dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere...

68
DE INVLOED VAN HET AKKOORD VAN WASSENAAR OP DE NEDERLANDSE ORGANISATIEGRAAD 2015 Erasmus Universiteit Rotterdam Economie en bedrijfseconomie Stefan Baan 374624

Transcript of dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere...

Page 1: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP DE NEDERLANDSE ORGANISATIEGRAAD

Scriptiebegeleider: M. van Lent MSc.

27 Juli 2015

Abstract

2015Erasmus Universiteit

Rotterdam

Economie en

bedrijfseconomie

Stefan Baan

374624

Page 2: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

In dit onderzoek is de relatie onderzocht tussen het Akkoord van Wassenaar enerzijds en de

ontwikkeling van de organisatiegraad anderzijds. Het verband tussen deze twee begrippen is in het

verleden reeds vaak gelegd, maar niet eerder op statistische wijze onderzocht. Vanaf 1982, het jaar

waarin het akkoord is afgesloten, lijkt de organisatiegraad een scherpe daling in te zetten. Om te

onderzoeken of er daadwerkelijk een verband is tussen het Akkoord van Wassenaar en de daling van

de organisatiegraad, is de organisatiegraad in de eerste tien jaar na het akkoord, vergeleken met die

van drie landen (referentielanden) met overeenkomstige economische kenmerken.

De two sample t-test for comparing two means is uitgevoerd om significante afwijkingen van

de Nederlandse organisatiegraad na het Akkoord van Wassenaar te ontdekken. Daarnaast zijn, naar

de maatstaven van het B-E (Bains-Elsheikh) model, drie variabelen onderzocht op hun invloed op de

organisatiegraad van Nederland en de referentielanden. Vervolgens zijn deze resultaten onderling

met elkaar vergeleken, waarna verklaringen zijn gegeven voor de verschillende ontwikkelingen van

de organisatiegraden.

Uit de t-test blijkt dat er voor de eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar een sterke

indicatie aanwezig is, voor een significant snellere daling van de organisatiegraad van Nederland in

vergelijking met die van de referentielanden. Bij de vijf jaren die daarop volgen blijkt er echter geen

enkele aanwijzing meer te zijn voor een significante afwijking. Hierdoor kan de invloed van het

Akkoord van Wassenaar op de organisatiegraad voor de eerste tien jaar na het akkoord, eveneens

niet worden bevestigd. De B-E-variabelen blijken tussen Nederland en de referentielanden per

periode een verschillende invloed te hebben op de organisatiegraad en zijn meer dan eens in

tegenstrijd met wat Bains en Elsheikh in hun model beschrijven. Dit is een mogelijke indicatie voor de

aanwezigheid van ‘verstorende’ factoren. Desondanks kan gesteld worden dat het Akkoord van

Wassenaar via de verandering van verscheidene economische variabelen, ertoe heeft geleid, dat de

Nederlandse organisatiegraad op de zeer korte termijn (de eerste vijf jaar na het akkoord) sterk is

afgenomen.

Inhoudsopgave

1

Page 3: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Abstract..........................................................................................................................................1

Inhoudsopgave................................................................................................................................2

I. Inleiding.......................................................................................................................................3

II. Theoretisch kader........................................................................................................................5

Het Akkoord van Wassenaar ..............................................................................................................7

Triggers voor het ‘free rider problem’.............................................................................................8

Het Bains-Elsheikh model.....................................................................................................9

III. Data en methodologie..............................................................................................................12

Two sample t-test for comparing two means..................................................................................17

IV. Resultaten................................................................................................................................20

De eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar...........................................................................20

De tweede vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar.....................................................................22

De eerste tien jaar na het Akkoord van Wassenaar................................................................23

Verklaringen vanuit het B-E model....................................................................................24

Panel data analysis......................................................................................................26

Coëfficiënten regressievergelijkingen...................................................................27

V. Conclusie en discussie...............................................................................................................30

Conclusie......................................................................................................................................30

Discussie...............................................................................................................................32

Beperkingen.................................................................................................................33

Aanbevelingen................................................................................................33

VI. Literatuurlijst...........................................................................................................................34

VII. Bijlage.....................................................................................................................................38

I. Introductie

2

Page 4: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

‘Vakbonden verliezen 52.000 leden’ (de Volkskrant, 2013) ‘Jongeren keren vakbond de rug toe’

(Nu.nl, 2013) en ‘CBS: Ledental vakbonden op historisch dieptepunt’ (Langelaar, 2012). Slechts een

greep uit de enorme hoeveelheid berichten die de massamedia laatste jaren veelvuldig de wereld in

sturen. Het ledenbestand van de Nederlandse vakbonden is laatste decennia sterk tanende. Daar

waar in de jaren ’70 van de vorige eeuw de organisatiegraad van Nederland gemiddeld nog bijna 37%

bedroeg, lijkt het erop dat op korte termijn deze genadeloos onder de 20% zal duiken. De daling van

het percentage werkende mensen, dat lid is van een vakbond, zal onder andere plaats gaan vinden

door de toenemende vergrijzing. Het aandeel 65+’ers neemt al twintig jaar gestaag toe, terwijl er

juist een negatieve trend zichtbaar is bij de leden onder de 25 jaar (Willems, 2011). Ebbinghaus stelt

tevens dat dit fenomeen zich niet slechts tot Nederland zal beperken, maar zich op termijn in heel

Europa zal voordoen (Ebbinghaus, 2002).

Niet alleen hieruit blijkt dat de Nederlandse vakbonden zich zorgen moeten maken, maar ook

uit het feit dat bepaalde ontwikkelingen in het verleden ervoor gezorgd hebben, dat de afname van

de organisatiegraad aanzienlijk is geremd. De grondige emancipatie van de vrouw op de Nederlandse

arbeidsmarkt die in de loop van de zestiger jaren op gang is gekomen, heeft bijvoorbeeld een

omvangrijke bijdrage geleverd aan de sterk groeiende beroepsbevolking. In de periode 1971-1997 is

de participatiegraad van vrouwen in Nederland toegenomen van 29,4% naar 51,8% (Schippers,

2002). Uit recentere publicaties van het CBS blijkt dit aandeel nog groter te zijn geworden, waardoor

anno 2014 65,1% van de vrouwen onderdeel is van de beroepsbevolking (Centraal Bureau voor de

Statistiek [CBS], 2015). Het groeiende aandeel werkende vrouwen heeft op zijn beurt weer een

positief effect heeft gehad op het ledenbestand van de vakbonden. Zo is het aandeel van vrouwen in

het ledenbestand van de vakcentrales van zo’n 9% in 1960, naar 35,5% in 2008 gestegen (Visser,

2013).

Eind jaren ’70 en begin jaren ’80 ging het slecht met de Nederlandse economie: er was

sprake van een hoge werkloosheid en een arbeidsinkomensquote die zulke hoge waarden aannam,

dat het bedrijfsleven nauwelijks nog winst maakte. Ook de collectieve druk was behoorlijk hoog,

terwijl het financieringstekort van de overheid de pan uitrees (CBS, 2010; van Sinderen, 2000;).

Vanuit de politiek zag men de noodzaak om het beleid radicaal te veranderen; het Akkoord van

Wassenaar was daarin het omslagpunt. In 1982 werd het Akkoord van Wassenaar gesloten tussen de

sociale partners (werkgevers- en de vakverenigingen), waarbij de overheid als mediator fungeerde.

De vakverenigingen gingen akkoord met een beleid van loonmatiging en in ruil daarvoor zou er een

arbeidstijdverkorting komen, die het aantal vrije dagen op een jaar zou doen toenemen. Tevens werd

er besloten om arbeid te gaan herverdelen, terwijl de cao’s werden opengebroken: de gemaakte

afspraken kregen een meerjarig karakter (Parlement & Politiek, 2015a). De institutionele setting van

het gesloten akkoord en de gevoerde dialoog tussen de sociale partners en de overheid werd als

3

Page 5: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

revolutionair gezien. Ondanks het feit dat er in Nederland al sprake was van een ‘overlegcultuur’ (tot

stand gekomen onder aanvoering van de Stichting van de Arbeid, waarbinnen de sociale partners

met elkaar overleggen), werd het Akkoord van Wassenaar in het buitenland als een wonder

beschouwd. De Nederlandse economie herstelde voorspoedig en de groeicijfers bleken structureel

hoger te zijn dan die van de andere westerse landen (van Sinderen, 2000).

Met het ingezette economische herstel werd tevens een andere trend zichtbaar. In het begin

van de jaren ’80 vindt er een opmerkelijke daling van de organisatiegraad plaats. Het aantal

vakbondsleden ten opzichte van de werkende beroepsbevolking, dat vanaf 1960 al geruim 20 jaar op

zo’n 38% stond, bleek in de jaren na het Akkoord van Wassenaar plots te dalen richting ‘een

schamele’ 25%. Na een korte opleving begin jaren ’90 daalde dit percentage nog verder waardoor de

organisatiegraad anno 2011 slechts 19% is. Niet alleen in Nederland, maar ook in het grootste

gedeelte van de rest van de westerse landen is er een dalende trend over de laatste decennia

zichtbaar geworden (de Beer, 2012; Visser, 2013). Nederland is in dit opzicht geen uitzondering te

noemen, was het niet dat de afname van de organisatiegraad geen geleidelijk karakter heeft

aangenomen.

In het verleden is er reeds veelvuldig (internationaal) onderzoek gedaan naar de oorzaken

van een afnemende organisatiegraad. Deze onderzoeken richten zich echter vaak op slechts één of

enkele aspecten die het totaalplaatje zouden kunnen verklaren. Zo stelt Booth dat het ‘free Rider

Problem’ een rol speelt in de ontwikkeling van het aantal vakbondsleden. Minder mensen zouden lid

worden, aangezien ze reeds kunnen profiteren van het lidmaatschap van anderen, zonder zelf lid te

zijn (Booth, 1985). Een ander empirisch onderzoek, laat zien dat het ledental van de vakbonden sterk

afhankelijk is van de conjunctuur: volgens Davis is het in een periode van herstel zeer aannemelijk

dat het aantal vakbondsleden zal groeien (Davis, 1941).

Al met al zijn er in de loop van de afgelopen eeuw de nodige meningsverschillen geweest

over de juiste verklaring voor de fluctuaties in de hoeveelheid vakbondsleden en de verandering van

de organisatiegraad. Veel van de onderzoeken en opgestelde modellen zijn berust op empirisch

significant bevonden resultaten. Theorie en praktijk blijken echter vaak slechts toepasbaar binnen

beperkte omstandigheden en bovendien op de korte termijn, daar de omstandigheden waar en

waarbinnen de vakbonden zich bewegen, zeer dynamisch zijn (Stepina & Fiorito, 1986).

Meer recente bevindingen van Bains en Elsheikh, stellen dat meerdere factoren invloed

hebben op de ontwikkeling van het aantal vakbondsleden. Zo laat het Bains-Elsheikh model zien dat

er sprake is van significant causale verbanden van de voorafgaande ontwikkeling van de

organisatiegraad, het werkloosheids- en inflatieniveau en het reële loon enerzijds en de verandering

van het aantal vakbondsleden anderzijds (Bain & Elsheikh, 1982). De aangekaarte variabelen zijn

binnen dit model in veel gevallen statistisch significant verklarend. Dit in combinatie met het feit dat

4

Page 6: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

het B-E model meerdere verklarende variabelen in de analyse meeneemt, maakt het interessant om

deze empirische bevindingen naast de bevindingen in dit onderzoek te leggen. De volgende

onderzoeksvraag is dan ook uit al het voorgaande voortgekomen:

Wat is het effect van het Akkoord van Wassenaar op de Nederlandse organisatiegraad?

In dit onderzoek zal worden bekeken of het Akkoord van Wassenaar in 1982 er daadwerkelijk voor

heeft gezorgd dat de organisatiegraad in Nederland is veranderd. De focus zal hierbij voornamelijk op

de korte termijn liggen, die de eerste tien jaar na het akkoord beslaat. De gebruikte data zijn

grotendeels afkomstig van een selectie van Visser, de World Databank, Eurostat, OECD en het CBS;

deze gegevens zullen gebruikt worden om de hypotheses te testen. Uiteindelijk zullen de opgestelde

deelvragen worden beantwoord met behulp van statistisch onderzoek. Door middel van een two

sample t-test for comparing two means, in combinatie met op het B-E model van Bains en Elsheikh

gestaafde kanttekeningen bij de toetsing van de hypotheses, zal uiteindelijk de aanzet worden

gegeven tot de beantwoording van de opgestelde onderzoeksvraag.

II. Theoretisch kader

Bij de uitvoering van de statistische testen die benodigd zijn om tot een correct beantwoording van

de hypotheses te komen, is het van belang om een helder beeld te hebben geschetst van bepaalde

begrippen die in dit onderzoek gebruikt worden. Het gaat in dezen om zaken die in de introductie

nog niet (uitgebreid genoeg) aan de orde zijn gekomen.

Een vakbond is een vereniging van werknemers die zich hard maakt voor de belangen van

werknemers (Van Dale, 2014). Deze vakbonden zijn over het algemeen aangesloten bij vakcentrales:

de overkoepelende organisaties van vakbonden. In Nederland zijn er momenteel drie grote

vakcentrales: de Federale Nederlandse Vakbeweging (FNV), het Christelijk Nationaal Vakverbond

(CNV) en de Vakcentrale voor Professionals (VCP). De eerste vakbonden die zo halverwege de 19e

eeuw in Nederland werden opgericht, hadden voornamelijk als doel de slechte werk- en

leefomstandigheden ten tijde van de industriële revolutie te verbeteren. Dit primaire doel lijkt

volgens velen te zijn bereikt , waardoor het zichzelf anno 2015 een andere rol zou moeten aanmeten

(de Beer, 2012; Lommen, 2014). De met afstand grootste Nederlandse vakcentrale met een kleine

1,2 miljoen leden, is de FNV. De FNV stelt zich met de volgende zaken bezig te houden: het

onderhandelen met de overheid en werkgevers(organisaties), het afsluiten van cao’s, het campagne

voeren op belangrijke thema’s en het geven van gastlessen (FNV, 2015).

5

Page 7: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Nederland kent reeds een rijke historie als het gaat om het ‘onderhandelen’. Kort na het einde van

de Tweede Wereldoorlog is namelijk de Stichting van de Arbeid opgericht, om de wederopbouw van

Nederland te bevorderen. Binnen dit orgaan wordt overlegd en samengewerkt tussen de

werkgeversverenigingen (die de werkgevers vertegenwoordigen) enerzijds en de vakbonden (die de

werknemers vertegenwoordigen) anderzijds. Toen in de jaren ’60 bleek dat de centraal geleide

loonpolitiek - die hand in hand ging met de wederopbouw van Nederland - niet meer werkte,

verschoof de verantwoordelijkheid vanaf de overheid geleidelijk naar de vakbonden en

werkgeversverenigingen (Parlement & Politiek, 2015b; Stichting van de Arbeid, z.d.). De centraal

geleide loonpolitiek hield in feite in, dat de loonvorming in Nederland in grote mate werd gestuurd

en beïnvloed door de overheid. Om de economie na de Tweede Wereldoorlog te laten herstellen, zag

de overheid zich genoodzaakt om de lonen kunstmatig laag te houden. Door het centraal aan banden

leggen van de omhoogschietende lonen, ontstond de situatie waarin de lonen sterk achterbleven ten

opzichte van de arbeidsproductiviteit, waardoor de Nederlandse economie een flinke ‘boost’ kreeg

(van der Heiden, 2008).

De buiten proporties staande groei van de Nederlandse economie hield aan tot 1973, het jaar

waarin de eerste oliecrisis uitbrak (Luiten van Zanden, 2000). Dit luidde een periode van

economische neergang in, waarbij er sprake was van een almaar toenemende werkloosheid, hoge

inflatie en een stagnerende groei (The World Bank, 2015). Deze negatieve economische

omstandigheden creëerden bij uitstek de ideale gelegenheid voor de Nederlandse vakbonden

(Schnabel, 2002). Vanaf 1960 was er reeds een trend zichtbaar geworden die een langzame daling

van de Nederlandse organisatiegraad toonde. Begin jaren ’70 - rond de eerste oliecrisis - begon de

sterke economische groei af te nemen, wat direct terug te zien is in de ontwikkeling van de

organisatiegraad. Het aantal vakbondsleden nam weer - relatief gezien - sterk toe, waarnaast er

vaker op de barricaden werd gestaan (Audier, 2014). In het jaar van de oliecrisis vond er een

historische aantal van 27 werkstakingen plaats, waarbij bijna zeshonderdduizend arbeidsuren

verloren zijn gegaan (CBS, 2015b).

De organisatiegraad is een begrip dat vaak terugkomt in dit onderzoek; het is van belang

helder toe te lichten wat dit exact inhoudt. De organisatiegraad is het aantal werknemers

aangesloten bij een vakbond, gedeeld door de totale beroepsbevolking, uitgedrukt in een

percentage. Tot de werknemers worden mensen jonger dan 65 jaar gerekend, met betaald werk voor

minimaal twaalf uur per week (CBS, 2015c). Er wordt in dit onderzoek (naar de maatstaven van

Visser) echter uitgegaan van actieve vakbondsleden in loondienst, waardoor gepensioneerden,

werklozen, mensen die minder dan twaalf uur per week werken, studenten en zelfstandigen (zzp’ers)

niet worden meegenomen in de berekeningen. Doordat de beroepsbevolking in dit geval eveneens

slechts de mensen meeneemt, die in loondienst meer dan twaalf uur per week werken, worden de

6

Page 8: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

juiste grootheden met elkaar in verhouding gebracht (Visser, 2013).

De weer opkrabbelende organisatiegraad geeft aan dat het volk weer zijn heil zocht in de

vakbonden; zij kregen naarmate de jaren ’70 vorderden, dan ook steeds meer macht. De Wet op de

loonvorming in 1970 speelt hierbij een essentiële rol, aangezien de werknemers- en

werkgeversverenigingen gezamenlijk de verantwoordelijkheid kregen voor het bepalen van de

hoogte van de lonen1. De samenwerking tussen de sociale partners verliep in de loop van de

zeventiger jaren echter steeds stroever. Daarbovenop kwam nog eens de tweede oliecrisis in 1979,

waarmee de Nederlandse economie opnieuw een harde klap kreeg te verduren. Het besef ontstond

dat het zo niet langer door kon gaan (Blik op de Wereld, 2003); hiermee was de brug geslagen naar

een keerpunt aan het begin van de jaren ’80.

Het Akkoord van Wassenaar

In september 1982 werden de Tweede Kamerverkiezingen gewonnen door de PvdA, dat ondanks het

feit dat het de grootste partij was, in de oppositie plaats mocht nemen. De regering werd gevormd

door een combinatie van het CDA en de VVD, waarmee een centrumrechts kabinet tot stond kwam.

De premier werd geleverd door het CDA, wat resulteerde in het eerste kabinet-Lubbers. Dit kabinet

had de taak op zich genomen om de Nederlandse economie weer uit het slop te trekken, waarbij de

nadruk van het beleid op de werkgelegenheid kwam te liggen (Parlement & Politiek, 2015c). De

stijgende werkloosheid zorgde ook bij de sociale partners voor kopzorgen; op de 24e november van

1982 werd in de Stichting van de Arbeid dan ook een revolutionaire overeenkomst bereikt tussen de

werkgeversverenigingen en de vakcentrales. Dit alles gebeurde onder een zekere drang van het

kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou ingrijpen (de Beer, 2013).

Het Akkoord van Wassenaar, zoals de overeenkomst bekend staat, beslaat slechts anderhalf

A4’tje. Hierop wordt in feite gesteld dat de werknemersorganisaties een beleid van loonmatiging

zouden accepteren, in ruil voor arbeidstijdverkorting. De cao-lonen stegen voor 1982 al geruim een

decennium met gemiddeld 8% per jaar, waardoor de concurrentiepositie van Nederland als

exportland in het geding kwam (Bhageloe-Datadin, 2007). Een beleid van loonmatiging betekende

dat de stijging van het loon werd beperkt door er afspraken over te maken: het loon zou hierdoor

minder hard stijgen dan wanneer er geen afspraken over zouden worden gemaakt. Dit betekende dat

de koopkracht van de werknemers relatief gezien negatief werd beïnvloed. Om deze achteruitgang te

compenseren werd de arbeidstijdverkorting ingevoerd; deze zou de werkweek verkorten, zodat er

netto meer werkgelegenheid gecreëerd kan worden. Dit zou een bijdrage moeten leveren aan de

terugloop van de hoge werkloosheid, terwijl de winstgevendheid van de bedrijven via een dalende

arbeidsinkomensquote eveneens positief zou worden beïnvloed (Parlement & Politiek, 2015a). De

1 Art. 5:6 Wet LV

7

Page 9: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

arbeidsinkomensquote (aiq) is het totale inkomen uit arbeid, gedeeld door de netto toegevoegde

waarde. Anders verwoord is de aiq het gedeelte van het nationaal inkomen dat naar de

productiefactor arbeid gaat (het overige gedeelte gaat naar de productiefactoren kapitaal, natuur en

ondernemerschap) (Bos, 2014). Ten tijde van het Akkoord van Wassenaar lag de aiq op maar liefst

87%, waardoor het bedrijfsleven nog amper winstgevend was. Aangezien maximaal 13% van het

nationaal inkomen naar de overige productiefactoren wegvloeide, was het onaantrekkelijk voor

investeerders om kapitaal in het bedrijfsleven te steken.

Parallel aan de maatregelen uit het akkoord, liep onder andere de ontwikkeling van de

grootschalige privatisering die vanaf het begin van de jaren ’80 geleidelijk op gang kwam (van

Sinderen, 2000). Vanuit het kabinet Lubbers I werd privatisering van staatsbedrijven gezien als een

relevant middel om de overheidsfinanciën op orde te brengen (Stellinga, 2012). Zeker na het

faillissement van scheepsbouwer RSV, dat meer dan twee miljard gulden aan overheidssteun had

ontvangen, werd geconcludeerd dat de overheidsbemoeienis vaak te groot was en afgebouwd zou

moeten worden (Parlement & Politiek, 2015d).

Triggers voor het ‘free rider problem’

Alle door de sociale partners en overheid voorgenomen maatregelen uit het Akkoord van Wassenaar,

zouden worden verwerkt in de nieuw afgesloten cao’s. Al vanaf 1927 geldt in Nederland de wet op

de cao. Een wet die - kort gezegd - stelt, dat een werkgever bij het hanteren van een cao, deze cao

aan iedere werknemer moet uitgeven.2 Hiermee werd al snel in de 20e eeuw gezorgd voor een sterke

afbraak van het verschil tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden (Vogels, z.d.). De collectieve

arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen werkgever(s), werkgeversorganisatie(s) en

werknemersorganisatie(s) (afhankelijk van het niveau waarop de cao wordt afgesloten). De

Rijksoverheid omschrijft de cao als ‘’een schriftelijke overeenkomst waarin afspraken over

arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd’’ (Rijksoverheid, 2015b). De afgesproken arbeidsvoorwaarden

kunnen van primaire of secundaire aard zijn. De primaire arbeidsvoorwaarden betreffen de zaken die

standaard in het tussen werkgever en werknemer afgesloten contract staan, zoals het loon en de

werktijden. De secundaire arbeidsvoorwaarden omvatten alle ‘extra’ zaken, die bovenop de primaire

arbeidsvoorwaarden komen, zoals de kinderopvang en het ouderschapsverlof (Rijksoverheid, 2015a).

De secundaire afspraken zijn slechts optioneel en geheel afhankelijk van onderhandelingen, terwijl

de primaire afspraken gebonden zijn aan bepaalde vereisten, vastgelegd door de overheid in wetten

en regelgeving (denk aan het minimumloon, hoeveelheid vakantiedagen) (CBS, 2015a).

In 1937 werd bovendien de wet AVV aangenomen. Deze Wet op het algemeen verbindend en het

onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, stelde de Minister

2 Art. 1 Wet CAO

8

Page 10: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

van Sociale Zaken in staat om afgesloten cao’s te verplichten voor alle werknemers binnen een

bepaalde bedrijfstak.3 Hierdoor werd het onderscheid tussen leden en niet-leden van de vakbond

verder afgebrokkeld. De vakbondsleden onderhandelen in feite niet meer uitsluitend voor henzelf,

maar ook voor de werknemers die geen lidmaatschap van de vakbond hebben. Dit kan een

aanleiding vormen voor het free riden van een gedeelte van de beroepsbevolking: de voordelen van

de vakbond kunnen worden genoten zonder de nadelen te hoeven ervaren. Dit kan wellicht een

oorzaak zijn voor het feit dat anno 2013 meer dan 80% van de Nederlandse werknemers onder een

cao valt, terwijl de organisatiegraad zich ruimschoots onder de 20% bevindt (de Beer, 2013)

Het Bains-Elsheikh model

Ondanks dat er voor het Akkoord van Wassenaar niet veel meer dan een A4’tje nodig was, heeft het

ogenschijnlijk diepgaande gevolgen gehad voor de Nederlandse economie. Zo werd de hoge

werkloosheid in tien jaar tijd bijna gehalveerd, terwijl de economische krimp een halt werd

toegeroepen (CBS, 2014; The World Bank, 2015). Tegelijkertijd heeft er - zoals al eerder is

aangegeven - dus ook een daling van de organisatiegraad plaatsgevonden. Het in de introductie

besproken B-E model haalt deze twee factoren aan (de ontwikkeling van de organisatiegraad en de

hoogte van de werkloosheid), in combinatie met het niveau van het loon en het inflatiepeil, als

verklaring voor de verandering van het aantal vakbondsleden. Bains en Elsheikh stellen dat bij een

stijging van de inflatie, het ‘threat effect’ ervoor zou zorgen dat werknemers zich verenigen in

vakbonden om te voorkomen dat hun levensstandaard wordt ondermijnd. Het ‘credit effect’ zou

eveneens kunnen bijdragen aan een toename van het aantal vakbondsleden. Dit effect ontstaat

wanneer werknemers aannemen dat in een periode van stijgende lonen, die stijging (deels) wordt

veroorzaakt door het werk van de vakbonden. Door deze aanname ontstaat het idee dat het

lidmaatschap ervoor kan zorgen dat de lonen wellicht nog verder stijgen. Een stijging van de

werkloosheid zou volgens het B-E model in tegenstelling tot de inflatie en de lonen moeten bijdragen

aan een afname van het aantal vakbondsleden. Dit zou bewerkstelligd worden door een

verslechtering van de onderhandelingspositie, die ervoor zorgt dat de drijfveer voor het lidmaatschap

van de vakbond sterk afneemt. Tot slot wordt gesteld dat de hoogte van de organisatiegraad via het

‘saturation effect’ en het ‘enforcement effect’ wordt beïnvloed. Het verzadigingseffect stelt dat het

lastiger wordt om lid te worden van de vakbond, naarmate de organisatiegraad hoger ligt. Het

handhavingseffect zorgt er juist voor dat het vermogen van de vakbond om werknemers te

overtuigen lid te worden van de vakbond, bij een hogere organisatiegraad toeneemt. Het netto effect

van de hoogte van de organisatiegraad op de ontwikkeling van het aantal vakbondsleden is door

deze conflicterende effecten niet eenduidig omschreven (Schnabel, 2002).

3 Art. 2 Wet AVV

9

Page 11: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Het B-E model wordt in het vervolg van dit onderzoek aangehaald om de verklaringskracht

van de drie van de vier zojuist genoemde variabelen te onderzoeken. Door deze variabelen naast de

ontwikkelingen van de Nederlandse organisatiegraad te leggen, kan er een vergelijking worden

gemaakt. Hierbij zal de variabele ‘loon’ worden vervangen door een meer algemene variabele

‘werknemerscompensatie’, die uit twee componenten bestaat: het loon en de door de werkgever af

te dragen sociale premies (Organisation for Economic Cooperation and Development [OECD], 2015).

Tevens zal de variabele ‘organisatiegraad’ uit deze analyse worden weggelaten, daar het netto-effect

- zoals reeds gesteld - volgens Bains en Elsheikh niet eenduidig kan worden beschreven. In dit

onderzoek zal tot slot de invloed van de variabelen uit het B-E model op het vakbondsledenbestand 1

op 1 worden doorgezet op de organisatiegraad. Hiermee krijgt het vakbondsledenbestand dezelfde

betekenis als de organisatiegraad. Voordat de verklaringskracht van de drie variabelen uit het B-E

model kan worden getoetst, moet echter eerst antwoord worden gegeven op de volgende

deelvragen:

- Wat is het effect van het Akkoord van Wassenaar op de ontwikkeling van de

organisatiegraad in de periode 1983-1987?

- Wat is het effect van het Akkoord van Wassenaar op de ontwikkeling van de

organisatiegraad in de periode 1988-1992?

- Wat is het effect van het Akkoord van Wassenaar op de ontwikkeling van de

organisatiegraad in de periode 1983-1992?

Om deze drie deelvragen te beantwoorden, zijn de volgende aansluitende hypotheses opgesteld:

Hypothese 1:

Het Akkoord van Wassenaar heeft geen effect gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad in

de periode 1983-1987. ( μ1=μ2)

Hypothese 2:

Het Akkoord van Wassenaar heeft geen effect gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad in

de periode 1988-1992. ( μ1=μ2)

Hypothese 3:

10

Page 12: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Het Akkoord van Wassenaar heeft geen effect gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad in

de periode 1983-1992. ( μ1=μ2)

Met behulp van een t-test die twee gemiddelden met elkaar vergelijkt, kunnen deze drie hypotheses

worden getoetst. Er is voor gekozen om dezelfde test voor drie verschillende korte termijn

periodelengtes van de eerste vijf, de tweede vijf jaar en de eerste tien jaar na het Akkoord van

Wassenaar uit te voeren. Hierdoor wordt het mogelijk om de ontwikkeling van de organisatiegraad

richting de lange(re) termijn te bekijken. Wanneer de hypotheses worden verworpen, zullen

automatisch de volgende alternatieve hypotheses worden aangenomen:

Alternatieve hypothese 1:

Het Akkoord van Wassenaar heeft effect gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad in de

periode 1983-1987. ( μ1≠μ2)

Alternatieve hypothese 2:

Het Akkoord van Wassenaar heeft effect gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad de

periode 1988-1992. ( μ1≠μ2)

Alternatieve hypothese 3:

Het Akkoord van Wassenaar heeft effect gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad de

periode 1983-1992. ( μ1≠μ2)

De resultaten die uit het hypothesevraagstuk naar voren komen, zullen naast de drie factoren uit het

B&E-model worden gelegd. Hierna zal tot slot een panel data analyse de coëfficiënten van die drie

variabelen schatten, waardoor voor de verschillende tijdsintervallen een vergelijking tussen

Nederland en de referentielanden kan worden gemaakt.

III. Data & Methodologie

Om de onderzoeksvraag met behulp van de hypotheses te beantwoorden, wordt er gegrepen naar

een heel scala aan middelen. Ten eerste is het van belang de Nederlandse organisatiegraad door de

geschiedenis heen te analyseren. De gebruikte dataset van Visser, toont de macro-economische

organisatiecijfers van tientallen landen van 1960 tot 2011. Aangezien het Akkoord van Wassenaar in

11

Page 13: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

1982 is afgesloten, is de range van de dataset voldoende groot om zinnige opmerkingen te plaatsen

over de ontwikkeling van de Nederlandse organisatiegraad. De gevonden data worden geplot in een

lijngrafiek, waarna een lineaire trendlijn wordt opgesteld die de ontwikkeling van de organisatiegraad

weergeeft.

Het is van belang om een vergelijking te maken met een situatie waarin het Akkoord van

Wassenaar niet plaatsvindt, zodat de ontwikkeling van de organisatiegraad in Nederland in

perspectief kan worden gezet. Aangezien het Akkoord van Wassenaar branche-overschrijdend is, is

het niet mogelijk om binnen de landsgrenzen te blijven bij het zoeken naar een referentiekader. Om

deze reden is er gegrepen naar de organisatiegraden van andere landen, zodat er alsnog een

bruikbare vergelijking kan worden gemaakt. Het is van belang om landen te gebruiken, die een met

Nederland vergelijkbare en dus representatieve economische ontwikkeling doormaken.

In dezelfde database van Visser (die hierboven reeds is beschreven), zijn ongeveer 30 landen

geanalyseerd. Dit zijn meteen de landen die zijn meegenomen in de voorselectie van de benodigde

referentielanden. Door de ontwikkeling van de organisatiegraden op dezelfde wijze te analyseren

zoals dat bij Nederland is gedaan, is het mogelijk geworden bepaalde landen weg te strepen . Landen

met afwijkende trendlijnen (die een andere richtingscoëfficiënt hebben) zijn hierbij afgevallen.

Wanneer de trendlijn immers een andere richting aanneemt dan de trendlijn van Nederland, is de

organisatiegraad van dat land niet (voldoende) representatief. Wanneer deze selectie heeft

plaatsgevonden, wordt er gekeken naar eventueel abnormale deviaties van de organisatiegraad,

waarna eveneens deze landen eruit worden gefilterd. Hierop inhakend wordt de procentuele

verandering van de organisatiegraad in ruim 50 jaar tijd in acht genomen, zodat tot slot de

overgebleven landen geanalyseerd kunnen worden op basis van de drie economische factoren die

volgens het B-E model van invloed zouden kunnen zijn op de organisatiegraad (Bain & Elsheikh,

1982). Deze factoren zijn de inflatie, het werkloosheidspercentage en de werknemerscompensatie.

Door de ontwikkeling van deze variabelen voor de overgebleven landen in de periode voor het

Akkoord van Wassenaar te bekijken, is het mogelijk geworden om drie referentielanden te selecteren

die de meeste overeenkomsten tonen met Nederland.

Duitsland, Zwitserland en Japan zijn uiteindelijk de landen die geselecteerd zijn op basis van

al het voorgaande. Hieronder zal de selectie van de referentielanden op basis van de variabelen uit

het B-E model en de ontwikkeling van de organisatiegraad worden geanalyseerd.

12

Page 14: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

19601962

19641966

19681970

19721974

19761978

19801982

0

5

10

15

20

25

Inflatie 1960-1982

DuitslandJapanNederlandZwitserland

Proc

ent

Figuur 1. Inflatiecijfers Duitsland, Japan, Nederland en Zwitserland in de periode 1960-1982 (OECD, 2015)

De ontwikkeling van de inflatie lijkt voor alle landen in zekere mate vergelijkbaar te zijn. Het prijspeil

blijft vanaf 1960 tot 1973 vrijwel stabiel, waarna er plots een sterke stijging optreed. Deze sterke

stijging heeft te maken met het ontstaan van de eerste oliecrisis in 1973, wat resulteerde in sterke

economische achteruitgang en hoge inflatie. Met name het Japanse prijspeil steeg erg hard, tot bijna

25% ten opzichte van het voorgaande jaar in 1974. Na dat jaar daalde de inflatie voor alle landen

weer gestaag naar het initiële niveau, waarna in 1979 wederom een (relatief minder sterke) groei

plaatsvond. In dit jaar brak de tweede oliecrisis uit, wat resulteerde in wederom een teruggang van

de economie en een stijging van de inflatie. Net zoals de Nederlandse inflatie, tendeert die van de

referentielanden in de periode 1960-1982 rond de 5%-lijn, waardoor gesteld kan worden dat deze

variabele uit het B-E model voor bovenstaande vier landen vergelijkbaar is.

13

Page 15: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Figuur 2. Werkloosheidspercentages Duitsland, Japan, Nederland en Zwitserland in de periode 1960-1982 Opmerking. Data van Zwitserland zijn handmatig overgezet naar bovenstaande grafiek (Statistisches Bundesamt, 2015) (Statistics Japan,

2015) (CBS, 2014) (Daube, 2015)

Het werkloosheidspercentage in de periode 1960-1982 kent voor Japan en Zwitserland een vrij

stabiel verloop, terwijl Duitsland en Nederland een wat meer fluctuerende trend laten zien. Vooral

de twee oliecrises hebben een enorme werkloosheid veroorzaakt in laatstgenoemde landen, terwijl

Japan en Zwitserland daar in aanzienlijk mindere mate hinder van hebben ondervonden. Het

werkloosheidspercentage in Zwitserland is in het gehele tijdsinterval zelfs niet eens boven de 1%

geraakt. Ondanks het feit dat er wel degelijk verschillen zichtbaar zijn in de

werkloosheidspercentages, blijkt er bij alle vier de landen sprake te zijn van een opgaande trend

over de gehele periode. Bij de analyse van de organisatiegraad moet echter in het achterhoofd

worden gehouden dat Duitsland en Nederland in de aanloop naar het Akkoord van Wassenaar te

maken hebben gehad met een hogere werkloosheid, wat van invloed kan zijn geweest op de

ontwikkeling van de organisatiegraad.

14

Page 16: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 198240

45

50

55

60

65

Werknemerscompensatie 1970-1982(% bruto toegevoegde waarde)

DuitslandJapanNederlandZwitserland

Proc

ent

Figuur 3. Werknemerscompensatie, uitgedrukt in een percentage van de bruto toegevoegde waarde, voor

Duitsland, Japan, Nederland en Zwitserland in de periode 1970-1982 Opmerking. Cijfers voor de periode 1960-1969 waren niet beschikbaar voor Duitsland, Japan en Nederland; Cijfers voor de periode 1960-

1979 waren niet beschikbaar voor Zwitserland. (OECD, 2015)

De werknemerscompensatie, uitgedrukt in een percentage van de bruto toegevoegde waarde in de

periode 1970-1982 lijkt voor Nederland en Duitsland redelijk stabiel te zijn rond de 60%. Japan

ondervindt de eerste helft van de jaren ‘70 een stijging van in zijn totaliteit zo’n 10%, waarna er

evenals in Nederland en Duitsland een stabiele trend lijkt te ontstaan. De gegevens van de

werknemerscompensatie zijn voor Zwitserland slechts vanaf 1980 beschikbaar, waardoor de

voorspelling van de trend wat minder betrouwbaar is. Wanneer de data ondanks deze beperking

echter in beschouwing worden genomen, blijkt dat Zwitserland te maken heeft met een lichte stijging

van de werknemerscompensatie als percentage van de bruto toegevoegde waarde. Wanneer de

periode voor het Akkoord van Wassenaar in beschouwing wordt genomen, blijkt dat ondanks de

verschillen in hevigheid per jaar, de werknemerscompensatie voor alle landen (licht) te stijgen.

Al met al kan gesteld worden dat, ondanks het feit dat de beweging van de inflatie, het

werkloosheidspercentage en de werknemerscompensatie tussen de vier landen in magnitude

verschilt, de trends wel van eenzelfde karakter zijn.

15

Page 17: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

19601963

19661969

19721975

19781981

19841987

19901993

19961999

20022005

20082011

15.0

20.0

25.0

30.0

35.0

40.0

45.0

Organisatiegraad met trendlijn 1960-2011

DuitslandLinear (Duitsland)JapanLinear (Japan)NederlandLinear (Nederland)ZwitserlandLinear (Zwitserland)

Proc

ent

Figuur 4. Organisatiegraden met bijhorende trendlijnen van Nederland, Duitsland, Japan en Zwitserland in de

periode 1960-2011 (Visser, 2013)

Zoals te zien is, hebben de trendlijnen nagenoeg dezelfde richtingscoëfficiënt. Dit wil zeggen dat de

ontwikkeling van het percentage werknemers dat lid is van de vakbond, een soortgelijke

ontwikkeling doormaakt in bovenstaande vier landen. Niet alleen de trendlijnen, maar ook - zoals

hierboven reeds beschreven - de inflatie, het werkloosheidspercentage en de

werknemerscompensatie van de vier landen tonen eenzelfde trend. Dit maakt dat Duitsland, Japan

en Zwitserland binnen dit onderzoek geschikte landen zijn om te gebruiken als referentiekader bij de

analyse van de ontwikkeling van de organisatiegraad van Nederland na het Akkoord van Wassenaar.

Hierboven valt tevens op te merken dat alle landen te maken hebben met fluctuaties in de

organisatiegraad afgelopen halve eeuw. Zo is vooral opvallend de grote piek die de Duitse trendlijn

toont rond 1991. Dit is te verklaren uit het feit dat de cijfers van vóór 1991 zich uitsluitend beperkten

tot West-Duitsland. Na de val van de muur eind 1989, volgde al snel de hereniging met Oost-

Duitsland, waardoor de organisatiegraad vanaf 1991 ook het aandeel van vakbondsleden in de DDR

heeft meegenomen. In Zwitserland is er eveneens sprake van een sterke stijging van de

organisatiegraad, zij het in het midden van de zeventiger jaren. Deze stijging werd echter reeds snel

tenietgedaan door een sterke daling die tegen het eind van de jaren ’70 plaatsvond. Ook in

Nederland is - zoals al even ter sprake is gebracht - in de jaren ‘80 een sterke afwijking in de trend te

zien. Japan laat in tegenstelling tot de andere landen, veel minder fluctuaties zien en lijkt dan ook de

meest stabiele ontwikkeling van de organisatiegraad te hebben.

16

Page 18: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Ondanks het feit dat de trendlijnen een vergelijkbare richtingscoëfficiënt hebben, is het lastig om een

zinnige uitspraak te doen over de verschillen tussen deze landen. De oorspronkelijke

organisatiegraadcijfers van die vier landen kunnen echter met behulp van de trendlijnen met elkaar

worden vergeleken. Van de trendlijnen van Nederland en de referentielanden zijn namelijk de

formules achterhaald, waarna berekend is welke waarden worden aangenomen op t=0 (1960) en

t=51 (2011). De gemiddelden van deze waarden zijn vervolgens naast elkaar gelegd, waarna de

procentuele afwijking van de referentielanden ten opzichte van Nederland is berekend (zie Bijlage A).

De oorspronkelijke dataset van de referentielanden is met behulp van deze cijfers gecorrigeerd voor

de initiële hoogte en richting van de trendlijn. De trendlijnen snijden elkaar door deze aanpassing in

1985, zodat de onderlinge variantie aanzienlijk is verminderd. Hierdoor is het in betere mate mogelijk

om de referentielanden tot op benadering te laten gelden als een betrouwbaar referentiekader voor

Nederland.

19601963

19661969

19721975

19781981

19841987

19901993

19961999

20022005

20082011

15.0

20.0

25.0

30.0

35.0

40.0

45.0

Gecorrigeerde organisatiegraad 1960-2011

DuitslandJapanNederlandZwitserland

Proc

ent

Figuur 5. Gecorrigeerde organisatiegraden Duitsland, Japan, Nederland en Zwitserland in de periode 1960-

2011 (Visser, 2013)

Two sample t-test for comparing two means

Nu alle gegevens zijn verzameld, moeten de drie referentielanden met Nederland worden

vergeleken. Naast de vergelijking met de referentielanden wordt tevens het verschil tussen de

trendlijn en de werkelijke ontwikkeling van de Nederlandse organisatiegraad bekeken. Deze

vergelijkingen worden uitgevoerd aan de hand van een two sample t-test for comparing two means;

dit is een statistische test die twee verschillende gemiddelden test op gelijkheid (Moore, McCabe,

Alwan, Craig, & Duckworth, 2011). Hieronder is desbetreffende formule weergegeven:

17

Page 19: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Hierbij geeft x het gemiddelde van de twee steekproeven aan, terwijl μ iets zegt over de hypothese.

Aangezien dit onderzoek zich afvraagt of er sprake is van invloed van het Akkoord van Wassenaar op

de Nederlandse organisatiegraad, wordt de term (μ1−μ2) op nul gesteld. De opgestelde hypothese

geeft immers al aan dat er niet van een verschil tussen vóór en ná het akkoord wordt uitgegaan. Het

symbool s2geeft de variantie van de steekproef aan, terwijl ‘n’ de grootte van de steekproef

weergeeft. De toegevoegde ‘1’tjes’ en ‘2’tjes’ tot slot, maken helder welke groep wordt bedoeld.

Deze formule wordt ingevuld door steeds enerzijds de ontwikkeling van de Nederlandse

organisatiegraad (groep 1), en anderzijds de ontwikkeling van de organisatiegraad van een van de

drie referentielanden of de Nederlandse trendlijn (groep 2) mee te nemen. Uiteindelijk zullen hieruit

zekere t-waarden voortkomen, die iets zeggen over de mate van significantie. Er wordt gebruik

gemaakt van een significantieniveau van 5%. Dit houdt in dat de kans dat de nulhypothese onterecht

wordt verworpen, gelijk is aan 5%: er is dus sprake van een 95%-betrouwbaarheidsinterval.

Aangezien de standaarddeviatie van de gehele populatie onbekend is, zal er een t-test moeten

worden uitgevoerd, welke vrijheidsgraden met zich meebrengt. Deze degrees of freedom worden

bepaald door het aantal observaties met één te verminderen.

Om een geijkte vergelijking te maken, zijn de organisatiegraden per jaar omgezet naar de

procentuele verandering ten opzichte van het voorgaande jaar, waarbij het jaar waarin het Akkoord

van Wassenaar werd gesloten (1982) als basisjaar fungeert. De procentuele veranderingen ten

opzichte van het jaar ervoor zijn voor het gekozen tijdsinterval samengevoegd, waarna er een

gemiddelde is genomen (zie Bijlage B.1). Deze gemiddelde fluctuatie wordt weergegeven door x1

voor Nederland en x2 voor een van de overige drie landen of de trendlijn. Vervolgens is voor het

gekozen tijdsinterval de standaarddeviatie van de procentuele veranderingen berekend. De effecten

van het Akkoord van Wassenaar zullen verklaard worden aan de hand van drie tijdsintervallen. Er is

gekozen voor het tijdsinterval 1983-1987 dat de eerste vijf jaar, het tijdsinterval 1988-1992 dat de

tweede vijf jaar én het tijdsinterval 1983-1992 dat de eerste tien jaar na het akkoord beslaat (en dus

de twee intervallen samenvoegt). Door twee verschillende periodelengtes te nemen, kan er naast het

oplossen van het significantievraagstuk op zich, tevens een balans worden opgemaakt van de

ontwikkeling van de organisatiegraad over de tijd. De effecten van het Akkoord van Wassenaar op de

organisatiegraad zullen dus uitsluitend op de (relatief) korte termijn worden bekeken, daar de

18

Page 20: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

ontwikkeling van de Nederlandse organisatiegraad op de lange termijn (1983-2011), in verhouding

tot de drie referentielanden en de trendlijn, weinig zal afwijken. Dit komt door het feit dat er

gekozen is voor klankborden met een - op de lange termijn - gelijksoortige beweging van de

organisatiegraad.

De organisatiegraad van Nederland in de drie gekozen tijdsintervallen wordt geanalyseerd op

significante afwijkingen ten opzichte van de referentielanden en de trendlijn, zodat de opgestelde

hypotheses kunnen worden beantwoord. Daarnaast zal de ontwikkeling van de Nederlandse

organisatiegraad in de drie tijdsintervallen parallel worden gelegd aan de factoren die volgens het B-

E model hun uitwerking hebben op de organisatiegraad: de inflatie, het werkloosheidspercentage en

de werknemerscompensatie. Het B-E model stelt dat deze variabalen in de praktijk een positieve c.q.

negatieve invloed op de organisatiegraad hebben. Door te kijken of er sprake is van een stijging of

een daling van de B-E-variabelen tegenover een stijging of daling van de organisatiegraad, kan er een

uitspraak worden gedaan over de ontwikkeling van de Nederlandse organisatiegraad.

Aansluitend hierop zal er door middel van een zogeheten panel data analysis, gepoogd

worden om de richting en sterkte van de coëfficiënten van de inflatie, het werkloosheidspercentage

en de werknemerscompensatie te bepalen. De panel data analysis kan de B-E-variabelen voor

meerdere landen en periodes met elkaar kan vergelijken. Deze analyse is in feite een combinatie van

een tijdreeksanalyse en een cross-sectie; hierdoor wordt het mogelijk om de coëfficiënten van

verscheidene variabelen te achterhalen (Hurlin, 2010). Door niet alleen Nederland, maar ook de

referentielanden mee te nemen in deze analyse, zal het aantal observaties verviervoudigen. Dit zorgt

ervoor dat de invloed van de B-E-variabelen op een betrouwbaardere wijze kan worden geschat. Bij

het uitvoeren van een panel data analysis is het mogelijk van drie verschillende modellen gebruik te

maken: het pooled regression model, het fixed effects model en het random effects model. Door het

uitvoeren van de Hausman test, kan worden bekeken welk model het meest geschikt is om te

gebruiken voor het verklaren van de invloed van de B-E-variabelen. Het ‘correcte’ model wordt

vervolgens geanalyseerd op basis van de coëfficiënten van deze onafhankelijke variabelen.

Tot slot worden de onderzochte tijdsintervallen tussen de referentielanden en Nederland

met elkaar vergeleken. Om deze analyse uit te voeren, is ervoor gekozen om enerzijds Nederland

apart (d.m.v. least squares), en anderzijds de drie referentielanden gezamenlijk (d.m.v. panel least

squares) in beschouwing te nemen. Aangezien de data van de werknemerscompensatie slechts vanaf

1970 beschikbaar zijn, zijn de regressies uitgevoerd over de periode 1970-2011. Er zijn in totaal tien

analyses gemaakt, vijf voor Nederland en vijf voor de drie referentielanden. Dit betreft verschillende

tijdsintervallen, welteverstaan 1970-2011, 1970-1982, 1983-1987, 1988-1992 en 1983-1992. Het

betreft hier de gehele dataperiode, de dertien jaar voor, de eerste vijf jaar na, de tweede vijf jaar na

en tot slot de eerste tien jaar na het Akkoord van Wassenaar. Door regressies uit te voeren voor

19

Page 21: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

verschillende periodes, is het mogelijk om de verandering van de coëfficiënten van de B-E-variabelen

te analyseren. Dit zal niet alleen tussen de verschillende periodes gebeuren, maar ook tussen

Nederland en de referentielanden. De verschillen die hier mogelijkerwijs ontstaan, kunnen een

verklaring vormen voor de afwijkende Nederlandse organisatiegraad na het Akkoord van Wassenaar.

De beantwoording van de deelvragen door middel van de oplossing van de hypotheses, in

combinatie met een analyse van bepaalde van invloed zijnde variabelen, zorgt er uiteindelijk voor dat

in de conclusie het antwoord kan worden gegeven op de onderzoeksvraag. Tot slot zullen de

beperkingen van dit onderzoek genoemd worden, die aanzet kunnen geven voor eventueel verder

(en verbeterd) onderzoek.

IV. Resultaten

De resultaten van dit onderzoek zullen in twee verschillende delen aan bod komen. Allereerst zullen

de uitkomsten van de hypotheses die antwoord geven op de deelvragen, worden behandeld. Aan de

hand van tabellen zal gekeken worden of de ontwikkeling van de Nederlandse organisatiegraad

afwijkt van de ontwikkeling van de organisatiegraad van de drie referentielanden. In de

onderstaande tabellen wordt per land aangegeven wat - achtereenvolgens - de waarde van de

procentuele verandering van de organisatiegraad , het gemiddelde van de procentuele verandering,

de standaarddeviatie en het verschil tussen de gemiddelde procentuele verandering van Nederland

enerzijds en het referentieland anderzijds, is. Hierdoor kunnen voor de periodes 1983-1987, 1988-

1992 en 1983-1992 de t-toetsen worden uitgevoerd. Dit zorgt ervoor dat de invloed van de drie

variabelen van het B-E model op de Nederlandse organisatiegraad kan worden onderzocht (zie

Bijlage B.2).

De eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar

In de periode 1983-1987 is de organisatiegraad van Nederland van 30,7% in 1983, met bijna 20%

afgenomen tot 24,8% in 1987 met een jaarlijkse gemiddelde daling van zo’n 5,2%. Wanneer de

organisatiegraad van de referentielanden Duitsland, Japan en Zwitserland wordt bekeken, blijkt dat

de gemiddelde procentuele verandering voor die periode weliswaar overal negatief is, maar

aanzienlijk minder negatief dan bij Nederland het geval is. Dit is terug te zien in de two sample t-test

for comparing two means hieronder, waarbij de t-waarden zullen worden verworpen, wanneer ze

buiten het interval [-2,776; 2,776] vallen.

20

Page 22: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Tabel 1. Verandering organisatiegraden 1983-1987

Land Verandering % Gemiddelde verandering % Std. Dev. Verschil met Nederland

Nederland -0,195360253 -0,051920458 0,022525503 xxx

Duitsland -0,047684706 -0,009818193 0,009185818 -0,042102265

Japan -0,068507984 -0,019387718 0,00462481 -0,032532739

Zwitserland -0,108675265 -0,023568782 0,018501927 -0,028351675Opmerking. Gegevens afkomstig van (Visser, 2013)

De vergelijking van de Nederlandse met de Duitse organisatiegraad, geeft een t-waarde van -3,870,

die ruim buiten het 95%-betrouwbaarheidsintervalbereik ligt. Dit betekent dat de nulhypothese

moet worden verworpen en de alternatieve hypothese moet worden aangenomen. Wanneer de

vergelijking van de ontwikkeling van de organisatiegraad tussen Nederland en Duitsland over de

eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar wordt gemaakt, moet worden gesteld dat het Akkoord

van Wassenaar effect heeft gehad op de ontwikkeling van de organisatiegraad in de periode 1983-

1987 ( μ1≠μ2). Wanneer vervolgens de Nederlandse organisatiegraad met die van Japan wordt

vergeleken, blijkt er een t-waarde van -3,163 te ontstaan. Net zoals bij Duitsland, zal ook in dit geval

de nulhypothese moeten worden verworpen, aangezien ook deze t-waarde zich ruim buiten de

extreme waarden bevindt. Eveneens wordt de vergelijking gemaakt met de Zwitserse

organisatiegraad. In tegenstelling tot de voorgangers Duitsland en Japan, blijkt de vergelijking van de

ontwikkeling van de Nederlandse met de Zwitserse organisatiegraad niet op te gaan. De t-waarde

van -2,175 ligt binnen het 95%-betrouwbaarheidsinterval, waardoor de nulhypothese moet worden

aangenomen. Naast de vergelijking met de referentielanden is er tot slot een vergelijking gemaakt

van de ontwikkeling van de Nederlandse organisatiegraad ten opzichte van de ontwikkeling van de

lineaire trendlijn van diezelfde organisatiegraad. De t-test levert een waarde van -4,062 op, wat een

sterk significante afwijking weergeeft. Dit betekent dat net zoals bij Duitsland en Japan, voor de

binnenlandse vergelijking de nulhypothese niet kan worden aangenomen en de alternatieve

hypothese de juiste is.

Voor Duitsland, Japan en de trendlijn, blijkt de nulhypothese te moeten worden verworpen

door een duidelijk significante afwijking; dit betekent automatisch dat de alternatieve hypothese

moet worden aangenomen. Zwitserland daarentegen laat een niet significante afwijking zien. Als

echter de t-waarde in beschouwing wordt genomen, blijkt deze wel significant voor een 90%

betrouwbaarheidsinterval. Al met al valt te concluderen dat er in de eerste vijf jaar na het Akkoord

van Wassenaar een sterke indicatie lijkt te zijn voor een significante afwijking van de Nederlandse

organisatiegraad ten opzichte van die van de referentiekaders.

21

Page 23: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

De tweede vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar

De organisatiegraad van Nederland is in de tweede vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar van 24,2%

in 1988 naar 24,8% in 1992 gestegen. In tegenstelling tot de sterke daling in de voorgaande periode,

is er in dit tijdsinterval sprake van een stijging, zij het slechts licht. De gemiddelde jaarlijkse

procentuele verandering is dan ook maar een kleine 0,1%. Niet alleen Nederland, maar ook Duitsland

ervaarde een lichte stijging, terwijl Zwitserland en Japan nog wel te maken hadden met een dalende

organisatiegraad.

Tabel 2. Verandering organisatiegraden 1988-1992

Land Verandering % Gemiddelde verandering % Std. Dev. Verschil met Nederland

Nederland 0,022736928 0,000985181 0,016651966 xxx

Duitsland 0,022579737 0,005825975 0,084393204 -0,004840794

Japan -0,072671964 -0,020431479 0,014635516 0,02141666

Zwitserland -0,018887801 -0,007289782 0,013106755 0,008274963Opmerking. Gegevens afkomstig van (Visser, 2013)

Wanneer de tweede vijf jaren na het Akkoord van Wassenaar worden bekeken, blijkt dat de

vergelijking van de Nederlandse met de Duitse organisatiegraad geen significant verschil meer

oplevert. De gevonden t-waarde is ‘slechts’ -0,126 en valt hiermee binnen de extreme waarden die

een significantieniveau van 5% met zich meebrengen. De nulhypothese kan daarom dan ook niet

worden verworpen. Opvallend is de relatief sterk verhoogde standaarddeviatie van de Duitse

procentuele verandering van de organisatiegraad. Dit wordt grotendeels getriggerd door de sterke

stijging van de organisatiegraad door de eenwording van Duitsland in 1991. Dit heeft ertoe geleid dat

de lichte daling van de organisatiegraad is geremd en de variantie is toegenomen; dit vindt zijn

uitwerking in de t-test die in dit geval geen significant resultaat meer oplevert. De vergelijking met

Japan biedt eveneens geen significante t-waarde: 2,160. De lichte stijging van de Nederlandse

organisatiegraad wijkt niet significant af van die van de Japanners, ondanks dat die in dit tijdsinterval

een relatief sterke daling blijft houden. De nulhypothese zal door dit resultaat niet verworpen

worden, waardoor gesteld kan worden dat de Nederlandse organisatiegraad niet significant afwijkt

van de Japanse organisatiegraad in de periode 1988-1992. Zwitserland laat net als Duitsland en Japan

een t-waarde zien, die met 0,873 niet in de buurt van de kritieke waarde komt. Ondanks het feit dat

Zwitserland geen significante uitkomst toont, heeft het wel een overeenkomst met Japan op het

gebied van het teken van de t-waarde. Ook de Zwitserse organisatiegraad bleef dalen in de tweede

vijf jaar na het akkoord, zij het minder sterk dan in de vijf jaren ervoor.

22

Page 24: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

De vergelijking met de eigen lineaire trendlijn levert een t-score van 1,609, wat eveneens geen

significante uitkomst is. Geen enkele vergelijking biedt dus een significant afwijkend resultaat,

waardoor gesteld kan worden dat de periode 1988-1992 in tegenstelling tot de periode 1983-1987

geen significante aanwijzing geeft voor een afwijking van de Nederlandse organisatiegraad ten

opzichte van die van de referentiekaders.

De eerste tien jaar na het Akkoord van Wassenaar

Wanneer tot slot de gehele periode van 1983 tot en met 1992 wordt bekeken, blijkt dat de

organisatiegraad in tien jaar tijd in zijn totaliteit met ruim een kwart is afgenomen. De gemiddelde

daling is door de lichte stijging in de periode 1988-1992 in de eerste tien jaar na het akkoord

aanzienlijk lager dan in de eerste 5 jaar na het akkoord: 5,2% om 2,5%. Met betrekking tot de

referentielanden schuift Nederland hierdoor wat meer in hun richting: de verschillen worden kleiner.

Bij het beantwoorden van de significantievraag hoort in het geval van de periode 1983-1992 een

vrijheidsgraad van negen met een betrouwbaarheidsinterval [-2,262; 2,262].

Tabel 3. Verandering organisatiegraden 1983-1992

Land Verandering % Gemiddelde verandering % Std. Dev. Verschil met Nederland

Nederland -0,191833841 -0,025467639 0,033559667 xxx

Duitsland -0,032543561 -0,001996109 0,057191898 -0,02347153

Japan -0,160230277 -0,019909599 0,010247343 -0,00555804

Zwitserland -0,140989899 -0,015429282 0,017381177 -0,010038356Opmerking. Gegevens afkomstig van (Visser, 2013)

Wanneer het eerste decennium na het Akkoord van Wassenaar in zijn totaliteit in ogenschouw wordt

genomen, blijkt dat de vergelijking van de Nederlandse met de Duitse organisatiegraad geen

significant verschil meer oplevert. Met een t-waarde van -1,119 kan de nulhypothese niet worden

verworpen; de Nederlandse organisatiegraad wijkt dus niet significant af van de Duitse

organisatiegraad voor de periode 1983-1992. De vergelijking met Japan biedt evenals de vergelijking

met Duitsland een niet-significant t-waarde: -0,501. Ook Zwitserland laat net als Duitsland en Japan

een t-waarde zien, die met -0,840 niet aan de kritieke waarde van -2,262 komt. Dit betekent dat

Nederland ten opzichte van alle drie de referentielanden een niet significant afwijkende

organisatiegraad heeft. De vergelijking met de eigen lineaire trendlijn geeft wederom geen

significante afwijking weer: de t-waarde is in het geval van de binnenlandse vergelijking -1,363.

Daar waar de eerste vijf jaren na het Akkoord van Wassenaar nog een sterke indicatie voor

een afwijkende organisatiegraad gaven, blijkt de overgang van de eerste vijf naar de eerste tien jaar,

een stap te zijn die de significantie volkomen teniet doet. Bij de organisatiegraad van alle

23

Page 25: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

referentielanden en de trendlijn, blijkt er geen sprake meer te zijn van een significante afwijking van

de Nederlandse organisatiegraad. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de ontwikkeling

van de Nederlandse organisatiegraad. Daar waar er in de eerste vijf jaar nog sprake is van een

zichtbaar sterke daling, blijkt de hoogte van de verhouding vakbondsleden/beroepsbevolking, min of

meer te stabiliseren rond de 24% in de tweede vijf jaren na het akkoord. Terwijl de Nederlandse

daling een halt is toegeroepen, blijkt de organisatiegraad van de referentielanden ook na 1987 nog

gestaag af te nemen. De trendlijn blijft eveneens als vanzelfsprekend een dalend karakter houden,

waardoor de verschillen die Nederland in de eerste vijf jaren na het akkoord had opgebouwd,

langzaam afbrokkelen. Duitsland is hierbij een uitzondering, daar het samensmelten van Oost- en

West-Duitsland een verstorende factor is, die een dermate hoge standaarddeviatie oplevert, dat er

geen sprake meer van significantie is.

Concluderend kan dus gesteld worden dat door het verkrijgen van niet-significante resultaten

in het geval van de referentielanden en de trendlijn, de nulhypothese niet mag worden verworpen.

Dit betekent dat er geen sprake is van een significant verschil tussen de organisatiegraad van

Nederland enerzijds en de organisatiegraad van de referentielanden en de trendlijn anderzijds,

gedurende de eerste tien jaar na het Akkoord van Wassenaar van 1983 tot en met 1992.

Verklaringen vanuit het B-E model

Het B-E model stelt dat een stijging van de inflatie en/of het loonniveau zorgt voor een stijging van

het aantal vakbondsleden. Een stijging van de werkloosheid heeft juist een negatief effect, terwijl de

hoogte van de organisatiegraad via twee verschillende effecten, voor een stijging c.q. daling van het

aantal vakbondsleden kan zorgen. Deze empirische bevindingen van Bains en Elsheikh worden

hieronder naast de ontwikkeling van de organisatiegraad enerzijds en de ontwikkeling van de inflatie,

het werkloosheidspercentage en de werknemerscompensatie anderzijds, gelegd. Onderstaande

tabellen tonen de verandering van de drie variabelen en de organisatiegraad ten opzichte van het

voorgaande jaar. Wanneer het ‘+’-teken staat genoteerd, betekent dit dat het cijfer ten opzichte van

het voorgaande jaar is gestegen, terwijl het ‘-’-teken exact het tegenovergestelde betekent. Wanneer

het cijfer ‘0’ wordt weergegeven, houdt dit in dat er geen verschil is met het voorgaande jaar. Voor

de gebruikte data wordt verwezen naar Bijlage C.

24

Page 26: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Tabel 4. Verandering inflatie en organisatiegraad 1983-1992

1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992

Inflatie - + - - - + + + + +

Organisatiegraad - - - - - - + + - +Opmerking. Gegevens afkomstig van (OECD, 2015)

Volgens het B-E model zou een stijging van de inflatie, een stijging van de organisatiegraad met zich

meebrengen. Tegelijkertijd zou aan de andere kant van het spectrum een daling van de inflatie

resulteren in een daling van de organisatiegraad. De veranderingen in bovenstaande tabel

weergegeven, tonen in zeven jaren precies dát verband, dat het B-E model empirisch heeft bewezen.

Vier van die zeven jaren vinden plaats in de eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar. Van 1983

tot en met 1987 daalt de organisatiegraad, terwijl de inflatie in vier van die vijf jaren datzelfde

patroon volgt. In de vijf daarop volgende jaren blijkt het beschreven verband in iets mindere mate

aanwezig. Alleen in 1989, 1990 en 1992 wordt een stijging van de inflatie geaccompagneerd met een

stijging van de organisatiegraad, terwijl in 1988 en 1991 de organisatiegraad daalt, terwijl de inflatie

ten opzichte van het voorgaande jaar, juist stijgt.

Tabel 5. Verandering werknemerscompensatie en organisatiegraad 1983-1992

1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992

werknemerscompensatie - - + + + - - + + +

Organisatiegraad - - - - - - + + - +Opmerking. Gegevens afkomstig van (OECD, 2015)

Over een stijging van de werknemerscompensatie (het loon volgens het B-E model) wordt gezegd dat

deze zou moeten resulteren in een hogere organisatiegraad, terwijl een lagere

werknemerscompensatie een lagere organisatiegraad met zich mee zou brengen. In het geval van

deze variabele blijken er nog maar vijf jaren te zijn, waarvoor dit verband opgaat. Kanttekening is

hierbij dat in 1985 en 1991 de stijging van de werknemerscompensatie slechts zeer gering is,

waardoor er een vertekend effect ontstaat. In de jaren 1985 tot en met 1987 en 1989 en 1991 blijkt

de positieve invloed van de werknemerscompensatie op de organisatiegraad volledig afwezig te zijn.

25

Page 27: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Tabel 5. Verandering werkloosheidspercentage en organisatiegraad 1983-1992

1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992

Werkloosheidspercentage - - - - - - - - - 0

Organisatiegraad - - - - - - + + - +Opmerking. Gegevens afkomstig van (CBS, 2014)

Tot slot zou een stijgend werkloosheidspercentage eraan moeten bijdragen dat de organisatiegraad

afneemt. Wanneer de tabel hierboven in ogenschouw wordt genomen, valt op dat in maar liefst

zeven van de tien jaren na het Akkoord van Wassenaar, dit verband opgaat. Zeker in de eerste vijf

jaar blijkt het empirisch onderzochte verband aanwezig te zijn, daar in ieder jaar de gewenste

resultaten zich voordoen. Vanaf 1990 tot en met 1992 daalt het werkloosheidspercentage weliswaar,

maar de daling blijkt slechts van geringe aard te zijn, waardoor de tegenstrijdigheden ten opzichte

van het B-E model kunnen worden afgezwakt.

Naast het feit dat de drie B-E-variabelen (die tegen de organisatiegraad zijn afgezet) in

sommige jaren slechts geringe fluctuaties ondervinden, vindt ditzelfde plaats bij de organisatiegraad

zelf. Vanaf 1988 stagneert de daling die in de eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar

plaatsvindt, waardoor de verschillen ten opzichte van het voorgaande jaar relatief klein worden.

Hierdoor wordt de kans groter dat de verbanden uit het B-E model niet altijd opgaan. Dit is goed

zichtbaar in het feit dat vanaf 1988 in de vijftien gevallen die zijn onderzocht, slechts acht het

verband tonen zoals Bains en Elsheikh in hun model beschrijven. Wanneer dit in het achterhoofd

wordt gehouden, kan geconcludeerd worden dat de inflatie en vooral het werkloosheidspercentage

correcte indicatoren zijn voor de ontwikkeling van de organisatiegraad in Nederland. De

werknemerscompensatie vormt een minder sterke verklarende variabele.

Panel data analysis

Hierboven zijn uitsluitend de variabelen van Nederland meegenomen. Door het uitvoeren van een

panel data analysis, is het mogelijk geworden om eveneens de referentielanden Duitsland, Japan en

Zwitserland mee te nemen. Voordat de coëfficiënten geanalyseerd kunnen worden, moet eerst het

juiste model worden gekozen met behulp van de Hausman test (Torres-Reyna, 2007). Deze geeft de

volgende nul- en alternatieve hypothese:

H 0: Random-effects model is correct

H a: Fixed-effects model is correct

26

Page 28: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Aangezien de Hausman test zeer significant is (zie Bijlage D.1), moet de nulhypothese worden

verworpen en de alternatieve hypothese worden aangenomen: het juiste model is het fixed-effects

model. De totale regressieresultaten zijn weergegeven in Bijlage D.2, terwijl hieronder een

samenvatting is gegeven van de meest relevante uitkomsten:

Tabel 6. Resultaten Fixed-effects model

Variabele Coëfficiënt Std. Dev. t-waarde Prob.

Inflatie 0.887303 0.124588 7.121.905 0.0000

Werkloosheidspercentage 0.761530 0.144588 5.266.875 0.0000

Werknemerscompensatie -0.573834 0.190809 -3.007.370 0.0031

Opmerking. Std. Dev. = standaarddeviatie; Prob.=kans. Gegevens afkomstig van (CBS, 2014; Daube, 2015; OECD, 2015 [inflatie]; OECD, 2015

[werknemerscompensatie]; Statistics Japan, 2015; Statistisches Bundesamt, 2015; Visser, 2013)

*p<0.05

Wanneer de tabel hierboven in beschouwing wordt genomen, valt allereerst op dat alle variabelen

een sterk significant resultaat vertonen, wat de betrouwbaarheid van dit model bevestigd. Tevens is

te zien dat de inflatie en het werkloosheidspercentage een positief effect hebben op de afhankelijke

variabele organisatiegraad, terwijl de werknemerscompensatie een negatief effect heeft. Wanneer

deze resultaten met de conclusies uit het B-E model worden vergeleken, blijkt dat slechts een van de

drie variabelen de door Bains en Elsheikh voorspelde invloed toont. De inflatie weergeeft het

‘correcte’ effect, terwijl het werkloosheidspercentage en de werknemerscompensatie precies het

tegenovergestelde doen. Deze analyse betreft alle vier binnen dit onderzoek in beschouwing

genomen landen met een totaal aantal observaties van 155. Het feit dat uit de analyse van de B-E-

variabelen in de periode 1983-1992 voor Nederland eveneens andere resultaten voortkomen, is

daarom niet opmerkelijk. Daar waar de werkloosheid in de panelregressie nog een positief effect

toont, blijkt in de tien jaar na het Akkoord van Wassenaar juist een sterke negatieve invloed van de

werkloosheid op de organisatiegraad zichtbaar. Dit toont dat er significante verschillen aanwezig zijn

tussen verschillende tijdsintervallen en/of verschillende landen op het gebied van inflatie,

werkloosheidspercentage en werknemerscompensatie.

Coëfficiënten regressievergelijkingen

Tot slot zijn hieronder de uitkomsten van de regressievergelijkingen weergegeven. Deze uitkomsten

tonen de coëfficiënten van de inflatie, het werkloosheidspercentage en de werknemerscompensatie

voor vijf verschillende tijdsintervallen, waarbij de oranje gearceerde cellen een significant resultaat

weergeven (zie Bijlage E). Ondanks dat Nederland ongeveer drie keer zo weinig observaties heeft als

de referentielanden, blijkt er toch in zes gevallen sprake van significante coëfficiënten. De

panelregressie van de referentielanden geeft ‘slechts’ één significant resultaat meer.

27

Page 29: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Opmerking. Gegevens afkomstig van (CBS, 2014; Daube, 2015; OECD, 2015 [inflatie]; OECD, 2015 [werknemerscompensatie]; Statistics

Japan, 2015; Statistisches Bundesamt, 2015; Visser, 2013)

*p<0.05

Verschillen in coëfficiënten in de periode 1970-1982

De eerste periode 1970-1982 laat grote verschillen zien op het gebied van het

werkloosheidspercentage. Daar waar de coëfficiënt van het werkloosheidspercentage voor

Nederland significant negatief is (zoals het B-E model tevens stelt), blijkt de coëfficiënt voor de

referentielanden sterk significant positief te zijn. Dit betekent dat een stijgende werkloosheid in de

periode 1970-1982 in Nederland een afname van de organisatiegraad zou veroorzaken, terwijl dat in

de referentielanden juist zou zorgen voor een toename. Ook de werknemerscompensatie laat een

duidelijk verschil zien: daar waar een toename van deze variabele in Nederland nog duidelijk

bijdraagt aan een verhoging van de organisatiegraad, is er in de referentielanden sprake van een licht

negatieve invloed. Alleen de factor inflatie lijkt voor de verschillende groepen een overeenkomstig

effect te sorteren.

Verschillen in coëfficiënten in de periode 1970-2011

Wanneer echter het netto-effect over de gehele dataperiode wordt bekeken, blijkt dat in Nederland

alle drie de variabelen een significant positief effect hebben op de organisatiegraad. Een stijging van

één of meer van de drie B-E-variabelen zal daarom resulteren in een toename van de

organisatiegraad. Bij de referentielanden komt uitsluitend de inflatie bovendrijven als significante

positieve variabele. Laatstgenoemde blijkt in de referentielanden over de periode 1970-2011 sterker

bij te dragen aan de ontwikkeling van de organisatiegraad dan in Nederland. Wanneer de

werknemerscompensatie wordt bekeken, blijkt juist het tegenovergestelde het geval: de coëfficiënt

28

Tabel 7. Coëfficiënten Nederland

1970-1982 1983-1987 1988-1992 1983-1992 1970-2011

Inflatie 0,151 0,728 1,31 -0,118 0,601

Werkloosheidspercentage -0,693 -0,335 2,861 1,134 0,561

Werknemerscompensatie 0,654 0,337 -0,535 -0,019 1,753

Coëfficiënten referentielanden (Duitsland, Japan en Zwitserland)

1970-1982 1983-1987 1988-1992 1983-1992 1970-2011

Inflatie 0,129 1,15 0,232 -0,032 0,972

Werkloosheidspercentage 1,199 -1,227 -0,107 0,161 -0,337

Werknemerscompensatie -0,153 0,658 -1,061 -1,003 0,088

Page 30: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

voor Nederland is relatief veel groter dan die van de referentielanden. Tot slot lijkt op de lange

termijn het werkloosheidspercentage in de referentielanden een negatief, en in Nederland een

positief effect te sorteren op de organisatiegraad.

Nu de gehele dataperiode en het tijdsinterval voor het Akkoord van Wassenaar zijn

geanalyseerd, wordt er tot slot gekeken naar de verschillen tussen de coëfficiënten in de drie

periodes na het Akkoord van Wassenaar. De intervallen 1983-1987, 1988-1992 en 1983-1992 zijn

dezelfde periodes die gebruikt zijn bij de beantwoording van de hypotheses.

Verschillen in coëfficiënten in de periode 1983-1987

Om te beginnen worden wederom de eerste vijf jaren na het Akkoord van Wassenaar in

beschouwing genomen. Hieruit blijkt dat de invloed van de factor inflatie in de referentielanden in

sterkere mate bijdraagt aan de organisatiegraad dan in Nederland het geval is. Uit de gebruikte data

blijkt dat de vier landen een gelijksoortige trend tonen bij de inflatie, wat betekent dat de inflatie in

de referentielanden, door de hogere coëfficiënt, ervoor zorgt dat de organisatiegraad relatief hoger

uitvalt dan in Nederland. Het werkloosheidspercentage zorgt er daarentegen juist voor - door een

sterker negatieve coëfficiënt voor de referentielanden -, dat een toename hiervan een relatief

sterkere daling van de organisatiegraad in de referentielanden bewerkstelligt. Echter blijkt dat in de

periode 1983-1987 het werkloosheidspercentage in Nederland structureel hoger ligt dan in de

referentielanden. Hierdoor is het netto verschil in invloed van het werkloosheidspercentage op de

organisatiegraad veel minder groot. Uiteindelijk blijkt ook de coëfficiënt van de

werknemerscompensatie ervoor te zorgen dat het effect ervan relatief zwaarder is voor de

referentielanden dan voor Nederland.

Al met al kan gesteld worden dat door het feit dat de referentielanden hogere coëfficiënten

hebben dan Nederland, de organisatiegraad in sterkere mate wordt beïnvloed. De hogere

coëfficiënten zorgen in het geval van de inflatie en de werknemerscompensatie, dat de

organisatiegraad relatief hoger komt te liggen dan de organisatiegraad van Nederland. Dit effect kan

teniet worden gedaan door de bijna vier keer zo grote coëfficiënt van het werkloosheidspercentage,

was het niet dat de hogere Nederlandse werkloosheid in de periode 1983-1987 ervoor zorgt dat het

uiteindelijke effect op de organisatiegraad wordt vergroot. Deze drie constateringen maken dat de

Nederlandse organisatiegraad in de eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar wellicht sterker

kon dalen dan de organisatiegraad van de referentielanden.

Verschillen in coëfficiënten in de periode 1988-1992

Vervolgens worden de tweede vijf jaren na het Akkoord van Wassenaar geanalyseerd. Hieruit blijkt

dat de inflatie in Nederland opeens sterker bijdraagt aan de hoogte van de organisatiegraad dan in

de referentielanden. Daarnaast valt ook te stellen dat de coëfficiënt van het

29

Page 31: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

werkloosheidspercentage een dermate hoge waarde aanneemt, dat de licht negatieve coëfficiënt van

de referentielanden in het niet valt. Alleen de coëfficiënt van de werknemerscompensatie is voor de

referentielanden groter, maar aangezien deze van negatieve aard is, betekent dit dat de

organisatiegraad relatief sterker zal dalen in de referentielanden dan in Nederland. De sterkere

invloed van de inflatie en het werkloosheidspercentage, zorgen er tevens voor dat de

organisatiegraad in Nederland in de periode 1988-1992 relatief sterker zal stijgen dan de

organisatiegraad van de referentielanden. Uit voorgaande kan geconcludeerd worden dat in de

tweede vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar, alle coëfficiënten ervoor zorgen dat de Nederlandse

organisatiegraad relatief hoger uitvalt dan die van de referentielanden. Dit alles heeft het

waarschijnlijk mogelijk gemaakt, dat de procentuele verandering van de organisatiegraad van

Nederland ten opzichte van Japan en Zwitserland in de periode 1988-1992 plotseling hoger lag.

Verschillen in coëfficiënten in de periode 1983-1992

Tot slot worden de twee voorgaande tijdsintervallen samengenomen, waarna blijkt dat de inflatie

een licht negatieve invloed heeft op de organisatiegraad van Nederland en de referentielanden in de

eerste tien jaar na het Akkoord van Wassenaar. De coëfficiënt van het werkloosheidspercentage is

voor Nederland aanzienlijk hoger, waardoor - in combinatie met de relatief hogere werkloosheid - de

organisatiegraad door de invloed van deze variabele, sterker zal stijgen dan die van de

referentielanden. De werknemerscompensatie laat voor de referentielanden juist een sterker effect

zien, zei het dan negatief. Hierdoor zal de organisatiegraad van de referentielanden relatief lager, en

die van Nederland - wederom - dus relatief hoger zijn. Uiteindelijk blijkt dat de duidelijk zichtbare

effecten in de eerste vijf jaar na het Akkoord van Wassenaar volledig worden omgedraaid in de

tweede vijf jaar na het akkoord. Hierdoor is het aannemelijk dat de organisatiegraad over de eerste

tien jaren na het Akkoord van Wassenaar, in tegenstelling tot de eerste vijf jaren na het akkoord, niet

meer significant afwijkt van de organisatiegraad van de referentielanden.

V. Conclusie en discussie

Conclusie

Het Akkoord van Wassenaar in 1982 betekende een kenterpunt voor de Nederlandse economie. Daar

waar het begin jaren ’80 economisch slecht gesteld was met Nederland, begon het vanaf 1983

langzaamaan steeds beter te gaan. Die verbetering van de Nederlandse economie ging zichtbaar

gepaard met een fikse daling van de organisatiegraad. Het parallel lopen van deze twee

gebeurtenissen brengt de vraag omhoog of het Akkoord van Wassenaar de daling van de

Nederlandse organisatiegraad heeft veroorzaakt. Ondanks de fikse neergang na het akkoord, werd de

30

Page 32: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

daling eind jaren ’80 en begin jaren ’90 een halt toegeroepen. Na een korte opleving zakte de

organisatiegraad echter weer verder, waardoor de trendlijn ook op lange termijn een negatieve

richtingscoëfficiënt heeft. Door niet alleen de eigen trendlijn, maar ook de trendlijn van drie

vergelijkbare westerse landen te gebruiken, is het mogelijk geworden om de ontwikkeling van de

Nederlandse organisatiegraad mét het Akkoord van Wassenaar, te vergelijken met een situatie

waarin het Akkoord van Wassenaar niet heeft plaatsgevonden. De drie referentielanden Duitsland,

Japan en Zwitserland, zijn niet uitsluitend geselecteerd op basis van de trendlijn van hun

organisatiegraad, maar ook op basis van drie economische variabelen, inflatie,

werkloosheidspercentage en werknemerscompensatie, die volgens het B-E model invloed

uitoefenen op de organisatiegraad.

De t-test for comparing two means heeft vervolgens drie verschillende tijdsintervallen

geanalyseerd, waarna de uitkomsten onderling met elkaar zijn vergeleken. Voor de eerste vijf jaar na

het Akkoord van Wassenaar (1983-1987) blijkt de Nederlandse organisatiegraad significant af te

wijken van de organisatiegraad van de referentielanden en de trendlijn. Echter tonen de tweede vijf

jaren na het akkoord geen enkel significant resultaat meer, waardoor de eerste tien jaar na het

Akkoord van Wassenaar eveneens geen significante afwijking meer vertoont. Hierdoor kan slechts

gesteld worden dat het Akkoord van Wassenaar op zeer korte termijn (vijf jaar) significante invloed

heeft gehad op de beweging van de Nederlandse organisatiegraad.

De empirische resultaten uit het B-E model van Bains en Elsheikh, stellen dat de inflatie en de

werknemerscompensatie een positieve invloed hebben en het werkloosheidspercentage een

negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de organisatiegraad. Het bekijken van de

ontwikkelingen van deze variabelen in Nederland in de periode 1983-1992, toont dat de beschreven

invloed van (in het bijzonder) de inflatie en het werkloosheidspercentage, voor Nederland binnen dit

tijdsinterval van toepassing is. Deze variabelen zijn na het Akkoord van Wassenaar sterk afgenomen,

waardoor de organisatiegraad eveneens sterk heeft kunnen dalen.

De uitgevoerde panel data analysis toont vervolgens dat voor Nederland én de

referentielanden in de periode 1970-2011, alleen de inflatie hetzelfde effect sorteert als wordt

beschreven in het B-E model. Niet alleen de inflatie, maar ook de werkloosheid heeft een positieve

coëfficiënt. De werknemerscompensatie heeft als enige variabele een negatieve impact op de

organisatiegraad. De vergelijking van de coëfficiënten van de B-E-variabelen tussen Nederland

enerzijds en de referentielanden anderzijds, levert opmerkelijke verschillen op. In de eerste vijf jaar

na het Akkoord van Wassenaar, blijkt dat de coëfficiënten van de variabelen een aanleiding vormen

voor de relatief sterke afname van de organisatiegraad van Nederland. De coëfficiënten van de

variabelen tijdens de tweede vijf jaar na het akkoord tonen exact het tegenovergestelde: de

Nederlandse organisatiegraad daalt minder hard dan die van de referentielanden. Deze bevindingen

31

Page 33: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

zijn in overeenstemming met de uitgevoerde t-test op significante afwijkingen van de

organisatiegraad: de periode 1983-1987 laat een significant snellere daling zien, terwijl de periode

1988-1992 een aannemelijke indicatie is voor een minder snelle daling van de Nederlandse

organisatiegraad in vergelijking met die van de referentielanden.

Ondanks het feit dat de panel data analysis de uitkomsten van de t-test bevestigen, valt het

op dat de coëfficiënten per tijdsinterval sterk fluctueren. Hierdoor valt te denken dat er naast de drie

in beschouwing genomen B-E-variabelen, meerdere factoren een significante invloed op de

organisatiegraad hebben. Het is goed mogelijk dat het free riden van een gedeelte van de

Nederlandse beroepsbevolking een groot aandeel heeft gehad in de ontwikkeling van de

organisatiegraad. Daarnaast zou ook het synchroon verlopen van de uitvoering van bepaald

‘vernieuwend’ overheidsbeleid met het Akkoord van Wassenaar, zoals de grondige privatisering, een

verklaring kunnen zijn voor de afwijkende organisatiegraad.

Ondanks het feit dat de mogelijkheid van ‘verstorende’ factoren reëel aanwezig is, kan al met

al gesteld worden dat het Akkoord van Wassenaar via de verandering van verscheidene economische

variabelen, zoals de inflatie en het werkloosheidspercentage, ertoe heeft geleid, dat de Nederlandse

organisatiegraad op de zeer korte termijn (de eerste vijf jaar na het akkoord) sterk is afgenomen.

Discussie

Wanneer dit onderzoek met dezelfde dataset nogmaals wordt uitgevoerd, zal het dezelfde resultaten

opleveren, waardoor de betrouwbaarheid van dit onderzoek is gegarandeerd. Wanneer echter naar

de validiteit wordt gekeken, blijkt dat er enkele zaken zijn die deze ondermijnen. Zo kan er niet

gesteld worden dat er sprake is van volledige begripsvaliditeit. Bij het kiezen van de referentielanden

is er immers geselecteerd op basis van variabelen van het B-E model, terwijl deze selectie slechts een

deel van de kenmerken meeneemt, die eventueel van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de

organisatiegraad. Dit zorgt automatisch voor een afname van de externe validiteit, doordat er

referentielanden zijn gekozen om de situatie van Nederland zonder Akkoord van Wassenaar na te

bootsen. Die referentielanden hebben zeer waarschijnlijk, buiten de meegenomen economische

variabelen om, afwijkende zaken die niet in Nederland voorkomen, die van invloed kunnen zijn op de

organisatiegraad.

Er is in binnen- en buitenland veelvuldig onderzoek gedaan naar de oorzaken van de

fluctuaties in het ledenbestand van de vakbond. Ook het Akkoord van Wassenaar komt in veel

onderzoeken terug en is internationaal bekend om zijn goede economische resultaten. De daling van

de organisatiegraad in Nederland in de jaren ’80 springt direct in het oog en de link met het Akkoord

van Wassenaar wordt veelvuldig gelegd, maar het bestaan van dit verband is niet eerder in een

onderzoek op statistische wijze samengebracht.

32

Page 34: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Beperkingen

Het feit dat er gebruik is gemaakt van andere landen dan Nederland als referentiekader, is de

grootste beperking van dit onderzoek. Er is weliswaar gezocht naar landen die de meeste

overeenkomsten op het gebied van de economie en de organisatiegraad tonen, maar er spelen zeer

waarschijnlijk veel meer factoren een rol in de ontwikkeling van de organisatiegraad. Hierbij valt te

denken aan het behandelde free rider-probleem en de opkomst van de privatisering. Daarnaast moet

ook het slechts deels gebruiken van het B-E model worden aangekaart als een tekortkoming. Daar

waar het B-E model als maatstaf is genomen voor de selectie van de referentielanden en de analyse

van de hypotheses, is er slechts gebruik gemaakt van drie van de vier variabelen. De ontwikkeling van

de organisatiegraad in de voorgaande periode is als variabele weggelaten, aangezien Bains en

Elsheikh niet konden aangeven of het netto-effect een positieve of negatieve uitwerking zou hebben

op het ledenbestand van de vakbond. Tot slot is, hierop inhakend, de aanname dat de genoemde van

invloed zijnde variabelen in het B-E model via een verandering van het aantal vakbondsleden, direct

invloed hebben op de organisatiegraad, geen geheel juiste. Het kan namelijk zo zijn, dat het aantal

vakbondsleden stijgt, terwijl de organisatiegraad daalt, wanneer er een toename van de

beroepsbevolking plaatsvindt.

Aanbevelingen

Voor vervolgonderzoek raad ik aan om meerdere variabelen mee te nemen die van invloed kunnen

zijn op de Nederlandse organisatiegraad, zodat de selectie van referentielanden nog nauwkeuriger

zal zijn. Dit zal ervoor zorgen dat de vergelijkingen die worden gemaakt tussen de ontwikkeling van

de organisatiegraden, een hogere mate van juistheid zullen bevatten. Uiteindelijk zal het effect van

het Akkoord van Wassenaar op de organisatiegraad hierdoor beter kunnen worden beoordeeld.

33

Page 35: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

VI. Literatuurlijst

Audier, R. (2014, Juni 19). Stakingen in Nederland. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van IS Geschiedenis: http://www.isgeschiedenis.nl/nieuws/stakingen-nederland/

Bain, G. S., & Elsheikh, F. (1982). Union Growth and the Business Cycle. The British Journal of Industrial Relations, 34-40.

Beer, P. de. (2012). De toekomst van de vakbeweging. Opgeroepen op Juni 19, 2015, van Universiteit van Amsterdam [UvA]: http://dare.uva.nl/document/2/129642

Beer, P. de. (2013). 30 jaar na Wassenaar: de Nederlandse arbeidsverhoudingen in perspectief. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van UvA: http://dare.uva.nl/document/2/143221

Bhageloe-Datadin, R. (2007, November 21). De huidige crisis vergeleken met die in de jaren tachtig. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van CBS: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/179BB71B-8AB4-4E62-8DA8-416064C47CB7/0/2012p19p226art.pdf

Blik op de Wereld. (2003). Geschiedenis van de Nederlandse Vakbeweging. Opgeroepen op Juni 22, 2015, van Blik op de Wereld: http://www.blikopdewereld.nl/geschiedenis/nederland/geschiedenis-nederland/1001-geschiedenis-van-de-nederlandse-vakbeweging

Booth, A. L. (1985, Februari). The Free Rider Problem and a Social Custom Model of Trade Union Membership. The Quarterly Journal of Economics, 253-261.

Bos, S. (2014, September 3). ''Arbeidsinkomensquote''. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van Economische Begrippen: http://www.economische-begrippen.nl/arbeidsinkomensquote-aiq/

CBS. (2010, Juni 24). Nationale rekeningen 2009; Arbeidsrekeningen [Dataset]. Opgeroepen op Juli 26, 2015, van CBS: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=7511nr&D1=35-36&D2=0&D3=a&HDR=T&STB=G1,G2&VW=T

CBS. (2014, April 4). Beroepsbevolking; vanaf 1800 (12-uursgrens) [Dataset]. Opgeroepen op Juli 11, 2015, van CBS: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=71882NED&D1=1,17&D2=a&D3=0&D4=160-

CBS. (2015a). ''Arbeidsvoorwaarden''. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=80

CBS. (2015b, Mei 1). Historie werkstakingen [Dataset]. Opgeroepen op Mei 28, 2015, van CBS: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71097ned&D1=a&D2=a&HD=150523-1948&HDR=T&STB=G1

CBS. (2015c). ''Organisatiegraad''. Opgeroepen op Juni 22, 2015, van CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/toelichtingen/alfabet/o/organisatiegraad.htm

34

Page 36: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS]. (2015, Mei 13). Arbeidsdeelname; kerncijfers (12-uursgrens) [Dataset]. Opgeroepen op Juni 18, 2015, van CBS: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71738NED&D1=24-26&D2=1-2&D3=0&D4=0&D5=a&HD=110610-1554&HDR=G3,G2,T,G1&STB=G4

Daube, K. (2015, Juni 10). Unemployment in Switzerland (1990 - present) [Dataset]. Opgeroepen op Juli 19, 2015, van Klaus Daube: http://www.daube.ch/opinions/akld12.html

Davis, H. B. (1941, Augustus). The Theory of Union Growth. The Quarterly Journal of Economics, 611-637.

de Volkskrant. (2013, Oktober 31). Vakbonden verliezen 52.000 leden. Opgeroepen op 16 Juni, 2015, van de Volkskrant: http://www.volkskrant.nl/economie/vakbonden-verliezen-52000-leden~a3536498/

Ebbinghaus. (2002). Trade unions’ changing role: membership erosion, organisational reform, and social partnership in Europe [electronnic version]. Industrial Relations Journal , 465-483.

FNV. (2015). FNV. Opgeroepen op Juni 19, 2015, van Federatie Nederlandse Vakbeweging [FNV]: http://www.fnv.nl/over-fnv/

Heiden, P. van der, (2008, Maart). De vrijere loonvorming die niet vrijer was. Opgeroepen op Juni 20, 2015, van Sociaal-Economische Raad [SER]: http://www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2008/maart_2008/07.aspx

Hurlin, C. (2010, Januari). Panel Data Econometrics. Opgeroepen op Juli 22, 2015, van Université d'Orléans: http://www.univ-orleans.fr/deg/masters/ESA/CH/Geneve_Chapitre0.pdf

Langelaar, J. (2012, September 17). CBS: Ledental vakbonden op historisch dieptepunt. Opgeroepen op Juni 14, 2015, van Elsevier: http://www.elsevier.nl/Economie/nieuws/2012/9/CBS-Ledental-vakbonden-op-historisch-dieptepunt-ELSEVIER349624W/

Lommen, J. (2014, Mei 16). De veranderende rol van de sociale partners [Column]. Opgeroepen op Juni 19, 2015, van Robeco: http://www.robeco.com/nl/professionals/visie-en-themas/columns/2014/de-veranderende-rol-van-de-sociale-partners.jsp

Luiten van Zanden, J. (2000). Post-war european economic development as an out of equilibrium growth path. The case of the Netherlands. De Economist, 540-553.

Moore, D. S., McCabe, G. P., Alwan, L. C., Craig, B. A., & Duckworth, W. M. (2011). The Practise of Statistics for Business and Economics. New York: W.H. Freeman and Company.

Nu.nl. (2013, Oktober 31). Jongeren keren vakbonden de rug toe. Opgeroepen op Juni 14, 2015, van NU.nl: http://www.nu.nl/economie/3616143/jongeren-keren-vakbond-rug-toe.html

OECD. (2015). Employee compensation by activity [Dataset]. Opgeroepen op Juli 12, 2015, van OECD: https://data.oecd.org/earnwage/employee-compensation-by-activity.htm#indicator-chart

35

Page 37: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

OECD. (2015). Inflation (CPI): total, Annual growth rate (%) [Dataset]. Opgeroepen op Juli 12, 2015, van OECD: https://data.oecd.org/price/inflation-cpi.htm#indicator-chart

Organisation for Economic Cooperation and Development [OECD]. (2015). ''Employee compensation by activity''. Opgeroepen op Juli 15, 2015, van Organisation for Economic Coöperation and Development [OECD]: https://data.oecd.org/earnwage/employee-compensation-by-activity.htm#indicator-chart

Parlement & Politiek. (2015a). Akkoord van Wassenaar (1982). Opgeroepen op Juni 23, 2015, van Parlement & Politiek: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrqszxy/akkoord_van_wassenaar_1982

Parlement & Politiek. (2015b). Kabinet-De Quay (1959-1963). Opgeroepen op Juni 20, 2015, van Parlement & Politiek: http://www.parlement.com/id/vh8lnhronvwe/kabinet_de_quay_1959_1963

Parlement & Politiek. (2015c). Kabinet-Lubbers I (1982-1986). Opgeroepen op Juni 23, 2015, van Parlement & Politiek: http://www.parlement.com/id/vh8lnhronvw5/kabinet_lubbers_i_1982_1986

Parlement & Politiek. (2015d). Parlementaire enquête RSV (Rijn-Schelde-Verolme). Opgeroepen op Juli 15, 2015, van Parlement & Politiek: http://www.parlement.com/id/vh8lnhrpmxw7/parlementaire_enquete_rsv_rijn_schelde

Rijksoverheid. (2015a). ''Arbeidsvoorwaarden''. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/arbeidsovereenkomst-en-cao/vraag-en-antwoord/wat-zijn-arbeidsvoorwaarden.html

Rijksoverheid. (2015b). ''Cao''. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/arbeidsovereenkomst-en-cao/vraag-en-antwoord/wat-is-een-cao.html

Schippers, J. (2002, November). Betaald werk voor vrouwen: van uitzondering naar regel. Opgeroepen op Juni 17, 2015, van Stichting Emancipatie Online: http://www.emancipatie.nl/home/Emancipatie_algemeen/Intro_Emancipatie/Vrouw_en_werk/

Schnabel, C. (2002, Oktober). Determinants of Trade Union Membership. Opgeroepen op Juni 17, 2015, van Lehrstuhl für Arbeitsmarkt- und Regionalpolitik: http://www.arbeitsmarkt.wiso.uni-erlangen.de/pdf/diskussionspapiere/1270291106_dp15.pdf

Sinderen, J. van. (2000). The polder model's main features and its possible role model function. Amsterdam: Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf.

Statistics Japan. (2015, Juli 22). Historical data [Dataset]. Opgeroepen op Juli 11, 2015, van Statistics Japan: http://www.stat.go.jp/english/data/roudou/lngindex.htm

36

Page 38: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Statistisches Bundesamt. (2015). Registered Unemployed, Unemployment rate by area [Dataset]. Opgeroepen op Juli 12, 2015, van Statistisches Bundesamt: https://www.destatis.de/EN/FactsFigures/Indicators/LongTermSeries/LabourMarket/lrarb003.html?cms_gtp=150326_list%253D1&https=1

Stellinga, B. (2012). Dertig jaar privatisering, verzelfstandiging en marktwerking. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Stepina, L. P., & Fiorito, J. (1986). Toward a Comprehensive Theory of Union Growth and Decline. Industrial Relations, 248-263.

Stichting van de Arbeid. (z.d.). Stichting van de Arbeid. Opgeroepen op Juni 20, 2015, van Stichting van de Arbeid: http://www.stvda.nl/nl/stichting/geschiedenis.aspx

The World Bank. (2015, April 4). World Development Indicators [Dataset]. Opgeroepen op Juni 10, 2015, van The World Bank: http://databank.worldbank.org/data/views/variableselection/selectvariables.aspx?source=world-development-indicators

Torres-Reyna, O. (2007, December). Panel Data Analysis Fixed and Random Effects using Stata. Opgeroepen op Juli 25, 2015, van Princeton University: http://dss.princeton.edu/training/Panel101.pdf

Van Dale. (2014). ''Vakbond''. Opgeroepen op Juli 25, 2015, van Van Dale: http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=vakbond&lang=nn#.VbPQfbPtmko

Visser, J. (2013, April). Data Base on Institutional Characteristics of Trade Unions, Wage Setting, State Intervention and Social Pacts, 1960-2011 (ICTWSS). Opgeroepen op Juni 4, 2015, van UvA: http://www.uva-aias.net/uploaded_files/regular/ICTWSScodebook40.pdf

Visser, J. (2013, April 4). ICTWSS: Database on Institutional Characteristics of Trade Unions, Wage Setting, State Intervention and Social Pacts in 34 countries between 1960 and 2012 [Dataset]. Opgeroepen op Mei 30, 2015, van UvA: http://www.uva-aias.net/208

Vogels, H. (z.d.). Macht en het poldermodel. Opgeroepen op Juni 23, 2015, van cao advies: http://www.caoadvies.nl/publicaties/artikel%20YEBA%20magazine%20(Macht%20en%20het%20poldermodel).pdf

Willems, M. (2011, Oktober 10). Vergrijzing van de vakbeweging neemt toe. Opgeroepen op Juni 18, 2015, van NRC: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/10/10/vergrijzing-van-de-vakbeweging-neemt-toe/#

37

Page 39: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

VII. Bijlage

Bijlage A

Land Formule trendlijn 1960 (x=0) 2011 (x=51) Gemiddelde

Nederland y = -0,4581x + 41,654 41,6540 18,2909 29,9725

Duitsland y = -0,2938x + 37,874 37,8740 22,8902 30,3821

Japan y = -0,3931x + 38,2 38,2000 18,1519 28,1760

Zwitserlan

dy = -0,3574x + 35,214 35,2140 16,9866 26,1003

Procentueel verschil met Nederland Vermenigvuldigingsbasis

xxx xxx

-0,0135 0,9865

0,0638 1,0638

0,1484 1,1484

Bijlage B.1

Procentuele verandering organisatiegraad t.o.v. jaar ervoor

Nederland Duitsland Japan Zwitserland Trendlijn

1983 -0,049125 -0,000647 -0,026607 -0,004918 -0,010997743

1984 -0,045839 -0,002894 -0,017778 -0,013795 -0,010997743

1985 -0,042600 -0,006639 -0,014779 -0,048861 -0,010997743

1986 -0,031589 -0,021646 -0,021021 -0,036995 -0,010997743

1987 -0,090450 -0,017266 -0,016755 -0,013275 -0,010997743

1988 -0,017946 -0,006533 -0,027818 -0,017701 -0,010997743

1989 0,003490 -0,021214 -0,030135 -0,016518 -0,010997743

1990 0,000731 -0,036725 0,000027 -0,010228 -0,010997743

1991 -0,008071 0,152717 -0,034029 -0,006727 -0,010997743

1992 0,026722 -0,059115 -0,010203 0,014725 -0,010997743

38

Page 40: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Bijlage B.2

Gemiddelde procentuele verandering organisatiegraad

Nederland Duitsland Japan Zwitserland Trendlijn N

1983-1987 -0,051920 -0,009818 -0,019388 -0,023569 -0,040923 5

1988-1992 0,000985 0,005826 -0,020431 -0,007290 0,011983 5

1983-1992 -0,025468 -0,001996 -0,019910 -0,015429 -0,014470 10

Afwijking gemiddelde procentuele verandering met Nederland

Nederland Duitsland Japan Zwitserland Trendlijn N

1983-1987 xxx -0,042102 -0,032533 -0,028352 -0,040923 5

1988-1992 xxx -0,004841 0,021417 0,008275 0,011983 5

1983-1992 xxx -0,023472 -0,005558 -0,010038 -0,014470 10

Variantie (s^2)

Nederland Duitsland Japan Zwitserland Trendlijn N

1983-1987 0,000507 0,000084 0,000021 0,000342 0 5

1988-1992 0,000277 0,007122 0,000214 0,000172 0 5

1983-1992 0,001126 0,003271 0,000105 0,000302 0 10

t-waarde

Nederland Duitsland Japan Zwitserland Trendlijn N

1983-1987 xxx -3,870002 -3,163481 -2,174833 -4,062327 5

1988-1992 xxx -0,125835 2,160136 0,873156 1,609097 5

1983-1992 xxx -1,119322 -0,500895 -0,839932 -1,363477 10

Opmerkingen. Extreme waarden betrouwbaarheidsinterval van 95%: - N=5, geeft df=4 » [-2,776; 2,776]

- N=10, geeft df=9 » [-2,262; 2,262]

Bijlage C

Variabele 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992Infl 2,74 3,30 2,26 0,08 -0,69 0,74 1,08 2,45 3,16 3,18

Werkn 58,41 55,73 55,81 56,62 58,00 57,25 55,79 56,28 56,48 57,55Werkl 10,7 10,5 9,6 8,6 8,5 8,3 7,6 6,9 6,5 6,5

Orggr30,669

429,263

628,016

927,131

924,677

8 24,23524,319

524,337

324,140

9 24,786

39

Page 41: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Opmerkingen. Infla=inflatie; Werkn=werknemerscompensatie; Werkl=werkloosheidspercentage; Orggr=organisatiegraad.

Bijlage D.1

Correlated Random Effects - Hausman TestEquation: UntitledTest cross-section random effects

Test SummaryChi-Sq. Statistic Chi-Sq. d.f. Prob. 

Cross-section random 45.968196 3 0.0000

Cross-section random effects test comparisons:

Variable Fixed   Random  Var(Diff.)  Prob. 

INFL 0.887303 1.131570 0.002587 0.0000WERKL -0.573834 -0.161097 0.018570 0.0025WERKN 0.761530 0.260124 0.012132 0.0000

Bijlage D.2

Dependent Variable: ORGGRMethod: Panel Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 09:37Sample (adjusted): 1970 2011Periods included: 42Cross-sections included: 4Total panel (unbalanced) observations: 155

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C -16.01408 8.281250 -1.933775 0.0550INFL 0.887303 0.124588 7.121905 0.0000

WERKN 0.761530 0.144588 5.266875 0.0000WERKL -0.573834 0.190809 -3.007370 0.0031

Effects Specification

Cross-section fixed (dummy variables)

R-squared 0.549615    Mean dependent var 26.98297Adjusted R-squared 0.531356    S.D. dependent var 5.952487S.E. of regression 4.074928    Akaike info criterion 5.691693Sum squared resid 2457.546    Schwarz criterion 5.829138Log likelihood -434.1062    Hannan-Quinn criter. 5.747520F-statistic 30.10128    Durbin-Watson stat 0.351477Prob(F-statistic) 0.000000

40

Page 42: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Bijlage E

Dependent Variable: ORGGRMethod: Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:18Sample (adjusted): 1970 1982Included observations: 13 after adjustments

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C -2.095429 9.367136 -0.223700 0.8280INFL 0.150870 0.107129 1.408303 0.1926

WERKL -0.692500 0.117221 -5.907653 0.0002WERKN 0.654390 0.153841 4.253689 0.0021

R-squared 0.846385    Mean dependent var 36.08874Adjusted R-squared 0.795180    S.D. dependent var 1.689354S.E. of regression 0.764551    Akaike info criterion 2.548605Sum squared resid 5.260850    Schwarz criterion 2.722436Log likelihood -12.56593    Hannan-Quinn criter. 2.512875F-statistic 16.52936    Durbin-Watson stat 1.638258Prob(F-statistic) 0.000528

Dependent Variable: ORGGRMethod: Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:02Sample: 1983 1987Included observations: 5

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 13.50429 13.85424 0.974741 0.5081INFL 0.727985 1.095225 0.664690 0.6265

WERKL -0.335477 1.738882 -0.192927 0.8787WERKN 0.336579 0.479600 0.701790 0.6104

R-squared 0.961103    Mean dependent var 30.56611Adjusted R-squared 0.844413    S.D. dependent var 0.860949S.E. of regression 0.339598    Akaike info criterion 0.668453Sum squared resid 0.115327    Schwarz criterion 0.356003Log likelihood 2.328868    Hannan-Quinn criter. -0.170131F-statistic 8.236340    Durbin-Watson stat 2.818548Prob(F-statistic) 0.249474

41

Page 43: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Dependent Variable: ORGGRMethod: Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:04Sample: 1988 1992Included observations: 5

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 34.57110 19.62133 1.761914 0.3286INFL 1.309580 1.647943 0.794675 0.5725

WERKL 2.860645 2.375995 1.203978 0.4412WERKN -0.534576 0.578957 -0.923344 0.5254

R-squared 0.923827    Mean dependent var 27.53782Adjusted R-squared 0.695310    S.D. dependent var 0.834842S.E. of regression 0.460823    Akaike info criterion 1.278955Sum squared resid 0.212357    Schwarz criterion 0.966505Log likelihood 0.802613    Hannan-Quinn criter. 0.440371F-statistic 4.042694    Durbin-Watson stat 3.265453Prob(F-statistic) 0.346893

Dependent Variable: ORGGRMethod: Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:22Sample: 1983 1992Included observations: 10

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 20.82918 8.300356 2.509432 0.0459INFL -0.117799 0.098166 -1.200003 0.2754

WERKL 1.134430 0.089096 12.73264 0.0000WERKN -0.018609 0.145873 -0.127568 0.9027

R-squared 0.964856    Mean dependent var 29.05197Adjusted R-squared 0.947284    S.D. dependent var 1.785095S.E. of regression 0.409856    Akaike info criterion 1.343154Sum squared resid 1.007893    Schwarz criterion 1.464188Log likelihood -2.715771    Hannan-Quinn criter. 1.210380F-statistic 54.90898    Durbin-Watson stat 1.904136Prob(F-statistic) 0.000094

42

Page 44: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Dependent Variable: ORGGRMethod: Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:19Sample (adjusted): 1970 2011Included observations: 42 after adjustments

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C -78.33494 13.90870 -5.632083 0.0000INFL 0.601097 0.280368 2.143957 0.0385

WERKL 0.561469 0.226871 2.474835 0.0179WERKN 1.752889 0.254370 6.891105 0.0000

R-squared 0.813401    Mean dependent var 28.12373Adjusted R-squared 0.798669    S.D. dependent var 6.350630S.E. of regression 2.849519    Akaike info criterion 5.022571Sum squared resid 308.5509    Schwarz criterion 5.188063Log likelihood -101.4740    Hannan-Quinn criter. 5.083230F-statistic 55.21506    Durbin-Watson stat 0.492520Prob(F-statistic) 0.000000

Dependent Variable: ORGGRMethod: Panel Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:29Sample (adjusted): 1970 2011Periods included: 42Cross-sections included: 3Total panel (unbalanced) observations: 113

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 20.27710 6.594091 3.075041 0.0027INFL 0.971840 0.146266 6.644335 0.0000

WERKL -0.337160 0.181926 -1.853285 0.0665WERKN 0.088445 0.119176 0.742137 0.4596

R-squared 0.361999    Mean dependent var 26.55897Adjusted R-squared 0.344440    S.D. dependent var 5.769395S.E. of regression 4.671288    Akaike info criterion 5.955503Sum squared resid 2378.482    Schwarz criterion 6.052048Log likelihood -332.4859    Hannan-Quinn criter. 5.994680F-statistic 20.61539    Durbin-Watson stat 0.316686Prob(F-statistic) 0.000000

43

Page 45: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Dependent Variable: ORGGRMethod: Panel Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:30Sample (adjusted): 1970 1982Periods included: 13Cross-sections included: 3Total panel (unbalanced) observations: 29

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 37.74466 4.383147 8.611315 0.0000INFL 0.128946 0.091261 1.412945 0.1700

WERKL 1.198622 0.233690 5.129119 0.0000WERKN -0.153281 0.079948 -1.917266 0.0667

R-squared 0.532257    Mean dependent var 32.92642Adjusted R-squared 0.476128    S.D. dependent var 2.471515S.E. of regression 1.788858    Akaike info criterion 4.128474Sum squared resid 80.00030    Schwarz criterion 4.317066Log likelihood -55.86287    Hannan-Quinn criter. 4.187539F-statistic 9.482725    Durbin-Watson stat 0.290293Prob(F-statistic) 0.000232

Dependent Variable: ORGGRMethod: Panel Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:31Sample: 1983 1987Periods included: 5Cross-sections included: 3Total panel (balanced) observations: 15

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 95.39559 8.724558 10.93415 0.0000INFL 1.149600 0.325217 3.534869 0.0047

WERKN -1.226784 0.163752 -7.491698 0.0000WERKL 0.657613 0.207198 3.173830 0.0089

R-squared 0.849732    Mean dependent var 30.22311Adjusted R-squared 0.808749    S.D. dependent var 3.098800S.E. of regression 1.355174    Akaike info criterion 3.668915Sum squared resid 20.20145    Schwarz criterion 3.857728Log likelihood -23.51686    Hannan-Quinn criter. 3.666904F-statistic 20.73412    Durbin-Watson stat 1.771238Prob(F-statistic) 0.000078

44

Page 46: dE INVLOED VAN hET AKKOORD VAN WASSENAAR OP ... · Web viewDit alles gebeurde onder een zekere drang van het kabinet, dat bij het uitblijven van een constructief akkoord zelf zou

Dependent Variable: ORGGRMethod: Panel Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:33Sample: 1988 1992Periods included: 5Cross-sections included: 3Total panel (balanced) observations: 15

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 87.14178 8.322101 10.47113 0.0000INFL 0.232276 0.349657 0.664296 0.5202

WERKL -0.107354 0.232189 -0.462357 0.6528WERKN -1.060542 0.163367 -6.491779 0.0000

R-squared 0.865842    Mean dependent var 27.81864Adjusted R-squared 0.829253    S.D. dependent var 3.900826S.E. of regression 1.611881    Akaike info criterion 4.015860Sum squared resid 28.57978    Schwarz criterion 4.204673Log likelihood -26.11895    Hannan-Quinn criter. 4.013848F-statistic 23.66422    Durbin-Watson stat 1.810762Prob(F-statistic) 0.000042

Dependent Variable: ORGGRMethod: Panel Least SquaresDate: 07/21/15 Time: 10:34Sample: 1983 1992Periods included: 10Cross-sections included: 3Total panel (balanced) observations: 30

Variable Coefficient Std. Error t-Statistic Prob.  

C 85.20731 8.726237 9.764497 0.0000INFL -0.031905 0.306458 -0.104108 0.9179

WERKL 0.160641 0.230953 0.695554 0.4929WERKN -1.003453 0.165909 -6.048205 0.0000

R-squared 0.666412    Mean dependent var 29.02087Adjusted R-squared 0.627921    S.D. dependent var 3.671075S.E. of regression 2.239292    Akaike info criterion 4.573762Sum squared resid 130.3752    Schwarz criterion 4.760589Log likelihood -64.60644    Hannan-Quinn criter. 4.633530F-statistic 17.31349    Durbin-Watson stat 0.523588Prob(F-statistic) 0.000002

45