206; Luik 8

juli 1941, Pas. 1942, II, 32; Rb. Kortrijk 27 mei 1955, J.T. 1956, 184; R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in

A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met

effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 563, nr. 870; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast

op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 223, nr. 2; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent,

Mys & Breesch, 1991, 654, nr. 1317; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent,

E.Story-Scientia, 1985, 218, nr. 123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht

van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 619, nr. 110; R. JANSEN, “Verstrooide

gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK

(eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 354-355, nr. 3; A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk

recht, III, De schenkingen en testamenten, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard, 1955, 430, nr. 283; M.

PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 190, nr. 196; M. PUELINCKX-COENE, “Wie is nog

bang voor de erfstelling over de hand?”, NjW 2004, (362) 362-363, nr. 4; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F.

BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1029-1030, nr. 413; M. VAN

QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 621-622, nr. 2-3 en 625, nr. 11.

Page 5: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

5

De beschikking wordt als een dubbele gift gekwalificeerd en niet als een gift met last2. De beschikker

beschikt tweemaal over dezelfde goederen: de eerste maal zuiver en eenvoudig in het voordeel van de

bezwaarde, de tweede maal in het voordeel van de verwachter, voor zover en in de mate waarin deze

goederen bij het overlijden van de bezwaarde nog aanwezig zouden zijn.3 De verwachter verkrijgt zijn

rechten aldus rechtstreeks van de beschikker en niet uit de nalatenschap van de bezwaarde.4

II. Vorm

Het fideï-commis de residuo werd aanvankelijk voornamelijk aangewend bij testamenten en contractu-

ele erfstellingen. De vraag stelt zich of een beding van fideï-commis de residuo ook geldig kan worden

bedongen bij een schenking. Deze vraag wordt hieronder behandeld.

Afdeling 2. Het fideï-commis de residuo bij schenkingen

I. Geldigheid

§1. Algemeen

In het verleden bestond weinig duidelijkheid omtrent de geldigheid van een schenking de residuo. De

oudere rechtsleer scheen de geldigheid van een fideï-commis de residuo bij een akte van schenking

onder de levenden te aanvaarden, doch zonder veel verantwoording.5 De Page laat uitschijnen dat de

techniek van het fideï-commis de residuo ook bij schenkingen kan worden aangewend.6 Ook Van

2 E. VAN HOVE, “Het fideïcommis de residuo”, T. Not. 1950, 219 (onder verwijzing naar H. DE PAGE, Traité élémentaire

de droit civil belge, VIII/2, Brussel, Bruylant, 1973, 1883, nr. 1750 A). 3 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

223, nr. 3; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”,

T.P.R. 1999, (779) 1029, nr. 412. 4 Gent 23 mei 1951, R.C.J.B. 1952, 187, noot PIRSON, R.W. 1951-52, 355 (bevestigd door Cass. 26 februari 1953, Pas.

1953, 494); Luik 28 mei 1947, Pas. 1947, II, 28, J.T. 1947, 418, Rev.prat.not.b. 1947, 276 ; Rb. Luik 10 februari 1992,

Rev trim.dr fam. 1993, 543; H. DE PAGE, VIII/2, 1885, nr. 1750; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch

privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 218-219, nr. 123; R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke

subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009,

Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 354, nr. 2-3; A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk recht, III, De schenkingen en

testamenten, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard, 1955, 431, nr. 283; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K.

VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 914, nr. 2051; M.

PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 194, nr. 202-203; M. PUELINCKX-COENE, N.

GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1029, nr. 412; M. VAN

QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 645-646, nr. 41. 5 Zie hierover o.a. N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken

Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 193-194, nr. 7; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”,

T.E.P. 2007, (190) 191-192, nr. 197-198; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.),

Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147)

199, nr. 101. 6 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/2, Brussel, Bruylant, 1973, 1885, nr. 1750 C.

Page 6: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

6

Quickenborne stelt dat een schenking de residuo, “onverminderd haar theoretisch karakter”, geldig

is.7 Volgens Pirson moeten de geldigheid en de gevolgen van een schenking de residuo bepaald wor-

den overeenkomstig de algemeen geldende regels inzake schenkingen.8

Toen in 1991 de vraag naar de geldigheid uitdrukkelijk gesteld werd aan het Comité voor Studie en

Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, veroordeelde dit het procédé.9 Dit

had tot gevolg dat in de praktijk grote terughoudendheid bestond om een beding van fideï-commis de

residuo in een schenkingsakte op te nemen.

In 2006 is het Comité voor Studie en Wetgeving op haar standpunt teruggekomen. Voortaan aanvaardt

het de mogelijkheid en de geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo.10

De recente

rechtsleer sluit zich hierbij aan.11

Bovendien heeft de Dienst van voorafgaande beslissingen van de

Federale Overheidsdienst Financiën de geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo

impliciet erkend, nu het er de fiscale aspecten van toelicht.12

§2. De algemeen geldende principes inzake schenkingen (art. 894 BW)

De vraag stelt zich of er door een fideï-commis de residuo te koppelen aan een schenking geen afbreuk

gedaan wordt aan het essentieel dadelijk en onherroepelijke karakter van een of beide schenkingen die

daaruit voortvloeien.13

Vooraleer op deze vraag een antwoord kan worden geformuleerd, is het noodzakelijk eerst even in te

gaan op de juridische structuur van een fideï-commis de residuo bij schenkingen.

7 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 622, voetnoot 1. 8 R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei

1951), R.C.J.B. 1952, (190) 191, nr. 4. 9 Dossier nr. 6180 in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor

Studie en Wetgeving 1991-1992, 386-404; zie hierover M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P.

2007, (190) 192-195, nr. 199-203. 10 Dossier nr. 4380, in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor

Studie en Wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008, 254-282. 11 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 564, nr. 871;

B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

225, nr. 7; J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier,

2005, (201) 214; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken

Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 195, nr. 7; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”,

T.E.P. 2007, (190) 200, nr. 214; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale

vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 203, nr.

110; A. VERBEKE, “Fi-Quoi?”, T.E.P. 2007, (187) 188. 12 Besliss. 19.05.2005, nr. 400.402 en Besliss. 17.05.2004, nr. 400.071, Fiscoloog 2005, afl. 970, 14-15; zie hierover B.

CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 232-

233, nr. 40. 13 “Een schenking onder de levenden is een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken

zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde, die ze aanneemt.” (art. 894 BW).

Page 7: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

7

Volgens Van Quickenborne dient een schenking de residuo gekwalificeerd te worden als een beding

ten behoeve van een derde.14

Cardoen betwist dit: “Er is sprake van een beding ten behoeve van een

derde wanneer in een tussen twee personen afgesloten contract de één van de ander bedingt dat hij

iets zal doen of zal geven ten voordele van een derde persoon, die uit juridisch oogpunt vreemd blijft

aan de verrichting. Bij een schenking van actuele goederen met beding van fideï-commis de residuo

verbindt de eerste begiftigde er zich evenwel geenszins toe hetgeen rest van de goederen bij zijn over-

lijden over te dragen aan de tweede begiftigde.15

Deze laatste verkrijgt zijn rechten immers recht-

streeks van de beschikker zelf en niet via (de nalatenschap van) de eerste begiftigde.” 16

Eén en ander is conform de klassieke rechtsleer en rechtspraak inzake het fideï-commis de residuo bij

legaten, die zeer snel tot de bevinding kwam dat de testator tweemaal over de goederen beschikt, dat er

twee legaten zijn uitgaande van de testator (één aan de eerste begunstigde en één aan de verwachter)

en dat de verwachter zijn rechten niet van de eerste begunstigde verkrijgt, doch wel rechtstreeks van

de beschikker.17

Geelhand merkt op: “Als dit zo aanvaard wordt bij legaten, waarom zou het dan an-

ders moeten zijn bij schenkingen.”18

Eenmaal dat men aanneemt dat er twee schenkingen zijn, rijst de vraag naar de modaliteiten van deze

twee schenkingen: ofwel neemt men aan dat de eerste schenking werd gedaan onder een ontbindende

voorwaarde en de tweede onder een opschortende voorwaarde, ofwel neemt men aan dat de eerste gift

werd gedaan onder een ontbindende termijn en de tweede onder een opschortende termijn (met een

aleatoir voorwerp).

1) De schenking onder ontbindende/opschortende voorwaarde

Er wordt algemeen aangenomen dat schenkingen onder een ontbindende voorwaarde geldig zijn. De

overdracht is dadelijk en onherroepelijk (de ontbinding van de schenking, bij de vervulling van de

14 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 622, voetnoot 1. 15 Aanvaarden dat de eerste begunstigde de last op zich neemt wat rest van de goederen bij zijn overlijden over te dragen

aan de verwachter, zou impliceren dat een schenking met fideï-commis de residuo neerkomt op een verboden

overeenkomst over de nog niet opengevallen nalatenschap van de eerste begunstigde. (B. CARDOEN, “Het fideïcommis de

residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 225, voetnoot 11; M. PUELINCKX-

COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus

Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 201-202, nr. 107). 16 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

225, nr. 7. 17 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,

Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 196, nr. 8; zie ook M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X.

(ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004,

(147) 201-202, nr. 107. 18 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,

Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 196, nr. 8.

Page 8: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

8

voorwaarde, is niet het gevolg van de loutere wil van de schenker, maar van de werking van het con-

tract).19

Ook een schenking onder opschortende voorwaarde wordt in principe mogelijk geacht. Er is geen

inbreuk op de eis van dadelijke afstand omdat enkel de uitvoering van de schenking wordt uigesteld.

Ook de principiële onherroepelijkheid van de schenking komt door de opname van een opschortende

voorwaarde niet in het gedrang. De verwezenlijking van de afgesproken gebeurtenis is immers niet af-

hankelijk van de loutere wil van de schenker, maar wel een gevolg van de werking van het contract.20

2) De schenking onder ontbindende/opschortende termijn (met aleatoir voorwerp)

Men maakt evenmin problemen van een schenking onder opschortende termijn. De invoering van een

opschortende termijn tast het bestaan van de overeenkomst niet aan. Ze heeft alleen de opschorting tot

gevolg van de verbintenis die eruit voortvloeit.21

Wat de geldigheid van een schenking onder ontbindende termijn betreft, rijst er wel een probleem. Het

traditionele argument tegen de geldigheid luidt dat de onherroepelijkheid in het gedrang komt aan-

gezien de geschonken goederen bij het verstrijken van de termijn noodzakelijkerwijs terugkeren naar

de schenker. Barbaix betwist dit: “Dat de goederen terugkeren naar de schenker is niet problematisch.

De wet voorziet deze mogelijkheid zelfs expressis verbis in artikel 951 van het Burgerlijk Wetboek

inzake het beding van conventionele terugkeer. Ook het feit dat de terugkeer zeker en noodzakelijk is,

is niet problematisch. De onherroepelijkheid komt niet in het gedrang. De versterkte onherroepelijk-

heid impliceert (enkel) dat de schenker zich noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks enig middel mag

19 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 196, nr. 207; zie hierover o.a. M.A.

MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007,

98-100, nr. 153-156; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS

en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking,

Gent, Larcier, 2009, 463-469; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale

vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 154, nr.

13. 20 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 196-197, nr. 208; zie hierover o.a. M.A.

MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007,

102-103, nr. 158-159; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale

vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 151-152,

nr. 9; I. VERVOORT en R. ABIUSO, “Schenkingen onder opschortende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,

Larcier, 2009, 459-461. 21 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 197, nr. 209; zie hierover o.a. R. BARBAIX,

“Schenking onder opschortende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning

(Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 447-451; M. PUELINCKX-

COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus

Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 152-153, nr. 10.

Page 9: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

9

voorbehouden om eenzijdig op de schenking terug te komen.”22

Puelinckx-Coene sluit zich hierbij aan

en zegt: “De ontbindende termijn is meteen in de schenking ingelast. Na verloop van de termijn wordt

de schenking ontbonden omdat dit meteen in de overeenkomst zo was voorzien zonder dat de schenker

daar nog enige vat op had.” 23

Bovendien merkt Puelinckx-Coene het volgende op : “Zelfs zo wordt aanvaard dat we hier met een

ontbindende en opschortende termijn te maken hebben, moet nog steeds worden aanvaard dat de

tweede schenking (onder opschortende termijn en dus geldig) alleen slaat op wat rest van de goederen

en dus eigenlijk toch een schenking is onder de opschortende voorwaarde dat de eerste begiftigde niet

over de goederen beschikt heeft. Dit leidt dan hoogstens tot de ontbinding van de schenking aan de

eerste begiftigde in de mate dat deze niet zelf over de geschonken goederen beschikt heeft.

Maar of en over hoeveel de eerste begiftigde beschikt heeft, staat slechts vast bij zijn overlijden, zodat

pas dan – en alleen t.a.v. wat rest – de nietigheid van de schenking onder ontbindende termijn kan

worden ingeroepen. Maar dit heeft hoe dan ook tot gevolg dat die rest terugkeert naar het vermogen

van de schenker en dus meteen toch naar de tweede begiftigde gaat omdat deze schenking onder

opschortende termijn aan de tweede begiftigde wel geldig is.”24

Geelhand voegt hieraan toe: “Ingevol-

ge de retroactiviteit van de nietigheidssanctie bekomt men uiteindelijk hetzelfde gevolg als bij het

samenspel van de ontbindende en opschortende voorwaarde.”25

Het voorwerp van de tweede schenking is aleatoir: ze heeft slechts “wat rest” tot voorwerp. Kan dat?

Puelinckx-Coene zegt: “Het element van potestativiteit (of van onzekerheid) dat door de artikelen 944

e.v. van het Burgerlijk Wetboek wordt veroordeeld, viseert de schenker, die geen middel achter de

hand mag houden om de schenking uit te hollen. Hier is het de eerste begunstigde die het recht krijgt

om nog over de geschonken goederen te beschikken, niet de schenker die in de mate dat er nog wat

overblijft, wat hij niet in de hand heeft, zich onherroepelijk verboden heeft die rest aan de tweede

begiftigde te laten toekomen.”26

Tot slot dient te worden opgemerkt dat het Comité voor Studie en Wetgeving (van de Koninklijke

Federatie van Belgische Notarissen) intussen teruggekomen is op haar, in het verleden ingenomen,

22 R. BARBAIX, “Schenking onder ontbindende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek

Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (453) 455,

nr. 716-717. 23 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 197-198, nr. 210; zie ook M. PUELINCKX-

COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus

Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 154, nr. 14. 24 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste

Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 102. 25 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,

Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 199, nr. 10. 26 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste

Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 104; zie ook M. PUELINCKX-

COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 198-200, nr. 211-213.

Page 10: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

10

standpunt.27

Voortaan gaat het Comité voor Studie en Wetgeving principieel akkoord met de mogelijk-

heid en de geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo.28

§3. Een verboden erfovereenkomst

Volgens het Hof van Cassatie is een beding over een toekomstige nalatenschap een beding waardoor

louter eventuele rechten op een niet opengevallen nalatenschap of op een bestanddeel ervan worden

toegekend, gewijzigd of afgestaan.29

Bael onderzoekt aan de hand van vier vragen of een fideï-commis de residuo opgenomen in een akte

van schenking strijdig is met het verbod van erfovereenkomsten.

1) Worden door de schenker aan de bezwaarde louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige

nalatenschap van de schenker of op een bestanddeel van die toekomstige nalatenschap?

De schenker kent de geschonken goederen toe aan de eerste begunstigde (bezwaarde). Er worden door

de schenker aan de bezwaarde geen louter eventuele rechten betreffende (een bestanddeel van) zijn

toekomstige nalatenschap toegekend, omdat de schenking (in principe) geen uitwerking krijgt bij het

overlijden van de schenker. Bovendien zijn de rechten die door de schenker toegekend worden aan de

eerste begunstigde geen louter eventuele rechten, doch wel actuele rechten, aangezien de schenker zich

niet het recht heeft voorbehouden om nog over de geschonken goederen te beschikken. Er is in casu

geen sprake van een verboden erfovereenkomst.30

2) Worden door de bezwaarde aan de schenker louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige

nalatenschap van de bezwaarde of op een bestanddeel van die toekomstige nalatenschap?

Bij het overlijden van de bezwaarde verdwijnen de niet-vervreemde goederen uit diens vermogen en

keren terug naar het vermogen van de schenker. De schenker bekomt aldus louter eventuele rechten

betreffende (een bestanddeel van) de toekomstige nalatenschap van de bezwaarde, aangezien het niet

27 Dossier nr. 6180 in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor

Studie en Wetgeving 1991-1992, 386-404. 28 Dossier nr. 4380, in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor

Studie en Wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008, 254-282. 29 Cass. 9 maart 1989, Pas. 1989, I, 701, noot, Arr.Cass. 1988-89, 783, noot, Rev.not.b. 1989, 425, noot, R.W. 1989-90, 118,

noot, Rec.gén.enr.not. 1991, 394, nr. 24039, noot en Bull. 1989, 701, nr. 386, noot; Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-

80, 996, noot, Pas 1980, I, 991, noot, Rec.gén.enr.not. 1982, 442, nr. 22824, noot en Bull. 1980, 991; Cass. 10 november

1960, Pas. 1961, I, 259, noot, Arr.Verbr. 1961, 222, noot, Rec.gén.enr.not. 1962, 337, nr. 20520, noot, R.C.J.B. 1961, 8,

noot J. RENAULD en Rev.prat.soc. 1961, 89, nr. 4959, noot. 30 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,

Kluwer, 2006, 253, nr. 416.

Page 11: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

11

zeker is dat de fideï-commissaire goederen, bij het overlijden van de bezwaarde, zullen terugkeren

naar het vermogen van de schenker. Bael merkt op dat, hoewel de schenker louter eventuele rechten

bekomt betreffende (een bestanddeel van) de toekomstige nalatenschap van de bezwaarde, deze hem

niet zijn toegekend door de bezwaarde. Bijgevolg is er ook in deze hypothese geen sprake van een

verboden erfovereenkomst.31

3) Worden door de schenker aan de verwachter louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige

nalatenschap van de schenker of op een bestanddeel van die toekomstige nalatenschap?

Bij het overlijden van de bezwaarde verdwijnen de niet-vervreemde goederen uit diens vermogen en

keren terug naar het vermogen van de schenker, waarop ze uit het vermogen van de schenker opnieuw

vertrekken naar het vermogen van de verwachter.

Bij een schenking met fideï-commis de residuo is er geen sprake van bedingen die uitwerking moeten

krijgen bij of na het overlijden van de schenker. Daaruit kan men afleiden dat de schenking met fideï-

commis de residuo geen bedingen bevat over (een bestanddeel van) de toekomstige nalatenschap van

de schenker. Bovendien zijn de rechten die door de schenker aan de verwachter worden toegekend

geen louter eventuele rechten betreffende het vermogen van de schenker, aangezien de schenker zich

niet het recht heeft voorbehouden om nog over de geschonken goederen te beschikken of om op zijn

schenking terug te komen. Hieruit volgt dat er ook in deze hypothese geen sprake kan zijn van een

verboden erfovereenkomst.32

4) Worden door de schenker aan de verwachter louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige

nalatenschap van een derde (met name de nalatenschap van de bezwaarde)?

Het verbod om te bedingen over de toekomstige nalatenschap van een derde wordt ingegeven door de

vrees voor benadeling (van de beschikker) ingevolge een onberedeneerde afstand van rechten in de

toekomstige nalatenschap van de derde.

Bael stelt vast dat er in casu geen sprake kan zijn van benadeling van de schenker, aangezien de schen-

ker, bij de toekenning van de rechten aan de eerste begunstigde en aan de tweede begunstigde, be-

schikt met betrekking tot zijn eigen goederen en niet met betrekking tot goederen die hij hoopt te

bekomen in de nalatenschap van de bezwaarde. Bovendien wordt er door de schenker definitief en

onherroepelijk afstand gedaan van de geschonken goederen, zodat het fideï-commis de residuo geen

31 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,

Kluwer, 2006, 253-254, nr. 417. 32 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,

Kluwer, 2006, 254, nr. 418.

Page 12: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

12

bijkomend nadeel meer kan inhouden voor de schenker. Bijgevolg is er ook in deze laatste hypothese

geen sprake van een verboden erfovereenkomst.33

§4. Een kwalitatieve aantasting van de reserve (van de eerste begunstigde)

De volgende vraag die zich stelt is of er sprake kan zijn van een kwalitatieve aantasting van de reserve.

Volgens de traditionele rechtspraak en rechtsleer gebeurt de overgang van de nalatenschap van een

persoon die reservatairen nalaat, steeds ab intestato ten belope van het voorbehouden erfdeel. Een

reservataire erfgenaam heeft het recht zijn reserve “vrij en onbelast” te ontvangen. Hieruit volgt dat de

eerste begiftigde de fideï-commissaire goederen, althans in de mate waarin ze dienen om zijn reserve

op te vullen, vrij van voorwaarden en lasten moet verkrijgen.34

Een fideï-commis de residuo wordt

aanzien als een ongeoorloofde belasting van het voorbehouden erfdeel van de eerste begunstigde om-

dat het diens vrije beschikking beperkt. De eerste begunstigde heeft immers, tenzij wanneer dit door de

schenker uitdrukkelijk werd toegelaten, niet het recht om bij testament over de fideï-commissaire

goederen te beschikken.35

Men leidt hieruit af dat een fideï-commis de residuo slechts ten belope van

het beschikbaar deel (van de nalatenschap van de schenker) uitwerking kan hebben.36

In de recente rechtsleer wordt meer en meer aangenomen dat de reserveregeling werd ingesteld in het

belang van de reservatair(en). Men stelt dat enkel beperkingen waardoor het belang van de reservatair

geschaad wordt aanvechtbaar zijn. Een fideï-commis de residuo zal de belangen van de reservataire

erfgenaam niet noodzakelijk aantasten.37

Bael zegt: “Wanneer geen enkele verplichting wordt

opgelegd om de goederen te bewaren en als geen enkele beperking aan de beschikkingsbevoegdheid

wordt aangebracht, kan men moeilijk voorhouden dat het fideï-commis de residuo de reserve bezwaart

33 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,

Kluwer, 2006, 256-259, nr. 422-425. 34 Zie hierover o.a. J. BAEL, “Bedenkingen en suggesties bij de planning van de nalatenschappen van de ouders van een

gehandicapt kind” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II,

Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, (301) 312, nr. 9; J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke

reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996, (96) 99, nr. 5; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen,

Kluwer, 1996, 368-369, nr. 298; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 643-645, nr. 39. 35 Cardoen merkt op dat ook andere beperkingen die zouden worden opgelegd aan de beschikkingsbevoegdheid van de

eerste begiftigde diens reserve op ongeoorloofde wijze kunnen bezwaren. (B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo

toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 225, nr. 10). 36 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 564, nr. 872;

N. LABEEUW, “Last van fideïcommis de residuo als modaliteit van een testament” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden. Erfrecht en testament,

Gent, Larcier, 2005, (197), 198, nr. 338; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het

familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 915, nr. 2052; zie hierover M. PUELINCKX-COENE, “De

terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, (27) 39, nr.

43; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 202, nr. 218; ; M. PUELINCKX-COENE, N.

GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1085, nr. 508. 37 Zie hierover o.a. J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari

1995), T.Not. 1996, (96) 99-100, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 369-371, nr. 298;

Deze stelling werd bevestigd door het Franse Hof van Cassatie. (Cass. Fr. 31 januari 1995, T.Not. 1996, 95).

Page 13: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

13

ten nadele van de reservatair.”38

Men raadt dan ook aan de eerste begunstigde expliciet de

bevoegdheid te geven om (ook) om niet, zowel bij testament als bij schenking over de goederen te

beschikken.39

Het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische

notarissen stelt het volgende: “Als er beperkingen zijn opgelegd door de schenker aan de beschik-

kingsbevoegdheid van de eerste begunstigde, dan mogen deze beperkingen de rechten van de eerste

begunstigde ten belope van zijn reserve niet aantasten aangezien deze onbezwaard moet blijven.”40

De vraag stelt zich of de reservataire erfgenaam (en zijn rechtsopvolgers) zich kan verzetten tegen een

(eventuele) aantasting van zijn reserve.41

Volgens Byttebier kunnen de beschermingsregels van de

reserve alleen worden ingeroepen door de reservataire erfgenaam of zijn rechtverkrijgenden wanneer

de reserve is aangetast.42

In de mate waarin zijn reserve is aangetast, kan de reservatair een vordering

tot nietigverklaring van de ongeoorloofde last instellen.43

Volgens Puelinckx-Coene is er impliciet

sprake van een schrapping van de last, wanneer de reservatair, ondanks het doorgeefbeding, toch om

niet over de fideï-commissaire goederen beschikt.44

Grimaldi merkt op dat, voor zover de reservatair

deze vordering niet zelf tijdens zijn leven heeft ingesteld, zijn rechtsopvolgers dit ook niet kunnen

doen bij gebrek aan persoonlijk belang.45

Wel een persoonlijk belang heeft diegene aan wie de eerste

38 J. BAEL, “Bedenkingen en suggesties bij de planning van de nalatenschappen van de ouders van een gehandicapt kind” in

Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel,

Bruylant, 1997, (301) 309, nr. 6. 39 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

226, nr. 10; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken

Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 194, voetnoot 61; M. PUELINCKX-COENE, “De terechte bezorgdheid

van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, (27) 39, nr. 43; M. PUELINCKX-

COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 205, nr. 224; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F.

BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1085, nr. 508; A. VERBEKE, “Fi-Quoi?”,

T.E.P. 2007, (187) 188. 40 Dossier nr. 4380, in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor

Studie en Wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008, (254) 282. 41 Geelhand merkt op: “Doch wel moet gezegd worden dat het belang dat de bezwaarde (of de rechter die over de belangen

van de handelingsonbekwame moet waken) heeft om de schrapping van de last te vorderen, niet opweegt tegen de schade

die daardoor wordt veroorzaakt in hoofde van de tweede begunstigden of verwachters. Er dient dringend werk te worden

gemaakt van het proportionaliteitsbeginsel inzake bescherming van minderjarigen en meerderjarige handelings-

onbekwamen in het raam van de successieplanning.” (N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in

Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 194, voetnoot 61). 42 J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996,

(96) 100, nr. 7. 43 Men spreekt over een vordering tot nietigverklaring van de ongeoorloofde last en niet over een vordering tot inkorting

omdat de reserve alleen kwalitatief is aangetast en niet kwantitatief. (J. BAEL, “Bedenkingen en suggesties bij de

planning van de nalatenschappen van de ouders van een gehandicapt kind” in Koninklijke Federatie van Belgische

Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, (301) 308, voetnoot 10;

W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven,

Universitaire Pers, 2002, 915, nr. 2052; M. PUELINCKX-COENE, “De terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal

gehandicapt kind. Enkele suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, (27) 39, nr. 43 44 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 205-206, nr. 225. 45 Zie hierover M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 206, nr. 226; M. PUELINCKX-

COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1087-1088,

nr. 511; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste

Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 202, nr. 109.

Page 14: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

14

begunstigde toch een van de fideï-commissaire goederen zou geschonken of gelegateerd hebben en

opgeworpen wordt dat het daartoe niet de bevoegdheid had.46

II. Toepassingsvereisten

§1. De afwezigheid van bewaarverplichting in hoofde van de eerste begunstigde

De essentiële geldigheidsvereiste is het ontbreken van een bewaarverplichting in hoofde van de eerste

begunstigde. Dit criterium maakt het onderscheid uit tussen een geldig fideï-commis de residuo en een

verboden erfstelling over de hand.47

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de geldigheid van dubbele beschikkingen in het verleden met

wisselend succes werd bepleit.48

In de rechtspraak is een grote soepelheid vast te stellen. Beschik-

kingen zijn geldig op voorwaarde dat aan de eerste begunstigde geen uitdrukkelijke bewaarver-

plichting wordt opgelegd. De verplichting tot bewaren in hoofde van de eerste begunstigde wordt niet

vermoed, zodat ze, in geval van twijfel, geacht wordt niet te bestaan. Indien de bedoelingen van de

beschikker niet kunnen worden achterhaald en er twijfel bestaat over de vraag of er nu al dan niet een

bewaarplicht is opgelegd, neemt men in de regel de geldigheid van de beschikking aan door ze als een

fideï-commis de residuo te kwalificeren.49

Voor deze interpretatie is steun te vinden in artikel 1157 van

het Burgerlijk Wetboek: “wanneer een beding voor tweeërlei zin vatbaar is, moet men het veeleer

46 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste

Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 202-203, voetnoot 170. 47 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

226, nr. 11; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 221, nr.

123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en

testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 623, nr. 116; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,

Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 914, nr. 2051, 916, nr. 2053 en 918, nr.

2059; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 190, nr. 196; M. PUELINCKX-COENE,

“Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy

Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 198, nr. 101; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS,

“Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 415; E. VAN HOVE, “Problemen rond het

voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat,

Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 23. 48 Cass. 16 juni 1950, Rec.gén.enr.not. 1951, 334, nr. 19063; Brussel 15 juli 1905, J.T. 1905, 1429; Gent 2 mei 1900, Pas.

1900, II, 326; Rb. Luik 9 juli 1913, Pas. 1914, III, 89; contra Rb. Dinant 4 november 1976, R.R.D. 1979, 189; voor een

overzicht van de oudere rechtspraak: zie E. VAN HOVE, noot onder Antwerpen 18 februari 1987, T.Not. 1987, 389-393; en

van de recentere mildere rechtspraak R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht

van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 619-620, nr. 111. 49 C. DECLERCK, “Over art. 896 en art. 1003 B.W.” (noot onder Cass. 30 mei 2003), R.W. 2003-04, (977) 977, nr. 6; W.

PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire

Pers, 2002, 916, nr. 2053; M. PUELINCKX-COENE, “Wie is nog bang voor de erfstelling over de hand?”, NjW 2004, (362)

363, nr. 6; V. SAGAERT, “Het verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de

beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen,

Kluwer, 2006, (387) 399, nr. 19.

Page 15: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

15

opvatten in de zin waarin het enig gevolg kan hebben, dan in die waarin het geen gevolg kan teweeg-

brengen”.50

§2. Een dubbele en opeenvolgende beschikking

Het fideï-commis de residuo moet noodzakelijk een dubbele en opeenvolgende beschikking inhouden.

Deze dubbele beschikking moet duidelijk en uitdrukkelijk door de beschikker worden geformuleerd.51

§3. Beide begunstigden moeten bestaan op het ogenblik van de schenking (art. 906 BW)

Bij toepassing van artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek moet de bij schenking begunstigde bestaan

op het ogenblik van de schenking. Hij moet m.a.w. op het moment van de schenking reeds geboren of

reeds verwekt zijn, in het laatste geval op voorwaarde dat hij nadien levensvatbaar geboren wordt.

Toegepast op een schenking met fideï-commis de residuo en gelet op het feit dat deze gekwalificeerd

wordt als een dubbele schenking, waarbij zowel de eerste begunstigde als de verwachter geacht wordt

zijn rechten rechtstreeks te verkrijgen van de beschikker, dient zowel de eerste begunstigde alsook de

verwachter te bestaan op het moment van de schenking.52

Hierbij dient te worden opgemerkt dat Puelinckx-Coene pleit voor een niet-letterlijke interpretatie van

artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek: “Zo men rekening houdt met de ratio legis van de wet (in casu

art. 906 BW), eerder dan met zijn letterlijke betekenis, moet men nochtans niet noodzakelijkerwijze tot

de ongeldigheid van de aanduiding besluiten. Testeren is een manier om eigendom te doen overgaan

en artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek wil vermijden dat eigendom zonder titularis zou ontstaan.

Maar dit gevaar is in casu niet aanwezig. Onmiddellijk na het overlijden van de beschikker wordt de

eerste begunstigde eigenaar van de goederen en het is pas bij diens overlijden dat de tweede begun-

stigde er aanspraak op kan maken. Zo hij op dat ogenblik bestaat en bepaalbaar is, blijft het gevrees-

de gevaar uit. Daarom werd ook uitdrukkelijk voorzien in artikel 1048 van het Burgerlijk Wetboek dat

bij de toegelaten erfstelling een substitutie ten voordele van de nog niet geboren kinderen geldig is.”53

Bael sluit zich hierbij aan, doch merkt op: “De tegenstanders van de progressieve opvatting zullen

50 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

226, nr. 12; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 625-626, nr. 12. 51 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven,

Universitaire Pers, 2002, 916, nr. 2054. 52 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

225, nr. 8; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-

Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 195, nr. 8; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding

tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 916, nr. 2055; M. PUELINCKX-COENE, “Over

schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 201, nr. 215; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in

X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer,

2004, (147) 200, nr. 103. 53 M. PUELINCKX-COENE, “De terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele suggesties”,

Not.Fisc.M. 1992, (27) 41, nr. 50.

Page 16: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

16

daaraan toevoegen dat artikel 1048 van het Burgerlijk Wetboek een uitzondering vormt op de normale

regel van artikel 906 en dus strikt moet worden geïnterpreteerd.”54

Barbaix zegt inzake de schenking de residuo: “De schenking met fideï-commis de residuo is een dub-

bele schenking. De tweede schenking, aan de verwachter, komt pas tot stand op het ogenblik dat hij

het schenkingsaanbod aanvaardt. Pas op dat ogenblik is artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek van

toepassing.”55

§4. Beide begunstigden moeten aanvaarden tijdens het leven van de schenker (art. 932 BW)

Bovendien moeten beide begiftigden de schenking tijdens het leven van de schenker aanvaarden (art.

932 BW). 56

Cardoen zegt: “De tweede begunstigde dient de bevoordeling te aanvaarden tijdens het

leven van de beschikker (hetzij in het schenkingscontract zelf, hetzij in een latere akte doch voor het

overlijden van de schenker). De beschikking wordt immers beschouwd als een dubbele schenking, die

enkel tijdens het leven van de schenker kan worden aanvaard. Deze aanvaarding dient uitdrukkelijk te

gebeuren en zou niet kunnen voortvloeien uit de verschijning in de akte of uit de handtekening.”57

§5. De schenking moet gebeuren bij authentieke akte

Daar de verwachter hoe dan ook een recht onder opschortende voorwaarde of termijn verkrijgt, is het

aangewezen de schenking notarieel te laten gebeuren. De opschortende voorwaarde of termijn kan niet

worden bedongen bij een handgift, nu onmiddellijke traditio t.a.v. de verwachter uitgesloten is. Ook

een onrechtstreekse schenking impliceert meestal een onmiddellijke en definitieve overdracht, bv. bij

schenking via overschrijving naar een andere (effecten)rekening.58

54 J. BAEL, “De planning van de nalatenschappen van de ouders van een gehandicapt kind anno 2004” in X (ed.), Familiale

vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (405) 426,

voetnoot 47. 55 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 564-565, nr.

874. 56 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,

Kluwer, 2006, 259, voetnoot 753; R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,

Larcier, 2009, (563) 565, nr. 875; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele

goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 225, nr. 9; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven.

Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 195, nr. 8; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij

notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 71-73, nr. 116-118; W.

PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire

Pers, 2002, 916, nr. 2057; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 201, nr. 216; M.

PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste

Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 103. 57 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

225, nr. 9. 58 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 201-202, nr. 217; M. PUELINCKX-COENE,

“Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy

Page 17: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

17

III. Gevolgen

§1. De rechtspositie van de eerste begunstigde (bezwaarde)

1. De bevoegdheid om te beschikken ten bezwarende titel

1) Algemeen

Eén ding is zeker: de eerste begunstigde moet ten bezwarende titel over de fideï-commissaire goederen

kunnen beschikken.59

Een bewaarverplichting of vervreemdingsverbod maken van een fideï-commis

de residuo een verboden erfstelling over de hand (art. 896 BW).60

De rechtsleer raadt aan, om te

vermijden dat het procédé als nietig zou worden beschouwd op grond van artikel 896 van het

Burgerlijk Wetboek, uitdrukkelijk en duidelijk in de schenkingsakte te bepalen dat de eerste

begunstigde het recht behoudt om de geschonken goederen te vervreemden (en te verteren) 61

, met

hypotheken te bezwaren en er zakelijke rechten op te vestigen.62

Deze beschikkingsbevoegdheid kan

evenmin worden beperkt tot bepaalde omstandigheden of aan bepaalde limieten worden gebonden,

omdat hierdoor steeds een vorm van bewaarplicht wordt ingevoerd. Zo is het niet mogelijk een beding

op te nemen dat de eerste begunstigde slechts over de goederen kan beschikken, indien dit nood-

zakelijk is – tenzij de eerste begunstigde zelf over de noodzakelijkheid mag oordelen63

.64

Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 103; I. VERVOORT en R. ABIUSO,

“Termijn/Voorwaarde/Handgift (bij leven)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (489) 489, nr. 779. 59 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

226, nr. 11; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,

Leuven, Universitaire Pers, 2002, 914, nr. 2051 en 916, nr. 2053; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”,

T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 23. 60 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 563, nr. 870;

R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 221, nr. 123; R.

DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en

testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 623, nr. 116; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,

Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 918, nr. 2059; M. PUELINCKX-COENE,

“Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 190, nr. 196; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het

schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004,

Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 198, nr. 101; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van

rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 415; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van

het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer,

1987, (51) 66. 61 “Verteren is eerder een economisch begrip. Men kan het omschrijven als het aanschaffen van niet-duurzame goederen of

het kopen van diensten, teneinde in het levensonderhoud te voorzien en het bestaan zo aangenaam mogelijk te maken.”

(M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 636-637, nr. 27). 62 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

226, nr. 13; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”,

T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 413. 63 P. DELNOY, “Le legs de residuo” in P. DE PAGE en A. CULOT (eds.), Actualités civiles et fiscales en droit successoral,

Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2006, (49) 64; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van

notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat – Notariële akten in het algemeen, Personen- en Familierecht, Familiaal

Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 559, nr. 627.

Page 18: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

18

2) Het beginsel van de “goede trouw”

De eerste begunstigde moet zich steeds gedragen naar de regels van de goede trouw en mag de rechten

van de verwachter niet miskennen. Zo mag hij bijvoorbeeld geen daad van beschikking stellen met als

enige doel de verwachter te benadelen. De goede trouw vereist eveneens dat de eerste begunstigde niet

systematisch inteert op de fideï-commissaire goederen, terwijl het eigen vermogen gespaard blijft.65

Sommigen benadrukken het bestemmingsgebonden karakter van de fideï-commissaire goederen: “De

eerste begunstigde moet te goeder trouw handelen, goede trouw die streng beoordeeld dient te worden

nu de residuaire goederen een bestemmingsvermogen vormen en deze bestemming niet zomaar door

de bezwaarde mag miskend worden.”66

Het gebod dat de bezwaarde zich moet gedragen naar de regels van de goede trouw is een toepassing

van het leerstuk van het rechtsmisbruik. Geen enkel recht mag namelijk zo worden uitgeoefend dat er

van misbruik sprake is. Wanneer een daad van beschikking onder de toepassingsvoorwaarden van het

rechtsmisbruik valt, kan de eerste begunstigde worden veroordeeld tot schadevergoeding. Het is vaste

cassatierechtspraak dat de sanctie van rechtsmisbruik bij de uitoefening van contractuele rechten be-

staat in het opleggen van de normale uitoefening ervan of in herstel van de schade. Het opleggen van

de normale handeling zou erin bestaan dat de eerste begunstigde niet mocht beschikken, en hieruit zou

men dan niet-tegenwerpelijkheid kunnen afleiden. In de mate er echter rechten worden toegekend aan

een derde, kan hier via obligatoire technieken niet meer aan worden geraakt, tenzij is voldaan aan de

vereisten voor derdemedeplichtigheid of de Pauliaanse vordering.67

64 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 566, nr. 877;

B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

226, nr. 12; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak.

Schenkingen en testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 623, nr. 116; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële

akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 165-166, nr. 262; W. PINTENS, B. VAN

DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 918,

nr. 2059; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen

(ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66. 65 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 566, nr. 877;

H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 540, nr. 1317; R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over

zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium

2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 359-360, nr. 12; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,

Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 919, nr. 2061; V. SAGAERT, “Verbod van

erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de beschikkingsbevoegdheid in het

vermogensrecht” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (387) 398-399, nr.

18; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.),

De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 67. 66 R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en

testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 624, nr. 118. 67 R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 224, nr. 374 en voetnoot 943; R. JANSEN,

“Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C.

DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 361, nr. 14 en voetnoot 24.

Page 19: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

19

3) De theorie van de zaakvervanging

1. Principe

Over de vraag of zaakvervanging68

kan worden toegepast met betrekking tot de goederen die de eerste

begunstigde verkrijgt bij vervreemding van de fideï-commissaire goederen, zijn de meningen verdeeld.

In de oudere rechtsleer werd de toepassing van zakelijke subrogatie verworpen.69

Men nam aan dat de

verwachter een louter voorwaardelijke aanspraak had, die slechts tot stand kwam bij het overlijden van

de eerste begunstigde. Het ging om een loutere verwachting, die op geen enkele wijze zakenrechtelijk

beschermd werd.70

Volgens het Hof van Beroep te Luik kon de verwachter slechts aanspraak maken

op het overschot van de fideï-commissaire goederen, dat bij het overlijden van de eerste begunstigde

nog in natura aanwezig was: “Wanneer de eerste begunstigde fideï-commissaire goederen heeft

verkocht, maakt de prijs van deze verkoping geen deel uit van het overschot waarop de verwachter

recht zou hebben, daar deze prijs geen bestanddeel heeft uitgemaakt van de boedel van de beschik-

ker.”71

Volgens deze opvatting gaat het recht van de verwachter teniet in de mate dat de eerste begun-

stigde de goederen vervreemdt.72

Van Quickenborne uit kritiek op deze zienswijze: “Indien de rechten van de tweede begunstigde zich

niet uitstrekken tot de goederen die in de plaats zijn gekomen, wordt het voor de bezwaarde al te

gemakkelijk om de fideï-commissaire opdracht te omzeilen. Het zou ook indruisen tegen de zin van het

fideï-commis de residuo: de goederen zijn weliswaar vervreemd, maar hoegenaamd niet verteerd.”73

68 “Zaakvervanging of zakelijke subrogatie is de figuur die verklaart waarom een zakenrechtelijke aanspraak kan

voortleven op een vervanggoed wanneer het oorspronkelijke onderpand materieel (bv. door brand) of juridisch (bv. door

een over-dracht aan een derde) verloren is gegaan.” (Uitgebreid V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen,

Intersentia, 2003, 793 p.). 69 Vandervorst stelt voor om de verwachter, in gevallen als deze, schadevergoeding toe te kennen, ten laste van de nala-

tenschap van de bezwaarde. (J. VANDERVORST, “Over het legaat van het overschot en het fideï-commis de residuo”,

T.Not. 1937, (49) 52, nr. 4) Doch, volgens Van Quickenborne en Cardoen lijkt deze oplossing in de praktijk onwerkbaar.

Zij veronderstelt immers een misbruik van vertrouwen, hetgeen schadevergoeding uitsluit indien de herbelegging een

daad van goed beheer is. Bovendien kan zij niet worden toegepast in gevallen van onvrijwillig verlies van de fideï-

commissaire goederen door de eerste begunstigde (bv. in geval van diefstal of brand). (B. CARDOEN, “Het fideïcommis de

residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 15 en M. VAN

QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 24). 70 Zie hierover o.a. R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W.

PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 356-357, nr. 7-8;

V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 240-241, nr. 275. 71 Luik 6 februari 1937, R.W. 1936-37, 1131. 72 Zie hierover o.a. B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”,

Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 15; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak.

Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1037, nr. 422; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972,

(621) 634, nr. 24. 73 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 24; in dezelfde zin B. CARDOEN, “Het

fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 15.

Page 20: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

20

De huidige rechtspraak en rechtsleer aanvaarden de zakelijke subrogatie. De fideï-commissaire boedel

is immers een bestemmingsgebonden vermogen, dat zijn bestemming niet verliest indien de concrete

samenstelling van dit vermogen wijzigingen ondergaat. Een niet-aanvaarden van zaakvervanging zou

het fideï-commis de residuo alle betekenis ontnemen en de wil van de beschikker miskennen.

Men neemt aan dat de rechten van de verwachter overgaan op de goederen die de eerste begunstigde

verkrijgt bij de vervreemding van fideï-commissaire goederen. De rechten van de verwachter strekken

zich uit tot de gelden die voortspruiten uit de verkoop van de fideï-commissaire goederen en tot de

goederen die ingevolge wederbelegging worden verkregen.74

De gevolgen hiervan zijn bijzonder belangrijk: de eerste begunstigde kan nog wel beschikken over de

materialiteit van de goederen, maar kan de waarde van de goederen niet meer onttrekken aan de aan-

spraken van de verwachter. Sagaert zegt: “De waarde van de goederen is onbeschikbaar geworden.”75

De aanvaarding van zakelijke subrogatie versterkt de positie van de verwachter aanzienlijk. Zo hoeft

hij de daden van beschikking van de eerste begunstigde niet meer te vrezen. Enkel wanneer de eerste

begunstigde inteert op de goederen of wanneer de surrogatoire keten doorbroken wordt, riskeert de

verwachting van de tweede begunstigde gefrustreerd te worden.76

Volgens sommigen dient het principe van de zaakvervanging zo ruim mogelijk te worden toegepast,

wat ook de materiële aard (roerend of onroerend, lichamelijk of onlichamelijk) is van de goederen die

elkaar opvolgen en ongeacht de complexiteit van de opeenvolgende operaties.77

74 Antwerpen 23 februari 1976, Rev.not.b. 1976, 265; Gent 9 maart. 1949, R.W. 1949-50, 753, noot; Arbit.Besl. Antwerpen

8 september 1949, R.W. 1949-50, 757; J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder

Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996, (96) 99, nr. 6; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een

schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 16; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys &

Breesch, 1991, 541, nr. 1317; J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul

Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (201) 205; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent,

E.Story-Scientia, 1985, 221-222, nr. 123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS,

“Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 623-624, nr. 117; E. DIRIX,

“Zakelijke subrogatie”, R.W. 1993-94, (273) 278, nr. 11; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,

Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 918-919, nr. 2060; R. PIRSON, “Le

fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei 1951), R.C.J.B.

1952, (190) 201, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-

1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1036-1037, nr. 422; V. SAGAERT, “Verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd?

Naar een moderne invulling van de beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” in Over Erven. Liber Amicorum

Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (387) 400, nr. 20; V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen,

Intersentia, 2003, 242-243, nr. 276; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke

Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 67; M. VAN

QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 635, nr. 25. 75 V. SAGAERT, “Verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de

beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen,

Kluwer, 2006, (387) 400, nr. 20. 76 R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU

MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 356, nr. 6. 77 R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 222, voetnoot 69; M.

VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 635, nr. 25.

Page 21: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

21

Volgens Jansen kan de theorie van de zakelijke subrogatie geen toepassing vinden. Hij meent dat de

verwachter geen zakelijke aanspraak heeft op de fideï-commissaire goederen en zegt: “Uit de afwezig-

heid van een zakelijk recht volgt ook de afwezigheid van zakelijke subrogatie.”78

Volgens Cardoen dient zakelijke subrogatie in elk geval aanvaard te worden indien het voorwerp van

de schenking een beleggingsportefeuille is. Teneinde een eventuele betwisting bij het overlijden van

de eerste begunstigde te vermijden, verdient het volgens hem de voorkeur om een duidelijke en uit-

drukkelijke clausule van zakelijke subrogatie in de schenkingsakte op te nemen.79

2. Alternatief: de last om de verkoopprijs van de vervreemde goederen terug te geven

In een vonnis van de rechtbank van Turnhout van 16 juni 1992 werd beslist dat, wanneer de eerste be-

gunstigde bepaalde fideï-commissaire goederen heeft verkocht, de rechten van de verwachter slechts

kunnen overgaan op de verkoopprijs, indien kan aangetoond worden dat de gelden nagelaten door de

eerste begunstigde in concreto afkomstig zijn van de verkoop. De rechtbank acht de toepassing van de

theorie van zaakvervanging slechts aanvaardbaar “in de mate dat de gelden onbetwistbaar en overdui-

delijk geïndividualiseerd zijn” en geeft als voorbeeld “een wederbelegging of andere expliciete aan-

wijzing”.80

Bij vervangbare zaken vereist de toepassing van de zaakvervanging inderdaad dat de goe-

deren geïndividualiseerd blijven. Het administreren op een afzonderlijke rekening op naam van het

fideï-commissaire vermogen zou hierbij moeten volstaan.81

De Wulf zegt: “Wil men de rechten van de tweede begiftigde veilig stellen, dan kan men beter een

beroep doen op een beding tot betaling van een forfaitair bedrag. Dit is een beding waarbij de eerste

begiftigde gelast wordt bij zijn afsterven de geheelheid of een deel van de verkoopprijzen van de

goederen die hij vervreemd zou hebben, uit te keren aan de tweede begiftigde.”82

Men zou dan wel een

uitzondering moeten maken voor het geval deze gelden geheel of gedeeltelijk zijn verteerd.83

78 Uitgebreid R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 223-230, nr. 373-385; R. JANSEN,

“Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C.

DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 353-363. 79 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

227, nr. 17. 80 Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87. 81 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999,

(779) 1039, nr. 422. 82 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat –

Notariële akten in het algemeen, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 560,

nr. 629; zie ook J. BAEL, “Testamenten” in X. (ed.), Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, (191)

216, nr. 40. 83 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999,

(779) 1038, nr. 422.

Page 22: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

22

2. De bevoegdheid om te testeren

Er wordt algemeen aangenomen dat de eerste begunstigde niet bij testament over de fideï-commissaire

goederen kan beschikken, tenzij wanneer dit uitdrukkelijk door de beschikker werd toegelaten.84

Het testeerverbod wordt verondersteld en wel om twee redenen. Ten eerste zou de testeerbevoegdheid

impliceren dat de eerste begunstigde de beschikking ten voordele van de verwachter geheel of ten dele

zou kunnen uithollen, door de goederen aan derden te legateren. Hierdoor zou hij aan het fideï-commis

de residuo elke betekenis kunnen ontnemen. Ook juridisch-technisch is er geen plaats voor een testeer-

bevoegdheid: bij het overlijden van de eerste begunstigde verdwijnen de goederen, krachtens het fideï-

commis de residuo, uit het vermogen van de eerste begunstigde en gaan ze over naar het vermogen van

de verwachter, zodat een testament m.b.t. deze goederen zonder voorwerp zou zijn.85

Van Hove merkt op: “Ondanks de evidentie van het testeerverbod is een uitdrukkelijke vermelding van

het verbod aangewezen.”86

Het gevolg van de overtreding van het verbod om bij testament te beschikken is volgens de rechtbank

van eerste aanleg te Luik het verval.87

Dit wordt door sommigen bekritiseerd: “Wellicht is het juister

te stellen dat het legaat ab initio zonder voorwerp en derhalve nietig is.”88

Tot slot dient te worden opgemerkt dat de beschikker aan de eerste begunstigde het recht kan verlenen

om toch een testamentaire beschikking te maken. Dit wordt door de rechtspraak aanvaard, evenwel op

84 Cass. 25 juni 1959, Pas. 1959, I, 1106 en Rev.prat.not.b. 1960, 140; zie ook o.a. Cass. 29 maart 1976, Pas. 1976, I, 829,

noot en T.Not. 1977, 45 (bevestiging van Brussel 28 mei 1974, Pas. 1975, II, 26, R.W. 1975-76, 1577, noot en T.Not.

1975, 267); Voorz. Rb. Luik 4 maart. 1996, J.L.M.B. 1996, 977 en Rev.trim.dr.fam. 1997, 218; Rb. Turnhout 16 juni

1992, Pas. 1992, III, 87; Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart 1993, Pas.

1994, II, 171); Rb. Brussel 11 september 1969, Pas. 1971, III, 96. 85 Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171); R.

BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 567, nr. 878;

B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

228, nr. 19; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 540, nr. 1317; R. DILLEMANS, Testamenten

in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 220-221, nr. 123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-

COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R.

1985, (539) 623, nr. 115; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal

vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 917, nr. 2059; R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté

de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, (190) 198, nr. 5; M. PUELINCKX-

COENE, N. GEELAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1035, nr.

421; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen

(ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de

residuo”, T.P.R. 1972, (621) 628-629, nr. 15-16; M. VAN QUICKENBORNE en R. DEKKERS, “Examen de jurisprudence

(1965 à 1972). Les successions et les liberalités”, R.C.J.B. 1975, (93) 166, nr. 108. 86 E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De

legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66. 87 Rb. Luik 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543. 88 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999,

(779) 1036, nr. 421; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 628, nr. 15.

Page 23: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

23

voorwaarde dat de toekenning van de testeerbevoegdheid uitdrukkelijk en ondubbelzinnig gebeurt.

Algemene bedingen die de eerste begunstigde toelaten “vrij” of “naar goeddunken” te beschikken, zijn

onvoldoende om tot een testeerbevoegdheid te besluiten. Hetzelfde geldt voor bedingen die hem de

mogelijkheid geven om “zowel ten bezwarende als ten kosteloze titel” te beschikken.89

3. De bevoegdheid om te schenken

Vroeger werd aanvaard dat de eerste begunstigde, behoudens uitdrukkelijk verbod90

door de schenker,

de bevoegdheid had om bij schenking over de fideï-commissaire goederen te beschikken.91

Volgens de huidige opvatting (in de rechtspraak en rechtsleer) is het beschikkingsrecht van de eerste

begunstigde gekoppeld aan de voorwaarde dat daarbij geen misbruik wordt gemaakt van het recht om

te schenken. De eerste begunstigde dient zich steeds te gedragen naar de regels van de goede trouw.92

Schenkingen te kwader trouw zijn verboden. Wanneer “kwade trouw” voorhanden is, is moeilijk in

een algemene formule te vatten. Men kan denken aan een schenking met voorbehoud van vruchtge-

89 Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171; Antwerpen 23 februari 1976, Rev.not.b. 1976, 265; Brussel 28 mei 1974, Pas.

1975, II, 26, R.W. 1975-76, 1577, noot en T.Not. 1975, 267 (bevestigd door Cass. 29 maart 1976, Pas. 1976, I, 829, noot

en T.Not. 1977, 45); Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87; Rb. Brussel 11 september 1969, Pas. 1971, III, 96; M.

VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 628-629, nr. 15; zie hierover o.a. R. BARBAIX, “Last

van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen

deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 567, nr. 878; B. CARDOEN, “Het

fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 228, nr. 20; R.

DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en

testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 622, nr. 115; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,

Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 917, nr. 2059; M. PUELINCKX-COENE, N.

GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1036, nr. 421. 90 Een dergelijk verbod verleent aan de beschikking niet het karakter van een verboden erfstelling over de hand omdat het

de vervreemding ten bezwarende titel van de betrokken goederen niet in de weg staat. (Cass. 26 februari 1953, Pas. 1953,

I, 494; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004,

(223) 228, nr. 21; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985,

221, nr. 123; R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder

Gent 23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, (190) 199, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht

van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030-1031, nr. 416; E. VAN HOVE, “Problemen rond het

voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat,

Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 631, nr. 18); M.

VAN QUICKENBORNE en R. DEKKERS, “Examen de jurisprudence (1965 à 1972). Les successions et les liberalités”,

R.C.J.B. 1975, (93) 165, nr. 106). 91 Zie hierover o.a. R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 221,

nr. 123; R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent

23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, (190) 198, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van

rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 416; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van

het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer,

1987, (51) 66. “Ook hier is het, om betwistingen te vermijden, aangewezen om steeds een uitdrukkelijke bepaling op te

nemen in verband met het beschikkingsrecht van de eerste begunstigde.” (J. BAEL, “Testamenten” in X. (ed.),

Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, (191) 215, nr. 38). 92 Zie hierover uitgebreid R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE

(eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier,

2009, (563) 568, nr. 878; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van

rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 624-625, nr. 118; M. PUELINCKX-COENE, N.

GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1032-1035, nr. 419-

420; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 631-633, nr. 20-21.

Page 24: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

24

bruik of aan een schenking die pas na het overlijden van de schenker (eerste begunstigde) opeisbaar

wordt. Met deze laatste schenkingen zou men, in bepaalde omstandigheden, de schenkingen gelijk

kunnen stellen, die de eerste begunstigde korte tijd voor zijn dood heeft gedaan. Ze zouden immers tot

doel kunnen hebben het (principiële) verbod van testamentaire beschikkingen te omzeilen.93

Volgens het Hof van Beroep te Brussel kan er slechts sprake zijn van misbruik van recht, wanneer de

eerste begunstigde beschikt met de uitsluitende bedoeling om de verwachter te benadelen.94

Dit arrest

werd bevestigd door het Hof van Cassatie (23 juni 1983).95

Deze restrictieve interpretatie van misbruik van recht werd door menig auteur bekritiseerd, mede gelet

op het feit dat het Hof van Cassatie, in een arrest van 10 september 1971, misbruik van recht aanwezig

achtte “indien de eerste begunstigde zijn recht uitoefent op een wijze die niet strookt met de normale

uitoefening ervan door een voorzichtig en vooruitziend persoon”.96

Jean-Paul Delobbe en François

Delobbe zeggen: “Il nous paraît que le spectre de la substitution prohibée et de l’entrave au pouvoir

de disposition, qui hantait les juristes il y a encore quelques dizaines d’années, tend à s’effacer au

profit d’un contrôle toujours plus grand du juge, garant du respect de la volonté du disposant.”97

Anderen zeggen: “Deze inperking, die allicht was ingegeven door de omstandigheden van de zaak,

beantwoordt niet aan de toepassing van de gewone regels van het rechtsmisbruik. Er is geen reden, nu

het bestemmingsgebonden karakter van het fideï-commissaire vermogen een verworven gegeven is, om

de regels van het rechtsmisbruik t.a.v. het fideï-commis de residuo te versoepelen.”98

99

93 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 632, nr. 20. 94 Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, 422, noot P. DE PAGE; in dezelfde zin Cass. 11 april 1958, R.C.J.B. 1958, 143;

Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart. 1993, Pas. 1994, II, 171). 95 Cass. 23 juni 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1319, Pas. 1983, I, 1205, Rev.not.b. 1985, 505, R.W. 1984-85, 392 en T.Not.

1985, 5, noot); zie ook Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87; Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993,

543 (bevestigd door Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171); zie hierover o.a. J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de

erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996, (96) 99, nr. 6; J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE,

“Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (201) 208-209; R. DILLEMANS, M.

PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-

1984)”, T.P.R. 1985, (539) 624-625, nr. 118; R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het

fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen,

Intersentia, 2009, (353) 359, voetnoot 20; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het

familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 919, nr. 2061; V. SAGAERT, “Verbod van erfstellingen over

de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” in Over

Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (387) 398, voetnoot 41. 96 Cass. 10 september 1971, Pas. 1972, I, 28, noot W.G. en R.C.J.B. 1976, 300, noot P. VAN OMMESLAGHE; zie hierover o.a.

J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005,

(201) 208-209; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak.

Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 625, nr. 118. 97 J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005,

(201) 208-209. 98 R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en

testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 625, nr. 118; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,

Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 919, nr. 2061. 99 Zie ook J. BAEL, “Testamenten” in X. (ed.), Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, (191) 216,

nr. 39; P. DE PAGE, noot onder Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, (431) 435-437, nr. 1; L. RAUCENT en I. STAQUET,

“Examen de jurisprudence (1980 à 1987). Les libéralités et les successions”, R.C.J.B. 1989, (665) 683-684, nr. 21; M.

Page 25: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

25

Volgens sommigen zijn schenkingen slechts mogelijk indien er geen twijfel bestaat omtrent de wil van

de beschikker om ze toe te staan.100

Men benadrukt hierbij het bestemmingsgebonden karakter van het

fideï-commissaire vermogen. De beschikker van een fideï-commis de residuo streeft een dubbel doel

na: hij wil in hoofdorde de eerste begunstigde de mogelijkheid geven om de goederen te verteren in de

mate dat dit nodig blijkt om in zijn levensbehoeften te voorzien, en in tweede orde de verwachter het

residu (het niet-verteerde gedeelte) doen toekomen. De bevoegdheid om te schenken is strijdig met

deze bestemming. Ze zou het voor de eerste begunstigde mogelijk maken om de restschenking uit te

hollen. Hij zou immers alle goederen kunnen wegschenken en op die manier verhinderen dat de

tweede schenking (deze aan de verwachter) uitwerking krijgt.

Pirson merkt op: “S’il dépend ainsi de la volonté du disposant d’interdire au premier gratifié de

donner entre vifs des biens qu’il a reçus, la question de savoir s’il l’a interdit ou non redevient une

question d’interprétation de volonté.”101

§2. De rechtspositie van de tweede begunstigde (verwachter)

1. De kwalificatie van de rechten van de tweede begunstigde (verwachter)

Inzake de kwalificatie van de rechten van de verwachter zijn er twee mogelijkheden. Sommigen gaan

ervan uit dat het om een recht onder opschortende voorwaarde102

gaat, terwijl anderen menen dat het

om een recht onder opschortende termijn (met aleatoir voorwerp) gaat. Cardoen pleit ervoor het recht

van de verwachter te beschouwen als een actueel recht op termijn, zij het met een aleatoir voorwerp.

Hij zegt: “Indien men de tweede begiftigde kwalificeert als een voorwaardelijke begiftigde zou het

fideï-commis de residuo komen te vervallen indien de tweede begiftigde overlijdt voor de eerste

begiftigde, aangezien de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de eerste begiftigde

alsdan niet in vervulling is gegaan. Het residuum zou in dat geval overgaan naar de erfgenamen van

de eerste begiftigde, en niet naar de erfgenamen van de tweede begiftigde. Indien de tweede begiftigde

daarentegen onmiddellijk (d.i. vanaf het ogenblik van de schenkingsakte) een actueel recht (zij het met

een aleatoir voorwerp) wordt toegekend, zal dit recht bij zijn overlijden voor de eerste begiftigde

VAN QUICKENBORNE en R. DEKKERS, “Examen de jurisprudence (1965 à 1972). Les successions et les liberalités”,

R.C.J.B. 1975, (93) 166, nr. 108. 100 Gent 23 mei 1951, R.C.J.B. 1952, 187, noot R. PIRSON (bevestigd door Cass. 26 februari 1953, Rec.gén.enr.not. 1955,

355, nr. 19555); W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,

Leuven, Universitaire Pers, 2002, 917-918, nr. 2059; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in

Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66;

M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 631, nr. 19; contra Rb. Luik 10 februari 1992,

Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart. 1993, Pas. 1994, II, 171). 101 R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei

1951), R.C.J.B. 1952, (190) 200, nr. 6. 102 L. WEYTS, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate

Planning, II, Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2005, (469) 469, nr. 706.

Page 26: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

26

natuurlijkerwijze overgaan op zijn erfgenamen (en niet op deze van de eerste begiftigde), die het

inderdaad in zijn nalatenschap aantreffen. De bevoordeling staat dan immers onmiddellijk vast, alleen

de termijn is onzeker.”103

Geelhand betwist deze zienswijze: “Inzake schenkingen geldt het gemeen

recht en bestaat er geen bepaling als artikel 1040 BW. Indien de tweede begunstigde overlijdt voor de

eerste begunstigde gaat het voorwaardelijk recht over op zijn erfgenamen. Het argument dat de

theorie van het recht op termijn met aleatoir karakter moet verkozen worden omwille van de zekerheid

voor de tweede begiftigde, is hier dus niet relevant.”104

2. De bewijsproblematiek

Om de (op de verwachter rustende) bewijsproblematiek betreffende de omvang van het residu (bij het

overlijden van de eerste begunstigde) te ondervangen, verdient het de voorkeur om het fideï-commis-

saire vermogen afzonderlijk van het eigen vermogen van de eerste begunstigde te administreren.105

Daarnaast dient een staat van schatting te worden opgemaakt. Voor de schenking van lichamelijke en

onlichamelijke roerende goederen dient, op straffe van nietigheid een onderhandse106

of authentieke

staat van beschrijving en schatting, getekend door alle partijen – of hun lasthebber – en de notaris, aan

de minuut van de schenking te worden gehecht. (art. 948 BW)

De staat vermeldt de opsomming van de individuele goederen alsook hun individuele schatting op da-

tum van de schenking. Het is toegelaten de staat aan te vullen met foto‟s van hetgeen beschreven is.

Voor genoteerde effecten wordt een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving gegeven. Deze omvat min-

stens het type van effect (aandeel, obligatie, enz.), het nummer, de uitgiftedatum en de naam van de

emittent.107

In de praktijk worden de beschrijving en de schatting van de roerende goederen vaak in de authentieke

schenkingsakte zelf gedaan. Deze werkwijze wordt algemeen aanvaard. Het is eveneens toegelaten om

te verwijzen naar een vroeger opgestelde inventaris of staat gehecht aan of verwerkt in een notariële

akte, mits deze een individuele opsomming en schatting van de geschonken voorwerpen bevat en deze

voldoende actueel is.108

103 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

228-229, nr. 24. 104 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,

Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 199, nr. 10. 105 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

227, nr. 18. 106 F. BLONTROCK, “De staat van schatting (art. 948 BW): reden, vorm, inhoud en noodzaak” (noot onder Cass. 1 maart

2007), T.Not. 2009, (391) 391. 107 F. BLONTROCK, “De staat van schatting (art. 948 BW): reden, vorm, inhoud en noodzaak” (noot onder Cass. 1 maart

2007), T.Not. 2009, (391) 392; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en

Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 68, nr. 112. 108 M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier,

2007, 68, nr. 112.

Page 27: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

27

Tot slot dient te worden gewezen op een arrest van het Hof van Cassatie van 1 maart 2007. Het Hof

benadrukt dat de staat van schatting een essentiële vormvereiste is voor een geldige schenkingsakte

van roerende goederen: dit is een vormvereiste die betrekking heeft op het plechtig karakter van de

schenking en het verzuim van deze formaliteit is een gebrek dat niet door een bevestigende akte kan

worden verholpen en derhalve een nieuwe schenkingsakte noodzakelijk maakt (art. 1339 BW).109

109 Cass. 1 maart 2007, T.Not. 2009, 372, noot F. BLONTROCK.

Page 28: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

28

Hoofdstuk 2. Fiscaalrechtelijke aspecten

Afdeling 1. Algemeen

Zoals reeds vermeld, is het aangewezen een schenking de residuo notarieel te laten gebeuren.110

Een

(in België verleden) notariële schenkingsakte is verplicht te registreren overeenkomstig artikel 19, 1°

van het Wetboek der Registratierechten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het registratierecht op

de schenkingen onder de levenden van roerende goederen een gewestelijke belasting is. Aan de hand

van het zogenaamde “lokalisatiecriterium” wordt bepaald welke regionale wetgeving van toepassing

is.111

Overeenkomstig artikel 7 van de Bijzondere Wet van 13 juli 2001 is vereist dat de schenker (rijks-

inwoner) op het ogenblik van de schenking zijn fiscale woonplaats in het Vlaamse Gewest heeft. Als

echter de fiscale woonplaats van de schenker tijdens de periode van vijf jaar voor de schenking op

meer dan één plaats in België gelegen was, is de toepassing van het Vlaamse tarief afhankelijk van het

feit of de fiscale woonplaats van de schenker het langst in het Vlaamse Gewest gevestigd was in die

periode.112

“Voor schenkingen onder de levenden van roerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der

begiftigden een recht geheven van: 3% voor schenkingen in de rechte lijn en tussen echtgenoten en 7%

voor schenkingen aan andere personen.” (art. 131, §2, lid 1 W.Reg.)

Afdeling 2. De heffing van registratierechten

I. De akte wordt in België ter registratie aangeboden

110 Zie supra p. 16. 111 Het lokalisatiecriterium werd ingevoerd door artikel 5 van de Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de

financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (B.S. 17 januari 1989), en grondig gewijzigd door artikel 7 van de

Bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden

van de gewesten (B.S. 3 augustus 2001). Vastgesteld moet echter worden dat deze wet niet bepaalt volgens welke criteria

sommige schenkingen moet gelokaliseerd worden. Dat is bijvoorbeeld het geval met de schenkingen van roerende

goederen door niet-rijksinwoners, of nog, met schenkingen gedaan door rechtspersonen. In dergelijke gevallen is het aan

de Administratie om de lacunes in de wet zo pragmatisch als mogelijk op te vullen. De Fiscale Administratie heeft in een

circulaire van 20 oktober 2005 geprobeerd om de problematiek van de lokalisatiecriteria scherp te stellen. (Circulaire nr.

12/2005 (AFZ 16/2005 - Dos. E.E./L. 151) dd. 20.10.2005). 112 B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

232, nr. 36.

Page 29: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

29

§1. De schenking aan de eerste begunstigde (bezwaarde)

Indien de schenkingsakte in België ter registratie wordt aangeboden, is het schenkingsrecht onmiddel-

lijk verschuldigd op de totale waarde van de aan de eerste begunstigde geschonken goederen. (art. 131,

§2, lid 1 W.Reg.)

§2. De schenking aan de tweede begunstigde (verwachter)

Voor de toepassing van de registratierechten wordt de schenking van actuele goederen met beding van

fideï-commis de residuo aan de verwachter ontleed als een schenking onder opschortende voorwaarde.

Het overlijden van de eerste begunstigde is hierbij de gebeurtenis die het voorwaardelijk recht van de

verwachter actueel maakt. Bij deze gelegenheid wordt het registratierecht van schenking opvorderbaar.

Weyts zegt: “Een schenking op termijn is normaalgezien onmiddellijk belastbaar. Dit is hier niet mo-

gelijk. Daarom zal de fiscale analyse zijn dat het een schenking is onder de opschortende voorwaarde

van overleven.”113

In artikel 16 van het Wetboek der Registratierechten wordt bepaald dat de rechtshandeling waarop het

evenredig registratierecht verschuldigd is, doch welke aan een schorsende voorwaarde onderworpen is,

alleen tot heffing van het algemeen vast recht (25 euro) aanleiding geeft, zolang de voorwaarde niet is

vervuld. Cardoen merkt op (onder verwijzing naar art. 15 W.Reg.) dat, indien de schenking plaatsvindt

voor een Belgische notaris, er bij de aanbieding ter registratie van de schenkingsakte geen algemeen

vast recht meer naast het evenredig schenkingsrecht (verschuldigd op de schenking aan de eerste be-

gunstigde) zal worden geheven.114

Bij de vervulling van de voorwaarde, d.i. bij het overlijden van de eerste begunstigde, is het evenredig

schenkingsrecht verschuldigd. Dit recht wordt berekend in functie van de verwantschapsband tussen

de beschikker en de verwachter, en volgens het tarief dat van toepassing zou geweest zijn, indien de

schenking niet onder opschortende voorwaarde was gedaan (d.i. het tarief dat van toepassing was ten

tijde van de oorspronkelijke schenkingsakte). De belastbare grondslag zal bestaan uit “het overschot

van de fideï-commissaire goederen” (d.i. de geschonken goederen waarover de eerste begunstigde niet

113 F. WERDEFROY, Commentaar bij Dossier nr. 6180 in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en

debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving 1991-1992, (386) 397; zie ook B. CARDOEN, “Het fideï-commis de

residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 232, nr. 37; N. GEELHAND, “De

schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer,

2006, (179) 198, voetnoot 85; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en

Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 278, nr. 450. 114 B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

232, nr. 37.

Page 30: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

30

heeft beschikt) en “de goederen die ingevolge zaakvervanging in de fideï-commissaire boedel geko-

men zijn, volgens hun staat, aard en waarde op het ogenblik van het overlijden van de eerste begun-

stigde”.115

Cardoen merkt hierbij op: “Indien de eerste begiftigde aldus bepaalde roerende goederen

zou vervreemden en met de gelden een onroerend goed zou aankopen, zal het schenkingsrecht toepas-

selijk voor onroerende goederen van toepassing zijn bij het overlijden van de eerste begunstigde.”116

Teneinde de heffing van het evenredig schenkingsrecht bij het vervullen van de voorwaarde mogelijk

te maken, moet binnen de vier maanden na het vervullen van de voorwaarde (art. 33 W.Reg.), op het

kantoor waar de akte werd geregistreerd (art. 39, 6° W.Reg.), een in tweevoud opgestelde verklaring

worden neergelegd (art. 31, 2° W.Reg.) en moeten op hetzelfde ogenblik de verschuldigde schenkings-

rechten worden gekweten.117

II. De akte wordt niet in België ter registratie aangeboden

Wordt de schenkingsakte verleden voor een buitenlandse notaris, en wordt de akte nadien niet vrij ter

registratie aangeboden in België, dan is het Belgische schenkingsrecht niet van toepassing, noch op de

eerste schenking, noch op het fideï-commis de residuo. Er zullen in principe evenmin successierechten

van toepassing zijn, doch enkel voor zover de schenker niet overlijdt binnen een periode van drie jaar

na de datum van de schenking. Indien de schenker immers binnen een periode van drie jaar na de

schenking overlijdt, wordt de schenking fictief als een legaat beschouwd en is zij onderworpen aan

successierechten. (art. 7 W.Succ.) Dit geldt dan tevens voor het fideï-commis de residuo dat achteraf

zal worden uitgevoerd en dat bijgevolg ook aan de (hoge) successierechten wordt onderworpen.118

115 Besliss. 19.05.2005, nr. 400.402 en Besliss. 17.05.2004, nr. 400.071, Fiscoloog 2005, afl. 970, 14-15; zie hierover o.a. R.

ACKERMANS en O. DE KEUKELAERE, “Fideïcommis de residuo – Schrapping ontbindende voorwaarde is geen fictief

legaat” in Nieuwsbrief Notariaat 2006, afl. 13, 3; B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking

van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 232, nr. 38; C. DECKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, Handboek

Estate Planning (Algemeen deel 1), (Fiscale) Successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Gent, Larcier, 2008, 413,

nr. 576; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent,

Larcier, 2007, 279, nr. 450. 116 B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)

233, nr. 40. 117 Zie hierover B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M.

2004, (223) 232, nr. 38. 118 R. ACKERMANS en O. DE KEUKELAERE, “Fideïcommis de residuo – Schrapping ontbindende voorwaarde is geen fictief

legaat” in Nieuwsbrief Notariaat 2006, afl. 13, 3.

Page 31: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

31

Slotbeschouwingen

De geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo is een feit. Het beding van fideï-commis

de residuo doet geen afbreuk aan het essentieel dadelijk en onherroepelijk karakter van de schenkin-

gen. Daarnaast is een fideï-commis de residuo opgenomen in een schenking niet strijdig met het ver-

bod van erfovereenkomsten. Bovendien zal er, op voorwaarde dat aan de eerste begunstigde geen en-

kele verplichting wordt opgelegd om de goederen te bewaren en er geen enkele beperking aan de

beschikkingsbevoegdheid wordt aangebracht, geen sprake zijn van een kwalitatieve aantasting van de

reserve. Dit laatste is uiteraard enkel relevant wanneer het fideï-commis de residuo ook weegt op de

reserve van de eerste begunstigde die tevens (eventuele) reservataire erfgenaam is van de schenker.

Wat de beschikkingsbevoegdheid van de eerste begunstigde betreft, kan worden opgemerkt dat hij in

elk geval ten bezwarende titel over de geschonken goederen moet kunnen beschikken. Deze beschik-

kingsbevoegdheid vormt immers het onderscheidingscriterium tussen de verboden erfstelling over de

hand en het toegelaten fideï-commis de residuo.

De goederen die overblijven op het moment van het overlijden van de eerste begunstigde maken het

voorwerp uit van de secundaire schenking (deze aan de verwachter). Het is niet zeker dat de tweede

schenking (wel degelijk) een voorwerp zal hebben. Gelet op het feit dat een schenking steeds wel-

bepaalde goederen of soms slechts één goed tot voorwerp heeft, is de kans dat er na vervreemding

niets zal overblijven voor de verwachter reëel (en groter dan bij een legaat dat een algeheelheid van

goederen tot voorwerp kan hebben). Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat in de recente rechts-

leer de rechten van de verwachter worden erkend en opgewaardeerd. Zo wordt er bijvoorbeeld gepleit

voor een strenge toepassing van de regels van de goede trouw. Bovendien zullen de niet-verteerde

goederen (die bij het overlijden van de eerste begunstigde toekomen aan de verwachter) ingevolge de

toepassing van de theorie van de zaakvervanging tot het fideï-commissaire vermogen blijven behoren.

Tot slot dient de aandacht te worden gevestigd op de fiscaalrechtelijke voordelen van een schenking de

residuo en dan in het bijzonder van de schenking de residuo in rechte lijn. Deze wordt immers belast

aan een (voordeling) 3% -tarief.

Page 32: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

32

Bibliografie

I. RECHTSPRAAK

Cass. 16 juni 1950, Rec.gén.enr.not. 1951, 334, nr. 19063.

Cass. 26 februari 1953, Pas. 1953, I, 494.

Cass. 11 april 1958, R.C.J.B. 1958, 143.

Cass. 25 juni 1959, Pas. 1959, I, 1106 en Rev.prat.not.b. 1960, 140.

Cass. 10 november 1960, Pas. 1961, I, 259, noot, Arr.Verbr. 1961, 222, noot, Rec.gén.enr.not. 1962, 337,

nr. 20520, noot, R.C.J.B. 1961, 8, noot J. RENAULD en Rev.prat.soc. 1961, 89, nr. 4959, noot.

Cass. 10 september 1971, Pas. 1972, I, 28, noot W.G. en R.C.J.B. 1976, 300, noot P. VAN OMMESLAGHE.

Cass. 29 maart 1976, Pas. 1976, I, 829, noot en T.Not. 1977, 45.

Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80, 996, noot, Pas. 1980, I, 991, noot, Rec.gén.enr.not. 1982, 442, nr.

22824, noot en Bull. 1980, 991.

Cass. 23 juni 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1319, Pas. 1983, I, 1205, Rev.not.b. 1985, 505, R.W. 1984-85, 392

en T.Not. 1985, 5, noot.

Cass. 9 maart 1989, Pas. 1989, I, 701, noot, Arr.Cass. 1988-89, 783, noot, Rev.not.b. 1989, 425, noot, R.W. 1989-90, 118, noot, Rec.gén.enr.not. 1991, 394, nr. 24039, noot en Bull. 1989, 701, nr. 386, noot.

Cass. 1 maart 2007, T.Not. 2009, 372, noot F. BLONTROCK.

Cass. Fr. 31 januari 1995, T.Not. 1996, 95.

Gent 2 mei 1900, Pas. 1900, II, 326.

Brussel 15 juli 1905, J.T. 1905, 1429.

Luik 6 februari 1937, R.W. 1936-37, 1131.

Luik 8 juli 1941, Pas. 1942, II, 32.

Luik 28 mei 1947, Pas. 1947, II, 28, J.T. 1947, 418 en Rev.prat.not.b. 1947, 276.

Gent 9 maart. 1949, R.W. 1949-50, 753, noot.

Gent 23 mei 1951, R.C.J.B. 1952, 187, noot PIRSON en R.W. 1951-52, 355.

Brussel 9 mei 1956, R.W. 1956-57, 1206.

Luik 5 mei 1968, Pas. 1968, II, 173.

Brussel 22 oktober 1969, Pas. 1970, II, 12.

Brussel 28 mei 1974, Pas. 1975, II, 26, R.W. 1975-76, 1577, noot en T.Not. 1975, 267.

Antwerpen 23 februari 1976, Rev.not.b. 1976, 265.

Page 33: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

33

Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, 422, noot P. DE PAGE.

Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171.

Rb. Luik 9 juli 1913, Pas. 1914, III, 89.

Rb. Kortrijk 27 mei 1955, J.T. 1956, 184.

Rb. Dinant 4 november 1976, R.R.D. 1979, 189.

Rb. Brussel 11 september 1969, Pas. 1971, III, 96.

Rb. Luik 10 februari 1992, Rev trim.dr.fam. 1993, 543.

Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87.

Voorz. Rb. Luik 4 maart. 1996, J.L.M.B. 1996, 977 en Rev.trim.dr.fam. 1997, 218.

Arbit.Besl. Antwerpen 8 september 1949, R.W. 1949-50, 757.

II. LITERATUUR

1. Boeken en bijdragen in boeken

BAEL, J., “Testamenten” in X. (ed.), Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, 191-

234.

BAEL, J., “Bedenkingen en suggesties bij de planning van de nalatenschappen van de ouders van een

gehandicapt kind” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag

gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, 301-444.

BAEL, J., Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040 p.

BARBAIX, R., “Schenking onder opschortende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE

(eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking,

Gent, Larcier, 2009, 447-451.

BARBAIX, R., “Schenking onder ontbindende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),

Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,

Larcier, 2009, 453-457.

BARBAIX, R., “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),

Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,

Larcier, 2009, 563-568.

CASMAN, H., Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p.

DECKERS, C., DE HERDT, J. en GEELHAND, N., Handboek Estate Planning (Algemeen deel 1), (Fiscale)

Successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Gent, Larcier, 2008, 467 p.

DELNOY, P., “Le legs de residuo” in P. DE PAGE en A. CULOT (eds.), Actualités civiles et fiscales en droit

successoral, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2006, 49-111.

Page 34: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

34

DELOBBE, J.-P. en DELOBBE, F., “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel,

Larcier, 2005, 201-216.

DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/2, Brussel, Bruylant, 1973, 1935 p.

DE WULF, C. m.m.v. BAEL, J., DEVOS, S. en DE DECKER, H., Het opstellen van notariële akten, I,

Organieke Wet Notariaat – Notariële akten in het algemeen, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 955 p.

DILLEMANS, R., Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 514 p.

GEELHAND, N., “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 179-233.

JANSEN, R., Beschikkings(on)bevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 621 p.

JANSEN, R., “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W.

PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 353-

365.

KLUYSKENS, A., Beginselen van burgerlijk recht, III, De schenkingen en testamenten, Antwerpen-Brussel-

Gent-Leuven, Standaard, 1955, 523 p.

LABEEUW, N., “Last van fideïcommis de residuo als modaliteit van een testament” in A. VERBEKE, F.

BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na

overlijden: erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 197-200.

MASSCHELEIN, M.A., Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier,

Gent, Larcier, 2007, 309 p.

PINTENS, W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN, K., Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 997 p.

PUELINCKX-COENE, M., Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 508 p.

PUELINCKX-COENE, M., “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 147-204.

PUELINCKX-COENE, M., “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.

DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven:

schenking, Gent, Larcier, 2009, 463-469.

SAGAERT, V., Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 793 p.

SAGAERT, V., “Het verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling

van de beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-

Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 387-409.

VAN HOVE, E., “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische

notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, 51-69.

VERVOORT, I., en ABIUSO, R., “Schenkingen onder opschortende voorwaarde” in A. VERBEKE, F.

BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met

effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 459-461.

Page 35: DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-commis de residuo, wat meebrengt

35

VERVOORT, I., en ABIUSO, R., “Termijn/Voorwaarde/Handgift (bij leven)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS

en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij

leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 489-490.

WEYTS, L., “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),

Handboek Estate Planning, II, Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2005,

469-470.

2. Tijdschriftartikelen

ACKERMANS, R. en DE KEUKELAERE, O., “Fideïcommis de residuo – Schrapping ontbindende voorwaarde

is geen fictief legaat” in Nieuwsbrief Notariaat 2006, afl. 13

BLONTROCK, F., “De staat van schatting (art. 948 BW): reden, vorm, inhoud en noodzaak” (noot onder

Cass. 1 maart 2007), T.Not. 2009, 391-392.

BYTTEBIER, J., “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995),

T.Not. 1996, 96-100.

CARDOEN, B., “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, 223-233.

DECLERCK, C., “Over art. 896 en art. 1003 B.W.” (noot onder Cass. 30 mei 2003), R.W. 2003-04, 977-979.

DE PAGE, P., noot onder Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, 431-440.

DILLEMANS, R., PUELINCKX-COENE, M., PINTENS, W., m.m.v. TORFS, N., “Overzicht van rechtspraak.

Schenkingen en testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, 539-669.

DIRIX, E., “Zakelijke subrogatie”, R.W. 1993-94, 273-294.

PIRSON, R., “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot

onder Gent 23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, 190-201.

PUELINCKX-COENE, M., “De terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele

suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, 27-46.

PUELINCKX-COENE, M., “Wie is nog bang voor de erfstelling over de hand?”, NjW 2004, 362-365.

PUELINCKX-COENE, M., “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, 190-206.

PUELINCKX-COENE, M., GEELHAND, N. en BUYSSENS, F., “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-

1998)”, T.P.R. 1999, 779-1117.

RAUCENT, L. en STAQUET, I., “Examen de jurisprudence (1980 à 1987). Les libéralités et les successions”,

R.C.J.B. 1989, 665-733.

VANDERVORST, J., “Over het legaat van het overschot en het fideï-commis de residuo”, T.Not. 1937, 49-53.

VAN QUICKENBORNE, M., “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, 621-669.

VAN QUICKENBORNE, M. en DEKKERS, R., “Examen de jurisprudence (1965 à 1972). Les successions et les

liberalités”, R.C.J.B. 1975, 93-208.

VERBEKE, A., “Fi-Quoi?”, T.E.P. 2007, 187-189.