De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en...

56
Academiejaar: 2010-2011 Tweede examenperiode De invloed van hechting en de media op de lichaamstevredenheid en eetgedrag bij lagere schoolkinderen: Een experimenteel onderzoek. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie door Tamara Lauwers. Promotor: Dr. Lien Goossens

Transcript of De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en...

Page 1: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Academiejaar: 2010-2011

Tweede examenperiode

De invloed van hechting en de media op de lichaamstevredenheid

en eetgedrag bij lagere schoolkinderen:

Een experimenteel onderzoek.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,

afstudeerrichting klinische psychologie door Tamara Lauwers.

Promotor: Dr. Lien Goossens

Page 2: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Ondergetekende, Lauwers Tamara,

geeft toelating tot raadpleging van de masterproef door derden.

2

Page 3: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

DANKWOORD

Deze masterproef kwam tot stand door de hulp van enkele mensen. Bij deze wil ik de tijd

nemen om deze mensen te bedanken.

Ten eerste wil ik mijn promotor en begeleidster, Lien Goossens, bedanken voor haar

constructieve feedback, advies en suggesties.

Ook zou ik alle ouders en kinderen die hebben deelgenomen aan deze studie willen bedanken.

Zonder hun deelname was deze studie niet tot stand gekomen.

Mijn dank gaat ook uit naar mijn moeder, want zonder haar was ik niet gekomen waar ik nu

ben. Ook wil ik haar bedanken voor haar oneindig geduld en haar oppeppende gesprekken.

Tot slot wil ik mijn vrienden bedanken voor hun aanmoediging en steun bij het schrijven van

deze masterproef en doorheen mijn hele studie.

Aan iedereen een welgemeende merci!

Tamara Lauwers

3

Page 4: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Inhoudsopgave

ABSTRACT.................................................................................................................................5

Inleiding.......................................................................................................................................6

1. Verstoord eetgedrag bij kinderen.........................................................................................7

1.1. Eetstoornissen.............................................................................................................7

1.2. Verstoord eetgedrag.....................................................................................................9

1.3. Lichaamsontevredenheid...........................................................................................11

1.4. Conclusie...................................................................................................................12

2. Invloeden op verstoord eetgedrag bij kinderen..................................................................12

2.1. Rol van media............................................................................................................12

2.2. Rol van hechting........................................................................................................16

3. Besluit en onderzoeksvragen. ...........................................................................................20

Methode.....................................................................................................................................22

1. Steekproef.........................................................................................................................22

2. Instrumenten......................................................................................................................22

3. Procedure...........................................................................................................................24

4. Statistische analyse............................................................................................................26

Resultaten...................................................................................................................................27

1. Preliminaire analyse..........................................................................................................27

2. Effect van exposure aan mediabeelden op de lichaamstevredenheid.................................28

3. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor lichaamstevredenheid ............29

4. Effect van exposure aan mediabeelden op het eetgedrag...................................................31

5. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor eetgedrag ...............................33

Discussie....................................................................................................................................42

1. Rol van media en hechting op lichaamsontevredenheid....................................................42

2. Rol van de media en hechting op verstoord eetgedrag.......................................................43

3. Sterktes en beperkingen van deze studie...........................................................................45

4. Klinische implicaties.........................................................................................................46

5. Suggesties voor toekomstig onderzoek..............................................................................47

6. Algemene conclusie...........................................................................................................48

Referenties..................................................................................................................................49

4

Page 5: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

ABSTRACT

De meeste studies omtrent de rol van media voor het ontwikkelen van

lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag gebeuren bij volwassen vrouwen. Dit

experiment gaat na of onrealistisch dunne mediabeelden ook bij kinderen een effect hebben op

de lichaamstevredenheid en het eetgedrag. Daarnaast wordt nagegaan of kinderen met een

onveilige hechting kwetsbaarder zijn voor de invloed van de media.

De steekproef bestond uit 54 kinderen (20 jongens en 34 meisjes) tussen 9 en 13 jaar.

De kinderen moesten 3 dagen online een eetdagboek en hechtingsvragenlijst invullen. Op dag 4

werden de kinderen uitgenodigd naar de faculteit voor een experiment. Er waren twee condities,

de controleconditie (15 mediabeelden met een gemiddelde lichaamsbouw) en de experimentele

conditie (15 mediabeelden die het onrealistisch dunne slankheidsideaal representeren). Voor en

na de presentatie van deze mediabeelden werd de lichaamstevredenheid van de kinderen

gemeten. Na de laatste meting werd aan de kinderen een bordje met snacks aangeboden. De

kinderen moesten daarna nog 4 dagen online hun eetdagboek invullen.

Uit de resultaten bleek dat exposure aan mediabeelden die het slankheidsideaal

representeren een significant effect heeft op de lichaamstevredenheid, het eten van snacks en

episodes met controleverlies. Daarnaast bleek ook dat angstige hechting t.o.v. moeder een

voorspeller was voor lichaamsontevredenheid in de experimentele conditie én de

controleconditie, terwijl angstige hechting t.o.v. vader enkel een voorspeller was in de

experimentele conditie.

Deze studie toonde aan dat er reeds bij kinderen een effect is van media op de

lichaamstevredenheid, voornamelijk dan bij kinderen met een angstige hechting. Beperkingen

van de studie en implicaties voor de praktijk werden besproken.

5

Page 6: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

INLEIDING

Lichaamsontevredenheid komt niet alleen voor bij adolescenten en volwassenen, maar

komt ook al vaak voor bij lagere schoolkinderen. Uit longitudinaal onderzoek is gebleken dat

lichaamsontevredenheid een risicofactor vormt voor het ontstaan van verstoord eetgedrag en

eetstoornissen (Stice, 2002). Inzicht krijgen in de determinanten van lichaamsontevredenheid en

verstoord eetgedrag op jonge leeftijd is belangrijk ter preventie van eetstoornissen op latere

leeftijd. Vaak wordt de media als een belangrijke factor beschreven die het ontstaan van

lichaamsontevredenheid en eetstoornissen in de hand werkt, zoals in het drieledige invloeden-

model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks

het feit dat invloeden van de media alom aanwezig zijn, betekent dit niet dat elk kind/adolescent

daarom een eetstoornis ontwikkelt. Vanuit het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel (Wilfley,

Pike, & Striegel-Moore, 1997) wordt geopperd dat een onveilige hechtingsrelatie met de ouders

een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van eetstoornissen. In dit onderzoek zal aan de hand

van een experimenteel design nagegaan worden of de media een invloed heeft op de

lichaamsontevredenheid en het eetgedrag van kinderen en/of onveilige gehechte kinderen

kwetsbaarder zijn voor de invloed van de media. De rekrutering van de proefpersonen en het

uitvoeren van de experimenten werden door drie studenten gedaan, Kelly Bracke (2e master),

Charlotte Goessaert (1e master) en ikzelf. Ondanks de samenwerking wat betreft

dataverzameling en algemene focus van de scripties heeft deze scriptie wel een eigen specifieke

focus, namelijk de invloed van hechting.

De inleiding van deze scriptie is ingedeeld in twee delen. In het eerste deel van de

inleiding worden de concepten Anorexia Nervosa (AN), Bulimia Nervosa (BN), Binge Eating

Disorder (BED), verstoord eetgedrag en lichaamsontevredenheid uitgelegd. Daarnaast worden

ook de gevolgen en de prevalentie van AN, BN en BED besproken. Verder zal het voorkomen

van verstoord eetgedrag en lichaamsontevredenheid bij kinderen worden besproken en het

belang daarvan voor het ontwikkelen van een eetstoornis. In het tweede deel van de inleiding

worden twee modellen uitgelegd, namelijk het drieledige invloeden-model en het

interpersoonlijke kwetsbaarheidsmodel. Beide modellen trachten een verklaring te geven op het

ontstaan van verstoord eetgedrag. In het tweede gedeelte, methode, wordt de huidige studie

beschreven. Hier wordt de manier van aanwerving, de gebruikte instrumenten en de procedure

van het onderzoek beschreven. In het derde gedeelte, resultaten, worden de uitgevoerde analyses

en de bevonden resultaten neergeschreven. In het laatste gedeelte, discussie, worden de

6

Page 7: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

resultaten geïnterpreteerd en suggesties gegeven voor de praktijk. Ook de voor- en nadelen van

deze studie worden hier beschreven en er worden richtlijnen gegeven voor toekomstig

onderzoek.

1. Verstoord eetgedrag bij kinderen

De huidige studie onderzoekt of media en hechting een invloed hebben op de voorlopers

van een eetstoornis, lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag bij lagere schoolkinderen.

In de volgende paragraaf worden de eetstoornissen anorexia nervosa (AN), boulimia nervosa

(BN) en vreetbuien-stoornis of Binge Eating Disorder (BED) beschreven, alsook hun gevolgen

en prevalentie.

1.1. Eetstoornissen

Volgens de DSM-IV-TR (APA, 2000) heeft AN de volgende diagnostische criteria: de

weigering om het lichaamsgewicht te handhaven op of boven, voor de leeftijd en lengte,

minimaal normaal gewicht; een intense angst aanwezig om in gewicht toe te nemen terwijl er

sprake is van ondergewicht; een verstoring in de manier waarop die persoon zijn of haar

lichaamsgewicht of lichaamsvorm beleeft; en bij meisjes de afwezigheid van ten minste drie

achtereenvolgende menstruele cycli (amenorroe). Bij AN worden twee types onderscheiden,

namelijk het vreetbuien/purgerende type en het beperkende type. Bij het vreetbuien/purgerende

type zal de persoon geregeld bezig zijn met vreetbuien of purgerende maatregelen (dit is

zelfopgewekt braken of misbruik maken van laxerende middelen). Bij het beperkende type zal

de persoon zichzelf beperken in voedselinname en niet geregeld bezig zijn met vreetbuien of

purgerende maatregelen. Door de strikte en selectieve inname van voedsel hebben mensen met

AN een laag lichaamsgewicht (Fairburn & Harrison, 2003). AN begint vooral halverwege de

tienerjaren, maar kan al klinisch vastgesteld worden vanaf 7 jaar. Per definitie is de presentatie

gelijkaardig als bij oudere mensen, met enkele ontwikkelingsverschillen. Het belangrijkste

psychologisch en gedragsmatig verschil is het feit dat kinderen een beperktere capaciteit hebben

tot zelfbeoordeling of reflectie en moeite kunnen hebben om de gedachten en gevoelens te

verwoorden die hun gedrag bepalen. Het is dus mogelijk dat een kind gedragskarakteristieken

van AN vertoont (zoals specifieke vermijding van vettig voedsel, excessief sporten na

maaltijden en overgeven), maar dat deze niet de uiting zijn van ontevredenheid over hun

lichaamsgewicht en lichaamsvorm (Nicholls & Bryant-Waugh, 2008). Bij de diagnosticering

van de jongere populatie moet dus rekening gehouden worden met ontwikkelingsaspecten.

7

Page 8: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Ook voor BN heeft de DSM-IV-TR (APA, 2000) diagnostische criteria opgesteld. Ten

eerste zijn er terugkerende episodes van vreetbuien, waarbij er binnen een beperkte tijd een

hoeveelheid voedsel gegeten wordt die groter is dan wat de meeste mensen zouden eten in

eenzelfde periode en onder dezelfde omstandigheden en tijdens deze episode is men het controle

over het eten kwijt. Ten tweede zijn er terugkerende inadequate compenserende gedragingen om

gewichtstoename te voorkomen. Deze vreetbuien en compenserende gedragingen komen

minstens twee keer per week voor gedurende drie maanden. Tenslotte wordt het oordeel over

zichzelf in onevenredige mate beïnvloed door de lichaamsvorm en gewicht. Op basis van welke

soort compenserende gedragingen men na deze vreetbui stelt, worden twee types BN

onderscheiden, namelijk het purgerende en het niet-purgerende type. Bij het purgerende type zal

de persoon geregeld bezig zijn met zelfopgewekt braken of misbruik van laxantia. Bij het niet-

purgerende type zal de persoon andere inadequate compenserende gedragingen stellen, zoals

vasten of overmatig sporten. De combinatie van de vreetbuien met de compenserende

gedragingen zorgt ervoor dat mensen met BN geen bijzonder laag lichaamsgewicht hebben

(Fairburn & Harrison, 2003).

De eetstoornis BED wordt in de DSM-IV-TR (APA, 2000) geplaatst onder de categorie

'eetstoornis niet anderszins omschreven'. Personen met BED hebben herhalende episodes van

vreetbuien zonder daarna compenserende gedragingen te stellen. Deze mensen hebben vaak

overgewicht of obesitas (Fairburn & Harrison, 2003; Grave, 2011).

Eetstoornissen hebben ernstige lichamelijk gevolgen (Fairburn & Harrison, 2003). Bij

AN kunnen lichamelijke gevolgen aanwezig zijn zoals hypotensie, bradycardie, amenorroe en

hypothermie (Becker, Grinspoon, Klibanski, & Herzog, 1999). Bij BN zijn de lichamelijke

gevolgen geringer, tenzij het braken of het gebruik van laxantia frequent voorkomt. Dan kan er

een risico zijn voor elektrolyte verstoring (een onevenwicht van bepaalde geïoniseerde zouten in

het bloed) (Mitchell, Pyle, Eckert, Hatsukami, & Lentz, 1983; Mitchell, Hatsukami, Pyle,

Eckert, Boutacoff, 1987; Wolfe, Metzger, Levine, Jimerson, 2001 in: Fairburn & Harrison,

2003) en schade aan de tanden ten gevolge van het overgeven (Milosevic, Brodie, & Slade,

1997). Naast deze lichamelijke gevolgen hebben AN en BN ook een vrij hoog

mortaliteitscijfer. Keel en Brown (2010) onderzochten het verloop en de uitkomst (zoals

mortaliteit) van eetstoornissen. Hiervoor bestudeerden de onderzoekers gegevens van studies

tussen 2004 en 2009. Voor AN varieerde het ruwe mortaliteitscijfer van de studies van 0 tot 8%,

met een cumulatieve mortaliteit van 2,8% (9 sterfgevallen op de 318 individuen die opgevolgd

werden over een gemiddelde van 11 jaar). Voor BN varieerde het ruwe mortaliteitscijfer over de

verschillende studies van 0 tot 2%, met een cumulatieve mortaliteit van 0,4% (2 sterfgevallen

8

Page 9: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

op 459 individuen die gevolgd werden over een gemiddelde periode van 7 jaar). Het

mortaliteitscijfer van AN ligt hoger dan het mortaliteitscijfer van BN.

Omwille van deze ernstige lichamelijke gevolgen en het vrij hoog mortaliteitscijfer is

het van groot belang om onderzoek te doen naar de determinanten van een eetstoornis. Indien er

beter zicht is op de determinanten van een eetstoornis kunnen interventies ontwerpen worden

die zich daarop richten.

Prevalentiecijfers voor AN, BN en BED zijn beschikbaar door de project Europese

Studie van de Epidemiologie van Mentale Stoornissen (ESEMeD). In zes Europese landen

(België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland en Spanje) werden mannen en vrouwen vanaf 18

jaar bevraagd. Hieruit bleek dat AN, BN en BED een lifetime prevalentie hebben van

respectievelijk 0.48%, 0.51% en 1.12%. De lifetime prevalentie voor AN en BN was consistent

drie tot acht keer hoger bij vrouwen dan bij mannen (Preti, et al., 2009). Een nadeel van dit

onderzoek is echter wel dat de onderzoekers enkel personen hebben bevraagd vanaf 18 jaar,

terwijl eetstoornissen ook kunnen voorkomen bij adolescenten. Het onderzoek van Hoek en van

Hoeken (2003) daarentegen onderzocht de prevalentie van eetstoornissen bij adolescente

meisjes en jongvolwassen vrouwen op basis van studies in West-Europa en Verenigde Staten.

Voor AN werd een gemiddelde prevalentie van 0.3 % gevonden en voor BN een gemiddelde

prevalentie van 1%. Op basis van deze cijfers is het duidelijk dat eetstoornissen reeds

voorkomen bij adolescente meisjes en jonge vrouwen. Het meeste onderzoek omtrent

eetstoornissen gebeurt dan ook voornamelijk bij adolescente meisjes en jonge vrouwen en niet

zozeer bij kinderen. Nochtans is onderzoek in jongere populaties ook belangrijk om te

ontdekken wat de determinanten zijn van een eetstoornis. In de volgende paragraaf zal dieper

ingegaan worden op verschillende vormen van verstoord eetgedrag die reeds bij kinderen

aanwezig kunnen zijn.

1.2. Verstoord eetgedrag

De huidige studie werkt met lagere schoolkinderen die geen eetstoornis hebben. Er

wordt nagegaan welke factoren een invloed kunnen uitoefenen op het eetgedrag van kinderen.

Hiervoor wordt gekeken naar het eetgedrag onmiddellijk na exposure en naar meer klinische

vormen van eetgedrag, namelijk het overslaan van maaltijden, controleverlies tijdens het eten en

overeten. Eerst zal de preventie voor het overslaan van maaltijden, controleverlies tijdens het

eten en overeten besproken worden. Vervolgens worden dan studies besproken die aantonen dat

diëten en eetbuien in de kindertijd kunnen leiden tot een eetstoornis en obesitas in de

adolescentie en volwassenheid.

9

Page 10: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

In een studie van Shapiro, Newcomb en Loeb (1997) met kinderen van 8 en 9 jaar

rapporteerden 10 % van de jongens en 13% van de meisjes dat ze “altijd” op dieet waren. Er

werden ook vaak ongezonde manieren van diëten gerapporteerd. Zo vermeldde 24% van de

jongens en 29% van de meisjes dat ze op zijn minst de helft van de tijd maaltijden overslaan.

Voor de prevalentie van episodes met controleverlies over het eten, werd in Amerikaanse en

Australische studies aangetoond dat tot 25% van de jongeren episodes van controleverlies over

het eten rapporteerden (Croll, Neumark-Sztainer, Story, & Ireland, 2002; Johnson, Rohan, &

Kirk, 2002; Neumark-Sztainer & Hannan, 2000 in: Goossens, Soenens, & Braet, 2009). Ook in

Nederlandstalig België werd de prevalentie van controleverlies over het eten reeds onderzocht.

Daar rapporteerden 16,7% van de adolescenten (12 tot 16 jaar) een episode met controleverlies

(Goossens, Soenens, & Braet, 2009). De onderzoekers Ackard, Neumark-Sztainer, Story en

Perry (2003) onderzochten de prevalentie van overeten bij adolescenten. De leeftijd van de

steekproef varieerde van 11 jaar tot 18 jaar of ouder, waarvan driekwart tussen 13 en 16 jaar

waren. In deze steekproef rapporteerden 17.3% van de meisjes en 7.8% van de jongens episodes

van overeten in het voorbije jaar.

Zoals eerder vermeld worden nu studies besproken die aantonen dat verstoord eetgedrag

in de kindertijd kan leiden tot een eetstoornis en obesitas in het latere leven. In een Australische

cohortstudie met 14-15 jarige kinderen werd aangetoond dat diëten op jonge leeftijd kan leiden

tot het ontwikkelen van een eetstoornis. In deze studie werden dieetniveaus in scholen geschat

op basis van het gemiddelde cijfer van diëten bij aanvang van het cohort. Er waren drie

dieetniveaus. Er werd aangetoond dat vrouwelijke participanten die op een ernstig niveau diëten

18 keer meer kans hadden voor het ontwikkelen van een eetstoornis vergeleken met deze die

niet diëten. Vrouwelijke participanten daarentegen, die op een gemiddelde niveau diëten,

hadden vijf keer meer kans op het ontwikkelen van een eetstoornis vergeleken met deze die niet

diëten (Patton, Selzer, Coffey, Carlin, & Wolfe, 1999). Dit werd ook aangetoond en een

longitudinale studie van Neumark-sztainer et al. (2006a) in Noord-Amerika. Uit de resultaten

van de meisjes bleek dat diëten op meetmoment 1 significant geassocieerd is met extreme

gedragingen om het gewicht onder controle te krijgen (zoals overgeven, gebruik van dieetpillen,

laxatieven en diuretica) en met een eetstoornis op meetmoment 2. Bij jongens en meisjes bleek

dat diëten op meetmoment 1 geassocieerd was met eetbuien op meetmoment 2.

Eetbuien, vooral controleverlies over het eten, voorspellen stijgingen in gewicht

(Tanofsky-Kraff et al, 2004; Tanofsky-Kraff et al, 2009) en het ontstaan van obesitas (Stice,

Presnell, & Spangler, 2002). Ook is er een cross-sectionele relatie tussen controleverlies over

het eten en de verhoogde cognitieve symptomen van verstoord eetgedrag, zoals zorgen om het

10

Page 11: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

lichaamsgewicht (Killen et al.,1994,1996 in: Tanofsky-Kraff, Marcus, Yanovski, & Yanovski,

2008) en de preoccupatie met het slank lichaamsbeeld (The McKnight Investigators, 2003). Van

deze cognitieve symptomen is reeds longitudinaal aangetoond dat zij partiële of volledige

eetstoornissen in de adolescentie voorspellen (Tanofsky-Kraff et al., 2008).

Op basis van bovenstaande prevalentiecijfers kan vastgesteld worden dat verstoord

eetgedrag reeds op vroege leeftijd gesteld wordt en dat dit kan leiden tot een eetstoornis of

obesitas. Naast gedrag zijn er ook reeds verstoringen in cognities over lichaam al vroeg

merkbaar. Hier zal in de volgende paragraaf verder op ingegaan worden.

1.3. Lichaamsontevredenheid

Naast de invloed van media op het eetgedrag bij kinderen, wordt ook de invloed van

media op de lichaamstevredenheid bij kinderen nagegaan. In deze paragraaf wordt

lichaamsontevredenheid beschreven en het belang daarvan voor het ontwikkelen van verstoord

eetgedrag en een eetstoornis.

Lichaamsontevredenheid bij vrouwen kan omschreven worden als disfunctionele,

negatieve overtuigingen en gevoelens over eigen lichaamsgewicht en lichaamsvorm (Garner,

2002). In de westerse samenleving komt lichaamsontevredenheid vaak voor bij vrouwen, meer

dan 80% van de vrouwelijke universiteitsstudenten rapporteerden lichaamsontevredenheid

(Spitzer, Henderson, & Zivian, 1999). Studies hebben aangetoond dat lichaamsontevredenheid

en de wens om dunner te zijn ook reeds voorkomt bij preadolescente meisjes tussen 8 en 11 jaar

(Cusumano & Thompson, 2001; Field et al., 2001) en dat meisjes vanaf 6 jaar zich al bewust

zijn van diëten met als doel om gewicht te verliezen (Flannery-Schroeder & Chrisler, 1996;

Dohnt & Tiggemann, 2004, 2005; Lowes & Tiggemann, 2003 in: Dohnt & Tiggemann, 2006).

Lichaamsontevredenheid bij mannen is een multidimensioneel construct, bestaande uit

lichaamsontevredenheid over gespierdheid en lichaamsontevredenheid over lichaamsvet en

-lengte (Bergeron & Tylka, 2007). In een meta-analyse van Feingold en Mazella (1998) werd

lichaamsontevredenheid bij mannen en vrouwen onderzocht. Daaruit bleek dat mannen vaker

tevreden zijn met hun lichaam dan vrouwen. In een Amerikaanse studie van Wood, Becker en

Thompson (1996) werd de lichaamsontevredenheid nagegaan bij kinderen tussen 8 tot 10 jaar.

In deze steekproef rapporteerden 35% van de jongens en 55% van de meisjes dat ze ontevreden

waren met hun lichaamsgewicht. In een Australische studie, met kinderen tussen 8 en 10 jaar,

rapporteerden 26% van de jongens en 46% van de meisjes dat ze “frequent” dachten aan slanker

zijn (Thomas, Ricciardelli, & Williams, 2000). Beide studies toonden aan dat

11

Page 12: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

lichaamsontevredenheid zowel bij jongens als bij meisjes voorkomt op een vrij vroege leeftijd,

doch dat het wel frequenter voorkomt bij meisjes dan bij jongens. Kort samengevat kan gesteld

worden dat lichaamsontevredenheid niet enkel bij adolescenten en volwassenen aanwezig is,

maar ook bij kinderen.

Lichaamsontevredenheid speelt een rol in het ontwikkelen van verstoord eetgedrag. Er

werden al verscheidene theorieën ontworpen om de rol van lichaamsontevredenheid voor het

ontwikkelen van verstoord eetgedrag te verklaren. Een voorbeeld van zo een model is het

drieledige invloeden-model van Thompson, Heinberg, Atlabe en Tantleff-Dunn (1999). Dit

model zal in het volgende deel besproken worden. De rol van lichaamsontevredenheid werd ook

reeds in de literatuur bevestigd. Zo werd in verscheidene prospectieve studies, met adolescenten

als steekproef, aangetoond dat lichaamsontevredenheid één van de sterkste voorspellers is voor

eetstoornissen symptomatologie (Button, 1990; Leon, Fulkerson, Perry, & Cudeckt, 1993 in:

Phelps, Johnston, & Augustyniak, 1999). In een 5-jaar longitudinaal onderzoek van Neumark-

Sztainer, Paxton, Hannan, Haines en Story (2006) met adolescente jongens en meisjes werd

eveneens het belang van lichaamsontevredenheid aangetoond. Uit de resultaten bleek dat lagere

niveaus van lichaamstevredenheid hogere niveaus van eetbuien, diëten, ongezonde gedragingen

(het overslaan van maaltijden, weinig eten en vasten) en zeer ongezonde gedragingen

(zelfopgewekt braken, nemen van dieetpillen en laxantia gebruiken) om het gewicht onder

controle te krijgen, voorspelden. Lichaamsontevredenheid is zeker een noodzakelijke factor

voor het ontwikkelen van een eetstoornis, doch deze factor alleen is zeker niet voldoende

(Polivy & Herman, 2002). Er zijn immers ook veel vrouwen met lichaamsontevredenheid die

geen symptomen vertonen van een eetstoornis (Tylka, 2004).

1.4. Conclusie

In de literatuur werd aangetoond dat lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag

reeds bij kinderen kunnen voorkomen. Bovendien werd aangetoond dat deze

lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag kan leiden tot de ontwikkeling van een

eetstoornis of obesitas op latere leeftijd. In het volgende deel zal ingegaan worden op andere

factoren die het ontstaan van verstoord eetgedrag kunnen in de hand werken.

2. Invloeden op verstoord eetgedrag bij kinderen

2.1. Rol van media

Model van Thompson et al. (1999). In de literatuur zijn verscheidene modellen

aanwezig die trachten in kaart te brengen welke factoren een rol spelen voor het ontwikkelen

12

Page 13: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

van een eetstoornis. Volgens het multicausaal model spelen zowel biologische, psychologische

en sociale factoren een rol. Daarrond worden een aantal beïnvloedende, uitlokkende en

onderhoudende factoren onderscheiden (Bloks, van Furth, & Hoek, 1999; Brownell & Fairburn,

1995; Garner, 1997; SEN, 1998; Vanderlinden, 2000 in: Jansen, 2001). De huidige studie richt

zich op één van de sociale factoren, namelijk de media omdat deze alomtegenwoordig aanwezig

is. Om de rol van de media voor het ontwikkelen van verstoord eetgedrag te verduidelijken,

wordt het drieledig invloeden-model van Thompson, et al. (1999) (Figuur 1) gebruikt. Dit

sociaal-cultureel model stelt dat drie primaire invloeden (leeftijdsgenoten, ouders en media) de

basis vormen voor de ontwikkeling van lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag. Het

model bevat ook twee mediërende variabelen tussen deze sociaal-culturele invloeden en het

verstoord lichaamsbeeld en eetproblemen, namelijk internalisering van het slankheidsideaal en

sociale lichaamsvergelijking (Karazsia & Crowther, 2010). Internalisering is het psychologisch

proces waar het slankheidsideaal aangenomen wordt als een persoonlijk doel en standaard

(Jones, 2004). Sociale lichaamsvergelijking is afkomstig van de sociale vergelijkingstheorie van

Festinger (1954). Dit is de neiging hebben om anderen in de omgeving te bestuderen en

bepaalde aspecten van het zelf te vergelijken met bepaalde aspecten van anderen (van den Berg,

Thompson, Obremski-Brandon, & Coovert, 2002). Toegepast op dit model wil dit zeggen dat

individuen sociaal gaan vergelijken om te leren over en voor het evalueren van hun eigen

lichaam en het lichaam van de ander (Karazsia & Crowther, 2010). Bovendien veronderstelt het

model dat sociale vergelijking de internalisering van maatschappelijke idealen beïnvloedt.

Individuen die dus een grotere neiging hebben tot sociale lichaamsvergelijking hebben meer

kans om te gaan internaliseren (Karazsia & Crowther, 2009). Het concept

lichaamsontevredenheid werd al in het vorige deel beschreven. Volgens dit model heeft

lichaamsontevredenheid een direct effect op restrictieve gedragingen (zoals bv diëten), deze

hebben dan een effect op boulimische gedragingen (Shroff & Thompson, 2006).

Figuur 1: Adaptatie van het drieledig invloeden-model (Keery, van den Berg, & Thompson,

2004)

13

Leeftijdsgenoten Lichaams-vergelijking

Lichaams-ontevredenheidOuders

InternaliseringMedia

Boulimia

Restrictie

Page 14: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Empirische evidentie. Enkele studies hebben het drieledig invloeden-model reeds

getest. In een correlationele studie met vrouwelijke universiteitsstudenten (18 tot 22 jaar) werd

de mediërende rol van lichaamsvergelijking getest. Deze studie bevestigde dat

lichaamsvergelijking de invloed van de media en familie op de lichaamsontevredenheid

medieerd. De invloed van leeftijdsgenoten daarentegen had een directe link naar restrictieve

gedragingen. Ook werd de directe link van lichaamsontevredenheid naar restrictieve en

boulimische gedragingen bevestigd (van den Berg et al., 2002). Het model werd door Keery,

van den Berg en Thompson (2004) getest bij een jongere steekproef, met name meisjes van 11

tot 15 jaar. Uit de enkelvoudige padanalyse bleek dat de invloed van ouders op de

lichaamsontevredenheid volledig gemedieerd werd door internalisering en lichaamsvergelijking.

De invloed van leeftijdsgenoten en media op de lichaamsontevredenheid werd gedeeltelijk

gemedieerd door internalisering en lichaamsvergelijking. De variabele socioculturele invloeden

had een indirecte link alsook een directe link met restrictieve gedragingen. De onderzoekers

Shroff en Thompson (2006) testten ook het model bij adolescente meisjes (10 tot 51 jaar).

Verschillend met het onderzoek van Keery et al. (2004) is dat de predictoren individueel (media,

ouders en leeftijdsgenoten) onderzocht werden in plaats van een samengestelde variabele.

Ondanks het feit dat er weinig verschil was in de totale fit van de twee modellen, bleek dat

invloeden van leeftijdsgenoten en media significant waren, terwijl ouderinvloed geen

significante associatie had met de mediatoren (internalisering en lichaamsvergelijking) of de

uitkomst variabelen.

Het belang van het model is reeds aangetoond bij preadolescente meisjes en volwassen

vrouwen. De besproken studies waren allemaal cross-sectioneel waardoor verbanden konden

worden aangetoond, echter niet de richting van deze verbanden.

Dit model werd ook reeds geëvalueerd bij mannen. In het onderzoek van Karazsia en

Crowther (2009) werd het model getest bij mannelijke universiteitsstudenten. Deze studie

richtte zich enkel op de lichaamsontevredenheid omtrent gespierdheid bij mannen, niet op de

lichaamsontevredenheid omtrent lichaamsvet en -lengte. Uit de resultaten bleek dat de relatie

van socioculturele invloeden naar lichaamsontevredenheid gemedieerd werd door

internalisering en lichaamsvergelijking. In 2010 hadden deze onderzoekers, Karazsia en

Crowther, nogmaals het model getest bij mannelijke universiteitsstudenten (18 tot 25 jaar), deze

keer werd ook gekeken naar het risicovol gedrag die mannen stelden om hun lichaam te

veranderen. Uit de analyses bleek dat lichaamsontevredenheid enkel de relatie tussen

internalisering en het risicovol gedrag medieert. Sociale lichaamsvergelijking was echter wel

een mediator voor de relatie socioculturele invloeden en internalisering.

14

Page 15: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Er kan geconcludeerd worden dat dit model ook toegepast kan worden bij mannen

indien de variabelen op zo een manier aangepast worden zodat deze van toepassing zijn voor

mannen. Beide studies waren cross-sectioneel, daardoor kon de richting van de verbanden niet

bepaald worden. Toekomstig onderzoek zou het model eventueel via prospectief onderzoek

kunnen evalueren. Verder is het nog niet duidelijk of dit model op dezelfde manier kan

toegepast worden bij jongens.

In de literatuur zijn ook studies aanwezig die niet het model in zijn geheel hebben

getoetst, maar afzonderlijke verbanden tussen verscheidene variabelen in het model hebben

bevestigd. In het kader van de huidige studie worden studies besproken die het verband van

media met lichaamsontevredenheid en met verstoord eetgedrag bevestigen. Het verband tussen

media en lichaamsontevredenheid is zowel in cross-sectionele als in experimentele studies

aangetoond. Grabe, Ward en Hyde (2008) hebben twee meta-analyses uitgevoerd, één met

experimentele studies en één met correlationele studies. Bij de meta-analyse met experimentele

studies werd het verband aangetoond tussen de blootstelling aan mediabeelden die het

slankheidsideaal representeren en de lichaamsontevredenheid bij vrouwen. Bij de meta-analyse

met correlationele studies vonden de onderzoekers gelijkaardige resultaten. Hierdoor kan

besloten worden dat blootstelling aan mediabeelden die het slankheidsideaal representeren ook

een effect hebben op de lichaamstevredenheid van vrouwen buiten een laboratorium setting.

Tevens werd in deze studie van Grabe et al. (2008) ook de relatie tussen media en

internalisering van het slankheidsideaal aangetoond. Een belangrijke opmerking bij deze meta-

analyse is dat, buiten het correlationeel onderzoek van Dohnt en Tiggeman (2006), alle studies

in de meta-analyse adolescente meisjes en volwassen vrouwen als steekproef hadden.

Het verband tussen media en lichaamsontevredenheid is ook bij mannen reeds

onderzocht. In het onderzoek van Barlett, Vowels en Saucier (2008) werden er twee meta-

analyses uitgevoerd, namelijk een meta-analyse met cross-sectionele studies en een meta-

analyse met experimentele studies. De bevinding van de meta-analyse met cross-sectionele

studies is dat de druk van de media gerelateerd is aan minder lichaamstevredenheid. De

bevinding van de meta-analyse met experimentele studies is dat mannen na blootstelling aan

mediabeelden, met mannelijke gespierde modellen, een meer negatief lichaamsbeeld hadden en

meer lichaamsontevredenheid rapporteerden. In deze meta-analyse was er echter geen enkel

onderzoek die een steekproef had met lagere schoolkinderen.

Er kan geconcludeerd worden dat het effect van de media op de lichaamstevredenheid

vooral onderzocht is bij adolescenten en jongvolwassen vrouwen en mannen, maar zelden bij

kinderen. Huidig experiment zal nadrukkelijk het effect van de media nagaan bij lagere

15

Page 16: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

schoolkinderen, zowel bij meisjes als bij jongens.

Als laatste worden studies besproken die het verband van media met het eetgedrag

zullen nagaan. In een studie van Strahan, Spencer en Zanna (2007) werden vier experimenten

opgezet. De vrouwelijke studenten (18 tot 21 jaar) kregen eerst reclame (afhankelijke van de

conditie) te zien en mochten daarna de smaak van snacks beoordelen. Een meta-analyse van

deze vier studies toonde aan dat vrouwen die werden blootgesteld aan reclame met dunne

modellen minder aten dan vrouwen die werden blootgesteld aan neutrale reclame (deze bevatte

geen beelden van mensen). In de studie van Stice, Schupak-Neuberg, Shaw en Stein (1994)

werd de relatie van blootstelling aan media en symptomen van eetstoornis onderzocht bij

vrouwen (gemiddelde leeftijd 20 jaar). Uit de resultaten bleek dat er een directe link is tussen

blootstelling aan media en symptomen van eetstoornis.

Ook hier werden de meeste studies gedaan bij volwassenen en minder bij kinderen. De

huidige studie zal nagaan of blootstelling aan mediabeelden die het onrealistisch dunne

slankheidsideaal representeren een effect zullen hebben op het eetgedrag van kinderen op zowel

korte termijn als op een iets langere termijn.

2.2. Rol van hechting

Het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel van Wilfley, Pike en Striegel-Moore,

(1997). De theorie van Bowlby (1988) stelt dat het kind op basis van de interactie met de

primaire zorggever (meestal de moeder) een intern werkmodel zal ontwikkelen. Wanneer de

zorggever responsief reageert op de signalen en behoeften van het kind, dan zal het kind een

positief werkmodel ontwikkelen van anderen en zichzelf. Indien de zorggever echter inadequaat

reageert op de signalen en behoeften van het kind, dan zal het kind een negatief werkmodel

ontwikkelen over anderen en zichzelf. Brennan, Clark en Shaver (1998) stelden dat hechting

getypeerd kan worden aan de hand van twee dimensies, angst en vermijding (Koskina &

Giovazolias, 2010; Mikulincer, Shaver, & Pereg, 2003). Veilige hechting is wanneer zowel angst

als vermijding laag zijn. Angstige hechting is wanneer angst hoog is en vermijding laag.

Personen in deze regio hebben een sterke nood aan nabijheid, zullen zich zorgen maken over

relaties, hebben een laag zelfvertrouwen en schrik om afgewezen te worden (Mikulincer,

Shaver, & Pereg, 2003). Door de sterke nood aan nabijheid zijn zij zeer gemotiveerd om hechte

relaties aan te gaan. Daarnaast hebben ze de neiging om anderen te idealiseren en hunzelf te

devalueren (Bamford & Halliwell, 2009). De vermijdende hechtingsstijl is wanneer vermijding

hoog is. Deze personen hebben angst voor intimiteit (Mikulincer et al., 2003) en zullen relaties

met andere vermijden (Bamford & Halliwell, 2009).

16

Page 17: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Een model dat de oorsprong van eetbuien legt bij een onveilige hechting is het

interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel van Wilfley et al. (1997) (Figuur 2). Dit model

veronderstelt dat inadequate zorggeving in de vroege kind-ouder relatie zal resulteren in een

onveilige hechting. Deze zal leiden tot deficiënte sociale vaardigheden en een verstoord

zelfbeeld. Deze kunnen aanleiding geven tot negatief affect, wat kan leiden tot eetbuien om op

die manier om te gaan met dit negatief affect. Binnen dit model wordt gesteld dat specifiek

vrouwen een risico hebben voor het ontwikkelen van eetbuien omwille van de grote nadruk dat

onze cultuur legt op vrouwen om een interpersoonlijk oriëntatie te ontwikkelen en om negatieve

gevoelens eerder te internaliseren in plaats van deze overmatig uit te drukken (Striegel-Moore,

1993 in: Wilfley et al., 1997). Door deze internalisering wordt eten een strategie om met

negatieve gevoelens om te gaan.

Dat ouders een invloed kunnen uitoefenen op het ontwikkelen van

lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag werd ook in het drieledige invloeden-model

aangekaart. De invloed van ouders werd in dit model onder andere gezien als de negatieve

commentaar die de ouders geven en de druk die de ouders leggen op hun kind om slank te zijn.

Deze ervaren druk of het krijgen van negatieve commentaar kan een effect hebben op de

hechting van de kinderen.

Figuur 2: Het interpersoonlijk kwetsbaarheidsmodel (Wilfley et al., 1997)

17

Verstoring in vroege kind-zorggever relatie

Onveilige hechting

Verstoring in het zelf- Laag zelf beeld

- Verstoring Sociale zelf

Eetbuien

Affectieve disregulatie

Page 18: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Empirische evidentie. In de literatuur zijn studies aanwezig die evidentie bieden voor

het interpersoonlijke kwetsbaarheidsmodel. In een Amerikaanse studie van Wegner, et al.

(2001), met 27 vrouwelijke studenten (gemiddelde leeftijd 19.4 jaar) die eetbuien rapporteerden,

werd de de relatie tussen de gemoedstoestand en vreetbuien onderzocht. Deze vrouwen hadden

een significant slechtere gemoedstoestand op de dagen waar ze een eetbui rapporteerden,

vergeleken met dagen zonder een eetbui. Deze studie bevestigde dat eetbuien gesteld worden als

een strategie om met negatieve gevoelens om te gaan.

Bijkomstige evidentie voor dit model is te vinden in studies die aantonen dat onveilige

hechting frequent voorkomt bij mensen met een eetstoornis of bij studies die het verband tussen

onveilige hechting en verstoord eetgedrag trachten te verklaren. In een literatuuroverzicht van

Ward, Ramsay, Turnbull en Treasure (2000) werd aangetoond dat onveilige hechting vaak

voorkomt bij mensen met een eetstoornis. Een studie die in dit overzicht werkte met een jongere

steekproef, meisje van 9 tot 14 jaar, was deze van Sharpe, et al. (1998). Uit de resultaten bleek

dat meisjes met een onveilige hechting meer zorgen omtrent hun gewicht rapporteerden,

waardoor zij een groter risico hebben voor het ontwikkelen van een eetstoornis. De studie van

Troisi, Massaroni en Cuzzolaro (2005) onderzocht niet enkel de hechting in de volwassenheid,

maar ook of vrouwen met een eetstoornis meer separatie-angst symptomen hadden in de

kindertijd. De symptomen van separatie-angst in de kindertijd werden via een retrospectieve

vragenlijst bevraagd. De steekproef bestond uit Italiaanse vrouwen met een eetstoornis (17 tot

36 jaar) en zonder een psychiatrische stoornis (18 tot 33 jaar). In deze steekproef rapporteerden

vrouwen met eetstoornis meer ernstige symptomen van separatieangst in de kindertijd en

scoorden ze hoger op de schalen die onveilige hechting representeren dan vrouwen zonder

eetstoornis. Daarnaast bleek ook dat vrouwen met AN en vrouwen met BN hoger scoorden op

de angstschalen van de hechtingsvragenlijst. Bamford en Halliwell (2009) onderzochten het

verband tussen angstige en vermijdende hechting in hechte relaties en verstoord eetgedrag. De

niet-klinische steekproef bestond uit vrouwelijke universiteitsstudenten tussen 18 en 34 jaar. Uit

de resultaten bleek dat angstige hechting en vermijdende hechting via andere wegen gerelateerd

zijn aan verstoord eetgedrag. Het verband tussen angstige hechting en verstoord eetgedrag werd

gemedieerd door sociale vergelijking met leeftijdsgenoten en modellen.

Bovenstaande studies bevestigen dat de meeste personen met een eetstoornis onveilig

gehecht zijn. In het kader van de huidige studie zullen ook enkele studies besproken worden die

het verband tussen onveilige hechting en lichaamsontevredenheid onderzochten.

Troisi et al. (2006) onderzochten ook of separatie-angst symptomen uit de kindertijd en

onveilige hechting in de volwassenheid geassocieerd zijn met lichaamsontevredenheid. De

18

Page 19: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

steekproef bestond uit Italiaanse vrouwen met AN of BN. Uit de resultaten bleek dat

lichaamsontevredenheid sterk geassocieerd was met vroege separatie-angst en een onveilige

hechtingsstijl. Cheng en Mallinckrodt (2009) onderzochten of de link van onveilige hechting

met lichaamsontevredenheid gemedieerd wordt door internalisering. De herinneringen zorg van

moeder en herinneringen zorg van vader werden bevraagd, alsook de hechting in romantische

relaties. De niet-klinische steekproef bestond uit Amerikaanse vrouwelijke

universiteitsstudenten tussen 18 en 47 jaar. In deze studie werd de directe link tussen de

onafhankelijke variabelen, namelijk angstige hechting in de volwassenheid, zorg van moeder en

zorg van vader in de kindertijd, met lichaamsontevredenheid aangetoond. Angstige hechting

was positief geassocieerd met internalisering van de media, deze was positief geassocieerd met

lichaamsontevredenheid.

Bovenstaande studies bieden evidentie voor het interpersoonlijke kwetsbaarheidsmodel

en deze studies tonen ook aan dat onveilige hechting eventueel een voorspeller kan zijn voor het

ontwikkelen van lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag. Maar hechting als

kwetsbaarheidsfactor is nog niet onderzocht. De huidige studie zal onveilige hechting als

kwetsbaarheidsfactor onderzoeken. Ook is het opvallend dat de meeste studies tot nu toe

gebeurden bij volwassen vrouwen, verder onderzoek met kinderen is noodzakelijk. Doordat de

meeste studies bij volwassenen werden gedaan, konden ervaringen met ouders enkel op een

retrospectieve manier bevraagd worden. De hechting in de volwassenheid werd of in het

algemeen of in hechte relaties of in romantische relaties bevraagd. Hechting bij volwassenen

werd dus niet telkens op dezelfde manier bevraagd. De huidige studie werkt niet met

volwassenen, maar met kinderen en zal zich dus richten op de hechting van de kinderen ten

opzichte van de ouders. Zoals bij het onderzoek van Cheng en Mallinckrodt (2009) zal een

onderscheid gemaakt worden tussen hechting ten opzichte van moeder en hechting ten opzichte

van vader. Zo kan nagegaan worden of onveilige hechting ten opzichte van moeder of onveilige

hechting ten opzichte van vader een grotere kwetsbaarheidsfactor is voor het ontwikkelen van

lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag. Wat betreft de vraag of vermijdende hechting

of angstige hechting een rol spelen voor het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid en

verstoord eetgedrag is nog geen uitsluitsel. Er zijn studies die aantonen dat vooral angstige

hechting een rol speelt voor het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid en verstoord

eetgedrag, zoals de studies Troisi et al. (2005), Troisi et al. (2006) en Cheng en Mallinckrodt

(2009). Vermijdende hechting werd echter ook reeds gelinkt aan verstoord eetgedrag, zoals de

studie van Bamford en Halliwell (2009). Verder onderzoek hiernaar is nodig. De huidige studie

zal een onderscheid maken tussen angstige hechting en vermijdende hechting. Hierdoor kan

19

Page 20: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

nagegaan worden welke vorm van onveilige hechting een grotere kwetsbaarheidsfactor is voor

het ontwikkelen van verstoord eetgedrag en lichaamsontevredenheid.

3. Besluit en onderzoeksvragen.

Eetstoornissen hebben, vergeleken met andere psychische stoornissen, een vrij hoog

mortaliteitscijfer. Daarnaast hebben eetstoornissen ook ernstige lichamelijke gevolgen.

Eetproblemen kunnen reeds bij kinderen optreden. Omwille van deze redenen is het van belang

om de determinanten van een eetstoornis te achterhalen, zodat interventies kunnen ontworpen

worden die zich daarop richten.

Tot nu toe is reeds in verscheidene studies bevestigd dat lichaamsontevredenheid een rol

speelt voor het ontwikkelen van een verstoord eetgedrag en een eetstoornis. In het drieledige

invloeden-model wordt besproken welke sociale factoren een invloed kunnen hebben op de

lichaamstevredenheid en welke processen ervoor zorgen dat ze een effect hebben op de

lichaamstevredenheid. In deze studie wordt de sociale factor, media, onderzocht. In de literatuur

is reeds voldoende evidentie aanwezig die het effect van de media op de lichaamstevredenheid

bevestigen, maar de meeste studies gebeurden bij volwassenen, voornamelijk vrouwen. Het

effect van de media op de lichaamstevredenheid en op het eetgedrag van de kinderen werd nog

maar zelden onderzocht.

Naast het effect van de media op de lichaamstevredenheid en verstoord eetgedrag wordt

in deze studie ook nagegaan of onveilige hechting een voorspeller is voor

lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag. In het interpersoonlijke kwetsbaarheidsmodel

werd verstoring in de ouder-kind relatie en onveilige hechting gezien als oorzaak voor eetbuien.

In de literatuur is evidentie aanwezig die het verband tussen onveilige hechting en verstoord

eetgedrag en lichaamsontevredenheid aantonen. Net als voordien werd het meeste onderzoek

hiernaar gedaan met volwassenen, voornamelijk bij vrouwen. De huidige studie zal nagaan of

onveilige hechting een voorspeller is voor lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag bij

kinderen en welke invloed media hier op heeft.

De onderzoeksvragen in deze studie zijn:

(1) Hebben de mediabeelden een effect op de lichaamstevredenheid bij kinderen? Op

basis van voorafgaande studies (bv. Grabe, Ward, & Hyde, 2008; Barlett, Vowels & Saucier,

2008) en het drieledige invloeden-model wordt verwacht dat de kinderen die onrealistisch

dunne slankheidsbeelden zullen zien nadien meer ontevreden zullen zijn met hun lichaam.

20

Page 21: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

(2) Is de hechtingsstijl ten opzichte van moeder en vader voorspellend voor

lichaamsontevredenheid na de manipulatie? Onveilige hechting zal in deze studie onderverdeeld

worden in angstige hechting en vermijdende hechting. In de literatuur zijn nog geen studies

aanwezig die onderzochten of kinderen met onveilige hechting kwetsbaarder zijn voor de

invloeden van de media op de lichaamstevredenheid. Het verband tussen onveilige hechting en

lichaamsontevredenheid is echter wel reeds bevestigd in verscheidene studies (Cheng en

Mallinckrodt, 2009; Troisi et al., 2006). Op basis van deze en het interpersoonlijke

kwetsbaarheidsmodel (Wilfely et al., 1997) wordt er verwacht dat in de experimentele conditie

angstige hechting en vermijdende hechting voorspellers zullen zijn voor

lichaamsontevredenheid.

(3) Hebben de mediabeelden een effect op het eetgedrag (eten van snacks onmiddellijk

na het experiment, controleverlies over eten, overeten en overslaan van maaltijden) van de

kinderen? Het onmiddellijke effect van de media op het eetgedrag is reeds onderzocht en

aangetoond, echter dit is enkel onderzocht bij volwassen vrouwen (Strahan et al., 2007). Op

basis van het onderzoek van Strahan et al. (2007) wordt verwacht dat kinderen die onrealistisch

dunne beelden zien minder snacks zullen eten. Daarnaast wordt nagegaan of dit effect op het

onmiddellijk eetgedrag ook blijft duren. Dit is tot nu toe nog niet onderzocht in de literatuur. Op

basis van studies die reeds het onmiddellijk effect op het eetgedrag hebben bevestigd, wordt

verwacht dat kinderen na blootstelling aan onrealistisch dunne slankheidsbeelden meer

maaltijden zullen overslaan, meer episodes van overeten en meer episodes met controleverlies

zullen stellen.

(4) Is de hechtingsstijl ten opzichte van moeder en vader voorspellend voor eetgedrag

na de manipulatie? In de literatuur is tot nu toe nog niet onderzocht of onveilige hechting

kinderen kwetsbaarder maken voor de invloeden van media op het eetgedrag. Op basis van de

studie van Bamford en Halliwell (2009) en het interpersoonlijke kwetsbaarheidsmodel wordt in

de experimentele conditie verwacht dat angstige hechting en vermijdende hechting voorspellers

zullen zijn voor verstoord eetgedrag na manipulatie.

21

Page 22: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

METHODE

1. Steekproef

De volledige steekproef van dit onderzoek bestaat uit 54 kinderen (20 jongens en 34

meisjes) tussen 9 en 13 jaar, de gemiddelde leeftijd is 10,93 jaar (SD = 1.49). In het

Nederlandstalig gebied van België werden formulieren uitgedeeld in scholen en

jeugdbewegingen om kinderen te rekruteren voor het onderzoek. Het onderzoek kreeg op deze

formulieren de titel 'de invloed van media op lagere schoolkinderen'. De inclusiecriteria waren:

de leeftijd hebben tussen 9 en 13 jaar en thuis een computer hebben met internetverbinding. Er

werd ook vermeld dat ze als dank voor hun deelname aan het onderzoek 2 Kinepolis

bioscooptickets zouden krijgen. Ouders en kinderen die geïnteresseerd waren om eventueel deel

te nemen aan het onderzoek konden hun naam en telefoonnummer schrijven op het formulier en

dit terug bezorgen aan de school of jeugdbeweging. De formulieren werden daar terug

opgehaald door een assistent. Deze ouders werden opgebeld door een assistent en kregen dan

uitleg over de procedure van het onderzoek. De ouders konden dan beslissen of de kinderen

gingen deelnemen aan het onderzoek of niet. Van de ouders werd de schriftelijke toestemming

verkregen, alsook de instemming van het deelnemend kind. In totaal waren er 56 kinderen

bereid om deel te nemen aan het onderzoek, maar de gegevens van 2 kinderen waren

incompleet: 1 kind kon het online dagboek niet invullen wegens internetproblemen en 1 kind

kon niet naar het experiment komen wegens ziekte. Deze kinderen werden niet opgenomen in

de uiteindelijke steekproef.

De rekrutering van de proefpersonen en het uitvoeren van de experimenten werden door

drie studenten gedaan, Kelly Bracke (2e master), Charlotte Goessaert (1e master) en ikzelf. Elke

studente heeft in haar eigen scriptie een aparte focus (aparte onderzoeksvragen).

2. Instrumenten

Om het pathologisch eetgedrag van de kinderen na te gaan werd er gevraagd om 3

dagen voor en 4 dagen na het experiment online een dagboek in te vullen. In dit dagboek

moesten ze elke dag invullen wat ze hadden gegeten en gedronken als ontbijt, middagmaal,

avondmaal en tussendoortjes. Op basis van dit eetdagboek werd nagegaan of er maaltijden

werden overgeslagen. Om de episodes van overeten en episodes met controleverlies na te gaan,

werd er in dit dagboek twee bijkomende vragen gesteld, namelijk: 'heb je meer gegeten dan wat

je gewend bent te eten of dat kinderen van jouw leeftijd in dit geval zouden eten' en 'heb je na

een bepaalde maaltijd het gevoel gehad dat je niet meer kon stoppen met eten?'. Deze vragen

werden gehaald uit de Children’s Eating Disorder Examination Questionnaire (ChEDE-Q;

22

Page 23: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Decaluwé & Braet, 1999). Deze vragenlijst meet eetstoornissymptomen (zoals overeten en

controleverlies over eten) bij kinderen vanaf 8 jaar. De items zijn gebaseerd op de DSM-

definitie van eetstoornissymptomen.

Voor het meten van de lichaamsontevredenheid werd gebruik gemaakt van de

Children's Figure Rating Scale (CFRS; Tiggemann & Wilson-Barrett, 1998). Deze schaal toont

7 silhouet tekeningen van meisjes en jongens (afhankelijk van het geslacht van de deelnemer),

gaande van enorm mager tot enorm zwaar. Er werd aan de kinderen gevraagd om aan te geven

welke lichaamsvorm zij het liefst zouden hebben (ideaal figuur), gevolgd door de vraag om aan

te geven welke lichaamsvorm zij op dit moment hebben (huidig figuur). De kinderen kon deze

vraag beantwoorden door de afbeelding aan te duiden op het computerscherm. De wens om

slanker te zijn, werd berekend door de score van het ideaal figuur min de score van het huidig

figuur. Een lage score wijst op een grotere wens om slanker te zijn. Er werd reeds aangetoond

dat de figure rating scale een goede test-hertest betrouwbaarheid heeft bij kinderen vanaf 7 jaar

(Collins, 1991; in Dohnt & Tiggeman, 2006).

Om de hechtingsstijl van de kinderen te bevragen, werd de vragenlijst Experiences in

Close Relationships Scale-Revised Child version (ECR-RC; Brenning, Soenens, Braet, &

Bosmans, in press) gebruikt. Dit is een aangepaste versie voor kinderen en jonge adolescenten

van Experiences in Close Relationships Scale-Revised vragenlijst (ECR-R; Fraley, Waller, &

Brennan, 2000; Nederlandse vertaling door Buysse & Dewitte, 2004). Deze vragenlijst meet 2

dimensies, angst en vermijding. De subschaal angst (18 items) vraagt naar gevoelens van angst

voor verlating en sterk verlangen voor interpersoonlijke samensmelting (Brenning, Soenens,

Braet, & Bosmans, 2011). Een aantal voorbeelditems van deze schaal zijn: 'ik maak mij zorgen

om verlaten te worden' en 'ik ben bang dat mijn moeder/vader niet zoveel van mij houdt als ik

van haar'. De subschaal vermijding (18 items) vraagt naar ongemak met intimiteit,

afhankelijkheid en intieme zelfonthulling (Brenning, et al., 2011). Een aantal voorbeelditems

van deze schaal zijn: 'ik vind het moeilijk om toe te geven dat ik hulp nodig heb van mijn

moeder/vader' en 'het is niet gemakkelijk voor mij om mijn moeder/vader veel te vertellen over

mezelf'. Elk item wordt gescoord op een 7-puntenschaal, waarbij 1 staat voor helemaal niet

akkoord, 4 staat voor akkoord/niet akkoord en 7 staat voor helemaal akkoord. Hoe hoger de

score van de ECR-RC, hoe meer pathologisch. Er werd aan de kinderen gevraagd om deze items

twee keer te scoren, eenmaal voor hun moeder en eenmaal voor hun vader. De subschalen van

de ECR-RC, angstige hechting en vermijdende hechting, hebben een sterke interne consistentie

en validiteit (Brenning et al., in press). In deze studie had de ECR-RC een goede Cronbach’s

alpha betrouwbaarheid voor vader angst (.72), vader vermijdend (.93), moeder angst (.73) en

23

Page 24: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

moeder vermijdend (.91).

3. Procedure

De ouders die werden opgebeld en bereid waren om deel te nemen aan het onderzoek

kregen een persoonlijke code. Met deze code kon elk kind gedurende 7 dagen inloggen op een

beveiligde site voor het invullen van zijn/haar dagboek (figuur 3). Er werd ook een afspraak

vastgelegd om op dag 4 naar de faculteit te komen voor het experiment. De huidige studie

combineert een experimenteel studiedesign en een prospectief studiedesign. Als deel van het

prospectief design kregen de kinderen de instructie om 7 dagen online een dagboek in te vullen.

Dit dagboek bevraagde elke dag het slapen, eten en media gebruik van de kinderen. Er werden

ook enkele additionele vragenlijsten online bevraagd (zie hierboven).

Voorafgaand aan het experiment werd een interactief computerprogramma ontwikkeld

om 15 foto's te tonen van modellen die het huidige slankheidsideaal representeren. Dit waren

zeer magere vrouwelijke modellen en gespierde mannelijke modellen (de experimentele

conditie) en modellen met een gemiddelde lichaamsbouw (de controleconditie). Aanvankelijk

werd er voor beide geslachten een serie van 40 potentiële beelden geselecteerd. De selectie van

deze beelden gebeurde op basis van een korte enquête over magazine- en televisieprogramma's

die bij kinderen van dezelfde leeftijd en geslacht werd afgenomen. Deze 40 foto's werden

getoond aan 15 kinderen met dezelfde leeftijd en geslacht van de doelgroep. Er werd gevraagd

om de foto's op een 10-punten Visuele Analoog Schaal (VAS) te scoren naar gelang de foto's het

slankheidsideaal representeren. Op basis van deze beoordeling werd er voor de jongens en voor

de meisjes twee sets van 15 foto's gemaakt, 1 set met 15 foto's voor de experimentele conditie

waarvan onafhankelijke beoordelaars in overeenstemming waren dat zij een slankheidsideaal

representeren en 1 set van 15 foto's van modellen met een gemiddelde lichaamsbouw voor de

controleconditie.

Op dag 4 kwamen de deelnemers naar de faculteit van psychologie en pedagogische

wetenschappen voor het experiment. In een van de onderzoekslokalen werden de kinderen

gemeten en gewogen, zodat voor elk kind de Adjusted BMI (BMI aangepast aan leeftijd en

geslacht) kon berekend worden. Daarna werden de kinderen willekeurig toegewezen aan één

van de twee condities. Er werden instructies gepresenteerd op de computer, maar er bleef steeds

iemand aanwezig in het lokaal indien het kind vragen zou hebben. In het eerste gedeelte van het

interactief computerprogramma werd de lichaamstevredenheid van de kinderen gemeten met de

CFRS (beschrijving van dit instrument: zie hierboven). Daarna werd een foto getoond die

gecentreerd stond op het scherm. Om ervoor te zorgen dat deze foto goed bekeken werd

24

Page 25: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

moesten de kinderen op een VAS schaal onder de foto aangeven hoe mooi en hoe beroemd de

persoon op de foto was. Na het invullen van de VAS schaal werd de volgende foto getoond.

Nadat alle 15 foto's werden getoond en beoordeeld, werd lichaamsontevredenheid en

zelfvertrouwen gemeten. Op het einde, wanneer het computerprogramma gesloten werd, kregen

de kinderen de instructie om nog enkele minuten te wachten in het onderzoekslokaal terwijl de

onderzoeksassistent controleerde of alle gegeven goed werden opgeslagen. Terwijl de kinderen

wachtten, werd er voor 5 minuten een bord met gezonde en ongezonde snacks gepresenteerd (er

werd gezegd dat dit als dank is om naar de faculteit te komen). Na 5 minuten kwam de

onderzoeksassistent terug en bracht het kind terug naar de ouders die in de wachtzaal zaten.

Daar werd nogmaals aan het kind gezegd dat ze het dagboek nog 4 dagen online moesten

invullen. Daarna ging de onderzoeksassistent terug naar het onderzoekslokaal en telde de

hoeveelheid gegeten snacks.

Indien de gegevens van alle 7 dagen van het dagboek beschikbaar waren, werden de

Kinepolis tickets gestuurd naar het thuisadres van de kinderen met daarbij een brief waarin het

werkelijke doel van het experiment werd uitgelegd.

25

Page 26: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Figuur 3: Het verloop van het onderzoek.

Noot. LT: lichaamstevredenheid.

4. Statistische analyse

Om de data te analyseren werd gewerkt met SPSS versie 17. Vooraleer de

onderzoeksvragen werden beantwoord, werden preliminaire analyses uitgevoerd om na te gaan

of het om een homogene steekproef ging bij het begin van de studie. Deze analyses werden

uitgevoerd door middel van een ANOVA en een chi-kwadraat analyse. De analyses die werden

uitgevoerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden, worden gedetailleerd beschreven bij de

resultatensectie zelf.

26

Snacks

Experiment op de faculteit. Vragenlijsten op computer: - LT

Vragenlijsten op computer: - LT

Controleconditie:Mediabeelden van modellen met gemiddelde lichaamsbouw.Taak: scoor elke foto: - lelijke persoon -- zeer mooie persoon.- niet beroemd -- zeer beroemd.

Dag 2:- Dagboek

Online invullen

Experimentele conditie:Mediabeelden die het slankheidsideaal representeren.Taak: scoor elke foto: - lelijke persoon -- zeer mooie persoon.- niet beroemd -- zeer beroemd.

Dag 1:- Dagboek- Hechting

Dag 3:- Dagboek

Dag 4:- Dagboek

Dag 5:- Dagboek

Dag 6:- Dagboek

Dag 7:- Dagboek

Page 27: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

RESULTATEN

1. Preliminaire analyse

In Tabel 1 wordt per conditie de karakteristieken van de deelnemers gepresenteerd. Er

werden geen significante verschillen gevonden tussen de experimentele en de controleconditie

wat betreft geslacht, χ²(1) = .08, p = .78 , leeftijd, F(1,52) = 1.66, p = .20, adjusted BMI, F(1,50)

= 2.34, p = .13, pre-test lichaamstevredenheid, F(1,52) = 1.09, p = .30, hechting t.o.v. moeder,

F(2,48) = .59, p = .56, en hechting t.o.v. vader, F(2,47) = 2.37, p = .11. Uit deze analyse kan er

geconcludeerd worden dat de randomisatieprocedure succesvol was. Met andere woorden, er

was geen verschil tussen de experimentele groep en de controlegroep aan het begin van de

studie.

Tabel 1. Karakteristieken van de experimentele en controleconditie.

Steekproef (n=56)Mean/n SD F/χ²

Geslacht

Jongen/Meisje Exp

Con

9/18

10/17

.78

Leeftijd Exp

Con

10.67

11.19

1.52

1.44

1.66

ABMI Exp

Con

110.76

103.40

17.86

16.74

2.34

Pre LT Exp

Con

-.37

-.15

.69

.86

1.09

Hechting moeder

Angstig

Vermijdend

Exp

Con

Exp

Con

1.15

1.24

2.05

2.37

.42

.36

1.09

1.32

.59

Hechting vader

Angstig

Vermijdend

Exp

Con

Exp

Con

1.33

1.46

3.69

2.90

.54

.66

1.62

1.57

2.37

Noot. ABMI: adjusted body mass index; Pre LT: pre-test lichaamstevredenheid; Exp:

experimentele conditie; Con: controleconditie.

27

Page 28: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

In Tabel 2 worden de karakteristieken van de jongens en meisjes gepresenteerd. Er

werden geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes wat betreft leeftijd,

F(1,52) = .47, p = .50, adjusted BMI, F(1,50) = .10, p = .75, pre-test lichaamstevredenheid,

F(1,52) = .00, p = .98, hechting t.o.v. moeder, F(2,48) = .87, p = .42, en hechting t.o.v. vader,

F(2,47) = 2.69, p = .08. Uit deze analyse kan er geconcludeerd worden dat beide geslachten aan

het begin van de studie niet verschillen en voor de rest van de analyse zal deze groep als één

homogene groep worden beschouwd.

Tabel 2. Karakteristieken van de jongens en meisjes.

Steekproef (n=56)Mean SD F

Leeftijd Jongen

Meisje

10.74

11.03

1.59

1.44

.47

ABMI Jongen

Meisje

108.30

106.65

17.31

17.92

.10

Pre LT Jongen

Meisje

-.26

-.26

.65

.85

.00

Hechting moeder

Angstig

Vermijdend

Jongen

Meisje

Jongen

Meisje

1.20

1.19

1.91

2.35

.36

.41

.87

1.33

.87

Hechting vader

Angstig

Vermijdend

Jongen

Meisje

Jongen

Meisje

1.25

1.46

2.62

3.67

.49

.60

1.44

1.63

2.69

Noot. ABMI: adjusted body mass index; Pre LT: pre-test lichaamstevredenheid; Exp:

experimentele conditie; Con: controleconditie.

2. Effect van exposure aan mediabeelden op de lichaamstevredenheid

Om het effect van exposure aan de mediabeelden op de lichaamstevredenheid (en verder

ook eetgedrag) na te gaan, werd gebruik gemaakt van dezelfde analyses als in het onderzoek

van Durkin en Paxton (2002). Er werd een ANOVA uitgevoerd met lichaamstevredenheid na het

experiment als afhankelijke variabele en conditie experiment als fixed factor. Om te controleren

voor het niveau van lichaamstevredenheid voor het experiment werd deze variabele ingevoerd

28

Page 29: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

als covariaat. Uit de resultaten van deze analyse blijkt dat er een trendsignificant effect

aanwezig is, F (1, 51) = 3.63, p = .06, dit wil zeggen dat de kinderen in de experimentele

conditie na exposure aan de mediabeelden lagere lichaamstevredenheid rapporteerden dan

kinderen in de controleconditie (Zie Tabel 3).

Tabel 3. Effect van exposure aan de mediabeelden op de lichaamstevredenheid.

Steekproef (n=56)Mean SD F

Post LT Exp

Con

-.48

-.15

.70

.86

3.63§

Noot. Post LT: post-test lichaamstevredenheid; Exp: experimentele conditie; Con:

controleconditie.§p= .06

3. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor lichaamstevredenheid

De hypothese werd (in navolging van de studie van Durkin & Paxton, 2002) apart

getoetst in beide condities. Om deze hypothese te toetsen, werden per conditie twee

hiërarchische lineaire regressie-analyses uitgevoerd met lichaamstevredenheid na het

experiment als afhankelijke variabele. Om te controleren voor het niveau van

lichaamstevredenheid voor het experiment werd bij de analyses van de experimentele condities

deze variabele ingevoerd als predictor in een eerste blok. Bij de eerste hiërarchische lineaire

regressie werden de variabelen vermijdende hechting t.o.v. vader en angstige hechting t.o.v.

vader ingevoerd als predictor in blok 2. Bij de tweede hiërarchische lineaire regressie werden de

variabelen vermijdende hechting t.o.v. moeder en angstige hechting t.o.v. moeder ingevoerd als

predictor in blok 2.

De resultaten van deze 2 regressie-analyses worden weergegeven in Tabel 4 (voor de

experimentele conditie) en Tabel 5 (voor de controleconditie). Wat de experimentele conditie

betreft, blijkt uit de resultaten dat het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader significant is, R² =

.84, F (3, 22) = 38.89, p = .00. Van de twee hechtingspredictoren is enkel angstige hechting

t.o.v. vader significant, t = -2.49, p = .02, de predictor vermijdende hechting t.o.v. vader is niet

significant, t = .42, p = .68. Ook de predictor lichaamstevredenheid voor het experiment is

significant, t = 9.63, p = .00.

Het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder is eveneens significant, R² = .89, F (3, 23)

= 59.11, p = .00. Van de twee hechtingspredictoren is enkel angstige hechting t.o.v. moeder

significant, t = -4.04, p ≤ .001, de predictor vermijdende hechting t.o.v. moeder is niet

29

Page 30: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

significant, t = .86, p = .40. De predictor lichaamstevredenheid voor het experiment blijkt

tenslotte ook significant, t = 9.96, p = .00. Er kan geconcludeerd worden dat kinderen die

gekenmerkt werden door een eerder angstige hechting t.o.v. de vader, alsook kinderen die

gekenmerkt werden door een eerder angstige hechting t.o.v. de moeder, na het zien van beelden

die het slankheidsideaal representeren, minder tevreden waren met hun lichaam.

Tabel 4. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor lichaamstevredenheid na

exposure aan beelden die het slankheidsideaal representeren (experimentele conditie).

Afhankelijke

variabele

Predictoren R2

change

β t

Post LT Blok 1 Pre LT .79 .89 9.63**Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.05

.04

-.25

.42

-2.49*Post LT Blok 1 Pre LT .80 .89 9.96**

Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.09

.07

-.38

.86

-4.04**Noot. Pre LT: pre-test lichaamstevredenheid; Post LT: lichaamstevredenheid na de exposure.

*p < .05. **p ≤ .001

Uit de resultaten van de controleconditie blijkt dat het model met de hechtingsstijl

t.o.v. vader niet significant is, R² = .00, F (2, 21) = .04, p = .96. Zowel de predictor vermijdende

hechting t.o.v. vader, t = -.06, p = .95, als de predictor angstige hechting t.o.v. moeder, t = -.25,

p = .81, zijn niet significant voorspellend voor het niveau van lichaamstevredenheid na het

experiment. Het model met hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt daarentegen wel significant, R² = .

36, F(2, 21) = 5.87, p = .01. De hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. moeder blijkt

significant, t = -2.73, p = .01, maar de hechtingspredictor vermijdende hechting t.o.v. moeder is

niet significant, t = -1.86, p = .08.

De algemene conclusie van bovenstaande analyses is dat angstige hechting t.o.v. moeder

in beide condities een significante rol speelt bij niveau van lichaamstevredenheid na het

experiment, terwijl angstige hechting t.o.v. vader enkel een significante predictor is in de

experimentele conditie.

30

Page 31: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Tabel 5. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor lichaamstevredenheid na

exposure aan mediabeelden (controleconditie).

Afhankelijke

variabele

Predictoren R2

change

β t

Post LT Blok 1

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.00

-.01

-.06

-.06

-.25Post LT Blok 1

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.36

-.33

-.48

-1.86

-2.73*Noot. Omwille van het gelijke niveau van LT voor en na het experiment in deze conditie werd

bij deze analyses niet gecontroleerd voor pre LT; Post LT: lichaamstevredenheid na de exposure.

*p ≤ .01.

4. Effect van exposure aan mediabeelden op het eetgedrag

Om het effect van exposure aan de mediabeelden na te gaan op het aantal snacks die na

het experiment werden gegeten, werd een ANOVA uitgevoerd met het aantal gegeten snacks na

exposure als afhankelijke variabele en conditie experiment als fixed factor. Uit de resultaten van

deze analyse blijkt dat er een trendsignificant effect aanwezig is, namelijk dat de kinderen in de

experimentele conditie na exposure aan de mediabeelden minder snacks aten, vergeleken met de

kinderen in de controleconditie, F (1, 52) = 3.77, p = .06 (Tabel 6).

Om vervolgens het effect van exposure aan de mediabeelden na te gaan op het aantal

overgeslagen maaltijden, aantal episodes van overeten en aantal episodes met controleverlies,

werden opnieuw drie ANOVAs uitgevoerd. Het aantal overgeslagen maaltijden, aantal episodes

van overeten en aantal episodes met controleverlies na de exposure werd als afhankelijke

variabele ingevoerd en conditie experiment als fixed factor. Om te controleren voor het niveau

van aantal overgeslagen maaltijden, aantal episodes van overeten en aantal episodes met

controleverlies voor het experiment, werden deze variabelen ingevoerd als covariaat. De

resultaten van deze drie ANOVAs worden eveneens weergegeven in Tabel 6.

Uit de resultaten blijkt dat er voor het aantal overgeslagen maaltijden geen significant

effect aanwezig is, F (1, 46) = .02, p = .90. Dit wil zeggen dat kinderen uit de experimentele

conditie na exposure niet meer maaltijden hebben overgeslagen dan kinderen uit de

controleconditie. Uit de resultaten van de analyse van het aantal episodes van overeten blijkt

dat er geen significant effect aanwezig is, F (1, 50) = .65, p = .42. Kinderen uit de experimentele

conditie rapporteerden na exposure niet meer episodes van overeten dan kinderen uit de

31

Page 32: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

controleconditie. Uit de resultaten van de analyse van het aantal episodes met controleverlies

is er echter wel een significant effect aanwezig, F (1, 50) = 4.19, p = .05, kinderen in de

experimentele conditie rapporteerden na exposure gemiddeld meer episodes met controleverlies

dan kinderen uit de controleconditie.

De algemene conclusie van bovenstaande analyses is dat er een trendsignificant effect

aanwezig is voor aantal gegeten snacks en een significant effect aanwezig is voor aantal

episodes met controleverlies na exposure aan mediabeelden die het slankheidsideaal

representeren.

Tabel 6. Effect van exposure aan de mediabeelden op het eetgedrag.

Steekproef (n=56)Mean SD F

Aantal snacks Exp

Con

3.97

6.44

3.92

5.32

3.77§

Aantal

overgeslagen

maaltijden

Exp

Con

.43

.38

.84

.70

.02

Aantal episodes

van overeten

Exp

Con

.92

.37

1.44

.74

.65

Aantal episodes

met LC

Exp

Con

.08

.30

.27

.47

4.19*

Noot. Exp: experimentele conditie; Con: controleconditie; LC: controleverlies over eten.

*p ≤ .05. §p= .06

Deze variabelen, maaltijden overslaan, episodes van overeten en episodes met

controleverlies na het experiment, werden vervolgens ook omgezet tot dichotome variabelen.

Hierbij werden aan alle kinderen die gedurende de 4 dagen na het experiment minimum 1

episode van overslaan van maaltijden, overeten of controleverlies rapporteerden de score ‘1’

gegeven voor de overeenkomstige dichotome variabele. Kinderen die deze episodes niet

rapporteerden kregen een score ‘0’. Er werden drie crosstabs analyses uitgevoerd, waarbij

telkens ook chi kwadraat werd gevraagd. Het dichotomiseren van deze variabelen is een

procedure die in het onderzoeken naar eetpathologie bij jongeren vaak wordt gebruikt, zoals in

het onderzoek van Tanofsky-Kraff et al. (2004).

Uit de resultaten blijkt dat er een significant verschil is tussen de experimentele conditie

en de controleconditie wat betreft episodes met controleverlies, χ² (1) = 4.16, p = .04. In de

experimentele conditie hebben 2 van de 26 kinderen (7.69%) tijdens de dagen na het experiment

32

Page 33: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

minimum één episode met controleverlies gerapporteerd. In de controleconditie hebben 8 van de

27 kinderen (29.63%) tijdens de dagen na het experiment minimum één episode met

controleverlies gerapporteerd. Er is geen verschil tussen de experimentele en controleconditie

wat betreft het al dan niet rapporteren van episodes van overeten, χ² (1) = 1.59, p = .21, en

overslaan van maaltijden, χ² (1) = .31, p = .58, gedurende de dagen na het experiment.

5. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor eetgedrag

De hypothese werd apart getoetst in beide condities. Om te toetsen of hechtingsstijl

t.o.v. moeder en vader voorspellend was voor de variabele aantal snacks werden per conditie

twee hiërarchische lineaire regressie-analyses uitgevoerd met aantal snacks na exposure als

afhankelijke variabele. Bij de eerste hiërarchische lineaire regressie werden de variabelen

vermijdende hechting t.o.v. vader en angstige hechting t.o.v. vader ingevoerd als predictor in

blok 1. Bij de tweede hiërarchische lineaire regressie werden de variabelen vermijdende

hechting t.o.v. moeder en angstige hechting t.o.v. moeder ingevoerd als predictor in blok 1. De

resultaten van deze 4 hiërarchische lineaire regressie-analyses worden weergegeven in Tabel 7

(voor de experimentele conditie) en Tabel 8 (voor de controleconditie).

Wat de experimentele conditie betreft, blijkt uit de resultaten dat het model met de

hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, R² = .01, F (2, 23) = .07, p = .93. Ook het model

met de hechtingsstijl t.o.v. moeder is niet significant, R² = .03, F (2, 24) = .34, p = .72.

Bij de resultaten van de controleconditie blijkt eveneens dat zowel het model met de

hechtingsstijl t.o.v. vader, R² = .02, F (2, 21) = .16, p = .86, alsook het model met de

hechtingsstijl t.o.v. moeder niet significant is, R² = .05, F (2, 21) = .60, p = .56.

Voor de variabelen aantal overgeslagen maaltijden, aantal episodes van overeten en

aantal episodes met controleverlies werden eveneens per conditie zes hiërarchische lineaire

regressie-analyses uitgevoerd. Het aantal overgeslagen maaltijden, aantal episodes van overeten

en aantal episodes met controleverlies na exposure werden als afhankelijke variabele ingevoerd .

Om te controleren voor het niveau van aantal overgeslagen maaltijden, aantal episodes van

overeten en aantal episodes met controleverlies voor exposure werden deze variabelen

ingevoerd als predictor in blok 1. Per afhankelijk variabele werd er bij de eerste hiërarchische

lineaire regressie de variabelen vermijdende hechting t.o.v. vader en angstige hechting t.o.v.

vader ingevoerd als predictor in blok 2. Bij de tweede hiërarchische lineaire regressie werden de

variabelen vermijdende hechting t.o.v. moeder en angstige hechting t.o.v. moeder ingevoerd als

predictor in blok 2. De resultaten van deze 6 hiërarchische lineaire regressie-analyses worden

weergegeven in Tabel 7 (voor de experimentele conditie) en Tabel 8 (voor de controleconditie).

33

Page 34: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Uit de resultaten van de experimentele conditie blijkt dat bij de afhankelijke variabele

aantal overgeslagen maaltijden na exposure, het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader

significant is, R² = .50, F (3, 18) = 6.13, p = .01. Indien gekeken wordt naar de

hechtingspredictoren, blijkt echter dat zowel angstige hechting t.o.v. vader, t = .76, p = .46, als

vermijdend hechting t.o.v. vader niet significant is, t = .23, p = .82. De predictor aantal

overgeslagen maaltijden voor exposure is wel significant, t = 4.27, p = .00. Het model met de

hechtingsstijl t.o.v. moeder is ook significant, R² = .50, F (3, 19) = 6.30, p = .00. Zowel de

hechtingspredictor vermijdende hechting t.o.v. moeder, t = .75, p = .47, alsook de

hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. moeder is niet significant, t = -.64, p = .53. De

predictor aantal overgeslagen maaltijden is opnieuw wel voor exposure is significant, t = 4.42, p

= .00.

Uit de resultaten van de afhankelijke variabele aantal episodes van overeten blijkt dat

zowel het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader, R² = .21, F (3, 21) = 1.86, p = .17, alsook het

model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder niet significant is, R² = .25, F (3, 22) = 2.49, p = .09.

Uit de resultaten van de afhankelijke variabele aantal episodes met controleverlies

blijkt tenslotte dat ook hier het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader, R² = .09, F (3, 21) = .68,

p = .57. en het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder niet significant voorspellend is, R² = .

08, F (3, 22) = .66, p = .59.

34

Page 35: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Tabel 7. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor eetgedrag na exposure aan

beelden die het slankheidsideaal representeren (experimentele conditie).

Afhankelijke

variabele

Predictoren R2

change

β t

Aantal

snacks

Blok 1

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.01

.00

-.08

.02

-.35Aantal

snacks

Blok 1

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.03

-.08

-.10

-.35

-.43Aantal

maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre aantal maaltijden overslaan .48 .69 4.27**Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.03

.04

.14

.23

.76Aantal

maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre aantal maaltijden overslaan .48 .69 4.42**Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.02

.15

-.13

.75

-.64Aantal

episodes

overeten

Blok 1 Pre aantal episodes overeten .20 .44 2.36*Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.01

-.03

.13

-.15

.59Aantal

episodes

overeten

Blok 1 Pre aantal episodes overeten .20 .45 2.50Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.05

-.14

-.10

-.62

-.44Aantal

episodes LC

Blok 1 Pre aantal episodes LC .04 .19 .93Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.05

.28

-.15

1.09

-.62Aantal

episodes LC

Blok 1 Pre aantal episodes LC .04 .20 .98Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.05

-.22

.01

-.87

.02Noot. Pre LC: controleverlies over eten voor exposure.

*p < .05. **p < .001

35

Page 36: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Uit de resultaten van de controleconditie blijkt dat bij de afhankelijke variabele aantal

overgeslagen maaltijden na exposure, het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader significant

is, R² = .60, F (3, 20) = 10.02, p = 00. De hechtingspredictor vermijdende hechting t.o.v. vader

is significant, t = 2.18, p = .04. De hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. vader is echter

niet significant, t = -.10. De predictor overgeslagen maaltijden voor exposure blijkt ook

significant, t = 4.73, p = .00. Het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder is ook significant, R²

= .51, F (3, 20) = 9.91, p = .00. Indien gekeken wordt naar de hechtingspredictoren, blijkt echter

dat zowel de hechtingspredictor vermijdende hechting t.o.v. moeder, t = .18, p = .86, als de

hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. moeder niet significant is, t = -.42, p = .68. De

predictor aantal overgeslagen maaltijden voor exposure is echter wel significant, t = 4.73, p = .

00.

Uit de resultaten van de afhankelijke variabele aantal episodes van overeten blijkt dat

het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, R² = .12, F (3, 20) = .93, p = .44.

Het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder is eveneens niet significant, R² = .12, F (3, 20) = .

87, p = .47.

Uit de resultaten van de afhankelijke variabele aantal episodes met controleverlies

blijkt dat het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader significant is, R² = .36, F (3, 20) = 3.81, p

= .03. Meer specifiek blijkt dat de hechtingspredictor vermijdende hechting t.o.v. vader niet

significant is, t = .72, p = .48, net als de hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. vader, t =

-.95, p = .36. De predictor aantal episodes met controleverlies voor exposure is echter wel

significant, t = 3.26, p = .00. Het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder is tenslotte ook

significant, R² = .41, F (3, 20) = 4.62, p = .01. Meer specifiek blijken zowel de

hechtingspredictor vermijdende hechting t.o.v. moeder, t = 1.63, p = .12, alsook de

hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. moeder niet significant, t = .38, p = .71. De predictor

aantal episodes met controleverlies voor exposure oefent in deze conditie echter wel een

significante invloed uit op het aantal episodes met controleverlies na het experiment, t = 3.26, p

= .00.

36

Page 37: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Tabel 8. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor eetgedrag na exposure aan

mediabeelden (controleconditie).

Afhankelijke

variabele

Predictoren R2

change

β t

Aantal snacks Blok 1

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.02

.05

-.12

.21

-.54Aantal snacks Blok 1

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.05

.22

-.09

1.04

-.42Aantal

maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre aantal maaltijden overslaan .50 .71 4.73***Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.10

.32

-.01

2.18*

-.10Aantal

maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre aantal maaltijden overslaan .50 .71 4.73***Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.01

.03

-.07

.18

-.42Aantal

episodes

overeten

Blok 1 Pre aantal episodes overeten .04 -.20 -.96Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.08

.18

-.26

.84

-1.21Aantal

episodes

overeten

Blok 1 Pre aantal episodes overeten .04 -.20 -.96Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.08

.12

-.21

1.02

-.91Aantal

episodes LC

Blok 1 Pre aantal episodes LC .33 .57 3.26**Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.04

.13

-.17

.72

-.95Aantal

episodes LC

Blok 1 Pre aantal episodes LC .33 .57 3.26**Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.08

.28

.07

1.63

.38Noot. Pre LC: controleverlies over eten voor exposure.

*p < .05. **p < .01. ***p < .001

37

Page 38: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

De algemene conclusie van bovenstaande analyses is dat de hechtingsstijl t.o.v. de

moeder in beide condities geen significante rol speelt op het eetgedrag na het experiment. De

hechtingsstijl t.o.v. vader blijkt ook geen significante rol te spelen op het eetgedrag in de

experimentele conditie, maar vermijdende hechting t.o.v. vader blijkt in de controleconditie wel

een significante rol te spelen op het overslaan van maaltijden.

Net zoals bij onderzoeksvraag 2 werden de variabelen maaltijden overslaan, episodes

van overeten en episodes met controleverlies na het experiment, maar ook die van voor het

experiment, omgezet tot dichotome variabelen. Voor de variabelen van voor het experiment

werd aan alle kinderen die gedurende de 3 dagen voor het experiment minimum 1 episode van

het overslaan van maaltijden, overeten of controleverlies rapporteerden de score ‘1’ gegeven

voor de overeenkomstige dichotome variabele. Kinderen die deze episodes niet rapporteerden,

kregen een score ‘0’. Er werden 6 logistische regressies uitgevoerd met de dichotome

variabelen, maaltijden overslaan, episodes van overeten en episodes met controleverlies na het

experiment als onafhankelijke variabele. Om te controleren voor het niveau maaltijden

overslaan, episodes van overeten en episodes met controleverlies voor het experiment werden

deze dichotome variabelen ingevoerd als covariaat in blok 1. Per afhankelijke variabele werd er

bij de eerste logistische regressie de variabelen vermijdende hechting t.o.v. vader en angstige

hechting t.o.v. vader ingevoerd als predictor in blok 2. Bij de tweede logistische regressie

werden de variabelen vermijdende hechting t.o.v. moeder en angstige hechting t.o.v. moeder

ingevoerd als predictor in blok 2. De resultaten van deze 6 logistische regressie-analyses

worden weergegeven in Tabel 9 (voor de experimentele conditie) en Tabel 10 (voor de

controleconditie).

Uit de resultaten van de experimentele conditie blijkt dat bij de dichotome variabele

maaltijden overslaan, het model met hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, χ² (3) = 4.15,

p = .25. Ook het model met hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt hier niet significant te zijn, χ² (3)

= 2.45, p = .49.

Uit de resultaten van de afhankelijke dichotome variabele episodes overeten blijkt dat

het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, χ² (3) = 3.53, p = .32. Ook het

model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt niet significant te zijn, χ² (3) = 6.92, p = .07.

Uit de resultaten van de afhankelijke dichotome variabele episodes met controleverlies

blijkt dat het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, χ² (3) = 1.92, p = .59.

Ook het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt niet significant te zijn, χ² (3) = 3.43 , p

= .33.

38

Page 39: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Tabel 9. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor eetgedrag (dichotome

variabelen) na exposure aan beelden die het slankheidsideaal representeren (experimentele

conditie).

Afhankelijke

variabele

Predictoren R2 b S.E.

Maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre maaltijden overslaan -1.25 1.12Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.25

-.05

1.35

.41

1.10Maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre maaltijden overslaan -1.55 1.05Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.15

.16

-.71

.54

1.72Episodes

overeten

Blok 1 Pre episodes overeten 1.41 1.10Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.17

.11

.46

.35

.96Episodes

overeten

Blok 1 Pre episodes overeten -1.25 1.00Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.31

-1.15

1.43

.73

1.69Episodes LC Blok 1 Pre episodes LC -.25 1.64

Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.17

.70

-.61

.59

1.52Episodes LC Blok 1 Pre episodes LC -2.87 2.23

Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.30

-2.74

-55.08

2.42

28096.99Noot. Pre LC: controleverlies over eten voor exposure.

39

Page 40: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Uit de resultaten van de controleconditie blijkt dat bij de dichotome variabele

maaltijden overslaan, het model met hechtingsstijl t.o.v. vader significant is, χ² (3) = 8.60, p =

.04. De nagelkerke R² is .42, wat wil zeggen dat ongeveer 42% van het al dan niet overslaan van

maaltijden verklaard wordt door de predictoren. Indien specifiek gekeken wordt naar de

predictoren blijkt dat zowel de hechtingspredictor vermijdend hechting t.o.v. vader, Wald (1) =

2.28, p = .13, als de hechtingspredictor angstige hechting t.o.v. vader, Wald (1) = .00, p = .99,

niet significant zijn. De predictor overgeslagen maaltijden voor exposure blijkt daarentegen wel

significant te zijn, Wald (1) = 4.29, p = .04. Het model met hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt

echter niet significant te zijn, χ² (3) = 6.59, p = .09.

Uit de resultaten van de afhankelijke dichotome variabele episodes overeten blijkt dat

het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, χ² (3) = 2.93, p = .40. Het model

met de hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt eveneens niet significant te zijn, χ² (3) = 3.22, p = .36.

Uit de resultaten van de afhankelijke dichotome variabele episodes met controleverlies

blijkt dat het model met de hechtingsstijl t.o.v. vader niet significant is, χ² (3) = 7.13, p = .07.

Het model met de hechtingsstijl t.o.v. moeder blijkt daarentegen wel significant te zijn, χ² (3) =

8.23, p = .04. De nagelkerke R² is .43, wat wil zeggen dat ongeveer 43% van het al dan niet

hebben van episodes met controleverlies verklaard wordt door de predictoren. Maar indien

specifiek naar de predictoren gekeken wordt, blijkt dat vermijdende hechting t.o.v. moeder,

Wald (1) = 1.64, p = .20, angstige hechting t.o.v. moeder, Wald (1) = .54, p = .46, en episodes

controleverlies voor experiment, Wald (1) = 3.04, p = .08, niet significant zijn.

Uit bovenstaande analyses met de dichotome variabelen kan er geconcludeerd worden

dat er geen enkele hechtingspredictor, zowel niet in de experimentele als in de controleconditie,

significant is.

40

Page 41: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Tabel 10. Hechtingsstijl t.o.v. moeder en vader als voorspeller voor eetgedrag (dichotome

variabelen) na exposure aan mediabeelden (controleconditie).

Afhankelijke

variabele

Predictoren R2 b S.E.

Maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre maaltijden overslaan -2.78 1.34*Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.42

.53

.01

.35

.83Maaltijden

overslaan

Blok 1 Pre maaltijden overslaan -2.92 1.38Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.33

.20

-.97

.37

1.75Episodes

overeten

Blok 1 Pre episodes overeten .52 1.30Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.16

.32

-1.15

.31

1.07Episodes

overeten

Blok 1 Pre episodes overeten .22 1.39Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.18

.48

-1.70

.37

1.91Episodes LC Blok 1 Pre episodes LC -2.60 1.25

Blok 2

Vermijdende hechting vader

Angstige hechting vader

.38

.23

-.99

.38

1.11Episodes LC Blok 1 Pre episodes LC -2.23 1.28

Blok 2

Vermijdende hechting moeder

Angstige hechting moeder

.43

.59

1.19

.46

1.61Noot. Pre LC: controleverlies over eten voor exposure.

*p < .05.

41

Page 42: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

DISCUSSIE

Deze studie onderzocht of lagere schoolkinderen meer lichaamsontevredenheid en meer

verstoord eetgedrag rapporteerden na het zien van onrealistisch slanke beelden uit de media.

Verder werd nagegaan of kinderen met een angstige hechting kwetsbaarder zijn voor de invloed

van de media op de lichaamstevredenheid en het eetgedrag.

1. Rol van media en hechting op lichaamsontevredenheid

Het effect van de media op de lichaamstevredenheid werd tot op heden voornamelijk

onderzocht bij adolescente meisjes en jongvolwassen vrouwen. De huidige studie had er zich

ten eerste op gericht om na te gaan of er een effect is van de media op de lichaamstevredenheid

bij kinderen van 9 tot 13 jaar, zowel meisjes als jongens. Zoals verwacht rapporteerden kinderen

meer lichaamsontevredenheid na het zien van onrealistisch slanke mediabeelden. Er moet echter

wel opgemerkt worden dat dit effect op de lichaamstevredenheid een trendsignificant effect was.

Omwille van deze reden is een replicatie van deze studie met een grotere steekproef aangeraden.

Deze bevinding is in lijn met voorgaande studies, zoals de meta-analyse met vrouwen van

Grabe et al. (2008) en de meta-analyse met mannen van Barlett et al. (2008). In de huidige

studie wordt het nefaste effect van de media op de lichaamstevredenheid nogmaals bevestigd,

maar dan bij kinderen.

Vervolgens werd nagegaan of de hechtingsstijl t.o.v. moeder en de hechtingsstijl t.o.v.

vader een voorspeller is van lichaamsontevredenheid. Zoals verwacht is angstige hechting t.o.v.

moeder en t.o.v. vader een voorspeller voor lichaamsontevredenheid. Er moet echter wel

opgemerkt worden dat in deze steekproef kinderen met een angstige hechting t.o.v. moeder

kwetsbaarder zijn voor lichaamsontevredenheid in het algemeen, met andere woorden in beide

condities. Terwijl kinderen met een angstige hechting t.o.v. vader enkel kwetsbaarder zijn voor

lichaamsontevredenheid indien ze werden blootgesteld aan onrealistisch slanke beelden. Het

verband van angstige hechting met lichaamsontevredenheid werd reeds in de studies van Cheng

en Mallinckrodt (2009) aangetoond, dit was echter wel angstige hechting in romantische relaties

en niet angstige hechting t.o.v. ouders. Een mogelijke verklaring voor de bevinding dat angstige

hechting, en niet vermijdende hechting, een voorspeller is voor lichaamsontevredenheid kan zijn

omdat een angstige hechting gekarakteriseerd wordt door idealisering van anderen. Hierdoor

zouden ze gevoeliger kunnen zijn voor het internaliseren van de schoonheidsidealen.

Greenwood en Pietromonaco (2003) hebben aangetoond dat vrouwen met een hoge angstige

hechting een verhoogde identificatie hadden met en idealisering van personen in de media.

42

Page 43: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Daarnaast werd in de studie van Cheng en Mallinckrodt (2009) reeds aangetoond dat

internalisering de relatie tussen angstige hechting in romantische relaties en

lichaamsontevredenheid medieert.

Vervolgens bleek dat kinderen die angstig gehecht zijn t.o.v. moeder in het algemeen

kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid. Dit zou kunnen doordat

de moeder meestal de primaire hechtingsfiguur is. Dit heeft als gevolg dat onveilige hechting

t.o.v. moeder kan leiden tot meer kwetsbaarheden bij het kind. Naast het belang van de hechting

t.o.v. moeder mag de hechting t.o.v. vader zeker niet genegeerd worden. Want uit de resultaten

bleek dat kinderen die angstig gehecht zijn t.o.v. vader kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen

van lichaamsontevredenheid indien zij werden blootgesteld aan onrealistisch slanke

mediabeelden.

2. Rol van de media en hechting op verstoord eetgedrag

Naast het effect op de lichaamstevredenheid, werd ook het effect van de media op het

eetgedrag van de kinderen nagegaan. Het onmiddellijke effect op het eetgedrag werd nagegaan

door te tellen hoeveel snacks de kinderen hadden gegeten onmiddellijk na exposure. Kinderen

die waren blootgesteld aan onrealistisch slanke mediabeelden hadden minder snacks gegeten

dan kinderen die waren blootgesteld aan mediabeelden met gemiddelde lichaamsbouw. Net

zoals bij volwassen vrouwen (Strahan et al., 2007) bleek er ook bij kinderen een effect te zijn

van media op het eetgedrag. Vervolgens werd nagegaan of er ook een effect is van media op het

eetgedrag op een iets langere termijn. Hiervoor werd gekeken of de kinderen uit beide

condities 4 dagen na het experiment een maaltijd hadden overgeslagen, een episode met

controleverlies of een episode van overeten hadden gerapporteerd. Dit werd op twee manieren

onderzocht, eenmaal met continue variabelen en eenmaal met dichotome variabelen. Op basis

van de analyse met de continue variabelen bleek dat kinderen die blootgesteld waren aan

onrealistisch slanke mediabeelden meer episodes met controleverlies hadden gerapporteerd. Bij

de analyse met de dichotome variabelen was er eveneens een significant verschil tussen de

experimentele en controleconditie. Echter, meer kinderen in de controleconditie (29.63%)

rapporteerden op basis van deze analyses een episode met controleverlies na exposure dan

kinderen in de experimentele conditie (7.69%). Dit was het tegenovergestelde van de

verwachtingen, er werd namelijk verwacht dat meer kinderen in de experimentele conditie

episodes met controleverlies gingen rapporteren na exposure dan in de controleconditie. Voor

dit onverwachte resultaat zijn er twee mogelijke verklaringen.

43

Page 44: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Een eerste mogelijke verklaring voor dit onverwachte resultaat is dat uit de Chi-

kwadraat analyse met dichotome variabelen blijkt dat na exposure een kleiner percentage

kinderen uit de experimentele conditie een episode met controleverlies heeft gerapporteerd,

maar de ANOVA met continue geeft aan dat deze experimentele groep wel een significant groter

aantal episodes heeft gerapporteerd. Klinisch gezien kan dit groter aantal episodes een

aanwijzing zijn van meer pathologie. Met andere woorden, hoewel in de controleconditie een

groter aantal kinderen controleverlies over eten rapporteerden 4 dagen na het experiment,

worden in de experimentele conditie wel een groter aantal episodes met controleverlies

gerapporteerd. Een tweede mogelijke verklaring kan zijn dat dit verschil te wijten is aan het feit

dat er bij de ANOVA analyse gecontroleerd werd voor het basisniveau van episodes met

controleverlies, terwijl dit in de Chi-kwadraat analyse niet is gebeurd. Omdat er in de ANOVA

analyse wel gecontroleerd is voor het basisniveau, worden de resultaten van de ANOVA als

betrouwbaarder gezien dan die van de Chi-kwadraat analyse.

Verder bleek dat er geen effect was van blootstelling aan onrealistisch slanke

mediabeelden op overeten en overslaan van maaltijden. Er kan geconcludeerd worden dat er

vooral een onmiddellijk effect is van beelden uit de media op het snackgedrag. Dit zou kunnen

doordat dit een eenmalige blootstelling was aan mediabeelden. Frequente blootstelling aan

mediabeelden die het slankheidsideaal representeren, zoals in de werkelijkheid vaak het geval

is, zou wel een effect kunnen hebben op het eetgedrag van de kinderen op langer termijn. Aan

de hand van longitudinale studies zou dit kunnen onderzocht worden.

Als laatste werd nagegaan of de hechtingsstijl t.o.v. moeder en de hechtingsstijl t.o.v.

vader een voorspeller is voor verstoord eetgedrag op korte termijn (onmiddellijk na exposure)

en op een iets langere termijn (tot 4 dagen na het experiment) na het zien van onrealistisch

slanke mediabeelden. Uit de resultaten bleek dat zowel een onveilige hechtingsstijl t.o.v. vader

als een onveilige hechtingsstijl t.o.v. moeder geen voorspeller is voor het snackgedrag.

Vervolgens werd gekeken of een onveilige hechtingsstijl een voorspeller is voor verstoord

eetgedrag op een iets langere termijn. Dit werd, net als voordien, tweemaal onderzocht, eenmaal

met continue variabelen en eenmaal met dichotome variabelen. Op basis van de analyses met de

continue variabelen bleek dat vermijdende hechting t.o.v. vader een voorspeller is voor

overslaan van maaltijden in de controleconditie, echter niet in de experimentele conditie. Niet

enkel angstige hechting blijkt kinderen kwetsbaarder te maken voor de invloeden van de media,

maar ook vermijdende hechting. Het verband van vermijdende hechting bij volwassenen met

verstoord eetgedrag werd reeds aangetoond in de studie van Bamford en Halliwell (2009). In de

huidige studie werd aangetoond dat het kan zijn dat vermijdende hechting t.o.v. vader kinderen

44

Page 45: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

kwetsbaarder maakt voor verstoord eetgedrag, namelijk overslaan van maaltijden. Verder

onderzoek hiernaar is echter nodig want vermijdende hechting t.o.v. vader bleek enkel in de

controleconditie een voorspeller te zijn voor overslaan van maaltijden. Dit toont ook weer aan

dat hechting t.o.v. vader niet mag genegeerd worden. Uit de analyses met de dichotome

variabelen bleek eveneens dat kinderen met een onveilige hechting niet kwetsbaarder zijn voor

de invloed van media op het eetgedrag. Deze bevindingen waren tegen de verwachtingen in.

Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is doordat deze studie werkte met een niet-klinische

steekproef.

3. Sterktes en beperkingen van deze studie

Tot nu toe gebeurden de meeste studies omtrent het effect van de media op de

lichaamstevredenheid en het eetgedrag bij volwassen vrouwen. Deze studie richtte er zich echter

op om na te gaan of onrealistisch slanke beelden uit de media ook een effect hebben bij lagere

schoolkinderen van 9 tot 13 jaar, zowel meisjes als jongens. Om na te gaan of media een effect

had op de lichaamstevredenheid werd tijdens het analyseren van de data rekening gehouden met

de lichaamstevredenheid voor de blootstelling. Zo kan er uitgesloten worden dat bepaalde

kinderen eventueel meer lichaamsontevredenheid hadden voor blootstelling en is het gevonden

effect op de lichaamstevredenheid het gevolg van de blootstelling aan mediabeelden die het

slankheidsideaal promoten.

Verder werd nagegaan of media ook een effect had op het eetgedrag. Hier werd naar het

effect op eetgedrag op korte termijn én op een iets langere termijn. Hierdoor was het mogelijk

om na te gaan of dit effect ook bleef duren. Tot op heden is er nog geen experimentele studie

aanwezig die ook keek naar het effect op eetgedrag op een iets langere termijn. Naast het effect

van de media werd in deze studie ook nagegaan of kinderen met een onveilige hechting

kwetsbaarder zijn voor de invloed van media. In de literatuur zijn studies aanwezig die reeds

hebben aangetoond dat onveilige hechting geassocieerd is met lichaamsontevredenheid en

verstoord eetgedrag. Er is echter nog geen studie aanwezig die hechting als

kwetsbaarheidsfactor heeft onderzocht. Daarnaast is het opvallend dat de meeste studies

volwassenen als steekproef hadden. Hierdoor kon hechting t.o.v. ouders enkel op een

retrospectieve manier bevraagd worden. Huidige studie werkte met lagere schoolkinderen,

waardoor de hechting t.o.v. de ouders kon bevraagd worden. Zowel de hechting t.o.v. de moeder

als de hechting t.o.v. de vader werd in deze studie bevraagd. Bovendien werd er gekeken of het

angstige hechting is of vermijdende hechting is die kinderen kwetsbaarder maakten. Hierdoor

kon nagegaan worden of onveilige hechting t.o.v. moeder, onveilige hechting t.o.v. vader en

45

Page 46: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

welke vorm van onveilige hechting kinderen kwetsbaarder maken.

Ondanks al deze sterktes had deze studie ook enkele beperkingen. De steekproef in deze

studie was vrij klein, n=54. Door deze kleine steekproef was het moeilijk om een onderscheid te

maken tussen jongens en meisjes. Toekomstig onderzoek zou er zich kunnen op richten om deze

studie te repliceren met een grotere steekproef. Een tweede beperking van deze studie is het

experimenteel design. Bij een experimentele studie wordt er een artificiële situatie gecreëerd,

daardoor is het moeilijk te achterhalen of dit effect van de media ook zou optreden in een

natuurlijke situatie. Een derde beperking in deze studie is dat het niet geweten is wanneer het

kind het laatst had gegeten voordat ze naar de faculteit kwam voor het experiment. Hierdoor kan

het zijn dat kinderen minder snacks aten omdat ze nog maar net een snack of maaltijd hadden

gegeten. Een vierde beperking in deze studie is dat er gewerkt werd met een niet-klinische

steekproef. Waarschijnlijk was de meerderheid van de kinderen veilig gehecht, waardoor het

moeilijker werd om na te gaan of angstig of vermijdende hechting een voorspeller is voor

lichaamsontevredenheid of verstoord eetgedrag.

4. Klinische implicaties

In verscheidene studies is de invloed van de media op de lichaamstevredenheid en het

eetgedrag aangetoond (Barlett et al., 2008; Grabe et al., 2008). De media kan moeilijk veranderd

worden, maar preventieprojecten over de nefaste invloed van de media kunnen ontworpen

worden. In die projecten kan er onder meer de nadruk gelegd worden om kritischer om te gaan

met de onrealistisch slanke beelden in de media.

De meeste preventieprojecten tot nu toe gebeuren voornamelijk bij adolescenten en

volwassenen. Deze studie toont echter aan dat onrealistisch slanke mediabeelden ook bij

kinderen een effect hebben op de lichaamstevredenheid. Hierdoor is het aangeraden om ook

preventieprojecten te ontwikkelen voor kinderen.

Deze studie heeft aangetoond dat kinderen met een angstige hechting kwetsbaarder zijn

voor de invloed van de media op de lichaamstevredenheid. Hierdoor is het aangeraden om

binnen de preventieprogramma's voor eetstoornissen ook aandacht te hebben voor de moeder-

kind relatie én voor de vader-kind relatie. Ook binnen de therapie kan er gekeken worden naar

de hechtingsrelatie. Een aanwijzing voor het belang van kijken naar hechting in de therapie is de

interpersoonlijke therapie. Deze therapievorm richt zich op de relaties die mensen hebben met

anderen. In de literatuur is het belang van interpersoonlijke therapie als behandelingsvorm voor

BED reeds bevestigd (Wilfley, et al., 2002; Wilson, Wilfley, Agras, & Bryson, 2010).

46

Page 47: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

5. Suggesties voor toekomstig onderzoek

Deze studie ging na of beelden die het slankheidsideaal representeren uit de media ook

bij kinderen een invloed heeft op het eetgedrag en lichaamstevredenheid. In correlationele

studies werd reeds aangetoond dat er een verband is van blootstelling aan media en

lichaamsontevredenheid (Barlett et al., 2008; Grabe et al., 2008). Aan de hand van

experimentele studies werd ook reeds aangetoond dat media een effect heeft op de

lichaamstevredenheid (Barlett et al., 2008; Grabe et al., 2008). Huidige studie heeft kunnen

aantonen dat media een effect heeft op de lichaamstevredenheid en op het eetgedrag op korte

termijn. Longitudinaal onderzoek zou er zich kunnen op richten om na te gaan of media een

effect heeft op de lichaamstevredenheid en of dit uiteindelijk kan leiden tot verstoord eetgedrag

of een eetstoornis.

Huidige studie is een van de eerste studies die naging of kinderen met onveilige

hechting kwetsbaarder zijn voor de invloed van media. Hieruit bleek dat angstige hechting t.o.v.

moeder en angstige hechting t.o.v. vader kinderen kwetsbaarder maken voor de invloed van de

media op de lichaamstevredenheid. Toekomstig onderzoek zou er zich kunnen op richten om te

achterhalen waarom kinderen met een angstige hechting kwetsbaarder zijn voor de invloed van

de media. Op basis van de bekomen resultaat, dat vermijdende hechting t.o.v. vader een

voorspeller is voor overslaan van maaltijden in de controleconditie, kan het zijn dat vermijdende

hechting t.o.v. vader een voorspeller is voor verstoord eetgedrag. Verder onderzoek hierover is

echter nodig. Op basis van het bekomen resultaat in de huidige studies kunnen er nog geen

conclusies gemaakt worden over de rol van vermijdende hechting t.o.v. vader.

De meeste studies tot nu toe hebben de link van onveilige hechting met

lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag/eetstoornissen aangetoond (Ward et al., 2000).

Het volgende doel van onderzoek is om na te gaan welke factoren deze link mediëren. De studie

van Cheng en Mallinckrodt (2009) alsook die van Bamford en Halliwell (2009) onderzochten

reeds welke mediërende processen er aanwezig kunnen zijn in de associatie onveilige hechting

met lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag. Doch, verder onderzoek hiernaar is zeker

nodig. Verder zou longitudinale studies ook de richting van het verband en de mediërende

processen kunnen onderzoeken.

Zoals eerder vermeld was de steekproef in deze studie vrij klein (n=54), waardoor het

verschil tussen jongens en meisjes niet onderzocht kon worden. In de toekomst zouden

onderzoekers kunnen nagaan of de invloed van de media verschillend is bij meisjes en jongens.

Verder zou ook kunnen onderzocht worden of angstige hechting zowel bij meisjes als bij

jongens een voorspeller is voor lichaamsontevredenheid.

47

Page 48: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

6. Algemene conclusie

Deze studie heeft aangetoond dat onrealistisch slanke mediabeelden ook bij kinderen

een invloed hebben op de lichaamstevredenheid. Kinderen die angstig gehecht zijn t.o.v. moeder

zijn kwetsbaarder voor het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid, zelfs zonder blootstelling

aan deze mediabeelden. Angstige hechting t.o.v. vader daarentegen bleek enkel kinderen

kwetsbaarder te maken voor het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid bij blootstelling aan

onrealistisch slanke mediabeelden. Naast het effect van de media op de lichaamstevredenheid,

werd ook het effect van de media op het eetgedrag nagegaan. Kinderen die onrealistisch slanke

mediabeelden te zien kregen aten minder snacks. Met andere woorden, er was een onmiddellijk

effect op het eetgedrag. Daarnaast werd nagegaan of een effect op het eetgedrag bleef duren.

Kinderen rapporteerden meer episodes met controleverlies na het zien van onrealistisch slanke

mediabeelden. Kinderen die vermijdend gehecht zijn t.o.v. vader bleken kwetsbaarder te zijn

voor het overslaan van maaltijden zonder blootstelling aan onrealistisch slanke mediabeelden.

48

Page 49: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Referenties

Ackard, D.M., Neumark-Sztainer, D., Story, M., & Perry, C. (2003). Overeating among

adolescents: prevalence and associations with weight-related characteristics and

psychological health. Pediatrics, 111, 67-74.

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders-TR (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association.

Bamford, B., & Halliwell, E. (2009). Investigating the role of attachment in social comparison

theories of eating disorders within a non-clinical female population. European Eating

Disorders Review, 17, 371–379.

Barlett, C.P., Vowels, C.L., & Saucier, D.A. (2008). Meta–analyses of the effects of media

images on men's body-image concerns. Journal of Social and Clinical Psychology, 27,

279–310.

Becker, A.E., Grinspoon, S.K., Klibanski, A., & Herzog, D.B. (1999). Eating disorders. New

England Journal of Medicine, 340, 1092–1098.

Bergeron, D., & Tylka, T.L. (2007). Support for the uniqueness of body dissatisfaction from

drive for muscularity among men. Body Image: An International Journal of Research,

4, 288-295.

Bloks, J., van Furth, E., & Hoek, H. (1999). Behandelingsstrategieen bij anorexia nervosa.

Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

Bowlby, J. (1988). A secure base: Clinical applications of attachment theory. London:

Routledge.

Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult

attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W. S. Rholes (Eds.),

Attachment theory and close relationships (pp. 46–76). New York: Guilford Press.

Brenning, K., Soenens, B., Braet, C., & Bosmans, G. (2011). Attachment and depressive

symptoms in middle childhood and early adolescence: Testing the validity of the

emotion regulation model of attachment. Personal Relationships, DOI: 10.1111/j.1475-

6811.2011.01372.x

Brenning, K., Soenens, B., Braet, C., & Bosmans, G. (in press). Attachment anxiety and

avoidance in middle childhood and early adolescence: The development of a child

version of the Experiences in Close Relationships Scale–Revised. Journal of Social and

Personal Relationships.

Brownell, K. D., & Fairburn, C. G. (1995). Eating disorders and obesity. A comprehensive

handbook. New York: Guilford Press.

49

Page 50: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Button, E. (1990). Self-esteem in girls aged 11-12: baseline findings from a planned prospective

study of vulnerability to eating disorders. Journal of Adolescence, 13, 407-413.

Buysse, A., & Dewitte, M. (2004). Dutch translation of the Experiences in Close Relationships

Scale-Revised. Unpublished manuscript, Ghent University, Ghent, Belgium.

Cash, T. F., Theriault, J., & Annis, N. W. (2003). Body image in an interpersonal context: Adult

attachment, fear of intimacy, and social anxiety. Journal of Social and Clinical

Psychology, 23, 89–103.

Cheng, H-L., & Mallinckrodt, B. (2009). Parental bonds, anxious attachment, media

internalization, and body image dissatisfaction: Exploring a mediation model. Journal

of Counseling Psychology, 56, 365-375.

Collins, M. E. (1991). Body figure perceptions and preferences among preadolescent children.

International Journal of Eating Disorders, 10, 199-208.

Croll, J., Neumark-Sztainer, D., Story, M., & Ireland, M. (2002). Prevalence and risk and

protective factors related to disordered eating behaviors among adolescents:

Relationship to gender and ethnicity. Journal of Adolescent Health, 31, 166–175.

Cusumano, D.L., & Thompson, J.K. (2001). Media influence and body image in 8–11-year-old

boys and girls: A preliminary report of the Multidimensional Media Influence Scale.

International Journal of Eating Disorders, 29, 37-44.

Decaluwé, V., & Braet, C. (1999). Dutch translation of the Child Eating Disorder Examination,

authored by C. G. Fairburn, Z. Cooper, & R. Bryant-Waugh. Unpublished manuscript,

Ghent University, Ghent, Belgium.

Dohnt, H.K., & Tiggemann, M. (2004). The development of perceived body size and dieting

awareness in young girls. Perceptual and Motor Skills, 99, 790–792.

Dohnt, H.K., & Tiggemann, M. (2005). Peer influences on body image and dieting awareness in

young girls. British Journal of Developmental Psychology, 23, 103-116.

Dohnt, H.K., & Tiggemann, M. (2006). Body image concerns in young girls: The role of peers

and media prior to adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 35, 141–151.

Durkin, S.J., & Paxton, S.J. (2002). Predictors of vulnerability to reduced body image

satisfaction and psychological well-being in response to exposure to idealized female

media images in adolescent girls. Journal of Psychosomatic Research, 53, 995–1005.

Fairburn, C.G. & Harrison, P.J. (2003). Eating disorders. The lancet, 361, 407-416.

Feingold, A., & Mazzella, R. (1998). Gender differences in body image are increasing.

Psychological Science, 9, 190-195.

Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relations, 7, 117-140.

50

Page 51: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Field, A.E., Camargo, C.A., Taylor, C.B., Berkey, C.S., Roberts, S.B., & Colditz, G.A. (2001).

Peer, parent, and media influences on the development of weight concerns and frequent

dieting among preadolescent and adolescent girls and boys. Pediatrics, 107, 54–60.

Flannery-Schroeder, E.C., & Chrisler, J.C. (1996). Body esteem, eating attitudes, and gender-

role orientation in three age groups of children. Current Psychology. 15, 235-248.

Fraley, R. C., Waller, N. G., & Brennan, K. A. (2000). An item response theory analysis of self-

report measures of adult attachment. Journal of Personality and Social Psychology, 78,

350-365.

Garner, D. M. (1997). Psychoeducational principles in treatment. In D. M. Garner, & P. E.

Garfinkel (Eds.). Handbook of treatment for eating disorders (pp. 145–178). New York:

The Guilford Press.

Garner, D. M. (2002). Body image and anorexia nervosa. In T. F. Cash & T. Pruzinsky (Eds.),

Body image: A handbook of theory, research, and clinical practice (pp. 295–303). New

York, NY: Guilford Press.

Goossens L, Soenens B, Braet C. (2009). Prevalence and characteristics of binge eating in an

adolescent community sample. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology.

38, 342–353.

Grabe, S., Ward, L.M., & Hyde, J.S. (2008). The role of the media in body image concerns

among women: A meta-analysis of experimental and correlational studies.

Psychological Bulletin, 134, 460-476.

Grave, R.D. (2011). Eating Disorders: Progress and Challenges. European Journal of Internal

Medicine, 22, 153-160.

Greenwood, D., & Pietromonaco, P. R. (2004). The interplay among attachment orientation,

idealized media images of women, and body dissatisfaction: A social psychological

analysis. In L. Shrum (Ed.), Blurring the lines: The psychology of entertainment media:

media: Blurring the lines between entertainment and persuasion (pp. 291–308).

Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.

Hoek H.W. & van Hoeken D. (2003). Review of the prevalence and incidence of eating

disorders. International Journal of Eating Disorders, 34, 383–396.

Jansen, A. (2001). Towards effective treatment of eating disorders: Nothing is as practical as

good theory. Behaviour Research and Therapy, 39, 1007–1022

Johnson, W. G., Rohan, K. J., & Kirk, A. A. (2002). Prevalence and correlates of binge eating in

white and African American adolescents. Eating Behaviors, 3, 179–189.

51

Page 52: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Jones, D. C. (2004). Body image among adolescent girls and boys: A longitudinal study.

Developmental Psychology, 40, 823–835.

Karazsia, B.T., & Crowther, J.H. (2009). Social body comparison and internalization: Mediators

of social influences on men's muscularity-oriented body dissatisfaction. Body Image, 6,

105-112.

Karazsia, B.T., & Crowther, J.H. (2010). Sociocultural and psychological links to men’s

engagement in risky body change behaviors. Sex Roles, 63, 747-756.

Keel, P.K. & Brown, T.A. (2010). Update on course and outcome in eating disorders.

International Journal of Eating Disorders,43, 195-204.

Keery, H., van den Berg, P., & Thompson, J.K. (2004). An evaluation of the Tripartite Influence

Model of body dissatisfaction and eating disturbance with adolescent girls. Body Image,

1, 237-251.

Killen, J. D., Taylor, C. B., Hayward, C., Haydel, K. F., Wilson, D. M., Hammer, L., …

Strachowski, D. (1996). Weight concerns influence the development of eating disorders:

A 4-year prospective study. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64,

936−940.

Killen, J. D., Taylor, C. B., Hayward, C., Wilson, D. M., Haydel, K. F., Hammer, L. D., ...

Kraemer, H. (1994). Pursuit of thinness and onset of eating disorder symptoms in a

community sample of adolescent girls: A three-year prospective analysis. International

Journal of Eating Disorders, 16, 227−238.

Leon, G.R., Fulkerson, J.A., Perry, C.L., & Cudeck, R. (1993). Personality and behavioral

vulnerabilities associated with risk status for eating disorders in adolescent girls.

Journal of Abnormal Psychology, 102, 438-444.

Lowes, J., & Tiggemann, M. (2003). Body dissatisfaction, dieting awareness and the impact of

parental influence in young children. British Journal of Health Psychology, 8, 135–147.

Mikulincer, M., Shaver, P. R., & Pereg, D. (2003). Attachment theory and affect regulation: The

dynamics, development, and cognitive consequences of attachment-related strategies.

Motivation and Emotion, 27,77–102.

Milosevic, A., Brodie, D.A., & Slade, P.D. (1997). Dental erosion, oral hygiene, and nutrition in

eating disorders. The International Journal of Eating Disorders, 21, 195-199.

Mitchell, J.E., Hatsukami, D., Pyle, R.L., Eckert, E.D., & Boutacoff, L.I. (1987). Metabolic

acidosis as a marker for laxative abuse in patients with bulimia. International Journal

of Eating Disorders, 6, 557-560.

52

Page 53: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Mitchell, J.E., Pyle, R.L., Eckert, E.D., Hatsukami, D., & Lentz R. (1983). Electrolyte and other

physiological abnormalities in patients with bulimia. Psychological Medicine, 13, 273-

278.

Neumark-Sztainer, D., & Hannan, P. J. (2000). Weight-related behaviors among adolescent girls

and boys—Results from a national survey. Archives of Pediatrics & Adolescent

Medicine, 154, 569–577.

Neumark-Sztainer, D., Paxton, S.J., Hannan, P.J., Haines, J., & Story, M. (2006). Does body

satisfaction matter? Five-year longitudinal associations between body satisfaction and

health behaviors in adolescent females and males. Journal of Adolescent Health, 39,

244-251.

Neumark-Sztainer, D., Wall, M., Guo, J., Story, M., Haines, J., & Eisenberg, M. (2006). Obesity,

disordered eating, and eating disorders in a longitudinal study of adolescents: How do

dieters fare 5 years later? Journal of the American Dietetic Association, 106, 559-568.

Nicholls, D., & Bryant-Waugh, R. (2008). Eating disorders of infancy and childhood:

Definition, symptomatology, epidemiology, and comorbidity. Child and Adolescent

Psychiatric Clinics of North America, 18, 17-30.

Patton, G. C., Selzer, R., Coffey, C., Carlin, J. B., & Wolfe, R. (1999). Onset of adolescent

eating disorders: Population based cohort study over 3 years. British Medical Journal,

318, 765–768.

Phelps, L., Johnston, L.S., & Augustyniak, K. (1999). Prevention of eating disorders:

Identification of predictor variables. Eating Disorders, 7, 99-108.

Polivy, J. & Herman, C.P. (2002). Causes of eating disorders. Annual review of psychology, 53,

187-213.

Preti, A., de Girolamo, G., Vilagut, G., Alonso, J., de Graaf, R., Bruffaerts, R., … The

ESEMeD-WMH Investigators (2009). The epidemiology of eating disorders in six

European countries: Results of the ESEMeD-WMH project. Journal of Psychiatric

Research, 43, 1125–1132.

Shapiro, S., Newcomb, M., & Loeb, T. B. (1997). Fear of fat, disregulated-restrained eating, and

body-esteem: Prevalence and gender differences among eight- to ten-year old children.

Journal of Clinical Child Psychology, 26, 358–365.

Sharpe, T.M., Killen, J.D., Bryson, S.W., Shisslak, C.M., Estes, L.S., Gray, N., Crago, M., &

Taylor, C.B. (1998). Attachment style and weight concerns in preadolescent and

adolescent girls. International Journal of Eating Disorders, 23, 39-44.

53

Page 54: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Shroff, H. & Thompson, J.K. (2006). The tripartite influence model of body image and eating

disturbance: A replication with adolescent girls. Body Image, 3, 17-23.

Spitzer, B.L., Henderson, K.A., & Zivian, M.T. (1999). Gender differences in population versus

media body sizes: A comparison over four decades. Sex Roles, 40, 545–565.

Steering Group on Eating Disorders in the Netherlands (SEN, 1998). Final report (in Dutch).

Stice, E. (1994). Review of the evidence for a socio-cultural model of bulimia nervosa and an

exploration of the mechanisms of action. Clinical Psychology Review, 14, 633–661.

Stice, E. (2002). Risk and maintenance factors for eating pathology: a meta-analytic review.

Psychological Bulletin, 128, 825–848.

Stice, E., Presnell, K., & Spangler, D. (2002). Risk factors for binge eating onset in adolescent

girls: A 2-year prospective investigation. Health Psychology, 21, 131-138.

Stice, E., Schupak-Neuberg, E., Shaw, H., & Stein, R. (1994). Relation of media exposure to

eating disorder symptomatology: An examination of mediating mechanisms. Journal of

Abnormal Psychology, 103, 836–840.

Strahan, E. J., Spencer, S. J., & Zanna,M. P. (2007). Don’t take another bite: How socio-cultural

norms for appearance affect women’s eating behavior. Body Image, 4, 331–342.

Striegel-Moore, R.H. (1993) Etiology of binge eating: A developmental perspective. In C.G.

Fairburn & G.T. Wilson (Eds.), Binge eating: Nature, assessment, and treatment (pp.

144–172). New York, NY: Guilford Press.

Tanofsky-Kraff, M., Marcus, M.D., Yanovski, S.Z., & Yanovski J.A. (2008). Loss of control

eating disorder in children age 12 years and younger: Proposed research criteria. Eating

Behaviors, 9, 360-365.

Tanofsky-Kraff, M., Yanovski, S. Z., Schvey, N. A., Olsen, C. H., Gustafson, J., & Yanovski,

J.A. (2009). A prospective study of loss of control eating for body weight gain in

children at high risk for adult obesity. International Journal of Eating Disorders, 42,

26–30.

Tanofsky-Kraff, M., Yanovski, S. Z., Wilfley, D. E., Marmarosh, C., Morgan, C. M., &

Yanovski, J. A. (2004). Eating disordered behaviors, body fat, and psychopathology in

overweight and normal weight children. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 72, 53−61.

The McKnight Investigators (2003). Risk factors for the onset of eating disorders in adolescent

girls: Results of the McKnight longitudinal risk factor study. American Journal of

Psychiatry, 160, 248−254.

54

Page 55: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Thomas, K., Ricciardelli, L. A., & Williams, R. J. (2000). Gender traits and self-concept as

indicators of problem eating and body dissatisfaction among children. Sex Roles, 43,

441–458.

Thompson, J.K., Heinberg, L., Altabe, M., & Tantleff-Dunn, S. (1999). Exacting Beauty:

Theory, Assessment, and Treatment of Body Image Disturbance. Washington, DC :

American Psychological Association.

Tiggemann, M. & Wilson-Barrett, E. (1998). Children’s figure ratings: Relationship to

selfesteem and negative stereotyping. International Journal of Eating Disorders, 23,

83–88.

Troisi, A., Di Lorenzo, G., Alcini, S., Nanni, R. C., Di Pasquale, C., & Siracusano, A. (2006).

Body dissatisfaction in women with eating disorders: Relationship to early separation

anxiety and insecure attachment. Psychosomatic Medicine, 68, 449-453.

Troisi, A., Massaroni, P., & Cuzzolaro, M. (2005). Early separation anxiety and adult attachment

style in women with eating disorders. British Journal of Clinical Psychology, 44, 89–

97.

Tylka, T.L. (2004). The relation between body dissatisfaction and eating disorder

symptomatology: An analysis of moderating variables. Journal of Counseling

Psychology, 51, 178–191.

Van den Berg, P., Thompson, J.K., Obremski-Brandon, K., & Coovert, M. (2002). The tripartite

influence model of body image and eating disturbance: A covariance structure modeling

investigation testing the mediational role of appearance comparison. Journal of

Psychosomatic Research, 53, 1007–1020.

Vanderlinden, J. (2000). Anorexia Nervosa overwinnen. Tielt: Lannoo.

Ward, A., Ramsay, R., Turnbull, S., & Treasure, J. (2000). Attachment research in eating

disorders. British Journal of Medical Psychology, 73, 35-51.

Wegner, K., Smyth, J., Crosby, R., Wittrock, D., Wonderlich, S., & Mitchell, J. (2001). An

evaluation of the relationship between mood and binge eating in the natural

environment using ecological momentary assessment. International Journal of Eating

Disorders, 32, 352-361.

Wilfley, D.E., Pike, K.M., & Striegel-Moore, R.H. (1997). Toward an integrated model of risk

for binge eating disorder. Journal of Gender, Culture and Health. 2, 1-32.

55

Page 56: De invloed van hechting en de media op de ... · model van Thompson, Heinberg, Altabe en Tantleff-Dunn (1999) voorgesteld wordt. Ondanks Ondanks het feit dat invloeden van de media

Wilfley, D. E., Welch, R. R., Stein, R. I., Spurrell, E. B., Cohen, L. R., ... Matt, G.E. (2002). A

randomized comparison of group cognitive–behavioral therapy and group interpersonal

psychotherapy for the treatment of overweight individuals with binge eating disorder.

Archives of General Psychiatry, 59, 713−721.

Wilson, G. T., Wilfley, D. E., Agras, W. S., & Bryson, S. W. (2010). Psychological treatments of

binge eating disorder. Archives of General Psychiatry, 67, 94–101.

Wolfe, B.E., Metzger, E.D., Levine, J.M., & Jimerson, D.C. (2001). Laboratory screening for

electrolyte abnormalities and anemia in bulimia nervosa: a controlled study.

International Journal of Eating Disorders, 30, 288-293.

Wood, K. C., Becker, J. A., & Thompson, J. K. (1996). Body image dissatisfaction in

preadolescent children. Journal of Applied Developmental Psychology, 17, 85–100.

56