De rol van contemplatie bij het ... - theses.ubn.ru.nl
Transcript of De rol van contemplatie bij het ... - theses.ubn.ru.nl
1
De rol van contemplatie bij het ontwikkelen van de
benodigde doorleefde spiritualiteit van spiritueel
ongebonden geestelijk verzorgers
Een onderzoek naar de kenmerken en functies van contemplatieve
bronnen en methodes die een rol kunnen spelen bij het ontwikkelen en in
stand houden van de doorleefde spiritualiteit van spiritueel ongebonden
geestelijk verzorgers, met behulp van De kracht van het Nu van Eckhart Tolle als voorbeeld van een hedendaagse contemplatieve bron.
(Dit is een door mij in September 2008 gemaakte foto van een deel van de weg terug naar de oecumenische broedergemeenschap van Taizé in Frankrijk, vanuit de zogenaamde ‘Source of
silence’, een prachtige tuin bedoeld voor stilte en bezinning)
Masterscriptie Geestelijk Verzorging
Sefa de Veer, s1014544
Onder begeleiding van Ria van den Brandt
Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen
van de Radboud Universiteit Nijmegen
26717 woorden
September 2020
2
Verklaring van eigen werk
Hierbij verklaar en verzeker ik, Sefa de Veer, dat het voorliggende eindwerkstuk
getiteld “De rol van contemplatie bij het ontwikkelen van de benodigde doorleefde
spiritualiteit van spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers” zelfstandig door mij is
opgesteld, dat geen andere bronnen en hulpmiddelen dan die door mij zijn vermeld
zijn gebruikt en dat de passages in het werk waarvan de woordelijke inhoud of
betekenis uit andere werken – ook elektronische media – is genomen door
bronvermelding als ontlening kenbaar gemaakt worden.
Valkenburg, 16 September 2020.
3
Samenvatting
Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen (ontkerkelijking en
individualisering) heeft de geestelijke verzorging de afgelopen decennia ingrijpende
veranderingen ondergaan. Het religieuze karakter van het beroep als gevolg van een
ambtelijke zending is niet meer vanzelfsprekend, en steeds meer geestelijk verzorgers
beschrijven zichzelf als ‘spiritueel ongebonden’. Volgens de beroepscode is de
doorleefde spiritualiteit die van oudsher verbonden is aan het religieuze karakter van
geestelijke zorg echter nog steeds van belang. Doormiddel van een exploratie van
vakliteratuur worden de begrippen ‘contemplatieve bron’ en ‘contemplatieve methode’
uitgediept. Daarop volgt een beschrijving van de oorsprong en het karakter van
geestelijke zorg die het belang van contemplatie voor geestelijk verzorgers illustreert.
Contemplatieve bronnen en methodes blijken van belang te zijn voor het verwerven en
behouden van de benodigde doorleefde spiritualiteit, ook bij spiritueel ongebonden
geestelijk verzorgers. Aan de hand van de verzamelde theorie wordt tot slot
geïllustreerd hoe De kracht van het Nu van Eckhart Tolle, exemplarisch voor populaire
New Age literatuur, dienst kan doen als contemplatieve bron voor spiritueel
ongebonden geestelijk verzorgers, en op die manier bij kan dragen aan het ontwikkelen
en behouden van de benodigde doorleefde spiritualiteit.
4
Inhoudsopgave
1. Inleiding .................................................................................................................................. 6
1.1 Thema ............................................................................................................................... 6 1.2 Geestelijke verzorging in de moderne, seculiere tijd ......................................................7 1.3 Motivatie............................................................................................................................7 1.4 De kracht van het Nu van Eckhart Tolle ........................................................................ 8 1.5 Probleemstelling .............................................................................................................. 9 1.6 Doelstelling....................................................................................................................... 9 1.7 Begrippen ....................................................................................................................... 10 1.8 Onderzoeksvraag ........................................................................................................... 10 1.9 Methode ........................................................................................................................... 11 1.10 Opzet van de thesis ......................................................................................................... 11
2. Contemplatieve bronnen ....................................................................................................... 13
2.1 Contemplatie ................................................................................................................... 13 2.2 Contemplatie binnen de Christelijke traditie................................................................ 13
2.2.1 Monastieke contemplatie ....................................................................................... 13 2.2.2 Balans tussen actie en contemplatie ...................................................................... 14 2.2.3 Actieve en passieve contemplatie ........................................................................... 15
2.3 Enkele beschrijvingen van contemplatie binnen andere tradities .............................. 17
2.3.1 Tibetaans Boeddhisme ............................................................................................ 17 2.3.2 Japans Zen Boeddhisme ......................................................................................... 17 2.3.3 Jodendom & Islam ..................................................................................................18
3. Contemplatieve methodes .................................................................................................... 20
3.1 De actieve en de beschouwende component van contemplatie .................................. 20 3.2 Contemplatie in de praktijk .......................................................................................... 20 3.3 Functies van contemplatie ............................................................................................ 22 3.4 Overeenkomsten tussen contemplatieve praktijken ................................................... 22 3.5 Persoonlijke spiritualiteit versus institutionele kaders ............................................... 23 3.6 Contemplatieve vaardigheden ...................................................................................... 24
3.6.1 Van gewoonte naar inspanning ............................................................................. 24 3.6.2 Overgave van het ego ............................................................................................. 24 3.6.3 Passieve contemplatie ............................................................................................ 25 3.6.4 Identificatie met het verstand versus waarneming zonder oordeel. .................. 25
3.7 Werkdefinities ................................................................................................................ 26 3.8 Kenmerken en functies van contemplatie op een rij ................................................... 28
4. Geestelijke verzorging .......................................................................................................... 30
4.1 Achtergrond geestelijke verzorging .............................................................................. 30 4.2 Geestelijke zorg / Zingeving .......................................................................................... 31
4.2.1 Conceptualisatie van de begrippen ‘geestelijke’ en ‘zorg’ ..................................... 31 4.2.2 Zingeving en contingentie ...................................................................................... 31 4.2.3 Helen, bijstaan, begeleiden en verzoenen ............................................................ 32
4.3 Recente fasen en stromingen binnen de geestelijke verzorging ................................. 32 4.4 Het beroepsprofiel ......................................................................................................... 33
4.4.1 Definitie .................................................................................................................. 33 4.4.2 Competenties .......................................................................................................... 34
4.5 Een persoonlijk doorleefde spiritualiteit...................................................................... 35
4.5.1 De GVer als vertegenwoordiger van zijn eigen levensovertuiging? .................... 35
5
4.5.2 Bevoegdheid ........................................................................................................... 36 4.5.3 Ongebonden spirituele competentie ..................................................................... 36
5. Geestelijke verzorging en contemplatie .............................................................................. 38
5.1 Contemplatie en spirituele competentie ...................................................................... 38 5.2 Wat maakt contemplatie belangrijk voor geestelijk verzorgers? ................................ 39
5.2.1 De God van de pastor ............................................................................................. 39 5.2.2 Spirituele rolmodellen ........................................................................................... 40 5.2.3 Centreren en tijd vrijmaken om te bezinnen ........................................................ 40 5.2.4 Gods heil .................................................................................................................. 41 5.2.5 Contemplatie & Geestelijke Verzorging ................................................................ 42
5.3 Traditionele contemplatieve bronnen .......................................................................... 43 5.4 De New Age beweging ................................................................................................... 44
5.4.1 De 18e -eeuwse New Age beweging ....................................................................... 44 5.4.2 De New Age beweging in de 20e eeuw .................................................................. 46 5.4.3 New Age in de 21e eeuw ......................................................................................... 47 5.4.4 Populariteit van New Age literatuur ..................................................................... 48
6. De kracht van het Nu van Eckhart Tolle ............................................................................. 50
6.1 Over de auteur ................................................................................................................ 50 6.2 Korte beschrijving/ introductie van het boek ............................................................... 51 6.3 Godsbeeld en wereldbeeld.............................................................................................. 51
6.3.1 De gemanifesteerde wereld .................................................................................... 51 6.3.2 Tijd versus eeuwigheid .......................................................................................... 52 6.3.3 Vergankelijkheid .................................................................................................... 53
6.4 Mensbeeld ...................................................................................................................... 53
6.4.1 Het evolutionaire stadium van het denken en het ego ........................................ 53 6.4.2 Emoties ................................................................................................................... 54
6.5 Houding ten opzichte van wereldreligies en definitie van spiritualiteit .................... 55
6.5.1 Religies als wegwijzers naar het ongemanifesteerde ........................................... 55 6.5.2 God kennen versus God ervaren ........................................................................... 55 6.5.3 Poorten naar het ongemanifesteerde .................................................................... 56
6.6 Een doorleefde spiritualiteit met behulp van Eckhart Tolle ....................................... 56
6.6.1 Contemplatieve methodes ......................................................................................57 6.6.2 Het Nu versus het verstand ....................................................................................57 6.6.3 Het pijnlichaam .......................................................................................................57 6.6.4 Dualiteit versus je lichaam bewonen .................................................................... 58 6.6.5 Bezorgdheid over de toekomst en het verleden ................................................... 58 6.6.6 Negativiteit versus overgave .................................................................................. 58 6.6.7 Mededogen ............................................................................................................. 59 6.6.8 Aanvaarding ........................................................................................................... 59 6.6.9 Tolle en presentie ................................................................................................... 60
7. Conclusie ................................................................................................................................ 61
7.1 Spirituele competentie door middel van contemplatie ................................................ 61 7.2 Persoolijk reflectie over totstandkoming van deze thesis ........................................... 64
8. Bibliografie ............................................................................................................................ 65
6
1. Inleiding
1.1 Thema
Een van de belangrijkste eisen aan een geestelijk verzorger, is dat hij zijn spirituele
inspiratiebronnen kan benoemen, en dat hij een bepaalde rust en vrede uitstraalt. Met
andere woorden, een geestelijk verzorger moet over een ‘doorleefde spiritualiteit’
beschikken. Volgens emeritus hoogleraar Frans Maas (1946) stelde Meister Eckhart
(1260-1327) ooit dat de schepping, en dus ook de geschapen mens, slechts werkelijk te
begrijpen is in haar wezenlijk verband met God (Maas 2011, 13). Dit wezenlijk verband
tot God is waar het contemplatieve geestelijk leven zich op richt. Volgens Meister
Eckhart heeft die contemplatie echter pas kwaliteit als het actieve geestelijk leven
geïntegreerd wordt in deze beschouwing (Maas 2011, 20-21). Hij zag contemplatief
leven niet als een eindtoestand van geestelijk leven maar als een stap in de school van
het leven. Men ervaart in die fase nog een onderscheid tussen de ervaring van eenheid
met God en het dagelijks leven. De eindtoestand van het geestelijk leven is volgens
Meister Eckhart een ‘zorgzaam bij de dingen in het leven aanwezig zijn’ zonder erdoor
bezeten te worden (Maas 2011, 22). De mens die vanuit de vervoering van de
contemplatie terugkeert naar de aarde, zonder daarbij de Godsnabijheid te verliezen,
heeft de eindtoestand van het geestelijk leven bereikt (Maas 2011, 22-23). Een
dergelijke doorleefde spiritualiteit is mijns inziens nodig om geestelijke zorg te kunnen
verlenen, zonder daarbij uitgeput te raken, of opgeslokt te worden door het werk. Het
dient als inspiratiebron.
Van oudsher is de Bijbelse canon een belangrijke vorm-, waarde- en richtinggevende
inspiratiebron voor geestelijk verzorgers, maar er zijn ook nieuwere bronnen die deze
functie kunnen vervullen. Veel van deze bronnen zouden we onder de verzamelnaam
New Age literatuur kunnen scharen. In deze masterscriptie richten we ons
onderzoekvizier in hoofdstuk 6 dan ook op een wereldwijde bestseller uit de New Age
literatuur: The power of Now van Eckhart Tolle, verschenen in 1997. Dit boek van Tolle
heeft zijn relevantie in de afgelopen decennia bewezen, het is een wereldwijde
bestseller. Dat het boek populair onder velen is, waaronder ook geestelijk verzorgers,
lijkt te komen doordat het een inspiratiebron voor contemplatie is. Als dat het geval is,
hetgeen we in deze scriptie onderzoeken, kan het ook een hulpmiddel zijn bij het
ontwikkelen en behouden van een doorleefde spiritualiteit. Een dergelijk hulpmiddel
is mijns inziens van belang nu steeds minder geestelijk verzorgers een traditionele
religieuze achtergrond hebben.
De vooronderstelling van deze masterscriptie is dat de spiritueel ongebonden geestelijk
verzorger, net zoals de pastor vroeger, een contemplatieve bron nodig heeft. Vanuit
deze premisse wordt er vanuit verschillende perspectieven – aan de hand van een
aantal auteurs – nagedacht over diverse contemplatieve bronnen en contemplatieve
methodes (hoofdstuk 2 en 3), om vervolgens in te zoomen op de geestelijke verzorging
en de vereiste (spirituele) competenties (hoofdstuk 4) en de rol van contemplatie
binnen de geestelijke verzorging (hoofdstuk 5), uitlopend op een beschouwing over de
populariteit van New Age literatuur bij spiritueel ongebondenen. Tot slot onderzoeken
we aan de hand van een close reading van The power of Now – beter bekend als De
kracht van het Nu – van Eckhart Tolle of en hoe deze actuele New Age inspiratiebron
7
een bron voor contemplatie is (hoofdstuk 6). In hoofdstuk 7 trekken we onze
conclusies.
1.2 Geestelijke verzorging in de moderne, seculiere tijd
Er is sinds enige decennia een ontwikkeling gaande van uitsluitend religieus
georiënteerde geestelijk verzorgers met een zending van een kerkelijk genootschap,
naar een beroepsgroep waarbinnen veel geestelijk verzorgers zich niet meer thuis
voelen binnen een zendend genootschap (Schilderman 2015). Geestelijk verzorgers
noemen zichzelf steeds vaker onkerkelijk of kerkelijk ongebonden, niet-religieus,
spiritueel ongebonden of zelfs seculier. In hun werk komen geestelijk verzorgers
regelmatig in aanraking met menselijk lijden en ethische dillema’s en juist daarom is
bezinning of contemplatie belangrijk, gevoed door een wereldbeeld dat vorm, waarde
en richting kan geven aan het leven en het werk van de geestelijk verzorger. Met de
professionalisering van de beroepsgroep is het ook van belang om aandacht te besteden
aan de zogeheten ‘spirituele competentie’ van de geestelijk verzorger. Om de spirituele
competentie van niet gezonden geestelijk verzorgers te waarborgen, heeft de VGVZ
(Vereniging van Geestelijk VerZorgers) de Raad voor Institutioneel-Niet-Gezonden
Geestelijk Verzorgers (RING-GV) opgericht (VGVZ 2016).
De RING-GV is verantwoordelijk voor het waarborgen van de spirituele competentie
van spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers, maar hoe werk je nu eigenlijk aan die
spirituele competentie zonder institutionele kaders? De mystieke denkers uit de
christelijke traditie en het boeddhisme boden daarvoor van oudsher allerlei
contemplatieve methodes en oefeningen aan. Zowel individueel als in groepsverband.
New Age literatuur lijkt een belangrijke, nieuwe inspiratiebron te zijn voor spiritueel
ongebonden geestelijk verzorgers op het gebied van spiritualiteit. Met name de boeken
van Eckhart Tolle zijn populair, en worden ook door veel geestelijk verzorgers met een
ambtelijke zending graag gelezen.
Het New Age gedachtengoed heeft zijn populariteit waarschijnlijk mede te danken aan
haar eclecticisme. Het is een verzameling van ideeën of overtuigingen vanuit allerlei
religieuze, filosofische, sociale en wetenschappelijke tradities (York 2001, 363-64;
Campion 2015, 4). Onder hedendaagse, spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers, is
het ook gebruikelijk om op eclectische wijze met verschillende religieuze tradities om
te gaan. Deze geestelijk verzorgers laten zich inspireren door ideeën, teksten, muziek
en rituelen die bij verschillende tradities vandaan komen om zo hun eigen persoonlijke
levensbeschouwing en spiritualiteit vorm te geven, zonder institutionele kaders.
1.3 Motivatie
De motivatie voor deze scriptie is gebaseerd op een zeer persoonlijke vraagstelling.
Voor een geestelijk verzorger die net als ik geen persoonlijke waarde hecht aan
religieuze dogma’s, gewoontes of rituelen, en taalgebruik, zijn er allerlei manieren om
tot bezinning te komen. Het lezen van New Age literatuur is één van die manieren die
voor mij persoonlijk werkt. In de voorbereidende fase van deze thesis heb ik me in mijn
persoonlijke canon van New Age literatuur verdiept. De boeken die in mijn leven
belangrijk zijn geweest heb ik opnieuw gelezen, met in mijn achterhoofd de vraag wat
de rol van deze boeken is geweest in het ontwikkelen van mijn eigen ‘doorleefde
8
spiritualiteit’. Heel in het bijzonder werd ik bij het lezen gegrepen door het fenomeen
‘contemplatie’ dan wel ‘contemplatieve bron’. In deze thesis exploreer ik dit fenomeen
vanuit verschillende perspectieven en focus daarbij op het belang van contemplatieve
bronnen voor geestelijk verzorgers. Zo onderzoek ik op welke wijze New Age literatuur,
heel in het bijzonder The Power of Now van Eckhart Tolle, een verrijking kan
betekenen voor de levensbeschouwing van de spiritueel ongebonden geestelijk
verzorger.
Met dit explorerend onderzoek, aanvankelijk naar de rol van mijn eigen bronnen,
drong het belang van een doorleefde spiritualiteit pas echt tot me door. Daar waar ik
tijdens de eerste periode van mijn Master Geestelijke Verzorging nog geen helder beeld
had van mijn eigen spirituele bronnen, daar heeft dit onderzoek mij geholpen om mijn
eigen spiritualiteit beter te kunnen omschrijven. Het resultaat van deze zoektocht was
het herontdekken van mijn eigen spiritualiteit, waardoor deze transformeerde in een
‘doorleefde spiritualiteit’. Het verlangen ontstond om nieuwe geestelijk verzorgers te
helpen, die net als ik dat tot voor kort deed, zoeken naar hun eigen manier om een
doorleefde spiritualiteit te ontwikkelen, zonder institutionele kaders. Door ook in de
geschiedenis van het beroep te duiken en de relatie tussen contemplatie en geestelijke
verzorging in beeld te brengen (zie hoofdstuk 4 en 5) hoop ik de lezer te helpen zijn
eigen bronnen op te sporen en in te zetten.
1.4 The power of Now van Eckhart Tolle
Eeuwenlang lieten christelijke geestelijk verzorgers zich met name inspireren door
christelijke bronnen zoals de Bijbel of de Benedictijnse leefregel. Dat spreekt veel
geestelijk verzorgers nu niet meer aan, onder andere vanwege de dogma’s die ermee
geassocieerd worden. The power of Now van Eckhart Tolle is een nieuwe, toegankelijke
spirituele inspiratiebron voor zowel religieuze als niet religieuze mensen. In hoofdstuk
5 en 6 lezen we waarom zijn gedachtengoed onder de noemer New Age thuishoort.
De New Age beweging lijkt volgens Wouter J. Hanegraaff (1961), hoogleraar
Geschiedenis van de hermetische filosofie en verwante stromingen, op het eerste
gezicht een tegenbeweging te zijn van mensen die het niet eens zijn met de heersende
normen in de westerse samenleving, maar in essentie zijn de ideeën waarop ze zich
baseren afkomstig uit de grote wereldreligies (Lewis & Kemp 2007, 30). De beweging
lijkt verbonden met een sentiment dat eigenlijk al heel lang onder het volk leeft, en dat
zijn oorsprong vindt bij met name christelijke en gnostische ideeën. Er is, onder
invloed van de technologische revolutie en de wetenschap, de afgelopen eeuwen
langzaam maar zeker een scheiding ontstaan tussen hetgeen we rationeel gezien goed
vinden, en onze gevoelsmatige relatie met de wereld om ons heen en met dat wat ons
ontstijgt. Dat neemt niet weg dat veel mensen toch geloven in dingen die rationeel
gezien niet logisch zijn, of geneigd zijn een gevoel van bewustzijn te ervaren of dat
opzoeken, omdat de rationele wereld betekenis mist. De oude dogma’s van de
belangrijke wereldreligies worden door ons rationeel denken onderuitgehaald, maar
voor praktische, boeddhistische methodes om je verbonden te voelen met de rest van
de wereld staan we bijvoorbeeld wel open. Het christendom kent van oudsher echter
ook manieren om dat te bereiken. Niet voor niets heeft de New Age beweging ook
christelijke wortels.
9
Wie zich ooit in de leer van Meister Eckhart heeft verdiept, zal bij het lezen van Eckhart
Tolle dan ook veel Eckhartiaanse noties in een nieuw jasje tegenkomen. Hij heeft
zichzelf tenslotte niet voor niets naar hem vernoemd. Mijn keuze voor The power of
Now is deels gebaseerd op het feit dat Tolle duidelijk christelijke wortels heeft, net
zoals de geestelijke verzorging dat heeft. Hij weet zijn gedachtengoed echter zo te
brengen, dat het toegankelijk is voor niet-religieuze mensen. Bovendien maakt hij
aannemelijk dat de verschillende religies slechts wegwijzers zijn naar dezelfde
goddelijke realiteit en richt hij zich sterk op het individu, of in elk geval op de
persoonlijke ervaring. Dat past binnen onze huidige, individualistische maatschappij.
Tot slot laat hij zich ook duidelijk inspireren door de religieuze stromingen uit de
oosterse wereld die tegenwoordig populair zijn in het westen.
1.5 Probleemstelling
Verschillende bronnen tonen aan spiritueel zorgverleners contemplatieve bronnen
nodig hebben om in balans te blijven (Zuidberg 1997). Om echt beschikbaar te kunnen
zijn, moet je je kunnen opladen: het actieve leven vereist contemplatieve inspiratie en
draagkracht. New Age spiritualiteit, zoals die tot uiting komt in het boek van Tolle, lijkt
juist op die contemplatieve kant van het leven gericht. Maar is dat ook zo? En hoe ziet
dat er precies uit in het vocabulaire van Eckhart Tolle?
In het beroepsprofiel van de geestelijk verzorger wordt gesteld dat je als geestelijk
verzorger het transcendente moet vertegenwoordigen en uitdragen. De geestelijk
verzorger moet eruitzien als iemand die bewoner is van de wereld van de spiritualiteit.
De geestelijk verzorger moet daarvoor zijn eigen bronnen kennen, en de manier
waarop die zich verhouden tot het eigen levensverhaal. In de opleiding en bij toetsing
door de RING-GV wordt dit ook aan geestelijk verzorgers gevraagd. Maar hoe hou je
dat daarna levend? Hoe blijf je in contact met die bronnen? Bestaat er zoiets als een
richtlijn of een handleiding?
De traditionele canon resoneert niet meer met de spiritualiteitsbeleving van veel
nieuwe, niet-religieuze geestelijk verzorgers. Het zou interessant zijn om een beter
beeld te krijgen van bronnen waar je dan wel je inspiratie vandaan kan halen, om te
zorgen dat je wel de contemplatieve rust kan waarborgen die voor de grondhouding
noodzakelijk is, en wat de eigenschappen zijn die een dergelijke bron geschikt maken.
Zijn boeken als The power of Now bijvoorbeeld nieuwe, geschikte hulpmiddelen om
de spirituele vrijplaats te waarborgen? Kan het spiritueel vocabulaire van Eckhart Tolle
in The Power of Now een inspiratie voor contemplatie zijn? En op welke wijze dan?
1.6 Doelstelling
Het eerste doel van deze masterscriptie is het belang van contemplatie voor het eigen
leven en het werk van de geestelijk verzorger onder de aandacht te brengen. Om die
reden wordt er, zoals gezegd in 1.1, eerst vanuit verschillende perspectieven over
diverse contemplatieve bronnen en contemplatieve methodes nagedacht om
vervolgens in te zoomen op de geestelijke verzorging en de rol van contemplatie binnen
de geestelijke verzorging. Door in kaart te brengen aan welke criteria een
contemplatieve bron of methode moet voldoen om nuttig te zijn voor de geestelijk
verzorger, heeft de geestelijk verzorger die zich niet thuis voelt bij de traditionele
10
religieuze stromingen toch een richtlijn of een kader waarbinnen deze aan een
doorleefde spiritualiteit kan werken. Het bieden van een hulpmiddel, een richtlijn, of
inspiratie voor spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers om een doorleefde
spiritualiteit te ontwikkelen en te behouden is dan ook het hoofddoel. Daarnaast is het
de bedoeling om de geschiktheid van New Age literatuur als mogelijke contemplatieve
bron te analyseren, zodat helder wordt of dit een geschikt alternatief is voor de
traditionele canon.
1.7 Begrippen
In deze thesis wordt de volgende definitie van spiritualiteit gehanteerd, welke ontleend
is aan de Taskforce Spiritual Care:
De dynamische dimensie van het menselijke leven die verband houdt met de
wijze waarop personen (individu en gemeenschap) betekenis, doel en
transcendentie ervaren, tot uitdrukking brengen, en/of zoeken en de wijze
waarop zij verbonden zijn met het moment, met zichzelf, met anderen, met de
natuur, met datgene wat betekenisvol en/of heilig is (Nolan, et al. 2011, 88).
De begrippen ‘God’, het ‘universum’, het ‘al’, de ‘essentie van de wereld’, de ‘ultieme
waarheid’, de ‘alles omvattende energie’, het ‘zijn’, de ‘oorsprong’ en het ‘eeuwige’
worden door elkaar heen gebruikt door verschillende auteurs om ongeveer hetzelfde te
beschrijven: datgene wat wordt waargenomen bij contemplatie, de realiteit achter de
voorwerpen of vormen van het aardse leven, de zin of reden van ons bestaan. Ik heb de
methodische keuze gemaakt, ondanks de verwarring die hierdoor kan ontstaan, de
begrippen van de auteurs over te nemen, om zo dicht mogelijk bij de bedoeling van de
geraadpleegde bronteksten te blijven.
1.8 Onderzoeksvraag
Deze thesis betreft een onderzoeksvraag naar de aard en de kenmerken van
contemplatieve bronnen of methodes, los van kerkelijke tradities, bedoeld om
geestelijk verzorgers zonder religieuze achtergrond te informeren over- en inspireren
bij het ontwikkelen van de ‘doorleefde spiritualiteit’ op basis waarvan zij hun werk
volgens de beroepsstandaard horen te doen. Mijn vooronderstelling daarbij (zie ook
1.1) is dat contemplatieve bronnen of methoden een belangrijke rol spelen in het
ontwikkelen en behouden van een doorleefde spiritualiteit, met name bij spiritueel
ongebonden geestelijk verzorgers.
Hoofdvraag
Welke rol kunnen contemplatieve bronnen of methodes spelen bij het ontwikkelen en
in stand houden van de doorleefde spiritualiteit die gevraagd wordt van (spiritueel
ongebonden) geestelijk verzorgers, wat zijn de kenmerken en functies van deze
contemplatieve bronnen of methodes, en kunnen we naar aanleiding daarvan stellen
dat The power of Now van Eckhart Tolle illustratief is voor een hedendaagse
contemplatieve bron?
11
Deelvragen
1. Wat is contemplatie?
2. Wat zijn kenmerken en functies van contemplatieve bronnen/ methodes?
3. Wat is de relatie tussen contemplatie en geestelijke verzorging?
4. Hoe kan contemplatie bijdragen aan het ontwikkelen en in stand houden van
de benodigde doorleefde spiritualiteit?
5. Is De kracht van het Nu van Eckhart Tolle illustratief voor een hedendaagse
contemplatieve bron/ methode die behulpzaam kan zijn bij het werken aan
een doorleefde spiritualiteit en spirituele competentie? Waaruit blijkt dat?
1.9 Methode
Om de hoofd- en deelvragen te kunnen beantwoorden, hebben we gekozen voor een
verkennend dan wel exploratief literatuuronderzoek. Om de huidige stand van zaken
wat betreft theorievorming in kaart te brengen is vak- en onderzoeksliteratuur
geraadpleegd over contemplatie, over (de geschiedenis van) geestelijke verzorging, en
over de New Age beweging. Naast de weliswaar beperkte maar intensieve bestudering
van de vakliteratuur is gekozen voor een tekstuele analyse van The Power of Now van
Eckhart Tolle. Aangezien het om de relevantie van de tekst voor Nederlandstalige
geestelijk verzorgers gaat, heb ik daarbij voor de Nederlandse tekst gekozen en – indien
relevant – de Engelse term tussen haakjes gezet.
De keuze voor de The Power of Now van Eckhart Tolle komt voort uit de enorme
populariteit van dit boek. Het boek was volgens Wikipedia ‘één op de New York Times-
bestsellerlijst’ en is in ‘meer dan dertig talen’ vertaald. De Nederlandse Wikipedia-
pagina over Eckhart Tolle, geraadpleegd op 14 September 2020, meldt dat de
Amerikaanse televisiepresentatrice Oprah Winfrey The Power of Now als een van haar
favoriete boeken beschouwt (Wikipedia-bijdragers). In hoofdstuk 5 lezen we waarom
The Power of Now een representatief boek is voor de New Age Beweging.
1.10 Opzet van de thesis
In paragraaf 1.1 hebben we een korte opzet van de hoofdstukindeling van deze
masterscriptie gegeven. Dit betekent dat we in het volgende hoofdstuk – hoofdstuk 2
– beginnen met beschrijvingen van datgene wat contemplatie volgens de verschillende
religieuze tradities inhoudt. Hoofdstuk 3 is gericht op het vaststellen van
werkdefinities. In dit hoofdstuk wordt uitgebreid ingegaan op kenmerken en functies
van contemplatieve bronnen en methodes. Om de relatie tussen contemplatie en
geestelijke verzorging te verhelderen gaan we in hoofdstuk 4 eerst naar de geschiedenis
van het vak geestelijke verzorging kijken, om vervolgens aan de hand van het
beroepsprofiel de hedendaagse geestelijke verzorging in kaart te brengen. Wat
contemplatie met de beroepspraktijk van de geestelijk verzorger verbindt, lezen we in
hoofdstuk 5, waar we ook dieper op de hedendaagse contemplatieve bronnen van
geestelijk verzorgers ingaan. Dit hoofdstuk eindigt met een introductie in het New Age
gedachtengoed. In hoofdstuk 6 volgt de analyse van The power of Now, op basis
waarvan we gaan kijken of het boek illustratief is voor een hedendaagse contemplatieve
12
bron of methode. Hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de belangrijkste bevindingen bij
wijze van conclusie, om uiteindelijk af te sluiten met een persoonlijke reflectie.
13
2. Contemplatieve bronnen
2.1 Contemplatie
Om te kunnen onderzoeken of populaire New Age literatuur geschikt is als
contemplatieve bron voor geestelijk verzorgers zullen we eerst kort in moeten gaan op
de vraag wat contemplatie precies is. In dit hoofdstuk wordt contemplatie beschreven
en gedefinieerd vanuit verschillende perspectieven: het christendom, enkele andere
grote religies en de wetenschap. Hierop volgt de conceptualisatie voor het vervolg van
deze thesis. Er komen namelijk allerlei begrippen aan bod die op een vergelijkbare
manier worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld meditatie en reflectie. Deze begrippen
worden uiteengezet en gedefinieerd. Ten slotte volgt een overzicht van kenmerken en
functies van contemplatie.
Contemplatie bestond, volgens Kees Waaijman, voordat het binnen de Christelijke
traditie geïntegreerd werd, al in de Hellenistische wereld. Waaijman (1942) is een
vooraanstaand wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van spiritualiteit en
mystiek, waar hij als Karmeliet een bijzondere interesse voor heeft. In de oude filosofie
werd contemplatie volgens Waaijman gezien als het doel van het menselijke bestaan,
het hield in dat werd gezocht naar de ultieme waarheid, naar het goede en naar eenheid
of harmonie met het ‘Ene’ (Waaijman 2000, 341-43). Waaijman geeft de volgende
definitie: ‘‘Contemplatie is … : zich begeven in een waarnemingsruimte om daar
aandachtig de bewegingen van het goddelijke te schouwen (Waaijman 2000, 341)’’. In
de Hellenistische wereld werd gedacht dat contemplatie in een ascetische levensstijl
het beste tot haar recht zou komen (Waaijman 2000, 342). Het was in die tijd dus
voornamelijk een kwestie van schouwen die weinig met het normale dagelijkse leven
te maken had. In de volgende paragraaf zullen we zien hoe daar binnen het
Christendom verandering in kwam.
2.2 Contemplatie binnen de Christelijke traditie
2.2.1 Monastieke contemplatie
Het bieden van een soort richtlijn voor het goede leven is een belangrijk aspect van
levensovertuigingen of religies. Een contemplatieve bron is een bron die ons iets vertelt
over de aard van het leven en de wereld, en over de rol van de mens daarin. Het
contempleren of bezinnen daarop kan vorm en richting geven aan het aardse leven.
Aandacht voor de eenheid van praktijk (dagelijkse activiteiten) en contemplatie werd
dan ook in het vroege Christendom toegevoegd aan de Hellenistische filosofie, teneinde
beter bij het christelijke referentiekader aan te kunnen sluiten (Waaijman 2000, 341-
42).
Benedictijner monnik, hoogleraar en onderzoeker op het gebied van liturgie en
ritualiteit Thomas Quartier (1972) beschrijft in zijn onderzoek naar spirituele
ervaringen van mensen die kloosters bezoeken contemplatie vanuit de Benedictijnse
traditie (Quartier 2014, 271). Hij stelt dat de spirituele route van contemplatie een
voorwaarde is voor de theologische verdieping van het geloof. Volgens Quartier is een
houding van luisterende alertheid de basis van het contemplatieve leven van
monniken. Openheid voor onszelf en voor elkaar leidt tot transcendente openheid
14
(Quartier 2014, 272-73). Quartier staat daarin niet alleen. Ook David Steindl-Rast
(1926), Benedictijner monnik en belangrijk auteur op het gebied van de boeddhistisch-
christelijke dialoog, stelt dat in een Benedictijns klooster tijd en plaats worden
vormgegeven door de regels. Alles is zo ontworpen en georganiseerd dat het je helpt
‘aanwezig’ te zijn, om echt te ‘zijn’ waar je bent (Walker & Naropa 1987, 24).
Contemplatie kan verbonden zijn aan bepaalde plekken waar men gericht is op
contemplatie en waar je ‘naar binnen kunt bewegen’, schrijft ook Quartier (Quartier
2014, 272-73). Elémire Zolla (1926-2002), filosoof, godsdiensthistoricus en
wetenschapper op het gebied van de mystiek en esoterische doctrines, beschrijft net als
Quartier en Steindl-Rast dat bepaalde bijzonder betekenisvolle plaatsen een gevoel van
ontzag en verwondering kunnen oproepen. Hij heeft het dan niet per se over kloosters
of heilige plekken maar over bijzonder mooie of indrukkwekkende, natuurlijke
verschijnselen of uitzichten (Ibis & Marculescu 1978, 108). Een dergelijk gevoel van
ontzag of verwondering is verwant aan een contemplatieve staat. We kunnen dus
stellen dat het er volgens deze auteurs toe doet waar je contempleert, er zijn plekken
die contemplatie kunnen bevorderen. In de volgende paragraaf gaan we echter juist in
op de rol van contemplatie in het dagelijks leven.
2.2.2 Balans tussen actie en contemplatie
Contemplatie is volgens Quartier een kwestie van doordringen tot de binnenste lagen
van de menselijke persoon tijdens dagelijkse activiteiten. Voor iemand die volgens de
Benedictijnse traditie leeft, is alles wat men in het leven doet dan ook een
contemplatieve praktijk. Deze praktische oriëntatie vraagt om een balans tussen
bidden, lezen en werken (Quartier 2014, 279-80). Het ‘vita activa’ (actieve leven) en
het ‘vita contemplativa’ (beschouwende leven) moeten op elkaar afgestemd worden.
Het zoeken en verheerlijken van God staan centraal in het monastieke leven, stelt
Quartier, niet het vinden van God (Quartier 2015, 22). Hij verwijst in zijn artikel over
kloostertijd naar de volgende definitie van Waaijman om het belang van contemplatie
voor het dagelijks leven te benadrukken: ‘‘Contemplatie is … : zich begeven in een
waarnemingsruimte om daar aandachtig de bewegingen van het goddelijke te
schouwen (Waaijman 2000, 341).’’ Die zorgvuldig uitgespaarde ruimte en tijd mag
volgens Quartier namelijk niet los komen te staan van het gewone leven. In een
contemplatieve houding staan het mystieke en het concrete leven met elkaar in
verband. Het doel van de monastieke activiteiten is ‘het zielenheil’. De contemplatieve
levenshouding kenmerkt zich daarbij door een ontvankelijke opstelling en niet door
het nastreven van een doel (Quartier 2015, 26-28).
De trappist Thomas Merton (1915-1968), een belangrijk hedendaags mysticus, schrijft
dat wij mensen door ons doopsel vergoddelijkt zijn. Christus heeft volgens hem
bezitgenomen van onze zielen en onze lichamen. Dit goddelijke leven in ons blijft
echter verborgen of slapend in ons als we niet ascetisch leven, aan liefdadigheid doen
en contempleren. In zijn ogen is contemplatie een manier om actief het goddelijke in
ons te vernieuwen, en afstand te nemen van alles wat niet te vergoddelijken is (Merton
& Shannon 2003, 40-41). Volgens Merton is christelijke contemplatie gebaseerd op
geloof in het mysterie van de Vader en de Zoon die aanwezig zijn in elkaar, zowel
15
transcendent als immanent (Merton & Shannon 2003, 44). Hij bedoelt daarmee dat
we ons door middel van contemplatie bewust worden van de aanwezigheid van God in
onszelf. In de volgende paragraaf gaan we in op de rolverdeling die Merton binnen dat
proces toekent aan God en aan de mens.
2.2.3 Actieve en passieve contemplatie
Merton, die als voorstander van de oecumene regelmatig contact had met
vertegenwoordigers van andere religies, maakt in zijn vrij traditionele opvattingen over
contemplatie een interessant onderscheid tussen een passieve en een actieve vorm van
contemplatie. De passieve vorm is een soort intuïtief kennen van ons spirituele zelf en
van God in onszelf. Dit is geen gevolg van de inspanning van de mens, noch kan de
mens hier zelf invloed op uitoefenen, omdat bij passieve contemplatie de ‘activiteit’
vanuit God in ons komt. Actieve contemplatie vindt volgens Merton ook in ons plaats,
maar hier kunnen we wel zelf invloed op uitoefenen (Merton & Shannon 2003, 57).
Passieve en actieve contemplatie verhouden zich volgens Merton als volgt tot elkaar:
Normally, a life of active contemplation prepares a man for occasional and
unpredictable visits of infused or passive contemplation. Also, active
contemplation can never attain the depth and the purity of infused
contemplation, which, in its purest form, takes place entirely without conceptual
mediation (Merton & Shannon 2003, 57-58).
Bij actieve contemplatie ga je volgens Merton op zoek naar de bedoeling van God in
gebeurtenissen en probeer je jezelf in harmonie te brengen met wat God wil (Merton &
Shannon 2003, 58). Dit laatste is een zeer bruikbare definitie bij het onderzoeken van
contemplatie buiten de christelijke traditie, want wie of wat God precies is maakt in dit
geval niet zoveel uit. Een allesomvattende energie, de natuur, de Boeddhanatuur en elk
ander betekenissysteem omvat ideeën over de bedoeling van ons bestaan waarmee we
onszelf actief in harmonie kunnen proberen te brengen.
Het idee van een vorm van ‘passieve’ contemplatie, waarin datgene waarin we geloven
ook een actieve rol heeft, of kan hebben, zou niet geschikt zijn als een overkoepelende
definitie van contemplatie binnen deze thesis. Het is echter wel interessant om dit
passieve aspect mee te nemen als een kenmerk of functie van contemplatie. Het kan
dus om een God gaan, waar we wel of niet een persoonlijke relatie mee hebben, maar
bijvoorbeeld ook om een Boeddhanatuur of een ander wereldbeeld wat een rol speelt
in de contemplatieve praktijk.
David Torevell, theoloog en docent aan de Liverpool Hope University, schrijft het
volgende over passieve contemplatie:
In order to have knowledge of the self, one has to step outside the self though a
contemplative experience which exposes the false self as that which is self-
constructed or constructed by others; in the process it swings the emphasis on
the ground of being. It demands that we see ourself and indeed all other selves
in relation to the One who is both our inner and outer centre. As we come to
16
remember and recognise this, we see that our deepest centre, the most intimate
source from which our identity flows, is in us but not of us (Torevell 2006, 42).
Hij bevestigt daarmee het idee van Merton dat contemplatie ‘in ons’ plaatsvindt, en dat
hetgeen gecontempleerd wordt hier een belangrijke rol in speelt.
Torevell beschrijft het verschil tussen ‘meaning’ en ‘purpose’ om duidelijk te maken
wat contemplatie is. Hij stelt dat we tegenwoordig vooral bezig zijn met het doel
(purpose) van het leven en amper met de ‘betekenis’ (meaning) ervan. Net als ‘dansen’
is ‘leven’ niet iets wat je doet om je doel te bereiken. De ‘betekenis’ van het dansen zit
in het dansen zelf. Je danst niet om te hebben gedanst, maar om te dansen. Mensen
zijn echter een groot deel van hun leven bezig dingen te doen gericht hun ‘purpose’. Als
de betekenis van het bereiken van die doelen echter niet aanwezig of bekend is, dan zal
het bereiken van de doelen weinig voldoening geven, en zal het leven oppervlakkig zijn,
zo stelt Torevell. Een contemplatieve houding is dus bedoeld om je bewust te worden
van de ‘betekenis’ van alles in het universum, inclusief jezelf. Iemand die contempleert
is niet ergens naar op zoek, er is geen behoefte die bevredigd moet worden, hij is
tevreden met wat hij is omdat hij zijn rol en betekenis in het goddelijke geheel ervaart
(Torevell 2006, 33-35).
Uit een essay van de katholieke schrijver Edward Ingram Watkin (1888-1981) wordt
duidelijk, dat onder de verschillende door hem geraadpleegde auteurs, geen volledige
overeenstemming is over de definitie van passieve contemplatie in relatie tot actieve
contemplatie. De discussie zit hem onder andere in het feit dat passieve contemplatie,
volgens sommigen, niet per se een andere vorm van contemplatie is dan de actieve
vorm, maar eerder een andere fase aan lijkt te duiden in het contemplatieve proces.
Andere auteurs zien het als een gevolg van actieve contemplatie. Passieve contemplatie
is dus niet echt ‘passief’, want de inspanningen die van tevoren door de mens verricht
moeten worden – in de vorm van actieve contemplatie en het cultiveren van deugden
–, zijn een belangrijke voorwaarde. Zonder deze inspanningen kan een mens niet
‘verlicht’ worden door God, zo stelt Watkin (Watkin 1945, 102-23).
Quartier constateert dat deze begripsverwarring inherent is aan hedendaagse
pluriforme samenlevingen waarin contemplatie vele vormen kan aannemen (Quartier
2014, 272-73). Hij schrijft hier het volgende over:
Het concrete leven in de tijd heeft wel degelijk met de eeuwigheid te maken, …
Dit inzicht kan echter alleen maar groeien als mensen in staat zijn om
verschillende dimensies van de werkelijkheid in hun samenhang te bekijken,
verschillende perspectieven en optieken te synthetiseren, en dat is letterlijk de
betekenis van het woord ‘contemplatie’. (Quartier 2015, 25)
In de volgende paragraaf volgen, omdat ik me aansluit bij deze denkrichting van
Quartier, verschillende beschrijvingen van contemplatie vanuit het perspectief van het
Tibetaans Boeddhisme, het Zenboeddhisme, het Jodendom en de Islam.
17
2.3 Enkele beschrijvingen van contemplatie binnen andere tradities
2.3.1 Tibetaans Boeddhisme
Waar in de Benedictijnse traditie de term contemplatie of contemplatief leven duidt op
een combinatie van werken, lezen en bidden, worden in de traditie van het Tibetaans
Boeddhisme de begrippen contemplatie en actie door Lobsang Phuntsok Lhalungpa uit
elkaar gehaald (Ibis & Marculescu 1978, 30-31). Lhalungpa (1926-2008) was een
monnik, in dienst van de Tibetaanse overheid en van de Dalai Lama, die zijn leven heeft
toegewijd aan het behouden van de spirituele en culturele Tibetaanse tradities. Hij
stelde dat mensen die de weg van de Boeddha willen volgen zich in eerste instantie de
doctrines eigen moeten maken, oftewel de juiste blik op de waarden en doelen van het
menselijk leven verwerven. Het tweede aspect van de weg van de Boeddha is dan
contemplatie, en het derde is actie (Ibis & Marculescu 1978, 29-31).
Contemplatie begint volgens Lhalungpa met reflectie, observatie en onderzoek, en
eindigt bij meditatieve concentratie. Tijdens de meditatieve concentratie gaat de
aandacht uit naar de tijdens het zelfonderzoek verzamelde informatie. Het is de
bedoeling om dagelijks te trainen op de drie principes voor het trainen van de geest:
het ware doel en de waarde van het eigen menselijk bestaan, de vergankelijkheid van
alle dingen inclusief de zekerheid dat je vroeg of laat zult sterven, en tot slot de
onvermijdelijkheid van het effect dat volgt op elke soort actie, in dit leven of in een
volgend leven. Het doel van deze meditatie is volgens Lhalungpa het bewustzijn te
zuiveren van alles wat schadelijk is en het ontwikkelen van een moreel bewustzijn (Ibis
& Marculescu 1978, 30-31). Lhalungpa beschrijft dat de actieve component van de weg
van de Boeddha de toepassing van tien positieve voorschriften behelst, en tegelijk het
vermijden van tien negatieve voorschriften. Actie en contemplatie zijn beide onmisbaar
want zonder de ondersteuning van empirische kennis kan de significantie van de
heilige waarheid niet begrepen worden stelt hij (Ibis & Marculescu 1978, 32).
2.3.2 Japans Zen Boeddhisme
Toshihiko Izutsu (1914-1993) was een Japans talenwonder, vloeiend in dertig talen.
Izutsu deed linguïstisch onderzoek naar traditionele metafysische teksten, met het oog
op het ontwikkelen van een meta-filosofische benadering van vergelijkende
godsdienstwetenschappen. Hij probeerde met zijn werk aan te tonen dat veel religieuze
overtuigingen, in verschillende vormen, ook in de metafysica van andere godsdiensten
voorkwamen. In het Japans Zen Boeddhisme word het intellect of het denken, volgens
Izutsu, in eerste instantie niet getraind maar juist vermeden (Ibis & Marculescu 1978,
49). Het Zen Boeddhisme gaat er volgens hem van uit dat we beschikken over een
Boeddhanatuur die puur en goed is. Het is de bedoeling dat we ons daar bewust van
worden en dat kan alleen door middel van meditatie, als we alle inmenging van het
intellect uitschakelen. Het denken moet volledig uitgeschakeld worden om de echte
realiteit waar te kunnen nemen en verlicht te raken. Pas als verlichting bereikt is gaat
het denken weer een rol spelen (Ibis & Marculescu 1978, 51-52). Izutsu stelt dat in het
Zen Boeddhisme de overtuiging bestaat dat bij alle menselijke gedachtes een ‘ik’ of ‘ego’
een rol speelt. Onze Boeddhanatuur is één met alle dingen in het universum, en daar
kunnen we ons niet van bewust zijn als we nadenken, want het bestaan van een eigen
18
ego of identiteit leidt tot dualiteit tussen het zelf en het niet-zelf (Ibis & Marculescu
1978, 53-54).
Zen maakt volgens Izutsu daarom een onderscheid tussen ‘bewustzijn-van’ en
‘bewustzijn’. In het geval van bewustzijn is er geen sprake van een persoon die zich
bewust is van de externe wereld, maar van die hele wereld die zich bewust wordt van
zichzelf door middel van die persoon (Ibis & Marculescu 1978, 54). Als deze vorm van
bewustzijn bereikt is, dan gaat het verstand wel weer een rol spelen stelt hij, een grote
rol zelfs, in de vorm van mindfulness. Het Zen Boeddhisme gaat er van uit dat in een
staat van mindfulness een ander soort denken mogelijk is, waardoor bovennatuurlijke
kennis bewust kan worden die normaal onbewust zou blijven (Ibis & Marculescu 1978,
56). Het doel van Zen meditatie is volgens Izutsu dus niet het leegmaken van het hoofd
maar het activeren van een intensieve, geconcentreerde vorm van denken die
plaatsvindt op een ander bewustzijnsniveau (Ibis & Marculescu 1978, 70). Net als
andere vormen van contemplatie is Zen meditatie of mindfulness dan ook een manier
om ons bewust te worden van datgene wat we als goddelijk, heilig, of transcendent
beschouwen en om de ware aard daarvan beter te kunnen begrijpen.
2.3.3 Jodendom & islam
In de drie grote abrahamitische godsdiensten staat het principe centraal dat er één
God, goddelijke waarheid of energie is, er bestaat geen tweede of gelijke van. We lazen
eerder in dit hoofdstuk al dat christelijke contemplatie gericht is op de bewustwording
van God in onszelf en in de wereld. In het jodendom en de islam geldt hetzelfde: er is
maar één God die uniek en universeel is. Volgens Leo Schaya (1916-1985),
wetenschapper op het gebied van de metafysische doctrines van het Oosten en het
Westen, onderscheiden het jodendom en de islam zich wel van het boeddhisme, in die
zin dat ze geen pantheïstisch godsbeeld of wereldbeeld hebben. De wereld of het
universum wordt wel gezien als voortgebracht door God, maar niet als zijn totale wezen
(Ibis & Marculescu 1978, 164).
In de abrahamitische godsdiensten bestaat ook het idee van een vorm van contemplatie
voorbij het denken en voorbij de vormen. In de christelijke mystiek spreken ze hier ook
wel van het doordringen tot de mystieke duisternis van het niet-weten, om verenigd te
worden met Hem (God), die niet te begrijpen of te kennen is, aldus Schaya. Een
toestand van passieve contemplatie die te vergelijken is met mindfulness in het Zen
Boeddhisme. In Kabbala heet dit volgens Schaya de ‘annihilation of existence in the
divine Nothingness’, oftewel de ‘opheffing van het bestaan in het goddelijk Niets’. Het
impliceert het uitschakelen van de menselijke rede, teneinde tot echte contemplatie te
kunnen komen, oftewel tot ‘Nothingness’. De hoogste kabbalistische vorm van
contemplatie is volgens hem niet positieve wijsheid of visie, maar met het beste,
puurste en hoogste van jezelf verbonden zijn aan Hem, die niet gekend kan worden
door kennis (Ibis & Marculescu 1978, 166-67). De weg naar God is volgens de
kabbalistische traditie in eerste instantie een gedragsstijl, een vorm van zelf-oriëntatie,
en in mindere mate een bewustwordingsproces stelt Waaijman (Waaijman 2000, 352).
Schaya schrijft verder dat het stadium, voorbij alle bevestiging en ontkenning, waar
alle bestaan en niet bestaan is uitgewist, door de soefi’s ‘extinction of extinction’
19
genoemd wordt (Ibis & Marculescu 1978, 167). Hier is de mens niet langer menselijk
of wezenlijk, maar transformeert hij in een soort supermens zonder vorm, in een soort
donkere wolk waar volgens de profeet Mohammed Allah verbleef voor hij de wereld
creëerde. Deze verlichte duisternis voorbij alles wat met creatie te maken heeft, wordt
in het soefisme het Ongemanifesteerde genoemd, zo stelt Schaya (Ibis & Marculescu
1978, 167). Allah zou tegen Mohammed gezegd hebben dat hij (Allah) een verborgen
schat was die de wens had gekend te worden en dat hij daarom de wereld heeft
gecreëerd. Hij daalde af vanuit ‘niet-zijn’ naar het ‘zijn’ waardoor hij zichzelf kon
kennen. Hemel en aarde zijn volgens Schaya in de islam met elkaar verbonden door
het zogenaamde ‘rechte pad’ tussen God en de mens (Ibis & Marculescu 1978, 168).
Het rechte pad bewandel je door je bepaalde deugden eigen te maken, kennis te
verwerven, te bidden of mediteren enzovoort, oftewel door middel van contemplatie
en actie.
20
3. Contemplatieve methodes
In dit hoofdstuk worden verschillende visies op contemplatie beschreven, met als doel
om – aan het einde van dit hoofdstuk – tot een bruikbare werkdefinitie te komen, die
los staat van bepaalde religieuze stromingen voor (zover dat mogelijk is).
3.1 De actieve en de beschouwende component van contemplatie
Volgens psycholoog en onderzoeker Thomas G. Plante (1960), die onderzoek doet naar
het effect van spiritualiteit en religiositeit op de menselijke gezondheid, beschikken alle
grote religies en spirituele tradities over contemplatieve technieken (Plante 2010, 2).
Merton beschreef contemplatie als het evenwichtig afstemmen van het mystieke en het
concrete leven. Ongeveer hetzelfde zagen we bij Quartier. In Contemplation and Action
in World Religions schrijft Shojun Bando (1932-2004) over het duale aspect van
spiritualiteit. Bando was een Japanse wetenschapper, auteur en Shin-boeddhistisch
priester, in het Westen vooral bekend van zijn correspondentie met Thomas Merton.
Bando stelt ook dat deze dualiteit inherent is aan alle religies (Ibis & Marculescu 1978,
18).
Als een mens onbaatzuchtig is, of vrij van ego, een ultieme deugd in elke religie, dan
neemt hij volgens Bando een goddelijke eigenschap aan. Het is echter niet de bedoeling
om het fysieke leven ondergeschikt te maken aan het mystieke. Het boeddhistische
principe van de middenweg is hier een goed voorbeeld van: gehechtheid aan verlichting
is net zo kwalijk als gehechtheid aan de materiële wereld (Ibis & Marculescu 1978, 18-
19).
Bando vergelijkt ons verstand met een kopje. Als het kopje gevuld is met ego, ook al is
het maar een restje, dan kan het ook niet helemaal gevuld worden met de genade van
God, of volledig ‘verlicht’ raken (Ibis & Marculescu 1978, 22). In het Tibetaans
boeddhisme is, volgens Lhalungpa, ‘verlichting’ de bevrijding van illusie. Hoe dieper
het niveau van contemplatie, hoe meer we ons bewust worden van de ware aard van
dingen, hoe minder gewelddadig onze woorden en daden worden. In de laatste stadia
voor verlichting bereikt de leerling zijn volle menselijke potentieel: de ‘ogen’
contempleren op de ultieme wijsheid en de ‘benen’ volgen het pad conform die wijsheid
(Ibis & Marculescu 1978, 28-29). Ook hier heeft spiritualiteit dus duidelijk een actieve
en een beschouwende component.
3.2 Contemplatie in de praktijk
In zijn werk over contemplatie en actie in het jodendom en de islam maakt Schaya een
verschil tussen spirituele meditatie en contemplatie, hetgeen vergelijkbaar is met het
verschil tussen ‘bewustzijn-van’ en ‘bewustzijn’ in het Zenboeddhisme. Spirituele
meditatie is volgens Schaya verbonden aan het verstand terwijl contemplatie het doel
is van die meditatie. Contemplatie vindt pas plaats aan het einde van alle gedachten en
meditatie is de weg daar naartoe (Ibis & Marculescu 1978, 154). Schaya stelt dat
contemplatie een niet-beredeneerde concentratie is van de ziel op de allesomvattende,
universele essentie van het cognitieve object. De essentie van het object waarover
gemediteerd wordt, is dan direct toegankelijk voor de ziel van degene die contempleert.
Het gevolg daarvan is dat er een verbinding ontstaat. Daardoor kan de contemplator
21
volgens hem ervaren dat in essentie alles met elkaar verbonden is (Ibis & Marculescu
1978, 154).
Voor mensen die ervaren zijn in meditatie richting het einde van alle gedachten,
kunnen volgens Schaya verschillende archetypen en aspecten, kwaliteiten of namen
van God een directe toegang bieden tot ‘het Ene’. De eerste stap in het ontwikkelen van
deze vaardigheid is het eigen maken van de doctrines. De verzamelde kennis over de
goddelijke realiteit is de basis voor reflectie en theocentrische meditatie, die
uiteindelijk moet leiden tot het einde van alle gedachten waardoor we de goddelijke
werkelijkheid kunnen ervaren, aldus Schaya (Ibis & Marculescu 1978, 155-56). Schaya
stelt dat we na het bestuderen van de doctrines, het reflecteren daarop en het
mediteren op de essentiële eenheid van mens, de wereld en God, al of niet onder
begeleiding van een leraar, op zoek kunnen gaan naar één of een aantal fundamentele
thema’s die centraal staan of allesomvattend zijn. Dat kan een universeel thema zijn,
een heilige formule of een godsnaam (meestal gebed of mantra genoemd). Als je al je
aandacht hierop richt en het steeds herhaalt terwijl je mediteert, leidt dit tot de
gewenste contemplatie (Ibis & Marculescu 1978, 155-56).
Het is bij contemplatie, zoals we al eerder lazen, de bedoeling om niet alleen te
mediteren op de waarheid over de wereld, maar ook om je gedrag en je gedachten erop
af te stemmen. Schaya maakt hier, net als Lhalungpa, een onderscheid tussen een
actieve component en een contemplatieve of beschouwende component die niet zonder
elkaar kunnen. Contemplatie staat blijkens het werk van Schaya aan het begin van alle
activiteiten, en je activiteiten kunnen je contemplatieve praktijk verstoren, als ze niet
zijn afgestemd op je ultieme waarheid over het leven (Ibis & Marculescu 1978, 157). Als
het gedrag, het dagelijks leven, is afgestemd op de inhoud van de contemplatie, kunnen
lichaam en geest zich verenigen om te contempleren, tot ze één worden met alles wat
is, en alle vormen (lichaam, ziel, gedachten, gevoelens, reflecties, meditaties)
verdwijnen, aldus Schaya (Ibis & Marculescu 1978, 157).
Elémire Zolla schrijft dat voor contemplatie altijd een traditionele methode en
inspiratie nodig zijn (Ibis & Marculescu 1978, 106). Hij geeft de volgende definitie van
een traditionele methode voor contemplatie:
A method is traditional, rather than just habitual or customary, if it is consistent
with the traditional aim, which is to help man to transcend his bodily, psychic,
and merely rational life, going beyond his sensations, feelings, and reasonings,
in order to attain by an intellectual intuition the idea and the presence of the
absolute Being, of Being in its absolute perfection, which is the cause of all being
(Ibis & Marculescu 1978, 107).
Zolla bevestigd hiermee het idee van een vorm van passieve contemplatie, een
handeling die van God uitgaat, en het Zen Boeddhistische beeld van mindfulness,
voorbij de vormen en het verstand. Traditionele methodes voor contemplatie
beschikken over verschillende functies. Dat is het onderwerp van de volgende
paragraaf.
22
3.3 Functies van contemplatie
In Contemplative practices in action stelt godsdienstpsychologisch wetenschapper en
onderzoeker van het effect van spiritualiteit op de volksgezondheid Doug Oman vast,
dat er vier belangrijke functies van contemplatieve praktijken te onderscheiden zijn bij
een groot aantal contemplatieve systemen (Plante 2010, 3-10). Dat wil niet zeggen dat
elke contemplatieve praktijk door deze vier functies wordt gekenmerkt. Oman maakt
in dit werk echter wel aannemelijk dat een contemplatieve praktijk waarschijnlijk het
meest effectief is als alle vier functies aanwezig zijn (Plante 2010, 12-13). De eerste
functie die Oman noemt, is het vrijmaken of reserveren van tijd om je aandacht te
trainen of hervormen. De tweede functie is het cultiveren van positieve
karaktereigenschappen en deugden als wijsheid, moed, menselijkheid,
rechtvaardigheid, matigheid en transcendentie. Methodes om te centreren of
stabiliseren gedurende de dag, bijvoorbeeld in onaangename of stressvolle situaties,
vormen de derde functie. De vierde functie is het bieden van een spiritueel model.
Spirituele modellen als Jezus, Mohammed of de Boeddha kunnen mensen inspireren
en als voorbeeld dienen voor spirituele groei. Net als bij Merton wordt ook hier het
belang van het spirituele aspect van contemplatie benadrukt. Oman benadrukt dat uit
onderzoek is gebleken dat contemplatieve praktijken effectiever zijn als religieuze of
spirituele overtuigingen er een rol in spelen (Plante 2010, 8-9).
Plante, Raz en Oman willen met Contemplative practices in action een overzicht geven
van een breed scala aan Oosterse en Westerse contemplatieve praktijken waar de lezer
niet alleen voor praktische richtlijnen voor contemplatie terecht kan, maar ook voor
solide wetenschappelijke informatie over de effectiviteit ervan (Plante 2010, 2-3).
Oman en Plante halen in hun werk een groot aantal voorbeelden aan van onderzoeken
die het positieve effect van contemplatie en meditatie op het welzijn van mensen aan
hebben getoond (Plante 2010, 3-14). Hoewel het interessant zou zijn om daar verder
op in te gaan, is meer informatie over de effectiviteit van allerlei contemplatieve
methodes niet relevant voor dit onderzoek. Aangezien ik in deze thesis onderzoek in
hoeverre het boek van Eckhart Tolle geschikt is als contemplatieve bron voor de
geestelijk verzorger zijn de vier functies die Oman noemt wel interessant om mee te
nemen als kenmerken van contemplatieve bronnen.
3.4 Overeenkomsten tussen contemplatieve praktijken
Wat mij opvalt aan de definitie van een traditionele methode voor contemplatie door
Zolla, in paragraaf 1.4.2, en bovendien ook aan alle geraadpleegde literatuur over
contemplatie binnen verschillende religieuze stromingen, is dat er los van de
verschillen vooral ook duidelijke overeenkomsten zijn in de opvattingen over
contemplatie. Soms wordt meer of minder nadruk gelegd op een bepaald aspect,
bijvoorbeeld op de actieve component van contemplatie, maar de belangrijkste
kenmerken – zoals het doel van contemplatie, de nadruk op het zoeken van evenwicht
tussen het mystieke en het aardse of het passieve en het actieve, de aandacht voor
deugden, het bestrijden van het ego en het onder controle krijgen van het denken –
komen mijns inziens overeen.
23
Contemplatie lijkt dus een wezenlijk element van alle religieuze stromingen, tijden en
culturen te zijn. Ik baseer dit uitgangspunt onder andere op Waaijman die hier de
volgende uitspraak over deed:
Alle religieuze vernieuwingsbewegingen zijn gecentreerd – hoe verschillend hun
socio-culturele situatie ook is – rond de contemplatie als het eigenlijke ‘midden
waarin’ … het leven zich voltrekt (Waaijman 2000, 342).
Waar religies soms sterk van elkaar verschillen wat betreft dogma’s, gewoontes en
rituelen zijn dus de verschillen op het gebied van contemplatie veel kleiner, zo stelt ook
Raimundo Pannikar (Ibis & Marculescu 1978, 86-90). Contemplatie is volgens
Pannikar de feitelijke identificatie met, en deelname aan de realiteit of waarheid die
gecontempleerd wordt. Het houdt in dat je de aan plaats en tijd verbonden
categorisatie overwint, die je beperkt in de mogelijkheden om bewust in de wereld te
zijn, en deel te nemen aan het bestaan (Ibis & Marculescu 1978, 89-91). Met deze
gelijkenis in het achterhoofd kan contemplatie een verbindende functie hebben tussen
de verschillende religieuze stromingen, en kunnen technieken of ideeën worden
uitgewisseld. Het gaat bij contemplatie immers om het ervaren van de eenheid van
alles, aldus Pannikar (Ibis & Marculescu 1978, 100).
Steindl-Rast benoemt de gelijkenis tussen contemplatie in verschillende tradities als
volgt in Speaking of Silence, Christians and Boeddhists on the Contemplative Way:
If you have ever visited a monastery of any tradition, you have seen that it is something
like a laboratory, a controlled environment in which everything is geared toward the
pursuit of mindfulness. The theological superstructure may vary, but the cultivation of
mindfulness is always the common element (Walker & Naropa 1987, 24).
In het spoor van onder andere Waaijman, Quartier, Pannikar, Steindl-Rast, Izutsu,
Oman en Plante richt ik me in deze thesis vooral op de gemeenschappelijke
karakteristieken van contemplatie en niet zozeer op verschillen in opvattingen over
contemplatie vanuit de verschillende tradities. De overeenkomsten zijn relevant voor
de analyse van de bruikbaarheid van de drie New Age boeken als contemplatieve bron.
3.5 Persoonlijke spiritualiteit versus institutionele kaders
Voor veel mensen die niets met religie hebben, voor mensen die negatieve associaties
hebben bij religiositeit, zelfs voor mensen die zich wel religieus voelen, zal het idee van
contemplatie als grondslag of gemene deler van religieuze stromingen niet voor de
hand liggen (Ibis & Marculescu 1978, 131). Vooral in de westerse wereld heeft dat
waarschijnlijk met het imago van de kerken te maken. Het institutionele karakter van
veel godsdiensten past niet bij onze individualistische waarden van persoonlijke
authenticiteit en morele keuze (Schilderman 2015, 9). ‘Contemplatie’ wordt vaak in een
dergelijke context van individualistische waarden geplaatst, niet in een religieuze
context.
De ‘nieuwe trend’ is het persoonlijk ervaren van spiritualiteit. Volgens Kronjee en
Lampert wordt de groeiende groep ongebonden spirituelen in Nederland, net als de
kerkelijk gebonden gelovigen, gekenmerkt door een transcendente, spirituele
24
oriëntatie. Ongebonden spirituelen zouden echter meer waarde hechten aan
intrinsieke waarden, terwijl gebonden gelovigen meer waarde zouden hechten aan
doctrines (Donk 2006, 172). Binnen de mystieke stromingen van veel religies speelde
persoonlijke spiritualiteit echter al van begin af aan een grote rol. Veel oude rituelen
en symbolen zijn volgens Zolla dan ook ontstaan vanuit ervaringen van verwondering,
waarvan mensen de betekenis vast wilden leggen. Daarnaast staan veel heilige
gebouwen volgens hem op een plek waar ooit iets bijzonders ‘gevoeld’ werd dat als
Goddelijk werd bestempeld (Ibis & Marculescu 1978, 108-09). Het persoonlijk ervaren
van spiritualiteit is dus allesbehalve nieuw, de aandacht hiervoor is binnen het
maatschappelijke klimaat van de afgelopen vijftig jaar echter toegenomen. De New Age
beweging is daar een goed voorbeeld van. Zoals we in hoofdstuk 5 zullen lezen gaat het
daar ook voornamelijk om oude ideeën in een nieuw jasje, of in elk geval opnieuw onder
de aandacht gebracht. Hieronder gaan we verder met de vaardigheden die volgens de
geraadpleegde literatuur van belang zijn om tot contemplatie te kunnen komen.
3.6 Contemplatieve vaardigheden
3.6.1 Van gewoonte naar inspanning
De dingen en wezens die we zien, en waar we over mediteren, worden volgens Zolla
door ons mensen in eerste instantie instinctief geclassificeerd als behorende tot een
bepaald soort. Contemplatie stopt daar echter niet, stelt hij, het gaat voorbij aan het
identificeren van wat we zien. Het neemt de essentie van een vorm waar, van een rots,
een roos of een vlinder, en het idee erachter. De ongedifferentieerde materie die
georganiseerd is tot perfecte specifieke vormen, waarbij alles in de juiste volgorde
staat. De bron van alles in de wereld (Ibis & Marculescu 1978, 112-14).
In oude, ‘primitieve’ samenlevingen was contemplatie een natuurlijk en
vanzelfsprekend verschijnsel, aldus Zolla. Datgene wat een mens geboren deed worden
kon hem tenslotte ook tot hulp zijn of in de steek laten, of misschien wel
vergoddelijken. Daarom was het voor een visser bijvoorbeeld heel normaal om zijn
verlangen naar een goede vangst kenbaar te maken in een gebed (Ibis & Marculescu
1978, 113). Tegenwoordig zijn we ons veel minder bewust van de bron van ons leven,
we zijn veel meer op onszelf gericht. Een contemplatief leven vraagt volgens Merton
een constante discipline van nederigheid, gehoorzaamheid, wantrouwen van jezelf,
voorzichtigheid en geloof zodat je alle basale en triviale dingen achter je kunt laten om
je volledig toe te wijden aan de heilige geest (Merton & Shannon 2003, 45). Het is dus
duidelijk niet iets wat je zomaar even doet. Er zijn vaardigheden en inspanningen nodig
om tot contemplatie te kunnen komen.
3.6.2 Overgave van het ego
Een belangrijke voorwaarde of vaardigheid is de overgave van het ego stelt Waaijman.
Om bij de binnenkant te kunnen komen moeten we eerst de buitenkant loslaten
(Blommestijn & Waaijman 2008, 575-77). Dit geld voor zowel Boeddhistische als
Christelijke contemplatieve praktijken. De uitroeiing of transformatie van het ego is
volgens Bando in de meeste gevallen een pijnlijke ervaring waartegen veel weerstand
bestaat die overwonnen moet worden (Ibis & Marculescu 1978, 23). Pas als je de baas
bent over je eigen gedachten ben je vrij om te beslissen waar je je mee bezig houdt.
25
Volgens Zolla maakt contemplatie je los van emoties en andere wereldse krachten. Het
is een soort simplificatie die verdeeldheid verandert in eenheid, stelt hij (Ibis &
Marculescu 1978, 115-16). Zolla schrijft dat als je eenheid contempleert, niet alleen
door je gedachten erop te richten maar ook door jezelf erin onder te dompelen, het
streven ophoudt en een zalige rust ontstaat (Ibis & Marculescu 1978, 117).
3.6.3 Passieve contemplatie
De protestantse onderzoeker Kick Bras (1949) is geassocieerd aan het Titus Brandsma
Instituut, waarbij hij zich vooral richt op spiritualiteit in beeldende kunst. Hij maakt
net als Merton een onderscheid tussen ‘passieve’ en ‘actieve’ contemplatie, in die zin
dat hij stelt dat de competentie voor contemplatie onvoorwaardelijk door de Geest aan
een mens wordt gegeven (passief). Predikanten of pastores kunnen het verlangen om
te contempleren (actief) in mensen doen ontwaken, stelt Bras. Dit kunnen ze doen door
het goede voorbeeld te geven, en door gebruik te maken van hun hermeneutische en
mystagogische competenties. Zo kunnen ze mensen helpen hun contemplatief
bewustzijn te bevorderen, aldus Bras (Blommestijn & Waaijman 2008, 572-73).
In The inner experience: Notes on contemplation schrijft Merton echter dat een
contemplatief leven niet voor iedereen weggelegd is. Je moet er mentaal en spiritueel
op voorbereid zijn en over de juiste vaardigheden beschikken. De vrede die uit
contemplatie voort kan komen wordt vaak voorafgegaan door intens innerlijk conflict.
Bovendien wordt contemplatie volgens Merton door sommigen verward met het
ontsnappen aan de externe realiteit (Merton & Shannon 2003, 110-11). Door
contemplatie ga je de wereld om je heen zien zoals deze echt is, maar dat lukt alleen als
je volledig kunt accepteren wat er in die wereld is, aldus Merton (Merton & Shannon
2003, 111). Onder theologen bestaat volgens Zolla dan ook overeenstemming dat
‘infused’ of ‘passieve’ contemplatie een product is van intellectuele gaven als wijsheid
en begrip, en niet van sentimentele gaven. Het gaat om een intellectuele intuïtie van
een transcendente werkelijkheid (Ibis & Marculescu 1978, 125).
3.6.4 Identificatie met het verstand versus waarneming zonder oordeel.
Joseph Goldstein (1944), Vipassana leraar en auteur, zocht naar een overkoepelend
kader voor Theravada-, Tibetaanse- en Zen tradities. Goldstein stelt dat we niet in
boeken, tradities en leraren moeten geloven, maar vanuit onze eigen ervaring op zoek
moeten naar de waarheid over het leven. Dat is ook wat de Boeddha ons volgens hem
wil leren (Walker & Naropa 1987, 64). Het is dan wel de vraag hoe we naar onze eigen
ervaringen kijken. Vaak verliezen we ons volgens Goldstein in dergelijke ervaringen en
identificeren we ons met allerlei neurotische gewoontes of patronen van het verstand,
van gedachten, emoties en fysieke neigingen, waardoor het moeilijk wordt om echt te
kijken. Ons beeld word gekleurd door vooroordelen, dus hebben we discipline nodig
om zonder oordelen te kunnen onderzoeken wat zich voordoet (Walker & Naropa 1987,
64). In de traditie van het Theravada boeddhisme wordt volgens Goldstein Vipassana
meditatie ingezet om een bewustzijn te ontwikkelen dat vrij is van opvattingen. Door
in het moment aanwezig te zijn met onze aandacht bij wat er gebeurt kunnen we
datgene ontdekken wat we als ‘waar’ ervaren, aldus Goldstein. Het huidige moment is
bovendien de enige plek waar een ervaring plaats kan vinden (Walker & Naropa 1987,
65).
26
Het accent op aandacht en op bewustzijn van het huidige moment komt ook terug in
veel New Age literatuur. Vooruitkijken kan alleen met het verstand en dat kan alleen
voorspellen wat het al kent. Als we met een bepaalde verwachting het volgende
moment tegemoet gaan, doen we dat dus met ons verstand en dat staat de ervaring van
wat er echt is in de weg. Een groot deel van ons leven brengen we volgens Goldstein
door in herinnering of anticipatie, verdwaald in fantasieën. Als we ons verstand trainen
om ‘present’ te zijn, met onze aandacht in het nu, dan is er alleen wat nu gebeurt,
zonder verwarring of moeilijkheden (Walker & Naropa 1987, 65).
Goldstein beschrijft nog een ander belangrijk boeddhistisch principe, dat we ook
kennen vanuit het christendom, namelijk dat we ons niet te zeer aan het wereldse
moeten hechten. Als we ergens aan vasthouden, aan een idee, een voorwerp, een
persoon, een plek of wat dan ook, dan ontkennen we dat alles constant in transformatie
is. Als we vast proberen te houden aan iets dat van nature aan verandering onderhevig
is, zoals een relatie, een bepaald uiterlijk of gezondheid, dan veroorzaakt dat lijden
(Walker & Naropa 1987, 68). Wij zijn door onze maatschappij geconditioneerd om te
denken dat geluk het gevolg is van een bevredigd verlangen, maar dat klopt niet volgens
Goldstein. We kunnen pas gelukkig zijn als we het idee loslaten dat we daarvoor dingen
buiten onszelf en buiten het huidige moment nodig hebben (Walker & Naropa 1987,
68).
3.7 Werkdefinities
De term ‘contempleren’ betekent volgens Zolla in het dagelijks gebruik zoiets als
‘vreugdevol ergens naar kijken’ (Ibis & Marculescu 1978, 111). Contemplatie in
mystieke zin is het kijken naar zichtbare dingen als tekenen van wat achter de dingen
ligt en ze veroorzaakt, naar de essentie ervan. Zolla stelt net als Schaya dat
contemplatie altijd voorafgegaan wordt door meditatie. Meditatie ‘roeit’ naar de
essentie van de dingen toe en contemplatie ‘zeilt’ er in (Ibis & Marculescu 1978, 112).
Eerder lazen we dat in het Tibetaans boeddhisme meditatie wordt gezien als het laatste
stadium van contemplatie. Ditzelfde laatste stadium wordt in het Zenboeddhisme
mindfulness genoemd. Volgens Zolla is meditatie een handeling van de psyche terwijl
contemplatie een handeling van de geest is (Ibis & Marculescu 1978, 119). De termen
‘contemplatie’, ‘meditatie’ en ‘mindfulness’ worden dus alle drie gebruikt om
vergelijkbare processen te beschrijven, zij het met andere accenten. Omdat dit
verwarrend kan zijn voor de lezer beschrijft deze paragraaf de definities van
‘contemplatie’, ‘meditatie’, ‘mindfulness’, en enkele andere veel voorkomende
begrippen zoals ze verder in deze thesis gebruikt zullen worden. Deze werkdefinities
zijn gebaseerd op consensus onder geraadpleegde auteurs.
‘Mindfulness’ en ‘contemplatie’ duiden beide op de oordeelvrije staat van zijn, voorbij
vormen, waarin de essentie en verbondenheid van alles wat er is, van de ultieme
waarheid, ervaren wordt. Deze werkdefinitie is opgesteld in navolging van Waaijman,
Izutsu en Schaya (Waaijman 2000, 341-42; Ibis & Marculescu 1978, 54-56, 166-67).
‘Meditatie’ beschrijft de fase voorafgaand aan ‘contemplatie’ of ‘mindfulness’, de
activiteit die vanuit ons verstand wordt aangestuurd of die juist het verstand leegmaakt
om tot mindfulness of contemplatie te komen. Deze definitie volgt Izutsu, Schaya en
Zolla (Ibis & Marculescu 1978, 49-52, 107, 54, 67).
27
‘Reflectie’ is in de meeste gevallen de fase die voorafgaat aan meditatie en waarin
doctrines en overtuigingen in perspectief worden geplaatst. Reflectie gebeurt niet
tijdens meditatie of contemplatie. Het kan echter ook achteraf toegepast worden om
terug te kijken op de mate waarin beschouwen en handelen op elkaar zijn afgestemd.
Definitie naar aanleiding van het werk van Lhalungpa en Schaya (Ibis & Marculescu
1978, 31-33, 155-56).
‘Actie’ en ‘contemplatie’ zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, ze beïnvloeden
elkaar. Daarom is het binnen het kader van deze thesis interessant om ‘actie’ mee te
nemen als een functie of een aspect van contemplatie. ‘Actie’ duidt dan op het
afstemmen van je gedachten en je gedrag op je contemplatieve waarheid tijdens het
dagelijks leven. Een ‘contemplatief leven’ of een ‘contemplatieve methode’ bevat in
deze werkdefinitie dan zowel de beschouwende component als de actieve component.
Hierin volg ik onder andere Quartier, Waaijman, Merton, Schaya, Bando en Lhalungpa
(zie paragraaf 2.3 en 3.1 voor bronvermeldingen).
‘Spiritualiteit’ is een overkoepelende term voor het gehele contemplatieve proces (zie
ook 1.7), waarin omvorming van de persoon centraal staat: kennis verzamelen,
reflecteren, mediteren, contempleren, actie (gedachten en gedrag rond het thema) en
reflectie op dit alles. Het gaat om een ‘betrekkingsgebeuren’ tussen God en mens dat
plaatsvindt in de innerlijkheid van de mens. Deze werkdefinitie is een synthese van de
definitie van de European Association for Palliative Care (EAPC) en het werk van
Waaijman (Waaijman 2000, 362-63; Nolan, et al. 2011, 88).
‘Mystiek’ en ‘spiritualiteit’ zijn in essentie vergelijkbare begrippen, met dat verschil dat
mystiek meer lijkt te verwijzen naar een specifieke staat van bewustzijn. De term
‘mystiek’ wordt soms gebruikt om het tegenovergestelde van de rationele of
intellectuele dimensie aan te duiden. Toch gaat het ook in de mystiek om een proces
dat verbonden is aan de dagelijkse levenspraktijk, waarbij omvorming van de persoon
centraal staat. We spreken echter van mystiek als de omvorming van het directe
bewustzijn centraal staat. Deze werkdefinitie baseer ik op Waaijman en Zolla
(Waaijman 2000, 353; Ibis & Marculescu 1978, 125-26).
Bij ‘passieve’ of ‘infused’ contemplatie is er sprake van een beweging die van God uit
gaat. Ik doel daarmee op het verschil tussen een mens die zichzelf al contemplerend
ervaart als onderdeel van alles wat is, versus alles wat is (of God), welke zichzelf, of een
deel van zichzelf, ervaart door middel van een contemplerende mens. Definitie naar
Merton en Waaijman (Waaijman 2000, 341-42; Ibis & Marculescu 1978, 54-56, 166-
67).
De term ‘verlichting’ verwijst naar het bereiken van de ultieme contemplatieve staat.
Actie en contemplatie zijn dan perfect op elkaar afgesteld. De verlichte persoon
beschikt over de juiste kennis, aangeleerde deugden en de wijsheid waardoor hij
zichzelf kan kennen en ervaren als een onderdeel van het grote geheel. Hij identificeert
zichzelf niet langer met zijn ego, maar als een onderdeel van de goddelijke energie in
alles waarmee hij zich verbonden voelt. Vanuit deze verbondenheid voelt hij liefde en
compassie voor alles wat in de wereld is, inclusief zichzelf. Deze werkdefinitie is
28
afgeleid uit het werk van Izutsu, Bando en Lhalungpa (Ibis & Marculescu 1978, 18-19,
28-29, 51-52).
3.8 Kenmerken en functies van contemplatie op een rij
Vanuit de werkdefinities in paragraaf 3.7, en vanuit de in hoofdstuk 2 en 3 verzamelde
informatie over contemplatie, volgen hieronder de vastgestelde kenmerken en functies
van contemplatie nog eens beknopt en overzichtelijk onder elkaar:
Oman onderscheidt de volgende vier functies van contemplatieve systemen: het
vrijmaken van tijd om je aandacht te trainen of hervormen, het cultiveren van positieve
karaktereigenschappen of deugden, methodes om te centreren of stabiliseren
gedurende de dag en het bieden van een spiritueel model.
Naast de functies die Oman onderscheidt, wordt er een verschil gemaakt tussen de
actieve en beschouwende component. Het gedrag dient afgestemd te worden op de
waarheid die gecontempleerd wordt. De overtuiging dat kennis en ervaring niet zonder
elkaar kunnen, komt voor in het merendeel van de besproken contemplatieve
methodes: kennis of wijsheid over het leven heeft geen waarde als deze niet wordt
toegepast, en zonder de juiste kennis of wijsheid kan het leven niet op de juiste manier
ervaren worden.
Het bieden van religieuze doctrines en ideeën die beschouwd kunnen worden met
betrekking tot de thema’s godsbeeld, wereldbeeld, mensbeeld en spiritualiteit, speelt
in de meeste religieuze stromingen een belangrijke rol. Uit onderzoek blijkt dat het de
kwaliteit of effectiviteit van contemplatie ten goede komt als er sprake is van een
religieuze overtuiging.
De essentiële eenheid van mens, wereld en God zijn vaak het onderwerp van
contemplatie. Het bestrijden van identificatie met het ego of het verstand is van belang
voor de beweging van ‘denken’ naar ‘aanwezig zijn’ in deze essentiële eenheid. Als
contemplatie effectief wordt toegepast, leidt dit vaak tot compassie voor de essentiële
eenheid en voor onszelf, en tot het gevoel één te worden met dat wat gecontempleerd
wordt.
Door middel van contemplatie kunnen we toegang krijgen tot wijsheid of waarheid, die
alleen beschikbaar is als we onze – door het verstand gevormde – concepten over de
wereld los kunnen laten, oftewel toegang tot een hoger bewustzijnsniveau. We maken
een verschil tussen het bewust afstemmen op het gecontempleerde, oftewel meditatie,
en de contemplatie zelf, die zich afspeelt voorbij vormen en gedachten.
Merton noemt het bewust afstemmen of mediteren ‘actieve contemplatie’ en de variant
waarbij een hoger bewustzijnsniveau bereikt wordt ‘passieve contemplatie’. Hij
benadrukt dat er in het laatste geval een beweging van God uit gaat. Passieve
contemplatie vindt alleen plaats bij gratie Gods, het vindt plaats binnen een mens maar
deze mens heeft hier zelf geen invloed op. Bij actieve contemplatie speelt de mens wel
een sturende rol.
29
Het is tot slot interessant om aandacht te hebben voor locaties wat betreft
contemplatieve praktijken. Verschillende religieuze stromingen gaan er volgens
Quartier en Zolla vanuit, dat bepaalde plekken of omstandigheden, zoals kloosters,
kerken of plekken in de natuur, beter geschikt zijn dan andere. Het lijkt voor geestelijk
verzorgers in de beroepspraktijk juist handig om contemplatie op verschillende
plekken toe te kunnen passen. Op deze beroepspraktijk gaan we in het volgende
hoofdstuk dieper in.
30
4. Geestelijke verzorging
Hoe verhoudt de contemplatie uit het vorige hoofdstuk zich tot het beroep van de
geestelijk verzorger? Waarom is contemplatie nu juist belangrijk voor deze
beroepsgroep? Om die vraag te kunnen beantwoorden gaan we eerst naar de
achtergrond van het beroep kijken. Vervolgens gaan we nader in op het beroep en
plaatsen we het binnen de huidige maatschappelijke context. Emeritus hoogleraar
praktische theologie Gerben Heitink (1938) gebruikt de term pastorale zorg in plaats
van geestelijke verzorging in zijn gelijknamige boek Pastorale zorg: theologie,
differentiatie, praktijk (Heitink 1998). Het boek heeft als richtlijn gediend bij het
schrijven van dit hoofdstuk. Andere termen die door auteurs gebruikt worden voor
geestelijke verzorging zijn bijvoorbeeld zielzorg, pastorale therapie of spirituele
counseling. Om zo dicht mogelijk bij de bedoeling van de auteurs te blijven komen in
dit hoofdstuk dan ook verschillende termen voor die naar geestelijke zorg verwijzen.
4.1 Achtergrond geestelijke verzorging
Het pastoraat zoals wij dat in de Westerse wereld kennen, heeft vroegchristelijke
wortels. Heitink geeft een beschrijving waarin het woord pastoraat uitdrukking geeft
aan het Bijbelse herdersmotief waarin de zorg voor de mens als individu centraal staat
(Heitink 1998, 28). De klassieke naam van het pastoraat is dan ook ‘poimeniek’, wat
herderkunde betekent, een metafoor die teruggaat op de joodse traditie. De mens, die
geschapen is naar Gods beeld, mag de hoeder van zijn broeders en zusters zijn, om zo
uitdrukking te geven aan Gods liefdevolle zorg voor zijn volk (Heitink 1998, 28). God
neemt het op voor de mensen zonder helper die ellendig of arm zijn, en hekelt de
herders die niet omkijken naar afgedwaalde, zieke, gewonde, verloren of zwakke
schapen. God wil zijn kudde (gemeenschap) bijeenbrengen (Heitink 1998, 29). Ook
Jezus ontfermde zich volgens het nieuwe testament als een herder over de mensen die
in zijn tijd gemarginaliseerd werden. Hij stond ze bij met inzet van eigen leven en
bestrafte en vermaande de onderdrukkers (Heitink 1998, 29). Volgens de joodse
traditie heeft elk leven een eigen doel en is het de opdracht van de mens om zich op dat
doel te richten. De zorg voor de mens is dan ook verbonden met deze opdracht.
Inwijding in het verhaal van God en zijn volk en wijsheid zouden nodig zijn om de weg
naar dit doel te kunnen bewandelen. Van een joodse zielzorger wordt daarom verwacht
dat hij over wijsheid beschikt (Heitink 1998, 29).
De term zielzorg wordt volgens Heitink voor het eerst teruggevonden bij Plato, die
oproept om vóór alles te zorgen voor je ziel. Hiervoor is het noodzakelijk dat de mens
zichzelf kent en inzicht en waarheid verwerft. Plato maakte onderscheid tussen een
verstandelijke kant van de ziel, de gemoedsgesteldheid en de kant van het willen en
begeren. De ziel kan volgens hem alleen deel krijgen aan het goddelijke of
bovennatuurlijke als de verstandelijke kant de andere twee de baas is (Heitink 1998,
30). Vanuit dat principe ontstond het idee van een dualisme van lichaam en ziel. Dit
idee contrasteert met de joodse visie op de mens als levende ziel. Het nieuwe testament
verzet zich tegen dit dualisme door middel van het benadrukken van de ‘heelheid’ van
de mens. De geest, de ziel en het lichaam vormen volgens de Schrift een eenheid
(Heitink 1998, 30-31).
31
Van de vijfde eeuw voor Christus tot de derde eeuw na Christus bestond er een traditie
waarbinnen de mens zelf verantwoordelijk was voor zijn welzijn door middel van een
uitgebreide zorgpraktijk voor de ziel. Een cultuur waarbinnen het werken aan jezelf,
aan je geestelijke gezondheid, de norm was. Vanaf de derde eeuw wordt deze zorg voor
de psyche echter langzaam verdrongen door de pastorale zorg. Dit werd onder andere
veroorzaakt door de institutionalisering van de kerk en door de biechtpraktijk. Het
werd de taak van de pastor om zorg te dragen voor heel de mens, in relatie tot God
(Heitink 1998, 32).
Heitink schrijft dat het kerkelijk (ambtelijk) pastoraat zich onder invloed van
Augustinus (4e eeuw) en Gregorius de Grote (6e eeuw) ontwikkelde. Er kwamen
richtlijnen voor de zielzorg. De invloed van de kerk op de samenleving wordt vele malen
groter als deze tot staatskerk wordt. Onder invloed van Karel de Grote (8e eeuw)
ontwikkelt zich, langzaam maar zeker, het pastorale grondmodel van het
parochiesysteem volgens het territoriale principe, welke vanaf de 12e eeuw de norm is.
Het ambt wordt in de lokale gemeente uitgeoefend en aangevuld met zielzorg vanuit
kloosters. De reformatie (15e eeuw) zet zich af tegen de structuur van dit pastoraat, met
name tegen de biecht, en vervangt ambtelijk priesterschap voor onderling pastoraat
(Heitink 1998, 33,34).
4.2 Geestelijke zorg / Zingeving
4.2.1 Conceptualisatie van de begrippen ‘geestelijke’ en ‘zorg’
Zorg is volgens de door Heitink uitgelichte bronnen eigen aan de mens, oftewel
existentieel. Dat geldt zowel voor de neiging om voor de ander te zorgen als voor de
eigen behoefte aan zorg. Deze zorg is onder te verdelen in zelfzorg, maatschappelijk
georganiseerde onderlinge zorg en professionele zorg. Dezelfde verdeling vertaalt zich
binnen het pastoraat naar onderling pastoraat, gemeenschapsopbouw en pastoraat als
hulpverlening (Heitink 1998, 35). Heitink stelt dat geestelijke verzorging ‘zorg’ is voor
de ‘mens als geest’. De geestelijke dimensie is één van drie verschillende dimensies van
het mens-zijn, de andere twee zijn de psychische en somatische dimensie. Deze
dimensies zijn echter niet los te zien van elkaar, omdat er sprake is van wederzijdse
beïnvloeding. Bovendien wordt met ‘geest’ de mens in zijn totaliteit bedoeld. De geest
is verantwoordelijk voor de oriëntatie op de wereld om ons heen (Heitink 1998, 36).
Heitink beschrijft het antropologische idee van ‘de mens als geest’ als volgt:
De mens als eenheid van lichaam en ziel heeft een geestelijke gerichtheid.
Daarbij kunnen we denken aan levensoriëntatie, de wijze waarop een mens – al
dan niet religieus – zin, inhoud en betekenis geeft aan zijn leven. Vragen die
hierbij spelen zijn: Waar leef ik voor? Wat geeft mij moed? Hoe kom ik met
mezelf in het reine? Hoe verwerk ik datgene wat mij overkomt? Naast een
levensovertuiging, gevoed door spirituele bronnen, spelen waarden en normen
hierbij een rol (Heitink 1998, 36).
4.2.2 Zingeving en contingentie
Het begrip ‘geestelijke’ verwijst volgens bovenstaand citaat van Heitink naar zingeving.
Het verlangen naar ‘zin’ lijkt verbonden te zijn aan een externe, het individu
32
overstijgende realiteit. Het geven van ‘zin’ vraagt om een wijsgerige of
levensbeschouwelijke invulling (Heitink 1998, 37). De zin die aan het leven gegeven
wordt, kan op de proef gesteld worden door contingente ervaringen, door de grenzen
in en van het leven. Als dit soort zinvragen aan de orde is, kan levensbeschouwelijke
zorg nodig zijn (Heitink 1998, 37). Deze zorg wordt in de geestelijke verzorging
voornamelijk vanuit het referentiekader van een ondersteunende
levensbeschouwelijke traditie geboden. Er bestaat volgens Heitink een verschil tussen
‘geestelijke verzorging’ en ‘geestelijke begeleiding’. Geestelijke verzorging maakt
gebruik van het levensbeschouwelijke referentiekader om mensen tijdens of na
contingente ervaringen vooruit te helpen. Geestelijke begeleiding is een begrip dat
teruggaat op het begrip ‘mystagogie’, dat ‘inleiden in een mysterie’ betekent. Dit is een
vorm van pastoraat die bedoeld is om mensen in te wijden in de geheimenissen van het
geloof teneinde tot mystieke ervaringen te kunnen komen (Heitink 1998, 38-39).
4.2.3 Helen, bijstaan, begeleiden en verzoenen
Heitink schrijft dat de term geestelijke gezondheid suggereert dat het verzorgen en
ervaren van levenszin iets met gezondheid te maken heeft. De geestelijke
gezondheidszorg houdt zich echter voornamelijk bezig met de psychische gezondheid
van mensen. In het zogenaamde ‘therapeutisch pastoraat’ of ‘pastoraat als
hulpverlening’ komen ook elementen van deze psychologische hulpverlening voor. Bij
dit type geestelijke verzorging spreekt Heitink van een ‘cure’-perspectief, terwijl bij de
meer religieus georiënteerde geestelijke verzorging vooral sprake is van een ‘care’-
perspectief (Heitink 1998, 39-41). Vanuit het ‘cure’-perspectief is de therapeutische
dimensie van het pastoraat de belangrijkste want, zo stelt Heitink: ‘‘Door het uiten van
en het leren omgaan met zijn gevoelens komt een mens met zichzelf in het reine en
daarmee in een open relatie met God, de naaste en zichzelf.’’ (Heitink 1998, 41).
Naast een ‘cure’- en een ‘care’- perspectief van pastoraat onderscheidt Heitink ook vier
functies van pastoraat: helen, bijstaan, begeleiden en verzoenen. Het pastoraat wordt
vormgegeven door middel van gesprekken, waarbij eventueel ook rituele elementen
toegepast kunnen worden. Dit kan zowel in groepsverband plaatsvinden als
individueel. Het pastoraat speelt zich voornamelijk buiten de kerk af, waarbij vaak
samengewerkt wordt met allerlei andere disciplines in de samenleving (Heitink 1998,
41-42).
4.3 Recente fasen en stromingen binnen de geestelijke verzorging
Het gaat voor deze thesis te ver om uitgebreid te beschrijven welke verschillende
stromingen en methodes zich de afgelopen decennia hebben ontwikkeld binnen de
geestelijke verzorging, en welke religieuze en seculiere stromingen geestelijk
verzorgers vandaag de dag kunnen aanhangen of vertegenwoordigen. Daar is
bovendien al veelvuldig over geschreven. Ik verwijs hiervoor naar de masterthesis van
Nathalie Pieper en naar de masterthesis van Rob van Grinsven (Grinsven 2017, 13-30;
Pieper 2019, 9-23). Beide auteurs schetsen een helder en compleet beeld van het
huidige werkveld van de geestelijke verzorging, en van de ontwikkelingen die het
werkveld en het beroep de afgelopen decennia hebben ondergaan. In dit hoofdstuk geef
ik hiervan alleen een beknopt overzicht. Het gaat er mij vooral om een beeld te schetsen
33
van de kern en oorsprong van het beroep, om van daaruit de relatie tussen geestelijke
verzorging en contemplatie beter te kunnen begrijpen.
Heitink onderscheidt in zijn boek een kerygmatische fase, een therapeutische fase en
een hermeneutische fase van het pastoraat. In de kerygmatische fase speelde religie
nog een vrij grote rol. In deze fase bestond geestelijke verzorging alleen als ambt,
oftewel vanuit een zendende geloofsgemeenschap. De geestelijk verzorger was naast
geestelijk verzorger dus ook vertegenwoordiger van zijn eigen geloofsgemeenschap. In
de therapeutische fase liet de geestelijke verzorging zich beïnvloeden door inzichten en
methodes uit de steeds professionelere zorgpraktijk. Hoewel dit begrijpelijk was in
onze seculariserende samenleving zorgde het ook voor rolverwarring. De geestelijk
verzorger kwam terecht in het vaarwater van de zorgprofessionals. In de
hermeneutische fase komt er dan ook weer meer aandacht voor het eigene van de
geestelijke verzorging. Er komt meer aandacht voor de zogenaamde ‘spirituele
competentie’. In de hermeneutiek wordt het levensverhaal van de cliënt verbonden aan
diens levensovertuiging om zo betekenis te kunnen geven aan contingente ervaringen
(Heitink 1998, 43-85).
Bij alle hedendaagse stijlen of stromingen blijft het levensbeschouwelijke
referentiekader van belang. Dat is dan ook wat de geestelijke verzorging onderscheidt
van andere hulpverlenende beroepen. In de volgende paragrafen gaan we verder in op
de ‘doorleefde spiritualiteit’ die hiervoor noodzakelijk is. We doen dit aan de hand van
de beroepsstandaard van de Vereniging van Geestelijk VerZorgers (VGVZ).
4.4 Het beroepsprofiel
4.4.1 Definitie
De definitie van geestelijke verzorging in het beroepsprofiel van de VGVZ luidt als
volgt: ‘‘Geestelijke verzorging is professionele begeleiding, hulpverlening en advisering
bij zingeving en levensbeschouwing’’ (VGVZ 2016, 7). De termen ‘zingeving’ en
‘levensbeschouwing’ staan centraal in deze omschrijving van het domein van de
geestelijke verzorging. De beroepsstandaard stelt: ‘‘Zingeving duidt het meer actieve,
informele en individuele aspect van het proces aan waarmee mensen hun leven
ordenen en betekenis geven’’ (VGVZ 2016, 36). De term ‘levensbeschouwing’
symboliseert de meer reflectieve, formele en gezamenlijke kant van zingeving (VGVZ
2016, 37). De term ‘spiritualiteit’ staat in de beroepsstandaard symbool voor de
transcendente dimensie van zingeving. De spirituele dimensie is volgens de VGVZ dan
ook één van vier te onderscheiden kerndimensies van zingeving, namelijk: de
existentiële, de ethische, de esthetische en de spirituele dimensie (VGVZ 2016, 38).
Een geestelijk verzorger begeleidt, adviseert en verleent hulp op micro, meso en macro
niveau, in institutioneel verband of als vrijgevestigde (VGVZ 2016, 11). Naast
individuele begeleiding op het existentiële, ethische, spirituele en esthetische gebied
van zingeving, en begeleiding, ritualiteit en vieringen in groepsverband, heeft de
geestelijk verzorger dus ook een taak naar andere professionals en vrijwilligers toe. Het
betreft advisering en facilitering van zorg- en dienstverlening op het gebied van
educatie en ethiek. Tot slot is een geestelijk verzorger verantwoordelijk voor
beleidsadvies en participatie in maatschappelijke netwerken en discussies.
34
Bij cliënten, professionals, vrijwilligers en in organisaties komen zinvragen voor rond
de thema’s motivatie, inspiratie, missie en ethiek. Het doel van de geestelijk verzorger
is: “…het bevorderen van spirituele groei, veerkracht, weerbaarheid, eigen regie en het
verminderen van kwetsbaarheid.’’ (VGVZ 2016, 10). Daarnaast behartigen geestelijk
verzorgers de grondwettelijk vastgelegde vrijplaats die geestelijke bijstand voor
burgers garandeert. De moderne geestelijk verzorger is verantwoordelijk voor het
levend houden van de aandacht voor levensbeschouwing en spiritualiteit in onze
geseculariseerde maatschappij. Naast overwegingen omtrent gezondheid en welzijn
laat de geestelijk verzorger zich inspireren door roeping en levensovertuiging (VGVZ
2016, 42).
4.4.2 Competenties
In het beroepsprofiel wordt gesteld dat van geestelijk verzorgers verwacht mag worden
dat: ‘‘… zij in staat zijn om te reflecteren op levensbeschouwelijke, spirituele en
ethische thema’s die zich in het persoonlijk leven en binnen organisaties voordoen’’
(VGVZ 2016, 8). Daarnaast worden de volgende competenties uitgelicht waar geestelijk
verzorgers over horen te beschikken:
• Inhoudelijk hebben geestelijk verzorgers een brede kennis van
zingevingsprocessen en levensbeschouwing, van godsdienst en
spirituele bronnen, en van ethiek.
• Procesmatig zijn geestelijk verzorgers in staat om hun kennis en
reflecties te delen met anderen, en verbindend aanwezig te zijn.
• Geestelijk verzorgers hebben een persoonlijk doorleefde spiritualiteit,
die zij actief onderhouden en die de basis vormt van waaruit zij hun
werk doen. (VGVZ 2016, 8)
Naast deze competenties vragen de verschillende werkterreinen om specifieke
competenties. Van een geestelijk verzorger die werkzaam is bij defensie word namelijk
iets anders gevraagd dan van een geestelijk verzorger in de zorg of bij justitie (VGVZ
2016, 8).
De beroepsstandaard maakt, zoals we hierboven kunnen zien, een onderscheid tussen
inhoudsgerichte, procesmatige en persoonsgerichte competenties. De competenties
met betrekking tot de gerichtheid van de geestelijk verzorger op zingeving en
levensbeschouwing vallen onder de noemer ‘inhoudsgericht’. De competenties met
betrekking tot professionele, organisatorische en maatschappelijke contexten worden
‘procesmatig’ genoemd. De persoonsgerichte competenties zijn gericht op integriteit
en zelfreflectie (VGVZ 2016, 13-15). In de praktijk zijn competenties echter moeilijk los
van elkaar te classificeren. Zo kan de spirituele competentie niet worden los gezien van
de zelfreflectieve en existentiële competentie. De spirituele competentie vooronderstelt
namelijk een persoonlijk doorleefde spiritualiteit, die de basis vormt van waaruit
geestelijk verzorgers hun werk doen en die actief onderhouden moet worden (VGVZ
2016, 8). Dat is natuurlijk niet mogelijk zonder reflectie op de eigen levensbeschouwing
en positiebepaling wat betreft existentiële, spirituele en ethische vragen. Op deze
competenties gaan we in de volgende paragraaf wat dieper in.
35
4.5 Een persoonlijk doorleefde spiritualiteit
4.5.1 De geestelijk verzorger als vertegenwoordiger van zijn eigen
levensovertuiging?
In het 2e en 3e hoofdstuk hebben we gezien dat contemplatie samengaat met een
bepaald wereld-, gods- en mensbeeld. We hebben ook gelezen dat reflectie op
levensbeschouwelijke thema’s en zelfreflectie meestal een rol spelen in contemplatieve
methodes. Het actief onderhouden van de persoonlijke spiritualiteit en het integreren
van levensbeschouwelijke overtuigingen in het eigen gedrag bleken ook essentieel. Als
we nu kijken naar de beroepsstandaard, dan vallen daarin een aantal competenties op
die raakvlakken hebben met de in paragraaf 3.8 vastgestelde kenmerken en functies
van contemplatie. Dat zijn de volgende competenties:
Hermeneutische of levensbeschouwelijke competentie: het kunnen verhelderen
van zingevingsvragen en van levensbeschouwelijke overtuigingen en gewoonten
in relatie tot de context of situatie, en het kunnen bieden van
levensbeschouwelijke counseling. Hieronder wordt begrepen het vermogen om
betekenisgeving in teksten en beelden, praktijken en levensverhalen, tradities
en nieuwe vormen van zingeving te verstaan, vertolken en duiden vanuit
levensbeschouwelijke tradities. Dit voltrekt zich in relatie tot en in uitwisseling
met existentiële en spirituele vragen, levensbeschouwelijke en ethische
bronnen, hedendaagse samenleving, geloof en cultuur. Cruciaal is het vermogen
om emoties en onuitgesproken vragen en impliciete veronderstellingen te horen
en te verhelderen. (VGVZ 2016, 13)
Spirituele competentie: ondersteuning kunnen bieden bij het aanboren en
vernieuwen van spirituele en levensbeschouwelijke bronnen. Dat
vooronderstelt brede kennis van levensbeschouwelijke bronnen en het
vermogen om die bronnen waar nodig te herijken en present te stellen in rituele
handelingen en symbolische uitdrukkingswijzen. (VGVZ 2016, 14)
Zelfreflectieve competentie omvat biografische en levensbeschouwelijke
zelfreflectie: kunnen reflecteren op de eigen levensbeschouwing teneinde op een
evenwichtige, vrije en authentieke wijze anderen tegemoet te kunnen treden.
(VGVZ 2016, 15)
Existentiële competentie: tot een positiebepaling kunnen komen inzake
existentiële, spirituele en ethische vragen om op een integere en verantwoorde
manier anderen tegemoet te kunnen treden. (VGVZ 2016, 15)
Integratieve competentie: diverse competenties, verantwoordelijkheden en
rollen kunnen integreren in eigen denken, voelen, willen en handelen. (VGVZ
2016, 15)
Deze vijf competenties, nodig om het beroep van geestelijk verzorger goed uit te
kunnen oefenen, vereisen aan de kant van de geestelijk verzorger een doorleefde
spiritualiteit, al dan niet ondersteund door contemplatieve methodes. Ze helpen de
36
geestelijk verzorger om symbool te kunnen staan voor het geestelijk leven waaraan zij
heilzame eigenschappen toekennen. Een helder besef van de eigen spiritualiteit is
voorwaarde voor een vruchtbare wisselwerking tussen de spiritualiteit van de geestelijk
verzorger en diens competenties. Contemplatieve methodes kunnen aan deze
spirituele empowerment van de geestelijk verzorger bijdragen.
4.5.2 Bevoegdheid
Naast competenties – ontleend aan studie, praktijkervaring, nascholing en
specialisatie, en gedragen door een bewuste levensbeschouwing dan wel spirituele
identiteit – heeft een geestelijk verzorger ook een bevoegdheid nodig. Deze
bevoegdheid kan worden gegeven door een zendend levensbeschouwelijk genootschap.
Voor spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers bestaat de mogelijkheid om
gemachtigd te worden door de Raad voor Institutioneel Niet-Gezonden Geestelijk
Verzorgers (RING-GV). Zowel bekwaamheid als bevoegdheid zijn een voorwaarde voor
registratie in het beroepsregister van Stichting Kwaliteitsregister Geestelijke
Verzorgers (SKGV) (VGVZ 2016, 13).
De RING-GV is in het leven geroepen om geestelijk verzorgers zonder zendend
levensbeschouwelijk genootschap de mogelijkheid te bieden om zichzelf in het
beroepsregister te kunnen registreren. Dat geeft spiritueel ongebonden geestelijk
verzorgers de ruimte om geestelijke zorg te verlenen op basis van hun persoonlijke –
niet geïnstitutionaliseerde – spiritualiteit. De RING-GV onderzoekt, alvorens zij een
machtiging verleent, door middel van een toetsing of geestelijk verzorgers over een
persoonlijk doorleefde spiritualiteit beschikken op basis waarvan zij hun werk kunnen
doen. Een doorleefde spiritualiteit is namelijk een voorwaarde voor spirituele
competentie.
4.5.3 Doorleefde spiritualiteit als basis voor spirituele competentie
Het beroepsprofiel stelt dat geestelijk verzorgers een doorleefde spiritualiteit nodig
hebben en symbool staan voor het geestelijk leven. De vakliteratuur over de
spiritualiteit van geestelijk verzorgers zit echter dicht tegen de christelijke traditie aan.
In Zorg voor het verhaal hebben Ganzevoort en Visser het bijvoorbeeld over het
oefenen van de godsvrucht zodat ze niet verdampt (Ganzevoort & Visser 2007, 407).
Voor spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers kan het woord ‘godsvrucht’ nogal wat
weerstand oproepen. Het blijkt moeilijk om vanuit de vakliteratuur uit te leggen wat
het belang is van spirituele competentie, zonder het bijvoorbeeld over Gods heil te
hebben. Ondertussen wordt wel aan iedere geestelijk verzorger de eis gesteld dat deze
over een doorleefde spiritualiteit beschikt. Onhelderheid over godsbeeld mensbeeld en
wereldbeeld lijkt spirituele competentie in de weg te staan, want wat vertegenwoordig
je dan? En wat betekent dat voor je beroepshouding? Een onderzoek naar je eigen
spiritualiteit lijkt haast een soort gedwongen eclecticisme voor ongebonden
spirituelen, je moet op zoek naar je eigen spirituele bronnen. Tolle verzamelt
bijvoorbeeld hele oude ideeën, en beschrijft die in een nieuw jasje zodat ze beter in onze
tijd passen.
In de laatste decennia is het onder geestelijk verzorgers gangbaar om datgene wat hen
aanspreekt te ‘plukken’ uit verschillende bronnen. Een dergelijke eclectische trend is
37
mede veroorzaakt doordat de overgeleverde, traditionele theologische taal niet meer
aansluit bij het referentiekader van hedendaagse lezers (van den Brandt & Plum 1999,
46-47). Ook binnen de theologie wordt tegenwoordig gekeken naar moderne literatuur
als mogelijk alternatief voor de traditionele bronnen, zodat nieuwe, contemporaine
referentiesystemen ontwikkeld kunnen worden (van den Brandt & Plum 1999, 46).
Spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers zullen bewust op zoek moeten gaan naar
bronnen die hun eigen levensbeschouwingen verder kunnen inspireren en vormgeven,
want ze herkennen zichzelf niet, of maar gedeeltelijk, in de overtuigingen van
traditionele geloofsgemeenschappen. Er lijkt geen duidelijke richtlijn te zijn voor hoe
je je eigen overtuigingen helder kunt krijgen en hoe je deze overtuigingen vervolgens
in je denken en handelen kunt integreren. In zijn masterthesis brengt Rob van
Grinsven dit gemis ook onder de aandacht (Grinsven 2017, 13-16). Waar hij zich echter
richt op de mystiek als richtlijn om een doorleefde spiritualiteit te ontwikkelen,
onderzoekt het volgende hoofdstuk wat de rol van contemplatie zou kunnen zijn in dit
proces.
38
5. Geestelijke verzorging en contemplatie
5.1 Contemplatie en spirituele competentie
Met zijn onderzoek genaamd De God van de pastor hoopte theoloog en pastor Gerard
Zuidberg (1936-2018), onder andere, het belang van spiritualiteit inzichtelijk en
aannemelijk te maken voor zowel het persoonlijke als het professionele leven van
pastores (Zuidberg 1997). In deze thesis sluit ik aan bij zowel het beroepsprofiel van de
geestelijk verzorger als bij Zuidberg door te stellen dat de persoonlijke spiritualiteit van
de pastor essentieel is voor het ontwikkelen en in stand houden van de juiste
beroepshouding. Dat de spiritualiteit van de geestelijk verzorger minder
vanzelfsprekend is geworden, omdat deze niet langer aan een bepaalde denominatie
verbonden is, maakt het niet minder belangrijk om spiritueel competent te zijn.
Ongebonden spiritualiteit maakt het mijns inziens wel ingewikkelder om praktische
handvatten te beschrijven voor het ontwikkelen en in stand houden van spirituele
competentie. Zuidberg deed met zijn onderzoek een belangrijke stap in die richting
door de eigentijdse spiritualiteit van pastores te beschrijven (Zuidberg 1997, 14).
Zuidberg onderzocht de spiritualiteit van pastores in de hoop moderne
uitdrukkingsvormen in beeld te brengen van spiritualiteit bij pastores die er een steeds
minder traditioneel geloof op na lijken te houden (Zuidberg 1997, 13-14). Hoewel dit
onderzoek enigszins gedateerd is (1997), gaat het in op enkele thema’s die vandaag de
dag nog steeds relevant zijn. Zo gaat dit onderzoek in op de relatie tussen religieuze
ervaringen en ervaringen van sociale en existentiële nabijheid, en op de vraag wat de
verhouding is tussen professionaliteit en spiritualiteit. Zuidberg besteedt in zijn
beschrijving van het begrip ‘spiritualiteit’ nadrukkelijk aandacht aan de manier waarop
mensen in het praktische leven van alledag uitdrukking geven aan hun perspectief op
de aardse werkelijkheid, vanuit hun betrokkenheid op dat wat hen overstijgt (Zuidberg
1997, 15). Als we nu terugkijken naar de werkdefinitie van contemplatie uit paragraaf
3.7, dan zien we een duidelijke parallel, namelijk dat contemplatie ook wordt
beschreven als het afstemmen van ons denken en handelen op ons godsbeeld,
wereldbeeld en mensbeeld.
Zuidberg stelt dat in elke uitdrukkingsvorm van spiritualiteit sprake is van reflectie.
Daarbij maakt hij een onderscheid tussen reflectie ‘in spiritualiteit’ en reflectie ‘op
spiritualiteit’ (Zuidberg 1997, 16-17). De kenmerken van reflectie ‘in spiritualiteit’
komen overeen met de kenmerken van de beschouwende component van contemplatie
uit paragraaf 3.7, terwijl de reflectie ‘op spiritualiteit’ overeenkomt met de actieve
component van contemplatie uit diezelfde paragraaf. De tekst van Zuidberg bevestigt
daarmee ook de relatie tussen de zelfreflectieve competentie en de spirituele
competentie. Dit blijkt bovendien uit de aandacht die hij in het eerste hoofdstuk
besteedt aan de biografie van zijn onderzoekspopulatie en aan de mate waarin pastores
zich bewust zijn van de invloed van hun biografie op hun eigen identiteit (Zuidberg
1997, 28-41).
Het woord ‘contemplatie’ zal bij de meeste mensen religieuze associaties oproepen. Als
we naar de werkdefinities in paragraaf 3.7 kijken, dan zien we echter dat
contemplatieve methodes zoals mindfulness ook adequaat toe te passen zijn zonder
39
aandacht aan religieuze dogma’s te besteden. Iedereen kan stilstaan bij en reflecteren
op zijn eigen ideeën over God, de wereld en de mens, ook als deze ideeën niet bij een
bepaalde religieuze stroming vandaan komen. Reflecteren op deze ideeën en nadenken
over het afstemmen van je gedachten en gedrag op je eigen idee van wat goed en fout
is kan ook buiten de context van religie. Zelfs de contemplatieve staat waarin we voorbij
onze bewuste gedachten in een hogere (of andere) staat van bewustzijn terechtkomen,
kun je los zien van religie. Dat blijkt wel uit de populariteit van mindfulness: een groot
deel van de mensen die dit beoefent, noemt zichzelf niet religieus. Het streven om het
gevoel van verbondenheid en compassie vanuit de contemplatie mee te nemen in het
dagelijks leven, is ook niet per definitie een religieus streven. Op basis van deze
argumenten meen ik te kunnen stellen dat contemplatieve methodes niet alleen voor
geestelijk verzorgers met een bepaalde religieuze achtergrond nuttig kunnen zijn maar
ook voor spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers en humanistisch raadsvrouwen
en raadsmannen.
Contemplatie kan mijns inziens door iedereen toegepast worden om een doorleefde
spiritualiteit – nodig voor spiritueel competent gedrag – te ontwikkelen en behouden.
Een bewust spirituele levenshouding kan worden gevoed door contemplatie. Van
oudsher is het contemplatieve leven zelfs de grondslag van de geestelijke zorg. Nu er
steeds meer kerkelijk ongebonden geestelijk verzorgers zijn, oftewel mensen waarbij
contemplatie niet per se een rol speelt bij hun identiteitsontwikkeling en
beroepspraktijk, is het des te meer van belang om stil te staan bij deze grondslag. Want
als de geestelijk verzorger niet gevoed wordt door de traditionele levensbeschouwelijke
bronnen, waardoor dan wel? Kerkelijk ongebonden geestelijk verzorgers hebben het
vaak liever over ‘spiritualiteit’ dan over ‘religie’ of ‘geloof’. Ook de term ‘contemplatie’
kan mensen afschrikken door de religieuze achtergrond van de term. Als we kijken naar
de werkdefinitie van het begrip ‘spiritualiteit’ uit paragraaf 3.7 dan zien we echter dat
dit begrip het geheel van de actieve en beschouwende aspecten van contemplatie lijkt
te beschrijven.
5.2 Wat maakt contemplatie belangrijk voor geestelijk verzorgers
5.2.1 De God van de pastor
De dertig pastores die aan het onderzoek van Zuidberg deelnamen, gaven grotendeels
aan eerder te hopen of te vertrouwen op God dan te geloven in God. Het merendeel gaf
aan zich eerder over te geven aan de gedachte of overtuiging dat God aan de basis van
het leven staat dan dat ze een persoonlijke relatie tot God ervaren (Zuidberg 1997, 79-
80). Onder deze onderzoekspopulatie was geloof in God niet zozeer verbonden aan
waarheden, overtuigingen en vastgelegde ideeën, maar vooral aan de verhouding tot
God als bestaansgrond. Rond de vraag wie deze God dan is, was vaak een voortdurende
worsteling aanwezig (Zuidberg 1997, 81).
Sommige respondenten meldden zich gedragen of geliefd te voelen of te weten door
God. Ze hoopten juist daar waar mensen kwetsbaar zijn een voorbeeld of een teken te
zijn van deze liefde en hoop. Een deel van de respondenten gaf ook aan God als
metgezel te ervaren of daarop te hopen, zodat de pastor en medegelovigen de kracht
zouden ervaren om het tijdens moeilijkheden uit te houden (Zuidberg 1997, 82-83).
40
Dat spiritualiteit vaak ervaren werd in relatie tot andere mensen, blijkt uit het volgende
citaat:
Voor ieder van deze groep pastores is duidelijk dat hun hoop verder te kunnen
samengaat met hun geloof in mensen. Het is een stroom van vertrouwen. In
mensen wordt zichtbaar hoe God met ons optrekt. (Zuidberg 1997, 83)
Hoop is volgens Zuidberg bovendien een kracht waarmee je dingen kunt veranderen
en waardoor je het redt in moeilijke situaties. Het kan het toenemende cynisme
tegengaan dat mensen lam legt (Zuidberg 1997, 83).
De liefde en hoop die de pastores ervaren in relatie tot hun eigen spiritualiteit, kan
dienen als voorbeeld voor mensen die baat kunnen hebben bij diezelfde hoop en liefde.
Daarnaast zien de pastores in hun medemensen hoe God met alle mensen optrekt, met
andere woorden, er is een verband tussen alle mensen en God, iedereen is de moeite
waard.
5.2.2 Spirituele rolmodellen
Voor veel geestelijk verzorgers spelen rolmodellen zoals Jezus, Mohammed, de
Boeddha of bijvoorbeeld de Dalai Lama in meer of mindere mate een rol in hun
spirituele leven. In paragraaf 3.3 zagen we dat het bieden van een rolmodel één van de
vier functies van contemplatie is. Een spiritueel rolmodel kan een bron van inspiratie
zijn in het contact met kwetsbare mensen, maar ook voor het eigen leven van de
geestelijk verzorger. Van geestelijk verzorgers wordt in principe verwacht dat zij
onvoorwaardelijke helpers zijn zoals bijvoorbeeld Jezus dat was, en dat is niet altijd
makkelijk. Stilstaan bij het leven en de getoonde moed en kracht van een rolmodel kan
dan helpend zijn.
Naast het gegeven dat een geestelijk verzorger baat kan hebben bij een rolmodel, kan
hij of zij zelf ook als model dienen vanuit zijn eigen rol. In het boek van Zuidberg wordt
gesteld dat de pastor een teken kan worden van Gods aanwezigheid door met hart en
ziel bij mensen aanwezig te zijn (Zuidberg 1997, 179). Er lijkt een verschuiving plaats
te vinden van aandacht voor wat de pastor allemaal doet voor mensen naar aandacht
voor zijn symbolische functie als teken van Gods presentie (Zuidberg 1997, 180).
5.2.3 Centreren en tijd vrijmaken om te bezinnen
Zuidberg zegt in zijn boek het volgende over bezinning: ‘‘Bezinning is nodig om de
eigen kern niet te verwaarlozen en om beschikbaarheid voor anderen te beschermen
en te versterken’’ (Zuidberg 1997, 133). In zijn onderzoek gaven de respondenten aan
zich op allerlei verschillende manieren te bezinnen. Sommige pastores lazen voordat
ze aan het werk gingen een inspirerende tekst, anderen wandelden door de natuur of
trokken zich ergens terug voor een moment van stilte, en weer anderen bezonnen
samen met hun gezin of religieuze gemeenschap. Met name de respondenten die
regelmatig en geordend met bezinning bezig waren, bleken over een groot zelf-
reflectief vermogen te beschikken (Zuidberg 1997, 132-35). Men kan dus stellen dat
41
bezinnen een positief effect kan hebben op de spirituele identiteit en competentie van
geestelijk verzorgers.
Zuidberg kiest in dit werk bewust voor de term ‘bezinning’ en geeft aan dat deze term
volgens hem breder van inhoud is dan de term ‘meditatie’, omdat ‘bezinning’ op allerlei
manieren vorm kan krijgen terwijl meditatie een bepaalde ordening en vormgeving
vraagt (Zuidberg 1997, 132). Voor de helft van de respondenten betekende ‘bezinnen’
dat ze reflecteerden op hun werk en op hun eigen drijfveren om dit werk te doen, of
diende het bijvoorbeeld als voorbereiding van een preek (Zuidberg 1997, 135). Met
name de pastores die in een sterk seculiere context werkzaam waren, bleken zich vaker
bewust van de spanning tussen actie en contemplatie, en van het effect daarvan op hun
werk en leven (Zuidberg 1997, 137).
Bezinning, oftewel reflectie in- en reflectie op spiritualiteit zoals Zuidberg het noemt,
is een belangrijk onderdeel van contemplatie. Aangezien bezinning positieve effecten
lijkt te hebben op de competentie van geestelijk verzorgers, is dit wederom een
aanwijzing dat geestelijk verzorgers baat kunnen hebben bij contemplatie.
Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek van Zuidberg dat het voor pastores vaak moeilijk
blijkt te zijn om tijd vrij te maken voor bezinning terwijl er wel waarde aan wordt
gehecht.
5.2.4 Gods heil
Quartier schrijft over benedictijnse opvattingen van contemplatie waarin de mens als
medeschepper wordt gezien. Hij zegt ook dat de monnik die ontvankelijk is, ook gevoed
wordt door God en dat dit van hem uitstraalt (Quartier 2015, 28). Heitink impliceert
dat de tussenmenselijke ontmoeting een voertuig kan worden van iets dat meer is dan
wijzelf, een manier om God te ontmoeten of om Gods heil te ontvangen (Heitink 1998,
71). Niet alleen Quartier en Heitink schrijven over een beweging die van God uitgaat.
Binnen het Christendom, maar ook binnen andere religies is dit een veel voorkomend
idee. Omdat deze thesis juist gericht is op het beschrijven van contemplatie voor
spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers, lijkt het idee van een beweging die van
God uitkomt om de spiritueel ongebonden geestelijk verzorger te helpen bij het
verlenen van geestelijke zorg misschien vergezocht. Een groot deel van de geestelijk
verzorgers zal echter onderschrijven dat zij soms gedragen worden door iets wat hen
overstijgt, of dat ze in contact met mensen iets van hun God ervaren. Wat die God is of
betekent voor de geestelijk verzorger in kwestie maakt dan in principe niet uit. Ook de
vraag of het daadwerkelijk zo is dat er een beweging van God uit komt, of kan komen,
hoeven we hier niet te beantwoorden om aannemelijk te kunnen maken dat het idee
van een beweging van God uit geestelijk verzorgers kan helpen of inspireren in hun
spirituele groei. Waarschijnlijk kennen de meeste geestelijk verzorgers wel een
voorbeeld van iemand die uitstraalt dat hij of zij gevoed wordt door iets
bovennatuurlijks. Eckhart Tolle is een goed voorbeeld van zo’n persoon. Dat het
uitstralen van een dergelijke connectie met het transcendente iets toe kan voegen aan
de geboden geestelijke zorg is ook aannemelijk.
42
5.2.5 Contemplatie & Geestelijke Verzorging
Uit het onderzoek van Zuidberg blijkt een sterke samenhang tussen professionaliteit
van pastores en de mate waarin bewust wordt gereflecteerd op de eigen spirituele
identiteit en competenties. Pastores die reflecteren op hun spiritualiteit, blijken
doorgaans overtuigd van de noodzaak zich te bekwamen in spiritualiteit om hun
professionaliteit op peil te houden. Contemplatie was van oudsher de manier waarop
de spiritualiteit van geestelijk verzorgers vorm kreeg en in stand gehouden werd.
Vandaag de dag kan contemplatie hierin nog steeds een belangrijke rol spelen, ook bij
spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers.
Een geestelijk verzorger die zich gedragen voelt door datgene waarin hij gelooft, of
waarop hij hoopt, kan mensen die het moeilijk hebben inspireren of hoop geven om
ook op zoek te gaan naar een dergelijke relatie met datgene wat betekenis geeft aan hun
eigen leven. De geestelijk verzorger kan hen bovendien helpen de eigen spirituele
bronnen te verkennen en in te zetten. De spirituele competentie die bereikt kan worden
door middel van contemplatie speelt hierin dus een essentiële rol. Daarnaast komt de
traditionele geestelijk verzorger, net zoals Jezus, op voor de kwetsbaren onder ons, en
voelt hij zich verantwoordelijk voor het welzijn van de gehele gemeenschap van God.
Een dergelijke vorm van naastenliefde is echter niet alleen voorbehouden aan
religieuze geestelijk verzorgers. Niettemin zijn liefde en zorg voor de medemens
zodanig onlosmakelijk verbonden aan de kern van grote religies dat ik deze vorm van
medemenselijkheid hier toch wil benoemen. Contemplatie helpt geestelijk verzorgers
namelijk om zich verbonden te voelen met de mensen en de wereld om zich heen en
om compassie te ervaren.
Spirituele rolmodellen, methodes om te centreren of stabiliseren (zie 3.3) gedurende
de dag en methodes voor het internaliseren van deugden zijn voor iedereen die zichzelf
als spiritueel ervaart handig. Van geestelijk verzorgers wordt spirituele competentie
verwacht en dat maakt het voor deze beroepsgroep extra belangrijk om niet alleen over
een helder godsbeeld en mensbeeld te beschikken, maar ook om de deugden die daarbij
horen te internaliseren en in praktijk te brengen. Bovendien krijgen zij in hun werk
vaak te maken met zaken als ziekte, overlijden en onrecht. Ze worden meer dan andere
mensen geconfronteerd met menselijk lijden. Daarom is het juist voor de beroepsgroep
van de geestelijk verzorgers van belang om tijd te reserveren voor bezinning, zodat ze
zichzelf steeds kunnen opladen.
Dit bezinnen, contempleren of opladen kan overal en op elk moment plaatsvinden.
Daarin hebben verschillende geestelijk verzorgers ook verschillende behoeftes en
voorkeuren. Voor de één voegt het iets toe als het in groepsverband gebeurt, voor de
ander is juist afzondering noodzakelijk. Sommige geestelijk verzorgers gaan gericht op
zoek naar de ervaring van een hoger bewustzijnsniveau, terwijl andere geestelijk
verzorgers zich weer meer richten op een bewuste of verstandelijke reflectie op hun
taak als geestelijk verzorger. Traditionele contemplatieve methodes bieden hiervoor
handvatten, ook al sluiten ze op het eerste gezicht niet altijd aan bij de
spiritualiteitsbeleving van spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers. Als we echter
creatief omgaan met de door traditionele contemplatieve bronnen geboden methodes
43
en kaders kunnen ook de spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers zich hier op
eclectische wijze door laten inspireren.
Het gaat er uiteindelijk om dat de spiritueel ongebonden geestelijk verzorger zich
bewust is van zijn beeld van de wereld (of het universum) en van de mensen, van de
betekenis en bedoeling die hij toekent aan het bestaan en aan zijn omgeving, zodat het
denken en handelen zo goed mogelijk op deze ideeën kan worden afgestemd.
Uiteindelijk zal dit ervoor zorgen dat geestelijk verzorgers weten wat hun
mogelijkheden en beperkingen zijn, dat ze weten wat ze van zichzelf en van anderen
verwachten, dat ze zich verbonden voelen met de wereld om zich heen en dat ze zich
gedragen voelen door dit gevoel van verbondenheid. Compassie en liefde voor de
medemens en voor de leefomgeving, en de behoefte en kracht om uitdrukking te geven
aan deze compassie, zijn een logisch gevolg van dit proces. Wij mensen zijn immers het
gelukkigst als onze verwachtingen overeenkomen met de realiteit die we binnen onszelf
en om ons heen waarnemen. Daar kunnen we door middel van contemplatieve
methodes heel gericht aan werken. Hoe beter we daar als geestelijk verzorgers in slagen
hoe meer we anderen kunnen helpen in dit proces.
5.3 Traditionele contemplatieve bronnen
Bij een contemplatieve bron voor geestelijk verzorgers valt in eerste instantie te denken
aan de traditionele canon (verzameling geloofsteksten) van de grote wereldreligies.
Voor mensen met een christelijke achtergrond is dat bijvoorbeeld de Bijbelse canon.
De functie van een verzameling geloofsteksten is dat deze vorm, richting en waarde aan
het bestaan kunnen geven (van den Brandt & Plum 1999, 48). Het gaat dan
bijvoorbeeld niet alleen om de Bijbelteksten zelf, maar ook om teksten van mensen die
proberen te ontrafelen wat de betekenis van Bijbelverhalen is of anderszins hun
bijdrage hebben geleverd aan het Grote Verhaal. Veel geestelijk verzorgers weten zich
bijvoorbeeld geïnspireerd door het werk van Meister Eckhart of Dag Hammarskjöld.
Deze zogenaamde ‘grote verhalen’ zijn oorspronkelijk geen geloofsteksten, maar door
de jaren heen krijgen ze wel die betekenis.
Uit het onderzoek van Zuidberg bleek dat voor de helft van de pastores die wel eens tot
bezinning komen, een tekst een goed uitgangspunt kan zijn. Dit kan een Bijbeltekst of
een psalm, zijn maar bijvoorbeeld ook een mystieke tekst of preek. Voor sommige
respondenten was ‘gewoon niets doen’ of stilte al genoeg. Enkele respondenten
maakten gebruik van een ‘Jezus-gebed’ dat werkt als een soort mantra, terwijl andere
respondenten dan weer Zen-meditatie beoefenden om te bezinnen. Ongeveer één op
de drie pastores gaf aan ook in groeps- of gezinsverband te bezinnen (Zuidberg 1997,
134-35).
De afgelopen eeuw hebben allerlei boeddhistische teksten en technieken hun weg
gevonden naar onze Westerse samenleving. Hetzelfde geldt onder andere voor de
Veda’s en het Taoïsme. Zelfs de Kabbala, de astrologie en het sjamanisme werden voor
sommige westerlingen een nieuwe bron van inspiratie. Als we al kunnen spreken van
een traditionele canon voor geestelijk verzorgers, dan is het in elk geval zo dat een
canon door de jaren heen veranderd, en dat iedereen zijn eigen voorkeur heeft voor
bepaalde teksten uit de canon. Het komt ook steeds vaker voor dat geestelijk verzorgers
44
zich minder of nog maar gedeeltelijk in de overtuigingen van de eigen
geloofsgemeenschap kunnen vinden. Er worden dan soms combinaties gemaakt van
overtuigingen uit de traditionele westerse religies met bijvoorbeeld ideeën uit de
Oosterse religies. Een dergelijk eclecticisme is in de laatste decennia zeer gangbaar
onder geestelijk verzorgers. Daarbij kan het zijn dat de religieuze overtuigingen van de
oorspronkelijke geloofsgemeenschap een steeds kleinere rol gaan spelen in de
beroepspraktijk van de geestelijk verzorger.
Mindfulness is een goed voorbeeld van een contemplatieve methode die toegepast kan
worden zonder veel aandacht te schenken aan overtuigingen of dogma’s. De
populariteit van mindfulness is dan ook te verklaren doordat het praktische en
bewezen effectieve handvatten biedt om tot bezinning te komen, zonder dat we ons van
tevoren hoeven te verdiepen in achterliggende ideeën. In onze pluralistische
samenleving kan het complex zijn om een kader voor zingeving te vinden. Dit heeft
zowel te maken met het ontbrekend kader van religieuze socialisatie – velen worden
niet meer in een geloofsgemeenschap opgevoed –, als met het grote aanbod van
zinaanbiedingen. Mindfulness of contemplatie kan dan een manier zijn om toch even
tot bezinning te komen, maar vooral ook om zich bewust te worden van de eigen
overtuigingen en hier regelmatig bij stil te staan.
Ondanks het feit dat de moderne maatschappij sterk geseculariseerd lijkt, zien we
bijvoorbeeld aan de populariteit van New Age literatuur terug dat veel mensen
inderdaad op zoek zijn gegaan naar een kader voor zingeving. Ook onder geestelijk
verzorgers is deze literatuur populair. De kracht van het Nu van Eckhart Tolle is een
voorbeeld van een boek dat voor veel geestelijk verzorgers een inspiratiebron is. Omdat
New Age literatuur een moderne bron voor spiritualiteit is, gaan we in de volgende
paragrafen wat dieper op de New Age beweging in, alvorens we in hoofdstuk 6 naar het
boek van Tolle gaan.
5.4 De New Age beweging
5.4.1 Het New Age gedachtengoed is niet zo ‘New’ als het lijkt
Het New Age gedachtengoed is volgens astroloog en historicus van astrologie en
culturele astronomie Nicholas Campion (1953) gebaseerd op drie basisideeën, die niet
nieuw waren maar wel een nieuwe vorm kregen. Campion beschouwt de 18e eeuw als
een belangrijke periode voor de ontwikkeling van deze ideeën. Het eerste idee is dat
van een naderend nieuw spiritueel tijdperk. Ten tweede zorgde Newton ’s ontdekking
van de zwaartekracht ervoor dat mensen gingen geloven dat het universum opereert
aan de hand van bepaalde natuurwetten. De geschiedenis zou daarom gerelateerd zijn
aan de bewegingen van sterren en planeten. Op basis van dat idee ontstond het geloof,
dat het tijdperk van Aquarius eraan stond te komen. Het derde idee was de overtuiging
dat de mensheid in staat is perfectie te bereiken zonder goddelijke interventie
(Campion 2015, 3). New Age cultuur hield zich onder andere bezig met de strijd voor
democratie en voor betere communicatie, met het aansporen tot diepe sociale en
persoonlijke verandering, en verzette zich tegen industrialisatie (Campion 2015, 3-4).
45
In zijn boek The New Age in the Modern West beschrijft Campion de moderne New
Age beweging als volgt:
The modern New Age movement, in spite of its presumed association with the
1960s, is millenarian in character and forms part of a broader cultural tradition
which extends from the modern west back through Christian millenarianism to the
ancient Near East. The New Age is, in spite of the epithet ‘new’, part of a matrix of
ideas which depend on the notion that the world, or just human society, is about to
experience a cataclysmic transformation and which can be traced back to first
millenium BCE. (Campion 2015, 4)
Het New Age gedachtengoed is dus niet ‘nieuw’, maar gebaseerd op oude ideeën.
Campion stelt dat Plato al vaststelde dat alle dingen in de wereld het gevolg zijn van
ideeën of archetypes van de schepper. Deze schepper of God zou de vorm hebben van
een soort bovennatuurlijk bewustzijn. Bewustzijn is dus belangrijker dan materie, want
gedachten kunnen de materiële wereld beïnvloeden. Wij mensen kunnen dus de wereld
verbeteren, bijvoorbeeld door middel van een deugdelijke levensstijl (Campion 2015,
14). Een andere belangrijke theorie van Plato die aan de basis van het New Age
gedachtengoed staat, is dat onze zielen onderdeel zouden zijn van het allesomvattende
bovennatuurlijke bewustzijn (Campion 2015, 14-15). Het nieuwe tijdperk dat verwacht
wordt, is bovendien niet iets wat nog moet komen, maar iets wat er al is. Het is een
andere staat van bewustzijn, los van tijd en ruimte, die voor iedereen bereikbaar is
(Campion 2015, 15).
Het idee dat alle mensen een unieke, persoonlijke connectie hebben met het hele
universum was volgens Campion tot de zeventiende eeuw een vanzelfsprekendheid. Dit
besef van de zogenaamde ‘Great Chain of Being’ die ons met elkaar, met onze omgeving
en met de transcendente wereld zou verbinden kwam door de intellectuele revolutie
onder druk te staan (Campion 2015, 40). De natuur werd gedepersonaliseerd, de
onttovering van de wereld om ons heen bleek onvermijdelijk, omdat de natuurwetten
het universum aan bleken te sturen en niet de goden. God veranderde volgens Campion
van iets of iemand, waar iedereen een individuele relatie mee had, in een
onpersoonlijke God die ergens ver weg was. Dat het universum blijkbaar zichzelf
reguleerde, inspireerde mensen in de achttiende eeuw om te geloven dat de mensheid
door middel van zelfregulatie dezelfde perfectie zou kunnen bereiken, zonder hulp van
God (Campion 2015, 40). Hoewel Newton zelf overtuigd was van het bestaan van God,
zorgde zijn gedachtengoed ervoor dat veel mensen in de natuur gingen geloven in
plaats van in God.
Onder invloed van de Theosofische Sociëteit werden volgens Campion in de
negentiende eeuw allerlei theorieën over de essentie en de bedoeling van het
universum met elkaar in verband gebracht. Het idee van een eindtijd of Apocalyps, het
idee van een nieuw spiritueel tijdperk, ideeën over verlichting in de zin van een hogere
staat van bewustzijn, en de overtuiging dat wij mensen vanuit een hogere staat van
bewustzijn de wereld kunnen verbeteren. Deze ideeën zijn afkomstig van de
verschillende wereldreligies, van mensen als Plato en Newton, vanuit de
natuurwetenschappen, en vanuit de filosofie en theologie. Helena Petrovna Blavatsky
46
(1831-1891), mede oprichtster van de Theosofische sociëteit, was volgens Campion
degene die de verschillende ideeën succesvol met elkaar gecombineerd heeft tot een
overtuigend geheel (Campion 2015, 66).
Met dit gedachtengoed, gericht op het in gang zetten van een nieuw tijdperk door
middel van innerlijke transformatie, zou Blavatski het fundament gelegd hebben van
de New Age beweging (Campion 2015, 68). Campion schrijft dat er na verloop van tijd
spanningen ontstonden binnen de sociëteit tussen mensen die vooral de Westerse
wijsheden, waaronder het esoterisch Christendom, van belang vonden, en mensen die
vooral Oosterse of Indiase principes op de voorgrond plaatsten. Toen de oprichters zich
bekeerden tot het boeddhisme, initieerden de leden met een Westerse voorkeur
verschillende afsplitsingen van de sociëteit waardoor de ontwikkeling van de New Age
beweging verder gestimuleerd werd (Campion 2015, 69).
5.4.2 De New Age beweging in de 20e eeuw
Het verlangen naar en de hoop op een nieuwe, betere wereld waar de jaren zestig van
de vorige eeuw door getypeerd werden, werd volgens Campion lange tijd door veel
mensen onterecht gezien als de aanleiding van het ontstaan van de New Age beweging
die volgens dit ‘foutieve gerucht’ in 1971 ontstaan zou zijn (Campion 2015, 95). De jaren
zestig veroorzaakten volgens hem wel een opleving van de New Age beweging.
In alinea 3.4 over contemplatie lazen we dat verschillende auteurs over contemplatie
van mening zijn dat er meer overeenkomsten dan verschillen bestaan tussen de
verschillende religies, met name als we naar de mystieke tradities en de ideeën over
contemplatie kijken. Iets vergelijkbaars gebeurde volgens Hanegraaff binnen de New
Age beweging. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw begonnen meer en meer mensen
onderliggende overeenkomsten te zien tussen allerlei alternatieve ideeën, initiatieven
en praktijken die sinds de jaren zestig populair waren (Lewis & Kemp 2007, 28-29).
Hanegraaff publiceerde als hoogleraar Geschiedenis van de Hermetische Filosofie en
verwante stromingen veel over westerse esoterie.
Hanegraaff plaatst het begin van de New Age beweging niet in de achttiende eeuw of
na de zestiger jaren, maar in het decennium vóór de zestiger jaren (Lewis & Kemp
2007, 26-27). In de 1950s begint de beweging, door Hanegraaff proto-New Age
beweging genoemd, in de vorm van religieuze culten. Deze mensen zouden er
apocalyptische overtuigingen op nahouden in combinatie met een geloof in Ufo’s.
Hoger ontwikkelde wezens uit andere dimensies en van andere planeten zouden
pogingen doen om ons door middel van paranormale communicatie te waarschuwen
voor allerlei rampen. De mensen die de leer van deze wezens volgden, zouden door
Ufo’s opgehaald worden en mochten na de Apocalyps een nieuwe beschaving
ontwikkelen op aarde (Lewis & Kemp 2007, 27).
De apocalyptische Ufo-culten waren er, volgens Hanegraaff, net als veel alternatieve
tegen-culturele gemeenschappen in de sixties, van overtuigd dat de Westerse
samenleving niet meer te redden was. De apocalyptische verwachtingen van deze
gemeenschappen veranderden naar verloop van tijd in een poging te leven alsof het
nieuwe tijdperk al gearriveerd was, om zo bij te dragen aan de komst van het nieuwe
47
tijdperk (Lewis & Kemp 2007, 27). Deze gemeenschappen, voornamelijk gebaseerd op
antroposofische en theosofische elementen, noemt Hanegraaff de originele,
idealistische New Age beweging (Lewis & Kemp 2007, 28).
De term ‘New Age’ werd volgens Hanegraaff echter pas populair in de tachtiger jaren,
en verwees naar het geheel aan alternatieve ideeën en praktijken die sinds de zestiger
jaren populair waren (Lewis & Kemp 2007, 28). In de tachtiger jaren was het idee van
een nieuw tijdperk dat op komst zou zijn nog steeds aanwezig binnen de New Age
beweging maar het stond bij veel subgroepen van de beweging minder op de
voorgrond. Bovendien verschoof de aandacht van de antroposofie en theosofie naar
een nieuw, holistisch paradigma als tegengeluid van de wetenschappelijke manier om
naar mens en wereld te kijken. Er kwam een meer religieus/spirituele tendens binnen
de beweging (Lewis & Kemp 2007, 29).
5.4.3 New Age in de 21e eeuw
Hanegraaff schrijft dat tegenwoordig door velen onterecht wordt beweerd dat de New
Age beweging voorbij is. Hij stelt dat mensen zich tegenwoordig niet meer prettig
voelen bij het label ‘New Age’, maar dat de praktijken en ideeën die voorheen onder
New Age vielen niet aan populariteit hebben ingeleverd. Tegenwoordig kiezen mensen
er echter vaak voor om deze ideeën en praktijken onder de noemer ‘spiritualiteit’ te
plaatsen stelt Hanegraaff (Lewis & Kemp 2007, 29).
Waar New Age ooit als tegen-culturele beweging is ontstaan, is het New Age
gedachtengoed volgens Hanegraaff inmiddels zo gangbaar, dat het verweven is met de
heersende cultuur. De beweging is dus zeer succesvol geweest, ook al horen we er
steeds minder van (Lewis & Kemp 2007, 30). Hanegraaff spreekt auteurs tegen die
stellen dat New Age volledig bestaat uit oude, voorwetenschappelijke ideeën. Hoewel
er volgens hem inderdaad sprake is van een verband met de theosofie en antroposofie,
evenals er sprake is van wortels in oude religieuze tradities, is New Age een typisch
westers en hedendaags fenomeen (Lewis & Kemp 2007, 31). Waar het ooit begon als
een poging om onze materialistische, over-consumerende samenleving te veranderen,
hebben de New Age ideeën en praktijken vanwege hun (commerciële) succes nu een
belangrijke rol in diezelfde materialistische samenleving (Lewis & Kemp 2007, 31).
Hoewel er tal van verschillende New Age stromingen en overtuigingen bestaan kunnen
we volgens Hanegraaff toch van één beweging spreken. Ten eerste omdat alle vormen
van New Age denken zich verzetten tegen de dominante, gangbare waarden van het
moderne westen. Hoewel verschillende vormen van New Age ook verschillende
waarden kunnen vertegenwoordigen, komen de waarden waartegen ze zich verzetten
dus wel overeen. Ten tweede wordt het New Age denken gekenmerkt door holistische
concepten (Lewis & Kemp 2007, 38-39).
Hanegraaff schrijft dat dualisme en reductionisme volgens alle New Agers onterecht
de moderne westerse samenleving domineren. Volgens New Agers zijn God, de natuur
en de mens één in hun diepste essentie. Dualisme is volgens hen misleidend. Wat
betreft reductionisme stellen New Agers volgens Hanegraaff dat het geheel van het
universum niet gelijk is aan de som der delen, net zoals het geheel van de mens meer
48
is dan de som der delen. Ze stellen dat gehelen niet mechanisch zijn maar organisch,
en pleiten ook hierin voor een holistische benadering. Hoe alle New Age stromingen
deze holistische visie proberen te realiseren verschilt echter per stroming (Lewis &
Kemp 2007, 39).
5.4.4 Populariteit van New Age literatuur
De westerse cultuur is gebaseerd op het christelijk geloof van de kerken en de rede van
het filosofisch rationalisme, zo stelt Hanegraaff. Naast ‘rede’ en ‘geloof’ bestaat er
echter nog een traditie die aangeduid wordt met de term ‘gnosis’. De gnosis zou
belangrijker zijn dan rede en geloof omdat het hier gaat om een ‘ervaring’ van ‘God’ en
van het ‘Zelf’. Sinds het christelijk tijdperk is de traditie van de ‘gnosis’ echter
problematisch. Veel ideeën die niet in de gangbare westerse cultuur pasten kwamen
onder die noemer terecht. Daarom ligt het voor de hand dat mensen die vinden dat er
iets mis is met de westerse cultuur, zich op de traditie van de gnosis richten voor
inspiratie stelt Hanegraaff. De New Age beweging is dan ook sterk gericht op de
innerlijke ervaring van het ‘Zelf’ als de ultieme bron van waarheid en als de enige
manier om onze relatie met God en het universum te begrijpen (Lewis & Kemp 2007,
40-41).
Hoewel veel New Agers niet echt thuis zijn in de tradities van waaruit hun
gedachtengoed gevormd is, zullen ze volgens Hanegraaff bevestigen dat hun spirituele
overtuigingen afkomstig zijn uit aloude tradities. De concepten uit die tradities worden
echter vanuit een hedendaags, seculier perspectief geïnterpreteerd en zijn daardoor
toch eigentijds (Lewis & Kemp 2007, 41-42).
Hoewel er volgens Hanegraaff duidelijk sprake is van een New Age beweging die nog
steeds een belangrijke rol speelt in de hedendaagse samenleving, is het moeilijk om
deze beweging zodanig te definiëren dat we er kwantitatieve gegevens over kunnen
verzamelen. Professor in religiestudies Liselotte Frisk schreef een artikel waarin ze
kwantitatieve onderzoeken naar New Age kritisch beoordeelde en met elkaar
vergeleek. Ze kwam tot de conclusie dat de onderzoeken die tot nu toe gedaan zijn,
maar tot op zekere hoogte betrouwbaar zijn. Bovendien is er maar weinig gebruik
gemaakt van kwantitatieve methodes (Lewis & Kemp 2007, 118-20). We hebben echter
geen empirische data uit kwantitatief onderzoek nodig om vast te kunnen stellen dat
het New Age gedachtengoed populair is. De populariteit van New Age literatuur spreekt
boekdelen.
Auteurs als Neale Donald Walsch, Paulo Coelho, Thich Nhat Han, de Dalai Lama,
James Redfield, Deepak Chopra en Eckhart Tolle staan met hun boeken op allerlei
bestsellerlijsten. Sommigen van hen geven daarnaast lezingen over hun gedachtengoed
en hebben organisaties opgericht waar gelijkgezinden inspiratie op kunnen doen. Veel
spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers weten zich geïnspireerd door deze
literatuur. Deze inspiratie heeft volgens mij onder meer te maken met het gegeven dat
deze auteurs over contemplatieve methodes schrijven die bij deze tijd passen. Ze
bieden praktische richtlijnen voor contemplatie. Geestelijk verzorgers met een meer
traditionele religieuze achtergrond zullen ideeën tegenkomen die overeenkomsten
vertonen met hun eigen tradities. Voor spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers is
50
6. De kracht van het Nu van Eckhart Tolle
6.1 Over de auteur
Eckhart Tolle is in 1948 geboren in Duitsland als Ullrich Leonard Tolle. De Engelse
Wikipedia-pagina over Tolle, geraadpleegd op 14 September 2020, vermeld in grote
lijnen het volgende over zijn achtergrond: na een moeilijke jeugd in het naoorlogse
Duitsland, verhuisde hij op zijn dertiende naar zijn vader in Spanje, waar hij zichzelf
onderwees in literatuur, astronomie en talen. Toen hij negentien was, verhuisde hij
naar Londen, waar hij lesgaf in de Duitse en Spaanse taal. Hij stopte daarmee vanwege
een depressie. Later studeerde hij literatuur, filosofie en psychologie aan de University
of London.
Op zijn negenentwintigste ervoer Tolle tijdens een ernstige depressie een spirituele
transformatie waardoor hij plotseling een spirituele verlichting ervoer. Hij stopte toen
met zijn studies en bracht een lange tijd door in een gelukzalige staat in een park in
Londen. In die tijd veranderde hij zijn voornaam in Eckhart uit respect voor de Duitse
theoloog en filosoof Meester Eckhart. In de periode daarna verbleef hij in verschillende
boeddhistische kloosters en werd hij een spirituele gids en counselor. Hij is geen
aanhanger van een specifieke religie, maar baseert zich volgens beide bronnen onder
andere op het boeddhisme, het hindoeïsme en het christendom.
Tolle verhuisde naar Canada en dat is waar hij zijn eerste boek schreef, The Power of
Now (1997). Dit hoofdstuk gaat over de Nederlandse vertaling van dat eerste boek.
Nadat Oprah Winfrey aandacht besteedde aan The power of Now in haar magazine,
schoten de verkoopcijfers omhoog. Het werd een bestseller en is in meer dan dertig
talen vertaald. Met A New Earth: Awakening to Your Life’s Purpose, zijn derde boek,
kwam hij wederom op de New York Times bestsellerlijst terecht in 2008. Hij nam
daarna verschillende Webinars op met Oprah Winfrey over de thema’s in dit boek.
Inmiddels heeft Tolle vier boeken geschreven, drie Dvd’s uitgebracht, een website
opgezet genaamd Eckhart Tolle TV, en reist hij de wereld rond om lezingen te geven.
Wikipedia geeft aan bovenstaande informatie grotendeels te baseren op een tekst van
Evert van de Ven (van de Ven 2015; Wikipedia).
De eigen website van Tolle, geraadpleegd op 14 September 2020, bevestigt delen van
bovenstaand verhaal, maar gaat niet echt in op zijn persoonlijk leven (Eckhart-
Teachings). Tolle is ervan overtuigd dat we moeten evolueren naar een ander
bewustzijnsniveau, omdat we anders uiteindelijk de mensheid en de wereld zullen
vernietigen. Hij vertelt ons echter ook dat dit voor het grotere geheel eigenlijk niets uit
zou maken, want de gemanifesteerde werkelijkheid is slechts een hulpmiddel voor het
‘ongemanifesteerde’ om zichzelf te kunnen ervaren. De lezer van The Power of Now
krijgt de indruk dat Tolle dit boek ook schreef omdat hij het lijden in de wereld wil
helpen verminderen. Daarbij doet hij moeite om de lezer duidelijk te maken dat zijn
gedachtengoed overeenkomt met de essentie van alle belangrijke religieuze
stromingen. Volgens Tolle zijn dat namelijk allemaal wegwijzers die proberen je in
dezelfde richting te sturen: ‘verlichting’ (enlightenment), ‘verbondenheid’
(connectedness) of ‘de vreugde van Zijn’ (the joy of Being) (Tolle 2004, 22).
51
6.2 Korte beschrijving/ introductie van het boek
Tolle vertelt in de inleiding het verhaal van zijn eigen spirituele ontwikkeling en over
het succes van zijn boek, oftewel zijn missie om zoveel mogelijk mensen te bereiken
(Tolle 2001, 17-20). Hij vertelt ook dat hij zijn woorden zo heeft gekozen, dat ze gericht
zijn op de ‘wetende aanwezigheid’ in ons die zich achter het verstand ophoudt (the
knower in you who dwells behind the thinker). Ze zijn bedoeld om de lezer in een
andere bewustzijnstoestand te brengen en sommige dingen worden dan ook meer dan
eens benoemd (Tolle 2001, 21). Het boek is in vraag-antwoord vorm geschreven, naar
aanleiding van vragen die mensen tijdens seminars, cursussen of counseling aan Tolle
gesteld hebben (Tolle 2001, 20).
In het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd dat je verstand of je denken niet is wie je bent
en dat je verlichting kunt bereiken door aan het denken te ontstijgen. Hij legt uit dat je
jezelf van alle pijn en lijden kunt bevrijden door middel van bewustzijn. ‘In het Nu zijn’
is volgens Tolle een effectieve manier om je bewust te worden van je ware zelf en hij
gaat uitgebreid in op allerlei manieren om dit te doen. Hij beschrijft de weerstand die
je kunt verwachten van je verstand als je echt aanwezig probeert te zijn en geeft aan
hoe je daarmee om kunt gaan. Tot slot gaat hij in op de maatschappelijke relevantie
van bewustwording en hoe het de wereld kan verbeteren, en beschrijft hij de rol van de
mensen en de aarde in het grotere geheel van het universum.
6.3 Godsbeeld en wereldbeeld
6.3.1 De gemanifesteerde wereld
Ooit was er volgens Tolle alleen het ‘ongemanifesteerde’ (unmanifested), dat was noch
ruimte noch ding. Pas toen het ongemanifesteerde een oerknalachtige gebeurtenis
onderging, ontstond er ruimte, omdat er twee referentiepunten nodig zijn om afstand
en ruimte te laten ontstaan. De ruimte tussen de vormen in het heelal, en de stilte onder
de geluiden, zouden volgens de auteur niet waarneembaar zijn zonder de vormen en
de geluiden, ze zouden niet eens bestaan. Het heelal is dus alleen waarneembaar voor
ons door middel van de voorwerpen erin, maar de ruimte is minstens zo belangrijk, en
die ruimte is niet alleen buiten ons, maar ook in ons, stelt Tolle. De oneindigheid en
eeuwigheid van God worden door ons waargenomen als iets wat buiten ons een eigen
bestaan heeft, maar in werkelijkheid zijn wij er onderdeel van (Tolle 2001, 120-24).
Het goddelijke doel van het heelal is, volgens Tolle, dat het ongemanifesteerde zichzelf
kan kennen, en daar kunnen wij mensen een rol in spelen. Het uiteindelijke doel ligt
dus niet in de wereld maar in het ontstijgen eraan, de wereld is echter nodig om je
bewust te maken van het ongemanifesteerde (Tolle 2001, 124-25). Afzonderlijke
levensvormen zijn niet echt belangrijk, stelt hij, uiteindelijk vergaan ze allemaal een
keer. Van elke vorm die bestaat is het bewustzijn de diepe, innerlijke ‘heilige kern’ (holy
essence). Als alles onderdeel is van deze heilige kern, is het vergaan van vormen ook
niet erg. Het wordt volgens Tolle pas tragisch als we een identiteit verbinden aan deze
heilige kern. Je bent onderdeel van een dynamisch proces, en niet een afzonderlijke
entiteit. Wij mensen kennen onszelf alleen als vorm, en niet als onderdeel van dit
proces, daarom zijn wij volgens hem angstig om onze lichamelijke en psychische vorm
los te laten (Tolle 2001, 89-90).
52
De wereld die je ziet zou een afspiegeling zijn van je bewustzijnstoestand. Elk wezen
schept volgens Tolle zijn eigen wereld, en al die werelden zijn met elkaar verbonden,
want in wezen zijn alle werelden één. Onze collectieve werkelijkheid kan dus
veranderen door middel van innerlijke verandering van de mensen. De schepping kan
beïnvloed worden als de meerderheid van de mensen bewust wordt. De boeddhisten
beschreven dit volgens Tolle al, door te stellen dat uiteindelijk elke boom en grasspriet
verlichting zal bereiken. Volgens Tolle stelde ook Paulus dat de hele schepping wacht
op de verlichting van de mensen (Tolle 2001, 169). Over de nieuwe wereld die
geschapen wordt als er een nieuw bewustzijn komt, zegt de Bijbel (Openbaring)
volgens Tolle, dat toen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gezien werd, want de
eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen (Tolle 2001, 168-69).
6.3.2 Tijd versus eeuwigheid
Tolle stelt dat het woord ‘Christus’ ongeveer hetzelfde betekent als het woord
‘aanwezigheid’ (presence). Christus verwijst volgens hem daarbij eerder naar een
‘inwonende goddelijkheid’ (indwelling divinity), terwijl aanwezigheid verwijst naar
‘ontwaakte goddelijkheid’ (awakened divinity) of ‘God-essentie’ (God-essence) (Tolle
2001, 95). Jezus zou hebben gezegd: ‘‘Voordat Abraham was, ben ik.’’ Met die woorden
maakt hij volgens Tolle duidelijk, dat hij zich niet in de dimensie van tijd en
identificatie met vorm bevond. Zijn woorden zouden duiden op een discontinuïteit in
de tijdsdimensie, om zo de betekenis van ‘aanwezigheid’ (presence) en
‘zelfverwerkelijking’ (self-realization) over te brengen. De dimensie van eeuwigheid
(eternity) betekent dan ook niet ‘eindeloze tijd’ (endless time), maar ‘geen tijd’ (no
time). God zei, volgens de Bijbel: ‘‘Ik ben die ik ben.’’ Dat duidt volgens Tolle op
‘aanwezigheid’ (presence), zonder verleden en toekomst. De tweede komst van
Christus zou de overgang zijn, van ‘tijd’ (time) naar ‘aanwezigheid’ (presence), en van
het ‘denken’ (thinking) naar ‘zuiver bewustzijn’ (pure consciousness). Tolle schrijft:
‘‘Als Christus morgen zou terugkeren in de een of andere uiterlijke vorm, wat zou hij of
zij dan anders kunnen zeggen dan ‘Ik ben de waarheid. Ik ben de goddelijke
aanwezigheid. Ik ben eeuwig leven. Ik ben in je. Ik ben hier. Ik ben Nu’?’’ (Tolle 2001,
95-96).
Het menselijk verstand is volgens Tolle een fantastisch instrument, als je je ‘zelf’ (self)
er niet in zoekt. Tijd en verstand zijn echter niet te scheiden. Identificatie met het
verstand resulteert in de dwang om bijna helemaal te leven vanuit herinnering en
verwachting. Het verleden geeft je identiteit, en de toekomst biedt verlossing of
bevrediging waardoor ‘het Nu’ (the Now) geen ruimte krijgt, terwijl ‘het Nu’ de ruimte
is waarin je leven zich ontvouwt, aldus Tolle. Niets kan buiten het Nu om gebeuren, of
we het nu over het verleden hebben, of over de toekomst. Dit is met je verstand niet te
begrijpen, alleen met ‘Zijn’ (Being) (Tolle wisselt de termen ‘Being’, ‘consciousness’ en
‘presence’ af, maar bedoelt naar eigen zeggen met alle drie hetzelfde (Tolle 2001, 52-
53).
Geestelijk leraren uit alle tradities hebben volgens de auteur gewezen op ‘het Nu’ (the
Now), als de sleutel tot de spirituele dimensie, toch wordt het volgens Tolle niet
onderwezen in kerken en tempels. Volkomen in het heden leven is de essentie van Zen
stelt hij, en in de leer van het soefisme staat het ‘Nu’ ook centraal. Tolle citeert
daarnaast Meester Eckhart, de christelijke filosoof, die stelt dat het de tijd is die
53
verhindert dat het licht ons bereikt, het staat tussen ons en God in (Tolle 2001, 54-55).
Wat volgens Tolle nodig is, is een permanente verschuiving in ons bewustzijn. Vanuit
het ‘Zijn’ (Being) is er een diepe eerbied voor al datgene wat er is, terwijl ons verstand
een monsterachtige parasiet wordt als je hem niet onder controle krijgt. Het verstand
als parasiet zorgt niet goed voor onze planeet en al het leven daarop (Tolle 2001, 56-
57). We moeten volgens Tolle de identificatie met onze vorm loslaten zodat we verder
kunnen in onze evolutie (Tolle 2001, 89-90).
6.3.3 Vergankelijkheid
Fysieke pijn (physical pain) blijft een onderdeel van het leven in de fysieke dimensie,
maar dat is niet hetzelfde als lijden (suffering), oftewel mentaal-emotionele pijn
(mental-emotional pain) stelt Tolle. Vergankelijkheid (impermanence) hoef je niet als
slecht te ervaren, het is er gewoon. De vreugde van ‘Zijn’ (Being) of de ‘vrede van God’
(peace of God) openbaart zich als je de ‘isheid’ (isness) van de dingen aanvaardt. Niet
alleen het opgaande deel van de cycli van het leven is goed, het neergaande deel is net
zo nodig. Het één kan niet zonder het ander. Voor spirituele groei is het neergaande
deel noodzakelijk, aldus Tolle. Hij stelt dat je alleen naar de geestelijke dimensie wordt
getrokken als je een groot verlies of veel pijn hebt ervaren, of wanneer je ergens
volkomen in bent mislukt (Tolle 2001, 155-56). Het zogenaamde kwaad is volgens Tolle
dus een deel van het hogere doel, dat geen negatieve tegenpool heeft. Wat mensen als
‘slecht’ (evil) ervaren is meestal het gevolg van een gebrek aan ‘bewustzijn’
(consciousness), een creatie van het ‘ego’ (ego) (Tolle 2001, 153). Er zijn geen
problemen, alleen situaties die je moet aanpakken of aanvaarden stelt Tolle. Je gaat
ten onder aan de situatie of je overleeft het. In beide gevallen is er geen probleem (Tolle
2001, 62-63).
6.4 Mensbeeld
6.4.1 Het evolutionaire stadium van het denken en het ego
Tolle moedigt ons aan om eens naar binnen te kijken, omdat we in onszelf een schat
meedragen, die groter is dan alles wat de wereld ons te bieden heeft. Hij noemt
‘verlichting’ (enlightenment) een ‘natuurlijke staat van gevoelde eenheid met Zijn’
(natural state of felt oneness with Being). Zonder deze verbondenheid met ‘Zijn’ voelen
we ons afgesneden van onszelf, en de wereld om ons heen, en dat veroorzaakt ons
lijden. ‘Zijn’ is je diepste zelf, je ware aard, die je alleen kunt kennen als je verstand
(mind) stil is. Er wordt volgens Tolle hetzelfde mee bedoeld als met het woord ‘God’,
maar hij kiest ervoor om het woord ‘God’ niet te veel te gebruiken, vanwege alle
oneigenlijke manieren waarop het woord God in het verleden gebruikt is (Tolle 2001,
23).
Tolle stelt dat het denken (thinking), vanwege het negatieve karakter ervan, schadelijk
is, en dat er veel levensenergie aan verloren gaat. Je ontwikkelt een ‘ego’, een mentaal
beeld van wie je bent door persoonlijke en culturele conditionering. Het ego houdt het
verleden daarom levend, en projecteert zichzelf in de toekomst, om daar ‘verlossing’
(release) of ‘vervulling’ (fulfillment) te zoeken (Tolle 2001, 30). Het overwicht van het
denken is volgens Tolle een stadium in de evolutie van het bewustzijn. Het bewustzijn
kan prima zonder het denken, maar het denken kan niet zonder het bewustzijn. Ons
lichaam wordt niet in stand gehouden door het verstand, want daarvoor is een
54
intelligentie nodig die ons verstand behoorlijk overtreft. ‘Verlichting’ (enlightenment)
betekent dat je het verstand voor praktische doeleinden gebruikt, terwijl er een
innerlijke stilte heerst. Het denken is niet creatief, dus het moet afgewisseld worden
met innerlijke stilte om iets te kunnen creëren. Dat geld volgens Tolle zowel voor de
kunst als voor de wetenschap (Tolle 2001, 32).
Het besef dat je niet je verstand bent, is het begin van de vrijheid, aldus Tolle. Als je je
denken kunt waarnemen, ben je in het Nu. Het verstand interpreteert de huidige
situatie op basis van het verleden, omdat het geconditioneerd is door dit verleden, en
het is daarom overwegend negatief, of in elk geval bezorgd. Je kunt jezelf bevrijden van
je verstand door je bewust te worden van je gedachten, van stemmetjes in je hoofd, en
door deze te observeren, erbij aanwezig te zijn (be there as a witnessing presence). Je
wordt je dan volgens Tolle ook bewust van je ‘diepere zelf’ (deeper self) als waarnemer
van je gedachten (yourself as the witness of the thought), waardoor de gedachten
minder belangrijk worden, en uiteindelijk verdwijnen. Je kunt je gedachtestroom niet
alleen doorbreken door hem waar te nemen, maar ook door in het ‘Nu’ te zijn. Door je
intens bewust (intensely conscious) te worden van het huidige moment (Tolle 2001,
27-30).
6.4.2 Emoties
Het verstand bevat volgens Tolle niet alleen het denken, maar ook de onbewuste
mentaal-emotionele reactiepatronen die daaruit voortkomen. Een emotie is een reactie
van het lichaam op het verstand, of een afspiegeling van het denken in het lichaam. Net
zoals je je gedachten kunt waarnemen en observeren zonder je ermee te identificeren,
kun je ook je emoties waarnemen of voelen in je lichaam zonder je ermee te
identificeren (Tolle 2001, 33-35).
Alle emoties zouden zijn ontstaan door, of terug te leiden zijn naar het verlies van het
besef wie je bent. Tolle vat deze emoties samen onder de noemer ‘pijn’ (pain). Het
verstand is continu bezig om dit lijden te bestrijden, maar omdat het een intrinsiek
onderdeel van het probleem is, lukt dit niet. Positieve emoties zoals liefde en vreugde
zijn verbonden met je innerlijke verbondenheid met ‘Zijn’. Ze komen volgens Tolle
voort uit iets wat het verstand te boven gaat. Mensen zijn, al sinds ze het domein van
tijd en verstand betraden en het besef van ‘Zijn’ verloren, in de greep van pijn. Pijn van
nu en pijn van het verleden (Tolle 2001, 35-38).
Het ego is volgens Tolle een creatie van het verstand, die zich voortdurend kwetsbaar
voelt. Het lichaam krijgt daarom het bericht van het ego dat het zich bedreigd voelt,
waardoor in het lichaam de emotie ‘angst’ (fear) opgeroepen wordt als je je hier niet
van bewust bent. De grootste angst van het ego is de dood of vernietiging. Als je ego
een bepaalde stelling inneemt, en je krijgt geen gelijk, dan bedreigt dat ook je zelfgevoel
of ego. Daarnaast kent het ego volgens Tolle een besef van ‘ontoereikendheid’ (lack) of
van ‘niet heel’ zijn (incompleteness). Daarom moet het voortdurend verdedigd of
gevoed worden en kun je je nooit vredig of voldaan voelen zolang je je identificeert met
dit ego (Tolle 2001, 47-49).
Wat lichaamsenergie betreft zijn we volgens Tolle onderhevig aan cycli, waarvan
sommigen uren duren en andere jaren. Als je je daartegen verzet kan de intelligentie
van je eigen organisme het tijdelijk van je overnemen, en bijvoorbeeld een ziekte
55
scheppen, zodat je gedwongen wordt even te stoppen voor herstel (Tolle 2001, 156-57).
In tegenstelling tot het uitwendige lichaam, veroudert het innerlijke lichaam niet, het
energieveld voelt net zo levendig voor een oudere als voor een jongere. De psychische
last van verleden en toekomst, hebben volgens Tolle ook een negatief effect op het
vermogen van je cellen om zich te vernieuwen. Het lichaam houdt van je aandacht, en
je immuunsysteem wordt volgens hem sterker als je je lichaam ‘bewoont’. Dat geldt ook
voor je geestelijke immuunsysteem, je bouwt een beschermend schild om je heen (Tolle
2001, 111-12). Tolle spreekt zich dan ook uit tegen het idee van een dualiteit tussen
lichaam en geest.
6.5 Houding ten opzichte van wereldreligies en definitie van
spiritualiteit
6.5.1 Religies als wegwijzers naar het ongemanifesteerde
Volgens Tolle komen alle spirituele leren voort uit dezelfde bron, en zijn het
verzamelingen van woorden die bedoeld zijn als wegwijzers terug naar die bron. Hij
vat bij wijze van wegwijzer de verloren gegane woorden van de meesters uit het
verleden samen: je essentiële werkelijkheid gaat boven geboorte en dood uit, je bent
niet alleen je stoffelijke lichaam. Om je onsterfelijke werkelijkheid te kunnen vinden,
moet je echter wel je aandacht richten op het lichaam, want alleen door in je lichaam
te zijn kun je het onzichtbare innerlijke lichaam voelen. Dit innerlijke lichaam is één
met God (Tolle 2001, 105-06).
The Power of Now is volgens Tolle niet bedoeld om je te helpen deze dingen te
begrijpen, het geeft alleen aanwijzingen om het ongemanifesteerde een grotere rol te
laten spelen in je leven. Als je geen aandacht besteed aan de objecten in de ruimte,
maar aan de ruimte zelf, dat kom je bij de essentie. Er treedt dan een verschuiving op
in je bewustzijn. Waar mensen zich normaal gesproken identificeren met hun fysieke
en psychische vorm en zich niet bewust zijn van hun essentie, daar kennen ze alleen de
wereld. Ze kennen God niet. Als je echter in contact staat met het ongemanifesteerde,
voel je waardering, liefde en respect voor alles, en besef je dat elke vorm voorbestemd
is om een keer te op te lossen (Tolle 2001, 120-23).
6.5.2 God kennen versus God ervaren
De oude religies vertroebelen volgens de auteur hun spirituele essentie door allerlei
irrelevante zaken (Tolle 2001, 22). Woorden als ‘zonde’ en ‘God’ kunnen een bepaald
gevoel opwekken bij mensen. Ze staan dan ook symbool voor iets wat niet goed
beschreven kan worden door woorden. Als je echt wil weten wat God is, dan heb je niet
genoeg aan woorden om dat te leren, je zult het moeten ervaren. De negatieve
associaties die mensen hebben met woorden als ‘God’ en ‘zonde’ kunnen er echter voor
zorgen dat mensen niet op zoek gaan naar de ervaring die daarbij hoort. Tolle legt dit
uit omdat hij in zijn boek allerlei verschillende termen gebruikt om hetzelfde te
beschrijven. Hij moedigt ons aan de woorden te kiezen die voor ons werken. Het woord
‘schuld’ stoot bijvoorbeeld veel mensen tegen het hoofd, omdat het impliceert dat er
iets mis is met ons. Volgens Tolle is dat trouwens ook zo. Zolang ons ik-zuchtige
verstand de regie heeft, zijn we een onderdeel van de collectieve waanzin die
honderdmiljoenen soortgenoten heeft omgebracht, die talloze andere levensvormen
laat lijden, en die onze planeet vernietigt (Tolle 2001, 100-01).
56
Dat de aan tijdgebonden bewustzijnstoestand van de mens diepgeworteld is in de
psyche, maakt het moeilijk om in het Nu te zijn. Volgens Tolle zijn we echter bezig met
een diepgaande omwenteling in ons collectieve bewustzijn. We zijn de eeuwenoude
denkpatronen die ontzettend veel lijden hebben veroorzaakt aan het doorbreken.
Omdat iedereen onderdeel is van het totale bewustzijn, kan ook iedereen een bijdrage
leveren aan deze omwenteling. Dat is nodig, want er is nog geen garantie dat deze stap
in de evolutie gaat lukken (Tolle 2001, 66). Tolle stelt dat Jezus het hier in de Bijbel
ook al vaak over had, maar dat de betekenis van de symboliek die hij gebruikte verloren
is gegaan toen de Bijbelteksten zijn ontstaan en werden vertaald. De Bijbel zou niet
gaan over het einde van de wereld, maar over het einde van de psychologische tijd, het
overwinnen van ons verstand om tot een nieuwe staat van bewustzijn te komen (Tolle
2001, 87-89).
6.5.3 Poorten naar het ongemanifesteerde
De verschillende manieren om ‘aanwezigheid’ (presence) te bereiken noemt Tolle
‘poorten’ (portals). Hij legt uit dat het lichaam een poort kan worden tot het rijk van
Zijn: ‘‘Zijn kun je ‘voelen’ als het altijd aanwezige ‘ik ben’ voorbij naam en vorm. Te
voelen en daardoor te weten dat je ‘bent’, en in die diepgewortelde toestand te blijven,
is verlichting, is de waarheid waarvan Jezus zei dat hij je verlost.’’ (Tolle 2001, 99).
Verlossing van wat de Boeddha de ‘illusie van het zelf’ noemde, is wat we nodig hebben
stelt Tolle. Het lijden dat voortkomt uit ons verkeerde zelfgevoel, is de zonde waar we
van verlost moeten worden. We zijn meer dan ons stoffelijk lichaam en onze geest
(Tolle 2001, 99-100).
Één van de poorten die Tolle noemt, is die van in het Nu zijn met je aandacht. In het
Nu zijn, of bewustzijn, betekent dat je niet gericht bent op het doel van je handelen,
maar op het handelen zelf. Je voelt dan volgens Tolle een soort aanwezigheid, stilte of
vrede, en raakt vervuld van vreugde. Je hebt daarom de toekomst niet meer nodig voor
vervulling van je wensen of verlossing, en het resultaat van je handelen wordt minder
belangrijk, want het verandert niets aan je innerlijke toestand. Tolle noemt dat het
leven onder je levenssituatie. Als je beseft dat je al compleet bent, dan weet je dat winst
of verlies geen invloed daarop hebben, en streef je op een hele andere manier doelen
na, zonder angst (Tolle 2001, 67-68).
De laatste poort die in het boek wordt genoemd, is een poort die alleen even opengaat
op het moment van de lichamelijke dood. Deze poort herken je volgens Tolle alleen als
je in je leven al de dimensie van het ongemanifesteerde hebt gekend. Als je de poort
niet neemt, volgt er een nieuwe ronde van geboorte en dood, als je hem wel neemt,
volgt bewuste onsterfelijkheid. Je ware natuur blijft bestaan, je onware zelf, oftewel je
aan vormen gehechte persoonlijkheid, niet (125-126).
6.6 Een doorleefde spiritualiteit met behulp van Eckhart Tolle
De kracht van het Nu van Eckhart Tolle vertoont een expliciet spiritueel vocabulaire,
aansluitend bij verschillende tradities. Dit boek van Tolle is te lezen als een
hedendaagse spirituele bron die een contemplatieve methode herbergt. Deze methode
kan voor menig geestelijk verzorger – spiritueel ongebonden of gebonden –
behulpzaam zijn bij het werken aan een doorleefde spiritualiteit en spirituele
57
competenties. In deze paragraaf gaan we in op deelvraag 5 en lezen we wat De kracht
van het Nu tot een geschikte contemplatieve bron maakt voor geestelijk verzorgers.
6.6.1 Contemplatieve methodes
Bovenstaande paragrafen lezen, na de verdieping in de theorie uit de eerste
hoofdstukken, als een pleidooi voor contemplatie, en dat is ook precies wat Tolle met
zijn boek lijkt te willen bereiken. De poorten die Tolle noemt zijn de contemplatieve
methodes die volgens hem het meest effectief zijn. Door bijvoorbeeld in het Nu te zijn
of echt aanwezig te zijn bij wat zich nu afspeelt, kom je volgens Tolle in een soort
contemplatieve toestand terecht van waaruit je een gelukkiger en beter mens wordt.
Hij besteedt daarbij veel aandacht aan het beschrijven van het achterliggende
Godsbeeld en wereldbeeld en hoe het besef van die realiteit na beschouwing in de
praktijk kan worden gebracht.
In de volgende paragrafen worden enkele praktische ideeën of adviezen van Tolle
uitgelicht, die volgens mij behulpzaam kunnen zijn in het leven en de beroepspraktijk
van geestelijk verzorgers. Ze bevatten een theorie over hoe wij mensen op een bepaald
gebied functioneren, of hoe wij functioneren in relatie tot onze omgeving en tot datgene
wat ons overstijgt, om vervolgens uit te leggen hoe we hier mee om kunnen gaan, zodat
de situatie verbetert en leed vermindert.
6.6.2 Het Nu versus het verstand
Naarmate je je meer met je verstand identificeert, lijd je volgens Tolle meer pijn. Pijn
is een onbewuste weerstand tegen datgene wat is. Hoeveel pijn je ervaart, hangt af van
de mate waarin je je identificeert met je verstand. Het verstand ziet het Nu als een
bedreiging, omdat het zonder de tijd, die verleden en toekomst is, niet kan
functioneren en aan de macht kan blijven. Je ware aard wordt zo verduisterd door het
verstand. Het Zijn is verbonden met het Nu. Je moet volgens Tolle stoppen met het
maken van tijd, door heel diep te beseffen dat het huidige moment alles is wat je ooit
zult hebben. Het Nu is, of moet zijn, je woonplaats, van waaruit je af en toe een uitstapje
maakt naar het verleden of de toekomst (Tolle 2001, 39-40).
6.6.3 Het pijnlichaam
Door de werking van het verstand waar te nemen, stap je uit het reactiepatroon, en kun
je ware innerlijke vrede bereiken. Volgens Tolle hoopt alle pijn die we in ons leven
ervaren zich op tot een soort emotioneel pijnlichaam, dat een sluimerende en een
actieve toestand kent. Meestal wordt het geactiveerd door gebeurtenissen die
resoneren met een pijnpatroon uit je verleden. Het pijnlichaam beschrijft hij als een
wezen met een overlevingsdrang, dat alleen kan bestaan als je jezelf ermee
identificeert. Het voedt zich met pijn, en stelt je gedrag in op het in standhouden van
pijn voor jezelf en anderen, zonder dat je je daar bewust van bent. Als het je lukt om
aanwezig te zijn met je aandacht en het pijnlichaam waar te nemen, identificeer je jezelf
er niet langer mee. Als je het pijnlichaam observeert en aanvaardt, blijft het wel nog
een tijdje bestaan, maar het lijden verandert steeds meer in bewustzijn (Tolle 2001, 41-
45). Hoe meer je jezelf geïdentificeerd hebt met je pijnlichaam, hoe meer weerstand de
onbewuste angst voor het verlies van je identiteit oproept. Deze weerstand verdwijnt
als je hem bewust maakt. Dit is iets wat je zelf moet doen, maar het kan helpen om in
58
het gezelschap van iemand te verblijven die erg bewust is, zoals een geestelijk leraar
(Tolle 2001, 45-46).
6.6.4 Dualiteit versus je lichaam bewonen
Het is volgens Tolle niet ons stoffelijke lichaam wat een poort kan worden tot het rijk
van Zijn, maar het onzichtbare lichaam, de bezielende aanwezigheid in je binnenste.
Als je je lichaam bewoont, kun je het lichaam en het leven daarin voelen, en daardoor
weten dat je meer bent dan dat. Zolang je verstand je aandacht opeist, zit je niet in je
lichaam. Je identiteit is dan niet geworteld in Zijn, maar in een mentaal bouwsel dat
vreest voor zijn voortbestaan. Een effectieve methode om je bewustzijn te heroveren
van je verstand, is door je aandacht op je lichaam te richten, waardoor je het
onzichtbare energieveld kunt voelen. Tolle beschrijft oefeningen om ‘in je lichaam te
zijn’, je aandacht naar binnen te richten (Tolle 2001, 101-03). Veel mensen beschouwen
zichzelf als een wezen dat een lichaam heeft, in plaats van een lichaam te zijn.
Verschillende religies hebben deze scheiding, of dualiteit, volgens Tolle ook in de hand
gewerkt. Mensen probeerden door middel van allerlei ascetische oefeningen, pijniging
en trance hun lichaam te ontkennen. Zelfs de Boeddha probeerde dat jarenlang.
Transformatie werkt echter door het lichaam stelt Tolle, niet er vandaan (Tolle 2001,
104-05).
6.6.5 Bezorgdheid over de toekomst en het verleden
Er zijn volgens het boek drie manieren om verantwoordelijkheid te nemen voor je
leven: je onttrekken uit de situatie, iets veranderen aan je situatie, of aanvaarden hoe
de situatie nu is. Je moet een keuze maken en daar vervolgens de consequenties van
dragen en aanvaarden, zonder negativiteit (Tolle 2001, 76-77). Het heeft volgens Tolle
geen zin om je druk te maken over de toekomst, want die dingen waar je je zorgen over
maakt, bestaan alleen in je hoofd, ze zijn er niet echt Nu. Veel mensen wachten ergens
op in het leven, bijvoorbeeld op verlichting, in plaats van Nu te leven, denken ze dat
hun echte leven pas begint als ze verlichting bereikt hebben. Het betekent dat je de
toekomst wilt en niet het heden, en dat vermindert de kwaliteit van leven enorm. Het
is prima om een levensdoel te hebben, ook al ligt dat in de toekomst. Je moet je volgens
Tolle alleen niet blindstaren op het doel, maar bewust aanwezig zijn in de stap die je
nu zet op weg er naartoe. Het gaat niet om waarheen je gaat of wat je doet, maar om
hoe je dat doet (Tolle 2001, 77-82).
6.6.6 Negativiteit versus overgave
Het lijkt paradoxaal, schrijft Tolle, maar als je innerlijke afhankelijkheid van vormen
afneemt, dan verbeteren de algemene omstandigheden van het leven vaak aanzienlijk.
Negativiteit is eigenlijk innerlijk verzet tegen datgene wat is. Tolle verwijst naar Een
cursus in wonderen, waarin wordt uitgelegd dat je als je ongelukkig bent, je onbewust
gelooft dat je met ‘ongelukkig zijn’ datgene kunt krijgen wat je wilt. Ongelukkig zijn en
negativiteit werken echter nooit in je voordeel. De enige functie die ze hebben is het
versterken van het ego. Op onbewust niveau wil je daarom geen verandering ten goede,
omdat het je identiteit bedreigt, en ontken of saboteer je positieve dingen. Wij mensen
zijn volgens Tolle de enige wezens die negativiteit kennen, planten en dieren ‘Zijn’
gewoon, en maken geen probleem van leven en sterven (Tolle 2001, 160-61). Een
onwenselijke levenssituatie kan alleen verholpen worden door je eraan over te geven.
59
Overgave zorgt voor een betere kwaliteit van je actie om iets aan die levenssituatie te
veranderen schrijft Tolle, omdat je dan in contact bent met de bronenergie van Zijn, je
wordt niet meer bepaald door reacties en verzet. Als je in het Nu bent, verandert er
vaak op vreemde manieren iets, zonder dat je er zelf veel voor hoeft te doen (Tolle 2001,
175).
6.6.7 Mededogen
Deze vorm van onthechting betekent niet dat je ver van andere mensen af komt te
staan. Sterker nog, volgens Tolle ontgaat de werkelijkheid van andere mensen je zolang
je onbewust bent. Je kunt het zuivere zijn van de ander pas ervaren, als je dat van jezelf
ervaart. Het besef van een diepe band tussen jezelf en andere schepselen veroorzaakt
mededogen. Dat mededogen komt voort uit het besef dat je je sterfelijkheid gemeen
hebt met andere schepselen, en uit het besef van je ware natuur, oftewel de
onsterfelijke dimensie. Waarachtig mededogen is alleen mogelijk, waar de treurigheid
van onze vergankelijkheid, en de vreugde van onze onsterfelijkheid samenkomen
(Tolle 2001, 165-66).
Als je echt verlicht raakt, dan heb je de gemanifesteerde wereld, of een verandering van
die wereld, in zekere zin eigenlijk niet meer nodig, zo stelt Tolle. Vanaf dat moment
kun je bij gaan dragen aan het scheppen van een andere werkelijkheidsorde.
Mededogen wordt dan een helende kracht, omdat iedereen waar je mee in contact
komt, geraakt wordt door je aanwezigheid, en de vrede die je uitstraalt mensen
beïnvloedt. Zo word je letterlijk ‘het licht der wereld’, je onderwijst mensen door er
gewoon te zijn. Je kunt wel handelingen verrichten om mensen te helpen, maar daarbij
gaat het, net zoals bij het delen van het brood in de Bijbel, vooral over het moment van
gemeenschappelijk Zijn (Tolle 2001, 170).
De opvatting van Tolle over het zijn in het Nu en waarachtig mededogen doen denken
aan het idee van presentie als basis voor geestelijke zorg (Baart 2007, 17). Daarbij lijkt
Tolles beeld van een verlichte persoon op het beeld van een geestelijk verzorger met
een persoonlijk doorleefde spiritualiteit.
6.6.8 Aanvaarding
Om je verzet los te kunnen laten, begin je volgens Tolle met erkennen dat het er is, door
erbij aanwezig te zijn en het te observeren. Door met je aandacht naar het Nu te gaan,
wordt je onbewuste verzet bewust gemaakt, en dan zie je vanzelf dat het nergens toe
dient. Als je je bewust bent van negatieve gevoelens, dat wil zeggen dat je er met je
aandacht bij bent, dan overleven ze het volgens Tolle niet lang (Tolle 2001, 176). De
pijn en het lijden zitten in het verzet, niet in wat er Nu is. Als het je niet lukt om te
aanvaarden wat buiten je is, aanvaardt dan je innerlijke toestand. Dat is volgens Tolle
ook dat wat met de weg van het kruis wordt bedoeld in het christendom: verlossing
waartoe het lijden je dwingt. Het ergste wat je kan overkomen verandert dan in het
beste wat je kan overkomen. Volgens Tolle beschrijft de Apocalyps in de Bijbel dan ook
niet een door God toegebracht lijden, maar lijden door de mens die zichzelf kwelt, en
de aarde die zichzelf tegen ons beschermt (Tolle 2001, 182-83).
60
6.6.9 Tolle en presentie
We kunnen Tolles contemplatieve methodes om met je aandacht in het Nu te zijn –
present te zijn – beschouwen als een manier om een doorleefde spiritualiteit te
ontwikkelen, op basis waarvan spiritueel ongebonden geestelijk verzorgers hun werk
kunnen doen. Een geestelijk verzorger die door middel van contemplatie in het Nu
leeft, voelt mededogen en compassie met alle mensen. Vanuit deze compassie ontstaat
ruimte voor alle levensverhalen die de geestelijk verzorger tijdens zijn werk tegenkomt.
Door met je aandacht in het Nu te zijn kun je ook echt aanwezig zijn in het moment en
bij de mensen om je heen. Deze manier van ‘present’ zijn staat centraal in de
beroepspraktijk van de geestelijk verzorger. De kracht van het Nu is in die zin dus een
manier om geestelijk verzorgers te helpen ‘present’ te zijn.
61
7. Conclusie
7.1 Spirituele competentie door middel van contemplatie
Voordat we bij wijze van conclusie de antwoorden op de onderzoeksvraag en de
deelvragen gaan bekijken is het goed om even terug te halen wat het doel is van deze
thesis. Het betreft een onderzoeksvraag naar de aard en de kenmerken van
contemplatieve bronnen of methodes, los van kerkelijke tradities, bedoeld om
geestelijk verzorgers zonder religieuze achtergrond te informeren over- en inspireren
bij het ontwikkelen van de ‘doorleefde spiritualiteit’ op basis waarvan zij hun werk
volgens de beroepsstandaard horen te doen.
De hoofdvraag hadden we als volgt geformuleerd: welke rol kunnen contemplatieve
bronnen of methodes spelen bij het ontwikkelen en in stand houden van de doorleefde
spiritualiteit die gevraagd wordt van (spiritueel ongebonden) geestelijk verzorgers, wat
zijn de kenmerken en functies van deze contemplatieve bronnen of methodes, en
kunnen we naar aanleiding daarvan stellen dat The power of Now van Eckhart Tolle
illustratief is voor een hedendaagse contemplatieve bron? In de volgende alinea’s lezen
we per deelvraag de conclusies die uiteindelijk tot een antwoord op deze meerledige
onderzoeksvraag leiden.
Deelvraag 1: Wat is contemplatie?
Het antwoord op deze vraag is in hoofdstuk 2 met behulp van literatuur vanuit
verschillende religieuze stromingen beantwoord. Aan de hand van deze exploratie van
de literatuur zijn we in hoofdstuk 3 tot de volgende werkdefinitie van contemplatie
gekomen:
‘Mindfulness’ en ‘contemplatie’ duiden beide op de oordeelvrije staat van zijn, voorbij
vormen, waarin de essentie en verbondenheid van alles wat er is, van de ultieme
waarheid, ervaren wordt. Deze werkdefinitie is opgesteld in navolging van Waaijman,
Izutsu en Schaya (Waaijman 2000, 341-42; Ibis & Marculescu 1978, 54-56, 166-67).
Deelvraag 2: Wat zijn kenmerken en functies van contemplatieve bronnen/
methodes?
Om te beginnen blijkt het van belang dat er bij contemplatieve bronnen sprake is van
een levensbeschouwelijke/spirituele inhoud: een godsbeeld en/of wereldbeeld,
vergezeld van een mensbeeld, van waaruit we ons kunnen bezinnen op de vraag wat
goed leven is, en hoe we met onze omgeving om willen/moeten gaan. Een
contemplatieve bron geeft vorm, waarde en richting aan het leven. Naast het bieden
van een levensbeschouwelijke/spirituele inhoud, is de contemplatieve methode van
belang. Een contemplatieve methode kan ten slotte ook effectief zijn zonder een
duidelijk godsbeeld of wereldbeeld waarop gecontempleerd wordt. Denk bijvoorbeeld
aan de toepassing van mindfulness in GGZ-instellingen. In paragraaf 3.3 zagen we
echter dat uit het onderzoek van Oman bleek dat contemplatieve methodes effectiever
zijn als er sprake is van religieuze of spirituele overtuigingen. Contemplatie kan
daarentegen juist een effectief middel zijn om voor jezelf helder te krijgen wat je eigen
waarheid is over het universum en je eigen rol daarin.
62
Een contemplatieve methode blijkt, zo lazen we in hoofdstuk 3, het meest effectief als
er aandacht is voor het vrijmaken van tijd om de aandacht te trainen, als er een
spiritueel rolmodel bestaat, als er methodes geboden worden om te centreren of
stabiliseren gedurende de dag, en als de methode richtlijnen bevat voor het cultiveren
van deugden en positieve karaktereigenschappen (zoals compassie). Daarbij is van
belang dat contemplatie een actieve en beschouwende component heeft die niet goed
zonder elkaar kunnen. Hetgeen beschouwd wordt, moet ook in de praktijk gebracht
worden om tot echte contemplatie te kunnen komen.
Deelvraag 3: Wat is de relatie tussen contemplatie en geestelijke verzorging?
Mijn vooronderstelling aan het begin van dit onderzoek (zie ook 1.1) was dat
contemplatieve bronnen of methoden een belangrijke rol spelen in het ontwikkelen en
behouden van een doorleefde spiritualiteit, met name bij spiritueel ongebonden
geestelijk verzorgers. Deze vooronderstelling is uitgewerkt en verder onderzocht met
behulp van literatuuronderzoek in hoofdstuk 4 en 5. In hoofdstuk 4 heb ik laten zien
dat contemplatie en contemplatief leven nauw verbonden zijn aan het ontstaan en de
ontwikkeling van geestelijke zorg: contemplatie draagt van oudsher op wezenlijke wijze
bij aan de empowerment van de geestelijk verzorger. In hoofdstuk 5 heb ik met behulp
van het onderzoek van Zuidberg (De God van de pastor, 1997) laten zien dat veel
geestelijk verzorgers baat hebben bij bezinning (als onderdeel van contemplatie) en dit
als een vitaal onderdeel van hun beroep ervaren.
Deelvraag 4: Hoe kan contemplatie bijdragen aan het ontwikkelen en in stand
houden van de benodigde doorleefde spiritualiteit?
De antwoorden op deelvraag 1, 2 en 3 vormen samen het antwoord op deze vraag. De
mate waarin een contemplatieve bron of methode voldoet aan de bij deelvraag 1 en 2
beschreven kenmerken en functies maakt deze bron of methode meer of minder
bruikbaar als hulpmiddel om een doorleefde spiritualiteit te ontwikkelen. Het
antwoord op deelvraag 3 leert ons dat de relatie tussen contemplatie en de spiritualiteit
van geestelijk verzorgers al vanaf het ontstaan van het beroep aanwezig is. Uit het
onderzoek van Zuidberg bleek bovendien dat de pastores die aan zijn onderzoek
meewerkten te kennen gaven dat ze contemplatieve rust nodig hadden om hun werk
goed te kunnen doen.
Deelvraag 5: Is De kracht van het Nu van Eckhart Tolle illustratief voor een
hedendaagse contemplatieve bron/ methode die behulpzaam kan zijn bij het werken
aan een doorleefde spiritualiteit en spirituele competentie? Waaruit blijkt dat?
In hoofdstuk 6 hebben we kunnen zien hoe De kracht van het Nu, als voorbeeld van
een populaire hedendaagse contemplatieve bron, bij kan dragen aan het ontwikkelen
en in stand houden van de doorleefde spiritualiteit van zowel spiritueel ongebonden
geestelijk verzorgers als spiritueel gebonden geestelijk verzorgers. De kracht van het
Nu voorziet de lezer van een levensbeschouwelijke of spirituele inhoud. Tolle besteedt
veel aandacht aan het beschrijven van zijn godsbeeld, mensbeeld en wereldbeeld.
Bovendien legt hij interessante verbanden tussen zijn eigen ‘waarheid’ over het
63
universum, en ideeën uit de verschillende grote religies waar mensen zich van oudsher
op richtten om vorm, waarde en richting aan hun leven te geven.
In hoofdstuk 6 hebben we laten zien dat De kracht van het Nu alle kenmerken van een
contemplatieve bron of methode lijkt te bevatten, die naar aanleiding van de exploratie
van de literatuur in hoofdstuk 2 en 3 zijn vastgesteld. Tolles contemplatieve methode
om met aandacht ‘in het Nu’ te zijn is een toegankelijke contemplatieve methode. Dit
komt mede omdat Tolle aandacht besteedt aan de beschrijving van zijn godsbeeld en
de spirituele rolmodellen die ooit hebben geprobeerd om dit godsbeeld aan de mensen
duidelijk te maken. Daarnaast worden er door Tolle ook duidelijke richtlijnen gegeven
voor het cultiveren van deugden en positieve eigenschappen. Daarbij wordt zowel
aandacht besteed aan beschouwing, als aan het in de praktijk brengen van het
aanschouwde. Tot slot besteedt Tolle ook aandacht aan het vrijmaken van tijd, en aan
methodes om je gedurende de dag bewust te worden van de goddelijke realiteit.
Tolle geeft in De kracht van het Nu veel praktische adviezen die voor geestelijk
verzorgers ondersteunend kunnen zijn bij het ontwikkelen en behouden van een
persoonlijk doorleefde spiritualiteit. Dit hebben we in paragraaf 6.6 kunnen zien. De
oefeningen die Tolle in De kracht van het Nu beschrijft roepen een
bewustzijnstoestand op waarin de lezer zich zodanig in ‘de kracht van het nu’ voelt
staan dat hij zich verbonden weet met de mensen en de wereld om zich heen. Een
dergelijke bewustzijnstoestand van presentie en compassie bevordert de
beschikbaarheid voor de medemens. Met andere woorden: de aanbevolen
contemplatieve methode in de De kracht van het Nu kan een inspiratiebron zijn voor
het vermogen en de bereidheid van de geestelijk verzorger om voor zijn medemens
‘present’ te zijn.
Al met al past De kracht van het Nu van Eckhart Tolle uitstekend in een persoonlijke
– eclectisch samengestelde – canon van een geestelijk verzorger. De ideeën van
Eckhart Tolle, schatplichtig aan oude tradities, worden geplaatst in een holistisch New
Age perspectief. Zijn spirituele vocabulaire nodigt de hedendaagse mens uit tot
contemplatie. Wat daarbij opvalt is dat Tolle aangeeft het woord ‘God’ niet te willen
gebruiken vanwege verkeerde associaties die dat op kan roepen, om het woord
vervolgens toch nog behoorlijk vaak terug te laten komen. Ook voor spiritueel
gebonden geestelijk verzorgers kan het boek dus een bron van inspiratie of
contemplatie zijn, omdat Tolle regelmatig verbanden expliciteert tussen zijn eigen
ideeën en die van de grote wereldreligies.
64
7.2 Persoonlijke reflectie over de totstandkoming van deze thesis
Bij het schrijven van deze thesis had ik een bepaalde doelgroep voor ogen: de
beginnende spiritueel ongebonden geestelijk verzorger. Mijn eigen positie van bijna
afgestudeerd spiritueel ongebonden geestelijk verzorger – en de leemte die ik omtrent
spirituele bronnen voelde – waren een belangrijke motivatie en richtinggevend voor de
keuze van het onderwerp en deels ook van de literatuur. Het is een bewuste keuze
geweest om een beperkte hoeveelheid literatuur zeer intensief te bestuderen. Deze
methode heeft als gevolg dat het onderzoek eerder de diepte dan de breedte ingaat. Dat
past mijns inziens bij het onderwerp, maar deze aanpak past ook bij mij. Ik heb van het
schrijven van deze thesis geleerd dat contemplatie essentieel is voor geestelijke
verzorgers, met name voor diegenen die van huis uit niet gevormd zijn door een
bepaalde religieuze traditie. Eckhart Tolle is wat mij betreft erin geslaagd om
contemplatie als het ware te ‘psychologiseren’. Door deze psychologisering komt
contemplatie dichterbij en krijgt een meer persoonlijke betekenis. Tolles hedendaagse,
toegankelijke beschrijving van ideeën uit oude religieuze tradities heeft mij geholpen
bij het ontwikkelen van mijn eigen doorleefde spiritualiteit. De geraadpleegde
literatuur over contemplatie en geestelijke verzorging bracht mij de gewenste en
benodigde verdieping van deze spiritualiteit, door middel van inzichten in de
oorsprong, de universaliteit, en de importantie van dit alles. Het eindresultaat is als
het ware een reflectie over doorleefde spiritualiteit aan de hand van relevante
literatuur.
65
8. Bibliografie
Baart, Andries. "Een beknopte schets van de presentietheorie." Pastorale nieuwsbrief Caritas Vlaanderen 134 (2007): 14-19.
Blommestijn, Hein, and Kees Waaijman. Seeing the seeker : Explorations in the discipline of
spirituality : A festschrift for kees waaijman on the occasion of his 65th birthday. Studies in spirituality. Supplement, 1572-6649 ; 19. Leuven: Peeters, 2008.
Campion, Nicholas. The new age in the modern west: Counterculture, utopia and prophecy
from the late eighteenth century to the present day. Bloomsbury Publishing, 2015. Donk, W. B. H. J. van de. Geloven in het publieke domein : Verkenningen van een dubbele
transformatie. Wrr verkenningen, 1572-1159 ; 13. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2006.
Eckhart-Teachings. "Eckhart tolle." Eckhart Tolle Teachings inc.,
https://eckharttolle.com/about/. Ganzevoort, R., and J. Visser. Zorg voor het verhaal. [S.l.]: Meinema, 2007. Grinsven, R van. "Woorden voor het woordloze." (2017). Heitink, Gerben. Pastorale zorg : Theologie, differentiatie, praktijk. Handboek praktische
theologie. Kampen: Kok, 1998. I bis, Yusuf, and Ileana Marculescu. Contemplation and action in world religions : Selected
papers from the rothko chapel colloquium "traditional modes of contemplation and action". Seattle en London: Rothko Chapel; distributed by University of Washington Press, 1978.
Lewis, James, and Daren Kemp. Handbook of new age. Brill, 2007. Maas, Franciscus Adrianus. Vitale verscheidenheid van het ene goddelijke leven. Meister
eckhart en theorievorming in spiritualiteit. [Sl: sn], 2011. Merton, Thomas, and William H. Shannon. The inner experience : Notes on contemplation.
First edition. ed. San Francisco: HarperSanFrancisco, 2003. Nolan, Steve, Philip Saltmarsh, and Carlo Leget. "Spiritual care in palliative care: Working
towards an eapc task force." European Public Law 18 (01/01 2011). Pieper, Nathalie. "De keuze om de ander bij te staan in het omgaan met contingentie, een
voorwaarde voor geestelijk verzorgers." (2019). Plante, Thomas G. Contemplative practices in action : Spirituality, meditation, and health.
Santa Barbara, Calif.: Praeger, 2010. Quartier, Thomas. "Contemplative hospitality." Studies in Spirituality 24 (2014): 271-89. ———. "Kloostertijd." Tijdschrift voor theologie 55, no. 1 (2015): 18-36. Schilderman, Hans. "Van ambt naar vrij beroep de geestelijke verzorging als voorziening in het
publieke domein." Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 6, no. 2 (2015): 5-23.
66
Tolle, Eckhart. "De kracht van het nu." Deventer: Ank Hermes, 2001. ———. The power of now: A guide to spiritual enlightenment. Novato, California: New World
Library, 2004. Torevell, David. "Circles of meaning: The christian dynamic of contemplation, meaning and
purpose." Journal of Christian Education, no. 3 (2006): 33-42. van de Ven, Evert. Eckhart tolle-jetzt: Sein leben, seine lehre. J. Kamphausen Verlag, 2015. van den Brandt, Ria, and Rob Plum. De theologie uitgedaagd : Spreken over god binnen het
wetenschapsbedrijf. Zoetermeer: Meinema, 1999. VGVZ. Beroepsstandaard geestelijk verzorger 2015. 2016. Waaijman, Kees. Spiritualiteit : Vormen, grondslagen, methoden. 1e dr. ed. Gent ; Kampen:
Carmelitana ; Kok, 2000. Walker, Susan, and Institute Naropa. Speaking of silence : Christians and buddhists on the
contemplative way. New York: Paulist Press, 1987. Watkin, EI. "Father baker and active contemplation." The Downside Review 63, no. 2 (1945):
102-24. Wikipedia-bijdragers. "Eckhart tolle." Wikipedia, de vrije encyclopedie,
https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Eckhart_Tolle&oldid=56357885. Wikipedia, contributors. "Eckhart tolle." Wikipedia, The Free Encyclopedia,
https://en.wikipedia.org/w/index.php?title=Eckhart_Tolle&oldid=977901007. York, Michael. "New age commodification and appropriation of spirituality." Journal of
Contemporary Religion 16, no. 3 (2001): 361-72. Zuidberg, Gerard. De god van de pastor : Onderzoek naar de spiritualiteit van pastores.
[Utrecht: Gerard Zuidberg], 1997.