DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het...
Transcript of DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET ......dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
DE SCHENKING VAN ROERENDE GOEDEREN MET
FIDEÏ-COMMIS DE RESIDUO
Masterproef van de opleiding
„Master in het Notariaat‟
Ingediend door
Elissa Pieters
(stamnummer 20042683)
Promotor: Prof. Dr. Jan Bael
2
Inhoudsopgave
Inleiding ...................................................................................................................................................3
Hoofdstuk 1. Burgerrechtelijke aspecten .............................................................................................4
Afdeling 1. Het fideï-commis de residuo .................................................................................................4
I. Begrip ........................................................................................................................................................... 4
II. Vorm ........................................................................................................................................................... 5
Afdeling 2. Het fideï-commis de residuo bij schenkingen ............................................................................... 5
I. Geldigheid .................................................................................................................................................... 5
§1. Algemeen ........................................................................................................................................ 5
§2. De algemeen geldende principes inzake schenkingen (art. 894 BW) ............................................. 6
§3. Een verboden erfovereenkomst .................................................................................................... 10
§4. Een kwalitatieve aantasting van de reserve (van de eerste begunstigde) ...................................... 12
II. Toepassingsvereisten ................................................................................................................................ 14
§1. De afwezigheid van bewaarverplichting in hoofde van de eerste begunstigde ............................ 14
§2. Een dubbele en opeenvolgende beschikking ................................................................................ 15
§3. Beide begunstigden moeten bestaan op het ogenblik van de schenking (art. 906 BW) ............... 15
§4. Beide begunstigden moeten aanvaarden tijdens het leven van de schenker (art. 932 BW) .......... 16
§5. De schenking moet gebeuren bij authentieke akte ........................................................................ 16
III. Gevolgen ............................................................................................................................................... 177
§1. De rechtspositie van de eerste begunstigde (bezwaarde) .............................................................. 17
1. De bevoegdheid om te beschikken ten bezwarende titel .......................................................... 17
1) Algemeen.................................................................................................................................. 17
2) Het beginsel van de “goede trouw” .......................................................................................... 18
3) De theorie van de zaakvervanging ............................................................................................ 19
1. Principe ................................................................................................................................ 19
2. Alternatief: de last om de verkoopprijs van de vervreemde goederen terug te geven .......... 21
2. De bevoegdheid om te testeren ................................................................................................... 22
3. De bevoegdheid om te schenken ................................................................................................. 23
§2. De rechtspositie van de tweede begunstigde (verwachter).......................................................... 25
1. De kwalificatie van de rechten van de tweede begunstigde (verwachter) ................................... 25
2. De bewijsproblematiek................................................................................................................ 26
Hoofdstuk 2. Fiscaalrechtelijke aspecten .................................................................................................. 28
Afdeling 1. Algemeen ................................................................................................................................... 28
Afdeling 2. De heffing van registratierechten ............................................................................................... 28
I. De akte wordt in België ter registratie aangeboden ................................................................................... 28
§1. De schenking aan de eerste begunstigde (bezwaarde) ................................................................ 29
§2. De schenking aan de tweede begunstigde (verwachter) .............................................................. 29
II. De akte wordt niet in België ter registratie aangeboden ........................................................................... 30
Slotbeschouwingen ...................................................................................................................................... 31
Bibliografie ................................................................................................................................................... 32
3
Inleiding
In deze bijdrage wordt de schenking met fideï-commis de residuo besproken. In het eerste hoofdstuk
komen de burgerrechtelijke aspecten aan bod. Een eerste belangrijke vraag die zich stelt is die naar de
geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo. Hierbij kunnen drie deelvragen worden
geformuleerd: 1° Wordt door een schenking met fideï-commis de residuo afbreuk gedaan aan de alge-
meen geldende principes inzake schenkingen?; 2° Houdt de schenking de residuo een schending in
van het verbod van erfovereenkomsten? en 3° Wat als het fideï-commis de residuo ook weegt op de
reserve van de eerste begunstigde, die tevens (eventuele) reservataire erfgenaam is van de schenker?
In het tweede deel van dit hoofdstuk worden de toepassingsvereisten voor een schenking met fideï-
commis de residuo besproken.
In het derde en laatste deel van dit hoofdstuk komen de gevolgen aan bod. Er wordt ingegaan op zowel
de rechtspositie van de eerste begunstigde (de bezwaarde), als op deze van de tweede begunstigde (de
verwachter).
In het tweede hoofdstuk wordt kort ingegaan op de fiscaalrechtelijke aspecten van de schenking met
fideï-commis de residuo en dan in het bijzonder de heffing van registratierechten.
4
Hoofdstuk 1. Burgerrechtelijke aspecten
Afdeling 1. Het fideï-commis de residuo
I. Begrip
Het fideï-commis de residuo is een zogenaamde tweetrapsbeschikking: een gift waarbij de beschikker
het geheel of een deel van zijn goederen vermaakt aan een eerste begunstigde (bezwaarde) en hetgeen
van deze goederen overblijft bij het overlijden van de eerste begunstigde aan een tweede begunstigde
(verwachter), die eveneens door de beschikker wordt aangewezen.
Het fideï-commis de residuo leunt dicht aan bij de figuur van “de erfstelling over de hand”, die in de
regel verboden is (art. 896 BW). Beide betreffen een dubbele en opeenvolgende beschikking, waarbij
dezelfde goederen achtereenvolgens aan verschillende personen worden vermaakt. Zowel bij een fideï-
commis de residuo als bij een erfstelling over de hand krijgt de tweede beschikking slechts uitwerking
bij het overlijden van de eerste begunstigde. Het grote verschilpunt betreft de bewaarplicht in hoofde
van de eerste begunstigde. In tegenstelling tot wat het geval is bij een erfstelling over de hand, wordt,
bij een fideï-commis de residuo, de eerste begunstigde er niet toe verplicht de geschonken goederen te
bewaren. De ontstentenis van bewaarverplichting in hoofde van de eerste begunstigde heeft tot gevolg
dat de verbodsbepaling van artikel 896 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op het fideï-
commis de residuo, wat meebrengt dat de geldigheid van het fideï-commis de residuo een feit is.1
1 Cass. 25 juni 1959, Pas. 1959, I, 1106 en Rev.prat.not.b. 1960, 140; Cass. 26 februari 1953, Pas. 1953, I, 494; Brussel 22
oktober 1969, Pas. 1970, II, 12; Luik 5 mei 1968, Pas. 1968, II, 173; Brussel 9 mei 1956, R.W. 1956-57, 1206; Luik 8
juli 1941, Pas. 1942, II, 32; Rb. Kortrijk 27 mei 1955, J.T. 1956, 184; R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in
A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met
effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 563, nr. 870; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast
op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 223, nr. 2; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent,
Mys & Breesch, 1991, 654, nr. 1317; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent,
E.Story-Scientia, 1985, 218, nr. 123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht
van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 619, nr. 110; R. JANSEN, “Verstrooide
gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK
(eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 354-355, nr. 3; A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk
recht, III, De schenkingen en testamenten, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard, 1955, 430, nr. 283; M.
PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 190, nr. 196; M. PUELINCKX-COENE, “Wie is nog
bang voor de erfstelling over de hand?”, NjW 2004, (362) 362-363, nr. 4; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F.
BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1029-1030, nr. 413; M. VAN
QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 621-622, nr. 2-3 en 625, nr. 11.
5
De beschikking wordt als een dubbele gift gekwalificeerd en niet als een gift met last2. De beschikker
beschikt tweemaal over dezelfde goederen: de eerste maal zuiver en eenvoudig in het voordeel van de
bezwaarde, de tweede maal in het voordeel van de verwachter, voor zover en in de mate waarin deze
goederen bij het overlijden van de bezwaarde nog aanwezig zouden zijn.3 De verwachter verkrijgt zijn
rechten aldus rechtstreeks van de beschikker en niet uit de nalatenschap van de bezwaarde.4
II. Vorm
Het fideï-commis de residuo werd aanvankelijk voornamelijk aangewend bij testamenten en contractu-
ele erfstellingen. De vraag stelt zich of een beding van fideï-commis de residuo ook geldig kan worden
bedongen bij een schenking. Deze vraag wordt hieronder behandeld.
Afdeling 2. Het fideï-commis de residuo bij schenkingen
I. Geldigheid
§1. Algemeen
In het verleden bestond weinig duidelijkheid omtrent de geldigheid van een schenking de residuo. De
oudere rechtsleer scheen de geldigheid van een fideï-commis de residuo bij een akte van schenking
onder de levenden te aanvaarden, doch zonder veel verantwoording.5 De Page laat uitschijnen dat de
techniek van het fideï-commis de residuo ook bij schenkingen kan worden aangewend.6 Ook Van
2 E. VAN HOVE, “Het fideïcommis de residuo”, T. Not. 1950, 219 (onder verwijzing naar H. DE PAGE, Traité élémentaire
de droit civil belge, VIII/2, Brussel, Bruylant, 1973, 1883, nr. 1750 A). 3 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
223, nr. 3; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”,
T.P.R. 1999, (779) 1029, nr. 412. 4 Gent 23 mei 1951, R.C.J.B. 1952, 187, noot PIRSON, R.W. 1951-52, 355 (bevestigd door Cass. 26 februari 1953, Pas.
1953, 494); Luik 28 mei 1947, Pas. 1947, II, 28, J.T. 1947, 418, Rev.prat.not.b. 1947, 276 ; Rb. Luik 10 februari 1992,
Rev trim.dr fam. 1993, 543; H. DE PAGE, VIII/2, 1885, nr. 1750; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch
privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 218-219, nr. 123; R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke
subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009,
Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 354, nr. 2-3; A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk recht, III, De schenkingen en
testamenten, Antwerpen-Brussel-Gent-Leuven, Standaard, 1955, 431, nr. 283; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K.
VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 914, nr. 2051; M.
PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 194, nr. 202-203; M. PUELINCKX-COENE, N.
GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1029, nr. 412; M. VAN
QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 645-646, nr. 41. 5 Zie hierover o.a. N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken
Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 193-194, nr. 7; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”,
T.E.P. 2007, (190) 191-192, nr. 197-198; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.),
Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147)
199, nr. 101. 6 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/2, Brussel, Bruylant, 1973, 1885, nr. 1750 C.
6
Quickenborne stelt dat een schenking de residuo, “onverminderd haar theoretisch karakter”, geldig
is.7 Volgens Pirson moeten de geldigheid en de gevolgen van een schenking de residuo bepaald wor-
den overeenkomstig de algemeen geldende regels inzake schenkingen.8
Toen in 1991 de vraag naar de geldigheid uitdrukkelijk gesteld werd aan het Comité voor Studie en
Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, veroordeelde dit het procédé.9 Dit
had tot gevolg dat in de praktijk grote terughoudendheid bestond om een beding van fideï-commis de
residuo in een schenkingsakte op te nemen.
In 2006 is het Comité voor Studie en Wetgeving op haar standpunt teruggekomen. Voortaan aanvaardt
het de mogelijkheid en de geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo.10
De recente
rechtsleer sluit zich hierbij aan.11
Bovendien heeft de Dienst van voorafgaande beslissingen van de
Federale Overheidsdienst Financiën de geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo
impliciet erkend, nu het er de fiscale aspecten van toelicht.12
§2. De algemeen geldende principes inzake schenkingen (art. 894 BW)
De vraag stelt zich of er door een fideï-commis de residuo te koppelen aan een schenking geen afbreuk
gedaan wordt aan het essentieel dadelijk en onherroepelijke karakter van een of beide schenkingen die
daaruit voortvloeien.13
Vooraleer op deze vraag een antwoord kan worden geformuleerd, is het noodzakelijk eerst even in te
gaan op de juridische structuur van een fideï-commis de residuo bij schenkingen.
7 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 622, voetnoot 1. 8 R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei
1951), R.C.J.B. 1952, (190) 191, nr. 4. 9 Dossier nr. 6180 in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor
Studie en Wetgeving 1991-1992, 386-404; zie hierover M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P.
2007, (190) 192-195, nr. 199-203. 10 Dossier nr. 4380, in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor
Studie en Wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008, 254-282. 11 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 564, nr. 871;
B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
225, nr. 7; J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier,
2005, (201) 214; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken
Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 195, nr. 7; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”,
T.E.P. 2007, (190) 200, nr. 214; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale
vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 203, nr.
110; A. VERBEKE, “Fi-Quoi?”, T.E.P. 2007, (187) 188. 12 Besliss. 19.05.2005, nr. 400.402 en Besliss. 17.05.2004, nr. 400.071, Fiscoloog 2005, afl. 970, 14-15; zie hierover B.
CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 232-
233, nr. 40. 13 “Een schenking onder de levenden is een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken
zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde, die ze aanneemt.” (art. 894 BW).
7
Volgens Van Quickenborne dient een schenking de residuo gekwalificeerd te worden als een beding
ten behoeve van een derde.14
Cardoen betwist dit: “Er is sprake van een beding ten behoeve van een
derde wanneer in een tussen twee personen afgesloten contract de één van de ander bedingt dat hij
iets zal doen of zal geven ten voordele van een derde persoon, die uit juridisch oogpunt vreemd blijft
aan de verrichting. Bij een schenking van actuele goederen met beding van fideï-commis de residuo
verbindt de eerste begiftigde er zich evenwel geenszins toe hetgeen rest van de goederen bij zijn over-
lijden over te dragen aan de tweede begiftigde.15
Deze laatste verkrijgt zijn rechten immers recht-
streeks van de beschikker zelf en niet via (de nalatenschap van) de eerste begiftigde.” 16
Eén en ander is conform de klassieke rechtsleer en rechtspraak inzake het fideï-commis de residuo bij
legaten, die zeer snel tot de bevinding kwam dat de testator tweemaal over de goederen beschikt, dat er
twee legaten zijn uitgaande van de testator (één aan de eerste begunstigde en één aan de verwachter)
en dat de verwachter zijn rechten niet van de eerste begunstigde verkrijgt, doch wel rechtstreeks van
de beschikker.17
Geelhand merkt op: “Als dit zo aanvaard wordt bij legaten, waarom zou het dan an-
ders moeten zijn bij schenkingen.”18
Eenmaal dat men aanneemt dat er twee schenkingen zijn, rijst de vraag naar de modaliteiten van deze
twee schenkingen: ofwel neemt men aan dat de eerste schenking werd gedaan onder een ontbindende
voorwaarde en de tweede onder een opschortende voorwaarde, ofwel neemt men aan dat de eerste gift
werd gedaan onder een ontbindende termijn en de tweede onder een opschortende termijn (met een
aleatoir voorwerp).
1) De schenking onder ontbindende/opschortende voorwaarde
Er wordt algemeen aangenomen dat schenkingen onder een ontbindende voorwaarde geldig zijn. De
overdracht is dadelijk en onherroepelijk (de ontbinding van de schenking, bij de vervulling van de
14 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 622, voetnoot 1. 15 Aanvaarden dat de eerste begunstigde de last op zich neemt wat rest van de goederen bij zijn overlijden over te dragen
aan de verwachter, zou impliceren dat een schenking met fideï-commis de residuo neerkomt op een verboden
overeenkomst over de nog niet opengevallen nalatenschap van de eerste begunstigde. (B. CARDOEN, “Het fideïcommis de
residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 225, voetnoot 11; M. PUELINCKX-
COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus
Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 201-202, nr. 107). 16 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
225, nr. 7. 17 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,
Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 196, nr. 8; zie ook M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X.
(ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004,
(147) 201-202, nr. 107. 18 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,
Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 196, nr. 8.
8
voorwaarde, is niet het gevolg van de loutere wil van de schenker, maar van de werking van het con-
tract).19
Ook een schenking onder opschortende voorwaarde wordt in principe mogelijk geacht. Er is geen
inbreuk op de eis van dadelijke afstand omdat enkel de uitvoering van de schenking wordt uigesteld.
Ook de principiële onherroepelijkheid van de schenking komt door de opname van een opschortende
voorwaarde niet in het gedrang. De verwezenlijking van de afgesproken gebeurtenis is immers niet af-
hankelijk van de loutere wil van de schenker, maar wel een gevolg van de werking van het contract.20
2) De schenking onder ontbindende/opschortende termijn (met aleatoir voorwerp)
Men maakt evenmin problemen van een schenking onder opschortende termijn. De invoering van een
opschortende termijn tast het bestaan van de overeenkomst niet aan. Ze heeft alleen de opschorting tot
gevolg van de verbintenis die eruit voortvloeit.21
Wat de geldigheid van een schenking onder ontbindende termijn betreft, rijst er wel een probleem. Het
traditionele argument tegen de geldigheid luidt dat de onherroepelijkheid in het gedrang komt aan-
gezien de geschonken goederen bij het verstrijken van de termijn noodzakelijkerwijs terugkeren naar
de schenker. Barbaix betwist dit: “Dat de goederen terugkeren naar de schenker is niet problematisch.
De wet voorziet deze mogelijkheid zelfs expressis verbis in artikel 951 van het Burgerlijk Wetboek
inzake het beding van conventionele terugkeer. Ook het feit dat de terugkeer zeker en noodzakelijk is,
is niet problematisch. De onherroepelijkheid komt niet in het gedrang. De versterkte onherroepelijk-
heid impliceert (enkel) dat de schenker zich noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks enig middel mag
19 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 196, nr. 207; zie hierover o.a. M.A.
MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007,
98-100, nr. 153-156; M. PUELINCKX-COENE, “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS
en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking,
Gent, Larcier, 2009, 463-469; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale
vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 154, nr.
13. 20 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 196-197, nr. 208; zie hierover o.a. M.A.
MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007,
102-103, nr. 158-159; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale
vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 151-152,
nr. 9; I. VERVOORT en R. ABIUSO, “Schenkingen onder opschortende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.
DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,
Larcier, 2009, 459-461. 21 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 197, nr. 209; zie hierover o.a. R. BARBAIX,
“Schenking onder opschortende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning
(Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 447-451; M. PUELINCKX-
COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus
Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 152-153, nr. 10.
9
voorbehouden om eenzijdig op de schenking terug te komen.”22
Puelinckx-Coene sluit zich hierbij aan
en zegt: “De ontbindende termijn is meteen in de schenking ingelast. Na verloop van de termijn wordt
de schenking ontbonden omdat dit meteen in de overeenkomst zo was voorzien zonder dat de schenker
daar nog enige vat op had.” 23
Bovendien merkt Puelinckx-Coene het volgende op : “Zelfs zo wordt aanvaard dat we hier met een
ontbindende en opschortende termijn te maken hebben, moet nog steeds worden aanvaard dat de
tweede schenking (onder opschortende termijn en dus geldig) alleen slaat op wat rest van de goederen
en dus eigenlijk toch een schenking is onder de opschortende voorwaarde dat de eerste begiftigde niet
over de goederen beschikt heeft. Dit leidt dan hoogstens tot de ontbinding van de schenking aan de
eerste begiftigde in de mate dat deze niet zelf over de geschonken goederen beschikt heeft.
Maar of en over hoeveel de eerste begiftigde beschikt heeft, staat slechts vast bij zijn overlijden, zodat
pas dan – en alleen t.a.v. wat rest – de nietigheid van de schenking onder ontbindende termijn kan
worden ingeroepen. Maar dit heeft hoe dan ook tot gevolg dat die rest terugkeert naar het vermogen
van de schenker en dus meteen toch naar de tweede begiftigde gaat omdat deze schenking onder
opschortende termijn aan de tweede begiftigde wel geldig is.”24
Geelhand voegt hieraan toe: “Ingevol-
ge de retroactiviteit van de nietigheidssanctie bekomt men uiteindelijk hetzelfde gevolg als bij het
samenspel van de ontbindende en opschortende voorwaarde.”25
Het voorwerp van de tweede schenking is aleatoir: ze heeft slechts “wat rest” tot voorwerp. Kan dat?
Puelinckx-Coene zegt: “Het element van potestativiteit (of van onzekerheid) dat door de artikelen 944
e.v. van het Burgerlijk Wetboek wordt veroordeeld, viseert de schenker, die geen middel achter de
hand mag houden om de schenking uit te hollen. Hier is het de eerste begunstigde die het recht krijgt
om nog over de geschonken goederen te beschikken, niet de schenker die in de mate dat er nog wat
overblijft, wat hij niet in de hand heeft, zich onherroepelijk verboden heeft die rest aan de tweede
begiftigde te laten toekomen.”26
Tot slot dient te worden opgemerkt dat het Comité voor Studie en Wetgeving (van de Koninklijke
Federatie van Belgische Notarissen) intussen teruggekomen is op haar, in het verleden ingenomen,
22 R. BARBAIX, “Schenking onder ontbindende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek
Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (453) 455,
nr. 716-717. 23 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 197-198, nr. 210; zie ook M. PUELINCKX-
COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus
Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 154, nr. 14. 24 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste
Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 102. 25 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,
Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 199, nr. 10. 26 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste
Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 104; zie ook M. PUELINCKX-
COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 198-200, nr. 211-213.
10
standpunt.27
Voortaan gaat het Comité voor Studie en Wetgeving principieel akkoord met de mogelijk-
heid en de geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo.28
§3. Een verboden erfovereenkomst
Volgens het Hof van Cassatie is een beding over een toekomstige nalatenschap een beding waardoor
louter eventuele rechten op een niet opengevallen nalatenschap of op een bestanddeel ervan worden
toegekend, gewijzigd of afgestaan.29
Bael onderzoekt aan de hand van vier vragen of een fideï-commis de residuo opgenomen in een akte
van schenking strijdig is met het verbod van erfovereenkomsten.
1) Worden door de schenker aan de bezwaarde louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige
nalatenschap van de schenker of op een bestanddeel van die toekomstige nalatenschap?
De schenker kent de geschonken goederen toe aan de eerste begunstigde (bezwaarde). Er worden door
de schenker aan de bezwaarde geen louter eventuele rechten betreffende (een bestanddeel van) zijn
toekomstige nalatenschap toegekend, omdat de schenking (in principe) geen uitwerking krijgt bij het
overlijden van de schenker. Bovendien zijn de rechten die door de schenker toegekend worden aan de
eerste begunstigde geen louter eventuele rechten, doch wel actuele rechten, aangezien de schenker zich
niet het recht heeft voorbehouden om nog over de geschonken goederen te beschikken. Er is in casu
geen sprake van een verboden erfovereenkomst.30
2) Worden door de bezwaarde aan de schenker louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige
nalatenschap van de bezwaarde of op een bestanddeel van die toekomstige nalatenschap?
Bij het overlijden van de bezwaarde verdwijnen de niet-vervreemde goederen uit diens vermogen en
keren terug naar het vermogen van de schenker. De schenker bekomt aldus louter eventuele rechten
betreffende (een bestanddeel van) de toekomstige nalatenschap van de bezwaarde, aangezien het niet
27 Dossier nr. 6180 in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor
Studie en Wetgeving 1991-1992, 386-404. 28 Dossier nr. 4380, in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor
Studie en Wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008, 254-282. 29 Cass. 9 maart 1989, Pas. 1989, I, 701, noot, Arr.Cass. 1988-89, 783, noot, Rev.not.b. 1989, 425, noot, R.W. 1989-90, 118,
noot, Rec.gén.enr.not. 1991, 394, nr. 24039, noot en Bull. 1989, 701, nr. 386, noot; Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-
80, 996, noot, Pas 1980, I, 991, noot, Rec.gén.enr.not. 1982, 442, nr. 22824, noot en Bull. 1980, 991; Cass. 10 november
1960, Pas. 1961, I, 259, noot, Arr.Verbr. 1961, 222, noot, Rec.gén.enr.not. 1962, 337, nr. 20520, noot, R.C.J.B. 1961, 8,
noot J. RENAULD en Rev.prat.soc. 1961, 89, nr. 4959, noot. 30 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,
Kluwer, 2006, 253, nr. 416.
11
zeker is dat de fideï-commissaire goederen, bij het overlijden van de bezwaarde, zullen terugkeren
naar het vermogen van de schenker. Bael merkt op dat, hoewel de schenker louter eventuele rechten
bekomt betreffende (een bestanddeel van) de toekomstige nalatenschap van de bezwaarde, deze hem
niet zijn toegekend door de bezwaarde. Bijgevolg is er ook in deze hypothese geen sprake van een
verboden erfovereenkomst.31
3) Worden door de schenker aan de verwachter louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige
nalatenschap van de schenker of op een bestanddeel van die toekomstige nalatenschap?
Bij het overlijden van de bezwaarde verdwijnen de niet-vervreemde goederen uit diens vermogen en
keren terug naar het vermogen van de schenker, waarop ze uit het vermogen van de schenker opnieuw
vertrekken naar het vermogen van de verwachter.
Bij een schenking met fideï-commis de residuo is er geen sprake van bedingen die uitwerking moeten
krijgen bij of na het overlijden van de schenker. Daaruit kan men afleiden dat de schenking met fideï-
commis de residuo geen bedingen bevat over (een bestanddeel van) de toekomstige nalatenschap van
de schenker. Bovendien zijn de rechten die door de schenker aan de verwachter worden toegekend
geen louter eventuele rechten betreffende het vermogen van de schenker, aangezien de schenker zich
niet het recht heeft voorbehouden om nog over de geschonken goederen te beschikken of om op zijn
schenking terug te komen. Hieruit volgt dat er ook in deze hypothese geen sprake kan zijn van een
verboden erfovereenkomst.32
4) Worden door de schenker aan de verwachter louter eventuele rechten toegekend op de toekomstige
nalatenschap van een derde (met name de nalatenschap van de bezwaarde)?
Het verbod om te bedingen over de toekomstige nalatenschap van een derde wordt ingegeven door de
vrees voor benadeling (van de beschikker) ingevolge een onberedeneerde afstand van rechten in de
toekomstige nalatenschap van de derde.
Bael stelt vast dat er in casu geen sprake kan zijn van benadeling van de schenker, aangezien de schen-
ker, bij de toekenning van de rechten aan de eerste begunstigde en aan de tweede begunstigde, be-
schikt met betrekking tot zijn eigen goederen en niet met betrekking tot goederen die hij hoopt te
bekomen in de nalatenschap van de bezwaarde. Bovendien wordt er door de schenker definitief en
onherroepelijk afstand gedaan van de geschonken goederen, zodat het fideï-commis de residuo geen
31 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,
Kluwer, 2006, 253-254, nr. 417. 32 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,
Kluwer, 2006, 254, nr. 418.
12
bijkomend nadeel meer kan inhouden voor de schenker. Bijgevolg is er ook in deze laatste hypothese
geen sprake van een verboden erfovereenkomst.33
§4. Een kwalitatieve aantasting van de reserve (van de eerste begunstigde)
De volgende vraag die zich stelt is of er sprake kan zijn van een kwalitatieve aantasting van de reserve.
Volgens de traditionele rechtspraak en rechtsleer gebeurt de overgang van de nalatenschap van een
persoon die reservatairen nalaat, steeds ab intestato ten belope van het voorbehouden erfdeel. Een
reservataire erfgenaam heeft het recht zijn reserve “vrij en onbelast” te ontvangen. Hieruit volgt dat de
eerste begiftigde de fideï-commissaire goederen, althans in de mate waarin ze dienen om zijn reserve
op te vullen, vrij van voorwaarden en lasten moet verkrijgen.34
Een fideï-commis de residuo wordt
aanzien als een ongeoorloofde belasting van het voorbehouden erfdeel van de eerste begunstigde om-
dat het diens vrije beschikking beperkt. De eerste begunstigde heeft immers, tenzij wanneer dit door de
schenker uitdrukkelijk werd toegelaten, niet het recht om bij testament over de fideï-commissaire
goederen te beschikken.35
Men leidt hieruit af dat een fideï-commis de residuo slechts ten belope van
het beschikbaar deel (van de nalatenschap van de schenker) uitwerking kan hebben.36
In de recente rechtsleer wordt meer en meer aangenomen dat de reserveregeling werd ingesteld in het
belang van de reservatair(en). Men stelt dat enkel beperkingen waardoor het belang van de reservatair
geschaad wordt aanvechtbaar zijn. Een fideï-commis de residuo zal de belangen van de reservataire
erfgenaam niet noodzakelijk aantasten.37
Bael zegt: “Wanneer geen enkele verplichting wordt
opgelegd om de goederen te bewaren en als geen enkele beperking aan de beschikkingsbevoegdheid
wordt aangebracht, kan men moeilijk voorhouden dat het fideï-commis de residuo de reserve bezwaart
33 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,
Kluwer, 2006, 256-259, nr. 422-425. 34 Zie hierover o.a. J. BAEL, “Bedenkingen en suggesties bij de planning van de nalatenschappen van de ouders van een
gehandicapt kind” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II,
Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, (301) 312, nr. 9; J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke
reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996, (96) 99, nr. 5; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen,
Kluwer, 1996, 368-369, nr. 298; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 643-645, nr. 39. 35 Cardoen merkt op dat ook andere beperkingen die zouden worden opgelegd aan de beschikkingsbevoegdheid van de
eerste begiftigde diens reserve op ongeoorloofde wijze kunnen bezwaren. (B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo
toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 225, nr. 10). 36 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 564, nr. 872;
N. LABEEUW, “Last van fideïcommis de residuo als modaliteit van een testament” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.
DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden. Erfrecht en testament,
Gent, Larcier, 2005, (197), 198, nr. 338; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het
familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 915, nr. 2052; zie hierover M. PUELINCKX-COENE, “De
terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, (27) 39, nr.
43; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 202, nr. 218; ; M. PUELINCKX-COENE, N.
GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1085, nr. 508. 37 Zie hierover o.a. J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari
1995), T.Not. 1996, (96) 99-100, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 369-371, nr. 298;
Deze stelling werd bevestigd door het Franse Hof van Cassatie. (Cass. Fr. 31 januari 1995, T.Not. 1996, 95).
13
ten nadele van de reservatair.”38
Men raadt dan ook aan de eerste begunstigde expliciet de
bevoegdheid te geven om (ook) om niet, zowel bij testament als bij schenking over de goederen te
beschikken.39
Het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische
notarissen stelt het volgende: “Als er beperkingen zijn opgelegd door de schenker aan de beschik-
kingsbevoegdheid van de eerste begunstigde, dan mogen deze beperkingen de rechten van de eerste
begunstigde ten belope van zijn reserve niet aantasten aangezien deze onbezwaard moet blijven.”40
De vraag stelt zich of de reservataire erfgenaam (en zijn rechtsopvolgers) zich kan verzetten tegen een
(eventuele) aantasting van zijn reserve.41
Volgens Byttebier kunnen de beschermingsregels van de
reserve alleen worden ingeroepen door de reservataire erfgenaam of zijn rechtverkrijgenden wanneer
de reserve is aangetast.42
In de mate waarin zijn reserve is aangetast, kan de reservatair een vordering
tot nietigverklaring van de ongeoorloofde last instellen.43
Volgens Puelinckx-Coene is er impliciet
sprake van een schrapping van de last, wanneer de reservatair, ondanks het doorgeefbeding, toch om
niet over de fideï-commissaire goederen beschikt.44
Grimaldi merkt op dat, voor zover de reservatair
deze vordering niet zelf tijdens zijn leven heeft ingesteld, zijn rechtsopvolgers dit ook niet kunnen
doen bij gebrek aan persoonlijk belang.45
Wel een persoonlijk belang heeft diegene aan wie de eerste
38 J. BAEL, “Bedenkingen en suggesties bij de planning van de nalatenschappen van de ouders van een gehandicapt kind” in
Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel,
Bruylant, 1997, (301) 309, nr. 6. 39 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
226, nr. 10; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken
Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 194, voetnoot 61; M. PUELINCKX-COENE, “De terechte bezorgdheid
van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, (27) 39, nr. 43; M. PUELINCKX-
COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 205, nr. 224; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F.
BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1085, nr. 508; A. VERBEKE, “Fi-Quoi?”,
T.E.P. 2007, (187) 188. 40 Dossier nr. 4380, in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor
Studie en Wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008, (254) 282. 41 Geelhand merkt op: “Doch wel moet gezegd worden dat het belang dat de bezwaarde (of de rechter die over de belangen
van de handelingsonbekwame moet waken) heeft om de schrapping van de last te vorderen, niet opweegt tegen de schade
die daardoor wordt veroorzaakt in hoofde van de tweede begunstigden of verwachters. Er dient dringend werk te worden
gemaakt van het proportionaliteitsbeginsel inzake bescherming van minderjarigen en meerderjarige handelings-
onbekwamen in het raam van de successieplanning.” (N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in
Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 194, voetnoot 61). 42 J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996,
(96) 100, nr. 7. 43 Men spreekt over een vordering tot nietigverklaring van de ongeoorloofde last en niet over een vordering tot inkorting
omdat de reserve alleen kwalitatief is aangetast en niet kwantitatief. (J. BAEL, “Bedenkingen en suggesties bij de
planning van de nalatenschappen van de ouders van een gehandicapt kind” in Koninklijke Federatie van Belgische
Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, (301) 308, voetnoot 10;
W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven,
Universitaire Pers, 2002, 915, nr. 2052; M. PUELINCKX-COENE, “De terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal
gehandicapt kind. Enkele suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, (27) 39, nr. 43 44 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 205-206, nr. 225. 45 Zie hierover M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 206, nr. 226; M. PUELINCKX-
COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1087-1088,
nr. 511; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste
Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 202, nr. 109.
14
begunstigde toch een van de fideï-commissaire goederen zou geschonken of gelegateerd hebben en
opgeworpen wordt dat het daartoe niet de bevoegdheid had.46
II. Toepassingsvereisten
§1. De afwezigheid van bewaarverplichting in hoofde van de eerste begunstigde
De essentiële geldigheidsvereiste is het ontbreken van een bewaarverplichting in hoofde van de eerste
begunstigde. Dit criterium maakt het onderscheid uit tussen een geldig fideï-commis de residuo en een
verboden erfstelling over de hand.47
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de geldigheid van dubbele beschikkingen in het verleden met
wisselend succes werd bepleit.48
In de rechtspraak is een grote soepelheid vast te stellen. Beschik-
kingen zijn geldig op voorwaarde dat aan de eerste begunstigde geen uitdrukkelijke bewaarver-
plichting wordt opgelegd. De verplichting tot bewaren in hoofde van de eerste begunstigde wordt niet
vermoed, zodat ze, in geval van twijfel, geacht wordt niet te bestaan. Indien de bedoelingen van de
beschikker niet kunnen worden achterhaald en er twijfel bestaat over de vraag of er nu al dan niet een
bewaarplicht is opgelegd, neemt men in de regel de geldigheid van de beschikking aan door ze als een
fideï-commis de residuo te kwalificeren.49
Voor deze interpretatie is steun te vinden in artikel 1157 van
het Burgerlijk Wetboek: “wanneer een beding voor tweeërlei zin vatbaar is, moet men het veeleer
46 M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste
Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 202-203, voetnoot 170. 47 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
226, nr. 11; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 221, nr.
123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en
testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 623, nr. 116; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,
Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 914, nr. 2051, 916, nr. 2053 en 918, nr.
2059; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 190, nr. 196; M. PUELINCKX-COENE,
“Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy
Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 198, nr. 101; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS,
“Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 415; E. VAN HOVE, “Problemen rond het
voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat,
Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 23. 48 Cass. 16 juni 1950, Rec.gén.enr.not. 1951, 334, nr. 19063; Brussel 15 juli 1905, J.T. 1905, 1429; Gent 2 mei 1900, Pas.
1900, II, 326; Rb. Luik 9 juli 1913, Pas. 1914, III, 89; contra Rb. Dinant 4 november 1976, R.R.D. 1979, 189; voor een
overzicht van de oudere rechtspraak: zie E. VAN HOVE, noot onder Antwerpen 18 februari 1987, T.Not. 1987, 389-393; en
van de recentere mildere rechtspraak R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht
van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 619-620, nr. 111. 49 C. DECLERCK, “Over art. 896 en art. 1003 B.W.” (noot onder Cass. 30 mei 2003), R.W. 2003-04, (977) 977, nr. 6; W.
PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire
Pers, 2002, 916, nr. 2053; M. PUELINCKX-COENE, “Wie is nog bang voor de erfstelling over de hand?”, NjW 2004, (362)
363, nr. 6; V. SAGAERT, “Het verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de
beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen,
Kluwer, 2006, (387) 399, nr. 19.
15
opvatten in de zin waarin het enig gevolg kan hebben, dan in die waarin het geen gevolg kan teweeg-
brengen”.50
§2. Een dubbele en opeenvolgende beschikking
Het fideï-commis de residuo moet noodzakelijk een dubbele en opeenvolgende beschikking inhouden.
Deze dubbele beschikking moet duidelijk en uitdrukkelijk door de beschikker worden geformuleerd.51
§3. Beide begunstigden moeten bestaan op het ogenblik van de schenking (art. 906 BW)
Bij toepassing van artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek moet de bij schenking begunstigde bestaan
op het ogenblik van de schenking. Hij moet m.a.w. op het moment van de schenking reeds geboren of
reeds verwekt zijn, in het laatste geval op voorwaarde dat hij nadien levensvatbaar geboren wordt.
Toegepast op een schenking met fideï-commis de residuo en gelet op het feit dat deze gekwalificeerd
wordt als een dubbele schenking, waarbij zowel de eerste begunstigde als de verwachter geacht wordt
zijn rechten rechtstreeks te verkrijgen van de beschikker, dient zowel de eerste begunstigde alsook de
verwachter te bestaan op het moment van de schenking.52
Hierbij dient te worden opgemerkt dat Puelinckx-Coene pleit voor een niet-letterlijke interpretatie van
artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek: “Zo men rekening houdt met de ratio legis van de wet (in casu
art. 906 BW), eerder dan met zijn letterlijke betekenis, moet men nochtans niet noodzakelijkerwijze tot
de ongeldigheid van de aanduiding besluiten. Testeren is een manier om eigendom te doen overgaan
en artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek wil vermijden dat eigendom zonder titularis zou ontstaan.
Maar dit gevaar is in casu niet aanwezig. Onmiddellijk na het overlijden van de beschikker wordt de
eerste begunstigde eigenaar van de goederen en het is pas bij diens overlijden dat de tweede begun-
stigde er aanspraak op kan maken. Zo hij op dat ogenblik bestaat en bepaalbaar is, blijft het gevrees-
de gevaar uit. Daarom werd ook uitdrukkelijk voorzien in artikel 1048 van het Burgerlijk Wetboek dat
bij de toegelaten erfstelling een substitutie ten voordele van de nog niet geboren kinderen geldig is.”53
Bael sluit zich hierbij aan, doch merkt op: “De tegenstanders van de progressieve opvatting zullen
50 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
226, nr. 12; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 625-626, nr. 12. 51 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven,
Universitaire Pers, 2002, 916, nr. 2054. 52 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
225, nr. 8; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-
Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 195, nr. 8; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding
tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 916, nr. 2055; M. PUELINCKX-COENE, “Over
schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 201, nr. 215; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in
X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer,
2004, (147) 200, nr. 103. 53 M. PUELINCKX-COENE, “De terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele suggesties”,
Not.Fisc.M. 1992, (27) 41, nr. 50.
16
daaraan toevoegen dat artikel 1048 van het Burgerlijk Wetboek een uitzondering vormt op de normale
regel van artikel 906 en dus strikt moet worden geïnterpreteerd.”54
Barbaix zegt inzake de schenking de residuo: “De schenking met fideï-commis de residuo is een dub-
bele schenking. De tweede schenking, aan de verwachter, komt pas tot stand op het ogenblik dat hij
het schenkingsaanbod aanvaardt. Pas op dat ogenblik is artikel 906 van het Burgerlijk Wetboek van
toepassing.”55
§4. Beide begunstigden moeten aanvaarden tijdens het leven van de schenker (art. 932 BW)
Bovendien moeten beide begiftigden de schenking tijdens het leven van de schenker aanvaarden (art.
932 BW). 56
Cardoen zegt: “De tweede begunstigde dient de bevoordeling te aanvaarden tijdens het
leven van de beschikker (hetzij in het schenkingscontract zelf, hetzij in een latere akte doch voor het
overlijden van de schenker). De beschikking wordt immers beschouwd als een dubbele schenking, die
enkel tijdens het leven van de schenker kan worden aanvaard. Deze aanvaarding dient uitdrukkelijk te
gebeuren en zou niet kunnen voortvloeien uit de verschijning in de akte of uit de handtekening.”57
§5. De schenking moet gebeuren bij authentieke akte
Daar de verwachter hoe dan ook een recht onder opschortende voorwaarde of termijn verkrijgt, is het
aangewezen de schenking notarieel te laten gebeuren. De opschortende voorwaarde of termijn kan niet
worden bedongen bij een handgift, nu onmiddellijke traditio t.a.v. de verwachter uitgesloten is. Ook
een onrechtstreekse schenking impliceert meestal een onmiddellijke en definitieve overdracht, bv. bij
schenking via overschrijving naar een andere (effecten)rekening.58
54 J. BAEL, “De planning van de nalatenschappen van de ouders van een gehandicapt kind anno 2004” in X (ed.), Familiale
vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (405) 426,
voetnoot 47. 55 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 564-565, nr.
874. 56 J. BAEL, Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen,
Kluwer, 2006, 259, voetnoot 753; R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.
DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,
Larcier, 2009, (563) 565, nr. 875; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele
goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 225, nr. 9; N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven.
Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 195, nr. 8; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij
notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 71-73, nr. 116-118; W.
PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire
Pers, 2002, 916, nr. 2057; M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 201, nr. 216; M.
PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste
Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 103. 57 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
225, nr. 9. 58 M. PUELINCKX-COENE, “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 201-202, nr. 217; M. PUELINCKX-COENE,
“Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy
17
III. Gevolgen
§1. De rechtspositie van de eerste begunstigde (bezwaarde)
1. De bevoegdheid om te beschikken ten bezwarende titel
1) Algemeen
Eén ding is zeker: de eerste begunstigde moet ten bezwarende titel over de fideï-commissaire goederen
kunnen beschikken.59
Een bewaarverplichting of vervreemdingsverbod maken van een fideï-commis
de residuo een verboden erfstelling over de hand (art. 896 BW).60
De rechtsleer raadt aan, om te
vermijden dat het procédé als nietig zou worden beschouwd op grond van artikel 896 van het
Burgerlijk Wetboek, uitdrukkelijk en duidelijk in de schenkingsakte te bepalen dat de eerste
begunstigde het recht behoudt om de geschonken goederen te vervreemden (en te verteren) 61
, met
hypotheken te bezwaren en er zakelijke rechten op te vestigen.62
Deze beschikkingsbevoegdheid kan
evenmin worden beperkt tot bepaalde omstandigheden of aan bepaalde limieten worden gebonden,
omdat hierdoor steeds een vorm van bewaarplicht wordt ingevoerd. Zo is het niet mogelijk een beding
op te nemen dat de eerste begunstigde slechts over de goederen kan beschikken, indien dit nood-
zakelijk is – tenzij de eerste begunstigde zelf over de noodzakelijkheid mag oordelen63
.64
Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 200, nr. 103; I. VERVOORT en R. ABIUSO,
“Termijn/Voorwaarde/Handgift (bij leven)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (489) 489, nr. 779. 59 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
226, nr. 11; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,
Leuven, Universitaire Pers, 2002, 914, nr. 2051 en 916, nr. 2053; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”,
T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 23. 60 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 563, nr. 870;
R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 221, nr. 123; R.
DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en
testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 623, nr. 116; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,
Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 918, nr. 2059; M. PUELINCKX-COENE,
“Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, (190) 190, nr. 196; M. PUELINCKX-COENE, “Valkuilen van het
schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004,
Mechelen, Kluwer, 2004, (147) 198, nr. 101; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van
rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 415; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van
het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer,
1987, (51) 66. 61 “Verteren is eerder een economisch begrip. Men kan het omschrijven als het aanschaffen van niet-duurzame goederen of
het kopen van diensten, teneinde in het levensonderhoud te voorzien en het bestaan zo aangenaam mogelijk te maken.”
(M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 636-637, nr. 27). 62 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
226, nr. 13; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”,
T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 413. 63 P. DELNOY, “Le legs de residuo” in P. DE PAGE en A. CULOT (eds.), Actualités civiles et fiscales en droit successoral,
Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2006, (49) 64; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van
notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat – Notariële akten in het algemeen, Personen- en Familierecht, Familiaal
Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 559, nr. 627.
18
2) Het beginsel van de “goede trouw”
De eerste begunstigde moet zich steeds gedragen naar de regels van de goede trouw en mag de rechten
van de verwachter niet miskennen. Zo mag hij bijvoorbeeld geen daad van beschikking stellen met als
enige doel de verwachter te benadelen. De goede trouw vereist eveneens dat de eerste begunstigde niet
systematisch inteert op de fideï-commissaire goederen, terwijl het eigen vermogen gespaard blijft.65
Sommigen benadrukken het bestemmingsgebonden karakter van de fideï-commissaire goederen: “De
eerste begunstigde moet te goeder trouw handelen, goede trouw die streng beoordeeld dient te worden
nu de residuaire goederen een bestemmingsvermogen vormen en deze bestemming niet zomaar door
de bezwaarde mag miskend worden.”66
Het gebod dat de bezwaarde zich moet gedragen naar de regels van de goede trouw is een toepassing
van het leerstuk van het rechtsmisbruik. Geen enkel recht mag namelijk zo worden uitgeoefend dat er
van misbruik sprake is. Wanneer een daad van beschikking onder de toepassingsvoorwaarden van het
rechtsmisbruik valt, kan de eerste begunstigde worden veroordeeld tot schadevergoeding. Het is vaste
cassatierechtspraak dat de sanctie van rechtsmisbruik bij de uitoefening van contractuele rechten be-
staat in het opleggen van de normale uitoefening ervan of in herstel van de schade. Het opleggen van
de normale handeling zou erin bestaan dat de eerste begunstigde niet mocht beschikken, en hieruit zou
men dan niet-tegenwerpelijkheid kunnen afleiden. In de mate er echter rechten worden toegekend aan
een derde, kan hier via obligatoire technieken niet meer aan worden geraakt, tenzij is voldaan aan de
vereisten voor derdemedeplichtigheid of de Pauliaanse vordering.67
64 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 566, nr. 877;
B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
226, nr. 12; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak.
Schenkingen en testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, (539) 623, nr. 116; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële
akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 165-166, nr. 262; W. PINTENS, B. VAN
DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 918,
nr. 2059; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen
(ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66. 65 R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 566, nr. 877;
H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 540, nr. 1317; R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over
zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium
2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 359-360, nr. 12; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,
Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 919, nr. 2061; V. SAGAERT, “Verbod van
erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de beschikkingsbevoegdheid in het
vermogensrecht” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (387) 398-399, nr.
18; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.),
De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 67. 66 R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en
testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 624, nr. 118. 67 R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 224, nr. 374 en voetnoot 943; R. JANSEN,
“Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C.
DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 361, nr. 14 en voetnoot 24.
19
3) De theorie van de zaakvervanging
1. Principe
Over de vraag of zaakvervanging68
kan worden toegepast met betrekking tot de goederen die de eerste
begunstigde verkrijgt bij vervreemding van de fideï-commissaire goederen, zijn de meningen verdeeld.
In de oudere rechtsleer werd de toepassing van zakelijke subrogatie verworpen.69
Men nam aan dat de
verwachter een louter voorwaardelijke aanspraak had, die slechts tot stand kwam bij het overlijden van
de eerste begunstigde. Het ging om een loutere verwachting, die op geen enkele wijze zakenrechtelijk
beschermd werd.70
Volgens het Hof van Beroep te Luik kon de verwachter slechts aanspraak maken
op het overschot van de fideï-commissaire goederen, dat bij het overlijden van de eerste begunstigde
nog in natura aanwezig was: “Wanneer de eerste begunstigde fideï-commissaire goederen heeft
verkocht, maakt de prijs van deze verkoping geen deel uit van het overschot waarop de verwachter
recht zou hebben, daar deze prijs geen bestanddeel heeft uitgemaakt van de boedel van de beschik-
ker.”71
Volgens deze opvatting gaat het recht van de verwachter teniet in de mate dat de eerste begun-
stigde de goederen vervreemdt.72
Van Quickenborne uit kritiek op deze zienswijze: “Indien de rechten van de tweede begunstigde zich
niet uitstrekken tot de goederen die in de plaats zijn gekomen, wordt het voor de bezwaarde al te
gemakkelijk om de fideï-commissaire opdracht te omzeilen. Het zou ook indruisen tegen de zin van het
fideï-commis de residuo: de goederen zijn weliswaar vervreemd, maar hoegenaamd niet verteerd.”73
68 “Zaakvervanging of zakelijke subrogatie is de figuur die verklaart waarom een zakenrechtelijke aanspraak kan
voortleven op een vervanggoed wanneer het oorspronkelijke onderpand materieel (bv. door brand) of juridisch (bv. door
een over-dracht aan een derde) verloren is gegaan.” (Uitgebreid V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 793 p.). 69 Vandervorst stelt voor om de verwachter, in gevallen als deze, schadevergoeding toe te kennen, ten laste van de nala-
tenschap van de bezwaarde. (J. VANDERVORST, “Over het legaat van het overschot en het fideï-commis de residuo”,
T.Not. 1937, (49) 52, nr. 4) Doch, volgens Van Quickenborne en Cardoen lijkt deze oplossing in de praktijk onwerkbaar.
Zij veronderstelt immers een misbruik van vertrouwen, hetgeen schadevergoeding uitsluit indien de herbelegging een
daad van goed beheer is. Bovendien kan zij niet worden toegepast in gevallen van onvrijwillig verlies van de fideï-
commissaire goederen door de eerste begunstigde (bv. in geval van diefstal of brand). (B. CARDOEN, “Het fideïcommis de
residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 15 en M. VAN
QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 24). 70 Zie hierover o.a. R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W.
PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 356-357, nr. 7-8;
V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 240-241, nr. 275. 71 Luik 6 februari 1937, R.W. 1936-37, 1131. 72 Zie hierover o.a. B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”,
Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 15; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak.
Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1037, nr. 422; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972,
(621) 634, nr. 24. 73 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 634, nr. 24; in dezelfde zin B. CARDOEN, “Het
fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 15.
20
De huidige rechtspraak en rechtsleer aanvaarden de zakelijke subrogatie. De fideï-commissaire boedel
is immers een bestemmingsgebonden vermogen, dat zijn bestemming niet verliest indien de concrete
samenstelling van dit vermogen wijzigingen ondergaat. Een niet-aanvaarden van zaakvervanging zou
het fideï-commis de residuo alle betekenis ontnemen en de wil van de beschikker miskennen.
Men neemt aan dat de rechten van de verwachter overgaan op de goederen die de eerste begunstigde
verkrijgt bij de vervreemding van fideï-commissaire goederen. De rechten van de verwachter strekken
zich uit tot de gelden die voortspruiten uit de verkoop van de fideï-commissaire goederen en tot de
goederen die ingevolge wederbelegging worden verkregen.74
De gevolgen hiervan zijn bijzonder belangrijk: de eerste begunstigde kan nog wel beschikken over de
materialiteit van de goederen, maar kan de waarde van de goederen niet meer onttrekken aan de aan-
spraken van de verwachter. Sagaert zegt: “De waarde van de goederen is onbeschikbaar geworden.”75
De aanvaarding van zakelijke subrogatie versterkt de positie van de verwachter aanzienlijk. Zo hoeft
hij de daden van beschikking van de eerste begunstigde niet meer te vrezen. Enkel wanneer de eerste
begunstigde inteert op de goederen of wanneer de surrogatoire keten doorbroken wordt, riskeert de
verwachting van de tweede begunstigde gefrustreerd te worden.76
Volgens sommigen dient het principe van de zaakvervanging zo ruim mogelijk te worden toegepast,
wat ook de materiële aard (roerend of onroerend, lichamelijk of onlichamelijk) is van de goederen die
elkaar opvolgen en ongeacht de complexiteit van de opeenvolgende operaties.77
74 Antwerpen 23 februari 1976, Rev.not.b. 1976, 265; Gent 9 maart. 1949, R.W. 1949-50, 753, noot; Arbit.Besl. Antwerpen
8 september 1949, R.W. 1949-50, 757; J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder
Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996, (96) 99, nr. 6; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een
schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 227, nr. 16; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys &
Breesch, 1991, 541, nr. 1317; J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul
Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (201) 205; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent,
E.Story-Scientia, 1985, 221-222, nr. 123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS,
“Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 623-624, nr. 117; E. DIRIX,
“Zakelijke subrogatie”, R.W. 1993-94, (273) 278, nr. 11; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,
Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 918-919, nr. 2060; R. PIRSON, “Le
fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei 1951), R.C.J.B.
1952, (190) 201, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-
1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1036-1037, nr. 422; V. SAGAERT, “Verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd?
Naar een moderne invulling van de beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” in Over Erven. Liber Amicorum
Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (387) 400, nr. 20; V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen,
Intersentia, 2003, 242-243, nr. 276; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke
Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 67; M. VAN
QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 635, nr. 25. 75 V. SAGAERT, “Verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de
beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen,
Kluwer, 2006, (387) 400, nr. 20. 76 R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU
MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, (353) 356, nr. 6. 77 R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 222, voetnoot 69; M.
VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 635, nr. 25.
21
Volgens Jansen kan de theorie van de zakelijke subrogatie geen toepassing vinden. Hij meent dat de
verwachter geen zakelijke aanspraak heeft op de fideï-commissaire goederen en zegt: “Uit de afwezig-
heid van een zakelijk recht volgt ook de afwezigheid van zakelijke subrogatie.”78
Volgens Cardoen dient zakelijke subrogatie in elk geval aanvaard te worden indien het voorwerp van
de schenking een beleggingsportefeuille is. Teneinde een eventuele betwisting bij het overlijden van
de eerste begunstigde te vermijden, verdient het volgens hem de voorkeur om een duidelijke en uit-
drukkelijke clausule van zakelijke subrogatie in de schenkingsakte op te nemen.79
2. Alternatief: de last om de verkoopprijs van de vervreemde goederen terug te geven
In een vonnis van de rechtbank van Turnhout van 16 juni 1992 werd beslist dat, wanneer de eerste be-
gunstigde bepaalde fideï-commissaire goederen heeft verkocht, de rechten van de verwachter slechts
kunnen overgaan op de verkoopprijs, indien kan aangetoond worden dat de gelden nagelaten door de
eerste begunstigde in concreto afkomstig zijn van de verkoop. De rechtbank acht de toepassing van de
theorie van zaakvervanging slechts aanvaardbaar “in de mate dat de gelden onbetwistbaar en overdui-
delijk geïndividualiseerd zijn” en geeft als voorbeeld “een wederbelegging of andere expliciete aan-
wijzing”.80
Bij vervangbare zaken vereist de toepassing van de zaakvervanging inderdaad dat de goe-
deren geïndividualiseerd blijven. Het administreren op een afzonderlijke rekening op naam van het
fideï-commissaire vermogen zou hierbij moeten volstaan.81
De Wulf zegt: “Wil men de rechten van de tweede begiftigde veilig stellen, dan kan men beter een
beroep doen op een beding tot betaling van een forfaitair bedrag. Dit is een beding waarbij de eerste
begiftigde gelast wordt bij zijn afsterven de geheelheid of een deel van de verkoopprijzen van de
goederen die hij vervreemd zou hebben, uit te keren aan de tweede begiftigde.”82
Men zou dan wel een
uitzondering moeten maken voor het geval deze gelden geheel of gedeeltelijk zijn verteerd.83
78 Uitgebreid R. JANSEN, Beschikkings(on)bevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 223-230, nr. 373-385; R. JANSEN,
“Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C.
DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 353-363. 79 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
227, nr. 17. 80 Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87. 81 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999,
(779) 1039, nr. 422. 82 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat –
Notariële akten in het algemeen, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 560,
nr. 629; zie ook J. BAEL, “Testamenten” in X. (ed.), Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, (191)
216, nr. 40. 83 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999,
(779) 1038, nr. 422.
22
2. De bevoegdheid om te testeren
Er wordt algemeen aangenomen dat de eerste begunstigde niet bij testament over de fideï-commissaire
goederen kan beschikken, tenzij wanneer dit uitdrukkelijk door de beschikker werd toegelaten.84
Het testeerverbod wordt verondersteld en wel om twee redenen. Ten eerste zou de testeerbevoegdheid
impliceren dat de eerste begunstigde de beschikking ten voordele van de verwachter geheel of ten dele
zou kunnen uithollen, door de goederen aan derden te legateren. Hierdoor zou hij aan het fideï-commis
de residuo elke betekenis kunnen ontnemen. Ook juridisch-technisch is er geen plaats voor een testeer-
bevoegdheid: bij het overlijden van de eerste begunstigde verdwijnen de goederen, krachtens het fideï-
commis de residuo, uit het vermogen van de eerste begunstigde en gaan ze over naar het vermogen van
de verwachter, zodat een testament m.b.t. deze goederen zonder voorwerp zou zijn.85
Van Hove merkt op: “Ondanks de evidentie van het testeerverbod is een uitdrukkelijke vermelding van
het verbod aangewezen.”86
Het gevolg van de overtreding van het verbod om bij testament te beschikken is volgens de rechtbank
van eerste aanleg te Luik het verval.87
Dit wordt door sommigen bekritiseerd: “Wellicht is het juister
te stellen dat het legaat ab initio zonder voorwerp en derhalve nietig is.”88
Tot slot dient te worden opgemerkt dat de beschikker aan de eerste begunstigde het recht kan verlenen
om toch een testamentaire beschikking te maken. Dit wordt door de rechtspraak aanvaard, evenwel op
84 Cass. 25 juni 1959, Pas. 1959, I, 1106 en Rev.prat.not.b. 1960, 140; zie ook o.a. Cass. 29 maart 1976, Pas. 1976, I, 829,
noot en T.Not. 1977, 45 (bevestiging van Brussel 28 mei 1974, Pas. 1975, II, 26, R.W. 1975-76, 1577, noot en T.Not.
1975, 267); Voorz. Rb. Luik 4 maart. 1996, J.L.M.B. 1996, 977 en Rev.trim.dr.fam. 1997, 218; Rb. Turnhout 16 juni
1992, Pas. 1992, III, 87; Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart 1993, Pas.
1994, II, 171); Rb. Brussel 11 september 1969, Pas. 1971, III, 96. 85 Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171); R.
BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 567, nr. 878;
B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
228, nr. 19; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 540, nr. 1317; R. DILLEMANS, Testamenten
in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 220-221, nr. 123; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-
COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R.
1985, (539) 623, nr. 115; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal
vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 917, nr. 2059; R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté
de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, (190) 198, nr. 5; M. PUELINCKX-
COENE, N. GEELAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1035, nr.
421; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen
(ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de
residuo”, T.P.R. 1972, (621) 628-629, nr. 15-16; M. VAN QUICKENBORNE en R. DEKKERS, “Examen de jurisprudence
(1965 à 1972). Les successions et les liberalités”, R.C.J.B. 1975, (93) 166, nr. 108. 86 E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De
legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66. 87 Rb. Luik 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543. 88 M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999,
(779) 1036, nr. 421; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 628, nr. 15.
23
voorwaarde dat de toekenning van de testeerbevoegdheid uitdrukkelijk en ondubbelzinnig gebeurt.
Algemene bedingen die de eerste begunstigde toelaten “vrij” of “naar goeddunken” te beschikken, zijn
onvoldoende om tot een testeerbevoegdheid te besluiten. Hetzelfde geldt voor bedingen die hem de
mogelijkheid geven om “zowel ten bezwarende als ten kosteloze titel” te beschikken.89
3. De bevoegdheid om te schenken
Vroeger werd aanvaard dat de eerste begunstigde, behoudens uitdrukkelijk verbod90
door de schenker,
de bevoegdheid had om bij schenking over de fideï-commissaire goederen te beschikken.91
Volgens de huidige opvatting (in de rechtspraak en rechtsleer) is het beschikkingsrecht van de eerste
begunstigde gekoppeld aan de voorwaarde dat daarbij geen misbruik wordt gemaakt van het recht om
te schenken. De eerste begunstigde dient zich steeds te gedragen naar de regels van de goede trouw.92
Schenkingen te kwader trouw zijn verboden. Wanneer “kwade trouw” voorhanden is, is moeilijk in
een algemene formule te vatten. Men kan denken aan een schenking met voorbehoud van vruchtge-
89 Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171; Antwerpen 23 februari 1976, Rev.not.b. 1976, 265; Brussel 28 mei 1974, Pas.
1975, II, 26, R.W. 1975-76, 1577, noot en T.Not. 1975, 267 (bevestigd door Cass. 29 maart 1976, Pas. 1976, I, 829, noot
en T.Not. 1977, 45); Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87; Rb. Brussel 11 september 1969, Pas. 1971, III, 96; M.
VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 628-629, nr. 15; zie hierover o.a. R. BARBAIX, “Last
van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen
deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, (563) 567, nr. 878; B. CARDOEN, “Het
fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 228, nr. 20; R.
DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en
testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 622, nr. 115; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,
Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 917, nr. 2059; M. PUELINCKX-COENE, N.
GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1036, nr. 421. 90 Een dergelijk verbod verleent aan de beschikking niet het karakter van een verboden erfstelling over de hand omdat het
de vervreemding ten bezwarende titel van de betrokken goederen niet in de weg staat. (Cass. 26 februari 1953, Pas. 1953,
I, 494; B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004,
(223) 228, nr. 21; R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985,
221, nr. 123; R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder
Gent 23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, (190) 199, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht
van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030-1031, nr. 416; E. VAN HOVE, “Problemen rond het
voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat,
Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 631, nr. 18); M.
VAN QUICKENBORNE en R. DEKKERS, “Examen de jurisprudence (1965 à 1972). Les successions et les liberalités”,
R.C.J.B. 1975, (93) 165, nr. 106). 91 Zie hierover o.a. R. DILLEMANS, Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 221,
nr. 123; R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent
23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, (190) 198, nr. 6; M. PUELINCKX-COENE, N. GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van
rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1030, nr. 416; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van
het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer,
1987, (51) 66. “Ook hier is het, om betwistingen te vermijden, aangewezen om steeds een uitdrukkelijke bepaling op te
nemen in verband met het beschikkingsrecht van de eerste begunstigde.” (J. BAEL, “Testamenten” in X. (ed.),
Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, (191) 215, nr. 38). 92 Zie hierover uitgebreid R. BARBAIX, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE
(eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier,
2009, (563) 568, nr. 878; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van
rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 624-625, nr. 118; M. PUELINCKX-COENE, N.
GEELHAND en F. BUYSSENS, “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-1998)”, T.P.R. 1999, (779) 1032-1035, nr. 419-
420; M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 631-633, nr. 20-21.
24
bruik of aan een schenking die pas na het overlijden van de schenker (eerste begunstigde) opeisbaar
wordt. Met deze laatste schenkingen zou men, in bepaalde omstandigheden, de schenkingen gelijk
kunnen stellen, die de eerste begunstigde korte tijd voor zijn dood heeft gedaan. Ze zouden immers tot
doel kunnen hebben het (principiële) verbod van testamentaire beschikkingen te omzeilen.93
Volgens het Hof van Beroep te Brussel kan er slechts sprake zijn van misbruik van recht, wanneer de
eerste begunstigde beschikt met de uitsluitende bedoeling om de verwachter te benadelen.94
Dit arrest
werd bevestigd door het Hof van Cassatie (23 juni 1983).95
Deze restrictieve interpretatie van misbruik van recht werd door menig auteur bekritiseerd, mede gelet
op het feit dat het Hof van Cassatie, in een arrest van 10 september 1971, misbruik van recht aanwezig
achtte “indien de eerste begunstigde zijn recht uitoefent op een wijze die niet strookt met de normale
uitoefening ervan door een voorzichtig en vooruitziend persoon”.96
Jean-Paul Delobbe en François
Delobbe zeggen: “Il nous paraît que le spectre de la substitution prohibée et de l’entrave au pouvoir
de disposition, qui hantait les juristes il y a encore quelques dizaines d’années, tend à s’effacer au
profit d’un contrôle toujours plus grand du juge, garant du respect de la volonté du disposant.”97
Anderen zeggen: “Deze inperking, die allicht was ingegeven door de omstandigheden van de zaak,
beantwoordt niet aan de toepassing van de gewone regels van het rechtsmisbruik. Er is geen reden, nu
het bestemmingsgebonden karakter van het fideï-commissaire vermogen een verworven gegeven is, om
de regels van het rechtsmisbruik t.a.v. het fideï-commis de residuo te versoepelen.”98
99
93 M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 632, nr. 20. 94 Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, 422, noot P. DE PAGE; in dezelfde zin Cass. 11 april 1958, R.C.J.B. 1958, 143;
Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart. 1993, Pas. 1994, II, 171). 95 Cass. 23 juni 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1319, Pas. 1983, I, 1205, Rev.not.b. 1985, 505, R.W. 1984-85, 392 en T.Not.
1985, 5, noot); zie ook Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87; Rb. Luik 10 februari 1992, Rev.trim.dr.fam. 1993,
543 (bevestigd door Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171); zie hierover o.a. J. BYTTEBIER, “Het legaat de residuo en de
erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995), T.Not. 1996, (96) 99, nr. 6; J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE,
“Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (201) 208-209; R. DILLEMANS, M.
PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en testamenten (1970-
1984)”, T.P.R. 1985, (539) 624-625, nr. 118; R. JANSEN, “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het
fideïcommis de residuo” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen,
Intersentia, 2009, (353) 359, voetnoot 20; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het
familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 919, nr. 2061; V. SAGAERT, “Verbod van erfstellingen over
de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling van de beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” in Over
Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, (387) 398, voetnoot 41. 96 Cass. 10 september 1971, Pas. 1972, I, 28, noot W.G. en R.C.J.B. 1976, 300, noot P. VAN OMMESLAGHE; zie hierover o.a.
J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005,
(201) 208-209; R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak.
Schenkingen en testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 625, nr. 118. 97 J.-P. DELOBBE en F. DELOBBE, “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005,
(201) 208-209. 98 R. DILLEMANS, M. PUELINCKX-COENE, W. PINTENS m.m.v. N. TORFS, “Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en
testamenten (1970-1984)”, T.P.R. 1985, (539) 625, nr. 118; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN,
Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 919, nr. 2061. 99 Zie ook J. BAEL, “Testamenten” in X. (ed.), Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, (191) 216,
nr. 39; P. DE PAGE, noot onder Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, (431) 435-437, nr. 1; L. RAUCENT en I. STAQUET,
“Examen de jurisprudence (1980 à 1987). Les libéralités et les successions”, R.C.J.B. 1989, (665) 683-684, nr. 21; M.
25
Volgens sommigen zijn schenkingen slechts mogelijk indien er geen twijfel bestaat omtrent de wil van
de beschikker om ze toe te staan.100
Men benadrukt hierbij het bestemmingsgebonden karakter van het
fideï-commissaire vermogen. De beschikker van een fideï-commis de residuo streeft een dubbel doel
na: hij wil in hoofdorde de eerste begunstigde de mogelijkheid geven om de goederen te verteren in de
mate dat dit nodig blijkt om in zijn levensbehoeften te voorzien, en in tweede orde de verwachter het
residu (het niet-verteerde gedeelte) doen toekomen. De bevoegdheid om te schenken is strijdig met
deze bestemming. Ze zou het voor de eerste begunstigde mogelijk maken om de restschenking uit te
hollen. Hij zou immers alle goederen kunnen wegschenken en op die manier verhinderen dat de
tweede schenking (deze aan de verwachter) uitwerking krijgt.
Pirson merkt op: “S’il dépend ainsi de la volonté du disposant d’interdire au premier gratifié de
donner entre vifs des biens qu’il a reçus, la question de savoir s’il l’a interdit ou non redevient une
question d’interprétation de volonté.”101
§2. De rechtspositie van de tweede begunstigde (verwachter)
1. De kwalificatie van de rechten van de tweede begunstigde (verwachter)
Inzake de kwalificatie van de rechten van de verwachter zijn er twee mogelijkheden. Sommigen gaan
ervan uit dat het om een recht onder opschortende voorwaarde102
gaat, terwijl anderen menen dat het
om een recht onder opschortende termijn (met aleatoir voorwerp) gaat. Cardoen pleit ervoor het recht
van de verwachter te beschouwen als een actueel recht op termijn, zij het met een aleatoir voorwerp.
Hij zegt: “Indien men de tweede begiftigde kwalificeert als een voorwaardelijke begiftigde zou het
fideï-commis de residuo komen te vervallen indien de tweede begiftigde overlijdt voor de eerste
begiftigde, aangezien de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de eerste begiftigde
alsdan niet in vervulling is gegaan. Het residuum zou in dat geval overgaan naar de erfgenamen van
de eerste begiftigde, en niet naar de erfgenamen van de tweede begiftigde. Indien de tweede begiftigde
daarentegen onmiddellijk (d.i. vanaf het ogenblik van de schenkingsakte) een actueel recht (zij het met
een aleatoir voorwerp) wordt toegekend, zal dit recht bij zijn overlijden voor de eerste begiftigde
VAN QUICKENBORNE en R. DEKKERS, “Examen de jurisprudence (1965 à 1972). Les successions et les liberalités”,
R.C.J.B. 1975, (93) 166, nr. 108. 100 Gent 23 mei 1951, R.C.J.B. 1952, 187, noot R. PIRSON (bevestigd door Cass. 26 februari 1953, Rec.gén.enr.not. 1955,
355, nr. 19555); W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht,
Leuven, Universitaire Pers, 2002, 917-918, nr. 2059; E. VAN HOVE, “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in
Koninklijke Federatie van Belgische notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 66;
M. VAN QUICKENBORNE, “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, (621) 631, nr. 19; contra Rb. Luik 10 februari 1992,
Rev.trim.dr.fam. 1993, 543 (bevestigd door Luik 31 maart. 1993, Pas. 1994, II, 171). 101 R. PIRSON, “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot onder Gent 23 mei
1951), R.C.J.B. 1952, (190) 200, nr. 6. 102 L. WEYTS, “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate
Planning, II, Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2005, (469) 469, nr. 706.
26
natuurlijkerwijze overgaan op zijn erfgenamen (en niet op deze van de eerste begiftigde), die het
inderdaad in zijn nalatenschap aantreffen. De bevoordeling staat dan immers onmiddellijk vast, alleen
de termijn is onzeker.”103
Geelhand betwist deze zienswijze: “Inzake schenkingen geldt het gemeen
recht en bestaat er geen bepaling als artikel 1040 BW. Indien de tweede begunstigde overlijdt voor de
eerste begunstigde gaat het voorwaardelijk recht over op zijn erfgenamen. Het argument dat de
theorie van het recht op termijn met aleatoir karakter moet verkozen worden omwille van de zekerheid
voor de tweede begiftigde, is hier dus niet relevant.”104
2. De bewijsproblematiek
Om de (op de verwachter rustende) bewijsproblematiek betreffende de omvang van het residu (bij het
overlijden van de eerste begunstigde) te ondervangen, verdient het de voorkeur om het fideï-commis-
saire vermogen afzonderlijk van het eigen vermogen van de eerste begunstigde te administreren.105
Daarnaast dient een staat van schatting te worden opgemaakt. Voor de schenking van lichamelijke en
onlichamelijke roerende goederen dient, op straffe van nietigheid een onderhandse106
of authentieke
staat van beschrijving en schatting, getekend door alle partijen – of hun lasthebber – en de notaris, aan
de minuut van de schenking te worden gehecht. (art. 948 BW)
De staat vermeldt de opsomming van de individuele goederen alsook hun individuele schatting op da-
tum van de schenking. Het is toegelaten de staat aan te vullen met foto‟s van hetgeen beschreven is.
Voor genoteerde effecten wordt een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving gegeven. Deze omvat min-
stens het type van effect (aandeel, obligatie, enz.), het nummer, de uitgiftedatum en de naam van de
emittent.107
In de praktijk worden de beschrijving en de schatting van de roerende goederen vaak in de authentieke
schenkingsakte zelf gedaan. Deze werkwijze wordt algemeen aanvaard. Het is eveneens toegelaten om
te verwijzen naar een vroeger opgestelde inventaris of staat gehecht aan of verwerkt in een notariële
akte, mits deze een individuele opsomming en schatting van de geschonken voorwerpen bevat en deze
voldoende actueel is.108
103 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
228-229, nr. 24. 104 N. GEELHAND, “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene,
Mechelen, Kluwer, 2006, (179) 199, nr. 10. 105 B. CARDOEN, “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
227, nr. 18. 106 F. BLONTROCK, “De staat van schatting (art. 948 BW): reden, vorm, inhoud en noodzaak” (noot onder Cass. 1 maart
2007), T.Not. 2009, (391) 391. 107 F. BLONTROCK, “De staat van schatting (art. 948 BW): reden, vorm, inhoud en noodzaak” (noot onder Cass. 1 maart
2007), T.Not. 2009, (391) 392; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en
Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 68, nr. 112. 108 M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier,
2007, 68, nr. 112.
27
Tot slot dient te worden gewezen op een arrest van het Hof van Cassatie van 1 maart 2007. Het Hof
benadrukt dat de staat van schatting een essentiële vormvereiste is voor een geldige schenkingsakte
van roerende goederen: dit is een vormvereiste die betrekking heeft op het plechtig karakter van de
schenking en het verzuim van deze formaliteit is een gebrek dat niet door een bevestigende akte kan
worden verholpen en derhalve een nieuwe schenkingsakte noodzakelijk maakt (art. 1339 BW).109
109 Cass. 1 maart 2007, T.Not. 2009, 372, noot F. BLONTROCK.
28
Hoofdstuk 2. Fiscaalrechtelijke aspecten
Afdeling 1. Algemeen
Zoals reeds vermeld, is het aangewezen een schenking de residuo notarieel te laten gebeuren.110
Een
(in België verleden) notariële schenkingsakte is verplicht te registreren overeenkomstig artikel 19, 1°
van het Wetboek der Registratierechten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het registratierecht op
de schenkingen onder de levenden van roerende goederen een gewestelijke belasting is. Aan de hand
van het zogenaamde “lokalisatiecriterium” wordt bepaald welke regionale wetgeving van toepassing
is.111
Overeenkomstig artikel 7 van de Bijzondere Wet van 13 juli 2001 is vereist dat de schenker (rijks-
inwoner) op het ogenblik van de schenking zijn fiscale woonplaats in het Vlaamse Gewest heeft. Als
echter de fiscale woonplaats van de schenker tijdens de periode van vijf jaar voor de schenking op
meer dan één plaats in België gelegen was, is de toepassing van het Vlaamse tarief afhankelijk van het
feit of de fiscale woonplaats van de schenker het langst in het Vlaamse Gewest gevestigd was in die
periode.112
“Voor schenkingen onder de levenden van roerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der
begiftigden een recht geheven van: 3% voor schenkingen in de rechte lijn en tussen echtgenoten en 7%
voor schenkingen aan andere personen.” (art. 131, §2, lid 1 W.Reg.)
Afdeling 2. De heffing van registratierechten
I. De akte wordt in België ter registratie aangeboden
110 Zie supra p. 16. 111 Het lokalisatiecriterium werd ingevoerd door artikel 5 van de Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de
financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (B.S. 17 januari 1989), en grondig gewijzigd door artikel 7 van de
Bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden
van de gewesten (B.S. 3 augustus 2001). Vastgesteld moet echter worden dat deze wet niet bepaalt volgens welke criteria
sommige schenkingen moet gelokaliseerd worden. Dat is bijvoorbeeld het geval met de schenkingen van roerende
goederen door niet-rijksinwoners, of nog, met schenkingen gedaan door rechtspersonen. In dergelijke gevallen is het aan
de Administratie om de lacunes in de wet zo pragmatisch als mogelijk op te vullen. De Fiscale Administratie heeft in een
circulaire van 20 oktober 2005 geprobeerd om de problematiek van de lokalisatiecriteria scherp te stellen. (Circulaire nr.
12/2005 (AFZ 16/2005 - Dos. E.E./L. 151) dd. 20.10.2005). 112 B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
232, nr. 36.
29
§1. De schenking aan de eerste begunstigde (bezwaarde)
Indien de schenkingsakte in België ter registratie wordt aangeboden, is het schenkingsrecht onmiddel-
lijk verschuldigd op de totale waarde van de aan de eerste begunstigde geschonken goederen. (art. 131,
§2, lid 1 W.Reg.)
§2. De schenking aan de tweede begunstigde (verwachter)
Voor de toepassing van de registratierechten wordt de schenking van actuele goederen met beding van
fideï-commis de residuo aan de verwachter ontleed als een schenking onder opschortende voorwaarde.
Het overlijden van de eerste begunstigde is hierbij de gebeurtenis die het voorwaardelijk recht van de
verwachter actueel maakt. Bij deze gelegenheid wordt het registratierecht van schenking opvorderbaar.
Weyts zegt: “Een schenking op termijn is normaalgezien onmiddellijk belastbaar. Dit is hier niet mo-
gelijk. Daarom zal de fiscale analyse zijn dat het een schenking is onder de opschortende voorwaarde
van overleven.”113
In artikel 16 van het Wetboek der Registratierechten wordt bepaald dat de rechtshandeling waarop het
evenredig registratierecht verschuldigd is, doch welke aan een schorsende voorwaarde onderworpen is,
alleen tot heffing van het algemeen vast recht (25 euro) aanleiding geeft, zolang de voorwaarde niet is
vervuld. Cardoen merkt op (onder verwijzing naar art. 15 W.Reg.) dat, indien de schenking plaatsvindt
voor een Belgische notaris, er bij de aanbieding ter registratie van de schenkingsakte geen algemeen
vast recht meer naast het evenredig schenkingsrecht (verschuldigd op de schenking aan de eerste be-
gunstigde) zal worden geheven.114
Bij de vervulling van de voorwaarde, d.i. bij het overlijden van de eerste begunstigde, is het evenredig
schenkingsrecht verschuldigd. Dit recht wordt berekend in functie van de verwantschapsband tussen
de beschikker en de verwachter, en volgens het tarief dat van toepassing zou geweest zijn, indien de
schenking niet onder opschortende voorwaarde was gedaan (d.i. het tarief dat van toepassing was ten
tijde van de oorspronkelijke schenkingsakte). De belastbare grondslag zal bestaan uit “het overschot
van de fideï-commissaire goederen” (d.i. de geschonken goederen waarover de eerste begunstigde niet
113 F. WERDEFROY, Commentaar bij Dossier nr. 6180 in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en
debatten van het Comité voor Studie en Wetgeving 1991-1992, (386) 397; zie ook B. CARDOEN, “Het fideï-commis de
residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 232, nr. 37; N. GEELHAND, “De
schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer,
2006, (179) 198, voetnoot 85; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en
Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 278, nr. 450. 114 B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
232, nr. 37.
30
heeft beschikt) en “de goederen die ingevolge zaakvervanging in de fideï-commissaire boedel geko-
men zijn, volgens hun staat, aard en waarde op het ogenblik van het overlijden van de eerste begun-
stigde”.115
Cardoen merkt hierbij op: “Indien de eerste begiftigde aldus bepaalde roerende goederen
zou vervreemden en met de gelden een onroerend goed zou aankopen, zal het schenkingsrecht toepas-
selijk voor onroerende goederen van toepassing zijn bij het overlijden van de eerste begunstigde.”116
Teneinde de heffing van het evenredig schenkingsrecht bij het vervullen van de voorwaarde mogelijk
te maken, moet binnen de vier maanden na het vervullen van de voorwaarde (art. 33 W.Reg.), op het
kantoor waar de akte werd geregistreerd (art. 39, 6° W.Reg.), een in tweevoud opgestelde verklaring
worden neergelegd (art. 31, 2° W.Reg.) en moeten op hetzelfde ogenblik de verschuldigde schenkings-
rechten worden gekweten.117
II. De akte wordt niet in België ter registratie aangeboden
Wordt de schenkingsakte verleden voor een buitenlandse notaris, en wordt de akte nadien niet vrij ter
registratie aangeboden in België, dan is het Belgische schenkingsrecht niet van toepassing, noch op de
eerste schenking, noch op het fideï-commis de residuo. Er zullen in principe evenmin successierechten
van toepassing zijn, doch enkel voor zover de schenker niet overlijdt binnen een periode van drie jaar
na de datum van de schenking. Indien de schenker immers binnen een periode van drie jaar na de
schenking overlijdt, wordt de schenking fictief als een legaat beschouwd en is zij onderworpen aan
successierechten. (art. 7 W.Succ.) Dit geldt dan tevens voor het fideï-commis de residuo dat achteraf
zal worden uitgevoerd en dat bijgevolg ook aan de (hoge) successierechten wordt onderworpen.118
115 Besliss. 19.05.2005, nr. 400.402 en Besliss. 17.05.2004, nr. 400.071, Fiscoloog 2005, afl. 970, 14-15; zie hierover o.a. R.
ACKERMANS en O. DE KEUKELAERE, “Fideïcommis de residuo – Schrapping ontbindende voorwaarde is geen fictief
legaat” in Nieuwsbrief Notariaat 2006, afl. 13, 3; B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking
van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223) 232, nr. 38; C. DECKERS, J. DE HERDT en N. GEELHAND, Handboek
Estate Planning (Algemeen deel 1), (Fiscale) Successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Gent, Larcier, 2008, 413,
nr. 576; M.A. MASSCHELEIN, Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent,
Larcier, 2007, 279, nr. 450. 116 B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, (223)
233, nr. 40. 117 Zie hierover B. CARDOEN, “Het fideï-commis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M.
2004, (223) 232, nr. 38. 118 R. ACKERMANS en O. DE KEUKELAERE, “Fideïcommis de residuo – Schrapping ontbindende voorwaarde is geen fictief
legaat” in Nieuwsbrief Notariaat 2006, afl. 13, 3.
31
Slotbeschouwingen
De geldigheid van een schenking met fideï-commis de residuo is een feit. Het beding van fideï-commis
de residuo doet geen afbreuk aan het essentieel dadelijk en onherroepelijk karakter van de schenkin-
gen. Daarnaast is een fideï-commis de residuo opgenomen in een schenking niet strijdig met het ver-
bod van erfovereenkomsten. Bovendien zal er, op voorwaarde dat aan de eerste begunstigde geen en-
kele verplichting wordt opgelegd om de goederen te bewaren en er geen enkele beperking aan de
beschikkingsbevoegdheid wordt aangebracht, geen sprake zijn van een kwalitatieve aantasting van de
reserve. Dit laatste is uiteraard enkel relevant wanneer het fideï-commis de residuo ook weegt op de
reserve van de eerste begunstigde die tevens (eventuele) reservataire erfgenaam is van de schenker.
Wat de beschikkingsbevoegdheid van de eerste begunstigde betreft, kan worden opgemerkt dat hij in
elk geval ten bezwarende titel over de geschonken goederen moet kunnen beschikken. Deze beschik-
kingsbevoegdheid vormt immers het onderscheidingscriterium tussen de verboden erfstelling over de
hand en het toegelaten fideï-commis de residuo.
De goederen die overblijven op het moment van het overlijden van de eerste begunstigde maken het
voorwerp uit van de secundaire schenking (deze aan de verwachter). Het is niet zeker dat de tweede
schenking (wel degelijk) een voorwerp zal hebben. Gelet op het feit dat een schenking steeds wel-
bepaalde goederen of soms slechts één goed tot voorwerp heeft, is de kans dat er na vervreemding
niets zal overblijven voor de verwachter reëel (en groter dan bij een legaat dat een algeheelheid van
goederen tot voorwerp kan hebben). Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat in de recente rechts-
leer de rechten van de verwachter worden erkend en opgewaardeerd. Zo wordt er bijvoorbeeld gepleit
voor een strenge toepassing van de regels van de goede trouw. Bovendien zullen de niet-verteerde
goederen (die bij het overlijden van de eerste begunstigde toekomen aan de verwachter) ingevolge de
toepassing van de theorie van de zaakvervanging tot het fideï-commissaire vermogen blijven behoren.
Tot slot dient de aandacht te worden gevestigd op de fiscaalrechtelijke voordelen van een schenking de
residuo en dan in het bijzonder van de schenking de residuo in rechte lijn. Deze wordt immers belast
aan een (voordeling) 3% -tarief.
32
Bibliografie
I. RECHTSPRAAK
Cass. 16 juni 1950, Rec.gén.enr.not. 1951, 334, nr. 19063.
Cass. 26 februari 1953, Pas. 1953, I, 494.
Cass. 11 april 1958, R.C.J.B. 1958, 143.
Cass. 25 juni 1959, Pas. 1959, I, 1106 en Rev.prat.not.b. 1960, 140.
Cass. 10 november 1960, Pas. 1961, I, 259, noot, Arr.Verbr. 1961, 222, noot, Rec.gén.enr.not. 1962, 337,
nr. 20520, noot, R.C.J.B. 1961, 8, noot J. RENAULD en Rev.prat.soc. 1961, 89, nr. 4959, noot.
Cass. 10 september 1971, Pas. 1972, I, 28, noot W.G. en R.C.J.B. 1976, 300, noot P. VAN OMMESLAGHE.
Cass. 29 maart 1976, Pas. 1976, I, 829, noot en T.Not. 1977, 45.
Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80, 996, noot, Pas. 1980, I, 991, noot, Rec.gén.enr.not. 1982, 442, nr.
22824, noot en Bull. 1980, 991.
Cass. 23 juni 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1319, Pas. 1983, I, 1205, Rev.not.b. 1985, 505, R.W. 1984-85, 392
en T.Not. 1985, 5, noot.
Cass. 9 maart 1989, Pas. 1989, I, 701, noot, Arr.Cass. 1988-89, 783, noot, Rev.not.b. 1989, 425, noot, R.W. 1989-90, 118, noot, Rec.gén.enr.not. 1991, 394, nr. 24039, noot en Bull. 1989, 701, nr. 386, noot.
Cass. 1 maart 2007, T.Not. 2009, 372, noot F. BLONTROCK.
Cass. Fr. 31 januari 1995, T.Not. 1996, 95.
Gent 2 mei 1900, Pas. 1900, II, 326.
Brussel 15 juli 1905, J.T. 1905, 1429.
Luik 6 februari 1937, R.W. 1936-37, 1131.
Luik 8 juli 1941, Pas. 1942, II, 32.
Luik 28 mei 1947, Pas. 1947, II, 28, J.T. 1947, 418 en Rev.prat.not.b. 1947, 276.
Gent 9 maart. 1949, R.W. 1949-50, 753, noot.
Gent 23 mei 1951, R.C.J.B. 1952, 187, noot PIRSON en R.W. 1951-52, 355.
Brussel 9 mei 1956, R.W. 1956-57, 1206.
Luik 5 mei 1968, Pas. 1968, II, 173.
Brussel 22 oktober 1969, Pas. 1970, II, 12.
Brussel 28 mei 1974, Pas. 1975, II, 26, R.W. 1975-76, 1577, noot en T.Not. 1975, 267.
Antwerpen 23 februari 1976, Rev.not.b. 1976, 265.
33
Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, 422, noot P. DE PAGE.
Luik 31 maart 1993, Pas. 1994, II, 171.
Rb. Luik 9 juli 1913, Pas. 1914, III, 89.
Rb. Kortrijk 27 mei 1955, J.T. 1956, 184.
Rb. Dinant 4 november 1976, R.R.D. 1979, 189.
Rb. Brussel 11 september 1969, Pas. 1971, III, 96.
Rb. Luik 10 februari 1992, Rev trim.dr.fam. 1993, 543.
Rb. Turnhout 16 juni 1992, Pas. 1992, III, 87.
Voorz. Rb. Luik 4 maart. 1996, J.L.M.B. 1996, 977 en Rev.trim.dr.fam. 1997, 218.
Arbit.Besl. Antwerpen 8 september 1949, R.W. 1949-50, 757.
II. LITERATUUR
1. Boeken en bijdragen in boeken
BAEL, J., “Testamenten” in X. (ed.), Familierecht in Notariële Actualiteit, Brugge, Die Keure, 1996, 191-
234.
BAEL, J., “Bedenkingen en suggesties bij de planning van de nalatenschappen van de ouders van een
gehandicapt kind” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, De erfrechtelijke reserve in vraag
gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, 301-444.
BAEL, J., Het verbod van bedingen betreffende toekomstige nalatenschappen in Reeks notariële praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2006, 1040 p.
BARBAIX, R., “Schenking onder opschortende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE
(eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking,
Gent, Larcier, 2009, 447-451.
BARBAIX, R., “Schenking onder ontbindende termijn” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),
Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,
Larcier, 2009, 453-457.
BARBAIX, R., “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),
Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent,
Larcier, 2009, 563-568.
CASMAN, H., Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p.
DECKERS, C., DE HERDT, J. en GEELHAND, N., Handboek Estate Planning (Algemeen deel 1), (Fiscale)
Successieplanning “in extremis” in Vlaanderen, Gent, Larcier, 2008, 467 p.
DELNOY, P., “Le legs de residuo” in P. DE PAGE en A. CULOT (eds.), Actualités civiles et fiscales en droit
successoral, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2006, 49-111.
34
DELOBBE, J.-P. en DELOBBE, F., “Le fideicommis de residuo” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel,
Larcier, 2005, 201-216.
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, VIII/2, Brussel, Bruylant, 1973, 1935 p.
DE WULF, C. m.m.v. BAEL, J., DEVOS, S. en DE DECKER, H., Het opstellen van notariële akten, I,
Organieke Wet Notariaat – Notariële akten in het algemeen, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 955 p.
DILLEMANS, R., Testamenten in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, E.Story-Scientia, 1985, 514 p.
GEELHAND, N., “De schenking de residuo en de inkomsten” in Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 179-233.
JANSEN, R., Beschikkings(on)bevoegdheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 621 p.
JANSEN, R., “Verstrooide gedachten over zakelijke subrogatie bij het fideïcommis de residuo” in W.
PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Antwerpen, Intersentia, 2009, 353-
365.
KLUYSKENS, A., Beginselen van burgerlijk recht, III, De schenkingen en testamenten, Antwerpen-Brussel-
Gent-Leuven, Standaard, 1955, 523 p.
LABEEUW, N., “Last van fideïcommis de residuo als modaliteit van een testament” in A. VERBEKE, F.
BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na
overlijden: erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 197-200.
MASSCHELEIN, M.A., Schenking bij notariële akte in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier,
Gent, Larcier, 2007, 309 p.
PINTENS, W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN, K., Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 997 p.
PUELINCKX-COENE, M., Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 508 p.
PUELINCKX-COENE, M., “Valkuilen van het schenkingsrecht” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 147-204.
PUELINCKX-COENE, M., “Schenkingen onder ontbindende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H.
DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij leven:
schenking, Gent, Larcier, 2009, 463-469.
SAGAERT, V., Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 793 p.
SAGAERT, V., “Het verbod van erfstellingen over de hand voorbijgestreefd? Naar een moderne invulling
van de beschikkingsbevoegdheid in het vermogensrecht” Over Erven. Liber Amicorum Mieken Puelinckx-
Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 387-409.
VAN HOVE, E., “Problemen rond het voorwerp van het legaat” in Koninklijke Federatie van Belgische
notarissen (ed.), De legatarissen en hun legaat, Antwerpen, Kluwer, 1987, 51-69.
VERVOORT, I., en ABIUSO, R., “Schenkingen onder opschortende voorwaarde” in A. VERBEKE, F.
BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met
effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 459-461.
35
VERVOORT, I., en ABIUSO, R., “Termijn/Voorwaarde/Handgift (bij leven)” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS
en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning (Algemeen deel 2), Vermogensplanning met effect bij
leven: schenking, Gent, Larcier, 2009, 489-490.
WEYTS, L., “Last van fideï-commis de residuo” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.),
Handboek Estate Planning, II, Vermogensplanning met effect bij leven: schenking, Gent, Larcier, 2005,
469-470.
2. Tijdschriftartikelen
ACKERMANS, R. en DE KEUKELAERE, O., “Fideïcommis de residuo – Schrapping ontbindende voorwaarde
is geen fictief legaat” in Nieuwsbrief Notariaat 2006, afl. 13
BLONTROCK, F., “De staat van schatting (art. 948 BW): reden, vorm, inhoud en noodzaak” (noot onder
Cass. 1 maart 2007), T.Not. 2009, 391-392.
BYTTEBIER, J., “Het legaat de residuo en de erfrechtelijke reserve” (noot onder Cass. Fr. 31 januari 1995),
T.Not. 1996, 96-100.
CARDOEN, B., “Het fideïcommis de residuo toegepast op een schenking van actuele goederen”, Not.Fisc.M. 2004, 223-233.
DECLERCK, C., “Over art. 896 en art. 1003 B.W.” (noot onder Cass. 30 mei 2003), R.W. 2003-04, 977-979.
DE PAGE, P., noot onder Brussel 6 januari 1982, Rev.not.b. 1982, 431-440.
DILLEMANS, R., PUELINCKX-COENE, M., PINTENS, W., m.m.v. TORFS, N., “Overzicht van rechtspraak.
Schenkingen en testamenten (1970-1984), T.P.R. 1985, 539-669.
DIRIX, E., “Zakelijke subrogatie”, R.W. 1993-94, 273-294.
PIRSON, R., “Le fideicommis “de residuo” et la faculté de disposition de celui qui en est chargé” (noot
onder Gent 23 mei 1951), R.C.J.B. 1952, 190-201.
PUELINCKX-COENE, M., “De terechte bezorgdheid van ouders met een mentaal gehandicapt kind. Enkele
suggesties”, Not.Fisc.M. 1992, 27-46.
PUELINCKX-COENE, M., “Wie is nog bang voor de erfstelling over de hand?”, NjW 2004, 362-365.
PUELINCKX-COENE, M., “Over schenkingen de residuo”, T.E.P. 2007, 190-206.
PUELINCKX-COENE, M., GEELHAND, N. en BUYSSENS, F., “Overzicht van rechtspraak. Giften (1993-
1998)”, T.P.R. 1999, 779-1117.
RAUCENT, L. en STAQUET, I., “Examen de jurisprudence (1980 à 1987). Les libéralités et les successions”,
R.C.J.B. 1989, 665-733.
VANDERVORST, J., “Over het legaat van het overschot en het fideï-commis de residuo”, T.Not. 1937, 49-53.
VAN QUICKENBORNE, M., “Het legaat de residuo”, T.P.R. 1972, 621-669.
VAN QUICKENBORNE, M. en DEKKERS, R., “Examen de jurisprudence (1965 à 1972). Les successions et les
liberalités”, R.C.J.B. 1975, 93-208.
VERBEKE, A., “Fi-Quoi?”, T.E.P. 2007, 187-189.