De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

23
De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming Bob den Hollander Studentnummer: 10174516 Begeleider: Sanne de Wit & Colene Zomer Aantal woorden: 4.439 Aantal woorden abstract: 183 Datum: 28 mei 2015

Transcript of De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

Page 1: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

De Rol van Inhibitie in

Gewoontevorming

Bob den Hollander

Studentnummer: 10174516 Begeleider: Sanne de Wit & Colene Zomer Aantal woorden: 4.439 Aantal woorden abstract: 183 Datum: 28 mei 2015

Page 2: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

1

Abstract

Het inhiberen van gedrag is een belangrijke vaardigheid in het alledaagse leven

waardoor men in staat is om automatische impulsen te beheersen. Recent onderzoek

suggereert dat een gebrek aan inhibitie een belangrijke rol speelt in ongezond gedrag en

verschillende stoornissen. Om meer kennis op te doen over automatische gewoontevorming

en variabelen die hierop van invloed zijn, zal in deze studie worden onderzocht of individuele

verschillen in respons-inhibitie voorspellend zijn voor het vermogen om aangeleerde

responsen aan te passen of te onderdrukken wanneer deze niet langer resulteren in een

wenselijke of waardevolle uitkomst. Dit wordt gedaan met behulp van een vrije operante

conditioneringstaak waarbij popcorn en smarties als beloningen worden aangeboden.

Vervolgens zal één van de twee beloningen gedevalueerd worden, en wordt het effect van de

devaluatie op responsaantallen gemeten middels een extinctietest. Tot slot wordt een Stop-

Signal taak afgenomen om respons-inhibitie vermogen te meten. De resultaten bevestigden de

opgestelde hypotheses niet: langere training leidt niet tot automatische gewoontevorming.

Bovendien bleek gemiddelde SST-scores niet voorspellend voor prestatie op de vrije operante

conditioneringstaak. Verder onderzoek is nodig naar de relatie tussen responsinhibitie en

gewoontevorming.

Page 3: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

2

Inhoudsopgave

Abstract p. 1 Inleiding p. 3 Methode p. 7 Resultaten p. 11 Discussie p. 15 Referenties p. 19

Page 4: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

3

De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming.

Het inhiberen van gedrag is een belangrijke vaardigheid in het alledaagse leven

waardoor men in staat is om automatische impulsen te beheersen. Respons-inhibitie is een

construct dat in een breed scala van onderzoeken voorkomt en wordt vastgesteld middels een

stop-signal taak (Luiten, Littel en Franken, 2011, Logan, Schachar, & Tannock, 1997) Hierbij

vindt inhibitie van een motorische handeling plaats middels een kort aangeboden auditief

signaal. Respons-inhibitie wordt geassocieerd met verschillende cognitieve en executieve

functies zoals werk-, semantisch en episodisch geheugen, perceptuele aandacht en actie-

selectie (Botvinick & Braver, 2015, Barkley, 1997, aangehaald in Bari & Robbins, 2013).

Deze functies spelen een rol bij het coderen en behouden van contextuele relevante stimulus-

respons associaties. Responsinhibitie wordt beïnvloedt door motivationele aspecten. Zo

werden verbeteringen in respons-inhibitie gevonden wanneer er sprake was van een financiële

beloning, vergeleken met het niet ontvangen van een financiële beloning (Boehler,

Schevernels, Hopf, Stoppel, & Krebs, 2014). Inhibitie speelt een belangrijke rol in het

inhiberen van belonend, maar ongezond gedrag. Zo worden bij rokers lagere mate van

inhibitievermogen gevonden wanneer vergeleken met niet-rokers (Luijten, Littel & Franken,

2011). De mate waarin men in staat is een respons te inhiberen wordt geassocieerd met

obesitas (Mole et al., 2015), als ook met stoornissen zoals eetbuienstoornis (Svaldi, Naumann,

Trentowska, & Schmitz, 2014) en alcohol-afhankelijkheid (Nigg et al., 2006). In onderzoek

naar verslaving vertonen individuen met een laag inhibitievermogen kortere

abstinentieperioden, verminderde kans op behandelsucces en een hogere kans op een terugval

(Perry & Carrol, 2008). Een overeenkomst tussen deze stoornissen, is dat er veel sprake lijkt

te zijn van gewoontegedrag. Zo verandert middelengebruik bij personen met afhankelijkheid,

naar aanleiding van het herhaaldelijk aanbieden van een aan het middel gerelateerde cue, van

instrumenteel en doelgericht naar automatisch en habitueel (Everitt et al., 2008)

Page 5: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

4

Instrumenteel gedrag is gedrag dat uitgevoerd wordt om een doel te bereiken en kan

verklaard worden volgens de Dual-System Theorie (zie bijvoorbeeld de Wit & Dickinson,

2009). Deze theorie stelt dat gedrag wordt ondersteund door een doelgericht en een habitueel

systeem. In het doelgerichte systeem worden cues uit de directe omgeving geassocieerd met

de uitkomst van een respons. Bijvoorbeeld, wanneer men op een warme zomerdag de bel van

de ijscoman hoort, denkt men aan (het halen van) een ijsje. Een voorwaarde voor doelgericht

gedrag is dat de mogelijke uitkomst gewenst is (Adams & Dickinsons, 1981). Herhaaldelijk

belonen met een waardevolle uitkomst zorgt ervoor dat de associatie tussen stimulus en

respons versterkt wordt, zoals gesteld wordt in Thorndike’s law of effect (Thorndike, 2011,

aangehaald in De Wit, Corlett, Aitken, Dickinson, Fletcher, 2009). Volgens dit principe is de

subjectieve waarde van een uitkomst een belangrijke factor in het uitvoeren van doelgericht

gedrag. Dit is in tegenstelling tot gewoontegedrag, dat niet afhankelijk is van een gewenste

uitkomst of de waarde daarvan wanneer de stimulus-respons associatie eenmaal gevormd is.

Wanneer het habituele systeem geactiveerd wordt, zal gedrag direct uitgelokt worden door

cues en stimuli uit de nabije omgeving. Door de directe activatie van een respons door het

waarnemen van een stimulus is habitueel gedrag efficiënter dan doelgericht gedrag, het

resulteert namelijk in een snelle selectie van een gepaste gedragsrespons (De Wit, Corlett,

Aitken, Dickinson, Fletcher, 2009). Onderzoek met behulp van proefdieren speelt een

fundamentele rol in ons huidige begrip van leerprocessen en gedrag. Zo is in

gedragsonderzoek bij ratten gevonden dat instrumenteel gedrag dat vele malen wordt

uitgevoerd en beloond, na devaluatie ook vertoond kan worden (Dickinson, 1985). Het

vertoonde gedrag is gedeeltelijk autonoom van de waarde van de uitkomst. Dit laat een

verschuiving zien van doelgericht gedrag naar habitueel gedrag.

Onderzoek van Dickinson (1985) toont een verband tussen overtraining en de mate

van habitueel gedrag. Om de bijdrage van het doelgerichte en het habituele systeem van

Page 6: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

5

elkaar te onderscheiden, is een vrije operante conditioneringstaak ontwikkeld (Tricomi et al.,

2009). Deze instrumentele discriminatie taak stelt vast of een gegeven respons het gevolg is

van doelgericht of habitueel handelen. Dit wordt gedaan middels een computertaak die

associaties tussen het presenteren van een afbeelding en het drukken van een toets beloont.

Het onderzoek omvat twee condities waarin de intensiteit van de instrumentele training-fase

gemanipuleerd wordt. Eén conditie ontving relatief weinig training en de andere conditie werd

overtraind. Vervolgens worden de proefpersonen op één van de beloningen verzadigd, en

neemt deze dientengevolge in waarde af. Wanneer men (zonder beloning) blijft reageren op

de gedevalueerde stimulus, is deze respons ongevoelig voor de uitkomst. Prestaties werden

geëvalueerd aan de hand van verschillen in responsaantallen tussen de extinctietest en de

laatste trainingssessie. Hiermee werd een index opgesteld van gevoeligheid voor

veranderingen in subjectieve waarde en mate van habitueel leren. Intensief trainen van deze

stimulus-respons associaties leidt tot meer habitueel reageren, wanneer dit vergeleken wordt

met minder intensief trainen (Tricomi et al., 2009). Middels de vrije operante

conditioneringstaak werd onderzocht of men in staat is responsaantallen voor een

gedevalueerde beloning te reduceren, onduidelijk is echter of dit samenhangt met algemeen

inhibitievermogen.

In dit onderzoek zal onderzocht worden wat de invloed is van responsinhibitie bij

gewoontevorming. De opzet van dit onderzoek is een directe replicatie van Tricomi et al.

(2009). Om te onderzoeken of doelgericht/habitueel handelen verklaard kan worden vanuit

het algemeen inhibitievermogen, zullen deze resultaten worden gerelateerd aan een meting

middels de Stop-Signal Task. Verwacht wordt dat toegenomen intensiteit van instrumentele

conditionering resulteert in een toegenomen mate van habitueel gedrag, wanneer deze

vergeleken wordt met de mate van doelgericht gedrag. De overtraining-conditie zal gemiddeld

een hoger aantal responsen voor de gedevalueerde beloning tonen dan de korte training-

Page 7: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

6

conditie, zoals eerder aangetoond in het onderzoek van Tricomi et al. (2009). Verder wordt

verwacht dat een lage mate van responsinhibitie zal samenhangen met een hoge mate van

habitueel gedrag en dat individuele verschillen in de mate van responsinhibitie voorspellend

zijn van het vermogen om aangeleerd habitueel gedrag aan te passen of te onderdrukken

wanneer deze niet langer resulteert in een wenselijke of waardevolle uitkomst. Individuen die

hoger scoren in de mate van respons-inhibitie middels de Stop-Signal Task zullen lagere

verschilscores behalen in responsaantallen tussen de extinctietest en de laatste trainingssessie.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek participeerden 38 gezonde deelnemers ( M = 22.86 jaar SD = 3.14)

De deelnemers waren overwegend Psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam.

De leeftijden van de deelnemers varieerden van 19 tot 33 jaar. Aan het onderzoek namen 33

vrouwen en 5 mannen deel. Inclusiecriteria voor het onderzoek waren: (a) leeftijd tussen 18

en 35 jaar, (b) geen diagnose of geschiedenis van een eetstoornis, (c) een positieve houding

ten opzichte van Smarties en popcorn. Studenten kregen proefpersoonpunten voor deelname

aan het onderzoek. Deelnemers konden zich zelf inschrijven voor de korte of lange

trainingscondities en tekenden een informed consent. Voor dit onderzoek is toestemming

verleend door de ethische commissie van de UvA.

Materiaal

Vrije Operante Conditioneringstaak Deelnemers voerden een training uit die

varieerde in intensiteit tussen beide condities. De eendaagse conditie voerde de 8-minuten

durende training op één dag tweemaal uit, terwijl de driedaagse conditie de training 12 keer

over drie dagen uitvoerden. De condities verschilden hiermee in de lengte van de training met

een factor zes. In deze training werd aan de deelnemers een neutrale stimulus gepresenteerd

waarbij aangegeven werd om op een bepaalde knop te drukken (links of rechts). Vervolgens

Page 8: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

7

werd bij een juiste respons een plaatje getoond van een grijze cirkel (50 ms), impliceerde geen

beloning, of van één van de beloningen (1000 ms) wanneer een beloning werd ontvangen.

Beloningen werden gepresenteerd met een variable-interval 10-seconde schema, waarbij elke

seconde de kans op een beloning 10% was. Tijdens de devaluatiefase werd een aflevering van

Modern Family getoond en werden de deelnemers gevraagd een bak met 100 gram zoute

popcorn (Albert Heijn, 525 calorieën) of Smarties (Nestle, 471 calorieën) te consumeren tot

zij dit niet meer prettig vonden. Tot slot werden tijdens de extinctietest responsen op de taak

niet meer beloond. Indien men doelgericht gedrag vertoond, wordt verwacht dat men minder

reageert op stimuli waarvan de beloning gedevalueerd is. Wanneer men gewoontegedrag

vertoond wordt verwacht dat men reageert op de gepresenteerde stimuli los van de waarde

van de uitkomst(Tricomi et al., 2009). De uitkomstmaat van de vrije operante

conditioneringstaak zal bestaan uit het verschil in responsaantallen per seconde tussen de

extinctietest en de laatste trainingssessie. De taak werd uitgevoerd middels Presentation®

software (Version 16.3, www.neurobs.com)."

De Stop-Signal Task (SST) Respons-inhibitie werd gemeten middels de Stop-

Signal Task (SST; Dagenbach & Carr, 1994). Deze taak duurde ongeveer 10 minuten. In deze

taak werd de deelnemer tijdens een oefentrial en 4 blokken van 64 trials gevraagd om linker

of rechter shift-toets te drukken wanneer er links of rechts een vierkant werd gepresenteerd

(GO-trial). Wanneer vervolgens door een koptelefoon een piep-toon wordt gepresenteerd, kort

na het presenteren van het vierkant, werd men geacht geen respons te geven (STOP-trial).

Deze taak maakte gebruik van een staircase tracking procedure, waardoor participanten

effectief stoppen op ongeveer 50% van de trials. Wanneer een participant effectief zijn

respons inhibeert, wordt het stop-signaal 50 ms later gegeven. Bij een onsuccesvolle

stoppoging wordt het stop-signaal 50 ms eerder gegeven. De uitkomstmaat van de SST is

Page 9: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

8

gemiddelde stop signal reaction time (SSRT). De stop-signal reactietijd reflecteert de tijd die

men nodig heeft om een gedragsrespons te inhiberen.

De Barratt Impulsiveness Scale (BIS) De Barratt Impulsiveness Scale is

een meting van impulsiviteit (Barratt, Stanford & Patton, 1995). De BIS is een 30-item zelf-

rapportage vragenlijst. Deelnemers geven aan in welke mate zij het eens zijn op een stelling

met een 4-punt Likert-schaal. De antwoordmogelijkheden varieerden van 1: ‘zelden; tot 4:

‘altijd’. Een voorbeeld van een item is: ‘Ik verander gemakkelijk van woonplaats’. Scores op

ieder item worden opgeteld, hoe hoger de som-score, hoe hoger de mate van impulsiviteit.

De Dutch Eating Behaviour Questionnaire (DEBQ) De Dutch Eating

Behaviour Questionnaire is een meting van de mate van extern, lijngericht en emotioneel

eetgedrag (Van Strien et al., 1986). Deze vragenlijst bestaat uit 33 items. Hierin werd

gevraagd om te reageren op verschillende stellingen met een 5-punt Likert-schaal. De

antwoordmogelijkheden varieerden van 1: ‘zelden’ tot 5: ‘zeer vaak’. Een voorbeeld van een

item was: ‘Als eten lekker smaakt, eet je dan meer dan gewoonlijk?’. Scores op iedere schaal

worden opgeteld en vergeleken met een norm-score, gebaseerd op leeftijd, sekse en

gewichtscategorie.

De Body Mass Index (BMI) De Body Mass Index werd vastgesteld door het

gewicht en lengte van de deelnemer te meten. Deze gegevens werden gebruikt bij het

berekenen van een BMI per deelnemer, door het gewicht in kilogram te delen door lengte in

meters in het kwadraat.

Hunger and Pleasantness Scale De Hunger and Pleasantness Scale is een meting

van honger en attitude ten opzichte van popcorn en Smarties. Deze zelf-rapportage vragenlijst

bestond uit 1 item die de mate van honger meet, en 2 items die de zin in popcorn en Smarties

meten. De antwoordmogelijkheden van de items over honger werden gegeven op een 10-punt

Likert-schaal en varieerden van 1: ‘Heel erg vol’ tot 10: ‘Heel erg honger’. De

Page 10: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

9

antwoordmogelijkheden van de items over attitude werden gegeven op een 11-punt Likert-

schaal en varieerden van 1: ‘zeer onprettig’ tot 11: ‘zeer prettig’. Een voorbeeld van een item

is: ‘Hoeveel honger heeft u op dit moment?’

Procedure

Iedere deelnemer meldde zich aan voor het onderzoek middels de website:

http://lab.uva.nl . Hierin kon aangegeven worden of men wou deelnemen aan de één-dag of

driedaagse conditie en werd gevraagd om twee uur voor het onderzoek niet te eten.

Deelnemers in de driedaagse conditie werden geïnformeerd dat men drie dagen achter elkaar,

op hetzelfde tijdstip werd verwacht in het lab. Vervolgens werden deelnemers bij

binnenkomst geïnformeerd middels een informatiebrochure en vulden zij het informed

consent in. Alle taken en vragenlijsten werden afgenomen in een rustige omgeving op een

desktop computer. Alle vragenlijsten werden afgenomen in Qualtrics© 2015 (Qualtrics,

Provo, UT). Demografische gegevens werden opgenomen middels een vragenlijst. Hierop

volgde een vragenlijst die controleerde of de deelnemer zin had in de snacks (popcorn of

Smarties), en of de deelnemer honger had. Vervolgens begon men aan de leerfase van de vrije

operante conditioneringstaak, waarbij men beloond werd op het interval schema middels

popcorn of Smarties wanneer de respons op een stimuli correct was. Deelnemers kregen

gestandaardiseerde taakinstructies van de proefleiders. Aan het einde van de trainingssessies

ontvingen deelnemers zoute popcorn of Smarties, overeenkomend met de hoeveelheid

beloningen verdiend tijdens de leerfase. Na twee of twaalf blokken begon de devaluatiefase,

waarin popcorn of Smarties werden aangeboden om deze beloning te devalueren. Deelnemers

ontvingen een bak met 100 gram Smarties of popcorn en werden geïnstrueerd zo veel

mogelijk te consumeren. Het devalueren van popcorn of Smarties vond plaats via

counterbalancing. De devaluatie duurde 20 min terwijl men keek naar een aflevering van

‘Modern Family’. Hierop volgde de extinctietest, waarin de mate van gewoontegedrag en

Page 11: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

10

doelgericht gedrag gemeten werd. Na het uitvoeren van de vrije operante conditioneringstaak,

werd de SST uitgevoerd, waarbij de mate van responsinhibitie werd gemeten. Daarna werd in

Qualtrics de DEBQ en de BIS afgenomen. Vragenlijsten werden gerandomiseerd aangeboden.

De laatste meting omvatte het gewicht en de lengte van de deelnemers, alsmede het gewicht

van de hoeveelheid geconsumeerde snacks tijdens de devaluatie. Deze laatste meting vond

plaats buiten het zicht van de participant. Om het onderzoek af te ronden werd een debriefing

gehouden, waarin deelnemers de mogelijkheid kregen om vragen te stellen. Tot slot werden

eventuele proefpersoonpunten toegekend aan de deelnemer.

Analyse

Om te controleren of de verdeling van leeftijd, BMI en sekse verschilt tussen de

condities, zullen er een aantal analyses uitgevoerd worden. Deze standaardisatiecheck zal

plaatsvinden middels een Chi-square test voor de verdeling van sekse en een oneway ANOVA

voor de verdeling van leeftijd en BMI. Hierdoor wordt uitgesloten dat het effect van de

experimentele manipulatie is toe te schrijven aan de verschillen tussen de conditie.

Om de manipulatie middels de devaluatiefase te controleren zal een repeated

measures ANOVA worden uitgevoerd. Hiervoor werden de zin-scores gemeten voor valued en

devalued beloningen op het meetmoment voor en na de devaluatie. De within-subjects

variabelen hadden twee niveaus, tijd (voor vs na) en type beloning (valued vs devalued), de

between-subjects variabele was conditie (eendaags vs driedaags). Hierdoor kan worden

vastgesteld of de devaluatiefase effectief was in het verminderen van zin in de gedevalueerde

uitkomst.

Om de hypothese te toetsen dat de condities verschillen in responsaantallen tussen de

extinctietest en de laatste trainingssessie, zal een repeated measures ANOVA worden

uitgevoerd. Hierbij is training een between-subjects factor en devaluatie (keuze voor valued

vs. devalued uitkomst) de within-subject factor. Hierbij wordt verwacht dat de overtraining-

Page 12: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

11

conditie gemiddeld een lagere score zal behalen dan de korte training-conditie, omdat de

responsaantallen in de extinctietest weinig zullen verschillen van de laatste trainingssessie.

Om de hypothese te toetsen dat individuele verschillen in respons-inhibitie

voorspellend zijn voor de score op de vrije operante conditioneringstaak, zal een multipele

regressieanalyse uitgevoerd worden. Hierbij zullen de variabelen conditie, SST score en

conditie × SST score worden toegevoegd. Verwacht wordt dat individuen die hoger scoren in

de mate van respons-inhibitie middels de Stop-Signal Task, hoger zullen scoren op verschil in

responsaantallen voor de gedevalueerde uitkomst tussen de extinctietest en de laatste

trainingssessie.

Resultaten

Van de 38 deelnemers die participeerden aan het onderzoek, werd de data van drie

proefpersonen in de eendaagse conditie geëxcludeerd. De reden voor deze exclusie had

betrekking op het feit dat deelnemers aan het onderzoek twee uur voor deelname niet mochten

eten en dat één deelnemer een verleden van een eetstoornis had. De gegevens van deze

deelnemers zijn niet meegenomen in alle verdere databehandeling. Bij het uitvoeren van de

manipulatiecheck werd de data van één deelnemer in de driedaagse conditie geëxcludeerd,

vanwege het ontbreken van een nameting. Bij het uitvoeren van de multipele regressieanalyse

werden naar aanleiding van een controle op outliers zes proefpersonen geëxcludeerd, waarvan

één in de driedaagse conditie. Deze exclusie vond plaats op basis van meer dan 2 SD verschil.

Om de verdeling van leeftijd, sekse en BMI van de deelnemers te controleren werden

drie analyses uitgevoerd. Een Chi-Square test werd gebruikt om de verdeling van sekse over

de verschillende condities te controleren. Omdat er sprake is van een laag aantal deelnemers,

werd gebruik gemaakt van Fisher’s exact test. In de analyse werd geen significante associatie

gevonden tussen de twee condities en sekse van de deelnemers, χ² (1) = .623, p = .586. Dit

houdt in dat de verdeling van sekse over beide condities gelijk was. Een oneway ANOVA

Page 13: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

12

werd gebruikt om te controleren voor verschillen in gemiddelde leeftijd en BMI van de

deelnemers tussen de condities. In de oneway ANOVA voor verschillen in gemiddelde leeftijd

werd geen significant verschil gevonden, F (1, 34) = 2.573, p = .118. Dit houdt in dat er geen

verschillen zijn in gemiddelde leeftijd tussen de condities. Aan de assumptie voor

homogenuity of variance werd voldaan, F (1,33) = 1.04, p = .315. Een tweede oneway

ANOVA werd gebruikt om te controleren voor verschillen in BMI tussen de condities, hier

werd geen verschil gevonden in gemiddelde BMI tussen de condities, F (1,32) = .483, p =

.492. Aan de assumptie voor homogenuity of variance werd voldaan, F (1,31) = 1.86, p =

.182.

Figuur 1. Gemiddelde Zin-scores bij twee meetmomenten (voor en na devaluatie) voor beide

condities.

Om te toetsen of de manipulatie van de waarde van een beloning middels de

devaluatie succesvol was, werd een repeated measures ANOVA uitgevoerd. Verschilscores

van de gedevalueerde beloning tussen laatste trainingsblok en extinctietest bleek niet af te

wijken van normaal in de eendaagse conditie, W (21) = .981, p = .939, maar wel in de

driedaagse conditie W (8) = .805, p = .033. Er werd een significant interactie-effect gevonden

tussen de meetmomenten van de zin schaal en de waarde van een beloning, F (1,32) = 15.48,

0

1

2

3

4

5

6

7

Voor Na Voor Na

korte training lange training

Zin-

scor

e

Meetmoment

Waardevol

Gedevalueerd

Page 14: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

13

p < .001. T-toetsen laten zien dat zin-scores voor de gedevalueerde beloning afnemen, t (33) =

6.806, p < .001, maar niet voor de waardevolle beloning, t (33) = .867, p < .39. Gemiddelde

zin-scores op de gedevalueerde beloning zijn hoger voor de devaluatie (M = 6.21 , SD =

2.637) , wanneer vergeleken met na de devaluatie (M = 2.53 , SD = 2.034). Gemiddelde zin-

scores voor de gedevalueerde beloning na de devaluatie zijn gelijk voor beide condities, t (33)

= 1.042, p = .305. Uit Figuur 1. blijkt dat in beide condities zin-scores voor de gedevalueerde

beloning t.o.v. de waardevolle beloning inderdaad afnemen, wanneer het meetmoment voor

de devaluatie wordt vergeleken met het meetmoment na de devaluatie. Hieruit blijkt dat de

manipulatie succesvol is geweest, de devaluatie was succesvol is het verminderen van zin-

scores voor de gedevalueerde beloning in beide condities.

Figuur 2. Gemiddelde responsaantallen per seconde bij twee meetmomenten (laatste blok en

extinctie) bij beide condities.

Om de hypothese te toetsen dat de condities verschillen in responsaantallen per

seconde tussen de extinctietest en de laatste trainingssessie, werd een repeated measures

ANOVA uitgevoerd. Uit de analyse bleek een significant interactie-effect voor waarde × tijd,

F (1,33) = 7.933, p = .008, ηp² = .194. Dit is een medium effect. T-toetsen laten zien dat

responsaantallen per seconde niet significant afnemen voor de gedevalueerde, t (34) = 1.911,

00,5

11,5

22,5

33,5

44,5

Laatste Blok Extinctie Laatste Blok Extinctie

korte training lange training

Resp

onsa

anta

llen

per s

econ

de

Meetmoment

Waardevol

Gedevalueerd

Page 15: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

14

p = .065, en waardevolle beloning, t (34) = -1.102, p = .278, wanneer het laatste trainingsblok

wordt vergeleken met de extinctietest. Ook de responsaantallen voor het laatste trainingsblok

verschillen niet tussen de gedevalueerde en de waardevolle beloning, t (34) = -1.277, p = .210.

De responsaantallen in de extinctietest verschillen wel tussen de gedevalueerde en de

waardevolle beloning, t (34) = 3.324, p = .002. Hierbij is te zien dat responsaantallen per

seconde hoger zijn voor de waardevolle beloning (M = 3.653 , SD = 2.126), wanneer

vergeleken met de gedevalueerde beloning (M = 3.014 , SD = 2.229). Ook werd er een

significant interactie-effect gevonden voor waarde × conditie, F (1,33) = 4.646, p = .039, ηp²

= .123. Ook dit is een medium effect. T-toetsen tonen dat er geen verschil is in

responsaantallen per seconde voor de gedevalueerde beloning tussen condities op het laatste

trainingsblok, t (33) = .689, p = .496, en op de extinctietest, t (33) = 1.653, p = .108, en voor

de waardevolle beloning op de het laatste trainingsblok, t (33) = 1.283, p = .208. Wel is er een

significant verschil tussen de condities op responsaantallen per seconde in de extinctietest van

de waardevolle beloning, t (33) = 2.52, p = .017. Uit Figuur 2. blijkt inderdaad dat er een

verschil is wanneer men de korte training vergelijkt met de lange training in responsaantallen

per seconde op de waardevolle beloning in de extinctiefase. Er werd geen significant

interactie-effect gevonden voor tijd × waarde × conditie, F (1,33) = .001, p = .971.

Om de hypothese te toetsen dat individuele verschillen in respons-inhibitie

voorspellend zijn voor de score op de vrije operante conditioneringstaak, werd een multipele

regressieanalyse uitgevoerd. Er werd geen significante relatie gevonden tussen gemiddelde

score op de SST en verschilscores voor de gedevalueerde beloning, r = .206, p = .142. Ook de

gevonden relatie tussen gemiddelde score op de SST en conditie bleek niet significant, r =

.255, p = .091. Uit de regressieanalyse blijkt dat gemiddelde SST-score 12.5% van de

variantie in verschilscores voor de gedevalueerde beloning verklaard, wanneer echter gekeken

wordt naar de adjusted R²¸ die R² aanpast naar aanleiding van het aantal predictoren, blijkt dat

Page 16: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

15

de verklaarde variantie 5.8% is. Gemiddelde SST-scores zijn niet voorspellend voor uitkomst

op de vrije operante conditioneringstaak, t (26) = 1.48, p = .15. Ook was conditie niet

voorspellend voor uitkomst op de vrije operante conditioneringstaak, t (26) = -1.572, p = .128.

Discussie

Dit onderzoek richtte zich op de rol van responsinhibitie in gewoontevorming, in het

bijzonder op individuele verschillen in responsinhibitie en of deze voorspellend zijn voor de

uitkomst op een vrije operante conditioneringstaak. Gevonden werd dat langere training niet

leidt tot minder doelgericht gedrag. Responsaantallen per seconde voor de gedevalueerde

beloning verschilden significant in de extinctietest wanneer vergeleken met de waardevolle

beloning. Bovendien bleek dat responsinhibitie niet voorspellend is voor responsaantallen op

de vrije operante conditioneringstaak.

Een opvallend resultaat heeft betrekking op de hypothese opgesteld vanuit de

replicatie van Tricomi et al. (2009). Uit deze studie bleek dat men na overtraining geen

verschil toont in responsaantallen per seconde op een gedevalueerde beloning, wanneer

vergeleken met de waardevolle beloning. Dit geeft aan dat het gedrag ongevoelig is geworden

voor de waarde van de uitkomst die de respons (mogelijk) heeft, en wordt gezien als een

meting van gewoontegedrag. Dit is in contrast met de eendaagse training, waar er een

duidelijk verschil gevonden werd in responsaantallen tussen de waardevolle en de

gedevalueerde beloning. In de huidige studie kon dit niet gerepliceerd worden, er werd

namelijk geen verschil gevonden in responsaantallen op de gedevalueerde beloning tussen

beide condities. Beide condities toonden dezelfde mate van doelgericht gedrag. Opvallend

was echter dat er een significant verschil getoond werd in responsaantallen op de waardevolle

beloning tussen de condities, waarbij de eendaagse conditie hogere responsaantallen behaalde

dan de driedaagse conditie. Mogelijk toont deze afname in responsaantallen voor de

waardevolle beloningen een effect van de overtraining op de motivatie van de proefpersonen

Page 17: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

16

op de vrije operante conditioneringstaak, of reflecteert dit een verminderde wens voor het

ontvangen van de beloningen. Een andere mogelijkheid is dat het belonen van de

trainingsblokken mogelijk invloed heeft op responsaantallen van de extinctietest.

In dit onderzoek kon geen steun worden voor een mogelijk verband tussen

responsinhibitie en gewoontevorming. De hypothese dat algemeen inhibitievermogen

mogelijk samenhangt met het vermogen om automatische responsen te onderdrukken, werd

verworpen. Onduidelijk is echter of dit mogelijk is aangezien niet kon worden vastgesteld dat

er verschillen zijn tussen de condities in mate van habitueel reageren. Er is immers geen

sprake van verschil in automatisering van gedrag, zoals veronderstelt werd vanuit het

onderzoek van Tricomi et al. (2009). Alhoewel er op de extinctietest een significant verschil

gevonden werd in responsaantallen per seconde tussen de waardevolle en gedevalueerde

beloning voor beide condities, kon er geen significante verschil gevonden worden in

responsaantallen per seconde voor de gedevalueerde beloning tussen de condities. Hierdoor

kan gesteld worden dat er geen verschil is in de mate van automatisch gedrag tussen de

condities. Omdat er geen sprake is van een verschil in gewoontevorming, is het mogelijk dat

er geen verband gevonden is met algemeen inhibitievermogen. Indien er een mogelijk

verband is tussen responsinhibitie en gewoontevorming, is het huidige onderzoek er niet in

geslaagd om genoeg variantie in gewoontevorming te bewerkstelligen om dit verband aan te

tonen. Dit heeft mogelijk te maken met het aantal deelnemers dat onderzocht is.

Het behaalde aantal proefpersonen is substantieel te laag. Het berekende aantal

proefpersonen was 72, terwijl deze studie enkel 35 proefpersonen heeft geïncludeerd in de

statistische analyse. Dit heeft vooral invloed op de multipele regressieanalyse. Een

kernassumptie van deze statische methode is immers dat er een minimum aantal

proefpersonen per predictor moet worden toegevoegd aan de analyse, namelijk 15 datacases

per predictor. In de lange trainingsconditie bevonden zich maar acht proefpersonen, wat

Page 18: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

17

inhoudt dat deze assumptie geschonden werd. Bovendien bleek dat de normaalverdeling van

de afhankelijke variabele, het verschil in responsaantallen per seconde op de gedevalueerde

beloning tussen het laatste trainingsblok en de extinctietest, in de driedaagse conditie

significant afweek van normaal volgens de Shapiro-Wilk toets. Hieruit blijkt dat een groter

aantal proefpersonen nodig is om een effect te vinden. In deze studie werden, na exclusie van

outliers, 29 proefpersonen geïncludeerd bij de multipele regressieanalyse. De

toetsingsresultaten hebben in dit geval een lage generaliseerbaarheid, wat inhoudt dat er

mogelijk wel een effect gevonden zou worden wanneer dit aantal toe zou nemen. Een

suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook dat men een groter aantal proefpersonen

includeert, met name in de driedaagse conditie. Een andere mogelijkheid ligt in de

operationalisatie van overtraining. Een mogelijkheid zou zijn om de training, nu verdeeld over

drie dagen, op één dag uit te voeren. Dit zou enerzijds het aantal deelnemers kunnen verhogen

omdat dit minder interfereert met mogelijke verplichtingen van een deelnemers op één van de

drie dagen van het onderzoek. Anderzijds zou dit een invloed kunnen hebben op de motivatie

en concentratie van de deelnemer, gezien de taak relatief simpel is en ongeveer anderhalf uur

duurt.

Naar aanleiding van het huidige onderzoek kan voorlopig gesteld worden dat er geen

relatie is tussen responsinhibitie en gewoontevorming. Men moet echter wel rekening houden

met de generaliseerbaarheid en gebrek aan deelnemers van de huidige studie. Belangrijk is dat

men meer onderzoek doet naar responsinhibitie en de invloed op gewoontevorming. Hierbij

zal meer aandacht moeten worden besteedt aan het vormen van automatisch gedrag, en meer

proefpersonen worden toevoegt aan het onderzoek. Meer inzicht in de invloed van

responsinhibitie kan worden toegepast in onderzoek naar behandeling van verschillende

stoornissen en naar training voor het verminderen van ongezond of ongewenst gedrag. Indien

bijvoorbeeld gevonden zou word dat men met een sterk inhibitievermogen beter in staat is om

Page 19: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

18

automatische gedragsresponsen te onderdrukken, zou men het verbeteren van algemeen

inhibitievermogen kunnen toevoegen in trainingsprogramma’s voor een gezonde levensstijl.

Page 20: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

19

Referenties Adams, C. D., & Dickinson, A. (1981). Instrumental responding following reinforcer

devaluation. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 33(2), 109-121.

Bari, A., & Robbins, T. W. (2013). Inhibition and impulsivity: Behavioral and neural basis of

response control. Progress in Neurobiology, 108, 44-79.’

Boehler, C. N., Schevernels, H., Hopf, J.-M., Stoppel, C. M., & Krebs, R. M. (2014). Reward

prospect rapidly speeds up response inhibition via reactive control. Cogn. Affect.

Behav. Neurosci., 14, 593-609.

Botvinick, M., & Braver, T. (2015). Motivation and cognitive control: From behavior to

neural mechanism. Psychology, 66(1), 83.

Dagenbach, D., & Carr, T. H. (1994). Inhibitory processes in perceptual recognition:

Evidence for a centersurround attentional mechanism. Academic Press.

de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: A case

for animal–human translational models. Psychological Research PRPF, 73(4),

463-476.

de Wit, S., Corlett, P. R., Aitken, M. R., Dickinson, A., & Fletcher, P. C. (2009). Differential

engagement of the ventromedial prefrontal cortex by goal-directed and habitual

behavior toward food pictures in humans. The Journal of Neuroscience : The Official

Journal of the Society for Neuroscience, 29(36), 11330-

Everitt, B. J., Belin, D., Economidou, D., Pelloux, Y., Dalley, J. W., & Robbins, T. W.

(2008). Review. Neural mechanisms underlying the vulnerability to develop

compulsive drug-seeking habits and addiction. Philosophical Transactions of the

Royal Society of London.Series B, Biological Sciences, 363(1507), 3125-

Page 21: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

20

Logan, G. D., Schachar, R. J., & Tannock, R. (1997). Impulsivity and inhibitory control.

Psychological Science, 8(1), 60-64.

Luijten, M., Littel, M., & Franken, I. H. (2011). Deficits in inhibitory control in smokers

during a Go/NoGo task: An investigation using event-related brain potentials. PloS

One, 6(4), e18898.

Mole, T., Irvine, M., Worbe, Y., Collins, P., Mitchell, S., Bolton, S., et al. (2014). Impulsivity

in disorders of food and drug misuse. Psychological Medicine, , 1-12.

Nigg, J. T., Wong, M. M., Martel, M. M., Jester, J. M., Puttler, L. I., Glass, J. M., et al.

(2006). Poor response inhibition as a predictor of problem drinking and illicit drug use

in adolescents at risk for alcoholism and other substance use disorders. Journal of the

American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 45(4), 468-475.

Patton, J. H., Stanford, M. S., & Barratt, E. S. (1995). Factor structure of the barratt

impulsiveness scale. Journal of Clinical Psychology, 51(6), 768-774.

Perry, J. L., & Carroll, M. E. (2008). The role of impulsive behavior in drug abuse.

Psychopharmacology, 200(1), 1-26.

Svaldi, J., Naumann, E., Trentowska, M., & Schmitz, F. (2014). General and food‐specific

inhibitory deficits in binge eating disorder. International Journal of Eating Disorders,

47(5), 534-542.

Tricomi, E., Balleine, B. W., & O’Doherty, J. P. (2009). A specific role for posterior

dorsolateral striatum in human habit learning. European Journal of Neuroscience,

29(11), 2225-2232.

Van Strien, T., Frijters, J. E., Bergers, G., & Defares, P. B. (1986). The dutch eating behavior

questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating

behavior. International Journal of Eating Disorders, 5(2), 295-315

Page 22: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

21

Reflectie

(a) Ik ben begonnen met het uitvoeren van de follow-up analyses bij mijn hoofdanalyse en

de manipulatiecheck. Vervolgens ben ik de feedback op de inleiding en methode gaan verwerken.

Naar aanleiding van de feedback had ik besloten om te structuur van het gehele stuk aan te passen.

Dit vanwege het feit dat ik twee alinea’s had die over responsinhibitie gingen. De eerste alinea

was inleidend, de tweede onderdeel van mijn argumentatielijn mbt een mogelijke link tussen

responsinhibitie en gewoontegedrag. Nu is dit één alinea waarin dieper in wordt gegaan op

responsinhibitie, en vervolgens een overgang wordt gemaakt naar instrumenteel gedrag. Hierbij

kreeg ik feedback dat één van de referentie mogelijk niet de beste optie was voor het argument dat

ik probeerde te maken. Op basis hiervan heb ik besloten een onderzoek van Adams en Dickinson

(1985) toe te voegen. Vervolgens bleek ik in twee alinea’s informatie over de onderzoeksopzet

van Tricomi et al (2009) te geven. Dit heb ik verwerkt tot één alinea waarin het onderzoek van

Tricomi et al. wordt uitgelegd en vervolgens aangegeven wordt dat nog onduidelijk is of er een

relatie is tussen responsinhibitie en gewoontevorming. Vervolgens heb ik een paar kleine

aanpassingen gedaan in de methodesectie, in het bijzonder de materialen-sectie van de vrije

operante conditioneringstaak en de procedure-sectie. Daarna ben ik aan de slag gegaan met de

resultatensectie. Hier moesten nog aardig wat dingen aangepast en toegevoegd worden. Ik heb de

bespreking van de hoofdeffecten weggehaald, gezien het feit dat die weinig betekenen wanneer er

sprake is van een interactie-effect. Vervolgens ben ik begonnen aan het rapporteren van de

follow-up analyses. Ook in de resultatensectie is de structuur aangepast om eerst aandacht te

besteden aan de hypothese opgesteld vanuit de replicatie van Tricomi, en vervolgens de hypothese

die een koppeling maakt tussen responsinhibitie en gewoontevorming. Tabellen zijn verwijderd en

grafieken aanpast naar aanleiding van de feedback. Tot slot heb ik de discussieparagraaf

aangepast. Ook in dit onderdeel heb ik structuur aangepast conform de structuur van de

hypotheses. Naar aanleiding van de follow-up analyses moest ik een aantal uitspraken aanpassen.

Vervolgens heb ik een alinea toegevoegd, naar aanleiding van het commentaar dat mijn tweede

Page 23: De Rol van Inhibitie in Gewoontevorming

22

hypothese afhankelijk is van de uitkomst van de Tricomi-taak. Ik heb hier erg veel aandacht

besteed aan het beredeneren en het aanbrengen van een logische structuur in de argumentatielijn.

Vervolgens heb ik, ook naar aanleiding van de follow-up analyses, een aantal uitspraken

aangepast in de alinea mbt het lage aantal proefpersonen, en geprobeerd om een constructievere

suggestie te doen voor vervolgonderzoek.

(b) Ik vond dat het project in het algemeen goed is verlopen. Ik was van tevoren erg

sceptisch over het groepsaspect van het project, maar ik kan met zekerheid zeggen dat in deze

groep iedereen zijn steentje bij heeft gedragen. Ook vond ik dat we elkaar in iedere fase van het

project goed ondersteund hebben waar mogelijk. De dataverzameling was een leuke ervaring en

heeft mij meer inzicht gegeven in het wetenschappelijke onderdeel van de opleiding. Ook hierin

vond ik dat iedereen in de groep voldoende inzet heeft getoond. Wat minder goed verlopen is, is

het verzamelen van proefpersonen. Het is ons niet gelukt om een voldoende aantal deelnemers te

rekruteren.

(c) Ik denk dat de sterke punten van mijn onderzoeksverslag zijn dat het onderwerp goed

is afgebakend en duidelijk is wat wel en niet bekend is uit eerdere literatuur. Verder vind ik dat,

inmiddels, een heldere argumentatielijn wordt gepresenteerd. Een zwak punt van mijn

onderzoeksverslag is het verantwoorden van de gebruikte methode en het trekken van conclusies.

Ik heb gemerkt dat ik moeite heb met het overbrengen van mijn argumentatie, en dat het voor een

andere lezer erg onduidelijk kan zijn wat ik precies bedoel. Ik heb om deze reden ook meer

aandacht besteedt aan het helder formuleren van mijn bevindingen en rapporteren van de data-

analyse.

(d) Ik vond het erg interessant om rekening te houden met de ethische aspecten van het

onderzoek, in het bijzonder het aanvragen van het onderzoek bij de ethische commissie. Met

betrekking tot de deelnemers was het soms ongemakkelijk om metingen te doen van gewicht of

het aantal geconsumeerde snacks, maar we zijn hier vertrouwelijk mee omgegaan. Verder zijn van

alle deelnemers informed consent verzameld en heeft iedere deelnemers een debriefing gehad.