De Koran in het licht van de Korantafsir -...
Transcript of De Koran in het licht van de Korantafsir -...
1
De Koran in het licht van de Korantafsir
Een weergave van de opkomst en ontwikkeling enkele tafsirgenres van de Koran
gebasseerd op M.H. al-Dahabî, al-Tafsîr wa al-mufassîrûn, Bayrut: Shirka Dâr al-Arqam
b. Abi al-Arqam,
2
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 de ontwikkeling van de Korantafsir ……………………………… … ..5
De traditionele tafsir …………………………………………………….……… ..… .8
De tafsir in de literaire periode………………………………………….………… …13
De belangrijkste tafsir gebasseerde op de eigen visie die toegestaan is………… …..20
De tafsir van de soefies........................................................................................ ........25
De filosofische tafsir.......................................................................................... ..........26
De juridische tafsir................................................................................................ .......27
De moderne tafsir........................................................................................ ................28
De wetenschappelijke tafsir..................................................................................... ....29
Hoofdstuk 2 het wonder van de Koran in de wetenschappelijk
tafsir………………………………….............................................................................32
Aya’s die spreken over i’jaz al-Quran.............................................................................36
Hoe herkent men het wonder van de Koran....................................................................46
De klassieke tafsir van natuurverschijnselen zoals beschreven in de Koran… ………51
De opkomst van de moderne wetenschappelijke tafsir………………………… …….57
3
De klassieke periode en de wetenschappelijke tafsir……………………………… …59
Ontwikkelingen van het natuurwetenschappelijk wonder van de Koran………………..66
De creatie van de hemelen en de aarde in het licht van de Koran……………………….68
Tegenstanders en voorstanders van het wetenschappelijke wonder van de Koran……..71
Vergelijking traditionele tafsir en de moderne wetenschappelijke tafsir……… ….78
Argumenten van de tegenstanders....................................................................................90
conclusie............................................................................................................................92
4
al-Ḥamdullilāhi Rabi al-ʿālamīn
Alle Lof behoort aan Allah de Schepper van alles wat bestaat. De voorziener van alles
wat leeft. Een lof die ontelbaar is en die past bij Zijn majesteit. Hij is Allah de Eerste de
Laatste, De hoogste en de Meest dichbije. Aan Hem behoren de mooiste namen. Hij heeft
de Profeet Mohammad gezonden met de duidelijke bewijzen en het eeuwige wonder
dat alle mensen zal blijven verbazen en verwonderen. Hij heeft de wereld doen verlichten
door het licht van de Koran. Hij heeft onder de volkeren de geleerden voortgebracht die
deze Koran bestuderen en uitleggen, die de schatten van de Koran onthullen waardoor de
harten van de gelovigen vebijsterd staan van zijn wonderen, in geloof toe nemen en rillen
in het aangezicht van Hun Heer. Alle vrede en zegeningen rusten op de Profeet
Mohammad Mūhammad, de laatste der Profeten, de beste onder de schepselen. En
vrede en zegeningen rusten op zijn familie, zijn metgezellen en zijn volgers tot aan de
dag des oordeels Amīn.
5
Inleiding
De Koran is de laatste openbaring die Allah heeft geopenbaard aan de laatste Profeet
Mohammad Muḥammad die in de zesde eeuw op het Arabisch schiereiland leefde.
De engel Gabriel heeft met toestemming van Allah de Koran op het hart van de Profeet
Mohammad doen neerdalen als een bevestiging van wat ervoor was, en als een leidraad
en een blije getijden voor de gelovigen.1 Het heilige boek bevat verhalen over profeten
uit de oude tijd.2 Wettelijke ordeningen
3 en het onnavolgbaar in taal en wetenschap. Dat
wordt in het Arabisch ook wel i‘jāz al-qur’ān (het wonderbaarlijk karakter,
onnavolgbaarheid van de Koran) genoemdt. De Koran is het boek dat is geopenbaard in
duidelijke Arabisch taal. Om het boek te begrijpen moeten de verzen worden uitgelegd
om de precieze betekenis te achterhalen. In het Arabisch heet dit tafsīr of ta’wīl.
Taalkundig gezien betekent tafsīr verduidelijken of verklaren, hetgeen dat bedekt is
ontsluieren. Oftewel het woord van Allah verklaren, verduidelijken. De betekenis van de
woorden van de Koran weergeven zonder daar een eigen interpretatie aan te geven want
dan begeven we ons op het gebied van taʿwīl. Hoewel er verschil is tussen de geleerden
over waar de grens tussen tafsīr en ta’wīl precies ligt wordt vaak onderschreven dat
vooral de vroegere geleerden bijna geen verschil zagen tussen tafsīr en ta’wīl. Enkele
geleerden waaronder ar-Raghib al-Asbahān maken nog een onderscheid door te stellen
dat tafsīr en vooral de ogenschijnlijke betekenis van de woorden en de betreft en dat
ta´wīl een verklaring geeft van de diepere betekenis van woorden, dromen en
denkbeelden. Als men rekening wil houden met de sociaal-historische context waarin de
Koran is neergedaald dan kan ook nog de conclusie getrokken worden dat ta’wīl de
bestudering van een woord betreft om zo tot een interpretatie te komen en tafsīr en de
1 Koran: 2:96
2 K. 12:3
3 K. 44:18
6
betekenis weergeeft die over is geleverd van de Profeet Mohammad en degenen die de
openbaring hebben meegemaakt.4
Er zijn verschillende stellingen of de Profeet Mohammad de Koran helemaal of
gedeeltelijk uitlegde. Sommige geleerden zeggen dat hij enkele verzen uitlegde en andere
geleerden zeggen dat hij de hele Koran uitlegde. Ze hebben allebei hun bewijs ontleend
aan de ḥadīth en Koranverzen hieromtrent.Dit is niet de juiste plaats om de argumenten
van de geleerden te noemen daar ze te lang zijn. Daarbij vewijs ik naar het boek ze te
bestuderen. In ieder geval is al-Dhahabi van mening dat hij het tussenpad kiest en daarbij
zegt dat de Profeet Mohammad veel van de Koran heeft uitgelegd maar niet alles, zoals
dat vermeld staat in de hadithcompilaties5. Er staan namelijk verzen in de Koran waarvan
de kennis alleen bij Allah is, verzen waarvan de kennis alleen bij de geleerden is en
verzen waarvan de kennis alleen bij de Arabieren is door hun kennis van de taal en
verzen die door waarvan iemands onwetendheid geen excuus kan zijn, zoals dit is
overgeleverd door ibn Jarīr van Ibn ʿAbbās de tafsir bestaat uit vier soorten. Een soort die
de Arabieren kennen door hun kennis van de taal. Een tafsir die door onwetendheid
niemand kent. Een tafsir die de geleerden kennen en een tafsir die alleen Allah kent.6 Het
is normaal dat de Profeet Mohammad de verzen waarvan het begrip zich beperkt tot de
Arabische taal niet heeft uitgelegd omdat de Koran in hun taal is geopenbaard en de
Arabieren dit begrepen. Ook heeft hij de verzen die door het verstand begrepen worden
uitgelegd, dus de verzen waarvan men geen excuus heeft door zijn onwetendheid omdat
het verstand ze kan inzien en begrijpen. Verzen waarvan de betekenis alleen Allah kent
zijn bijvoorbeeld de dag des oordeels, de werkelijkheid van de ziel en andere zaken die
tot de wereld van het verborgene horen. In het hoofdstuk over de het wonder van de
Koran zullen we zien dat ook de toekomst en de natuur de betekenis van bepaalde verzen
onthullen.
Er zijn enkele verborgen zaken die Allah aan de Profeet Mohammad heeft
uitgelegd. De Profeet Mohammad heeft ook veel uitgelegd wat door de geleerden
begrepen kan worden door hun kennis, inzicht en zelfstandige studie zoals het
verduidelijken van het algehele, het specificeren van het algemene, het verklaren van het
4 M.H. al-Dahabî, al-Tafsîr wa al-mufassîrûn, Bayrut: Shirka Dâr al-Arqam b. Abi al-Arqam,
5 Zie ṣaḥīh al-Bukhāri en ṣaḥīh Muslim
6 Tafsīr al-Ṭabari:
7
problematische en andere zaken waarvan de betekenis vaag en verborgen is. Een ander
bewijs dat de Profeet Mohammad niet de gehele Koran heeft uitgelegd is dat er soms
meningsverschil was tussen de metgezellen over de betekenis van de vers. Als zei een
duidelijke verklaring hadden gekregen van de Profeet Mohammad dan hadden ze dit
meningsverschil niet.
De mensen die de neerdaling van de Koran hebben bijgewoond moeten wel
begrepen hebben wat de Koran wil zeggen. Het is namelijk in hun taal, het Arabisch,
neergedaald. Ze konden de Koranische denkbeelden, beeldspraak, retoriek en
dichterskunst omzetten naar hun begrippenkader. Het Arabisch van de Koran is het
zuivere Arabisch dat nog niet was aangetast door het dialect. Het wil niet zeggen dat ze
ook geen moeite hadden met het begrijpen van sommige begrippen in de Koran. Zoals de
Arabieren in de tijd van de Profeet Mohammad verschilden in de beheersing van het
Arabisch en de kennis van de vreemde woorden en verbuiging zo verschilden ze ook in
hun begrip van de Koran. Het was dan ook niet vreemd voor degenen die minder verstand
hadden van de taal om terug te keren naar de Profeet Mohammad voor uitleg van
bepaalde verzen.7
Toch hadden niet alle metgezellen hetzelfde niveau in het begrijpen van de
Koran. Bepaalde metgezellen blonken uit in hun begrip van de Koran, o.a. Ibn Abbās
(gest.688) en Ibn Mas‘ūd (gest.653). De overleveringen van Ibn Abbās in de tafsirboeken
zijn talloos. Er staan vershillende overleveringsketen van hem. Je treft in de Koran bijna
geen vers of er staat in de tafsir hiervan een uitspraak die aan Ibn ʿAbbās is
toegeschreven in vermeld. Dit heeft de ḥadīthexpers en specialisten aangezet om deze
overleveringen te bestuderen en te controleren of ze wel authentiek zijn. Dankzij deze
inzet hebben ze voor de mensheid onthuld wat nu precies authentiek is en wat niet. Er is
zelfs een boek geschreven met als titel de verlichtende fakkel van de tafsir van Ibn
ʿAbbās waarin de schrijver beweert dat hij daarin alle uitleg van ʿAbbās in heeft
vermeld. Later bleek dankzij de studie van de ḥadīthexperts dit boek vol zit met
verzonnen ḥadīth en gefingeerde overleveringsketens.
7 idem, p. 25-64
8
De metgezellen baseerden hun uitleg van de Koran op de Koran zelf, uitleg van de
Profeet Mohammad , zelf een interpretatie geven door zelfstandig te onderzoeken of
uitspraken en uitleg van de joden en de christenen die met hen samenleefden.
Veel metgezellen legden de Koran uit naar hun inzicht en visie die Allah hun gegeven
had. Ze hadden het voorrecht om dit doen dankzij hun kennis van de taal, kennis van de
gewoontes van de Arabieren in die tijd, kennis van de situatie van de joden en de
christenen op het Arabische schiereiland, de kracht van hun inzicht, wijsheid en brede
conceptie. De metgezellen raadpleegden daarnaast ook soms de joden en de christenen
die met hen samenleefden. Er is een ḥadīth die dit verbiedt en een andere die dit toestaat.
De conclusie van de geleerden is dat volgens de ḥadīth het toegestaan was om de joden
en de christenen te raadplegen omtrent bepaalde verzen in de Koran als het ging om de
verzen die spreken over profeten uit de oude tijd. Echter, voor zaken die met de
geloofsovertuiging en geloofspraktijk te maken hadden mochten de mensen van het boek
niet worden geraadpleegd.
De meest bekende exegeten onder de metgezellen waren Abdallah Ibn ‘Abbās,
Abdallah Ibn Mas‘ūd, ‘Ali Ibn Abī Talib en Ubayy Ibn Ka‘b (gest.652). Abdallah Ibn
Abbās werd ook wel de vertaler van de Koran genoemd. Hij had veel talent, wijsheid en
inzicht. Hij kende de Koran uit zijn hoofd. Het talent en inzicht in de Koran verkreeg hij
nadat de Profeet Mohammad voor hem een smeekbede deed dat Allah hem zal
onderwijzen in het geloof en hem de tafsir te leren. Hij was een meester in de juridische
redenatie van de verzen. Er zijn echter veel uitspraken onterecht aan Ibn ʿAbbās
toegeschreven. Dit komt doordat hij bij de familie van de Profeet Mohammad hoorde
en een uitspraak die van Ibn ʿAbbas afkomt werd gezien als een belangrijke persoon bij
sommige stromingen. Ibn Masʿūd was een van de metgezellen die de Koran het best
memoriseerde en reciteerde. De Profeet Mohammad hield ervan om van Ibn Masʿud de
Koranrecitatie te horen. Ibn Mas‘ūd is na Ibn ʿAbbās de metgezel van wie het meest is
overgeleverd in de tafsir. Er zijn maar enkele ketens van overleveraars die teruggaan op
Ibn Masʿūd die krachtig en juist zijn. ʿAli Ibn Abī Ṭālib, de neef van de Profeet
Mohammad is zelf onderwerp van bepaalde Koranverzen. Hij had veel kennis, diepe
9
inzicht en was zeer welbespraakt en bekend met de poëzie. Hij was de meester in het
herleiden van de jurisprudentie en andere regels uit de Koran. De Profeet Mohammad
smeekte bij Allah voor hem om zijn welbespraaktheid te versterken en zijn hart te
leiden. Er zijn ook veel uitspraken die onterecht zijn toegeschreven aan ʿAli. Dit blijkt
uit de zwakte van de keten van overleveraars. Ubayy bin Kaʿb was degene die als eerste
de aankomst van de Profeet Mohammad in Medina waarnam. ʿUmar zei eens over hem
dat hij de heer van de moslims is. Hij was een van de schrijvers van de openbaring en
meester van het reciteren van de Koran. Hij was voordat hij zich bekeerde tot de islam
een grote joodse schriftgeleerde met veel kennis van de bijbel. Er zijn ook veel
overleveringsketens die teruggaan tot Ubayy waarvan de meeste niet correct zijn. De
kritische Hadithgeleerden hebben twee overleveringsketens als correct verklaard.
De status van de traditionele tafsir
al-Ḥākim vermelde in zijn beroemd hadithcompilatie al- Mustadrak dat de tafsir van een
metgezel die de openbaring heeft meegemaakt en overleverde van de Profeet Mohammad
marfū‘ is, dus een ultiem en doorslaggevend oordeel bevat. Daarnaast is er
meningsverschil over wat van een metgezel wordt overgeleverd. Sommige geleerden
zeggen dat het gelijk is aan de uitleg van de Profeet Mohammad . Echter Ibn Ṣalāḥ, al-
Nawawī en andere geleerden beperkten dit ultieme, beslissende oordeel tot de sabab
annuzūl, (de reden van neerdaling). Deze tafsir mag dus in geen enkele omstandigheden
genegeerd worden. Er bestaat meningsverschil bij de geleerden omtrent de tafsir die niet
helemaal teruggaat tot de Profeet Mohammad of metgezel die de openbaring heef
bijgewoond, de mawqūf. Mag men deze negeren of niet? az-Zarkashī vermeldt hier dat
de Koran uit twee categorieën bestaat. Een categorie waarvan de tafsir is overgeleverd en
een andere die niet is overgeleverd. De eerste categorie is van de Profeet Mohammad
overgeleverd of een metgezel of een vooraanstaande opvolger. Ten eerste wordt er
onderzoek gedaan naar de zuiverheid van de overleveringsketen. Ten tweede wordt er
gekeken naar de tafsir van de metgezel. Als het hierbij gaat om de taalkundige uitleg dan
bestaat er geen twijfel over het steunen hierop aangezien het hun taal is en zij daar
10
kennis van hadden.8 Ibn Kathīr vermeldt in de inleiding van zijn tafsir: “Als we de tafsir
niet terugvinden in de Koran en de Sunna keren we terug naar wat de metgezellen
hierover hebben gezegd, want zij weten het meest hierover dankzij hun getuigenis van de
neerdaling en situatie waarvoor zij een bijzondere plaats innamen. Zij hadden het
perfecte begrip en de juiste kennis en zij verrichtten de goede daden. Met name de
vooraanstaanden en de geleerden onder hen zoals de vier imams, de rechtvaardige
kaliefen en rechtgeleide voorgangers en ʿAbdallah Ibn Masʿūd.”9
De tafsir onderscheidt
zich in deze periode door bepaalde facetten:
- De Koran was niet geheel uitgelegd, maar alleen het gedeelte dat moeilijk
te begrijpen was.
- Er was weinig verschil in de uitleg van de metgezellen. Dit verschil werd
groter naarmate de tijd verstreek.
- Er werd voor bepaalde moeilijke woorden geen gedetailleerde, lange uitleg
gegeven, maar een korte, eenvoudige en krachtige uitleg.
- Men beperkte zich tot een eenvoudige taalkundige uitleg die men kon
begrijpen met eenvoudig idioom
- De juridische redeneringen van verzen met een juridische inhoud waren
schaars en er was verscheidenheid tussen de mensen in praktische geloofszaken
en geloofsovertuigingen
- Er was niets van de tafsir op schrift gesteld in deze tijd. Het schrijven
begon men pas in de tweede eeuw.
- De tafsir kreeg in deze periode het gestalte van de ḥadīth, sterker nog het
was een onderdeel van de ḥadīth.10
2 De tafsir in de tijd van de tābiʿūn, (de opvolgers)
8 idem, p. 64
9 idem, p. 65
10 idem, p. 66
11
De opvolgers waren de studenten van de metgezellen die veel van hun kennis overnamen.
Zoals sommige metgezellen uitblonken in de uitleg van de Koran, zo blonken ook enkele
opvolgers uit in de uitleg van de Koran. De opvolgers steunden voor hun tafsir op de
Koran zelf, wat een metgezel overleverde van de Profeet Mohammad , de tafsir van de
metgezel zelf en wat zij zelf aan inzicht en wijsheid bezaten om de Koran te
onderzoeken en bestuderen.
Nadat de islam zich uitbreidde buiten de hartlanden en de opvolgers zich verspreiden in
de wereld ontstonden enkele tafsirscholen. Deze waren in Mekka gebasseerd op Ibn
ʿAbbās. Zijn bekendste leerlingen waren Saʿ īd Ibn Jubayr (gest.714), Mujṣāhid
(gest.722), ʿIkrima Mawlā van Ibn ʿAbbās (gest.722), Tawūs Ibn Kaysān al-Yamāni
(gest.724) en ʿAta Ibn Abī Rabāḥ (gest.732). Zij waren allen mawālī (cliëntpatronen). De
tafsirschool in Medina was gebaseerd op Ubayy Ibn Kaʿb. In Irak was dat Ibn Masʿūd.11
De status van de tafsir van de metgezel.
Aangezien niets van de tafsir van de opvolgers is overgeleverd van de Profeet
Mohammad verschillen de geleerden over de status van de tafsir van de opvolgers. Zo
prijzen sommige geleerden deze tafsir aan omdat ze vinden dat de opvolgers een bepaald
positie innemen dankzij hun samenleven met de metgezellen. Shaykh al-islam Ahmad
Ibn Taymiyya vermeld dat Shuʿba Ibn al-Ḥajjāj en anderen zeiden dat de woorden van
een opvolger geen definitief argument zijn, dus dan zou het ook geen doorslaggevend
argument zijn in de tafsir. De beste optie is dat men niet verplicht is om terug te gaan
naar de tafsir van een opvolger, alleen als er geen andere uitweg is.12
Deze tafsir onderscheidt zich in deze periode doordat er:
-veel Isrā´iliyāt (verhalen van Joden en Christenen die toen op het Arabisch schiereiland
leefden ) in zijn terechtgekomen
-er ontstond in deze tijd verschil in de religieuze overtuiging en partijdigheid
11 idem, p. 70-86
12 idem, p. 87
12
-het verschil tussen de exegeten in deze tijd was groter dan het verschil tussen de
metgezellen. Echter hun verschillen waren veel minder dan de verschillen die zich later
zouden voortdoen.13
Verschillen in de tafsir bij de opvolgers van de metgezellen
De exegeten onder de opvolgers hadden veel geleerd van enkele metgezellen betreffende
de tafsir en gebruikten ook soms hun eigen inzicht. Hun begrip van de taal was nog niet
afgezwakt. Er was nog niet veel op schrift gesteld wat betreft de jurisprudentie, theologie
en andere wetenschappen. Het verschil in de tafsir tussen de metgezellen was heel klein.
Echter als we kijken naar wat de vroegere geleerden overleverden en alles wat we hebben
verzameld dan zien we dat er toch heel wat verschillen bestaan over bepaald
tafsiraspecten. Dus dat wat een bepaalde metgezel zegt verschilt met hetgeen een andere
metgezel heeft gezegd over eenzelfde onderwerp en zo was dat ook onder de opvolgers.
Betekent dit nu dat er werkelijk veel verschil was onder hen in deze periodes? Nee, want
de verschillen onder hen zijn niet gebasseerd op tegenstrijdigheden. Oftewel de
verschillen spreken elkaar niet tegen. Het waren variaties door het gebruik van andere
woorden zoals synoniemen en de mogelijkheid om meerdere betekenissen te geven aan
dezelfde vers.
Na een onderzoek in de verschillen kan men tot de conclusie komen dat :
- de exegeet meestal maar een woord gebruikte om iets te verklaren
- elke exegeet een algemeen begrip gebruikte om een voorbeeld te geven of
de lezer een indicatie te geven van een genre of type en niet van een beperkt
begrip in het algemeen of in het bijzonder.
- een woord meerdere betekenissen kan hebben
- een begrip wordt aangeduid met woorden die op elkaar lijken en niet
tegenstrijdig zijn.14
13 idem, p.88
14 idem, p. 90-93
13
3 De tafsir in de literaire periode
Dit is de tafsir aan het einde van het Umayyaden tijdperk en begin van het Abbasiden
tijdperk. De tafsir voor deze tijd, dus van de Profeet Mohammad aan de metgezel en
van de metgezel naar de opvolger werd mondeling overgeleverd. Hierna volgde het
massaal schrijven van tafsirboeken en compilaties. Dit ging gepaard met het verzamelen
en optekenen van de ḥadīth. De tafsir was daarom vaak een onderdeel of hoofdstuk in de
ḥadīthcompilaties zoals de saḥīh van al-Bukhāri en Muslim. Er was nog geen sprake van
een complete tafsir van de gehele Koran. De ḥadīthverzamelaars die de wereld afreisden
op zoek naar de ḥadīth waren in hun zoektocht ook bezig met het verzamelen van de
tafsir in de vorm van ḥadīth die toegeschreven was aan de Profeet Mohammad of de
metgezellen. In de fase hierna werd de tafsir een wetenschapstak op zich en scheidde zich
van de ḥadīth. Het kreeg een eigen karakter en het werd een van de belangrijkste
studiegebieden in de islam. De gehele Koran werd voortaan, vers voor vers uitgelegd.
Het is niet makkelijk om aan te wijzen wie de eerste persoon was die de Koran
geheel uitlegde en schriftelijk vastlegde. Ibn Nadīm noemt in zijn Fihrist enkele namen
die daar dicht bij in de buurt komen. In de fase hierna kwamen er ook veel verzonnen
ḥadīths terecht in de tafsir en het was niet meer duidelijk wat nu authentiek was en wat
verzonnen was. De exegeten in deze periode vermelden alles wat ze hoorden over de
uitleg van een bepaalde vers. Ze waren hier niet kritisch mee bezig, omdat dat ook niet
hun doel was. Ze vermelden de verschillende uitspraken in hun tafsir.15
De fase hierna strekt zich uit vanaf het ʿAbbasidische tijdperk tot aan onze tijd. In het
begin was er grotendeels alleen sprake van op schriftstelling van de tafsir die
overgeleverd was maar naarmate de tijd verstreek kwamen er meer uitspraken in terecht
vanuit de theologische en filosofische hoek. Deze tafsirwerken werden een soort
15
idem, p. 98
14
vermenging van denkbeelden en uitspraken van geleerden gebaseerd op hun eigen visie
en de overgeleverde uitspraken van de Profeet Mohammad en zijn metgezellen.
De tafsir gebaseerd op de eigen visie ontwikkelde zich door het zelfstandige
onderzoek van de geleerden en hun streven om de verzen van de Koran te begrijpen en
de verschillende uitspraken van vroegere juristen met elkaar te vergelijken. Dit was
toegestaan zolang de Arabische taal en de stijl van de Koran dat toelieten. Naarmate de
wetenschappen, geloofsovertuiging en de meningsverschillen zich in de Islam
vermeerderden en uitbreiden zo werd ook de verscheidenheid in de tafsir groter. Zo ziet
men dat ieder geleerde die gespecialiseerd was op een bepaald gebied gebruik maakt van
zijn specialisatie als kern van zijn tafsir. De taalkundigen houden zich grotendeels bezig
met de taalkundige aspecten van de Koran, de grammatici met de grammatica, de
juristen met de jurisprudentie, de theologen en filosofen met de levensbeschouwing en
filosofie enzovoort16
De visie van imam al-Shawkānī17
De middeleeuwse geleerde en exegeet Shawkāni was kritisch in zijn beoordeling van de
tafsir. Hij beweerde dat veel verzonnen uitspraken die aan de metgezellen of aan de
Profeet Mohammad werden toegeschreven terecht zijn gekomen in de tafsir. Ook is er
een groot aantal uitspraken vanuit de Joods-Christelijke traditie in terechtgekomen.
Shawkāni merkt op dat de tafsirs die door de geleerden zijn geschreven opgedeeld zijn in
de tafsirs die alleen datgene wat is overgeleverd bevatten en tafsirs die alleen uitgaat van
wat de taal wil zeggen. Dit zijn twee uitersten en men moet volgens hem de middenweg
nemen en deze twee genres samenvoegen om de betekenis van de Koran te weergeven.
Van belang is dat bij de tafsir van de Profeet Mohammad en de metgezel of volgeling
gelet moet worden op de keten van overleveraars, of deze juist is. Toch noemt Shawkāni
zelf in zijn tafsir veel verzonnen of zwakke ḥadīth. Hij is ook tegen blind imitatie van
geleerden op het gebied van de tafsir. Hij vergelijkt degenen die binnen de jurisprudentie
zich schuldig maken aan imitatie met de polytheïsten in de tijd van de Profeet
Mohammad . Aangezien hij een puristische geloofsovertuiging had nam hij tegenover
16
idem, p. 98-104 17
15
de verzen met een problematische betekenis een standpunt in dat hij de verzen
interpreteert naar hun uiterlijke betekenis. Bijvoorbeeld de barmhartige, hij verheft zich
boven de troon. De barmhartige verheft zich boven de troon zoals de vers zegt zonder
toevoeging en zonder te vragen naar hoe Allah zetelt.
De beroemdste werken van de traditionele tafsir Deze zijn
- Jami‘ al-bayān van Ibn Jarīr at-Ṭabari (gest. 923)
- Bahr al-‘ulūm van Abū Layth as-Samarqandī
- al-Kashf wa al-bayān van Abū Isḥāq ath-Thaʿlabī (gest. 1036)
- Ma‘ālim attanzīl van Abū Muḥammad al-Baghāwi
- Muḥarrir al-wajīz fi tafsir kitāb al-ʿazīz van Ibn ʿAtiyya al-Andalusī
- Tafsir al-Qur’ān al‘aẓīm van Ibn Kathīr (gest.1373)
- Jawāhir al-hassān fī tafsir al-Qur’ān van ʿAbd ar-Rahmān ath-Thaʿālibī
- ad-Darr al-manthūr fī tafsir al-ma’thūr van as-Suyūti (gest.1505.18
Opmerkelijk is dat de tafsir van Ibn Jarir al-Ṭabarī een van de vroegste tafsirs is
waarvan de manuscripten nog niet zolang geleden zijn gevonden. Ibn Jarir wordt als de
vader van tafsir en historie gezien. Zijn tafsir wordt gezien als een schat aan
overgeleverde kennis. Met een omvang van dertig delen is dit beroemde werk een van
de belangrijkste bronnen voor degene die zich bezighoudt met de traditionele tafsir. Ibn
Jarīrs tafsir is wat betreft tijd en stijl uniek in zijn soort. Het is namelijk de oudste tafsir
die we ter beschikking hebben. Wat betreft de stijl is het uniek omdat hij zo rijk is aan
inzichten, wijsheden en kennis. Zijn methode is dat hij dat de Koranvers zelf eerst uitlegt
en vervolgens haalt hij aan wat de metgezellen en hun opvolgers zeggen over de vers. Hij
noemt de gehele overleveringsketen van de betreffende ḥadīth. Hij gaat verder niet in
detail over de authenticiteit van de ḥadīth dus of het een zwakke of sterke
overleveringketen heeft (ṣaḥīḥ is of ḍaʿīf). Aangezien hij de gehele overlevingsketen
noemt van de ḥadīth is hij zijn wetenschappelijke verantwoordelijkheid nagekomen zoals
dat vaststaat in de wetenschap van de ḥadīth. Hij vindt dat degene die de ḥadīth heeft
18
idem, p.138
16
overgeleverd zelf al het onderzoek heeft gedaan naar de authenticiteit van de ḥadīth. Als
er meerdere interpretaties van relevante geleerden zijn dan noemt hij die ook en vergelijkt
ze. Hij beperkt zich niet tot de overleveringen maar hij noemt ook de uitspraken van de
metgezellen en de opvolgers om vervolgens een uitleg te kiezen die naar zijn visie het
meest past in de tafsir.
Ibn Jarīr is in zijn tafsir sterk gekant tegen degenen die de Koran uitleggen
volgens hun eigen visie. In enkele gevallen is hij kritisch over de overleveringsketen. Hij
houdt ook de ijma19
ʿ hoog in acht en hij noemt de verschillende lezingen van bepaalde
verzen. Hij vermeld ook veel overleveringen van de Isrā´iliyāt in zijn tafsir met een
overleveringsketen die terug gaat op b.v. Kaʿb al-Aḥbār en Wahb ibn Munabbih en Ibn
Jurayj en al-Sudiy, Joden die zich bekeerd hebben tot de islam. Hij was namelijk veel in
aanraking met deze overleveringen omdat hij bezig was met de geschiedschrijving.20
Hij
was daarentegen wel kritische met deze overleveringen ondanks dat er veel zwakke en
verzonnen overleveringen genoemd worden. Maar zolang de overleveringsketen is
genoemd is dit geen probleem want dan kan elke ḥadīthexpert deze controleren.
Daarnaast is het opmerkelijk dat hij in zijn tafsir bijna nooit irrelevante informatie
vermeld wat wel sterk voorkomt in veel andere tafsirs. Bijvoorbeeld in de sūra al-Mā´ida:
O isa zoon van Maryam kan jou heer een tafel op neer laten dalen…tot…Voorzie ons wat
U bent de beste der voorzieners.21
Hij schenkt geen aandacht aan het soort eten dat op
de tafel stond of het soort drinken dat de discipelen dronken. Hij zegt alleen dat er eten
was en houdt het daarbij. Kortom, het mooie van deze tafsir is dat al-Ṭabari bij de verzen
alle beschikbare uitspraken vermeld van de Profeet Mohammad , de metgezellen, de
opvolgers en de juridische geleerden waarbij hij de keten van overleveraars vermeld. Hij
gaat daarnaast ook in op de discussies van bepaalde voorgaande geleerden over bepaalde
verzen en behandelt de moeilijke taalkundige aspecten. Men ziet ook dat hij het niet eens
is met degenen die de Koran alleen maar volgens hun eigen visie uitleggen en hij legt
ook de nadruk op het belang van de traditionele tafsir.22
19
Consensus onder de geleerden oftewel de overeenstemming van de mujtahidīn over een religieuze
kwestie in een bepaalde tijdscontext na het leven van de Profeet Mohammad 20
zie zijn werk De geschiedenis van de Profeten en de Koningen. 21
Koran, al-Mā´ida: 112-114 22 idem, p. 139
17
Ook Suyūti baseert zich in zijn tafsir vooral op wat er volgens de ḥadīth is
overgeleverd en de uitspraken van de opvolgers. Aangezien hij veel bezighield met de
wetenschappen van de Koran en ook behoorde tot degenen die de stelling hebben dat de
Koran alle wetenschappen bevat, zoals al-Ġhazāli heeft hij voordat hij aan zijn tafsir is
begonnen nog een inleidend boek geschreven over de wetenschappen van de Koran
genaamd Al-itqān fī ʿulūm al-qur´ān (De bedrevenheid in de wetenschappen van de
Koran.) Dit boek gaat over alle aanwezige wetenschappen van de Koran. Volgens
Suyūti is er voor zijn tijd nooit een dergelijk boek geschreven en zijn er zoals
ḥadīthwetenschappen ook Koranwetenschappen. De motivatie van Suyūti is gebaseerd
op een boek dat hij heeft gelezen over de wetenschappen van de Koran van de al-
Bāqillāni.23
4 Tafsīr bi-rai (tafsir gebaseerd op zelfstandige ijtihād)
Met ijtihād wordt bedoeld zelfstandige inspanning om door onderzoek en studie te
komen tot een bepaalde inzicht, wetmatigheid en wijsheid met behulp van de kennis die
de exegeet heeft van het Arabisch, de Koran, de ḥadīth, de voorislamitische poëzie, de
aanleiding en situatie van de openbaring en abrogatie.
De geleerden hebben verschillende standpunten betreft deze soort tafsir. Sommige zijn
hierop tegen en anderen keuren het goed. al-Rāghib al-Asbahāni noemt twee groepen
exegeten. -De ene groep die de traditionele tafsir heeft verwaarloosd en aan iedereen
heeft toegestaan om te zeggen wat hij wil over de verzen. Deze mensen hebben zichzelf
blootgesteld aan een wirwar van woorden en kennen niet de werkelijke betekenis van:
zodat ze de verzen kunnen overpeinzen en zodat de mensen met verstand kunnen
nadenken.24
- De andere groep baseert zich alleen op hetgeen is overgeleverd over het
vers en ziet heel veel bruikbare kennis over het hoofd.25
Daarnaast is er nog de groep die
zich baseert op de regels van het Arabisch, zijn eloquentie en zijn stijl. Ze combineren
dit met hun kennis van de Koran en de Sunna en de regels en nemen de regels en
voorwaarden van tafsir in acht. De andere groep houdt de regels van het Arabisch niet in
23 idem, p. 167-169
24 Koran
25 Dhahabi, Tafsīr, p. 170-175
18
acht, noch de regels van de Sharīʿa noch de voorwaarden van de tafsirmethodiek. Dit is
een waardeloos tijdverdrijf. De exegeet moet namelijk bepaalde wetenschappen
beheersen om zelfstandig de Koran uit te kunnen leggen. Sommige geleerden noemen
wel vijftien wetenschappen, o.a. abrogatie, Arabische grammatica, morfologie, syntaxis,
semantiek, eloquentie, de principes van het islamitische geloof, geschiedenis en ḥadīth.
Schiet de exegeet te kort in een van deze vijftien wetenschappen, dan zal zijn tafsir snel
vervallen in ongegronde of verkeerde interpretaties van de Koran. Er zijn namelijk
bepaalde bronnen waarvan de exegeet gebruik moet maken, zaken die de exegeet moet
vermijden in zijn tafsir, Hij moet tevens bepaalde Koranwetenschappen beheersen en een
bepaalde methodiek handhaven in zijn tafsir. Daarnaast zijn er ook nog regels bij het
aanvoeren van een argument, die de exegeet moet beheersen.
De Bronnen van tafsir
Nadat we besproken hebben welke wetenschappen er nodig zijn om de Koran uit te
leggen, blijft nog de vraag over welke bronnen gebruikt mogen worden om een
acceptabele tafsir te schrijven.
-De Koran
Ten eerste dient men altijd als eerst de Koran te bestuderen en de verzen te verzamelen
die over hetzelfde onderwerp gaan. Het merendeel van de tafsir ligt namelijk in de Koran
zelf. De verzen die over eenzelfde onderwerp spreken moet bij elkaar gevoegd worden en
met elkaar vergeleken worden. Er zijn namelijk verzen die de interpretatie van andere
verzen specificeren of aanvullen of beperken of verreiken.
-De Profeet Mohammad .
Wanneer de gehele Koran is onderzocht en alle verzen zijn geanalyseerd dan is de
Profetische ḥadīth de tweede bron die geraadpleegd moet worden. Zoals we al eerder
hebben laten zijn de authentieke ḥadīth een verduidelijking voor de verzen van de Koran.
De Koran vertelt ons dat de Profeet Mohammad nooit uit opvlieging of eigen inzicht
sprak en dat de Profeet Mohammad goddelijke inspiratie kreeg via de openbaring. Een
groot deel van deze inspiratie geldt als uitleg voor de Koran
-De Metgezellen.
19
De uitspraken van de metgezellen komen na de uitleg van de Profeet Mohammad . Zij
waren namelijk getuige van de openbaring en zij waren door Allah uitverkoren. Dankzij
hun dagelijks samenzijn met de Profeet Mohammad , hun diepe inzicht in de Arabische
taal, hun vroomheid en godsvrucht werden zij voorzien van kennis om de Koran uit te
leggen. Als zij met elkaar verschilden over de uitleg van een vers dan was dat niet een
verschil van tegenstrijdigheid maar diversiteit.
-De Arabische taal.
De stijl, grammatica en eloquentie van de Arabische taal. De voorislamitische poëzie van
de bijzondere taal met zijn verbuigingen en rijk idioom is het instrument dat de exegeet
moet beheersen om de linguïstische schoonheid van de Koran in te zien en de werkelijke
betekenis van moeilijke verzen te doorgronden.
-De sharīʿā. Dat wil zeggen de vastbesloten grenzen van de islamitische wetten en regels
betreffende de geloofsovertuiging, interpretatieregels, en methodiek van islamitische
jurisprudentie. Dit zijn de grenzen van het geloof die niet overschreden mogen worden
door de exegeet ander vervalt hij in de ongegronde uitspraken over de Koran wat ten
strengste verboden is . Dat is namelijk de eerste aanzet voor de opkomst van een nieuwe
afgedwaalde sectes in de islam.
Zaken die men in de tafsir moet ontwijken
Onwetendheid met de sharīʿa. Wanneer men onwetend is met de sharīʿa dan zal men snel
vervallen in een uitleg gebaseerd op de eigen bevlieging en het zeggen over Allah wat
niet waar is of het spreken zonder duidelijke machtiging wat in de Koran onderschreven
wordt als een van de grootste zondes.
-Onwetendheid met de wetenschappen die nodig zijn om de Koran uit te leggen.
De mutashābih van de Koran uitleggen, oftewel de interpretatie van de verzen die alleen
Allah kent ( b.v. de hoedanigheid van de eigenschappen van Allah) zelf proberen uit te
leggen door middel van de eigen ratio, visie en fantasie.
-Uitleg volgens de ideeën en maatstaven van een bepaalde stroming of sekte.
-Overige uitleg uitsluiten zonder daar enig aanvaardbaar argument voor te hebben.
20
De opkomst van fouten in de tafsir
Het merendeel van de fouten van de tafsir gebaseerd op de eigen visie zijn het resultaat
van het niet in acht nemen van de tafsirmethodiek van de metgezellen en hun opvolgers.
Ze hebben de tafsir naar hun eigen grillen en mening uitgelegd zonder te kijken naar de
fundamenten van de tafsirleer. De fouten in deze tafsir zijn na het tijdperk van de
metgezellen en opvolgers opgekomen en hiervoor zijn twee oorzaken. Men ziet namelijk
niets van deze twee oorzaken terug als men de traditionele tafsirs leest van b.v. ‘Abd ar-
Razzāq of ‘Abd Ibn Humayd.26
De oorzaken zijn :
-de exegeet heeft een bepaalde geloofsovertuiging die hij wil baseren op de Koranverzen.
Hij legt deze Koranverzen uit volgens een eigen mening en visie die overeenkomt met
zijn geloofsovertuiging.
- de exegeet beperkt zich in zijn tafsir alleen tot de taal zonder te kijken naar de sociaal-
historische context van de openbaring van de Koran en degenen aan wie de boodschap
was gericht.27
Het is soms moeilijk aan te geven waar de grenzen liggen bij het zelfstandig
uitleggen van de Koran. Een voorwaarde is o.a. dat er geen discrepantie mag zijn tussen
de zelfstandige tafsir volgens eigen visie en de traditionele tafsir. Oftewel er moet een
harmonie zijn tussen de eigen visie en de betreffende ḥadīth die zuiver terug gaat op de
Profeet Mohammad . We kunnen de tafsir onder verdelen in tafsir gebaseerd op het
eigen onderzoek die toegestaan is en tafsir gebaseerd op het eigen onderzoek die niet
toegestaan is.28
26 idem, p. 185
27 idem, p. 186
28 idem, p. 186-188
21
5 De belangrijkste tafsir gebaseerd op de eigen visie die toegestaan zijn
In de literaire periode zijn talloze tafsirs geschreven gebaseerd op de eigen inzichten en
visies. Er zijn duizenden manuscripten gevonden en bewaard gebleven waarvan het
overgrote deel nog bewerkt moeten worden. We zullen hier enkele tafsirs van dit genre
beschrijven en in het kort de methodiek van de exegeten bespreken.29
Beroemde tafsirs van dit genre zijn o.a. Mafātiḥ al-ghayb van al-Rāzi (gest.1209), Anwār
al-tanzīl wa aṣrār al-ta’wīl van al-Bayẓāwi (gest.1316), Madārik at-tanzīl wa ḥaqā’iq at-
ta’wīl van an-Nasafî. Opmerkelijk bij deze exegeten is dat ze ruime kennis bezaten van
verschillende wetenschapstakken zoals jurisprudentie, filosofie, theologie, taal,
grammatica eloquentie enzovoort. Het waren dan vaak de udabā’30
die naast de geleerden
uitblonken in tafsir. Enkele tafsirs onderscheiden zich door bepaalde bijzondere
eigenschappen.
Mafātiḥ al-ghayb van al-Rāzi (gest.1209)
Deze tafsir van al-Rāzi was niet helemaal afgemaakt door al-Rāzi zelf. Het was ook
moeilijk voor de geleerden om te reconstrueren wie deze tafsir had gecompleteerd. Ibn
hajar zegt in zijn Durar al-Kāmina fī ayan al-mia wa al-thamāniyy: degene die de tafsir
van al-Rāzi heeft gecompliteerd is Aḥmad b. Muḥammad Abī Hāzim Mekki Najm al-Dīn
al-Makhzūmi al-Qumali (gest. 1349) al-Rāzi is, ondanks dat hij sterk beïnvloed was door
de filosofen en de mutakalimūn een soeniet en was ook sterk gekant tegen de
Mʿutaziliten. In zijn tafsir laat hij dit ook graag zien want hij weerlegt ze sterk. Echter
volgens sommige geleerden deed hij dit niet perfect en volledig. Ibn Ḥajar zei dat
sommige geleerden uit het westen van het islamitisch rijk zeiden hij dat hij de
misverstanden aanhaalt om ze te weerleggen maar houdt dan de weerlegging achterwege.
29 idem, 190
30 een adīb is een intellectueel die verschillende wetenschappen beheerst en goed is in het beschrijven van
zijn emoties.
22
Wat betreft de juridische tafsir van bepaalde verzen haalt hij de verschillende uitspraken
aan van grote wetgeleerden waarbij hij de kant kiest van de Shafitien die hij d.m.v. een
sterk argument volgt. Zo gaat hij ook in op de uṣūl al-Fiqh31
en de eloquentie
Kortom zijn tafsir lijkt meer op een theologische, natuurkundige, kosmologische
encyclopedie met een filosofische tint. Dat komt doordat hij sterk beïnvloed was door
deze wetenschappen en veel van zijn tijd hieraan bestede waardoor hij weinig tijd had
om zich toe te wijden tot de fiqh of andere islamitische wetenschappen. al-Razi zag ook
veel inzichten in de Koran, althans verbanden die hij zag als inzichten bij sommige
verzen. zo zegt hij in zijn inleiding over sura al-Fatiha: “we zouden wel tienduizend
inzichten kunnen putten uit deze sura.” Wat niet over het hoofd moet gezien worden is
dat al-Rāzi in zijn tafsir wel degelijk relevante en belangrijke inzichten en
natuurwetenschappelijke theorieën heeft beschreven die later heel belangrijk waren bij de
verklaringen van bepaalde kosmologische natuurwetenschappelijke feiten. In het
hoofdstuk over het wonder van de Koran zal er meer aandacht geschonken worden aan
zijn tafsir.
De tafsir zoals die van al-Alūsī zijn meesterwerken als het gaat om de uitleg van
de Arabische taal met zijn rijkheid op het gebied van de syntaxis, de morfologie, de
semantiek en eloquentie. Maar ook hij laat zien dat hij goed op de hoogte was van de
filosofische discussie in zijn tijd.32
Een belangrijk motief van de geleerden om over te
gaan tot deze vorm van tafsir was vooral de persoonlijke omstandigheid van de exegeet.
Deze geleerden hadden zichzelf toegewijd aan het studeren en schrijven, vaak in
afzondering van de buitenwereld.
31 Bronnen waarp de islamitische wetgeving zich basseert zijn-De Koran Het woord van Allah-Sunna
Wat de Profeet Mohammad heeft gezegd, gedaan of goedgekeurd De volgende bronnen verduidelijken de
wetmatigheid: -i’jmā’ Consensus onder de geleerden( Al-Nazam) -qiyās Analogie (Ibn Ḥazm en Shī’a)De
volgende 2 bronnen waarover de geleerden verschillen Kwesties waar niet naar wordt verwezen in de
Koran in het kader van een bepaalde wetmatigheid. Al-istiḥsan (Al-maṣlaḥa al-mursala) Kwesties waar
niet naar wordt verwezen in het kader van een bepaalde wetmatigheid van de Koran en sunna maar die voor
het sociaal algemeen belang pragmatisch zijn. Shar’ man qablanā Wetgeving van de vroegere volkeren
c.q. Christendom en Jodendom die genoemd worden in de Koran en de Sunna. De uitspraak van de
metgezel Qawl saḥābi Uitspraak van een metgezel. Wanneer men geen antwoord kan vinden in de andere
bronnen wordt verwezen naar de uitspraak van een metgezel als antwoord op een bepaalde wetmatigheid.
32 idem, p. 191
23
Al-Baydhawi
Nāsr al-Dīn Abī al-Khayr Abdallah b. Umar b. Muḥammad al-Baydhawi al-Shāfii was
een opperrechter van Perzische afkomst. Hij heeft veel over de geschiedenis geschreven.
Hij was een grote geleerde uit Azerbeijan. Hij was de rechter van Shayrāz. Imam al-
Subki zegt over hem dat hij een goede wijze man met veel inzicht, rechtvaardig en
religeus. Volgens Ibn Kathīr is hij overleden in het jaar 1307. Zijn tafsir is genaamd
Anwar attanzil wa asrār al-ta´wīl fi al-tafsīr. Deze tafsir heeft een gulden middenweg
als het gaat om de stijl. Hij gaat namelijk in op de taalkundige aspecten van de Koran en
beargumenteerd het soenitische geloofscredo. Taalkundig heeft hij de tafsir samengevat
van de tafsir van Zamakhsharī´s al-Kashāf alleen laat hij de mu´tazilitische overtuigingen
achterwege.
6 Tafsirs gebaseerd op eigen inzichten die niet toegestaan zijn.
Vanaf de tijd van het Profeet Mohammad schap tot aan de tijd van de opvolgers
was de methodiek op het gebied van de tafsir identiek en was er weinig verschil. Na elke
generatie continueerde het streven om de Koran te begrijpen gebaseerd op wat er
gehoord en overgeleverd was in de ḥadīth en akhbār. Elke keer dat de tijd verstreek
kwamen er nieuwe inzichten bij die nog niet aanwezig waren in de periode daarvoor.
Dit komt doordat telkens als de mensen zich verder van de tijd van de Profeet
Mohammad verwijderden, andere methodes, nieuwe technieken en taalkundige
begrippen bijkwamen. De tafsir literatuur vermeerderde zich hierdoor gestaag. Dit was
tevens de oorzaak van de verdeeldheid die ontstaan was onder de moslims na de tijd van
het Profeet Mohammad en de metgezellen. Na de chaos die tijdens het kalifaat van
Osman was ontstaan, ontstonden er groeperingen die elk een bepaalde betekenis gaven
aan hun geloofsovertuiging. Belangrijke groeperingen die toen opkwamen waren de
muʿtazila Khawārij en Shī’a. Zij ontwikkelden ook hun eigen methode van tafsir waarop
we later zullen terugkomen. Een belangrijke punt in de discussie van de exegeten was
bijvoorbeeld de qadar, d.w.z. de capaciteit van de mens om zijn eigen handelingen te
bepalen. De discussies hieromtrent in de begin vonden plaats binnen een politieke
context: concreet werd de vraag gesteld naar de (moreelreligieuze) verantwoordelijkheid
24
van de Omayyadenheersers. Het (over)beklemtonen van de goddelijke dwang (jabr) -
vandaar: jabriyya, -, d.w.z. van de deterministische positie. Het kwam erop neer dat die
verantwoordelijkheid gereduceerd werd, zodat de kalief geen rekenschap hoefde af te
leggen aan zijn onderdanen voor zijn "zondigheid". Vandaar dat vanuit de kringen van
het kalifaat dit jabrisme gepropageerd werd, ter versterking van het murji’isme, om een
totale gehoorzaamheid aan de machthebber te uiten. Anderzijds behoorden sommige
regimevijandige khârijitische sekten om de tegenovergestelde reden tot de vroegste
verdedigers van de vrije wil. Die voorstanders van de menselijke verantwoordelijkheid
(cf. qudra, vermogen) ontwikkeldingen zich wat paradoxaal, bekend als de zgn.
qadarieten: het Arabische woord qadar, (goddelijke macht), verwijst oorspronkelijk juist
naar de goddelijke almacht. Vanuit de overtuiging dat Allah niet verantwoordelijk mocht
gesteld worden voor menselijke misdaden, of voor het kwaad in het algemeen, wilden zij
die qadar inperken. Behorende tot de uiteenlopende milieus die in verzet kwamen tegen
de Omayyaden –Medinensische middens, khârijitische, shî’itische en mawâlî.
De khârijiyya is de zogenaamde derde partij, tussen de (latere) soennitische
meerderheid en de aanhangers van ‘Alî. Zij namen t.a.v. geloof en werken het
tegenovergestelde standpunt in van de murji'a. Hoewel vandaag nog slechts gering in
aantal (minder dan een miljoen), speelden de khârijieten een erg belangrijke rol in de
geschiedenis van de (vroege) theologie en politieke theorie. Van de verschillende
subrichtingen hebben alleen de ibâdiyya de het volgehouden. Zij hadden oorspronkelijk
hun basis in Basra, waar zij nauwe relaties onderhielden met de qadaritische milieus (Ibn
Ibâd was vermoedelijk Qadariet), met Wâsil ibn ‘Atâ en de vroege mu‘tazila.
Shî ‘a: het shî’isme - maar eigenlijk moet men zeggen: de shî’ismes want de
eenheid waarop de term in het enkelvoud doelt, heeft nooit bestaan - had vooral in het
Iraakse Kûfa een brede inplanting. De stroming die er de overhand haalde, was die van
zogenaamde râf da, i.e. de verdedigers van de raf d, (afwijzing), d.w.z. van de eerste twee
kaliefen en van de meeste Gezellen van de Profeet Mohammad
25
De Muʿtazila
De interpretatie van de Shī’a is vooral gebaseerd op uitspraken die aan de twaalf imams
worden toegeschreven. Belangrijk bij de Shīʿa is dat ze vooral gebruik maken van de
tafsirmethode waarbij er een diepe of innerlijke betekenis van de vers wordt
weergegeven. Bij veel verzen wordt er een verband gelegd met de familie van de Profeet
Mohammad en het doel is dan vooral om hun onfeilbaarheid te laten zien.33
Bij de
tafsir van de Twaalver Imamiten is een belangrijk aandeel geleverd door de
rationalistische interpretatiemethoden van de Muʿtazila. Ze wijken tevens in hun
juridische tafsir sterk af van de Soenieten. Volgens de Twaalver Imamiten is de Koran
niet meer volledig is, maar vervormd.34
De echte Koran komt aan het einde der tijden
tevoorschijn. Van belang is dat de meeste tafsirs van de Shīʿa de geloofsovertuiging
bevat van de Twaalver Imamiten. De kernideologie van de Khawārij is dat iemand die
zondigt tot ongelovige wordt verklaard en deze ideologie is ook in hun tafsir verwerkt.
7 al-tafsir al-ṣūfī (de tafsir van de soefies)
Als men het soefisme interpreteert als ascetisme, toewijding in de religie en zichzelf
proberen te onthouden van de wereldse geneugten dan is het een levenswijze die Allah
behaagt. Echter het soefisme na het tijdperk van de Profeet Mohammad nam veel over
van de buitenlandse filosofieën die tijdens het vertalen binnenslopen in de islamitische
kenniskringen. Zoals er ook twee soorten soefismes bestaan, namelijk het soefisme dat
gebaseerd is op het onderzoeken en studeren van de heilige teksten en het soefisme dat
gebaseerd is op de praktijk zoals ascetisme en toewijding aan Allah, zo bestaan er ook
33 idem, p. 238-240
34 idem, p. 241
26
twee soorten tafsirs van dit genre.35
Tot de leerschool van de tafsir gebaseerd op het
bestuderen en onderzoeken behoort Ibn ʾArabī (gest.1240) als meester. Deze soefi was
sterk beïnvloed door de filosofie en maakte veel gebruik van ellipsen, metaforen en
hyperbolen in zijn tafsir. De theorie van de eenheid van het bestaan en het immanente
Allahsbeeld levert ook een grote bijdrage aan zijn tafsir. Zelfs de regels van de
grammatica maakt hij onderhevig aan zijn soefistische tafsir . De soefi wil de Koran
graag uitleggen naar zijn denkbeelden omtrent leven en dood en de manier hoe de mens
in dit leven moet staan. Dit doet hij op rekening van de Koran.36
De soefische tafsir gebaseerd op bepaalde verwijzingen houdt in dat de exegeet
een interpretatie geeft die verschilt met wat de eigenlijke betekenis van de vers. Dit doet
de exegeet op basis van inzicht dat hij ontvangen heeft na een lang stadium van spirituele
ontwikkeling in vroomheid, ascetisme en aanbidding. Deze tafsir verschilt van de
onderzoeksmatige tafsir omdat de onderzoeksmatige tafsir gebaseerd is op
wetenschappelijke aspecten die, voordat de exegeet begint met interpreteren, zijn
gekerfd in het brein van de exegeet. Volgens de schrijver kan men inderdaad door veel
bezig te zijn met aanbidding en vroomheid in een stadium komen waarin men bepaalde
gaven ontvangt van Allah. De exegeet ziet door zijn opgebouwde inzicht bepaalde
betekenissen in de Koran die door een ander niet gezien kunnen worden. Dit werd al door
de metgezellen ervaart en de schrijver geef hiervan een paar voorbeelden.37
8 al-Tafsīr al-faylasūfi (de filosofische tafsir)
Tijdens de hoogtijdagen van het islamitische rijk was er veel van de Griekse
wetenschappen vertaald naar het Arabisch. Ten eerste vonden de moslimgeleerden een
schat aan Griekse wetenschappen en filosofie die goed te pas kwam op hun zoektocht
naar kennis. Dit bereikte vooral in het ‘Abbasidische tijdperk zijn hoogtepunt. Er waren
geleerden die deze filosofie met open armen ontvingen, deze accepteerden en ook graag
meenamen in hun uitleg van de Koran. Andere geleerden zagen echter niets in deze
35 idem, p. 236-237
36 idem, p. 238-241
37 idem, p. 254-246
27
Griekse filosofie, ze vonden dat het tegen de fundamenten van de islam inging. al-Farābi
(gest.950) was iemand die graag gebruik maakte van Plato’s denkbeelden omtrent het
bestaan en de kosmos. Daarnaast zijn de Ikhwān al-Safā (Broeders van de Zuiverheid)
ook bezig geweest met het uitleggen van de Koran naar filosofische maatstaven. Ibn Sīna
(gest.980), de meester in de geneeskunde en filosofie trachtte een soort harmonie te
vinden tussen de religie en de filosofie, waarbij hij zover ging dat hij de filosofie
gebruikte als maatstaaf voor de Koran.38
De tafsir van de filosofen van de Koran komt
sterk overeen met de methodiek van de Shijietische sekte al-Bāṭiniyya. Na een
vergelijking van enkele tafsirgenres van deze islamitische sektes kan de conclusie
getrokken worden dat de tafsir van de twaalver imamiten, de Ismaielitische al-Bāṭiniyya,
de extreme sūfis, de islamitische filosofen sterke gelijkenis vertonen. De tafsir volgens
deze groepen is vooral gebaseerd op innerlijke denkbeelden en fantasieën over een vers.
Er wordt bijna nooit gekeken naar wat de ḥadīth of de geloofstraditie zegt over de vers.39
8 al-Tafsīr al-fiqhi ( de juridische tafsir)
De juridische tafsir vanaf de tijd van de Profeet Mohammad tot aan het begin van
de opkomst van de juridische stromingen
De Koran bevat verzen met een juridische inhoud die de mensheid leiden naar het welzijn
in deze wereld en in het hiernamaals. De moslims in de tijd van de Profeet Mohammad
wisten wat deze verzen betekenden dankzij hun begrip van de Arabische taal. Als zij
moeilijkheden ondervonden bij de verklaring van een vers dan gingen ze naar de Profeet
Mohammad en raadpleegden hem voor uitleg of verklaring. Toen de Profeet
Mohammad stierf kwamen de metgezellen voor een situatie dat ze zelf antwoorden
moesten zoeken op bepaalde juridische kwesties die binnen de algemene richtlijnen van
islamitische leer pasten. Het eerste wat ze deden was het onderzoeken van de verzen van
de Koran om tot juiste antwoorden te komen. Wanneer ze het antwoord niet vonden in de
Koran dan zochten ze het in Soena. Als ze dan nog niet het antwoord konden vinden dan
38 idem, p. 293-300
39 idem, p. 301
28
probeerden ze door hun eigen inzicht en kennis een antwoord te vinden. Het was ook
gebruikelijk dat ze elkaar beraadslaagden en keken naar de zaken waarover consensus
was. In het algemeen hanteerden de metgezellen eenzelfde methode van juridische
redenatie en was er hoofdzakelijk consensus onder de metgezellen. Deze houding bleef
zo tot aan de opkomst van de juridische stromingen.40
Toen de islam zich uitbreidde buiten de hartlanden naar nieuwe omgevingen
kwamen de moslims ook voor nieuwe kwesties te staan waar een antwoord voor werd
gezocht. De rechtsgeleerden zoals imam Abū Ḥanīfa, Mālik, al- Shafiʿi en Aḥmad ibn
Ḥanbal waren de belangrijkste personen die in een nieuwe sociale context antwoorden
trachten te vinden op nieuwe kwesties. Ze konden het met elkaar eens zijn maar ze
konden ook verschillen in hun mening over bepaalde kwesties. Daar zijn verschillende
redenen voor. Ondanks dit verschil was er altijd een goede relatie tussen hen gebaseerd
op waardering en respect. Deze houding veranderde bij veel geleerden in de generaties
daarna. Er kwam toen een sterke verstarring op bij de verschillend stromingen en ook
werd de tolerantie minder onder bepaalde geleerden. Ieder prees zijn eigen rechtsschool
aan en de studenten imiteerden hun voorgangers meer dan dat ze zelfstandig een poging
deden om door zelfstandige studie en onderzoek antwoorden te vinden. De immitatie was
bij sommige geleerden zo sterk dat sommigen onder hen de uitspraken van de
rechtsgeleerden zagen als een vers uit de Koran.41
De juridische tafsir kent een diversiteit zoals de islamitische wereld ook diverse
islamitische stromingen kent. Wanneer men de juridische tafsir onderzoekt dan valt op
dat vanaf het begin van de openbaring van de Koran tot aan het begin va bijna geen eigen
meningen worden vermeld. In de juridische tafsir na deze periode leest men de meningen
van verschillenden stromingen en groeperingen zoals die van de Ẓāhirieten, de Khawārij,
de Shi’iten. De juridische tafsirs waren van de Ḥanafieten o.a. Abū Bakr ar-Rāzi, van de
Shāfi‘iten o.a. Abū al-Ḥassan at-Tabarī, van de Mālikiten o.a. Abū Bakr Ibn al-‘Arabī
(gest.1148), van de Twaalver Imamiten o.a. Miqdād al-Siyūri van de muʿ taziliten o.a.
al-Zamakhsharī (gest.1144).42
40 idem, p. 302-303
41 idem, p. 303
42 idem, p. 304-332
29
9 Al-tafsir al-mu’asir (Tafsir in de moderne tijd)
De vroegere geleerden hebben in vergelijking met de geleerden van tegenwoordig een
ongelovige inzet laten zien in het bestuderen en uitleggen van de Koran. Bijna alle
mogelijke kanten van de Koran zijn bestudeerde en uitgelegd en daarom hebben ze
weinig ruimte overgelaten voor de moderne geleerden om de Koran nog op andere
manieren uit te leggen. Er is weinig ruimte voor de hedendaagse geleerden om nog iets
nieuws toe te voegen. Er zijn talloze manuscripten van vroegere exegeten bewaard
gebleven die rijk zijn aan kennis en die nog bewerkt moet worden. Daarom hebben veel
geleerden van de moderne tijd zichzelf toegewijd om dit klassieke materiaal te
bewerken, te verklaren toe te lichten, te bekritiseren en te vergelijkingen. Er is hierdoor
een verstarring in de tafsir opgetreden voor een lange periode. Aan het begin van de
wetenschappelijke revolutie gingen de geleerden weer het boek van Allah bestuderen en
kwam er weer beweging in de tafsir. De sociaal-historische context van de moderne tijd
was van grote invloed op welke kleur de tafsir zou krijgen. De tafsir werd hoofdzakelijk
wetenschappelijk, of partijdig, of communistisch, of literair of sociologisch getint.
Bekende tafsirs in de moderne tijd zijn die van Muḥammed ‘Abduh ( d.1905), Rashīd
Ridā (gest.1935) en Muḥammed Māstafa al-Marāghi (gest.1945). Het is opmerkelijk dat
sommige geleerden, zoals Muḥammed ‘Abduh, in hun tafsir ideeën vermelden die tegen
de traditionele islamitische denkbeeld indruizen. Zo worden er af en toe bepaalde
authentieke ḥadīths van al-Bukhāri zwak verklaard of wordt een bepaalde traditionele
doctrine uit de islamitische geloofsleer afgewezen.43
10 al-Tafsir al-ʿilmī (de natuurwetenschappelijke tafsir)
Met natuurwetenschappelijke tafsir wordt bedoeld dat de verzen die spreken over
natuurlijke fenomenen zoals de schepping van het universum, de ontwikkeling van het
embryo, de functie van bergen worden uitgelegd. Dit genre is ook net als de voorgaande
genres opgekomen binnen een bepaalde historische context. Volgens sommige klassieke
43 idem, p. 346-423
30
geleerden zou de Koran alle wetenschappen die er bestaan en die er nog zullen bestaan
bevatten. Abū Ḥāmid al-Ghazāli (gest.1111) is een van de personen die sterk achter de
stelling stond dat de Koran alle wetenschappen bevat. In zijn beroemd werk Ihyā’ ‘ulūm
al-dīn wijdt hij hoofdstuk vier aan de behandeling van de tafsir gebaseerd op de eigen
visie. Daarnaast staat as-Suyūti ook achter deze soort tafsir en in zijn boek al-Itqān fī
ulūm al-Qūr’ān verklaart hij waarom. Hij haalt hierbij een bepaalde ḥadīth aan waarin de
Profeet Mohammad zou hebben gezegd dat de Koran dergelijke wetenschappen bevat.
Abū Faḍl al-Mūrsi beweert ook dat de Koran de wetenshappen der eerste en der laatste
(van de mensen) bevat, maar alleen degenen die inzicht hebben in deze wetenschappen
zien dit. Hij noemt de verzen met juridische, astronomische, natuurwetenschappelijke
wetenschappen. Maar ook de dichters en de taalkundigen kunnen volgens hem
terugvallen op de Koran voor hun behoefte aan speciale kennis.44
Er zijn ook geleerden die tegen deze soort tafsir waren. ash-Shātibi (gest.1388)
bijvoorbeeld was iemand die sterk gekant was tegen dit soort stellingen betreffende de
Koran en hij stelt dat de Arabieren in de tijd van de Profeet Mohammad al een beperkte
hoeveelheid kennis hadden van de astronomie, geneeskunde en natuurkunde, maar ze
hadden niet het idee dat de Koran al deze wetenschappen bevatte. We zien namelijk geen
exegeet onder de metgezellen die de Koran op die manier uitlegde terwijl zij degenen
waren die de meeste kennis hadden van de Koran. De schrijver staat achter het standpunt
van ash-Shātibi. Hij noemt hiervoor als redenen o.a.:
- vanaf het begin tot nu wordt er niet eenzelfde betekenis aan de woorden
van de Koran gegeven. Het kan niet zo zijn dat Allah het heeft toegestaan dat in
de generaties na de openbaring van de Koran al deze verschillende betekenissen
aan de woorden van de Koran worden gegeven.
- de semantiek van de Koran was gericht aan de Arabieren van vroeger. Ze
hadden een bepaald begrip van de bijzondere Koranische stijl. Het is niet
plausibel om te veronderstellen dat de Koran alle wetenschappen zou bevatten en
dat de woorden al deze nieuwe betekenissen zou hebben. Als degenen die
getuigen waren van de openbaring deze betekenissen niet geweten zouden hebben
terwijl Allah het wel wilde dat ze het zouden begrijpen dan is de conclusie dat de
44
idem, p. 333-339
31
Koran geen bijzondere stijl heeft. Want de Koran houdt dan niet rekening met de
situatie van degenen aan wie de Koran is gericht terwijl dit een regel is in de
Arabische eloquentie. En tenslotte zou er ook een wetenschappelijke revolutie
ontstaan zijn in de tijd van de metgezellen en die is toen niet ontstaan.
- de Koran is een boek van leiding voor degenen die in Allah en de laatste dag
geloven en het is geen natuurwetenschappelijk boek.45
al-Shātibi zegt duidelijk:
“ Degenen die beweren dat de Koran zulke natuurwetenschappelijke gegevens in detail
bevat moeten weten dat de Koran te verheven is om dit soort verantwoordelijkheden op
zich te nemen en moeten deze methodes van tafsir vermijden. Hun doel daarmee is
alleen aantonen dat de Koran een wetenschappelijk wonder bevat. Het feit dat de Koran
geen enkele vers bevat dat overeenkomt met een werkelijke wetenschappelijke
ontdekking is genoeg om aan te duiden dat een dergelijke tafsir onacceptabel is. Het is
wel mogelijk dat er een harmonie is tussen bepaalde verzen in de Koran en wat we van
bepaalde natuurlijkwetenschappelijke fenomenen weten.46
Men ziet dus dat er
verschillende meningen zijn over de wetenschappelijke tafsir en het wetenschappelijk
wonder van de Koran. Deze vorm van tafsir is dan ook een onderzoek waard. In het
komende hoofdstuk zal deze vorm van tafsir onderzocht worden. De argumenten van de
voorstanders en de tegenstanders zullen met elkaar vergeleken en er zal een conclusie
getrokken worden over de wetenschappelijke tafsir dan wel wonder van de Koran.
45
idem, p. 340-344 46
idem, p. 345
32
Hoofdstuk 2 I‘jāz al-qur’ān (het wonder van de Koran) in de tafsir
Zoals we eerder hebben aangegeven geloven we dat de Koran niet te imiteren is, dat
wordt in het Arabisch ook wel i‘jāz al-qur’ān (het wonderbaarlijk karakter,
onnavolgbaarheid van de Koran) genoemd.47
Het wonder van de Koran is iets wat door
de Koran zelf onderschreven wordt, maar niet in de bewoording i‘jāz al-qur’ān. Over het
algemeen wordt onderschreven dat Allah aan elke gezonden Profeet Mohammad
bijzondere tekens meegaf waardoor de mensen zouden geloven in de boodschap van
Allah. Dat waren bewijzen die het Profeet Mohammad schap kracht moeten bijzetten.
Voor Mozes was dat de stok en de andere tekens die hij meekreeg toen hij naar farao
werd gestuurd, voor Jezus de geneeskundige gave waarmee hij mensen genas en voor
Muḥammad de Koran als een allesomvattend wonder dat vooral door het intellect moet
worden waargenomen
De tradities geven weer hoe de reactie was van de vroegere Arabieren die de
Koran aanhoorden.48
Zijn eloquentie, retoriek, taalpuurheid en uitmuntendheid deed ze
perplex staan. Enkele geleerden in de vroege klassieke periode hebben geschreven over
het onderwerp van de iʿjāz al-qurʾān.49
De uitdagende verzen van de Koran waarin Allah
de mens uitdaagt om met iets gelijkwaardigs te komen waren vooral de basis voor de
werken van de klassieke geleerden. Naast de uitleg van wat iʿjāz al-Qurʾān nu precies
inhoudt geven ze hierin vooral de taalkundige verklaringen daarvoor: de feilloze
schoonheden, verbazingwekkende grammaticale constructies en woordopbouw van de
Koran. iʿjāz al-Qurʾān werd een specialisatie op het gebied van de taalkundige tafsir.
Echter dat is iets voor de kenners van het Arabisch en dus niet voor iedereen weggelegd.
We zullen zien hoe het wonder van de Koran zijn historische ontwikkeling op het
gebied van de tafsir heeft doorgemaakt. Er zal inzicht geboden worden in de uitleg van
iʾjaz als bestaande in taal en stijl; en de uitleg van iʾjaz in beschrijvingen die later door
de natuurwetenschap bevestigd worden. Analyserend in enkele tafsirs en andere werken
47 K. 2:23,24
48 Shākir, Aḥmad Muḥammad, Mukhtaṣar tafsīr al-Qurʾ ān al-ʾaẓim lī Ibn Kathīr, Dār al-Wafāʿ, al-
Mansūra 2003 vol.1 p. 86
49 Dat waren o.a. de sunnī muḥaddith Abū Sulaymān al-Khaṭṭābī (gest.996) auteur van Bayān i ‘jāz al-
qur’ān, de mu ‘tazilī Abū’l-Hasan ‘ Alī b. ‘Īsā al-Rummānī (gest.994) auteur van al-Nukat fī i ‘jāz al-
qurʿān en de ash ‘arī mutakkalim Abū Bakr Muḥammad b. al-Ṭayyib al-Baqillānī (gest.994) auteur van
Kitāb i ‘jāz al-qur’ān
33
over de Koran uit verschillende tijdperken zal besproken worden hoe het moderne idee
van het natuurwetenschappelijke wonder voortvloeit uit de natuurwetenschappelijke
tafsir.50
Volgens bepaalde moslimgeleerden zoals Muḥammad Ḥusayn al-Dhahabī51
en
Muzafar Iqbāl52
is een bepaald tafsirgenre in de geschiedenis ontstaan zoals alle andere
tafsirgenres in een bepaalde historische context zijn ontstaan.53
Het was de historische
context die bepaalde welke soort tafsir opkwam en zich ontwikkelde. Wetenschap
ontwikkelt zich in het algemeen als antwoord op bepaalde behoeften. Toen het
islamitische rijk zich uitbreidde en de moslims allerlei antwoorden zochten op nieuwe
juridische kwesties gingen de exegeten uitgebreid de wettelijke verzen in de Koran
uitleggen.54
Toen het sūfisme zich uitbreidde werd ook de Koran op een esoterische
manier uitgelegd.55
Toen de moslims bezig waren met het vertalen van de Griekse
werken naar het Arabisch kwamen ze in aanraking met de Griekse wetenschappen en
filosofie. In deze periode kwam bijvoorbeeld de filosofische en theologische tafsir op om
de behoeften van de filosofische en theologische discussie te voldoen.56
In deze periode
werden immense tafsirwerken geschreven door moslimgeleerden. Tafsirs uit die tijd zoals
die van Fahkr al-Dīn al-Rāzī (gest.1209), gaan in discussie met de Griekse filosofen. Al-
Rāzī gaat ook op het wonder van de Koran in. Maar komt in deze werken het
natuurwetenschappelijke wonder naar voren zoals dat tegenwoordig behandeldt wordt?
Men ziet dat klassieke geleerden zoals Abū Ḥāmid al-Ghazālī (gest.1111), Fahkr al-Dīn
al-Rāzī en Jalāl al-dīn al-Suyūṭī (gest.1505) bepaalde standpunten hadden wat betreft de
Koran. al-Ghazālī en al-Suyūṭī beschreven de Koran als een boek dat alle wetenschappen
50 Met tafsīr al-ʿilmī (de natuurwetenschappelijke tafsir) wordt bedoeld dat de verzen die spreken over
natuurwetenschappelijke fenomenen zoals de schepping van het universum, de ontwikkeling van het
embryo, de functie van bergen worden uitgelegd in het licht van de seculiere natuurwetenschappen. 51
al-Dhahabī, Muḥammad Ḥusayn was hoogleraar ḥadīth- en Koranstudie aan de islamitische universiteit
van Bagdad 52
Muzaffar Iqbāl is een vooraanstaande moslimgeleerde en de stichter van het Centrum van islam en
wetenschap te Canada. Hij is bekend om zijn studies op het gebied van de islam in het westen en het
verband van de islam met de seculiere natuurwetenschappen. 53
Zie al-Dhahabī, al-tafsir wa al-mufassirūn vol. 1 en Iqbāl, Islam and Science voor een verdere discussie
over deze stelling 54
al-Qurṭubī, Abū Abd Allah Muhammad Bin Aḥmad al-Anṣārī, al-jāmiʿ li – aḥkām al-qurān, Dār al-
Kutub al-ʿIlmiyya, Beiroet 1988-1989 55
Zie ʾAlī Bin Muḥammad Bin Ibrāhīm al-Ba·ghdādī bekend als al-Khāzin, Tafsīr al-qurʾān al-jalīl ook
bekend als Lubāb al-tawīl fī maʿānī al-tanzīl; al- Imām al-Qushayrī, Laṭāʾif al-ishārāt; al-Hayʿa al-
Miṣriyya al-ʿāmma li-al-ta'līf wa-al-nashr, Cairo 1968-71 56
Iqbāl, Muzaffar, Islam and Science, Ashgate Publishing Company, Burlington USA 2002, p. 289
34
omvat.57
Maar waren zij ook bezig met het systematisch leggen van een interpretatieve
link tussen de Korantekst en de natuurwetenschappen?
Wanneer is dan de natuurwetenschappelijke tafsir opgekomen en hoe heeft deze
zich ontwikkeld? Volgens bepaalde geleerden zijn de moslims pas in de laatste twee
eeuwen in aanraking gekomen met de moderne seculiere wetenschappen die vanuit
Europa de islamitische wereld binnenkwamen en hierdoor is de natuurwetenschappelijke
tafsir ontstaan.58
Met de intrede van deze wetenschappen in de Arabische wereld begon
de ontwikkeling van de idee van het wetenschappelijk wonder al in de 19e eeuw met
geleerden als Ṭanṭawī Jawharī die in zijn immense tafsir het onderwerp behandeld en laat
zien dat er wel honderden verzen in de Koran staan die natuurwetenschappelijke kennis
bevatten die we vandaag de dag door middel van de geavanceerde technologie
ontdekken.59
Tegenwoordig worden zelfs jaarlijkse conferenties gehouden door de
Stichting van het wonder van de Koran en de Sunna.60
Hierbij worden wetenschappers
van allerlei nationaliteiten uitgenodigd om de conferentie bij te wonen en de perfectie van
de Koran met verbazing aan te horen. Zowel moslimwetenschappers als niet-
moslimwetenschappers op allerlei wetenschapsgebieden, biologen, geologen,
natuurkundigen en scheikundigen laten hun bevindingen zien over de Koran. Ze trachten
te laten zien dat er overeenkomsten zijn tussen bepaalde verzen in de Koran en
hedendaagse wetenschappelijke ontdekkingen in het universum, de natuur, en het
menselijke lichaam. Enkele westerse geleerden bekeerden zich tot de islam en gingen
ijverig schrijven over het onderwerp. Zo heeft de Franse chirurg Maurice Bucaille een
boek geschreven met als titel The Bible, the Qur’an and Science 61
waarin hij beweert dat
de Koran geen enkele uitspraak bevat die de moderne natuurwetenschappen
tegenspreekt.62
De Canadese embryoloog Keith Moore beweert in zijn boek over
57
Zie al-Ghazālī, Abū Ḥāmid Muḥammad b. Muḥammad, Iḥjāʿ ‘ulūm al-dīn, Lajnat al-thaqāfat al-
islamiyya 1987, vol.3 p.130 en al-Suyūṭī, Jalāl al-Dīn, Itqān fī ‘ulūm al-Qur’ān, Dār al-kutub al-‘ilmiyya
1991, vol. 1 p. 38 58
Muzzafar Iqbāl, Islam and Science, p. 288 59
Dallal, Aḥmed, “Science and the Qurʾān”, in Encyclopaedia of the Qurʾan. Ed. Jane McAuliffe. E. J.
Brill, Leiden 2004 deel 4 p. 555 60
Zie www.nooran.org. van de Muslim World Liga. 61
Bucaille, Maurice and Pannel, Alaister D. The Bible, The Qur’ān and science, North American Trust
Publications, Indianapolis 1978 62
Dallal, Aḥmed, “Science and the Qurʾān”, in Encyclopaedia of the Qurʾan. Ed. Jane McAuliffe. E. J.
Brill, Leiden 2004 deel 2 p. 553
35
embryologie dat de beschrijving van de embryologische ontwikkeling van een
ongeboren vrucht in een vers weer een teken is dat de Koran wonderbaarlijk en dus van
goddelijke origine is.63
Daarnaast behoren in de islamitische wereld ʿAbdul Majīd al-Zindānī, Aḥmad Ḥanafī,
Ṭāriq Suwaydān en Zaghlūl Najjār tot de meest bekende missionarissen die van het
natuurwetenschappelijk wonder van de Koran verkondigen. Hun conclusie luidt dat de
Koran informatie bevat over natuurwetenschappelijke fenomenen die de bedoeïenen in de
tijd van de Profeet Mohammad niet gekend kunnen hebben en dat de taal van de Koran
zo wonderbaarlijk is dat het natuurwetenschappelijke feit in alle tijden en plaatsen herleid
kan worden. De belangrijkste vraag is: wanneer is het idee van het
natuurwetenschappelijk wonder opgekomen, hoe heeft het zich ontwikkeld en wat zijn
de argumenten van de tegenstanders en voorstanders van dit nieuwe wondergenre in de
moderne tijd? Vloeide het idee van het natuurwetenschappelijk wonder voort uit de
klassieke tafsir en later uit de natuurwetenschappelijke tafsir? Is het wetenschappelijk
wonder slechts een kwestie van interpretatie?
Het fenomeen iʿjāz al-qurʾān kan op verschillende manieren onderzocht worden:
a) vanuit een historische context als een historische ontwikkeling van een bepaald tafsir-
genre. Hierover zullen vooral hoofdstuk 1 en 2 gaan. In hoofdstuk 1 zal verklaard worden
welk karakter dit wonder volgens de geleerden heeft, wat de betekenis van het wonder
van de Koran in de vroegste periode van de islam was en hoe de geleerden dit door
middel van redenering en argumentatie behandelden in hun werken. In hoofdstuk 2 wordt
weergegeven wanneer en hoe de moderne natuurwetenschappelijke tafsir zich
ontwikkelde. Welke historische invloeden hiertoe geleid hebben en hoe leidde tot de
moderne natuurwetenschappelijke tafsir tot het ontstaan van het idee van het
natuurwetenschappelijk wonder. b) Daarnaast is het interessant om de discussie van de
tegenstanders en voorstanders van het natuurwetenschappelijk wonder te bestuderen. In
Hoofdstuk 3 zal er een kritische blik geworpen worden op de argumenten en visies van
de tegenstanders. Hier zal tevens gekeken worden naar het verband tussen het idee van
63
Moore, Keith L., The developing Human: With Islamic Additions, Commision on the Scientific Miracles
of the Qur’an and Sunna, Jeddah 1982
36
het natuurwetenschappelijk wonder en het taalwonder. De conclusies zullen de lezer meer
inzicht bieden in de ontwikkeling van het begrip i‘jāz al-Qur’ān
11 De aya´s die spreken over iʿjāz al-quran
De geleerden uit de klassieke tijd geven een duidelijke verklaring wat het karakter
en doel van het wonder van de Koran is. Of dat nu ahl al-ḥadīth of ahl al-kalām64
zijn,
allebei benadrukken ze dat het doel van de geleerden is om de mensheid te bewijzen dat
de Koran een openbaring van Allah is. Dat betekent dat de beste dichters en de meest
welbespraakten de retoriek en bijzondere stijl van de Koran niet konden imiteren. Iʿjāz
komt van het werkwoord ʾajaza (niet kunnen, niet in staat zijn tot) Dat wordt in het
Arabische vaak ook aangeduid als muʾjiza (een buitengewone zaak) omdat de mensen
niet in staat zijn om zoiets te kunnen doen. Het begrip werd in de klassieke periode van
de islam alleen gebruikt voor de aanduiding van het idee dat de Koran een taalkundig
wonder is. Naast iʿjāz is er nog de term iʿjāb waarmee ook de wonderbaarlijkheid van de
Koran wordt aangeduid, maar dan meer in de vorm dat mensen zich verbazen en niet in
de betekenis dat men het niet kan imiteren. Deze term komt terug in een overlevering van
al-Tirmidhī waarin de Profeet Mohammad zou hebben gezegd lā tanqaṭiʿ ʿajāʾibuh,
oftewel de wonderbaarlijkheden van de Koran raken niet op.65
Dit wil zeggen dat de
mensen zich zullen blijven verwonderen en verbazen over wat in de Koran staat.
64
De ahl al-ḥadīth zijn geleerden die de ḥadīth na de Koran de belangrijkste bron van islamitische
wetgeving zien. Deze geleerden vonden dat men voor de juiste doctrine van de islam, nadat deze was
aangetast door vreemde invloeden, terug moest keren naar de Koran en de tradities waarin wordt
overgeleverd wat de Profeet Mohammad heeft gezegd, gedaan of heeft goedgekeurd. Onder hen waren er
ook die tegen de speculatieve redeneringen waren van de ahl al-kalām. De ahl al-kalām waren geleerden
die vooral door middel van redenering en dialectiek hun religieuze doctrine probeerden te beargumenteren.
Dat waren bijvoorbeeld al-Ghazālī, Fakhr al-Dīn al-Rāzi en Ibn Rushd. De ahl al-ḥadīth waren soms sterk
gekant tegen de ahl al-kalām omdat ze hun dialectiek en redeneringen meer zagen als een vorm van bidʾa
(innovatie) dat verboden is. Zie voor een verdere uitleg van deze groepen: H. Kennedy, When Baghdad
Ruled the Muslim World: The Rise and Fall of Islam's Greatest Dynasty, Da Capo Press 2005 en D.
Ephrat, “The Sunni Ulama of eleventh-Century Baghdad,” in: SUNY series in Medieval Middle East
History, State University of New York Press, Albany 2000 65
al-Tirmidhī, Abū ʿῙsā Muḥammad b. ʿῙsā, Sunan al-Tirmidhī, Dār al-Fikr, Libanon 1983, vol 4 Bāb
faḍāʾil al-Qurʾān, p. 340
37
De bekende Koranexegeet Ibn Kathīr geeft uitleg bij het volgende vers66
: Het is
onmogelijk dat deze Koran is gemaakt door iemand anders dan Allah, maar hij is
geopenbaard als bevestiging van wat ervoor was en als uitleg van het Schrift. Daaraan
is geen twijfel. [Hij komt] van de Heer der Werelden. 37 Of zeggen zij: ‘hij [Muhammad]
heeft hem verzonnen. Zeg: komt dan met een gelijksoortig hoofdstuk en roept jullie
krachten aan wie jullie kunnen aanroepen buiten Allah als jullie de waarheid spreken.38
Nee, zij loochenen dat wat zij met hun kennis niet kunnen omvatten en de uitleg ervan is
nog niet tot hen gekomen. Zo loochenden ook degenen die voor hen waren. Zie dan hoe
het einde was van de onrechtplegers.3967
Volgens Ibn Kathīr wordt hier duidelijk het
wonderbaarlijke karakter van de Koran gesteld. Hij benadrukt dat de mensen niet met iets
gelijksoortigs kunnen komen. Ook niet met tien verzen of met een vers gelijk hieraan.
Zijn hoge stijl, duidelijke bewoording, zijn voortreffelijke korte maar krachtige woorden,
zijn inhoud van machtige, mooie en leerzame begrippen kunnen alleen van Allah zijn.
Zijn woorden lijken niet op de woorden van Zijn schepselen. Volgens Ibn Kathīr moet
dat zo zijn omdat Allah zegt: “En het is onmogelijk dat deze Koran is gemaakt door
iemand anders dan Allah”, d.w.z. deze Koran kan alleen van Allah komen. Deze
woorden lijken niet op de woorden van de mens. Echter, het is een bevestiging van wat
ervoor is geopenbaard. Ibn Kathīr legt uit: “Oftewel van de vroegere boeken en getuige
hiervan. Het is een verklaring voor wat daaruit is verwijderd, in is veranderd en verkeerd
is geïnterpreteerd. Een uiteenzetting van het boek waaraan geen twijfel is. Oftewel een
ware en volledige verduidelijking van de wetten, de verboden en geboden waaraan geen
twijfel is van de Heer der wereldbewoners.”68
Ibn Kathīr versterkt zijn argumentatie door
een ḥadīth te noemen over dit onderwerp, de ḥadīth waarin de Profeet Mohammad zou
hebben gezegd: “Iedere Profeet Mohammad heeft iets gekregen waardoor de mensen
zullen geloven. Hetgeen ik heb gekregen is een openbaring die Allah aan me heeft
geopenbaard. Ik hoop daarom dat ik de meeste volgelingen zal hebben.”69
Ibn Kathīr
schrijft over vers 38: Of zeggen zij: “ hij heeft het verzonnen.” Zeg: komt dan met een
66
Ibn Kathīr, Abū Fidā, Tafsīr al-Quʾān al-ʿaẓīm, Dār al-Turāth, Cairo, vol.2 p. 417-418 67
K. 10: 37-39 68
Ibn Kathīr, Tafsīr, vol. 2 p. 418 69
idem, de hadīth is ook overgeleverd door al- Bukhārī. Zie voor uitleg van de hadīth: al- ‘Asqalānī,
Aḥmad Ibn ʿAlī Ibn Ḥajar, Fatḥ al-bārī sharḥ ṣaḥīḥ al-Bukhārī, Dār al-kutub al-‘Ilmiyya, Beiroet 1997,
vol 9. p. 7-8
38
gelijksoortig hoofdstuk en roept naar jullie krachten iemand anders buiten Allah aan als
jullie de waarheid spreken.70
Dat betekent: oftewel als jullie twijfelen, beweren, denken,
dat deze Koran niet van Allah komt en in leugens zeggen dat dit van Muḥammad komt,
kom zelf dan ook met een sūra die gelijk is aan deze Koran. Roept hierbij de geesten en
de mensen om hulp. Dit is de derde uitdaging, want Allah heeft hen al eerder uitgedaagd
of zij daartoe in staat konden zijn, maar zij konden dat niet: Zeg als de mensen en de
geesten samen zouden komen om tot een gelijksoortige Koran te komen. Ze zouden niet
iets gelijksoortigs kunnen produceren ook al zouden zij elkaar daarin bijstaan.71
Volgens
Ibn Kathīr vestigt de Almachtige in dit vers onze aandacht op de uitmuntendheid van
deze Koran. Hij vermeldt dat ook al zouden alle mensen en alle geesten met elkaar
overeenkomen om een gelijkwaardig boek te produceren dat aan de Profeet Mohammad
is geopenbaard, dan zouden ze dat niet kunnen ook al zouden ze elkaar daarin steunen en
helpen. Dit is een zaak die onmogelijk is. Hoe kunnen de woorden van de schepselen
lijken op de woorden van de Schepper Die geen gelijken kent?72
De eerste uitdaging was
om een geheel boek te produceren. Toen dat onmogelijk bleek voor de schepselen maakte
Allah het nog wat makkelijker voor hen, misschien zouden ze hierin wel slagen. Allah
reduceerde de uitdaging vervolgens tot tien sūra’s en zei in sūrat Hūd: Of zij zeggen dat
hij het heeft verzonnen. Zeg brengt dan tien gelijksoortige verzonnen hoofdstukken. En
roept als jullie kunnen iemand buiten Allah aan als jullie de waarheid spreken.73
Toen
ook dit onmogelijk bleek voor de schepselen reduceerde Allah het tot een sūra en zij: Zeg
komt dan met een gelijksoortige sūra en roept als jullie kunnen iemand anders buiten
Allah aan als jullie de waarheid spreken.74
Zo ook weer in sūrat al- Baqara waarin Allah
hen uitdaagt om met een vers te komen maar tegen hen zei dat ze het nooit zouden
kunnen: Als jullie dat niet doen en jullie zullen dat niet [kunnen] doen vreest dan het
vuur.75
Ibn Kathīr benadrukt in dit verband: “De pure spraakvorm was een bijzondere
eigenschap die de Arabieren bezaten. Hun poëzie en dichtkunst hadden het hoogtepunt
hierin bereikt, maar toen kwam er van Allah iets waar ze niet tegen op konden. Daarom
70
K. 10:38 71
K. 17:88 72
Zie Ibn Kathīr, Tafsīr, vol. 2 p. 418, over K. 17:88 73
K. 11:13 74
K. 2 :24 75
K. 2:24
39
geloofden sommigen van Muḥammads tijdgenoten door datgene wat zij van deze
bijzondere stijl, uitmuntendheid, perfectheid en buitengewone betekenissen van deze
woorden in de Koran herkenden. Zij waren in de taal en retoriek gespecialiseerd. Zij
hadden het meeste begrip hiervan, waren hiermee intensief bezig net zoals de magiërs
van de farao de meeste kennis hadden van de magie. Datgene wat Mozes deed kon alleen
bekrachtigd zijn door Allah en daarom gezonden zijn van Allah. Daartegen konden de
magiërs niet op. Dit kan een mens alleen doen met de toestemming van Allah. Zo ook
Jezus die werd gezonden in de tijd van de geneesheren en de geneeskunst. Hij genas de
blinden en melaatsen en deed de doden opstaan met de toestemming van Allah. Er is hier
geen plaats voor geneesmiddelen en medicijnen. Degenen die kundig waren in de
geneeskunst wisten dat hij Allahs dienaar en boodschapper is.”76
Volgens al-Suyūṭī heeft het woord i ʿjāz (wonder) de betekenis van een daad, het
niet kunnen. Hij geeft de verklaring van de bekende taalkundige exegeet Ibn ʿArabī (gest.
1148) voor het woord muʿjiza. Namelijk het buitengewonelijke, gemeten naar mate van
de uitdaging die gedaan wordt, onweerstaanbaar. Dat is of gevoelsmatig of rationeel. De
meeste wonderen bij de Israëlieten waren fysiek omdat zij niet veel inzicht hadden.77
Ibn
Ḥajar (gest.1448) is ook van mening dat het wonder bij de moslimnatie rationeel kan zijn
dankzij hun goed verstand en perfecte inzicht. Omdat de islamitische wet de laatste is tot
aan de dag des oordeels heeft het rationele wonder een bijzondere plek hierin gekregen,
zodat de mensen met scherp inzicht het kunnen zien, zoals de Profeet Mohammad zei:
“Er is geen Profeet Mohammad geweest of hij heeft iets gekregen waardoor de mensen
zullen geloven. En wat ik heb gekregen is een openbaring die Allah aan me heeft
geopenbaard. Ik hoop daarom dat ik de meeste volgelingen zal hebben.” Ibn Ḥajar
onderschrijft wel dat het wonder zoals dat in deze ḥadīth naar voren komt niet beperkt is
tot de taal. De Koran is in zijn geheel wonderbaarlijk.78
De betekenis hiervan wordt
duidelijk doordat de wonderen van de vroegere profeten met hun leven eindigden. Alleen
degenen die het hebben bijgewoond waren getuigen ervan. Echter, het wonder van de
Koran zal voortduren tot aan de dag des oordeels. Het buitengewone komt naar voren
76
Ibn Kathīr, Tafsīr over K. 10: 37-39 77
al-Suyūṭi, Itqan, vol.2 p.252 78
Ibn Ḥajar, Fatḥ al-bārī, vol. 9 p. 8
40
door zijn vorm, stijl en voorspellingen. Er zal geen tijd voorbij gaan of er zal zich iets
voordoen dat voorspeld was in de Koran.79
al-Tirmidhī levert een gelijksoortige ḥadīth over. Hierin zegt de Profeet
Mohammad : “Er zal chaos zijn zoals de duistere nacht. Ik ( Aʿwar) zei: “O Profeet
Mohammad wat is de uitweg hiervan.” Hij zei: “Het boek van Allah, de Gezegende, de
Geprezene. Daarin staan de profetieën van degenen voor jullie, de berichtgevingen van
degenen na jullie, het oordeel tussen jullie. Het is de waarheid, geen onzin. Als een
hoogmoedige het [boek] de rug toekeert, Allah zal hem breken. Als iemand leiding zoekt
in iets anders, dan zal Allah hem doen dwalen. Het is Allahs stevige touw en duidelijke
verlichting. Het is de wijze aanmaning. Het is het rechte pad. Door het [boek] zullen de
[menselijke] grillen niet afdwalen en zullen de tongen zich niet vergissen. De meningen
zullen ermee niet verdeeldt raken. De geleerden raken er niet verzadigd van. De
Godvrezenden krijgen er niet genoeg van. Het wordt niet langdradig door het
herhaaldelijk reciteren. Zijn wonderen raken niet op. Het is dat waarvan de geesten zijden
toen ze het hoorden: “We hebben een wonderbaarlijke Koran gehoord.” Wie zijn
wetenschap kent gaat voor. Wie ermee spreekt, spreekt de waarheid, wie ernaar oordeelt
is rechtvaardig. Wie ernaar werkt wordt beloond. Wie ernaar oproept zal geleid worden
naar het rechte pad. Neem dit van me aan O Aʿwar.”80
Ibn Ḥajar is van mening dat het wonder van de Koran ervaart wordt via het inzicht
en daarom zullen volgens hem degenen die het volgen in de meerderheid zijn. Het
wonder waarvan men getuige was met het blote oog zal eens eindigen wanneer het er niet
meer is. Hij garandeert dat degene die het wonder ziet met de ogen van het verstand zal
blijven voorbestaan en iedereen die dat volgt zal het blijven zien. Ibn Ḥajar zegt in zijn
Fatḥ al-bārī: “De geleerden zijn het er over eens dat het boek van Allah wonderbaarlijk
is. Niemand kan het overtreffen als hij wordt uitgedaagd. Allah zegt: En als een van de
polytheïsten om je hulp vraagt, bied die dan, totdat hij de woorden van Allah hoort.81
En ze zeggen was er maar een teken van zijn Heer op hem neergedaald. Zeg: de woorden
zijn van Allah en ik ben enkel een duidelijke waarschuwer. Is het voor hen dan niet
79
idem, vol.9 p.8 80
al-Tirmidhī, Abū ʿῙsā Muḥammad b. ʿῙsā, Sunan al-Tirmidhī, Dār al-Fikr, Libanon 1983, vol 4 Bāb
faḍāʾil al-Qurʾān, p. 340 81
K. 9:6
41
genoeg dat Wij het boek aan jou hebben geopenbaard, welke hen wordt voorgelezen.82
Volgens Ibn Ḥajar liet Allah hierbij weten dat het boek een van zijn tekens is dat genoeg
is als bewijs en in de plaats komt van de wonderen en de tekenen van de vroegere
profeten.83
12 ontwikkeling van ‘jāz al-Qurʾān
Zoals we eerder hebben aangeven waren de metgezellen tijdens de openbaring en
vlak na het overlijden van de Profeet Mohammad intensief bezig met het onderzoeken
en bestuderen van de Koran. Daarom is Tafsir een van de eerste Koranwetenschappen
die zich ontwikkelde.84
De andere wetenschappen zoals de fiqh (jurisprudentie) en de
taalwetenschappen zouden gedeeltelijk gebaseerd zijn op de tafsir. Het wonder van de
Koran zou in deze tijd echter nog niet onderwerp geweest zijn van discussie. Het is
moeilijk om de vroegste fase van de ontwikkeling van de studie van het wonder van de
Koran te reconstrueren vanuit de bronnen.85
Aan het hof van de kalief al-Maʾmūn (813-
833) vonden wat religieuze discussies plaats tussen christenen en moslims waarbij ʿAlī b.
Ṣalḥ Rabbān al-Ṭabarī een defensief werk schreef over het Profeet Mohammad schap
met de titel Kitāb al-dīn wa-l-dawla. Uit deze tijd stamt ook nog een tekst waarin een
polemische discussie wordt weergegeven tussen een christen en moslim en indirect
wordt verwezen naar het wonder van de Koran86
Echter, beide teksten vertonen niet het
zelfde karakter als de kalām-boeken de tiende en de elfde eeuw die over het wonder van
de Koran gaan.
82
K.29:51 83
Ibn Ḥajar, Fatḥ al-bārī, vol. 9 p. 8-9 84
Iqbāl, Islām and Science, p. 36 85
Martin, R.C, “Inimitability,” in Encyclopaedia of the Qurʾān. Ed. Jane Dammen Mc.Auliffe. E. J. Brill,
Leiden 2004, vol 2, p. 530 86
idem, p. 531
42
ʿAmr b. Bar al-Jāḥiẓ (gest. 865) is de eerste geleerde van wie de werken over de
uitmuntende stijl van de Koran bewaard zijn gebleven. In een korte verhandeling
genaamd Risāla fī ḥujaj al-nubuwwa 87
(essay over de bewijzen van het Profeet
Mohammad schap) en in zijn boek Kitāb al-ḥayawān (het boek over de dieren) verwijst
hij naar de wonderen van de Profeet Mohammad en de superioriteit van de stijl van de
Koran. al-Jāḥiẓ ziet het wonder van de Koran in de structuur (naẓm) en compositie
(taʾlīf). Hij vindt dat de Koran een hoog niveau van stijl heeft, waaraan niets kan tippen.88
al-Jāḥiẓ heeft nog andere boeken geschreven maar de term iʿjaz al-qurʾān vindt men daar
nergens terug. Uit de werken over iʿjāz al-qurʾān die we ter beschikking hebben blijkt dat
met de toename van de kalām-discussie in de negende en tiende eeuw het idee van het
wonder van de Koran meer bestudeerd en behandeld werd. De geleerden uit deze tijd
waren de eersten die afzonderlijk over dit onderwerp gingen schrijven.89
De doctrine van
de niet- imiteerbaarheid van de Koran werd wel door het overgrote deel van de
islamitische geleerden onderschreven. Echter, het was de vraag van hoe dit fenomeen
bestudeerd en aangetoond kon worden. Enkelen van hen die een nauwe band hadden met
de muḥaddithūn, schreven over het wonderbaarlijke karakter van de Koran.90
Ze hebben
uitgebreid de soorten wonderen weergegeven. al-Suyūṭī die zelf een meesterwerk
geschreven heeft over de iʿjāz al-qurān91
behandelt de visies over het idee van het
wonder van de Koran van o.a. al-Khaṭṭābī, al-Rummānī, al-Bāqillānī en Fakhr al-Dīn al-
Rāzī92
Zijn boek Muʿtarak al-aqrān fī i ‘jāz al-qurʾān is bijzonder omdat hij hierin
misschien bijna alle bekende boeken over iʿjāz al-qurān uit de klassieke periode
behandelt. Dit boek is tevens de basis van mijn schets van de klassieke iʿjāz theorie.
al-Suyūṭi beweert dat sommige geleerden het aantal genres van het wonder van de
Koran vastgesteld hebben op tachtig. Echter de meeste geleerden zijn van mening dat het
87
idem, p. 533 88
idem, p. 533 89
Dat waren o.a. de sunnitische ḥadīthgeleerde Abū Sulaymān al-Khaṭṭābī (gest.996) auteur van o.a.
Bayān i ‘jāz al-qur’ān, De mu ‘tazilī Abū’l-Hasan ‘ Alī b. ‘Ῑsā al-Rummānī (gest.994) auteur van o.a. al-
Nukat fī i ‘jāz al-qurʾān. Ash ‘arī mutakkalim Abū Bakr Muḥammad b. Ṭayyib al-Bāqillānī auteur van o.a.
Kitāb i ‘jāz al-qur’ān 90
Zie bovenstaande geleerden 91
al-Suyūtī, Jalāl al-Dīn ʾAbd al-Raḥmān b. Abī Bakr, Mu ‘ tarak al-aqrān fī i ‘jāz al-Qurʾān, Dār al-fikr
al-ʿarabī 92
Fakhr al-dīn al-Rāzī, Abū ʾAbd Allāh Muḥammad b. ʾUmar , (gest.1209), jurist, theoloog en exegeet.
Auteur van al-tafsīr al kabīr.
43
wondergenre geen einde kent zoals al-Suyuṭī citeert van al-Sakkākī (gest.1229) die in
zijn Miftāḥ al-ʿulūm zegt : “Weet dat men het wonder van de Koran kan kennen maar
het is niet mogelijk om het te beschrijven. Net zoals de balans in de weegschaal, men kan
ze kennen maar niemand kan het beschrijven. Zo ook de mooie klank van een stem (van
degene die de Koran reciteert). Deze kan niet gekend worden en niet omvat worden door
degenen die de gezonde natuur niet hebben, alleen door het begrijpen van de begrippen
en de stijl en de beoefening hiervan.93
al-Suyūṭī citeert ook van al-Rāghib al-Isfahānī
(gest. 1108): “Weet dat de i ‘jāz in de Koran uiteenvalt in twee categorieën. Een daarvan
is de i ‘jāz betreffende het boek zelf; de andere categorie betreft de onmacht van de
mensen het uit te dagen. Het eerste heeft te maken met zijn pure taal, hoge stijl en zijn
diepe betekenissen. Het wonder dat naar voren komt uit zijn pure taal en hoge stijl heeft
niet te maken met zijn kern welke bestaat uit zijn idioom en zijn betekenissen.94
Zijn
woorden zijn hun woorden (van de mensen) zoals Allah zegt: In een duidelijke
Arabische taal.95
Alleen zijn de mensen niet in staat om tot een dergelijke structuur te
komen.
Een bekende visie over het taalwonder van de Koran is die van ʿAbd al-Qāhir al-
Jurjānī (gest. 1078)96
, de schrijver van Dalāʾil al-iʿjāz fī ʿilm al-maʿānī. Hij wilde het
wonder vooral door rationele beredenering aantonen en een bewuste poging doen om
een harmonie te maken tussen de theologische, retorische en taalkundige aspecten van de
doctrine van het wonder van de Koran.97
Bij het bestuderen van wat al-Suyūṭī vermeldt over de boeken van de klassieke
geleerden over het wonderbaarlijke karakter van de Koran valt op dat het wonder beperkt
blijft tot de taal, stijl, compositie en voorspellingen van gebeurtenissen die in de Koran
vermeld staan. Er wordt nergens verwezen naar beschrijvingen van natuurfenomenen
wonder. al-Suyūṭī wijdt ook nog in een ander boek over de Koran Itqān fī ʿulūm al-
93
al-Suyūṭī, Muʿtarak, vol. 1 p. 4 94
idem, vol.1 p.4 95
K. 26: 190 96
Abū Bakr ‘Abd al-Qāhir b. ‘Abd al-Raḥmān b. Muḥammad al-Jurjānī (gest. 1078 ) was een faqīh
(jurist) en grammaticus. De tijd van ‘Abd al-Qāhir al-Jurjānī was een tijd waarin de kalām-discussie over
de doctrine van het wonder van de Koran onder vele geleerden plaats vond. 97
al-Jurjānī, ‘ Abd al-Qāhir, Dalāʾil al-iʾ jāz fī ʿilm al-maʿānī, Maktabat al-Qāhira, Cairo 1971. Zie voor
een analyse van dit werk; Margaret Larkin, The theology of Meaning: ‘Abd al-Qāhir al-Jurjānī’s theory of
discourse, American Oriental Society, New Haven, Connecticut 1995
44
qur’ān, een hoofdstuk aan de behandeling van het wonder van de Koran. Hij beschrijft
daarin wat de klassieke geleerden begrepen onder de uitdrukking i‘jāz al-qurān. a) Hij
noemt de geleerden die het wonder interpreteerden als i‘jāz bi-ṣ-ṣarfa, (weerhouding,
wegblijven) oftewel: Allah weerhield de Arabieren ervan zodat ze niet eens een poging
waagden om een gelijkwaardige Koran te produceren. Vooral de rationalisten zoals de
Muʿtazila onderschrijven het iʿjāz bi-ṣ-ṣarfa. Ze veronderstellen dat Allah hun verstand
tegenhield om zelfs daaraan te denken. Ze zouden het wel hebben gekunt maar iets
buitenaards weerhield hen ervan, dit werd het wonder.98
Volgens al-Suyūṭī is dit geen
correcte bewering omdat Allah zegt: Zeg als de mensen en de geesten bij elkaar zouden
komen.99
Dit duidt op hun onmacht ondanks hun krachten. Als hun kracht ontnomen
zouden worden, dan zou hun samenwerking toch geen zin hebben omdat het dan een
samenwerking zou zijn van dode mensen. Het wonder is van Allah omdat hij hen de
macht om met iets gelijksoortigs te komen heeft ontnomen. Oftewel de taak om een
gelijksoortig boek te produceren is onmogelijk. al-Suyuṭī wil eigenlijk zeggen dat men
het wonder niet moet beperken tot het iʿjāz bi-ṣ-ṣarfa. Iʿjāz bi-ṣ-ṣarfa kan ook een vorm
van de vele wonderbaarlijke kanten van de Koran zijn. Hij noemt dit het wonder
betreffende de onmacht van de mensen om het te produceren.100
Volgens al-Suyūtī is het
te vergelijken met een beroep dat men beoefent. Als iemand met interesse en motivatie
zijn beroep uitoefent dan voelt hij zich hierbij comfortabel. Zijn krachten gehoorzamen
hem in de beoefening ervan. Men komt het tegemoet met een toewijding en beoefent het
met een open hart. 101
Toen Allah de poëten en de welbespraakten, die in elke vallei
ronddwaalden uitdaagde om een gelijksoortige Koran te produceren en zij niet met iets
gelijkwaardigs konden komen en ook niet de moeite namen om het te proberen, toen was
het voor de welbespraakten ook duidelijk dat een goddelijke kracht hen daarvan
weerhield.102
Van de eerdere geleerden was al-Baqillānī tegen het i‘jāz bi-ṣ-ṣarfa. Hij meent dat
als het produceren van iets gelijkwaardigs mogelijk zou zijn en zij daarvan slechts
weerhouden werden dan zijn de woorden van Koran niet wonderbaarlijk. Alleen het
98
al-Suyūṭī, Itqān, vol. 2 p. 255 99
K. 17:88 100
Niet in staat zijn om met iets gelijksoortigs te komen. De eigenlijke betekenis van iʿjāz 101
al-Suyūṭī, Muʾtarak, vol.1 p. 6 102
idem, vol. 1 p. 6
45
weerhouden zou het wonder zijn en dan zouden de woorden van de Koran niet anders
zijn van andere woorden.103
al-Baqillānī en al-Jurjānī noemen in hun boeken over het
wonder van de Koran de woordcompositie, structuur (naẓm) als belangrijkste kern van
het wonder van de Koran. Daarbij benadrukt al-Jurjānī dat Allah aan de mens de
capaciteit heeft gegeven om het wonder te herkennen door de kennis die je hebt van de
taal. Heb je niet deze kennis dan kun je het ook niet herkennen. Een stap verder voor de
deskundigen is het analyseren van dit wonder. De verklaring van bepaalde
taalconstructies in de Koran doet velen verbazen en perplex staan van de grammaticale en
eloquente vormen. Dit geldt helaas niet voor degene die niet zo bekend zijn met de
Arabische taal.104
De wonderbaarlijke structuur van de Koran kan volgens al-Suyūtī worden herleid
uit het inzicht dat men heeft in de taalstructuur. Daaruit kan men tot het inzicht komen
dat het verschilt van alle andere woordcomposities. De woordopbouw valt in het
algemeen uiteen in vijf niveaus:105
1 De losse letters worden aan elkaar gevoegd waardoor het woord ontstaat dat
onderverdeeld kan worden in drie soorten namelijk het zelfstandig naamwoord, het
werkwoord en het partikel.
2 Deze woorden kunnen worden samengevoegd zodat we een betekenisvolle zin krijgen.
Dat is wat alle mensen gebruiken in hun dagelijkse gesprekken en hun zakelijke
afhandelingen. Dat wordt ook wel het alledaagse idioom genoemd.
3 Deze zinsneden worden samengevoegd zodat het tekst wordt met een begin, alinea’s en
einden. Dat wordt ook wel al-manẓūm genoemd.
4 Het einde van de verzen is zichtbaar en rijmt, dat wordt ook wel tasjīʿ genoemd.
5 Met dit alles kan er nog een metrum ingebracht worden en dat wordt shiʿr (poëzie)
genoemd.
al-Suyūṭī zegt dat de verschillende woordcomposities geuit kunnen worden in de
vorm van een tractaat (risāla) of toespraak (khiṭāba). Alle soorten woordgebruik vallen
onder een van de genoemde genres. En voor elke soort is een speciale structuur. De
Koran bevat al deze mooie genres waarin er geen enkele gelijksoortige woordcompositie
103
al-Baqilānī, Iʿjāz al-qurʾān, p.29-31 104
al-Jurjānī, Dalāʾil al-Iʿjāz, p. 250, al-Bāqillānī, iʿjāz al-Qurʾān, p. 35,36 105
al-Suyūṭī, Itqān, vol. 2 p. 259
46
(naẓm) van de bovenvermelde genres in voorkomt. Daarom is het ook niet correct om de
Koran een bericht, preek of poëzie te noemen. Het is correct om te zeggen dat het een
perfect Woord is. Wanneer het gehoord wordt valt het verschil op met andere
woordcomposities. Daarom zegt Allah: het is een machtig boek 42. Waar de onwaarheid
van voren niet bij komt, noch van achteren.106
Hierin ziet al-Suyūṭī een signaal dat de
structuur van de woordopbouw niet lijkt op wat de mensen produceren. Dit kan veranderd
worden door iets toe te voegen of weg te laten zoals het geval is bij andere boeken. Dat
kan bij de Koran niet
Volgens al-Suyūṭī ziet ook de theoloog en Koranexegeet Fakhr al-Dīn al-Rāzī
(gest.1209) het wonder in de taalpuurheid, de vreemde grammaticale verbuigingen en de
afwezigheid van fouten hierin, we komen later nog terug op de Tafsir van al-Rāzī. Ook
Abū Muḥammad ʿAbd al-Haqq b. Ghālib b. ‘Aṭiyya (gest. 1158) ziet het wonder in de
structuur, de correcte betekenissen en de puurheid van de woordcompositie. Volgens
hem komt het doordat Allah kennis heeft van alle zaken en talen. De woordcompositie
van de Koran is bijzonder. Als men een woord van de Koran op een andere positie in een
andere sūra zou plaatsen dan stort het gebouw in en verdwijnt de schoonheid en het
wonder. Daarom is de compositie ook sterk afhankelijk van de betekenis van een woord
en de grammatica. Dat geldt voor de gehele Koran, van begin tot het einde. Volgens al-
Suyūṭī is de mens echter onwetend, vergeetachtig en stompzinnig en daarom niet in staat
de perfecte taalzuiverheid en structuur van de Koran te imiteren.107
3 Hoe herkent men het wonder van de Koran?
Wanneer iemand vraagt of het wonderbaarlijke karakter van de Koran herkend
kan worden uit de Koran zelf, dan is het antwoord vaak dat het wonder ook herleid kan
106
K. 24: 42-43 107
al-Suyūṭī, Itqān, vol 2 p. 257
47
worden uit de uitspraken van de Profeet Mohammad . Volgens enkele vroegere
geleerden zoals ʾAbd al-Qāhir al-Jurjāni is het wonder van de Koran ook te achterhalen
via de rede. We hebben al boven aangetoond dat de mutakallimūn hun best hebben
gedaan om te laten zien waaruit dat wonder bestaat. Ook ʿAbd al-Qāhir al-Jurjānī deed
dit en zijn eerder genoemde boek Dalāʾil al- iʿjāz fī ʿilm al-maʿānī is bij veel
islamitische universiteiten nog steeds een basisstof bij de cursus balāgha (eloquentie).
ʿAbd al-Qāhir al-Jurjānī, leefde in een tijdsperiode (11e eeuw) waarin het wonder van de
Koran ter discussie werd gesteld. Hoewel al-Jurjānī’s poging om het wonderbaarlijke
karakter van de Koran aan te tonen vooral een antwoord was op en een weerlegging van
de theorie van de Muʿtazila-mutakallim ʿAbd al-Jabbār108
, kan men daarin toch rijke
informatie terugvinden over al-Jurjānī’s ideeën betreffende de geheimen van de
Arabische taal van de Koran. Hij behandelt bepaalde ingewikkelde stijlfenomenen van
het Arabisch, waaronder majāz (symboliek), maʿnā (definitie) en ṣūra (vorm). al-Jurjānī
legt de basis van zijn argumentatie door de algemene traditionele termen van
excellentie109
naar hun faṣāḥa (taalpuurheid) en balāgha in te delen. Hij vindt dat
faṣāḥa van een woord naar voren komt wanneer deze in een bepaalde plaats van een zin
voorkomt. Zo kan een woord dat dankzij zijn tarkīb ḥarfī (letteropbouw) heel faṣīḥ
overkomt, zijn faṣāḥa helemaal verliezen doordat het in bepaalde een positie van een zin
staat die het niet toelaat de schoonheid te laten zien. al-Jurjānī noemt enkele voorbeelden
hiervan.110
De naḥw (syntaxis) geeft betekenis aan een zin en laat zien wat de zin wil
zeggen. Door de combinatie van naḥw, naẓm en kalām faṣīḥ ontstaat faṣāḥa. Door
doordachte naẓm van de kalimāt fasīḥa en de juiste naḥw passend in de context ontstaat
balāgha en jazāla (krachtige uitdrukking ).111
Daarom zegt al-Jurjānī dat naẓm niets
108
Zie Margaret Larkins The theology of Meaning: ‘Abd al-Qāhir al-Jurjānī’s theory of discourse. In dit
boek wil Larkin laten zien dat al-Jurjānī een verband wil leggen tussen de kalām-doctrines van ‘Abd al-
Jabbār en zijn visie wat betreft het wonder van de Koran. Volgens Larkin wil al-Jurjānī een bewuste
poging doen een harmonie te maken tussen de kalām, retorische en stilistische aspecten van het idee van
i ‘jāz al-Qur’ān. al-Jurjānī geeft op bepaalde punten direct antwoord op de visies van de muʿtazila-
mutakallim ʿAbd al-Jabbār. Ook wordt door Larkin onderzocht hoe al-Jurjānī door middel van zijn unieke
retorische bijdrage van de Ash ‘arī kalām nafsī (innerlijke spraak), de visie van ‘Abd al-Jabbār van de
Koran laat wankelen. 109
Dus de het jargon en de taal van de poëten en niet de alledaagse taal van de Arabieren. 110
al-Jurjānī, Dalāʾil al-Iʿjāz, p. 30 111
idem, p. 31
48
anders is dan de compositie van de spraak zoals de wetenschap van de grammatica het
vereist en het hanteert volgens zijn wetten en fundamenten.
Al-Jurjānī behandelt ook nog de problemen die naar voren komen door taʾwīl.
Hoe moet de Koran geïnterpreteerd worden? Hieronder valt bijvoorbeeld majāz
(symboliek) , waaronder kināya (contextuele omschrijving) en istiʿāra (metafoor)
vallen.112
Al-Jurjānī heeft overigens wel veel tegenstand gehad van de ahl al-ḥadīth die
stelden dat er helemaal geen majāz in de Koran voorkomt. Volgens hen is de majāz een
geïnnoveerde (bidʿa) definitie. Ibn Taymiyya b.v. stelt dat de opdeling van taal naar
werkelijkheid (ḥāqīqa) en majāz helemaal niet voorkomt bij de grammatici zoals al-
Khalīl b. Aḥmad, Sībawayhī, al-Kisāʾī, al-Farrāʾ en al-Aṣmaʿī. Het zou later door de
Muʿtazila ingevoerd zijn omdat ze over de gedaante van Allah gingen filosoferen en
daarmee in problemen kwamen met verzen over de eigenschappen en daden van Allah
zoals dalen en zien. Ze dachten teveel na over de hoedanigheid van Allahs namen en
eigenschappen.113
Ze stelden dat als er een plaats is waar Allah vertoeft, Allah een
lichaam moet hebben en als Allah een lichaam heeft dan is Hij beperkt in ruimte, en een
beperkte Allah is niet mogelijk want Allah is Oneindig en Almachtig. Het probleem komt
naar voren doordat ze alvorens ze Allah gingen beschrijven, heimelijk in hun achterhoofd
de vergelijking van Allah maakten met de mens. Ze relativeerden Allah naar menselijke
termen en eigenschappen terwijl Allah zegt: en niets is gelijk aan Hem.114
Bepaalde Muʾtazila zouden taʾwīl als instrument gebruikt hebben voor de
interpretatie van bepaalde verzen die zij niet begrepen of die zij wilden begrijpen naar
wat volgens hun mening de juiste betekenis zou zijn om b.v. een immanent Godsbeeld te
creëren.115
Volgens Ibn al-Qayyim ontstonden de interpretatieproblemen vooral in de
periode van de filosofische discussies. De Muʿtazila en andere filosofische stromingen
gingen theorieën van de Griekse filosofische dialectiek mengen met de Arabische
taalregels. Op een gegeven moment begreep men elkaar niet meer in de
wetenschappelijke kringen. De taw’īl die niet meer gebaseerd was op een grondig
argument van de shiʿr al-jāhilī ( poëzie uit de voorislamitische tijd), de taal van de
112
Idem, p. 254 113
Ibn al-Qayyim, Abū Bakr b. Ayyūb b. Saʿd , al-Ṣawāʿiq al-mursala ʿalā al-jahmiyya wa- l-muʿaṭṭila,
Dār al- ʿĀṣima, Riyāḍ 1986, vol. 2. p.407 114
K. 112:4 115
Ibn al-Qayyim, al-Ṣawāʿiq, vol. 1 p. 341
49
udabāʾ (geleerde op verschillende gebieden van de islamitische wetenschappen), de
ḥadīth of de taal van de Koran werd een vage wirwar van woorden en definities.116
In het
laatste hoofdstuk van deze scriptie kom ik op de kwestie van taʾwīl terug.
Ook volgens Abū al-Ḥasan al-Ashʿarī (gest.936)117
kunnen de anderstaligen het
wonder in de Koran alleen herkennen via de rede. Dat geldt ook voor degene die niet
welbespraakt is.118
De welbespraakte die op de hoogte is van de Arabische taalvormen en
vreemde uitgangen weet dat hij en anderen geen macht hebben om tot iets soortgelijks te
komen. Abū al-Ḥasan Al-Ashʿarī gaat nog verder en betrekt naast de mensen ook de
geesten (jinn). Als men beweert dat de geesten niet behoren tot de taalgroep waartoe de
Koran is geopenbaard dan is het antwoord: Zeg als de mensen en de geesten bij elkaar
zouden komen om tot iets gelijkwaardigs te komen. Ze zouden niet kunnen komen met iets
gelijkwaardigs ook al zouden ze elkaar daarin te hulp schieten.119
De kracht om tot iets
gelijkwaardigs te komen ligt niet bij de individuen. Daarom moesten ze het samen doen
en elkaar te hulp schieten. Ze konden samen ook niet tot iets gelijkwaardigs komen dus
alleen zouden ze het al helemaal niet kunnen.120
Al-Kirmānī121
zegt in zijn Gharā’ib al-tafsir dat er in dit vers alleen de geesten
en de mensen genoemd worden omdat de Profeet Mohammad gezonden was naar deze
twee schepselen en niet naar de engelen. Allah zegt: Als het van iemand anders dan van
Allah zou komen dan zouden ze er veel verschillen in terugvinden.122
“Maar wij hebben
er verschillen in teruggevonden en variaties in de taalpuurheid. Wij vonden daar zuivere
en minder zuivere taal in terug.”123
Volgens de klassieke geleerden is het taalkundige
wonder moeilijk te achterhalen als men de Arabische taal met zijn geheimen, stijl,
grammatica, morfologie, retoriek en syntaxis niet kent. Tegenwoordig spreken de meeste
116
idem, vol. 1 p. 348 117
al-Ashʿarī, Abū al-Ḥasan ʿAli b. Ismaʿīl (gest. 936) was een geleerde, mutakallim en de stichter van de
Ashʿarītische school in de kalām. 118
Hier bedoelt al-Ashʿarī mee dat de anderstalige niet het taalwonder maar andere wonderen kan inzien
b.v. dat de Koran voorspellingen deed die later uitkwamen of verhalen bevat uit de oude tijden die
niemand kende, op bepaalde Christelijke, Joodse geleerden na. Zie al-Suyūṭī, Mu’tarak, vol. 1 p. 6 119
K. 17:88 120
al-Suyūṭī, Muʿtarak, p. 7-8 121
Abū al-Qāsim Burhān al-Dīn Maḥmūd b. Ḥamza Naṣr al-Kirmānī al-Shāfiʿī (gest. 1076), heeft als
bijnaam Tāj al-Qurrā’ (kroon der Koranreciteurs) 122
K. 4 : 88 123
al-Suyūṭī, Muʿtarak, p. 7 op citaat van al-Kirmānī. al-Kirmānī bedoelt dat de verschillen in de Koran
verschillen zijn die elkaar niet tegenspreken, maar variaties zijn. Met zuiver en minder zuivere taal bedoelt
hij dat de Koran varieert in niveua van zuiverheid van heel zuiver tot minder zuiver.
50
Arabieren dialect, dat lijkt niet eens op het klassieke Arabisch. Het Arabisch van de
Koran is daarom een aparte taal en het aantal mensen dat tegenwoordig het taalwonder
nog kan herkennen is zeer klein. Dat is beperkt tot intellectuelen, dichters, schrijvers en
andere taalwetenschappers.
Een ander kritisch punt dat het onderwerp van de taal van de Koran raakt is de
vraag of de Koran woorden bevat die niet uit het Arabisch komen maar b.v. uit het
Syrisch, Aramees of Perzisch. al-Suyūtī heeft in zijn Muʿtarak al-aqrān fī iʿjāz al-qurān
een hoofdstuk gewijd aan dit fenomeen. Hij beschrijft hierin dat er woorden vanuit het
Perzisch, Grieks, Ethiopisch en andere talen in staan. Naar zijn zeggen heeft hij daar ook
een apart boek over geschreven met als titel al-Madhhab fī mā waqa‘a fī al-Qur’ān min
al-muʿarrab (over gearabiseerde woorden in de Koran). Hij geeft een samenvatting
daarvan en laat enkele verschillen zien onder de geleerden wat betreft de gearabiseerde
woorden in de Qurʾān. De meeste onder de geleerden zoals al-Shāfiʿī (gest. 820), Ibn
Jarīr al-Ṭabarī, al-Bāqillānī en Ibn al-Fāris geven aan dat er geen buitenlandse woorden
in de Koran voorkomen met als bewijs de Koranpassage: Een Arabische Koran.124
Tevens: Als wij het tot een anderstalige Koran hadden gemaakt dan hadden zei gezegd:
waren zijn tekens maar uiteengezet in een anderstalige [Koran ]125
Al-Shāfiʿī was heel
afwijzend tegen degenen die de aanwezigheid van buitenlandse woorden in de Koran
bevestigden. Abū ʿUbayda zei ook dat de Koran in zuivere Arabisch taal is
geopenbaard. Volgens hem heeft degene die beweert dat er niet-Arabische woorden in
staan iets schandaligs gezegd. Ibn al-Fāris is van mening dat als er iets anders in stond
dan de Arabische taal, dan zouden de onwetenden denken dat de Arabieren niet in staat
zijn om met iets gelijksoortigs te komen omdat er talen in staan die zei niet kennen. al-
Ṭabarī zegt over de tafsir van de Koranische woorden die van Perzische, Ethiopische,
Nabatese of dergelijke komaf zijn: “De talen komen hier overeen, dat betekent de
woorden waarvoor de Arabieren, de Perzen en Ethiopiër de zelfde woorden konden
hebben.”126
Sommigen geleerden zeiden: “Voordat de Koran was geopenbaard
ontstonden enkele mengsels met andere talen in de bladen die ze gebruikten voor
124
K. 12: 2 125
K. 41: 44 126
al-Suyūṭī, Muʿtarak, p. 195. Zie ook al-Ghazalī, al- Mustaṣfā min ʿilm uṣūl al-fiqh, Dār Iḥyāʾ al-turāth
al-ʿArabī, Beiroet, p. 104. Hierin behandelt hij ook het fenomeen van anderstalige woorden en hoe deze
ontwikkeld zijn naar de Arabisch taal.
51
handelstransacties. De Arabieren verbonden dan bepaalde woorden met hun taal
waardoor er bepaalde woorden veranderden door enkele letters weg te laten of bij te
voegen zodat het ging lijken op de rest van de Arabische taal. Ze gebruikten deze
woorden dan in hun poëzie en gesprekken totdat het woord puur Arabisch werd. Na
verloop van tijd ontwikkelde het woord zich tot een Arabische stijl. Toen werd de Koran
geopenbaard.”127
Anderen zeggen: “al deze woorden hebben de Arabische syntaxis, maar
de Arabische taal is heel uitgebreid. Dus het kan best zijn dat de oudere moslimgeneraties
iets hiervan niet begrepen. Zo waren voor Ibn ʿAbbās de betekenissen van de woorden
fāṭir (eerste maker) en fātiḥ (beginner) onduidelijk.”128
In het bovenstaande is een overzicht geboden over wat de klassieke geleerden
verstonden onder het wonder van de Koran. Iets waar al deze geleerden overeen waren is
dat het wonder vooral bestaat in de perfectie van de taal. Zij maakten van de
onnavolgbaarheid van de Koran waarmee de Profeet Mohammad de Arabieren
uitdaagde een studie. Er is in deze tijdsperiode, de negende eeuw tot en met de elfde
eeuw, geen sprake van een verband tussen het wonderbaarlijk karakter van de Koran en
de natuurbeschrijvingen die zich daarin vinden. Toch konden de geleerden na de negende
en tiende eeuw die verzen niet over het oog gezien hebben. Hoe ontwikkelde zich de
tafsir van de verzen die over de schepping, de ontwikkeling van de mens en andere
aspecten van de natuur spreken?
3 De Klassieke tafsir van natuurverschijnselen als beschreven in de Koran
Ook in de elfde en twaalfde eeuw komt men geleerden tegen die veel over de
Koran hebben geschreven natuurlijke fenomenen van de Koran. Abū Hāmid al-Ghazāli
(gest.1111) en Fakhr al-Dīn al-Rāzī (gest.1209) sloegen echter een andere weg in dan hun
voorgangers. Het valt op dat de werken van al- Ghazālī en al-Rāzī gevuld zijn met een
natuurwetenschappelijke uitleg van bepaalde verzen. Deze geleerden waren op de hoogte
van de Griekse wetenschappen die de Arabische beschaving binnenkwamen via
127
al-Suyūṭī, Muʿtarak, vol. 1 p. 195-196 128
idem. vol. 1. p.196
52
vertalingen. De moslimgeleerden gingen de ideeën van de Griekse geleerden
bediscussiëren, niet alleen theologische kwesties maar ook natuurwetenschappelijke
onderwerpen. In deze tijd ontwikkelden zich tevens de seculiere wetenschappen in de
islamitische wereld. al-Ghazālī schreef toen al dat de Koran een boek is dat alle
wetenschappen omvat, dus ook de niet-religieuze wetenschappen.129
Uiteraard waren
deze geleerden niet bezig om de gehele Koran uit te leggen in het licht van de
natuurwetenschap.130
Dit is ook niet mogelijk want de Koran omvat meerdere
onderwerpen zoals wetten, verhalen van vroegere Profeten en andere godsdienstige
onderwerpen. Wanneer men spreekt over taalkundige tafsir, juridische tafsir,
natuurwetenschappelijke tafsir of andere tafsirgenres, dan wordt daarmee bedoeld dat
vooral die betreffende verzen belicht worden in de tafsir en niet dat de gehele Koran op
een bepaalde manier is uitgelegd.
Het valt bij de bestudering van sommige tafsirs over de seculiere wetenschappen
van de klassieke geleerden op dat ze niet bezig waren met het systematisch leggen van
een interpretatief verband tussen de Korantekst en de betreffende seculiere wetenschap.
Ze verwezen bij de behandeling van een wetenschappelijk fenomeen niet direct naar de
Koran zoals dat vandaag door bepaalde geleerden wordt gedaan.131
Hier zijn voorbeelden
van te noemen. Bijvoorbeeld, al-Khwārazmī (gest.850) verwijst in zijn boek over
Algebra nooit naar een Koranvers, noch gebruikt hij verzen als: Allah heeft alles geteld132
als een uitnodiging aan het begin van het boek. Het doel van het boek is om theoretische
inzichten te verschaffen. In Ibn Sīnā’s Qanūn fi-l-ṭibb, in het westen bekend als De
Canon, zou men verwijzingen naar de Koran kunnen verwachten, maar ook hier zijn ze
afwezig. In het voorwoord van het boek bidt Ibn Sīnāʿ voor goddelijke hulp in de taak om
het boek te schrijven zoals dat gewoonlijk gebeurde en begint dan met schrijven.133
Dit
geldt ook voor andere seculier wetenschappelijke boeken uit de klassieke periode van de
islam.
129
al-Ghazālī, Abū Ḥāmid Muḥammad b. Muḥammad, The jewels of the Quran, vertaling van Jawāhir al-
Qur’ān, door Muhammad Abu al-Quasem, the University of Malaya Press, Kuala Lumpur 1977, p. 46 130
Dat is overigens ook niet gedaan door de moderne geleerden die de wetenschappelijke tafsir beschrijven
Hier wordt in het volgende hoofdstuk aandacht aan geschonken. 131
Iqbāl, Islam and science, p. 37 132
K. 72:28 133
zie Ibn Sīna, ʾKhutbat al-kitāb.ʾEn: al-Qanūn fi-ṭib, Dār al-Fikr , Beiroet 1999
53
al-Ghazālī zegt in zijn Iḥjā ʿulūm al-dīn: “De Koran omvat zeven en zeventig
duizend en tweehonderd ʾulūm (inzichten) .”
134 In zijn boek Jawāhir al-qur’ān gaat hij
hier dieper op in en maakt hij een opdeling in twee soorten wetenschapsgebieden in de
Koran; 1) De extrinsieke wetenschappen, zoals de taal, grammatica, de lezingen, de
klanken en de uiterlijke tafsir; 2) De wetenschappen voor degenen met inzicht. Hieronder
verstaat hij de wetenschappen van verhalen uit de oude tijd, theologie, jurisprudentie
(fiqh), de fundamenten van de jurisprudentie (uṣūl al-fiqh), godsdienstwetenschappen,
kennis135
over de laatste dag en het rechte pad en het pad dat bewandeld dient te
worden.136
Wat betreft de natuurwetenschappen ligt al-Ghazālī’s denken diep verankerd
in de Koran. In zijn Jawāhir merkt hij op: “ik moet zeggen dat door duidelijk inzicht
zonder twijfel het voor ons duidelijk is geworden dat het mogelijk is dat er
wetenschapgebieden zijn die nog niet in existentie zijn, ook al liggen ze binnen het bereik
van de mensheid, en dat er wetenschapsgebieden zijn die eens hebben bestaan en die nu
niet meer bestaan zodat niemand op de aarde ze kent.”137
Als hij claimt dat de inzichten
die hij genoemd heeft en van degenen die hij niet genoemd heeft, niet buiten de Koran
liggen wil hij daarmee zeggen dat al deze wetenschappen geput worden uit een van de
zeeën van Allahs wijsheid. Hij wil hiermee zeggen dat alle menselijke inzichten in hun
bestaan afhankelijk zijn van het goddelijke. Hoewel hij geen verband legt tussen
natuurwetenschappelijke inzichten in de Koran en de iʿjāz wil al-Ghazālī wel duidelijk
maken dat kennis van vele branches in de natuurwetenschappen essentieel is om de
Koran te begrijpen. Citerend de woorden van Ibrāhīm uit de Koran: Als ik ziek word,
dan is Hij degene die me geneest,138
zegt hij dat dit alleen begrepen kan worden door
“degene die de wetenschappen van de medicijnen beheerst omdat deze kennis alle
aspecten van ziektes, de symptomen en de kennis van hun behandeling inhoudt.”139
Bij
het reciteren: De zon en de maan bewegen volgens een berekening140
en Hij ordende
134
al-Ghazālī, Abū Ḥāmid Muḥammad b. Muḥammad, iḥjāʾ ‘ulūm al-dīn, Lajnat al-Thaqāfa al-Islamiyya
1356, vol.3 p.130 135
Hier wordt duidelijk dat al-Ghazālī ʿilm in een veel bredere betekenis gebruikt dan ‘wetenschap.’ Het
heeft meer de betekenis van inzicht. 136
idem, p. 21-31 137
idem, p. 46 138
K. 26:80 139
al- Ghazālī, Jawāhir, p. 46 140
K. 55:5
54
fasen voor de maan zodat jullie de methoden leren van het berekenen van de jaren en
van het vaststellen van de tijd,141
zegt hij dat de ware betekenis van de beweging van de
zon en de maan volgens een vastgestelde berekening en van de eclips van beiden en van
het overgaan van de dag in de nacht, geweten kan worden door degene die kennis heeft
van de compositie van de hemelen, de aarde en de wetenschap van de astronomie.142
Men
bemerkt hier dat al-Ghazālī wel ingaat op de natuurwetenschappen maar zijn doel is niet
daarmee de wonderbaarlijkheid van de Koran aan te tonen. Wat al-Ghazalī doet was het
goddelijke gebod opvolgen en de tekenen in het universum overpeinzen, enerzijds omdat
de Koran dit telkens benadrukt143
en anderzijds omdat hij in die tijd in een discussie was
met moslimgeleerden die de Griekse filosofie volgden, een bezigheid die veel van zijn
tijd in beslag nam. Met het bestuderen van de natuur kon men tot de conclusie komen dat
er een Schepper is die het vergankelijke universum heeft geschapen en eens zal
vernietigen, iets wat tegenstrijdig was met wat filosofen zoals Plato beweerden. De
bestudering van de natuur moest volgens al-Ghazālī een bewijs leveren voor het bestaan
van Allah. Plato’s doctrine van een eeuwige wereld betekent volgens al-Ghazālī de
afwijzing van de goddelijke wil. Hoewel al-Ghazālī vaak de verzen die naar tekens in de
natuur verwijzen hanteerde voor het bewijs van het bestaan van Allah, greep hij daar in
zijn discussies en weerlegging van de Griekse filosofie minder op terug. Het was eerder
zijn eigen ratio waar hij een beroep op deed. Tenslotte heeft hij wel een boek
geproduceerd waarin hij met zijn eigen rede de Grieken weerlegt.144
Ook Fakhr al-Dīn al-Rāzī (gest. 1209) was iemand die zich veel bezighield met de
theologische filosofische en wetenschappelijke discussie in zijn tijd. Men ziet dan ook
dat zijn al-Tafsir al-kabīr145
gevuld is met allerlei aspecten waarvan men soms denkt dat
ze weinig te maken hebben met de Koran. Een geleerde zei eens: “De Tafsir van al-Rāzī
bevat alles behalve tafsir.”146
Zo ziet men dat al-Rāzī veel aspecten van de
natuurwetenschappen aanhaalt. Hij bediscussieert de Griekse theorieën over de schepping
141
K. 10:5 142
al-Ghazālī, Jawāhir, p. 47 143
zie b.v. K. 2:164 144
Zie voor een uitgebreide discussie en weerlegging van de Griekse filosofie al-Ghazālī’s, Tahāfut al-
falāsifa 145
al-Rāzī, Fakhr al dīn, al-Tafsīr al-Kabīr, Cairo 1933 146
bn Taymiyya, Abū al-ʿAbbās Aḥmad b. ʿAbd al-.Ḥalīm, al-Tafsīr al-kabīr, Dār al-kutub al-ʿilmiyya,
Beiroet 1988, vol. 1 p. 18
55
van het universum en weerlegt deze. Tevens gaat hij in op de Griekse filosofie en
bespreekt deze uitgebreid in zijn tafsir. al-Rāzī verwijst echter nergens naar een bepaald
natuurwetenschappelijk inzicht dat in de Koran als bewijs beschouwd wordt voor de
stelling dat de Koran een wonder is, wat tegenwoordig het hoofddoel is geworden van de
zogenaamde ‘wetenschappelijke’ exegeten. Hij laat nergens zien dat de Koran bepaalde
wetenschappelijke feiten bevat die men in de tijd van de Profeet Mohammad niet kon
weten. Een steeds terugkerend patroon van al-Rāzī is dat hij wil laten zien dat in de
Koran bepaalde verzen staan die oproepen om te kijken naar het universum en hierover
na te denken. Volgens al-Rāzī leert men Allah kennen door het kijken naar de tekenen in
het universum. Aḥmad Dallal147
heeft enkele passages van de tafsir van al-Rāzī
geanalyseerd. Hij concludeert dat zijn tafsir net zaols de meeste andere klassieke
commentaren van de verzen die over de natuur gaan meerdere interpretaties bevatten
waarvan er maar enkele een verband hebben met de inzichten van de
natuurwetenschappen.148
Als men de boeken van b.v. al-Suyūṭī openslaat dan leest men ongeveer dezelfde
visie als die van al-Rāzī. al-Suyūṭī beweerd dat hij een boek geschreven heeft over alle
soorten wetenschappen die er in de Koran staan, waarover nog nooit een geleerde voor
hem geschreven heeft.149
In zijn Itqān behandelt hij naar zijn zeggen honderd en dertig
inzichten van de Koran, echter nergens wordt er een verband gelegd tussen de seculiere
wetenschappen en het wonder van de Koran. In zijn Mu‘tarak al-aqrān fī i‘jāz al-qurʾān
gaat hij wel in op bepaalde natuurverschijnselen zoals de bijen en hoe ze in staat zijn de
honing te produceren en de mieren hoe deze samenwerken in de bouw van hun huizen.
Hij noemt dat een vorm van wetenschap maar verbindt dat niet met het idee van het
wonder van de Koran. Het enige doel van de betreffende verzen in de Koran is de
mensen op te roepen de natuur te gebruiken als een reflectie voor Allahs almacht. Er
wordt niet eens een hint gegeven dat het wonder van de Koran ligt in inzichten die de
mensen door wetenschappelijke ontdekkingen pas vele eeuwen na de openbaring hebben
gevond Noch hadden deze geleerden de stelling dat de Koran een bron was van seculiere
147
Aḥmad Dallal is assistant Professor van de Arabische taal en islamstudies aan de universiteit van
Georgetown 148
Dallal, Aḥmed, “Science and the Qurʿān ,” in Encyclopaedia of the Qurʿān. Ed. Jane Dammen
McAuliffe, E. J. Brill, Leiden 2004. vol. 4 p. 550 149
idem, vol. 4 p. 550
56
wetenschappelijke kennis.150
Ook bij de andere beroemde klassieke geleerden en
exegeten vindt men geen aanwijzingen voor het idee dat het wonder van de Koran niet in
het bevatten van wetenschappelijke kennis bestaat die in de tijd van de Profeet
Mohammad onbekend was. De uitdrukking iʿjāz ʿilmī komt men nergens tegen in de
klassieke werken. Het is een nieuw fenomeen dat pas in de moderne tijd is ontstaan.
4 Conclusie
Over het algemeen wordt door moslims onderschreven dat Allah aan elke Profeet
Mohammad bijzondere tekens meegaf waardoor de mensen zouden geloven in de
boodschap van Allah. Dat waren bewijzen die het Profeet Mohammad schap kracht
moeten bijzetten. Volgens een ḥadīth heeft de Profeet Mohammad Muḥammad ook
een wonder gekregen, dat is de Koran. De Koran daagt de mensen uit om iets
gelijkwaardigs te produceren, maar voegt eraan toe dat ze dat niet kunnen. De
overlevering van de Profeet Mohammad over het wonder van de Koran geeft geen
indicatie waaruit het wonderbaarlijke karakter van de Koran bestaat. Het kan zijn taal,
vorm, inhoud of zijn invloed op de levensbeschouwingen van de mensen betreffen.
Daarom hebben veel geleerden deze ḥadīth zo uitgelegd dat de Koran in het algemeen
wonderbaarlijk is, oftewel dat het wonder van de Koran meerdere kanten heeft. De eerste
geleerden van wie wij weten dat zij over het wonder van de Koran nagedacht hebben,
leefden in de negende en tiende eeuw. Zij beperkten zich in eerste instantie tot de taal en
de compositie als tekens van het wonder van de Koran. Latere geleerden zagen ook nog
wonderbaarlijke trekken in de verhalen van vroegere profeten en van gebeurtenissen die
nog uit zouden komen en daadwerkelijk plaats hebben gevonden. De taalkundigen van
de tiende en de elfde eeuw waren de eersten die het taalkundig wonder van de Koran
trachten aan te tonen en daar boeken over schreven. Ze zagen nog helemaal geen wonder
in verzen die over de natuur, het heelal en de mens gaan. Alles wat zij deden was treden
in de voetsporen van hun voorgangers die het wonder zagen in de uitdaging waarmee de
Profeet Mohammad zijn Arabiesche tijdgenoten confronteerde. Culturele
150
idem, p. 552. Het is wel riskant om alleen uit een studie van al-Rāzī’s Tafsīr deze conclusie te trekken.
57
ontwikkelingen zorgden ervoor dat in de twaalfde en dertiende eeuw de exegeten en
geleerden in hun uitleg of discussie van de Koran ook seculiere wetenschappelijke
inzichten betrokken. Dat was te danken aan de filosofische en wetenschappelijke
discussie onder de islamitische geleerden. Als men de Korancommentaren en andere
boeken van deze geleerden bestudeert ziet men echter nergens terug dat ze een direct
verband legden tussen een natuurwetenschappelijke ontdekking en een Koranvers.
De opkomst van de moderne wetenschappelijke tafsir
Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien komt bij de klassieke geleerden
het natuurwetenschappelijke wonder van de Koran niet aan de orde, althans er wordt niet
direct verwezen naar een natuurwetenschappelijke inzicht bij de behandeling van een
Koranvers. Volgens hen is het wonderbaarlijke karakter alleen beperkt tot het taalkundige
wonder. In de moderne tijd zijn er geleerden die het concept van het wonder van de
Koran uitbreiden. Zij beweren dat de mensen zich niet alleen blijven verwonderen over
de perfecte taal van de Koran en de toekomstvoorspellingen die achteraf inderdaad plaats
hebben gevonden maar ook over beschrijvingen van natuurfenomenen in de Koran die
soms in detail overeenkomen met wat de hedendaagse wetenschappers ontdekt hebben.
De vraag is nu wanneer dit idee van het wetenschappelijke wonder van de Koran is
opgekomen en hoe het zich heeft ontwikkeld? Wat verstaat men precies hieronder? Hoe
gaan exegeten te werk die focussen op het natuurwetenschappelijke wonder van de
Koran?
Het is al duidelijk geworden dat bepaalde tafsirgenres in een bepaalde historische
context zijn ontstaan. Het was de historische context die bepaalde welke soort tafsir
opkwam en ontwikkelde. Wetenschappen ontwikkelen zich als antwoord op bepaalde
behoeften. Toen de moslims door vertalingen van de Griekse werken naar het Arabisch in
aanraking kwamen met de Griekse wetenschappen en filosofie kwam bijvoorbeeld de
filosofische tafsir op om de behoefte van de filosofische kwesties te verzadigen.151
Wat
151
Iqbāl, Muzzafar, Islam and Science, Ashgate Publishing Company, Burlington USA, 2002, p. 289
58
is dan de achtergrond van de tafsir die zich bezig houdt met wetenschappelijke inzichten
aanwezig in de Koran? En hoe heeft deze zich ontwikkeld?
Alvorens deze nieuwe vorm van tafsir opkwam waren de islamitische
wetenschappen in het algemeen in verval geraakt. In de eeuwen voor het begin van de 19e
eeuw was weinig beweging in de tafsir en dat was ook in andere wetenschapstakken
zoals de fiqh en ḥadīth het geval. Sommige geleerden stellen dat dit het gevolg was van
maatschappelijke en culturele ontwikkelingen die veroorzaakt werden door de invasie
van de Mongolen in Oosten van het islamitische rijk tussen de elfde en de dertiende eeuw
en de christelijke verovering van het Iberische schiereiland.152
Andere geleerden stellen
dat de oorzaak te zoeken is in het feit dat de geleerden uitvoerig taqlīd (blinde imitatie)
gingen toepassen en er weinig ijtihād (zelfstandige inspanning op gebied van onderzoek
en studie ) plaats vond. In een latere periode zou het opkomende kolonialisme en de
invoering van westerse wetenschappen en maatschappelijke instellingen een bijdrage
hebben geleverd aan de stagnatie van de islamitische wetenschappen.153
Na de periode
van de klassieke tafsir die sterk beïnvloed was door de Griekse filosofie en
wetenschappen, waren er nog enkele Korancommentaren geschreven, maar deze waren
lang niet zo uitgebreid en rijk als de vroegere werken. De tafsir van al-Suyūṭī154
die rond
de 15e eeuw was geschreven was een van de laatste serieuze traditionele
Korancommentaren voor het verval van de islamitische wetenshappen. In dit werk
herhaalt hij eigenlijk alleen wat er voor hem geschreven was.
Enkele tafsirpogingen werden wel gedaan in de duistere tijden van de
islamitische wetenschappen, maar dit waren niet echt afzonderlijke tafsirwerken en dus
eigenlijk geen tafsir ʿ ilmī. De Egyptische taalkundige Mustafā Ṣādiq Rifāʿi (gest. 1933)
noemt ene Dāwūd al-Anṭākī (gest. 1654) die pogingen deed om sommige verzen
‘natuurwetenschappelijk’ uit te leggen. Gezien de tijd waarin hij leefde geeft hij een
opmerkelijke uitleg van het menselijke scheppingsvers in sūrat al-Muʾminīn. al-Anṭākī
noemt in zijn uitleg de fenomenen extract, bloedklonter, embryo. Men bemerkt dat al-
Anṭākī ook vooral de taal erbij betrekt en dan een verband probeert te leggen met de
152
Toby E. Huff, The rise of early modern science, Islam, China and the West, Cambridge University Press
1993, p. 204-205 153
Muzaffar Iqbal, Islam and Science, p. 203-204 154
al-Suyūṭī Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān b. Abī Bakr, al-Durr al-Manthūr fī al-tafsīr al-maʾthūr: Dār al-
Fikr, Beiroet 1983,
59
wetenschap. Zo legt hij uit wat de woorden khalaqa en ja ‘ala betekenen, waarbij hij
opmerkt dat de woorden in de Koran precies de juiste woorden zijn om een
wetenschappelijk fenomeen te beschrijven.155
Als men de uitleg van al-Anṭākī vergelijkt
met de moderne ‘wetenschappelijke’ uitleg, blijkt dat zijn uitleg slechts weinig relevante
moderne wetenschappen inhoudt, hoe bijzonder dit ook lijkt voor Muṣṭtafā Rifāʿī die juist
stelt dat al-Antākī’s uitleg dicht bij de moderne wetenschappen van zijn tijd komt.
De moderne wetenschappen kwamen de islamitische wereld binnen door de
kolonialisering van de islamitische landen door Europese mogendheden. Ook al was het
voornaamste doel van de kolonisten de rijkdommen en grondstoffen van de Arabische
landen te bemachtigen, hun komst heeft geleid tot een herleving van wetenschappen in
deze duistere tijden van de islam. Zij waren eigenlijk de aanleiding voor nieuwe vormen
van Korantafsir, waaronder inzichten uit de natuurwetenschappen.
1 De koloniale periode en de tafsir ‘ilmī
Toen de koloniale mogendheid Engeland zijn intrede deed in India was Ahmad
Khan156
iemand die graag modernisatie wilde doorvoeren. “We hebben een moderne ʿilm
al-kalām nodig,” zei hij.157
Hij wilde hiermee aangeven dat de moslims zich met moderne
wetenschappen die het land binnenkwamen bezig moesten houden om uit te vinden of ze
tegenstrijd warren met de leerstellingen van de islam. Hij was niet van plan om bepaalde
wetenschappelijke doctrines te onderschrijven. Hij was een van de eerste geleerden in de
155
al- Rifāʿī, Iʿjāz al-qurʾān, p. 96 156
Sayyid Aḥmad ook wel bekend als Sir Sayyid was een Indiaanse onderwijzer, politicus, islamitische
hervormer en modernist. Hij was de stichter van het modern onderwijs voor de moslim gemeenschap in
India. Hij stichtte de Mohammedaanse Anglo Oriëntaalse College, die zich later ontwikkelde in de
Aligarh Mulsim University. Zijn werk was de aanzet voor een nieuwe generatie moslim intellectuelen en
politici die de Aligarh beweging vormden om de politieke toekomst van de moslims in India te
beschermen. Geboren en getogen in de Mughal gemeenschap, verdiende Aḥmad Khan een reputatie als
een onderscheiden geleerde terwijl hij werkte als jurist voor de Britisch East India Company. Tijdens de
Indiase rebellie in 1857 bleef hij loyaal aan de Britten en werd hij bekend voor zijn acties in het redden van
enkele Europeanen. Na de rebellie schreef hij een werk getiteld The Causes of the Indian Mutiny.
Aangezien hij geloofde dat de toekomst van de moslims bedreigd werd door hun verschijning in een
orthodox uiterlijk, begon hij wetenschappelijk onderwijs gebaseerd op westerse stijl te promoten en
stichtte hij moderne scholen met als doel sociale en economische ontwikkelingen van Indiase Moslims te
verwezenlijken. zie www. wikepedya.nl 157
Zie voor een bespreking van de visies van Ahmad Khan: Troll, C. W. Sayyid Ahmad Khan’s
reinterpretation of Muslim Theology, Vikas Publishing House PVT LTD New Dehli
60
premoderne tijd die een soort overeenkomst zocht tussen de wetenschap en de Koran.
Zijn doctrine was dat het werk van Allah in de schepping in overeenstemming was met
het woord van Allah, de Koran.158
Dit was zijn poging om de moderne westerse
wetenschappen te accommoderen. Hij werd wel bekritiseerd door de geleerden dat hij
niet gekwalificeerd was om de Koran en ḥadīth te interpreteren. Verder was hij ook niet
echt gespecialiseerd in een bepaalde branche van de natuurwetenschappen. Maar net als
andere moslimgeleerden van de negentiende eeuw was Aḥmad Khān ervan overtuigd dat
moslims de westerse wetenschappen moesten adopteren. Zij probeerden juist te laten zien
dat de moderne wetenschappen in perfecte harmonie zijn met de islam. Hij claimde dat
de uitnodiging van de Koran om te reflecteren op het perfecte systeem van de natuur in
feite een oproep was aan alle moslims. De rede is volgens Aḥmad Khān het instrument
waarmee wetenschap en technologie ontwikkeld kunnen worden. Maar de rede is ook het
middel waarmee men de realiteit in zijn geheel leert kennen, in het bijzonder het bestaan
van zichzelf en het bestaan van Allah.159
Volgens Aḥmad Khān vindt men in alle tot dan toe geschreven tafāsīr alleen
maar grammaticale en lexicografische feiten die in het licht van de historische context
van de openbaring waren geplaatst. Volgens hem stonden daar voor een groot deel
waardeloze discussies in, gebaseerd op niet-authentieke overleveringen en fabels. Hij
ging de principes van tafsir studeren en besloot daarna een tafsir te schrijven waarin hij
de moderne wetenschappen betrok. Volgens hem waren er geen contradicties tussen deze
wetenschappen en de principes van de Koran.160
Aḥmad Khān begon aan zijn Taḥrīr fī
uṣūl al- tafsir in 1879 en was nog niet klaar toen hij stierf in 1898. Deze tafsir wekte veel
weerstand op bij de moslimgeleerden en Aḥmad Khans naasten en vrienden. Hij kreeg
verschillende klachtbrieven toegezonden. Als antwoord daarop schreef hij een korte
verhandeling over de principes van de tafsir. Dit werd in 1982 gepubliceerd als al-Taḥrīr
fī uṣūl al- tafsir.
Andere geleerden in de negentiende eeuw die de wervelstorm van westerse
wetenschappen meemaakten hadden hetzelfde idee als hij. Zo waren Khayr al-Dīn Tūnisī
(gest. 1889), Rifāʿa al-Ṭahṭāwi (gest. 1871), Jamāl al-Dīn al-Afghānī (gest. 1897) en
158
idem,215-216 159
idem, p. 175 160
idem p. 165-167
61
Muḥammad ʿAbduh (gest. 1905) voorstanders van verandering, hervorming en
vernieuwing met inachtneming van westerse wetenschappen. In principe was dit de tijd
waarin de natuurwetenschappelijke tafsir ontstond. Hieruit zou later het project van het
natuurwetenschappelijke wonder van de Koran voortvloeien. Zo schreef in 1880 de
Egyptische natuurkundige Muḥammad b. Aḥmad al-Iskandarī, als een van de eersten een
natuurwetenschappelijke tafsir in Cairo.161
Rashīd Riḍā (gest. 1935), een leerling van
M. ʿAbduh, zette in de twintigste eeuw deze stroming voort. Wanneer men de Tafsir al-
manār162
van Rashīd Riḍā openslaat, dan leest men bijna bij elke vers over de natuur wat
natuurwetenschappelijk commentaar. Toch beweren deze exegeten nog niet dat de Koran
alle natuurwetenschappelijke inzichten bevat. Ook lijkt het niet op een poging om het
wonderbaarlijke karakter van de Koran aan te tonen. Hun doel moet daar ergens tussen in
gezocht worden. Het zijn meer tafsirs die in bepaalde mate passen bij de sociaal-
historische context van het toenmalige Egypte. Men merkt bij het bestuderen van deze
werken dat gebeurtenissen en wetenschappelijke inzichten uit de tijd van Rashīd Riẓa in
verband worden gebracht met de verzen.
Later begonnen andere islamitische geleerden zich te verdiepen in de
evolutietheorie en kwamen erachter dat bepaalde kanten van de evolutietheorie van
Darwin eigenlijk helemaal niet zo in strijd waren met de natuurwetenschap.163
Een
bekende moslimgeleerde die over de evolutietheorie en de islam schreef was Ḥusayn al-
Jisr (gest.1909) Hij schreef zo’n vijfentwintig boeken waaronder Al-risāla al-aḥmadiyya
fī ḥaqīqat al-diyāna al-islamiyya wa ḥaqīqat al-sharīʿa al-muḥammadiyya. Al-Jisr wilde
eigenlijke de evolutietheorie weerleggen maar toen hij een analyse van bepaalde
Koranverzen maakte, kwam hij erachter dat de Koran juist bepaalde kanten van de
evolutietheorie onderschrijft. Zo staan er verzen in de Koran die spreken over de
schepping van de mens en het universum in fasen.164
Een Libanese Shīʾitische geleerde
genaamd Islamī Madhhar (gest. 1962) schreef ook verschillende korte artikelen en hij
was ook de vertaler van Darwins Origin of Species.
161
Zie al-Iskandarī, Muhammad ibn Ahmad, Kashf al-asrār al-nūrāniyya al-qurʾāniyya fī mā yataʿallaqu
bi- al-ajrām al-samāwiyya wa-l-arḍiyyan wa-l-ḥayawānāt wa-l-nabāt wa-l-jawāhir al-maʿdiniyya,
Maktabat al-Wahba , Cairo 1180 162
Riḍā, Muḥammad Rashīd, Tafsīr al-Manār, Dār al-Maʿrifa, Beirut 1993 163
Iqbāl, Islam and science, p. 276 164
K. 23:14-17
62
De Turkse geleerde Badīʿuzzamān Saʿīd Nursī (gest. 1960) had ook enigszins
kennis van moderne wetenschappen en hij probeerde dit op een theologische manier te
combineren met de Koranverzen. Voor hem was er tussen de Koran en de moderne
natuurwetenschappen geen dissonantie. De Risāle-ī nūr165
werd later door zijn leerlingen
beschreven als een tafsir die de waarheden van de Koran aantoonde. Nursī verkondigt
het islamitische geloof op basis van de moderne natuurwetenschappen die hij herkent in
bepaalde Koranverzen. Hij leest de kosmische verzen van de Koran in het licht van de
moderne wetenschappen. Nursī was zich bewust van de discrepantie tussen de
traditionele kosmologie welke aangevoerd werd door de moslimfilosofen en sufi’s en de
wereldvisie van Newton. Hij stelt dat het doel van de Koran niet is om de geschiedenis
van de creatie te onderwijzen: veeleer de Koran was geopenbaard om de kennis van de
Maker te onderwijzen.166
De historische context van Nursī bepaalde ook grotendeels zijn tafsir. Hij wil
graag de verzen op een rationele manier uitleggen. Als men zijn tafsir van bepaalde
verzen leest, vraagt men zich echter af of dit wel rationeel is. Bijvoorbeeld het vers: En
we creëerden voor hen iets gelijks waar zij op rijden,167
duidt op de treinrails. En het
lichtvers duidt op elektriciteit en andere lichten en mysteries.168
Het wonder van de staf
van de Profeet Mohammad Mozes dat in de Koran genoemd wordt169
voorspelt de
ontwikkelingen van de moderne delftechnieken om belangrijke grondstoffen zoals olie,
mineraalwater en natuurlijke gas voor de moderne industrie te delven. Het noemen van
ijzer in de Koran170
, dat zacht was gemaakt voor David, is een teken dat ijzer een
belangrijk middel zal worden voor de industrie.171
Saʿīd Nursī’s wetenschappelijke uitleg
heeft veel Turkse studenten geïnspireerd. Zij zetten de wetenschappelijke tafsir van Nursī
voort met het leggen van een verband tussen de wetenschap en de Koran. In de 20e eeuw
165
De risāle-ī nūr is eigenlijk een collectie van teksten welke door Said Nursi in het geheim zijn
geschreven toen hij gevangen en in verbanning was. Deze teksten kunnen niet gezien worden als een tafsir
ʿilmī. Hij behandelt en legt wel verzen uit maar het is op zich geen tafsīr, zie Muzaffar Iqbal, Islam and
science, p. 271 166
Bedīʿuzzamān Said Nursi, Signs of Miraculousness, from the risāle-ī nūr Collection, Sozler
Publications A.S. Cagaloglu, Istanbul Turkey 2004, p. 255 167
K. 36:32 168
Bedīʿuzzamān Said Nursi, Words: on the nature and purpose of man, life and all things, Sozler
Publications A.S. Cagaloglu, Istanbul Turkey 2002, p.261 169
K. 2:60 170
K. 34:10 171
Nursi,Words, p.263
63
probeerden het wonder van de schepping te laten zien door een vergelijking te trekken
tussen de Koranverzen die over natuurfenomenen gaan en nieuwe wetenschappelijke
ontdekkingen. Elke nieuwe natuurwetenschappelijke ontdekking werd snel gezien als
weer een bewijs van het wonderbaarlijke karakter van de Koran.
De studenten van Saʿīd Nursī zochten spirituele ontwikkeling in een samenleving
waar religie onder aanval lag. De discours over islam en wetenschap was in Turkije dan
ook niet een rustige bezigheid. Soms was het een kwestie van leven en dood. De
spanningen bereikten een hoogtepunt in de helft van de twintigste eeuw. Er werden veel
bijeenkomsten gehouden door de Stichting voor Wetenschap en Onderzoek. Zij en de
pro-evolutionisten kwamen in een harde campagne tegen elkaar. Tientallen plaatselijke
bijeenkomsten voor en tegen de evolutietheorie werden er gehouden. De evolutionisten
zagen de Stichting voor Wetenschap en Onderzoek als een instelling van islamitische
fundamentalisten. Ze beweerden dat de beroemde schrijver Adnan Oktar, beter bekend
als Harun Yahya172
die zich tegen de evolutietheorie keerde en andere schrijvers in die
trend gesteund werden door de Stichting voor Wetenschap en Onderzoek. Harūn Yahya
werd voor zijn activiteiten verschillende keren gearresteerd.
Toch moet opgemerkt worden dat niet alle geleerden die schreven over moderne
wetenschappen en de Koran dezelfde expertise hadden. Er is al boven opgemerkt dat
sommige geleerden waaronder Ahmad Khan weinig expertise hadden op het gebied van
de taalkundige of wettelijke tafsir. De Egyptische geleerde Muṣṭafāʾ al-Rifāʿī (gest.) was
ook een van de eerste geleerden die het wonder van de Koran zagen in de wetenschap.
Echter, hij gaat juist heel diep in op de taal. Men bemerkt dat zijn specialisatie lag op
het gebied van de retoriek, eloquentie en stijl van de Koran en dat dit samengaat met
kennis van andere wetenschappen. Tevens benadrukt hij sterk de sociaal-historische
context van het wonder van de Koran. Hij stelt dat de uitleg van de exegeten over de
context van de openbaring van de Koran al een indicatie geeft van wat dit wonder nu
inhoudt. Volgens hem is de Koran wonderbaarlijk door zijn invloed op de mensheid. Dit
172
Op de website www.harunyahya.com is te lezen dat Harun Yahya bijna zijn hele leven heeft gewijd
aan het verklaren dat Allah bestaat en dat Hij de enige God is. Hij heeft vele werken geschreven tegen de
evolutietheorie, zoals Het evolutie bedrog. Hij organiseert vaak internationale bijeenkomsten in Europa en
Amerika om te laten zien dat de evolutietheorie bedrog is. Tevens heeft hij een aantal boeken geschreven
over de wonderen van Allah in zijn schepselen en heeft hij een boek geschreven over de wonderen van de
Koran .
64
wonder zal blijven bestaan zolang de Koran blijft bestaan.173
Rifāʿī geeft een beschrijving
van wat de taalsituatie op het Arabische schiereiland was in de tijd van de Profeet
Mohammad . Volgens Rifā ‘ī hadden de Arabieren een hoog niveau van taalpuurheid
bereikt in deze tijd. Nog nooit hadden de Arabieren in hun geschiedenis dit taalniveau
bereikt. Alles wat hieraan voorging was een ontwikkeling van deze taal. De Arabieren
hadden hun poëzie lang voor de opkomst van de Profeet Mohammad ontwikkeld en ze
hadden zich hierin getraind. Poëten kwamen voort, elk van hen was uniek in zijn tijd door
zijn welbespraaktheid, kunst en schoonheid in uitdrukking. Ieder van hen kon zich
uitdrukken in de poëzie. Aldus Rifāʿī, en zo noemt hij deze ontwikkelingen op het
Arabische schiereiland ook wel de vorming van een ‘taalstaat’. Alleen had het nog geen
koning totdat de Koran kwam.174
Hij merkt op dat iedereen die met inzicht onderzoek doet in de geschiedenis en de
literatuur van de Arabieren tot de conclusie komt dat alles wat aan de Koran voorging
wat betreft de taal een voorbereiding een ontwikkeling hiervoor was. Er was op de aarde
geen enkel land op het Arabische schiereiland na, waar de ‘opvoeding’ bestond uit de
taal.175
Echter, hij benadrukt dat de Koran niet is gekomen met iets dat de Arabieren niet
begrepen, of met iets waarvan zij de betekenis niet met hun inzicht konden omvatten.
Deze Koran was geen politiek handboek. al-Rifā‘ī benadrukt het taalwonder door te
stellen dat als deze Koran niet puur was of als zijn puurheid niet wonderbaarlijk was in
zijn samenstelling zoals die aan werd geopenbaard, dan had het de positie die het nu
heeft bij de Arabieren niet ingenomen. Dan was het een tekst zoals andere teksten
geweest. Ieder zou zijn eigen interpretatie hieraan gegeven hebben. Het zou een boek zijn
geworden met meerdere betekenissen, in plaats van een boek met vaststaande woorden
en structuur. “Zij zouden woord voor woord veranderd hebben, vers voor vers zonder dat
hun zielen zich verraad hadden gevoeld of dat hun geweten zou wroegen.”176
Het hoofdstuk over de natuurwetenschappen in al-Rifāʿi’s boek laat ook zien
welk niveau dat de moslimwetenschappers hadden bereikt in al-Rifāʿī’s tijd. In Europa
173
al-Rifā ‘ī, Muṣṭafāʾ Ṣādiq, I‘jāz al-Qur’ān wa balāghat al-nabawiyya, Dār al-Kutub al-‘ilmiyya,
Beiroet 2003, p.110 174
Idem, p. 111 175
Idem, p. 111 176
idem. p. 113
65
was dat namelijk de bloeiperiode van de industriële revolutie. Hij begint zijn betoog door
te stellen dat de Koran wonderbaarlijk is omdat mensen in verschillende tijdsperiodes
fouten kunnen maken in de tafsir, doordat ze niet beschikken over wetenschappelijke
instrumenten of omdat ze niet verder kunnen kijken dan de aarde en de sterrenhemel. Het
is de natuur zelf die de woorden van de Koran verklaart. Elke keer wanneer het
onderzoek vooruitgang boekt, wanneer de wetenschap zich ontwikkelt, wanneer er meer
ontdekkingen en uitvindingen worden gedaan, wanneer het onderzoeksmateriaal zich
meer ontwikkelt, komen natuurwetenschappelijke feiten in de Koran te voorschijn177
al-
Rifāʿī gebruikt voor zijn hoofdstuk over de wetenschap een boek met de titel Asrār al-
Qurʾān, dat is geschreven door de sterrenkundige al-Ghāzī Aḥmad Muhktār Bāshā. Dit
boek bestaat uit drie delen: ten eerste hoe de aarde en het leven is ontstaan; ten tweede
over de laatste dag of het einde van de aarde; ten derde over visies van vroegere en
modernere geleerden over de herleving van de natuur in het tegenwoordige leven.178
Zo
ziet men dat een geleerde die het taalkundige wonder onderschrijft niet expliciet een
ander wonderbaarlijk karakter van de Koran uitsluit. Sommige geleerden onderschrijven
daarom verschillende soorten gegevens waarin het wonderbaarlijke karakter van de
Koran tot uitdrukking komt.
Uit het bovenstaande is gebleken dat de Koran vanuit verschillende invalshoeken
bestudeerd werd in verschillende historische contexten. Hoe kan de Koran, een boek dat
volgens moslims nog steeds in de vorm wordt gereciteerd zoals deze was geopenbaard
aan de Profeet Mohammad in de zevende eeuw, vanuit verschillende perspectieven
worden bestudeerd? Is de Koran voor meerdere interpretaties vatbaar of is er sprake van
tegenstrijdige interpretatie. Hoe moet men een boek zien waarvan de interpretatie telkens
met de sociaal-historische context verschuift? De vraag van de interpretatie wordt in het
laatste hoofdstuk behandelt. Eerst zal er nog een blik worden geworpen op welke
ontwikkeling de natuurwetenschappelijke tafsir doormaakte in de postkoloniale periode.
177
Idem, p. 92 178
Idem , p. 94
66
2 Verdere ontwikkelingen op het gebied het van het natuurwetenschappelijk wonder van
de Koran
Na de koloniale periode ontwikkelde de natuurwetenschappen zich gestaag en
werden er steeds meer ontdekkingen gedaan op het gebied van de aardwetenschap en
kosmologie. Als antwoord hierop ontwikkelde de wetenschappelijke tafsir zich. De
nieuwe ontdekkingen die gedaan werden in het universum en op de aarde brachten voor
vele moslimgeleerden nieuwe inzichten in de Koran. Op de universiteiten van de
islamitische landen werd er steeds meer aandacht besteed aan de nieuwe ontdekkingen op
het gebied van de kosmologie. Verschillende westerse theorieën over het ontstaan en de
ontwikkeling van het universum werden hier bestudeerd. Moslimprofessoren van
verschillende wetenschapsbranches gingen zich meer en meer bezig houden met de tafsir
van de Koran. Het werd voor hen een vaststaand feit dat de ontdekkingen in de
natuurwetenschappen een vorm van het wonder van de Koran is.
Zo was de hedendaagse Egyptische natuurwetenschapper Aḥmad Ḥanafī iemand
die zich uitgebreid toelegde op de natuurwetenschappelijke tafsir. Hij maakte in zijn
boek over de natuurwetenschappelijke tafsir van de Koranverzen over het universum, al-
Tafsir al-‘ilmī li-l-āyāt al-kawniyya fī al-Qurʾān179
, een uitgebreide analyse van de
verzen in de Koran die volgens hem een bepaalde natuurwetenschappelijke inhoud
hebben. Ḥanafī bespreekt eerst uitgebreid bepaalde wetenschappelijke fenomenen in de
natuur, de mens of het universum. Daarna bespreekt hij de verzen van de Koran over een
bepaald onderwerp die volgens hem betrekking hebben op een bepaald wetenschappelijk
fenomeen. Ḥanafī’s boek is interessant omdat hij in zijn analyse van de Koran alle verzen
betrekt die gaan over een bepaald natuurfenomeen. Hij beweert dat sommige verzen in
de Koran in detail spreken over een bepaald natuurlijk fenomeen en andere verzen juist
globaal d.w.z. dat ze de details weglaten. De klassieke geleerden noemden dit ook tafsir
al-Qurʾān bi-l-qurʾān (de tafsir van de Koran d.m.v. de Koran) Volgens Ḥanafī heeft
deze tafsirmethodiek een functie. De verzen vullen elkaar aan en de geleerden kunnen
179
Ḥanafī, Aḥmad, al-Tafsīr al-‘ilmī li-l-āyāt al-kawniyya fī al-Qur’ān, Dār al-Ma‘ārif bi Miṣr
67
door hun kennis de juiste verzen over een bepaald onderwerp bij elkaar plaatsen. Het
uiteindelijke resultaat is dan een wetenschappelijke vinding die onbekend was in de tijd
van de Profeet Mohammad . Ḥanafī behandelt ook de taalkundige kant van de Koran.
Hij zoekt dan naar de exacte betekenis van het woord zoals die bekend is in het klassiek
Arabisch. Hij vergelijkt de tafsir van de klassieke exegeten met die van de moderne
exegeten. Een terugkerend patroon in de conclusies van Ḥanafī is dat bepaalde verzen
elkaar aanvullen, hierdoor komt men tot bepaalde bevindingen die in de tijd van de
Profeet Mohammad niet gekend konden zijn omdat toen nog niet de geavanceerde
technologische apparatuur bestond waarmee de ontdekkingen tegenwoordig gedaan
worden. De woorden in de Koran zijn precies de juiste woorden op juiste plaats
waardoor een hoogstaande retorische compositie te gecreëerd wordt en dit laat volgens
hem weer de onfeilbaarheid en wonderbaarlijkheid van de Koran zien. Door een ander
woord te plaatsen in het vers zou de betekenis veranderd worden. Het taalkundige
wonder en het natuurwetenschappelijke wonder verdwijnt dan. 180
Ḥanafī behoort echter niet tot degenen die de Koran zien als een wetenschappelijk
boek. Het is het wetboek van de islam en het laatste der hemelse boeken.181
De hemelse
boodschap daagt altijd de mensheid uit met zijn wonderen om te bewijzen dat de
boodschap echt van goddelijke origine is. Daarom vindt hij dat het wonder van de
Koran eeuwigdurend is om alle mensen in alle tijden uit te dagen. De vroegere Arabieren
zagen het wonder in de bijzondere taal van de Koran, verhalen over de oude Profeten en
voorspellingen over toekomstige gebeurtenissen.182
Het zal echter moeilijk zijn voor de
niet-Arabieren om het grootste wonder, het taalkundige wonder, te begrijpen. Voor hen
moet er een ander wonder zijn.
Ook Ḥanafī is van mening dat de Koran oproept om zijn tekenen te overpeinzen
en om te kijken naar alles wat geschapen is: Een gezegend boek dat naar jou is gezonden
zodat ze zijn tekenen kunnen overpeinzen en zodat de mensen met verstand kunnen
nadenken.183
Het overpeinzen van de tekenen in het universum waartoe de mens
herhaaldelijk wordt opgeroepen in de Koran betekent: de wetten van Allah zoals hij deze
180
idem, p. 211 181
idem, p. 15 182
idem, p. 17 183
K. 38: 29
68
heeft laten werken in het universum, aanschouwen, kijken naar Zijn manier van het
voortbrengen van de creatie, het regelen hiervan, het leiden hiervan naar de doelen
waarvoor ze zijn geschapen.184
4 De creatie van de hemelen en de aarde in het licht van de Koran
Hier zal een voorbeeld gegeven worden hoe Ḥanafī de schepping van de hemelen en de
aarde zoals die is weergegeven in de Koran verklaart in het licht van de moderne
natuurwetenschappen. Aangezien Ḥanafī de verzen en de uitleg hiervan heel uitgebreid
bespreekt zal ik me hier beperken tot een samenvatting van zijn bevindingen betreffende
de bouw van de hemelen en de manier hoe de hemelen met elkaar verbonden zijn.185
In sūrat Luqmān staat: Hij heeft de aarde geschapen zonder een steun (ʿamad ) die jullie
kunnen zien en hij heeft in de aarde stevige bergen gebracht zodat ze niet onder jullie zal
wankelen.186
In sūrat Raʿd staat: Hij is degene die de hemelen heeft opgeheven (rafaʿa) zonder een
steun die jullie kunnen zien. Toen zetelde Hij zich op de troon en Hij maakte de zon en de
maan dienstbaar. Allen lopen tot een bepaald tijdstip. Hij beheert de zaken. Hij
verduidelijkt de tekenen, misschien zullen jullie over de ontmoeting van jullie Heer
overtuigd worden.187
Commentaar van de klassieke geleerden
Ḥanafī geeft eerst de verklaring van de klassieke exegeten over de betekenis van de
woorden ‘umud of ‘amad (steunpilaren). De klassieke Korancommentator al-Rāghib
(gest.1108) vermeldt: ‘umud zijn steunpilaren van hout waarop de tent steunt, en het
werkwoord ‘amada betekent tegenhouden, ondersteunen. 188
Hij heeft de hemelen
geschapen met steunpilaren die jullie niet kunnen zien.: oftewel Hij heeft de hemelen
geschapen en gevormd met steunpilaren die men door hun natuur ( het is geen materie)
184
Ḥanafī, Tafsīr, p. 34 185
idem, p.240 186
K. 31: 10 187
K. 31: 2 188
Hanafi, Tafsīr, p. 242
69
niet kan zien. Dit wil zeggen dat de steunpilaren uit een materie bestaan die voor het zicht
verborgen zijn.
Commentaar op wat de klassieke exegeten hebben gezegd.
-De verbindende kracht waarmee de hemellichamen zijn gemaakt.
“Allah zegt: Hij heeft de hemelen geschapen zonder steunpilaren die jullie kunnen zien.
Scheppen betekent hier of voortbrengen volgens een doordachte bepaling. De
steunpilaren in de schepping op de aarde zijn de lichamen waarop haar delen rusten en
die elkaar verbinden. Oftewel het is het middel waarmee de lichamen verbonden zijn en
die het ervan weerhouden dat ze in elkaar zakken. “Zonder een kracht die jullie kunnen
zien” wil zeggen dat de Geprezene tussen de onderdelen van de hemelen steunpilaren
heeft aangebracht die je niet kunt zien met het blote oog. De steunpilaren bestaan niet uit
materie.189
“Allah heeft de hemelen opgeheven,” oftewel hij heeft de hemellichamen
bestaande uit planeten, manen en sterren boven elkaar opgeheven tijdens de
schepping.190
Vergelijking met de hedendaagse wetenschap
De wetenschappers wisten vroeger niet dat er een aantrekkingskracht aanwezig
was tussen de hemellichamen en de aarde, zoals de aantrekkingskracht tussen de aarde en
de lichamen boven de aarde. Pas aan het einde van de zeventiende eeuw en daarna
ontdekten de wetenschappers de aanwezigheid van de aantrekkingskracht tussen alle
hemellichamen en dat de aantrekkingskracht alle kleine en grote objecten, alle
hemellichamen en aardobjecten en alle clusters van hemellichamen verbindt. Volgens
Ḥanafī laat een kleine blik op wat de natuuwetenschap zegt over de aanwezigheid van de
aantrekkingskracht tussen alle lichamen ons zien dat dit volkomen, doch
verbazingwekkend, overeenkomt met wat de Koranische verzen ons zeggen. De koran is
de wetenschap met vele eeuwen voor geweest in zijn bevestiging van de aanwezigheid
van een algemene aantrekkingskracht tussen alle kleine en grote lichamen. 191
189
idem, p.247 190
idem, p. 258 191
idem, p, 262
70
Ḥanafī behandelt ook nog andere verzen waaronder het vers in surat al-Anbiyāʾ.
Hebben de ongelovigen niet gezien dat de hemelen en de aarde samengepakt waren. We
deden ze toen scheiden en brachten al dat wat leeft voort uit het water.192
In dit vers
wordt er volgens Ḥanafī een indicatie gedaan naar de oerknaltheorie.193
In het volgende
hoofdstuk wordt meer uitleg gegeven over deze oerknaltheorie. Ook al is Aḥmad Ḥanafī
bezig met een natuurwetenschappelijke uitleg en zou men verwachten dat de bevindingen
in het vers stabiel en onveranderbaar zijn, dat blijkt toch niet zo te zijn.
Volgens de hedendaagse Amīn Aḥsan Iṣlāḥī heeft de vers een andere betekenis.
Islāḥī treedt in de voetsporen van de vroegste en klassieke exegeten zoals Ibn ‘Abbās en
Ibn Kathīr die het vers interpreteerden als een sterk bewijs voor het monotheïsme en de
dag des oordeels. Volgens Iṣlāḥī trekt het vers de aandacht van de Arabieren, en wil het
zeggen dat ook al zijn de hemelen en de aarde dichtgesloten, in de zin dat er geen regen
valt en dat er geen vegetatie groeit op de grond, men opeens ziet dat de hemelen zich
openen en regen neerdaalt. De aarde die dood was wordt ineens levend door het
regenwater en laat zijn vegetatie ontspruiten. Het hele fenomeen is een duidelijke
indicatie van het bestaan van een hiernamaals. Hetgeen dat tot gisteren dood was wordt
vandaag weer levend.194
Uit het commentaar van Iṣlāḥī blijkt dat het vers vanuit
verschillende kanten uitgelegd kan worden. Dit betekent nog niet dat de verschillende
tafsirs elkaar weerspreken of dat ene uitleg de andere uitsluit. Hij beweert dat het vers
voor meerdere interpretaties vatbaar is.
Samenvatting
Het is duidelijk geworden dat toen de moslims in aanraking kwamen met de
moderne wetenschappen die vanuit Europa de islamitische wereld binnenkwamen de
moderne natuurwetenschappelijke tafsir is ontstaan. Het is belangrijk op te merken dat
het idee van de Koran als een natuurwetenschappelijk wonder is opgekomen samen met
de tafsir die rekening houdt met de moderne seculiere wetenschappen. In de klassieke
192
K. 21:30 193
Ḥanafī, Tafsīr, p. 200-238 194
Islaḥī, Amīn Aḥsan, Tadabbur-i Qur’ān, Lahore: Faran Foundation 2000, vol 4 p. 278
71
tafsirwerken lezen we niets van een ‘natuurwetenschappelijk wonder’ in de Koran.
Tijdens de koloniale periode en daarna ontwikkelde de wetenschap zich gestaag en
werden er steeds meer ontdekkingen gedaan op het gebied van de aardwetenschappen en
kosmologie. Als antwoord hierop ontwikkelde zich een tafsir die daarop inspeelde. De
nieuwe ontdekkingen die gedaan werden in het universum en op de aarde brachten voor
vele moslimgeleerden nieuwe inzichten in de Koran. Op de islamitische universiteiten
werd er steeds meer aandacht besteed aan de nieuwe ontdekkingen op het gebied van de
kosmologie. Verschillende westerse theorieën over het ontstaan en de ontwikkeling van
het universum werden bestudeerd. Moslimprofessoren van verschillende
wetenschapsgebieden gingen zich meer en meer bezig houden met de tafsir van de Koran.
Het is opmerkelijk dat in de 19e eeuw enkele exegeten een andere
natuurwetenschappelijke uitleg gaven aan de tekenverzen.
Tegenstanders en voorstanders van het natuurwetenschappelijk tafsir van de Koran
1 Tegenstanders van de tafsir ‘ ilmī
Al in de klassieke tijd waren er geleerden die een tafsir op basis van de inzichten
van seculiere wetenschappen in de Koran afwezen. Een van hen was de geleerde al-
Shāṭibī (gest. 1388)195
die deze pogingen als een vorm van bidʿa (innovatie) behandelde.
In zijn boek, al-Muwāfaqāt fī uṣūl al-sharīʿa zegt hij: “En onder hen zijn er die de
grenzen van de Koran overschrijden in hun beweringen over de Koran, door te zeggen
dat de Koran alle wetenschappen van de oude volken en de hedendaagse volkeren omvat
in branches zoals natuurkunde, geometrie, wiskunde, logica en taalkunde.” 196
195
al-Shaṭibī, Abū Isḥāq Ibrāhīm b. Mūsa al-Andalusī is een wetgeleerde die leefde in het islamitische
Granada. Hij staat bekend om zijn ijtihād op het gebied van uṣūl al-fiqh. 196
al-Dhahabī, Muḥammad Ḥusayn, al-Tafsīr wa-l-mufassirūn, Shirkat dār al-arqam b. abī al-arqam,
Beirut 1985 vol 2 p. 342. al-Shaṭibī, Abū Isḥāq Ibrāhīm b. Mūsa al-Andalusī , al-Muwāfaqāt fī uṣūl al-
sharīʿa, Dār al-maʿrifa, Beiroet, vol 2. p. 79
72
De meeste moderne geleerden die zich keren tegen het natuurwetenschappelijke
wonder dan wel tafsir van de Koran treden in de voetsporen van de klassieke geleerden
zoals al-Shāṭibī voor hun contra-argumentatie. Wanneer een geleerde uit de moderne tijd
het kritiek van een klassieke geleerde overneemt dan wordt dat taqlīd genoemd. Taqlīd
wordt in het algemeen afgewezen door de moslimgeleerden. De tijd en plaats veranderen
en de Koranexegeet moet hier rekening mee houden om te blijven ontwikkelen. De
Koranexegeet en hadithgeleerde Muḥammad Ḥusayn al-Dhahabī197
zegt in zijn werk over
de opkomst en ontwikkeling van de tafsir in de voetsporen van al-Shāṭibī dat de Koran
niet een verzamelwerk is van geneeskunde, astronomie, geometrie en chemiekunde, maar
een boek van leiding. Het is een goddelijke wetboek dat wettelijke bepalingen bevat over
wat verboden en wat toegestaan is.
Een ander argument van al-Dhahabī is: “Het is niet mogelijk dat de Koran
bepaalde wetenschappen bevat die de metgezellen van de Profeet Mohammad niet
hebben kunnen weten.”198
De reden die al-Dhahabī geeft is dat de Arabieren in de tijd
van de Profeet Mohammad weliswaar een beperkte hoeveelheid kennis hadden van de
astronomie, geneeskunde en natuurkunde, maar ze hadden niet het idee dat de Koran al
deze wetenschappen bevat. Men ziet namelijk geen metgezel van de Profeet Mohammad
die de Koran op een dergelijke manier uitlegde terwijl zij degenen waren die de meeste
kennis hadden van de Koran. Moet men zich hierbij voorstellen dat al-Dhahabī wil
zeggen dat de metgezellen kennis hadden van alle natuurwetenschappen die in de Koran
genoemd zijn?
De critici van het zoeken van seculiere wetenschappelijke inzichten in de Koran
verwijzen naar het vers: We hebben niets in het Boek genegeerd. 199
Ze stellen dat, ook
al betekent het woord farraṭa letterlijk negeren, veronachtzamen, het niet geïnterpreteerd
moet worden alsof de Koran alle wetenschappen over welke dingen dan ook bevat.
Daarna merkt al-Dhahabī op dat degenen die dit beweren moeten weten dat de Koran te
verheven is om dit soort verantwoordelijkheden op zich te nemen en ze moeten deze
methode van tafsir vermijden. Hun doel daarmee is alleen om aan te tonen dat de Koran
197
al-Tafsīr wa-l-mufassirūn is een gedetailleerde studie die een compacte weergave biedt van de
opkomst van de tafsir vanaf de tijd van de Profeet Mohammad tot aan de moderne tijd, inclusief een
analyse van een aantal tafsirgenres. 198
al-Dhahabī, al-Tafsīr, vol 2 p. 342 199
K. 6:38
73
een natuurwetenschappelijk wonder bevat. Volgens al-Dhahabī is het feit dat de Koran
geen enkel vers bevat dat overeenkomt met een werkelijke wetenschappelijke ontdekking
genoeg als tegenargument. Het is wel mogelijk dat er een harmonie bestaat tussen
bepaalde verzen in de Koran en wat men van de natuur weet. Volgens al-Dhahabī
beschuldigen de aanhangers van de wetenschappelijke tafsir de metgezellen en hun
opvolgers ervan dat ze de werkelijke betekenis van bepaalde verzen in de Koran niet
wisten, omdat ze niets wisten van de nieuwe wetenschappen.200
al-Dhahabī verklaart de
onwetendheid van sommige metgezellen door te stellen dat de Profeet Mohammad niet
alle verzen van de Koran heeft uitgelegd en dat er in de Koran verzen staan waarvan
alleen Allah de betekenis kent.201
Daarnaast zouden de metgezellen ook verschillen in
hun uitleg van de Koran202
Mustanṣir Mir 203
ziet de claim van een natuurwetenschappelijke gehalte in de
Koran als een principiële fout. Het thema van het wonder van de Koran heeft generaties
van moslimgeleerden gefascineerd en er zijn veel boeken over geschreven. Maar hij
veronderstelt dat degenen die twijfelen aan de goddelijkheid van de Koran moeten ingaan
op de eerste uitdaging die de Koran deed aan de mensen, deze betrof de taal. Toen het
onmogelijk was voor hen om iets te brengen wat gelijk was aan de Koran ging volgens
Mir ook het hoofdstuk van het wetenschappelijk wonder voorgoed dicht. Het is niet
nodig om het weer te openen in elke generatie.204
Dit is ook het standpunt van al-Dhahabī en hij noemt ook nog andere geleerden
die de natuurwetenschappelijke tafsir hebben afgewezen. Bijvoorbeeld de Egyptische
intellectueel Sayyid Quṭb (gest. 1966) die in de gevangenis de tafsir Fī ẓilāl al-qurʿān
heeft geschreven zegt over het vers: Hij is degene die de hemelen en de aarde heeft
geschapen in zes dagen terwijl zijn troon boven het water was, zodat hij jullie op de proef
kan stellen (om te zien) wie van jullie de beste daden doet. Als je zegt jullie zullen
opgewekt worden na de dood, dan zeggen de ongelovigen dat is slechts duidelijke
200
al-Dhahabi, al-Tafsīr, vol. 3 , p. 351 201
idem, p. 38 202
idem, p. 42 203
Muntaṣir Mir is hoogleraar islamstudies aan de Youngstown State University in Ohio 204
Muntaṣir Mir, « Scientific exegesis-a viable poject ? » In Islam and Science, summer 2004 zie
www.findarticles .com
74
tovenarij205
Allah maakt duidelijk dat het water was maar hoe dit water in zijn werkelijke
vorm was, hoe de troon daarboven stond en in welke situatie men zich dit moet
voorstellen, is een zaak die onduidelijk is voor de mensen en daar kan verder ook niet
over gepraat worden.206
Daarna maakt Quṭb duidelijk dat het niet past bij de exegeet die
zijn grenzen kent om iets aan de tekst van het vers toe te voegen. Het is ook niet aan ons
om in de Koran waarheden te zoeken van de ‘natuurwetenschap,’ ook al zou de betekenis
van het vers overeenkomen met een wetenschappelijke visie. De wetenschappelijke visies
zijn volgens Quṭb altijd blootgesteld aan verandering. Hij meent dat elke keer als de
wetenschappers weer een nieuwe theorie hebben gevonden en deze analyseren dan blijkt
voor hen dat het dicht bij de tafsir van vroeger komt. Zo merkt Quṭb op dat de Koran
waarachtig is en volgens hem maakt het dan niet uit of de natuurwetenschap overeenkomt
met bepaalde verzen in de Koran. Hij wil hiermee zeggen dat de moslims in elk geval
geloven dat de Koran waarheid is. Ze hebben geen ‘natuurwetenschappelijk wonder’
nodig om dit bewijzen. Tevens vindt Quṭb dat overeenkomsten zoeken tussen de
natuurwetenschap en de Koran een vernedering is voor de oprechtheid van het geloof aan
deze Koran.207
Andere tegenstanders van het wetenschappelijke wonder zijn o.a. Maḥmūd
Shaltūt, Muḥammad Muṣṭafā al-Marāghī en Amīn al-Khūli. Ze treden bij hun
argumentatie allemaal in de voetsporen van al-Shaṭibī en hun belangrijkste argumenten
tegen de natuurwetenschappelijke tafsir hebben betrekking op de lexicologie, de filologie,
de theologie en de logica. Sommigen onder hen beweren dat het een vorm van
tekstmanipulatie is. Oftewel er wordt een verkeerde betekenis gegeven aan de verzen, de
betekenis wordt verdraaid of gemanipuleerd zodat ze overeenkomen met wat de
seculiere wetenschappers zeggen. Hieronder zal eerst deze kwestie behandelt worden en
daarna zullen hun andere argumenten kritisch onder de loep worden genomen.
In het verleden hebben talloze geleerden op het gebied van verschillende
tafsirgenres bepaalde verzen geïnterpreteerd zodat de betekenis overeenkwam met hun
eigen religieuze of politieke bedoelingen.208
De vraag is of de hedendaagse geleerden ook
205
K. 11 :7 206
Sayyid Quṭb, Fī ḍilāl al-Qurʾān, Dār al-Rushūq, Cairo 1981 vol. 4 p. 1857 207
idem. vol. 4 p. 1858 208
Zie al-Dhahabi’s al-Tafsīr wa -l-mufassirūn voor een discussie over dit fenomeen
75
een bepaalde interpretatieve methode hebben ontwikkeld om zo te laten zien dat er in de
Koran daadwerkelijk moderne seculiere wetenschappelijke inzichten staan? Dat kan door
een eigen uitleg te geven aan de verzen, waardoor het lijkt alsof het verzen
wetenschappelijke kennis inhouden of door de verzen interpretatief te manipuleren. Een
vergelijking maken tussen de uitleg van de vroegste tafsirwerken en de uitleg van de
moderne geleerden en dan te kijken wat de seculiere wetenschappen zeggen is de moeite
waard. De vroegste exegeten zoals al-Ṭabari benaderden de Koranverzen taalkundig en
betrok wat er toen van de Profeet Mohammad en zijn metgezellen was overgeleverd in
de aḥādīth, akhbār of āthār.
Als men de argumenten van de tegenstanders van het idee van het
natuurwetenschappelijk wonder overweegt dan blijkt dat hun argumentatie hoofdzakelijk
gaat over interpretatie. Hoe interpreteert men de desbetreffende verzen? Daarom wijzen
bepaalde moderne geleerden het wetenschappelijk wonder van de Koran af met het
argument dat het natuurwetenschappelijk wonder gebaseerd is op een misinterpretatie
(al-taʾwīl al-bātil) Ze verwijzen hiervoor naar wat de klassieke geleerden hebben
geschreven over de doctrine van misinterpretatie. Er zal wat inzicht geboden worden
wat Ibn al-Qayyim verstaat onder (al-taʾwīl al-bātil). Hij heeft vastgesteld dat er een
bepaalde vorm van taʾwīl toegestaan is en dat andere vormen verkeerd zijn. Volgens Ibn
al-Qayyim is dat in eerste instantie gedaan om het traditionele islamitisch geloofscredo te
beschermen tegen bepaalde afdwalingen en misinterpretaties. Volgens hem heeft deze
verkeerde taʾwīl zich voorgedaan in de heilige geschriften van de andere religies.209
En
zo zouden er door een gelijksoortige verkeerde taʾwīl van de Koran binnen de islam
groeperingen zijn ontstaan zoals de filosofen, en de speculatieve theologen.210
Wat houdt
die taʾwīl die niet toegestaan is in? Kan men woorden van de Koran zelf interpreteren
zoals men dat zelf wil? En waarom zijn er dan toch moderne geleerden die al-taʾwīl al-
bāṭil (verkeerde interpretatie) afwijzen maar desondanks achter het idee
natuurwetenschappelijke wonder staan?
Men kan stellen dat de Profeet Mohammad bepaalde verzen heeft uitgelegd en
bepaalde verzen niet, maar traditioneel gezien hebben de metgezellen van de Profeet
209
al-Jawziyya, Abī Bakr b. Ayūb b. Saʿd, b. al-Qayyim, al-Ṣawāʿiq al-mursalā ʿalā al-jahmiyya wa al-
muʿṭṭila, Dār al- ʿAṣima Riyāḍ 1986, vol 1 p. 355-356 210
idem, vol 1 p. 310
76
Mohammad zoals Ibn ‘Abbās wel een bepaalde uitleg gegeven aan de verzen die over
de natuur gaan die niet overeenkomt met de hedendaagse uitleg die
natuurwetenschappelijke inzichten in de Koran bevestigd. Het is uiteraard niet zeker of
de uitspraken die aan Ibn ʿAbbās zijn toegeschreven daadwerkelijk van hem afkomen. In
de tafsirs zijn de asānīd (overleveringsketens) die teruggaan tot Ibn ʿAbbās meestal ḍaʿ
īf (zwak).
Ibn al-Qayyim gaat in zijn zevendelig werk al-Ṣawāʿiq al-mursala ʿalā al-
jahmiyya wa-l-muʿaṭṭila uitgebreid in op de problemen die naar voren komen door
misinterpretatie. Hij begint met te verklaren wat taʾwīl nu precies betekent en zegt dat
taʾwīl afkomt van het werkwoord awwala wat zoiets betekent als maken, terugbrengen
tot. 211
Ibn al-Qayyim zegt dat de taalkundige al-Jawharī tafsir uitlegt als: ma juʾawilū
ilayhi shay. Oftewel tafsir betekent iets brengen tot, iets maken tot. In de Koran staan
verschillende verzen waarin taʾwīl genoemd wordt. Naargelang de context heeft het
woord taʾwīl telkens een bepaalde betekenis, maar uiteindelijk hebben al deze
betekenissen een zelfde kernbetekenis. Zo wordt het resultaat of de uitkomst van iets ook
taʾwīl genoemd zoals in de Koran staat: Als jullie het oneens zijn over iets breng het dan
bij Allah en zijn Profeet Mohammad als jullie geloven in Allah en de laatste dag. Dat is
beter en een beste taʾwīl212
(resultaat, uitkomst ).
Het betekent ook de werkelijke inhoud of betekenis van iets.
Wachten zij alleen op de taʾwīl (de werkelijke betekenis). De dag dat zijn taʾwīl
(werkelijke betekenis) wordt bekend gemaakt zeggen degenen die het voorheen vergeten
waren: “o, onze profeten zijn met de waarheid gekomen.”213
Met de bekendmaking van
de taʾwīl wordt hier bedoeld dat bekend gemaakt wordt wat de profeten hebben gezegd
over de dag des oordeels, dus het verdrag, het hellevuur en het paradijs.214
Ook de uitleg van dromen wordt taʾwīl genoemd. De uitleg van dromen, dat is de
verklaring van een droom oftewel de uitkomst van een droom, zoals Jozef tegen zijn
211
idem, vol. 1 p.175 212
K. 4:59 213
K. 7:53 214
Ibn al-Qayyim, al-Ṣawāʿiq, p. 175
77
vader zei: O vader dit is de verklaring (taʾwīl ) van mijn vroegere droom .215
Oftewel de
ware betekenis, de uiteindelijke uitkomst van de droom. Een onbekend doel of een
essentiële wijsheid achter een bepaalde daad wordt ook taʾwīl genoemd omdat het een
verklaring is van het doel van de dader. Dat is de bedoeling van zijn daad die niet
achterhaald kan worden door iemands inzicht. Dit komt in de Koran naar voren in wat al-
Khidr zei tegen Mozes toen hij de wijsheid verklaarde achter het lek maken van de boot,
het doden van de jongen, en het herstellen van de muur waar geen beloning tegenover
stond: Ik zal je vertellen over de taʾwīl (het doel achter mijn daden) waar jij het geduld
niet voor kon opbrengen.216
Toen hij aan hem het achterliggende doel verklaard had, dus
wat de uiteindelijke uitkomst vormde zei hij: dat is de taʾwīl (de achterliggende
betekenis) waar jij het geduld niet voor kon opbrengen.217
Dus taʾwīl in de Koran betekent dat de werkelijke betekenis van een woord aan
dat woord gegeven wordt. Dat is de uiterlijke werkelijkheid ervan. Ibn al-Qayyim wil
hiermee duidelijk maken dat in welke context het woordje taʾwīl ook wordt gebruikt, het
altijd wil zeggen dat de werkelijke betekenis van een woord bekend wordt gemaakt,
d.w.z. de betekenis zoals die luidt in het Arabische fuṣḥā waarmee de Arabieren bekend
zijn. Als dat niet zo is dan is het liegen over een betekenis. Deze werkelijke betekenis kan
naar voren komen door de betekenis van een woord te verduidelijken, maar ook door een
gebeurtenis die de betekenis van een zin of spreuk verklaart, of door een toekomstige
voorspelling die uitkomt.
Ibn al-Qayyim gaat hier nog in op de taʾwīl van de exegeten, de wetgeleerden en
de ḥadīthexperts. Zij bedoelen met het woord de betekenis van een woord en de
verduidelijking. Ibn al-Qayyim citeert van de klassieke Koranexegeet al-Ṭabarī: “ta’wīl
is wat Allah zei dat het zo en zo is.” al-Ṭabarī bedoelt hiermee de tafsir. De vader van
een van de wetscholen Aḥmad Ibn Ḥanbal zei in zijn weerlegging van de islamitische
sekte al-Jahmiyya: “Fī mā ta’awwaltahu fī al-qur’ān ‘alā ghayri ta’wīlihi” (over wat je
in de Koran verkeerd hebt geïnterpreteerd.) Hij wil hiermee zeggen dat de Jahmī de
eigenlijke betekenis niet heeft gegeven, maar een valse betekenis. Hij wees daarmee de
interpretatie die deze groepering gaf af. Taʾwīl betekent dat men de juiste betekenis
215
K: 12:100 216
K. 18: 78 217
K. 18:82
78
begrijpt, dat het verstand die kan verwerken. Dit komt naar voren wanneer de eigenlijke
betekenis naar voren komt in het uiterlijk van het woord.218
Als men over de woorden van Ibn al-Qayyim nadenkt dan kan men nader tot
inzicht komen in het idee van het natuurwetenschappelijk wonder en waar het probleem
zich bevind bij geleerden in de moderne tijd die het met elkaar oneens zijn over het idee
van het natuurwetenschappelijk wonder. Er zijn geleerden die het idee van het
natuurwetenschappelijk wonder als ‘verkeerde’ ta’wīl afwijzen. De vraag die zich men
dan kan stellen is: komt het idee van het natuurwetenschappelijk wonder overeen met de
taʿwīl-methode die de meeste moslimgeleerden als juist beschouwen? Door middel van
het vergelijken van de moderne natuurwetenschappelijke tafsir met de traditionele tafsir
kan gezien worden of er sprake is van een ‘verkeerde’ taʾwīl naar hun maatstaven. Maar
zelfs als dat het geval zou zijn, wil het dan meteen zeggen dat de vroegere exegeten er
naast zaten als ze een bepaalde vers op een bepaalde manier uitlegden die niet
overeenkomt met de hedendaagse wetenschap, of omgekeerd? Dat hoeft niet.
Verschillen in de tafsir hoeven niet met elkaar in strijd te zijn, het kunnen andere
uitlegvarianten zijn die ook correct zijn. Het is dan juist een verrijking van wat het vers
wil zeggen. Dit verschijnsel van meerdere betekenisvarianten (taʿaddud al-maʿānī) is iets
wat vaak voorkomt in de Korantafsir. De verzen zijn soms voor meerdere interpretaties
vatbaar. In ieder geval zal hieronder een vergelijking gemaakt worden tussen de
hedendaagse ‘natuurwetenschappelijke’ tafsir en de traditionele tafsir om te zien of er in
de moderne tijd sprake is van een misinterpretatie van de verzen met een
natuurwetenschappelijke inhoud. Hierbij wordt er teruggegaan naar de oorspronkelijke
betekenis van het woord en kan er inzicht geboden worden in hoe er werd omgegaan door
traditionele en hedendaagse exegeten met moeilijke woorden in de Koran. Door deze
vergelijking te maken kan men zien of er inderdaad verschillen zijn in de uitleg.
Vergelijking van de traditionele tafsir met de moderne natuurwetenschappelijke tafsir
Men ziet dus dat de wetenschappelijke tafsir niet door alle moslimgeleerden met open
armen wordt ontvangen. Maar wat houdt deze wetenschappelijke tafsir nu precies in en
218
Ibn al-Qayyim, al-Ṣawā‘iq, vol. 1 pag. 175-178
79
hoe gaat een exegeet te werk met de Koranverzen? Hoe wordt het wetenschappelijk
wonder geput uit de Koran en in hoeverre zijn de resultaten wetenschappelijk plausibel?
Ahmad Hanafî is iemand die zich zeer uitgebreid heeft toegewijd aan de
wetenschappelijke tafsir. Hij maakte in zijn boek over de wetenschappelijke tafsir van de
Koranische tekenverzen over het universum al-Tafsîr al-‘ilmî lilâyât al-kawniyyia fî al-
Qur’ân219
een uitgebreide analyse van de verzen in de Koran die een bepaalde
natuurwetenschappelijke inhoud hebben. Hanafī bespreekt eerst uitgebreid bepaalde
wetenschappelijke fenomenen in de natuur, de mens of het universum. Daarna
bespreekt hij de verzen van de Koran over een bepaald onderwerp die betrekking hebben
op een bepaalde wetenschappelijke fenomeen. Hanafī’s methode is interessant omdat
hij in zijn analyse van de Koran alle verzen neemt over een bepaald
natuurwetenschappelijk fenomeen. Hij beweert dat sommige verzen in de Koran in
detail spreken over een bepaald natuurlijk fenomeen en andere verzen juist globaal en
de details weg worden gelaten. Volgens Hanafī heeft dit een functie. De tekenverzen
vullen elkaar aan en de geleerden kunnen door hun kennis de juiste verzen over een
bepaald onderwerp bij elkaar plaatsen. Het uiteindelijke resultaat is dan een
wetenschappelijke bevinding die absoluut onbekend was in de tijd van de Profeet
Mohammad . Hanafī behandelt ook de taalkundige kant van de Koran. Hij zoekt dan
naar de exacte betekenis van het woord zoals deze bekend is in het klassieke Arabische.
Hij vergelijkt de tafsir van de klassieke exegeten met de moderne tafsir. Een
terugkerende patroon in de conclusies van Hanafī is dat bepaalde verzen elkaar
aanvullen, hierdoor komt men tot bepaalde wetenschappelijke bevindingen die in de tijd
van de Profeet Mohammad niet onbekend waren. Sommige woorden in de Koran laten
het toe om meerdere betekenissen te hebben en andere woorden in de Koran kunnen
juist niet door andere woorden vervangen worden. Het zijn precies de juiste woorden in
de vers en dit laat weer de onfeilbaarheid en wonderbaarlijkheid van de Koran zien. Door
een ander woord te plaatsen in de vers de klopt de betekenis niet meer, vervalt het
taalkundig wonder en het wetenschappelijk wonder.220
219
Ahmed Hanafi, al-Tafsîr al-‘ilmî lilâyât al-kawniyya fîî al-Qur’ân, Dâr al-Ma‘ârif bi Masr, 220
idem, p. 211
80
Echter, Ḥanafī en andere exegeten zeggen niet dat de Koran een
wetenschappelijk boek is. Het is het wetboek van de islam en het laatste der hemelse
boeken.221
De hemelse boodschap daagt altijd de mensheid uit met zijn wonderen om te
bewijzen dat de boodschap echt van Goddelijke origine is. Omdat de Koran het laatste
Goddelijke boek is moet zijn wonder ook eeuwigdurend zijn om alle mens in alle tijden
uit te dagen. De vroegere Arabieren zagen het wonder in de bijzondere taal van de
Koran, verhalen over de oude Profeten en voorspellingen over toekomstige
gebeurtenissen.222
Het zal moeilijk zijn voor de niet-Arabieren om het grootste wonder,
het taalkundig wonder, te begrijpen. Voor hen moet er een ander wonder zijn.
Om het wonder over te brengen aan de mensheid zijn er in de Koran ook
richtlijnen: Roep op tot de weg van jouw Heer met wijsheid en de goede oproep en
discussieer met hen alleen op de juiste manier. Jouw Heer weet het best wie er van het
Pad is afgedwaald en Hij weet het best wie er geleid wordt.223
Een aspect hiervan is dat
de Koran oproept om zijn tekenen te overpeinzen en om te kijken naar alles dat
geschapen is: Een gezegend boek dat naar jouw is gezonden zodat ze zijn tekenen kunnen
overpeinzen en zodat de mensen met verstand kunnen nadenken.224
Het overpeinzen van
de tekenen in het universum zoals de mens daartoe herhaaldelijk wordt opgeroepen in de
Koran. Oftewel de wetten van God zoals hij deze heeft laten werken in het universum,
aanschouwen. Het kijken naar Zijn manier van het voortbrengen van de creatie, het
regelen hiervan, het leiden hiervan naar de doelen waarvoor ze zijn geschapen.225
De creatie van hemelen en de aarde
Hier zal Hanafî de creatie van de hemelen en de aarde behandelen zoals deze staat
weergegeven in de Koran. Daarna zal hij dit vergelijken met wat de wetenschap ons
vandaag vertelt hierover. Aangezien Hanafî de verzen en de uitleg hiervan heel
uitgebreid bespreekt zal ik me hier beperken tot een samenvatting over de bevindingen
van Hanafî betreffende
221
idem, p. 15 222
idem, p. 17 223
224
225
hanafi, p. 34
81
de bouw van de hemelen met kracht en de manier hoe de hemelen met elkaar verbonden
zijn.226
In sūrat Luqmān staat: Hij heeft de aarde geschapen zonder een kracht die jullie kunnen
zien en hij heeft in de aarde stevige bergen gebracht zodat ze niet onder jullie zal
wankelen.227
In sūrat al-Rad staat: Hij is degene die de hemelen heeft opgeheven zonder een kracht die
jullie kunnen zien. Toen zetelde Hij zich op de troon en Hij maakte de zon en de maan
dienstbaar. Allen lopen tot een bepaalde tijdstip. Hij beheert de zaken. Hij verduidelijkt
de tekenen, misschien zullen jullie over de ontmoeting van jullie Heer overtuigd
worden.228
De verklaring van de klassieke exegeten
De betekenis van de woorden. ‘umud of ‘amad (steunpilaren). Râġib vermelde: ‘umud
zijn steunpilaren van hout waarop de tent steunt. En ‘amadat betekent tegenhouden,
ondersteunen. Iets tegenhouden of steun bieden.229
Hij heeft de hemelen geschapen
zonder steunpilaren die jullie kunnen zien.: oftewel Hij heeft de hemelen geschapen en
gevormd met steunpilaren die men door hun natuur ( het is geen materie) niet kan zien.
Het wil niet zeggen dat de steunpilaren uit een materie bestaan die voor het zicht
verborgen zijn. Daarin komt de kracht van God niet naar voren.
Rafa‘a betekent iets opheffen boven iets anders. Falak betekent volgens Zamagsharî
alles wat cirkelvormig is op de aarde of ergens anders is. Yumsiku betekent vasthouden.
Tazûl betekent volgens al-Râgib: wijkt af van zijn weg. In amsakahumâ: In is
ontkennend in de betekenis van ze worden niet vastgehouden.230
Commentaar op wat de klassieke exegeten hebben gezegd.
-De verbindende kracht waarmee de hemellichamen zijn gemaakt.
226
idem, p.240 227
Koran, Luqman, vers 10 228
idem, vers 2 229
Hanafi, Tafsîr ‘ ilmî, p. 242 230
idem, p 242
82
God zegt: Hij heeft de hemelen geschapen zonder steunpilaren die jullie kunnen zien.
Scheppen betekent hier bepalen of voortbrengen volgens een bepaling. De steunpilaren in
de schepping op de aarde zijn de lichamen waarop haar delen rusten en die elkaar
verbinden. Oftewel het is het middel waarmee de lichamen verbonden zijn en die het
ervan weerhouden dat ze in elkaar zakken. Zonder een kracht die jullie kunnen zien wil
zeggen dat de Geprezene tussen de onderdelen van de hemelen steunpilaren heeft
aangebracht die je niet kunt zien met het blote oog. De steunpilaren bestaan niet uit
materie.231
God heeft de hemelen opgeheven oftewel hij heeft zijn hemellichamen
bestaande uit planeten, manen en sterren boven elkaar opgeheven tijdens de schepping.
Elke soort is geschapen vanuit een bepaalde soort met een steunpilaar van kracht die het
verheft. Deze steunpilaar is voortgekomen uit de bewegingskracht.232
Vergelijking met de hedendaagse wetenschap
De wetenschappelijke onderzoekers wisten vroeger niet dat er een
aantrekkingskracht aanwezig was tussen de hemellichamen en de aarde, zoals de
aantrekkingskracht tussen de aarde en de lichamen boven de aarde. Pas aan het einde van
de zeventiende eeuw en daarna ontdekten de wetenschappers de aanwezigheid van de
aantrekkingskracht tussen alle hemellichamen en dat de aantrekkingskracht alle kleine
en grote objecten, alle hemellichamen en aardobjecten en alle clusters van
hemellichamen verbindt. Een kleine blik op wat de wetenschap zegt over de
aanwezigheid van de aantrekkingskracht tussen alle lichamen laat ons zien dat dit
volkomen, doch verbazingwekkend, overeenkomt met wat de Koranische verzen ons
zeggen. De koran is de wetenschap met vele eeuwen voor geweest in zijn bevestiging
van de aanwezigheid van een algemene aantrekkingskracht tussen alle kleine en grote
lichamen. 233
Hanafī behandelt ook nog andere verzen waaronder de vers in surat al-Anbiyyā´.
Hebben de ongelovigen niet gezien dat de hemelen en de aarde samengepakt waren. We
deden ze toen scheiden en brachten al dat wat leeft voort uit het water.234
In dit vers
231
idem, p.247 232
idem, p. 258 233
idem, p, 262 234
Sûrat al-Anbiâ vers 30
83
wordt er volgens Hanafi een indicatie gedaan naar de oerknaltheorie.235
Echter volgens
Amīn Asan Islahi duidt de context van de vers op een hele andere interpretatie. Islahi
treedt in de voetsporen van de vroegste en klassieke exegeten zoals Ibn ‘Abbâs en Ibn
Kathîr die het vers interpreteerden als een sterk bewijs voor monotheïsme en de dag des
oordeels. Volgens Islahi, trekt het vers de aandacht van de geadresseerde Arabieren, en
wil het zeggen dat ook al zijn de hemelen en de aarde dichtgesloten, in de zin dat er geen
regen valt en dat er geen vegetatie groeit op de grond, men ziet opeens dat de hemelen
zich openen en regen doet neerdalen. De aarde die dood was wordt ineens levend door
het regenwater en laat zijn vegetatie ontspruiten. Het hele fenomeen geeft een duidelijke
indicatie voor een bewijs van het bestaan van een hiernamaals. Hetgeen dat tot gisteren
dood was wordt vandaag weer levend.236
De schepping, de uitdijing en het einde de van het universum
De schepping
ن ٱلمآء ماوات وٱألرض كانتا رتقا ففتقناهما وجعلنا م ين كفروا أن ٱلس نون أولم ير ٱلذ كل شيء حي أفال يؤم
Hebben de ongelovigen dan niet gezien dat de hemelen en de aarde een massa waren, we
deden ze toen scheiden en brachten uit het water al het geen dat leeft voort. Zullen ze dan
niet geloven.?237
De ontwikkeling en uitdijing
عون مآء بنيناها ب أيد وإ نا لموس وٱلس
En de hemelen hebben we met kracht gebouwd en zeker zijn Wij de voortdurende
verruimers uitdeiers .238
Het einde de schepping
يده وعدا علينآ إ نا ك ل خلق نع ل ل لكتب كما بدأنآ أو مآء كطي ٱلسج ل ين يوم نطو ي ٱلس نا فاع
235
Hanafi, Tafsir ‘ilmi, p. 200-238 236
Islahi, Amin Ahsan, Tadabbur-i Qur’ân . 9 vol. Lahore: Faran Foundation 2000, vol 4 p. 278-9 237
K. 21:30 238
K. 51:47
84
De dag dat Wij de hemel zullen oprollen, ( inklappen) zoals wij een rol van een
perkament oprollen (inklappen). Zoals We de eerste schepping zijn begonnen zullen we
hem herleiden. Dat is een gelofte van ons die We zeker zullen nakomen.239
Het begin
Hebben de ongelovigen dan niet gezien dat de hemelen en de aarde een massa waren, We
deden ze toen scheiden en brachten uit het water al het geen dat leeft voort. Zullen ze dan
niet geloven?240
al-Ṭabarī en andere traditionele exegeten over de schepping van het universum.
“De meest Geprezene zegt hier: hebben degenen die ongelovig zijn in Allah niet
met de ogen van hun hart gezien en geweten dat de hemelen en de aarde samengepakt
waren, oftewel er zat geen ruimte tussen, ze waren aaneengehecht. Zo wordt ook wel
gezegd dat iemand het losse vast heeft gehecht. Dus de hemelen en de aarde waren een
massa waarin geen ruimte tussen zat.”241
Dit is ook wat de andere traditionele exegeten
zeggen. Zij ontlenen hun tafsir aan Ibn ʿAbbās (gest. 687) en Qatāda (gest. 726):“We
deden ze toen beiden splitsen oftewel we braken ze open, brachten daar tussen ruimte
(farajnāhumā). Faraj is ruimte, opening.” al-Ṭabarī zegt dat de exegeten verschillende
visies hadden over de betekenis van wat Allah toeschreef aan de hemelen en de aarde als
zijnde een massa en hoe deze massa was en wat men onder het splitsten moet verstaan.
Sommigen onder hen zeiden dat de hemelen en de aarde een vast geheel waren en Allah
deed ze toen splitsen met lucht. Zowel al-Ṭabarī als andere exegeten leveren over wat Ibn
ʿAbbās zei over: Hebben de ongelovigen dan niet gezien dat de hemelen en de aarde een
massa waren. We deden ze toen scheiden en brachten uit het water al het geen dat leeft
voort. Zullen ze dan niet geloven. Hij zei: “ze waren aaneengehecht. Hij verhief toen de
hemel en plaatste de aarde.” Volgens al-Daḥḥāk zou Ibn ʿAbbās ook nog gezegd hebben
dat het een vaste massa was, waarna Allah het deed scheiden. al-Ḥasan en Qatāda zeiden
239
K. 21:104 240
K. 21:30 241
al-Ṭabarī, Abū Jaʿfar Muḥammad b. Jarīr, Tafsīr al-Tabarī: Jāmiʿ fī taʾwīl al-qurān, Dār al-kutub al-
ʿilmiyya, Beiroet 1992 vol.2 p.19
85
dat het een geheel was, waarna Allah ze deed scheiden met deze lucht.242
Volgens al-
Ṭabarī zijn er ook nog ander geleerden die zeggen dat de hemelen een vaste eenheid was,
waarna Allah het deed scheiden en het tot zeven hemelen maakte. Zo was ook de aarde
een eenheid, Hij scheidde het en maakte het tot zeven aarden, zoals gezegd wordt door
Mujāhid (gest. 722): “Hij deed ze toen spitsen in zeven hemelen boven elkaar en zeven
aarden onder elkaar.” Anderen zoals ‘Ikrima (gest. 723) zeiden ook nog dat de hemelen
vast waren waaruit niets kwam. “Toen deed Hij de hemelen scheiden met regenwater en
deed de aarde splijten met planten.”243
Dit zou ook een uitleg van Ibn ʿAbbās zijn
geweest.
En wat is de visie van de natuurwetenschappelijke tafsir?
Volgens enkele moslimgeleerden bevestigd de Koran de oerknaltheorie vijftien
honderd jaar geleden. De oerknaltheorie is bekend. Het werd ook wel de ontdekking van
de 20e eeuw genoemd: hebben de ongelovigen niet gezien dat de hemelen en de aarde een
massa waren en we deden ze toen scheiden. Volgens Yuūsuf al-Ḥāj Aḥmad is de
betekenis van het vers dat de hemelen met alles wat het inhoud aan sterren, meteoren,
zonnen, planeten eerst een dichte massa was (ratq). Daarna ontstond de scheiding (fatq).
Dat is de bing bang explosie waaruit deze sterrenstelsel planeten en sterren ontstonden.
Dit is wat de geleerden aan het eind van de 20e eeuw hebben ontdekt. Yuūsuf al-Ḥāj
Aḥmad beweert dat het wonderbaarlijke naar voren komt in dat de Koran onderstreept
dat het universum ontstaan is uit een oorspronkelijke vaste massa. “Dit is wat het
sterrenkundig onderzoek heeft aangetoond door waarnemingen met de telescoop,” zegt
hij.244
Daarnaast meent hij ook dat de Koran de uitdijing van het heelal bevestigt.245
De ontwikkeling en uitdijing
En de hemelen hebben we met kracht gebouwd en zeker zijn Wij de voortdurende
verruimers.
242
idem, vol.2 p.19 243
Idem, vol. 2 p. 20 244
Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad, Mawsū ‘at al-i ‘jāz ‘ilmī fī al-qur ‘ān wa- al- sunna , Dār ibn Ḥajar, Damascus
2003, p. 377-380 245
idem, p. 380
86
De klassieke schrijver van het Arabische woordenboek Lisān al-ʿArab Ibn Manẓūr
verklaart het woord ayyidin met kracht. Ook Ibn Abbās benadrukt dat bi-ayyidin met
kracht betekent. “Wa-innā la mūsi‘ūn betekent met veel ruimte in zijn schepping en dat
wat Wij willen scheppen en Wij hebben macht daarover.” Ibn Zayd zou gezegd hebben
over innā la-mūsi ‘ūn: “de Verhevene heeft het ruimvol gemaakt.”246
Ibn Kathīr verklaart innā la-musī‘ūn als: “Wij hebben haar omvang uitgebreid en haar
opgeheven zonder pilaren totdat het werd zoals het is.”247
En wat is de visie van de natuurwetenschappelijke exegeten?
Volgens Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad geeft de Koranvers een indicatie dat het universum
dat met hemelen wordt aangeduid in een blijvende toestand van uitdijing is. Het woord
mūsi ‘ūn geeft dit aan.248
Het is een zelfstandig deelwoord in meervoud afgeleid van het
werkwoord awsa ‘a en het deelwoord indiceert voortdurendheid, continuïteit. De Koran
geeft geen gedetailleerde informatie over deze uitdijing. Volgens Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad
komt het wonderbaarlijke karakter van de Koran naar voren door het woord mūsi ‘ūn, een
deelwoord dat aanduidt dat de uitdijing een continuerend proces is in het verleden, heden
en toekomst.249
Tevens zegt Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad dat de taal heel belangrijk is in de
bevestiging van een wetenschappelijk fenomeen. Als er stond innā nasa ‘uhu of innā
wasa ‘nāhu, dan zou de betekenis van de vers anders zijn en niet met de
wetenschappelijke theorie overeenkomen.
Het einde
De dag dat Wij de hemel oprollen zoals het oprollen van een bladzijde van een boek.
Zoals we de eerste schepping zijn begonnen zullen we hem herhalen. Dat is een belofte
van ons, Wij zullen dat zeker doen.
Het vers geeft weer hoe het universum is ontstaan en hoe het zal eindigen. De klassieke
geleerden hadden verschillende interpretaties voor het woord sijjil. Sommigen zeiden dat
246
al-Ṭabarī Tafsīr, vol 4 p. 427 247
Ibn Kathīr, Tafsīr, vol. 4 p. 237 248
Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad, Mawsū ‘at al-i ‘jāz, p. 385 249
idem, p. 384
87
het de naam van engel was. Volgens de metgezel Ibn ʿUmar (gest. 693) bijvoorbeeld was
het een engel; als hij omhoog ging met vergiffenis zei hij schrijf op: “licht.” Andere
exegeten zeiden dat het een bladzijde is waarop geschreven wordt. Ibn ʿAbbās zei dat het
vergeleken kon worden met een bladzijde van een perkamentrol wanneer het opgerold
wordt. Dit is ook wat de meeste exegeten aanvaardbaar vinden als interpretatie van dit
woord.250
Ibn Kathīr geeft nog een interpretatie met behulp van een andere vers uit de
Koran over dit onderwerp. Volgens hem gebeurt dit op de dag des oordeels, zoals Allah
zegt: Ze hebben Allah niet juist ingeschat. De aarde is geheel in Zijn hand op de dag des
oordeels. De hemelen zijn ineengeklapt in Zijn rechterhand. Geprezen en verheven is Hij
boven wat zij aan Hem als deelgenoten toeschrijven.251
Volgens al-Bukhārī zou de
Profeet Mohammad hebben gezegd: “Allah houdt op de dag des oordeels de aarden in
zijn hand en de hemelen zullen in zijn rechterhand zijn. Ibn ʿAbbās zou gezegd hebben
dat Allah de zeven hemelen met alle schepselen die zich daarin bevinden en de zeven
aarden met alle schepselen die zich daarin bevinden inklapt met zijn rechterhand. Dat
alles zal als een mosterdzaadje in zijn rechterhand zijn.”252
Over het algemeen geven de klassieke exegeten als verklaring voor het vers:
Zoals we de eerste schepping zijn begonnen zullen we hem herhalen, een uitspraak van
de Profeet Mohammad die door Ibn ʿAbbās overgeleverd zou zijn: “jullie zullen voor
Allah worden verzameld naakt en onbesneden, zoals Wij de eerste schepping zijn
begonnen zullen Wij hem herhalen, dat is onze gelofte. Wij zullen dat zeker doen.”253
En wat is de visie van de natuurwetenschappelijke exegeten?
Dit vers geeft volgens Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad het begin en het einde van de
schepping weer. Onder het begin wordt in dit vers het begin van het gehele universum
begrepen, wat we met het blote oog kunnen zien en wat we niet kunnen zien. Wat we
kennen door onze wetenschappen en wat we niet kennen. De afstand van dit universum
250
al-Tabarī, Tafsīr, vol.9 p. 94 251
K. 39:76 252
Ibn Kathīr, Tafsīr, vol 4 p.62 253
idem, vol. 4 p. 62
88
wordt geschat op ongeveer 20 biljoen lichtjaren. Een omvang van een tien met
vijfenvijftig nullen aan lichtjaren zal volgens de Koran uiteindelijke worden ingeklapt in
de hand van de Heer zoals bladzijden van een boek worden ingeklapt in de hand van de
lezer. Hoe groot het universum ook is en hoe veel de inhoud ook is, Hij zal het met
gemak inklappen zoals een bladzijde wordt ingeklapt.254
De bovenstaande verzen geven
volgens Yūsuf al-Ḥāj Aḥmad drie essentiële fundamenten van de scheppingen en
ontwikkeling van het universum weer. Het begin en het einde van het universum wordt
beschreven in sūrat al–Anbiyāʾ. Het begin van de schepping staat in het begin van de
sūra en het einde van de schepping staat beschreven in het einde van de sūra.255
Bij het bestuderen van de traditionele tafsirwerken valt op dat er soms verschillen
waren in de uitleg van bepaalde verzen die over de natuur gaan. Dit ziet men bijvoorbeeld
bij de uitleg van: Wa-l-shamsi wa ḍuḥāhā wa al-qamari idhā talāhā wa-l-nahāri idhā
jallāhā. (Bij de zon en haar zonlicht, bij de maan wanneer hij haar volgt, bij de dag
wanneer hij haar laat schitteren).256
De onduidelijkheid komt naar voren in wa-l-nahāri
idhā jallāhā. Zo zegt Ibn Kathīr dat de Koranexegeet Mujāhid dit heeft uitgelegd als “
belicht.” Qatāda zou hebben gezegd: “als de dag het (de zon) bedekt.”257
al-Tabarī heeft
hierover gezegd dat sommige arabieren het interpreteerden als: “bij de dag wanneer deze
de duisternis doet belichten,” omdat de dag hier onderwerp is. Ibn Kathīr merkt op dat het
dan beter is om deze interpretatie te gebruiken in het vers “bij de nacht wanneer het haar
bedekt.” Dat zou beter en krachtiger zijn. Volgens Ibn Kathīr zegt daarom Mujāhid dat
wa-l-nahāri idhā jallāha hetzelfde betekent als wa-l-nahāri idhā tajallā. “Bij de dag
wanneer hij haar belicht is hetzelfde als bij de dag wanneer deze schittert.” al-Tabarī
vindt dat het beter is om het onderwerp van jallā terug te voeren op de zon omdat het in
de vers om de zon gaat.258
254
Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad, Mawsū ‘at al-i ‘jāz, p. 404 255
idem. p. 405 256
K. 91:1-3 257
Ibn Kathīr, Tafsīr, vol.4 p. 515 258
al-Ṭabarī, Tafsīr, vol. 12 p. 599
89
al-Ṭabarī vermeld ook nog dat sommige Arabieren het zagen als een soort kināya; het
onderwerp van jallāhā is niet de zon maar iets anders, ook al ondersteunt deze context
deze interpretatie niet echt.259
Maar wat zegt de natuurwetenschap? Wetenschappers hebben tegenwoordig
ontdekt dat er boven de atmosfeer een constante duisternis is. Daglicht is een unieke
eigenschap van de aarde. De atmosfeer zet de zonnestralen om naar daglicht. Doordat de
aarde om haar as draait en dus van de zon wegdraait gebeurt het overgaan naar de nacht
geleidelijk en langzaam. Het is alsof de dag langzaam van de aarde wordt weggetrokken
zoals de huid van een dier wordt weggetrokken of geveld. In een vers leest men: En een
teken is de nacht. Wij trekken (naslukhu) de dag daarvan af en opeens staan ze in het
duister.260
Toen de mensen de grenzen verlegden en de ruimte bezochten werd voor hen
duidelijk dat het universum pikdonker is. De atmosfeer die uit verschillende gaslagen
bestaat zoals de ultravioletlaag en de ozonlaag veranderd de zonnestralen in daglicht.261
Toen de hedendaags natuurwetenschappers deze informatie voorlegden aan de
Korangeleerden werd hen duidelijk wat het vers wa-l-nahāri idhā jallāhā betekent.
Waarover meningverschil was onder de klassieke geleerden word nu duidelijk. Het is
inderdaad de dag die de zon laat schitteren. De kant van de aarde die naar de zon
toedraait geeft de dag en nacht iets wat alleen op de aarde voorkomt, zolang nog geen
andere planeten zijn ontdekt die een dergelijke atmosfeer hebben. Als men dit begrijpt
dan begrijpt men ook de betekenis van de vers: Hij is Degene die de zon en de maan, de
nacht en de dag geschapen heeft. Allen zweven in hun baan.262
Dat de zon en de maan in
een baan zweven is wel begrijpelijk, maar dat de dag en nacht in een baan zweven is niet
duidelijk. Als men begrijpt dat de dag en nacht alleen op de aarde voorkomen weet men
dat met dag en nacht de aarde bedoeld wordt Dus de betekenis is eigenlijk: de zon, de
maan en de aarde, allen zweven in hun baan.
Yūsuf al-Ḥāj Aḥmad benadrukt dat de misinterpretaties naar voren kunnen komen
door twee oorzaken. Het niet begrijpen van wat de vers in de Koran zegt en het niet
begrijpen wat het natuurwetenschappelijk feit indiceert. Als men de Koran niet juist
259
idem, vol. 12 p. 599 260
K. 36: 37 261
Yūsuf al-Hājj Aḥmad, Mausūʿat p. 340 262
K. 21:31
90
begrijpt waardoor men het vers verkeerd interpreteert dan kan daardoor een misverstand
naar voren komen. Of als een wetenschappelijke verklaring van een natuurfenomeen niet
juist is dan kan er ook tegenstrijdigheid ontstaan.263
Hier zal een voorbeeld gegeven worden dat dit kan aantonen. In het vers: de
aarde hebben we uitgespreid (madadnāhā)264
betekent maddā “uitspreiden.” Dit
betekent dat de aarde uitgespreid, wijd is. In het Arabisch wordt met uitspreiden bedoeld:
zoals het uitspreiden van een laken. Men zou dus kunnen denken dat de aarde plat is. Als
men het vers op deze manier zou interpreteren dan zou dat volgens sommige
moslimgeleerden zeker verkeerd zijn omdat men tegenwoordig weet dat de aarde rond is.
Volgens Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad kende men vroeger de eigenlijke betekenis achter het vers
niet. Het vers geeft een uiterlijke waarheid. In de tijd dat het vers geopenbaard werd
kende men de wetenschappelijke inzicht nog niet terwijl deze wel aanwezig was. De
ogenschijnlijke wetenschappelijke waarheid is dat waar men zich ook bevindt, de aarde is
altijd uitgespreid of dat nu in Afrika of in Azië of Amerika is.265
Daarom onderschrijft
Yūsuf al-Ḥājj Aḥmad dat het woordje madadnāha indiceert dat de aarde rond is. Dat de
aarde rond is wordt volgens sommige moslimgeleerden ook nog door andere verzen
versterkt zoals: Hij heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen. Hij wikkelt
(yukawwiru) de nacht om de dag en Hij wikkelt de dag om de nacht. Hij heeft de zon en
de maan dienstbaar gemaakt. Allen lopen tot een bepaald tijdstip. Voorwaar hij is de
Machtige, de Vergevensgezinde.266
De meeste klassieke exegeten legden het werkwoord
yukawwiru uit als het overgaan van nacht naar dag of de nacht en dag die elkaar
bedekken.267
Op een enkele overlevering van Mujāhid na. Hij meent dat yukawwiru
draaien, wikkelen, betekent, “zoals het wikkelen van een tulband om het hoofd.”268
Argumenten van de tegenstanders
263
Yūsuf al-Hājj Aḥmad, Mausūʿat, p. 342 264
K.15:19 265
Yūsuf al-Hājj Aḥmad Mawsū ‘at, p. 345 266
K. 39: 5 267
Zie al-Ṭabarī, Tafsir, vol.9 p. 213 268
idem, p. 213
91
Naast het argument dat het idee van het natuurwetenschappelijk wonder gebaseerd is op
een misinterpretatie zijn er nog enkele andere argumenten die door de tegenstanders
genoemd worden. Er zal een kritische blik geworpen worden op deze argumenten.
1 – Lexicologisch. “De Koranische woorden corresponderen niet met de termen en het
jargon van de moderne tijd. Er worden elke keer andere betekenissen aan de woorden van
de Koran gegeven. Het kan niet zo zijn dat Allah heeft toegestaan dat in de generaties na
de openbaring al deze verschillende betekenissen aan de woorden van de Koran worden
gegeven. Er worden geen andere betekenissen aan de woorden gegeven.”269
Uit de analyse in de klassieke tafsir is gebleken dat de vroegste exegeten ook soms
verschillende interpretaties gaven aan bepaalde termen. De interpretatie van bepaalde
verzen in de Koran gaat met de historische context mee.
2 - Filologisch. “De wetenschappelijke tafsir is filologisch niet plausibel. De taal van de
Koran was gericht aan de Arabieren in de tijd van de Profeet Mohammad . Ze hadden
een bepaald begrip van de Arabische woorden met hun bijzondere stijl. De Koran kan
niet iets inhouden dat de Arabieren uit die tijd niet begrepen.”270
Tevens: “Het is niet
plausibel om te veronderstellen dat de Koran alle wetenschappen zou bevatten en dat de
woorden al deze nieuwe betekenissen zou hebben. Als degenen die getuigen waren van
de openbaring deze betekenissen niet wisten terwijl Allah het wel wilde dat ze het zouden
begrijpen, dan kan de conclusie getrokken worden dat de Koran geen bijzondere stijl
heeft en dat is onacceptabel.” Tevens: “Het is absurd om te veronderstellen dat de tekst
van de Koran veranderende visies van geleerden uit de negentiende en twintigste eeuw
zou bevatten. Wetenschap is onderhevig aan verandering”271
3-Religeus. “Het idee van het natuurwetenschappelijk wonder van de Koran is religieus
niet plausibel omdat het uiteindelijke doel van de Koran leiding is. Het heeft een
wereldvisie gevestigd op basis van bepaalde doctrines niet op basis van
269
al-Dhahabī, Tafsīr, vol. 2 p. 343 270
idem, vol. 2 p. 344 271
idem, vol. 2 p. 344
92
natuurwetenschappelijke principes. Hoe kan de Koran, een boek van religie nu
natuurwetenschappelijk informatie bevatten?”272
Andere tegenargumenten treft men bij de geneeskundige en christelijke
missionaris Dr. William Cambell. Hij heeft bijna zijn hele leven doorgebracht in Noord
Afrika en de Arabische taal goed bestudeerd. Hij heeft een weerlegging geschreven van
Dr. Maurice Bucaille´s The Bible, Quran en Science.273
William Cambell heeft in zijn
boek The Quran and the Bible in the light of History and Science274
de informatie die
Maurice Bucaille presenteerde op een andere mannier geïnterpreteerd. Zijn conclusies
ondersteunen de Bijbel en ontkrachten Bucaille’s interpretatie van de Koranverzen. In
zijn boek daagt Dr. Cambell ook de moslims uit om een antwoord te geven op zijn
vragen. Dr. Zakir Naik, de stichter van de Islamic Research Foundation te Mumbai, ging
op deze uitdaging in. Zakir Naik die slechts 34 jaar oud is heeft zijn medische carrière
opgeofferd voor het verkondigen van de islam via het idee van het
natuurwetenschappelijke wonder van de Koran. Hij heeft zich verdiept in de islamitische
wetenschappen en geeft lezingen die druk worden bezocht. Zakir Naik en William
Cambell kwamen tegenover elkaar te zitten in een openbaar debat met als titel The Quran
and the Bible in the light science op zaterdag 1 april 2000 te Skokie in de V.S. William
Cambell sprak een uur lang over tegenstrijdigheden in de Koran op het gebied van
embryologie, sterrenkunde en geologie. Zakir Naik begon eerst met het weerleggen van
de misopvattingen van William Cambell en daarna liet hij de overeenkomsten tussen de
bepaalde Koranverzen en astrologie, geneeskunst en embryologie zien. Hij liet
vermeldde ook nog 22 tegenstrijdigheden in de Bijbel. William Cambell kon helaas
maar twee van deze tegenstrijdigheden beantwoorden. Deze werden vervolgens ook
weerlegd door Zakir Naik. Het debat kan men op het internet aanschouwen.275
Een
interessant debat voor de liefhebber.
272
al-Dhahabī, Tafsīr, vol. 2 p. 345 273
Bucaille, Maurice and Pannel, Alaister D. The Bible, The Qur’ān and science, North American Trust
Publications, Indianapolis 1978 274
Cambell, Willliam F., The Qurʾān and the Bible in the Light of History and Science, Upper Darby,
Pennsylvania: Middle East Recources 1986 275
zie www.youtube.com
93
5 Conclusie
We hebben de opkomst, de ontwikkeling en de hoedanigheid van de tafsir en het
idee van het natuurwetenschappelijk wonder van de Koran (iʿjāz ʿilmī) weergegeven.
Het is gebleken dat de vroege klassieke moslimgeleerden het wonder van de Koran
vooral zagen in de structuur (naẓm) en compositie (taʾlīf) van de Koran. Toen was het
wonder van de Koran beperkt tot de taal. Volgens deze klassieke geleerden was het
enige doel van de verzen die spreken over de natuur in de Koran Allahs oproep om de
natuur te gebruiken als een reflectie van Allahs almacht. Er wordt niet eens een hint
gegeven dat het wonder van de Koran ligt in zijn voorspellingen van wetenschappelijke
ontdekkingen die eeuwen na de openbaring zouden geschieden. Noch hadden deze
geleerden de stelling dat de Koran een bron was van seculiere wetenschappelijke kennis.
Ook bij de latere klassieke moslimexegeten vindt men geen aanwijzingen voor het idee
van het natuurwetenschappelijk wonder van de Koran. De uitdrukking iʿjāz ʿilmī komt
men nergens tegen in de klassieke werken. Het is een nieuw fenomeen dat pas in de
moderne tijd is ontstaan.
Het is duidelijk geworden dat toen de moslims in aanraking kwamen met de
moderne wetenschappen die vanuit Europa de islamitische wereld binnenkwamen de
moderne natuurwetenschappelijke tafsir is ontstaan. Het idee van de Koran als wonder
door zijn natuurwetenschappelijke gehalte is opgekomen samen met de tafsir die
rekening houdt met de moderne seculiere wetenschappen. Tijdens de koloniale periode
en daarna ontwikkelde de wetenschap zich gestaag en werden er steeds meer
ontdekkingen gedaan op het gebied van de aardwetenschappen en kosmologie. Als
antwoord hierop ontwikkelde zich een tafsir die daarop inspeelde.
Het is belangrijk te vermelden dat ook onder de klassieke geleerden soms
onduidelijkheid en verschil was in de uitleg van bepaalde tekenverzen. Zo ziet men dat
sommige verzen over de natuur problematisch waren en dat er verschil was in de uitleg.
Hierbij is het opmerkelijk dat soms de tafsir met een overleveringketen die terug gaat op
Ibn ʿAbbās dichter bij de hedendaagse wetenschappelijke inzichten staat dan andere
tafsirs. Alhoewel men niet zeker kan zijn of de overlevering wel daadwerkelijk terug
gaat tot Ibn ‘Abbās. Volgens de voorstanders van de natuurwetenschappelijke tafsir geeft
94
‘zijn’ uitleg cruciale informatie die overeenkomt met de inzichten van de natuur. Zo
geeft hij voor de beginsituatie van het universum de verklaring dat het een vaste massa
was, waarna Allah het deed scheiden. En over het einde van het universum zou Ibn
ʿAbbās gezegd hebben dat Allah de zeven hemelen met alle schepselen die zich daarin
bevinden en de zeven aarden met alle schepselen die zich daarin bevinden inklapt met
zijn rechterhand. Dat alles zal als een mosterdzaadje in zijn rechterhand zijn. Echter bij
de uitleg van veel verzen is er wellicht ook veel onduidelijkheid. Er waren verschillen in
de uitleg van de traditionele exegeten over bepaalde verzen die over de natuur spreken.
Zo zou al-Ṭabarī over de hemelen en de aarde gezegd hebben dat de hemelen en de aarde
een vaste eenheid waren, waarna Allah ze deed scheiden en het tot zeven hemelen en
zeven aarden maakte. Dit brengt ons tot de conclusie dat er ook bij de traditionele
exegeten onduidelijkheden waren over bepaalde verzen die over de natuur spreken en dat
er niet sprake kan zijn van vekeerde taʾwīl of misinterpretatie door de moderne exegeten
als deze afwijken van de traditionele interpretaties.
Niet alle moslimgeleerden staan achter het idee van het natuurwetenschappelijk
wonder in de Koran. Zo zijn er moslimgeleerden die vinden dat het een misinterpretatie is
(al-ta’wil al-bāṭil). Men moet rekening houden met o.a. taal, de woord- of zincontext en
de sociaal-historische context van de openbaring van de Koran om niet in een
misinterpretatie te vervallen. Bij de vergelijking tussen de klassieke tafsir en de moderne
natuurwetenschappelijke tafsir is gebleken dat de traditionele tafsirwerken ook verschil
hadden in de uitleg van sommige tekenverzen en dat sommige tekenverzen problematisch
waren in de uitleg of dat ze een te korte bondige uitleg gaven. Ook al zou de tafsir een
overleveringsketen hebben tot een metgezel zoals ibn ‘Abbās het taalkundig reservoir
dat de exegeten ter beschikking hadden was toen groter, maar omdat zij niet op de hoogte
waren van de wetenschappelijke feiten waarover de vers sprak was het voor hen ook een
kwestie van gissen over de werkelijke betekenis van het vers. Soms treft men in de uitleg
van de klassieke exegeten overeenkomsten met opvattingen van de moderne
natuurwetenschappers.
Tegenwoordig schenken bepaalde moslimwetenschappers meer aandacht aan de
verzen die spreken over de natuur. De hedendaagse Koranexegeten zeggen dat ze het
voordeel hebben dat de wetenschappers dankzij de technologie veel ontdekkingen hebben
95
gedaan die vroeger absoluut onbekend waren. De moderne exegeten beweren dan ook dat
dankzij deze wetenschappelijke ontdekkingen nu de werkelijke betekenis van het vers
naar voor komt.276
Zo beweert Zaghlūl Najjār dat als de moslimgeleerden zich meer
verdiept hadden in de natuurwetenschappen en de verzen die hierover spreken, dan
zouden ze deze verzen kunnen gebruiken als een van de beste instrumenten om de islam
te verkondigen.277
Volgens Zaghlūl Najjār is de Koran bestemd voor alle mensen in alle
tijden en op alle plaatsen en zijn de natuurwetenschappelijke inzichten een bewijs voor de
almacht van Allah in zijn schepping.278
276 Najjār, Zaghlūl, “Qaẓiyat al-iʾjāz al-ʾilmī li-l-sunna al-nabawijjā al-muṭṭahara wa ẓawābit al-taʾāmul
maʾahā,”ww. islamdoor.com/k/35, p1- 2
277 idem, p. 2
278 idem, p. 2
96
Literatuurlijst
Primaire literatuur
Al ‘Asqalānī, Aḥmad Ibn ʿAlī Ibn Ḥajar, Fatḥ al-Bārī sharḥ ṣaḥīḥ al-Bukhārī, Dār al-
Kutub al-‘Ilmiyya, Beiroet 1997
al-Baghdādī, ʿAlī b. Muḥammad b. Ibrāhīm bekend als al-Khāzin, Tafsir al-Qurān al-
Jalīl ook bekend als Lubāb al-taʾwīl fī maʿānī al-tanzīl; al- Imām al-Qushayrī, Laṭāʾif
al-ishārāt; al-Hayʾa al-Miṣriyya al-ʿāmma li-al-ta'līf wa-al-nashr, Cairo 1971
Bedīʿuzzamān Said Nursi, Words: on the nature and purpose of man, life and all things,
Sozler Publications A.S. Cagaloglu, Istanbul Turkey 2002
Bedīʿuzzamān Said Nursi, Signs of Miraculousness, from the risāl-ī nūr Collection,
Sozler Publications A.S. Cagaloglu, Istanbul Turkey 2004
Ḥanafī, Aḥmed, al-Tafsir al-‘ilmī li-l-āyāt al-kawniyya fī al-Qur’ān, Dār al-Ma‘ārif bi-
Miṣr
al-Ghazālī, Abū Ḥāmid Muḥammad b. Muḥammad, The jewels of the Quran, vertaling
van Jawāhir al-Qur’ān, door Muhammad Abu al-Quasem, the University of Malaya
Press, Kuala Lumpur 1977
97
al-Ghazālī, Abū Ḥāmid Muḥammad b. Muḥammad, iḥyāʾ ‘ulūm al-dīn, Lajnat al-Thaqafa
al-Islamiyya 1987
Ibn al-Qayyim, Abī Bakr b. Ayūb b. Saʿd, al-Ṣawāʿiq al-mursalā ʿalā al-jahmiyya wa
al-muʿaṭṭila, Dār al- ʿAṣima Riyāḍ 1986
al-Jurjānī, ‘Abd al-Qāhir, Dalāʾil al-iʿ jāz fī ʿilm al-maʿānī, Maktabat al-Qāhira, Cairo
1971
Ibn Kathīr, Abū Fidā, Tafsir al- Qurʾān al-ʿaẓīm, Dār al-Turāth, Cairo
Riḍā, Muḥammad Rashīd, Tafsir al-Manār, Dār al-Maʿrifa, Beiroet 1993
Sayyid Quṭb, Fī ẓilāl al-Qurʾān, Dār al-Rushūq, Cairo 1981
Shākir, Aḥmad Muḥammad, Mukhtaṣar tafsir al-Qurʾ ān al-ʿaẓim li- Ibn Kathīr, Dār al-
Wafāʾ, al-Manṣūra 2003
al-Shaṭibī, Abū Isḥāq Ibrāhīm b. Mūsa al-Andalusī , al-Muwāfaqāt fī uṣūl al-sharīʿa, Dār
al-maʿrifa, Beiroet
al-Suyūṭī, Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān b. Abī Bakr, Mu ‘ tarak al-aqrān fī i ‘jāz al-
Qurʾān, Dār al-Fikr al-ʿArabī
al-Suyūṭī, Jalāl al-Dīn ʿAbd al-Raḥmān b. Abī Bakr, Itqān fī ‘ulūm al-Qur’ān, Dār al-
kutub al-‘ilmiyya, Beiroet 1991
al-Qurṭubī, Abū Abd Allah Muhammad Bin Aḥmad al-Anṣārī, al-jāmiʿ lī – aḥkām al-
qurān, Dār al-Kutub al-ʿIlmiyya, Beiroet 1988-1989
98
al-Ṭabarī, Abū Jaʿfar Muḥammad b. Jarīr, Tafsir al-Ṭabarī: Jāmiʿ fī taʾwīl al-qurān,
Dār al-kutub al-ʿilmiyya, Beiroet 1992
Ibn Taymiyya Abū al-ʿAbbās Aḥmad b. ʿAbd al-Ḥalīm, al-Tafsir al-kabīr, Dār al-kutub
al-ʾilmiyya, Beiroet 1988
al-Tirmidhī, Abū ʿῙsā Muḥammad b. ʿῙsā, Sunan al-TirmidhI, Dār al-Fikr, Libanon 1983
Secundaire literatuur
Bucaille, Maurice and Pannel, Alaister D. The Bible, The Qur’ān and science,
Indianapolis, North American Trust Publications 1978
Dallal, Aḥmed, “Qurʾān and Science,” in Encyclopaedia of the Qurʾan. Ed. Jane
McAuliffe. Leiden, E. J. Brill 2004
Iqbāl, Muzzafar, Islam and Science, Ashgate Publishing Company, Burlington, USA
2002
Islaḥī, Amīn Aḥsan, Tadabbur-i Qur’ān . 9 vol. Lahore: Faran Foundation 2000
Margaret Larkin, The theology of Meaning: ‘Abd al-Qāhir al-Jurjānī’s theory of
discourse, American, New Haven Connecticut, Oriental Society 1995
Martin, R.C, “Inimitability,” in Encyclopaedia of the Qurʾān. Ed. Jane Mc.Auliffe,
Leiden, E. J. Brill 2004
Moore, Keith L., The developing Human: With Islamic Additions, Jeddah, Commision on
the Scientific Miracles of the Qur’an and Sunna 1982
99
al-Rifā ‘ī, Muṣṭafāʾ Ṣādiq, I‘jāz al-Qur’ān wa balāghat al-nabawiyya, Beiroet, Dār al-
Kutub al-‘ilmiyya 2003
Toby E. Huff, The rise of early modern science, Islam, China and the West, Cambridge:
University Press 1993
Troll, C. W. Sayyid Ahmad Khan’s reinterpretation of Muslim Theology, New Delhi
Vikas Publishing House PVT LTD
Yūsuf al-Hājj Aḥmad, Mawsū ‘at al-i ‘jāz al- ‘ilmī fī al-qur ‘ān wa- al- sunna,
Damascus, Dār ibn Ḥajar 2003
Muntaṣir Mir, « Scientific exegesis-a viable poject ? » In Islam and Science, summer
2004 zie www.findarticles .com
100
Literatuur op gebied van het wonder van de Koran
Margaret Larkin, The theology of meaning: ‘Abd al-Qāhir al-Jurjānī’s theory of
discourse
Hoofdstuk 1 inleiding + hoofdstuk 2 Een ‘Abd al-Jabbâr primeur
Abû Bakr ‘Abd al-Qahir bin ‘Abd al-Rahmân bin Muhammad al-Jurjânî (d.1078 of 1018
) was een faqîh en nahwî. Hij leefde in een tijdsperiode waarin het fenomeen van de
i’jâz van de Koran ter discussie werd gelegd. De doctrine van de niet- imiteerbaarheid
van de Koran werd door het overgrote deel van de islamitische geleerden onderschreven.
Het was alleen de kwestie van hoe dit fenomeen bestudeerd en aangetoond kon worden.
De tijd van ‘Abd al-Qâhir al-Jurjânî was daarom een tijd waarin de kalâm -discussie over
dit fenomeen onder vele geleerden plaats vond.
In dit boek wil Margaret Larkin laten zien dat Jurjânî een verband wil leggen
tussen de kalâm-doctrines van ‘Abd al-Jabbâr en zijn visie wat betreft de niet-
imiteerbaarheid van de Koran. Hij doet dat door manipulatief te verwijzen naar de
doctrines van de Mutakilimûn. Larkin geeft ook aan dat door de analyse van zijn boek
naar voren komt dat zijn toehoorders vooral Mu ‘tazila- theologen waren. De invloeden
van de Mu ‘tazila op Jurjâî’s visie waren talloos. Zo grijpt hij bijvoorbeeld terug op al-
Rumânî een van de eerste schrijvers op het gebied van de i ‘jâz van de Koran. De
complexiteit van Jurjânî’s werk op het gebied van de retoriek komt vooral door de
invloeden van de ideeën van de Mutakallimûn en vooral die van de Mu ‘tazilla-
mutakallim ‘Abd al-Jabbâr.
Wat Larkin nu in dit onderzoek wil behandelen is de vraag op welke manier de
theologie vorm gaf aan de retorische en stilistische noties van Jurjânî? In Jurjânî’s werk
wordt dus behandeld: de bewuste en de interessante poging om een harmonie te maken
tussen de theologische en retorische, taalkundige aspecten van de doctrine van de i ‘jâz
al-Qur’ân. Er wordt gekeken naar hoe Jurjânî op bepaalde punten direct antwoord gaf
op bepaalde meningen van Abd al-Jabbâr en bepaalde punten die hij manipuleert om zijn
eigen visies rondom zijn eigen theologische -retorische systeem kracht bij te zetten. Ook
wordt er gekeken naar hoe Jurjânî door middel van zijn unieke retorische bijdrage van
101
de Ash ‘arî kalâm nafsî, de karige emotionele visie van ‘Abd al-Jabbârs van de Qur’ân
redresseert. Tenslotte zullen bepaalde kritische conclusie getrokken worden.
Hoofdstuk 3 Ma ‘nâ en zijn zussen
Jurjânî legt de grondwerken van zijn argumentatie door de algemene traditionele termen
van excellentie te herdefiniëren naar zijn fasaha en balagha . Ook hier is het duidelijk
dat hij zichzelf specifiek adresseert aan de termen die door ‘Abd al-Jabbâr worden
gebruikt. Volgens ‘Abd al-Jabbâr is een woord fasîh omdat het door de tarkîb en nazm
van de letters een soort fasâha produceert. Dit wordt door Jurjâî weersproken, hij vindt
dat de fasâha van een term naar voren komt wanneer deze in een bepaalde plaats van een
zin voorkomt. Zo kan een term dankzij zijn tarkîb harfî heel fasih overkomen maar zijn
fasâha helemaal verliezen doordat het in bepaalde positie van een zin staat. Jurjânî noemt
enkele voorbeelden hiervan. De nahw geeft betekenis aan een zin en laat zien wat de zin
wil zeggen. Echter door de combinatie van nahw, nazm en kalima fasîha ontstaat fasâha.
Door doordachte nazm van de kalimât fasîha en de juiste nahw passend in de context
ontstaat balagha en jazâla. Daarom zeg Jurjânî nazm is niets anders dan de compositie
van de spraak zoals de wetenschap van de grammatica vereist en het hanteert volgens
zijn wetten en fundamenten. Volgens Jurjânî is het wonder van de Koran een bewering.
Hiermee indiceert hij dat God je de capaciteit heeft gegeven om het wonder te proeven en
te herkennen door de kennis die je hebt van de taal. Heb je niet deze kennis dan kun je het
ook niet proeven. Een stap verder voor de deskundigen is het analyseren van dit wonder.
De verklaring van bepaalde Koranische taalconstructies doet velen verbazen en perplex
staan van de grammaticale en eloquente vormen. Dit geld helaas niet voor degene die niet
zo bekend zijn met de Arabische taal.
Hoofdstuk 4 Majâz en zijn problemen
Voor zowel Jurjânî als voor andere Mutakallimûn zoals ‘Abd al-Jabbâr was het altijd de
vraag hoe de Koran geïnterpreteerd moest worden. Voor de Mutakallimûn werd taw’îl
het instrument van interpretatie voor bepaalde verzen die zij niet begrepen of die zij wilde
begrijpen naar wat volgens hun mening de juiste betekenis zou zijn. Voor de Mu
‘taziliten waren zulke mutashabihât onacceptabel, met hun superieure ratio konden zij
volgens hun zeggen immers alles ontrafelen wat er in de Koran staat. Voor de Ash‘ariten
was deze uitdaging voor de perfectie van de Koran geen makkelijk accepteerbare
houding. De Ash ‘ari-stroming hadden de doctrine van kalâm nafsî geïntroduceerd om
een oplossing te vinden voor de kalâm van de Koran. Tussen de twee extremen met aan
de ene kant de Mu’tazila en aan de andere kant de taalkundigen stonden de Ashar ‘iten
met Jurjânî.
Volgens Jurjânî komt het woord majâz van het werkwoord jâza wat betekent
voorbij gaan. Dus het woord dat gegeven is wordt voorbij gegaan. ‘Abd al-Jabbâr geeft
een indicatie van het redeneren in de taal. Het gaat terug op de definitie en volgens
Jurjânî is het een definitie van een gegeven definitie. Maar deze betekenis correspondeert
102
niet helemaal met wat majâz wil zeggen. Dat komt omdat Jurjânî ook nog kinâya apart
behandelt. Eerst gaat Jurjânî over tot de verklaring van isti ‘âra. Dit bestaat volgens
Jurjânî uit twee delen, ist ‘âra gebaseerd op tashbîh wat dus eigenlijk betekent gelijkenis,
het maken van een vergelijking, of een punt van gelijkenis vertonen. Bijvoorbeeld, ik heb
een leeuw gezien, waarbij eigenlijk gezegd wil worden ik heb een hele moedige man
gezien. Het punt van vergelijking is dan de moedigheid omdat een leeuw moedig is en de
man heeft ook de eigenschap van moedigheid.
Vergelijking op basis van twee elementen van dezelfde klasse bijvoorbeeld snelle
beweging voor iemand zonder vleugels met: vliegen. Hij vloog naar de winkel. Op basis
van een eigenschap. De derde volgens Jurjânî de meest pure vergelijking op basis van
rationele verbeelding zoals leidraad of licht voor de Koran. De laatste vorm is die van een
intellectuele vorm van een andere intellectuele vorm zoals het noemen van een
onwetende persoon: dood. Jurjânî’s redenering luidt als volgt. Omdat Jurjânî soms
teruggrijpt op de Mu ‘tazila visie van ‘Abd al-Jabbâr vervalt hij soms in de problemen.
Hij behandelt zelf enkele problemen. Zo stelt hij dat het probleem van tashbîh zich voor
kan doen als men in zijn hoofd het idee heeft dat voor elk geleend woord iets moet
bestaan dat daaraan vergeleken kan worden wanneer het wordt gebruikt in figuurlijke
spraak, zoals dat gebruikt wordt in de letterlijke spraak. Hiermee overpeinzen ze de
woorden van God: dat je onder mijn oog mag doen ( Koran 20:39) Ze kunnen dan niets
vinden waarmee het woord oog gecorrespondeerd kan worden. Ze raken dan in de war
door twijfel waardoor ze over gaan tot de letterlijke bedoeling, wat hen helemaal af doet
dwalen. Men ziet dus dat de theologische kwestie een grote rol speelt in hoe hij het
taalkundig fenomeen van de majâz met tamthîl behandelt. Een bron van problemen is de
manier van het gebruik van de termen. Wat verstaat Jurjânî onder majâz en kinâya?. Is dit
hetzelfde als wat andere geleerden verstaan onder deze termen. Een notie is dat de
vormen van majâz die in de dichterkunst naar voren komen niet zomaar kunnen worden
geprojecteerd op de Koran, omdat gedichten en de Koran twee verschillende taalstijlen
zijn en omdat bepaalde woorden die gebruikt worden in de isti ‘âra helemaal niet passen
bij de interpretatie die daar aan gegeven wordt. B.v. kathurat ayâdi ladayya, (er zijn veel
handen bij mij). Het woord ayâdî (handen) wordt dan geïnterpreteerd als ni‘mâ (gunsten).
Echter in de werkelijkheid wordt het woord yad in de isti ‘âra helemaal niet gebruikt
voor ni‘ma zonder een indicatie van de bron of houder van de gunst. Wat Jurjânî ons
duidelijk wil maken is dat de woordcontext van het woord bepaald welke juiste betekenis
of interpretatie naar voren komt bij de toepassing van isti ‘âra. Daarom moet men altijd
goed kijken naar de zinsopbouw en context want deze bepalen meestal hoe een woord
geïnterpreteerd moet worden, niet hoe het geïnterpreteerd kan worden
Voorbeeld: wa assamâwâtu matwîyâtun bi-yamînih. (K. 39:37). (De hemelen zijn
ingeklapt in Zijn rechterhand). De vraag is hoe komt men erbij dat het woord yamînih
geïnterpreteerd moet worden als macht? Dit komt doordat degene die dit zo heeft
geïnterpreteerd alvorens hij ging interpreteren een stiekeme vergelijking in zijn hoofd
gemaakt heeft van God en de mens. Omdat zijn geloofsovertuiging hem dwingt om een
bepaalde vergelijking tussen God en mens af te wijzen was hij genoodzaakt om het
woord te interpreteren naar macht. God heeft immers geen handen want dan zou God op
een mens lijken. Dus in feite zijn degenen die macht geven als betekenis voor yamînih de
103
mushabiha (degenen die Gods eigenschappen willen gelijkstellen aan die van de mens),
omdat zij een gelijkenis trokken en deze willen bestrijden.
‘Abd al-Jabbâr mag dan wel goede voorbeelden brengen uit de Arabische taal, het
blijft een feit dat hij zijn interpretaties projecteert op een theologische kwestie waarin hij
telkens vervalt in gelijkenissen trekken. Het punt waar het bij de theologen omgaat, is wat
kan er aan God toegeschreven worden en wat niet. Maar in ieder geval toont hij wel aan
dat de Mu ‘tazilla welke eigenlijk gelijkenissen tussen God en de mens wilden
vermeiden, juist degenen waren die zulke gelijkenissen trokken zonder dat ze het
beseften.
Hoofdstuk 5 sûra + hoofdstuk 6 takhyîl
Jurjânî’s visie over betekenissen is verder uitgewerkt in zijn concept van sûra. Larkin
behandelt de visie van Jurjânî wat betreft sûra niet uitgebreid. Ze wil laten zien wat het
doel was van het sûra-concept bij het beschermen van de integreteit van de Koran als de
tekstuele belichaming van Gods kalâm nafsî. ‘Abd al-Jabbâr beschrijft de betekenis van
sûra als beeld of vorm. Jurjânî definieert de term als een tamthîl en een analogie voor wat
we met ons intellect kennen, waarbij we iets gebruiken dat we met onze ogen zien.
Omdat de verschillen onder de individuen in de soorten op basis is van de sûra, zoals
de verschillen tussen een persoon en een ander en tussen een paard en een ander paard
door de visie van een bepaald object in de vorm van iets welke niet in het ander
voorkomt. Het is dus een soort beeld van iets of van een prototype in de soorten.
Jurjânî erkend dat een woord in een bepaalde context een veel ander beeld kan
geven dan in een ander zincontext. Hij wil dan wel zeggen dat het verder niets met het
woord zelf te maken heeft. Jurjânî maakt hierbij wel een onderscheid tussen
woordopbouw. Woorden verbinden en de constructie van het discours welke een
bepaalde vorm heeft. Hij laat zien dat iemand de vorm van een bepaald onderdeel kan
ontzien en het kan vervangen zonder dat de woordopbouw verandert. Het bij elkaar
voegen van de woorden waarin Jurjânî was geïnteresseerd was de soort welke
gerelateerd was aan de schrijvers intellectuele vorm in de taal. Door het gehele schrijven
van Jurjânî blijkt de cruciale rol die de theologie speelt in de vorming van Jurjânî’s visie.
Het blijk ook dat hij net als de Mu ‘tazila ernaar streefde om het onderwerp van discour
als een geheel te behandelen. Zodat het discour van de Koran met dezelfde handstaven
kan behandeld worden als waarmee de menselijke regels van beoordeling behandelt
worden.
Jurjânî’s toewijding om de status van de Koran en zijn fijne poëtische
gevoeligheid te beschermen zijn behandeld in een hoofdstuk van Dalâl’il al-i ‘jâz onder
het onderwerp van de verschillende typen van ma ‘ânî welke naar voren komen in de
context van zijn discussie van sâriqa in zijn boek Asrâr al-Balâgha. Nadat bevestigd is
dat de Koran en de poëzie onderhevig zijn aan dezelfde regels en wetten, was het ook
noodzakelijk om op dit punt een onderscheid te maken tussen hun essentiële
verschillende functies. Het is makkelijk om de uitdaging van badî‘-poëzie uit te dagen.
Ten eerst behandelt Jurjânî de Koran en de poëzie als een geheel van discour. Dezelfde
bases van schoonheid en uitmuntendheid worden evenredig toegepast op beiden. Toch
moest Jurjânî hierin een onderscheid maken tussen de waarheid en de werkelijkheid. Ten
eerste was het voor hem als voor andere moslims een geloofsfeit dat de Koran als het
104
woord van God de totale waarheid is. Dit betekent dat de beschrijving van figuratieve taal
werd beschreven met de behoefte om aan te tonen dat het totaal niet vals kan zijn. Jurjânî
was hierin aan dezelfde ontologische beperkingen als die van ‘Abd al-Jabbâr gebonden.
Jurjânî’s begrip van de Koran als zijnde een expressie van Gods kalâm nafsî resulteerde
in de verwezenlijking van een tekst op een emotioneel niveau waarbij zeker bepaalde
beperking werden aangebracht aan het soort kritiek waaraan het bloot kan staan. De
gelovige moslim kan de tekst ervaren als een meer persoonlijke gegeven van God. Hierin
waren zijn woorden Gods keuze om zijn waarheden aan zijn dienaren te uiten in de best
mogelijke manier. De bedoeling van Gods persoonlijke aanwezigheid werd gesterkt door
de notie dat de tekst een claim is of een uiting is van een spreker die
kennis/waarheid/geloof/ heeft welke hij wil uitten. Jurjânî’s visie van sûra en tahkyîl wil
hierin kortom zeggen dat het geheel van de Koran dus zijn gehele vorm inclusief alle
aspecten op het gebied van wat de inhoud betekent en de constructies erop duiden dat
het werkelijk bovennatuurlijk is. Met tahkyîl wil hij dan aantonen dat er onderscheid is
tussen de inhoud van Koran welke waarheid is en de inhoud van de poëzie welke vaak
gebaseerd is op fantasie.
Jurjânî gebruikt in zijn analyse van de Koran de poëzie uit de tijd van de
onwetendheid en de klassieke tijd. Zijn analyse is vooral gegrondvest in de grammatica.
Dat wordt ook wel stilistische analyse genoemd. Ook al laat Jurjânî de syntactische
elementen in een tekst zien, toch doet hij blijkbaar geen poging om het ultieme effect te
articuleren. Het effect van een tekst komt vooral naar voren door de tevredenheid van de
luisteraar. De opwekking van de zielsrust bij het aanhoren zoals ‘Abd al-Jabbâr al had
aangetoond. Het is daarom niet onderhevig aan definitie maar meer kenbaar als iets
noodzakelijks. Iets wat door ervaring waargenomen en geproefd wordt.
Conclusie en kritiek
De originele Dalâ’îl i‘jâz al-Qur’ân van ‘Abd al-Qâhir al-Jurjânî, de Ash ‘aritische
Mutakkalim is ook verkrijgbaar. Ik heb dit boek enigszins bestudeerd. De belangrijkste
bevindingen van Margaret Larkin zijn natuurlijk de theologische kwesties van ‘Abd al-
Jabbâr waaraan Jurjânî veel in zijn werk ontleend heeft of die hij juist weerlegd. Het gaat
echter niet zo over de i ‘jâz van de Koran maar veel meer over Jurjânî’s theologisering
van zinnen, woorden, eloquentie, compositie, definitie, expressie mogendheid enz...
Echter in het originele boek gaat Jurjânî veel verder in het ontrafelen van het taalkundige
wonder van de Koran. Velen denken tegenwoordig dat Jurjânî zelf een Mutakallim was,
maar Larkin laat vooral zien dat Jurjânî in zijn boek de Mutakkalimûn adresseerde,
hiervoor was hij genoodzaakt de termen en de redeneringen van de Mutakkalimûn te
gebruiken om ze duidelijk te maken wat hij bedoelt en om ze soms te weerleggen. Dit wil
dan nog niet dat hij een Mutakkalim was maar doordat hij in het net van de kalâm
argumentatie viel ging hij over naar een belangrijk aspect binnen de islamitische
theologie welke de oorzaak is voor veel onduidelijkheid, de ta’wîl. Niet te vergeten dat
volgens vele Arabische taalkundigen verkeerde ta’wîl grote schade heeft gebracht aan de
regels en fundamenten van de Arabische taal. Echter door toedoen van vooral de
Mu‘tazila, de ahl al-kalâm en de filosofen, waren ook veel Ash ‘ariten genoodzaakt om
hun toe te passen taw’îl welke niet gebaseerd is op een grondig argument van de poëzie,
105
de taal van de udabâ’, de hadîth of de taal van de Koran in de weerlegging van hun
tegenstanders. Het grote probleem ontstond dat men elkaar niet meer kon verstaan en
begrijpen. Men moet dan wel overtuigd zijn of er ordening of chaos is in de taal. Gaat
men uit van chaos, dan zullen alle deuren van de ta’wîl openslaan en er zal een grote
wirwar van onduidelijkheid en vaagheid ontstaan, waardoor de sprekers zelf elkaar
misschien niet meer kunnen verstaan. Gaat men uit van ordening dan zal de Arabische
taal met zijn boodschap duidelijk overkomen en de sprekers zullen elkaar verstaan.
Jurjânî was iemand die net niet te ver ging maar toch heel knap in staat was om vooral
vanuit de vroegste poëzie, de taal van de Koran en de hadîth een goede argumentatie
geven.
Woordenlijst
badî’:uitmuntendheid
Majâz: symbolieke expressie.
Nazm: compositie, structuur
Ma’nâ: definitie, betekenis
Mutashâbih: onduidelijk, vaag wat betreft betekenis
Ta’wîl: interpretatie
Tashbîh :antropomorfisme
Mutakallim: theoloog, in deze context wordt daarmee bedoeld iemand die over religieuze
aspecten redeneert, filosofeert op basis van de Koran, de hadith en de ratio.
I ‘jâz: wonder, in deze context wat de betreft de Koran wordt vaak de term niet-
immiteerbaarheid genoemd.
Kalâm: theologie
Kalâm nafsî: innerlijke spraak. De Ash ‘ariten hadden de visie dat de Koran in eerst
instantie een innerlijke spraak was in God. daarna uitte hij deze spraak in de woorden
welke de Koran is.
Mu ‘tazila: rationalisten, een bepaalde groep die opkwam in de achtste eeuw. Zij waren
vooral beïnvloed door de filosofische gedachten van Plato. Ze streven naar een geloof dat
zo goed mogelijk overeenkomt met de rede.
Fasâha: taalpuurheid
Balagha: eloquentie
tarkîb harfî: letteropbouw
kinâya contextuele omschrijving
jazâla: woordfijnheid
mushabbiha: degenen die Gods eigenschappen willen gelijkstellen aan die van de mens
106
Suyûti’s al-Itqân over de i ‘jâz al-Qurân
Velen hebben geschreven over het wonder van de Koran, waaronder al-Khattâbî, al-
Rumânî, al-Zamlakânî, al-Razî, Ibn Surâqa, al-Qâdî Abu Bakr al-Baqillânî. De meeste
wonderen van de Israëlieten waren materieel omdat dat niet de tijd van het intelligentie
was, dat waren bijvoorbeeld de stok van Mozes. Omdat het tijdperk van Jezus vooral
bekend was om zijn geneeskunst is het wonder ook op dit gebied onderwerp welke naar
voren kwam in de geneeskunst van Jezus. De meeste wonderen van dit volk zijn rationeel
omdat ze bijzonder intelligent zijn, omdat deze wet de laatste is tot aan de dag des
oordeels. Dat is de Koran als wonder. De verzen van de Koran zijn wonderbaarlijk. Zelfs
een vers is wonderbaarlijk en het deed de welbespraakte Arabieren perplex staan. De
Arabieren van toen waren meesters in de taal die een diepe ontwikkeling had
doorgemaakt. Toen de Profeet Mohammad kwam met de Koran en de Arabieren deed
uitdagen stonden de Arabieren voor een blok. De Koran deed verschillende uitdagingen.
Eerst riep het hen op om met tien gelijksoortige verzen te komen, daarna met een vers,
daarna met een gelijksoortig verhaal.
Daarna gaat Suyûtî over tot wat het benoemen wat de klassieke geleerden
begrepen onder het woord i ‘jâz van de Koran. Zo noemt hij de geleerden die het wonder
interpreteerden als i ‘jâz bi-ssarfa (weerhouding). Oftewel God weerhield de Arabieren
ervan zodat ze niet eens konden proberen de Koran te provoceren. Hij ontnam hen hun
verstand. Ze zouden het wel kunnen maar iets buitenaards weerhield hen ervan, dit werd
het wonder. Volgens Suyûtî is dit geen correcte bewering omdat God zegt: zeg als de
mensen en de geesten bij elkaar zouden komen. Dit duidt op hun onmacht ondanks hun
krachten. Als hen de kracht ontnomen zou worden dan zou hun samenwerking tocht geen
zin hebben omdat het dan een samenwerking zou zijn van doden. Het wonder is van God
omdat hij hen de macht om met iets gelijksoortigs te komen heeft ontnomen. Ook al-
Baqillânî, een van de eerst auteurs over het i ‘jâz is tegen het i ‘jâz bi-ssarfa. Hij meent
dat als het bestrijden mogelijk zou zijn en zij daarvan slechts van weerhouden werden
dan zijn de woorden van Koran niet wonderbaarlijk. Alleen het weerhouden zou het
wonder zijn en dan zouden de woorden van de Koran niet onderscheiden zijn van andere
woorden. Anderen zeggen dat wonder vooral bestaat uit de voorspellingen van
toekomstige gebeurtenissen en deze eigenschappen hadden de vroegere Arabieren niet.
Anderen beweren dat het wonder vooral naar voren komt uit wat de Koran vertelt over
geheime onzichtbare denkbeelden en intenties van mensen zoals God zegt: toen een
bepaalde groep onder jullie van plan waren om te verliezen. En zei in henzelf zeiden als
God ons maar niet bestraft. Daarna noemt Suyûtî verschillende visies van geleerden van
wat ze verstaan onder i ‘jâz. Een belangrijk kenmerk is dat allen het wonder vooral terug
zien in zijn woordcompositie, structuur, eloquentie, duidelijke precies bewoordingen,
bijzondere stijl, retoriek en de taalpuurheid. al-Murrâkushi merkt op dat het vooral gaat
om de overpeinzing in de bayân, (expressieve uitmuntendheid) Bepaalde geleerden
wijzen de ene visie af en geven een verklaring.
De niveaus waaruit de woordopbouw uit bestaat vallen uiteen in vijf niveaus:
107
1 de losse letters aan elkaar voegen waardoor het woord ontstaat welke onderverdeeld
kan worden in drie soorten namelijk het zelfstandig naamwoord, het werkwoord en het
voorzetsel.
2 deze woorden worden kunnen worden samengevoegd zodat we een betekenisvolle
zinsnede krijgen. Dat is wat alle mensen gebruiken in hun dagelijkse gesprekken en hun
zakelijke afhandelingen. Dat wordt ook wel het alledaagse idioom genoemd
3 deze zinsneden samenvoegen zodat het een begin en einde, alinea’s, paragraven en
uiteindelijk betekenis krijgt. Dat wordt ook wel nazm (gehele compositie, structuur)
genoemd.
4 als er een balans wordt ingebracht dan wordt dat shi ‘r oftewel poëzie genoemd.
De beroemde exegeet al-Tawhîdî zei dat Bandâr al-Fârisî eens werd ondervraagd waar
het wonder van de Koran precies naar voren komt. Hij zei dat deze vraag lijkt op de vraag
wat is de mens in de mens eigenlijk. Hij wil hiermee zeggen dat de Koran in zijn geheel
wonderbaarlijk is. al-Khattâbî noemt verschillende niveaus van het wonder en zegt hierbij
dat het voor de mensheid onmogelijk is om met iets gelijksoortigs te komen omdat ze niet
alle woorden kennen. Ook begrijpen ze niet de definitie van de benamingen die aan alle
dingen zijn gegeven. Ook zijn ze niet in staat om een dergelijke grammaticale structuur
te produceren. De meesters in de Arabische taal kunnen het proeven, verklaren en
uitleggen, maar kunnen het niet imiteren. Uit Suyutî’s woorden kan ik concluderen dat
hij het wonder vooral houdt op het gebied van de taal. Een andere effect dat hij van het
wonder ziet is dat het een bijzondere invloed en werking heeft op de zielen en de harten
van de mensen. Aan de ene kant zijn ze verwonderd en aan de andere kant genieten ze
bij het horen en luisteren van de Koran.