De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd...

33
Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van 2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80. 1 De interneringswet van 2014 Els Schipaanboord Tom Vander Beken 1 1. Inleiding Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds aan bod is gekomen, kunnen ontoerekeningsvatbare daders geïnterneerd worden. De internering is geen straf maar een beveiligingsmaatregel die dient ter bescherming van de maatschappij en tevens behandeling van de geïnterneerde persoon tot doel heeft. Deze maatregel wordt thans gestoeld op de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare feiten (WBM) (BS 11 mei 1930) die integraal werd vervangen door de wet van 1 juli 1964 ter bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen gepubliceerd. Deze wet, die blijkens artikel 136 uiterlijk in werking zal moeten treden op 1 januari 2016, zal de WBM opheffen en vervangen. In dit hoofdstuk zullen de juridische implicaties van deze nieuwe interneringswet aan bod komen. 2 Na een korte schets van de juridische en historische context inzake de internering, zal een analyse van de wet volgen op punten die een nadere toelichting verdienen. 2. Situering 2.1 Juridische context Een gedraging is pas een misdrijf indien deze gedraging ook met de door de wet vereiste intentie is gesteld. In de meeste gevallen is een “gewoon opzet” vereist waarbij de dader “wetens en willens” moet hebben gehandeld opdat de gedraging juridisch verwijtbaar zou zijn. Indien er gebreken zijn op het vlak van de intentie is er geen schuld en dan ook geen misdrijf. 1 A.E. Schipaanboord is doctoraatsstudent aan de vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit Gent. T. Vander Beken is hoogleraar aan de vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit Gent. 2 Voorliggende tekst is een herwerkte versie van een uitgebreide juridische analyse van deze wet in Heimans, Vander Beken en Schipaanboord (2014-15) en Heimans, Vander Beken en Schipaanboord (ingediend).

Transcript of De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd...

Page 1: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

1

De interneringswet van 2014

Els Schipaanboord

Tom Vander Beken1

1. Inleiding

Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds aan bod is gekomen, kunnen ontoerekeningsvatbare

daders geïnterneerd worden. De internering is geen straf maar een beveiligingsmaatregel die

dient ter bescherming van de maatschappij en tevens behandeling van de geïnterneerde

persoon tot doel heeft. Deze maatregel wordt thans gestoeld op de wet van 9 april 1930 tot

bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van

bepaalde strafbare feiten (WBM) (BS 11 mei 1930) die integraal werd vervangen door de wet

van 1 juli 1964 ter bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en

gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de

wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen gepubliceerd. Deze wet, die

blijkens artikel 136 uiterlijk in werking zal moeten treden op 1 januari 2016, zal de WBM

opheffen en vervangen.

In dit hoofdstuk zullen de juridische implicaties van deze nieuwe interneringswet aan bod

komen.2 Na een korte schets van de juridische en historische context inzake de internering,

zal een analyse van de wet volgen op punten die een nadere toelichting verdienen.

2. Situering

2.1 Juridische context

Een gedraging is pas een misdrijf indien deze gedraging ook met de door de wet vereiste

intentie is gesteld. In de meeste gevallen is een “gewoon opzet” vereist waarbij de dader

“wetens en willens” moet hebben gehandeld opdat de gedraging juridisch verwijtbaar zou zijn.

Indien er gebreken zijn op het vlak van de intentie is er geen schuld en dan ook geen misdrijf.

1 A.E. Schipaanboord is doctoraatsstudent aan de vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit

Gent. T. Vander Beken is hoogleraar aan de vakgroep criminologie, strafrecht en sociaal recht, Universiteit Gent.

2 Voorliggende tekst is een herwerkte versie van een uitgebreide juridische analyse van deze wet in Heimans,

Vander Beken en Schipaanboord (2014-15) en Heimans, Vander Beken en Schipaanboord (ingediend).

Page 2: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

2

Artikel 71 Strafwetboek (Sw.) vermeldt de geestesstoornis als een mogelijke grond voor de

uitsluiting van schuld. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe interneringswet zal artikel 71

Sw. luiden:

“Er is geen misdrijf wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het tijdstip

van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de

controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast, of

wanneer hij gedwongen werd door een macht die hij niet heeft kunnen

weerstaan.”

Zonder de wetgeving op de internering, zou deze bepaling ertoe leiden dat eenieder die een

strafbare gedraging heeft gesteld maar op grond van een geestesstoornis op het ogenblik van

de feiten geen “schuld” treft, zou worden vrijgesproken zonder enige andere mogelijkheid tot

interventie door de strafrechtsbedeling. De interneringswetgeving zorgt ervoor dat een

dergelijke interventie wel mogelijk is door te bepalen dat de rechter kan overgaan tot het

opleggen van een interneringsmaatregel indien de betrokkene feiten heeft gepleegd waarop

een gevangenisstraf staat, hij of zij op het ogenblik van de beoordeling lijdt aan een

geestesstoornis die zijn of haar oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of

ernstig aantast en er gevaar bestaat dat hij of zij ten gevolge van zijn geestesstoornis, al dan

niet in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven zal plegen.3

2.2 Historische context

2.2.1 De mislukte wet van 21 april 2007 en blijvende kritiek op het systeem

De totstandkoming van de wet van 5 mei 2014 laat zich kenmerken door een woelige aanloop.

De voorloper van deze wet, de wet van 21 april 2007, zou aanvankelijk in werking treden op

uiterlijk 1 januari 2009. Deze datum is driemaal verdaagd en de laatste maal is de

inwerkingtreding uitgesteld tot 1 januari 2015.4 Omdat de datum waarop de wet van 5 mei

2014 in werking zal treden en dan de WBM en de wet van 2007 opheft pas gesteld is op 1

januari 2016, was er tussen 1 januari 2015 en 31 december 2015 een “juridisch gat” waarop

3 Artikel 9 wet 5 mei 2014.

4 Artikel 157 wet van 21 april 2007, zoals gewijzigd door artikel 31 wet 31 december 2012 houdende diverse

bepalingen betreffende justitie (BS 31 december 2012).

Page 3: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

3

de ongewenste wet van 2007 voor één jaar in werking zou zijn. Om dit te voorkomen werd in

extremis een wettelijke bepaling gestemd die de wet van 2007 voor 2015 heeft opgeheven.5

Naast de vernietiging van een aantal bepalingen in deze wet door het Grondwettelijk Hof

(GwH 6 november 2011, nr. 154/2008) is er ook in de literatuur (Verbruggen & Goethals,

2008) grote scepsis over de consistentie en praktische toepasbaarheid van de wet van 2007.

Juridisch-technische mankementen in de wet – de wet is bv. zeer sterk geënt op het systeem

voor opgesloten veroordeelden waardoor de situatie van de niet-aangehouden geïnterneerde

nagenoeg ongeregeld bleef - zouden naar verwachting leiden tot toepassingsproblemen van de

wet. De slotsom is dan ook dat er overeenstemming bestaat dat de wet van 2007 niet voldoet

(Vandemeulebroeke, 2008; Goethals & Robert, 2007; Heimans, 2007; De Clerck & Van

Steenbrugge, 2007; Vandenbroucke, 2007, Rothier, 2007; Vandermeersch, 2008; Casselman,

2011; De Pauw & De Hert, 2012; Casselman, 2009; Heimans, 2013). Vanuit de politiek werd

via verscheidene voorstellen tot reparatie getracht de wet van 2007 te herschrijven. Er werden

op dat vlak evenwel geen successen geboekt.

Ondertussen zetten een veertiental veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten

van de Mens (EHRM) sinds 1998 wegens schendingen van artikel 3 (verbod op onmenselijke

en vernederende behandelingen), artikel 5, §1 (verbod op arbitraire vrijheidsberoving) en

artikel 5, §4 (recht op beoordeling van de vrijheidsberoving door een onpartijdige rechter)

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verder druk om het Belgisch

interneringsbeleid fundamenteel bij te sturen. Hoewel de veroordelingen hoofdzakelijk

betrekking hebben op het gebrek aan behandeling voor geïnterneerden in de gevangenis en

dus de uitvoering van de wet van 1964 betreffen, is het duidelijk dat zeker ook om die reden

een fundamentele herziening van het algemene juridische kader noodzakelijk was.

De kwestie werd op de agenda gehouden door geïnterneerden die procedures opstartten

waarin met succes aan de gewone rechtbanken (bij spoedprocedure in kort geding) gevraagd

werd hun opsluiting in de gevangenis zonder behandeling als onwettelijk te verklaren

(Heimans & De Clerck, 2010; Kort Ged. Rb. Luik 27 februari 1990, JLMB 1990, 435; Van

Den Berge, 2003).

5 Wet 19 december 2014 houdende diverse bepalingen betreffende justitie, BS 29 december 2014.

Page 4: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

4

Ook de hoogste rechtscolleges werden steeds kritischer ten aanzien van de wet van 1964 en de

uitvoering ervan. Het Grondwettelijk Hof (GwH 17 september 2009, nr. 142/2009) oordeelde

dat “een redelijk evenwicht moet worden gezocht tussen de belangen van de overheden en die

van de betrokkene”. Dat evenwicht is er volgens het Hof niet indien een geïnterneerde voor

onafzienbare tijd in een gevangenis wordt gelaten zonder adequate behandeling. Het

ontbreken van een opnameplicht voor private inrichtingen ziet het Hof niet als een voldoende

argument om een opsluiting van geïnterneerden in de gevangenis te rechtvaardigen. Ook het

Hof van Cassatie wordt steeds strenger in de beoordeling van de motiveringen bij de

tenuitvoerlegging van de internering en schuift duidelijk mee in de richting van de zeer

kritische rechtspraak van het EHRM (zie daarover: Hanoulle, 2014).

Bovenstaande tekst toont aan dat de handhaving van het huidige beleid onhoudbaar was

geworden.

2.2.2 De wet van 5 mei 2014

Op 21 februari 2013 werd o.m. door Bert Anciaux een wetsvoorstel betreffende de internering

van personen ingediend dat, na behandeling in de Senaat en de Kamer, op 5 mei 2014 wet

werd. De toenmalige minister van Justitie gaf in de Kamer een overzicht van de voornaamste

punten van de wet:

- Over de uitvoering van de internering wordt niet langer beslist door de commissies ter

bescherming van de maatschappij (CBM) maar door een kamer binnen de

strafuitvoeringsrechtbank genaamd “kamer ter bescherming van de maatschappij”

(KBM). Deze kamer bestaat uit een rechter, de interneringsrechter genaamd, die wordt

bijgestaan door twee assessoren, de ene gespecialiseerd in sociale integratie en de

andere gespecialiseerd in klinische psychologie;

- De procedures bij de KBM, die zo nodig bij hoogdringendheid kan beslissen, worden

flexibeler en eenvoudiger dan bij de CBM het geval was;

- Vrijheid op proef is mogelijk vanaf de eerste zitting van de KBM en er is geen

minimumtermijn van voorafgaande residentiële plaatsing in een zorginstelling vereist;

- Er wordt voorzien in de afsluiting van samenwerkingsakkoorden met zorginstellingen,

waaraan subsidies worden verbonden, die geïnterneerde personen opnemen met

afspraken over het aantal bedden en het type pathologieën;

Page 5: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

5

- Het psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt verplicht en zal meer tegenspraak

kennen tijdens de procedure. Het zal voortaan worden uitgevoerd door een college van

gedragswetenschappers (psychologen/criminologen/maatschappelijk assistenten) dat

onder leiding van een psychiater staat;

- Het interneringsdossier wordt ook meegedeeld aan de zorginstelling;

- Er wordt voorzien in een verbeterde opvolging van het dossier via een betere

rapportage aan de KBM;

- Indien de geïnterneerde in een psychiatrische annex van de gevangenis verblijft,

gebeurt de rapportage aan de KBM door de psychosociale dienst (PSD), indien hij

residentieel of ambulant wordt behandeld door een justitie-assistent;

- De positie van het slachtoffer wordt verbeterd;

- De bepalingen in verband met het woonverbod die in 2012 in de wet van 7 mei 2006

betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de

aan het slachtoffer toegekende rechten (hierna wet op de externe rechtspositie) worden

naar analogie ook voor geïnterneerde personen van toepassing verklaard; en

- De veroordeelde die tijdens de uitvoering van zijn detentie een pathologie vertoont, zal

niet langer worden geïnterneerd. Veroordeelden met psychiatrisch problemen moeten

verzorging krijgen zonder wijziging van hun juridisch statuut en zonder internering.6

3. De wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

3.1 Algemene bepalingen en de positie van het slachtoffer (artikel 1-4)

Artikel 2 van de wet van 5 mei 2014 definieert de internering van personen met een

geestesstoornis als een veiligheidsmaatregel die er enerzijds toe strekt de maatschappij te

beschermen en er anderzijds toe dient aan de geïnterneerde persoon de zorg te verstrekken die

zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij. Voorts bepaalt

artikel 2 dat, rekening houdend met het veiligheidsrisico en de gezondheid van de

geïnterneerde persoon, de betrokkene de nodige zorg aangeboden zal worden om een

menswaardig leven te leiden. Volgens de wet is die zorg gericht op een maximaal haalbare

6 Dit betekent dan ook dat het niet meer mogelijk zal zijn het statuut van veroordeelden om te zetten in dat van

geïnterneerde personen en zo een straf van bepaalde duur om te zetten in een maatregel van onbepaalde duur. De

huidige praktijk, ex artikel 21 WBM, komt daarmee ten einde (zie onder meer Van Den Berge, 2011).

Page 6: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

6

vorm van maatschappelijke re-integratie en verloopt zij waar aangewezen en zo mogelijk via

een zorgtraject waarin aan de geïnterneerde persoon telkens zorg op maat aangeboden wordt.

Met het expliciteren dat de geïnterneerde personen de nodige zorg zal aangeboden worden om

een menswaardig leven te leiden, wordt een recht op zorg voor geïnterneerde personen

wettelijk verankerd. Hoewel artikel 2 lijkt te suggereren dat de re-integratie in de

maatschappij een doel is dat bij elke internering kan of moet worden gesteld, is dat niet de

bedoeling. Steeds zullen er immers geïnterneerde personen zijn wiens re-integratie

onverzoenbaar is met de bescherming van de maatschappij en die nooit een (sterk) beveiligde

setting zullen kunnen verlaten en dus – afhankelijk van de invulling die aan het begrip wordt

gegeven – nooit of moeilijk kunnen re-integreren in de maatschappij (Parl. St. Senaat, 2012-

13, 5-2001/1, 15).

Definities en begrippen die in de wet worden gebruikt zijn te vinden in artikel 3. Zo worden

(art. 3, 4°): a) de psychiatrische afdeling van een gevangenis; b) de door de federale overheid

georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij; c) het door de

federale overheid georganiseerd forensisch psychiatrisch centrum; en d) de door de bevoegde

overheid erkende inrichting die is georganiseerd door een privé-instelling, door een

gemeenschap of een gewest of door een lokale overheid, die in staat is een geïnterneerde

persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een samenwerkingsovereenkomst heeft

afgesloten inzake de toepassing van de interneringswet, opgesomd als inrichtingen waar de

internering kan worden uitgevoerd. Blijkens deze opsomming blijft de internering in de

psychiatrische annexen van de gevangenis, waar het gebrek aan adequate zorg België zo vaak

veroordelingen door het EHRM heeft opgeleverd, mogelijk.7

De constructie van de samenwerkingsovereenkomst8 behoeft nadere toelichting. De vooral

Vlaamse realiteit, waarbij vele geïnterneerde personen opgenomen worden in een inrichting

7 Voor een pleidooi tot afschaffing van de internering (in de gevangenis) zie bv. De Ruyver & Vander Beken,

2005.

8 Met dergelijke samenwerkingsovereenkomst bedoelt de wet een overeenkomst die wordt afgesloten tussen één

of meerdere instellingen enerzijds, en de minister van Justitie en de minister bevoegd voor het beleid inzake de

zorgverstrekking in deze instellingen anderzijds, waarbij de volgende aspecten worden vastgelegd: het minimum

aantal geïnterneerde personen dat de instelling of instellingen onder de vorm van plaatsing wil opnemen, de

Page 7: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

7

die niet onder de federale overheid ressorteert, maakte dat het van belang is dat de relatie met

deze inrichtingen verder gespecifieerd wordt. De wet kiest ervoor om een onderhandeld

zorgaanbod uit te werken door samenwerkingsovereenkomsten te sluiten omdat het niet

mogelijk en wenselijk werd geacht die inrichtingen met een algemene opnameplicht te

belasten. Het is natuurlijk wel zo dat via een dergelijke overeenkomst wel concrete afspraken

(en dus ook verplichtingen) met de zorginstellingen worden gemaakt rond opnames en het

valt af te wachten in welke mate instellingen zich in een dergelijke kader zullen willen of

kunnen engageren.

Een uitgebreide definitie van wie als slachtoffer aangemerkt moet worden voor deze wet is

terug te vinden in artikel 3, 9°. Slachtoffers kunnen, bij de toekenning van een

uitvoeringsmodaliteit, vragen om te worden geïnformeerd en/of te worden gehoord. Soms is

dat recht absoluut, soms kan dit pas indien de interneringsrechter heeft geoordeeld dat de

betrokkenen een direct en legitiem belang hebben. Deze bepaling is bijna identiek aan artikel

2, 6° van de wet op de externe rechtspositie.

Omdat het de bedoeling is dat de KBM snel en flexibel zou kunnen optreden worden tenslotte

in artikel 3, 10° en 11° respectievelijk de hoogdringendheid en de kabinetsbeslissing (i.e. een

voorzittersbeslissing in de beslotenheid van zijn “kabinet”) geïntroduceerd. Hierdoor krijgt de

voorzitter van de KBM, die bij hoogdringendheid zelf hij geacht word te beoordelen, zeer

veel mogelijkheden om snel en zonder enige vorm van tegenspraak beslissingen te nemen.

Een dergelijke ruime bevoegdheidsmarge is een unicum in de Belgische strafrechtsbedeling

(zie verder).

3.2 De gerechtelijke fase van de internering (artikel 5-18)

3.2.1. Het psychiatrisch deskundigenonderzoek

Ingevolge artikel 5 kunnen de procureur des Konings, de onderzoeksrechter of de onderzoeks-

of vonnisgerechten een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek bevelen wanneer er

redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich bevindt in een in een toestand die een

profielen voor dewelke een plaatsing kan gebeuren en de te volgen procedure om tot plaatsing over te gaan.

(artikel 3, 5° wet 5 mei 2014)

Page 8: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

8

internering kan rechtvaardigen. De deskundige dient zich uit te spreken over de navolgende

vragen:9

1. Of de persoon op het ogenblik van de feiten en op het ogenblik van het onderzoek leed

aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle van zijn daden heeft

tenietgedaan of ernstig heeft aangetast;

2. Of er mogelijk een oorzakelijk verband bestaat tussen de geestesstoornis en de feiten;

3. Of het gevaar bestaat dat betrokkene ten gevolge van de geestesstoornis desgevallend

in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt;

4. a) dat en hoe de persoon desgevallend kan worden behandeld, begeleid, verzorgd met

het oog op zijn re-integratie in de maatschappij;

b) dat desgevallend, indien de tenlastelegging betrekking heeft op de in artikel 372 tot

378 van het Strafwetboek bedoelde feiten of de in artikelen 379 tot 387 (seksuele

delinquentie) van hetzelfde wetboek bedoelde feiten indien ze gepleegd werden op

minderjarigen of met diens deelneming, de noodzaak bestaat om een gespecialiseerde

begeleiding of behandeling op te leggen.

De eerste vraag strekt ertoe inzicht te verkrijgen in het ogenblik waarop de geestesstoornis

zich manifesteerde en wat de kenmerken zijn van de geestesstoornis. Er is voor de toepassing

van de term ‘geestesstoornis’ gekozen om recht te doen aan het evoluerende karakter van de

medische, psychiatrische en psychologische disciplines en aan te sluiten bij een internationaal

aanvaarde term die zowel mensen met een beperking als zieke mensen omvat. In aanvulling

op de WBM is, in lijn met de wet van 2007, toegevoegd dat de geestesstoornis van verdachte

“zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft teniet gedaan of ernstig heeft

aangetast” om de leemte van het cognitieve aspect in de WBM op te vullen. De tweede vraag

naar oorzakelijkheid tussen de geestesstoornis en de feiten houdt niet in dat de deskundige

zich zal moeten uitspreken over de bewezenverklaring. Deze vraag blijft exclusief

voorbehouden aan de rechter. Vraag drie betreft het recidivegevaar van de verdachte en

impliceert een door de deskundige uit te voeren risicotaxatie. Ten slotte peilt vraag vier naar

het behandelingstraject dat naar het oordeel van de deskundige ingezet dient te worden

teneinde de re-integratie in de maatschappij van verdachte te bewerkstelligen. Onder sub b is

ten aanzien van seksuele delinquentie aan de deskundige de verplichting opgelegd om ook te

9 Voorts bestaat de mogelijkheid voor de magistraat om aanvullende vragen te formuleren waarop de deskundige

antwoord dient te geven.

Page 9: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

9

adviseren over de noodzaak om een verplichte gespecialiseerde begeleiding of behandeling op

te leggen, zodat reeds vanaf de eerste KBM-zitting richting aan het traject gegeven kan

worden.

Het onderzoek wordt blijkens artikel 5, §2 uitgevoerd onder leiding en verantwoordelijkheid

van een deskundige psychiater. Mono-rapportage door psychologen, criminologen of andere

gedragswetenschappers is uitgesloten. Evenwel is in de mogelijkheid voorzien

multidisciplinair onderzoek uit te laten voeren in college of met bijstand van andere

gedragswetenschappers indien een meer grondige analyse van de verdachte nodig is met het

oog op maatschappelijke problemen waarmee hij zich geconfronteerd ziet. In dergelijke

multidisciplinair onderzoeken rust de leiding en verantwoordelijkheid van het onderzoek

echter steeds bij voornoemde deskundige psychiater. Deze bepalingen strekken ertoe de

kwaliteit van het deskundigenonderzoek te waarborgen. Met het oog hierop wordt eveneens

binnen Volksgezondheid een cel ‘uitgebreide kwaliteitsbewaking’ opgericht die de verslagen

zowel inhoudelijk als vormelijk toetst aan nog niet nader bepaalde kwaliteitsnormen

(Amendement 75, Parl. St. Senaat, 2012-13, 5-2001/3). Nog los van de inhoudelijke discussie

over de normen zelf, zal de toepassing van deze bepaling hoe dan ook problematisch zijn. Een

voorafgaande voorlegging van een deskundigenverslag aan een administratief orgaan lijkt

immers in strijd met de scheiding der machten, de vertrouwelijkheid van het onderzoek en de

onafhankelijkheid van de deskundigen.

Verder is bepaald dat de deskundige alle nuttige inlichtingen inwint bij de huisarts en andere

behandelaars, met inachtneming van het deontologisch kader. Ook hier zal de uitvoering niet

evident zijn om verenigbaar te zijn met het beroepsgeheim van de behandelaars.

Eerdere deskundigenverslagen kunnen geactualiseerd worden. Er wordt voorzien in een betere

verloning. Hierbij wordt echter onderscheid gemaakt tussen psychiaters en andere

deskundigen. De overgangsbepaling van artikel 5 maakt dat eerder opgemaakte

deskundigenrapportages rechtsgeldig blijven.

Jegens de in voorlopige hechtenis verblijvende verdachte kan de inobservatiestelling bevolen

worden op psychiatrische afdelingen van strafinrichtingen maar ook in forensische

observatiecentra waar de verdachte ter observatie wordt overgebracht (art. 6) voor een termijn

Page 10: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

10

van maximaal twee maanden.10

Deze bepaling lijkt bevreemdend aangezien psychiatrische

afdelingen in gevangenissen niet gezien kunnen worden als een omgeving waarin

kwaliteitsvol, onafhankelijk en tegensprekelijk multidisciplinair deskundigenonderzoek kan

plaatsvinden en de forensisch psychiatrische centra zijn opgericht ter behandeling en niet voor

observatie (Artikel 8 programmawet II, 27 december 2006). Zolang geen echt

observatiecentrum wordt opgericht, riskeert de inobservatiestelling ook onder de nieuwe

wetgeving een dode letter te blijven. Bij het einde van de inobservatiestelling wordt de

verdachte onder het voortdurende bevel tot aanhouding opnieuw geplaatst in een gevangenis

onder voorlopige hechtenis. Wanneer de internering met onmiddellijke opsluiting wordt

bevolen, dan wordt de verdachte onmiddellijk op de psychiatrische afdeling van een

gevangenis geplaatst.

De bijstand door een vertrouwenspersoon of een raadsman aan degene die aan een forensisch

psychiatrisch deskundigenonderzoek wordt onderworpen wordt geregeld in artikel 7. De

onderzochte kan alle dienstige inlichtingen van de door hem gekozen arts of psycholoog

overzenden aan de gerechtelijke deskundige. Hiertoe moet de arts of psycholoog precies

kennis kunnen hebben van het doel van het onderzoek, hetgeen impliceert dat hij op de hoogte

gebracht moet worden van de precieze strekking van het psychiatrisch onderzoek (zie hoger).

Uiteraard zal hij ook de regels inzake het beroepsgeheim in acht moeten nemen. De

gerechtelijk deskundigen (psychiaters al dan niet aangevuld met andere deskundigen) moeten

zich uitspreken over de aan hen verstrekte inlichtingen alvorens zij hun conclusies formuleren.

De inlichtingen voegen zij toe aan het verslag opdat de rechterlijke instanties hiervan kennis

kunnen nemen.

De tegensprekelijkheid van het deskundigenonderzoek in het kader van de vraag naar de

toerekeningsvatbaarheid is wettelijk verankerd in artikel 8. De deskundige stuurt, na afloop

van zijn werkzaamheden, zijn bevindingen onder toevoeging van een voorlopig advies, ter

lezing aan de raadsman van de onderzochte persoon en het openbaar ministerie. Er wordt een

redelijke termijn gesteld van ten minste 15 dagen waarbinnen de raadsman van de verdachte

zijn opmerkingen over deze bevindingen moet overmaken aan de deskundige. Deze

10

Onder de wet van 2014 zijn alle artikelen van de wet op de voorlopige hechtenis van toepassing op de

verdachten te wiens aanzien de inobservatiestelling is bevolen.

Page 11: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

11

opmerkingen moeten door de deskundige in het verslag worden opgenomen en hij dient erop

te antwoorden.

3.2.2. Rechterlijke beslissingen tot internering

Ingevolge artikel 9 kunnen onderzoeks- en vonnisgerechten de internering van een persoon

bevelen indien aan de voorwaarden voldaan is (zie hoger). Tot de internering kan niet worden

overgegaan dan na het laten uitvoeren van forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek of

de actualisatie van eerder uitgevoerd deskundigenonderzoek.

Artikel 10 behandelt de bevoegdheid tot het bevelen van de onmiddellijke opsluiting van een

niet meer aangehouden beklaagde of beschuldigde indien te vrezen valt dat deze zich aan de

uitvoering van de interneringsmaatregel zou trachten te onttrekken of indien te vrezen valt dat

hij een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van derden of

zichzelf zou vormen. Een nadere motiveringsplicht geldt voor deze beslissing waarin de

omstandigheden van de zaak vermeld moeten worden die deze vrees wettigen. Tegen deze

beslissing bestaat geen beroepsmogelijkheid.

De internering van zij die aangehouden zijn of jegens wie een bevel tot onmiddellijke

opsluiting is afgegeven, vindt voorlopig plaats in de psychiatrische afdeling van een

gevangenis (art. 11).

Onderzoeks- of vonnisgerechten kunnen bij afzonderlijk gemotiveerde beschikking overgaan

tot de invrijheidstelling, al dan niet onder voorwaarden, van een beklaagde of beschuldigde

ten aanzien van wie een bevel tot onmiddellijke opsluiting is afgeleverd (art. 12). Met dit

artikel wordt voorzien in een mogelijke invrijheidsstelling in de periode voor de definitieve

beslissing over een eventuele internering. Ook tegen deze beslissing is geen beroep mogelijk.

Artikel 13 en 14 regelen de procedure van internering voor de onderzoeksgerechten en de

rechtsmiddelen die ingesteld kunnen worden. De internering is immers een beslissing die

zowel door onderzoeksgerechten, die zich in hoofdzaak met beslissingen over de vervolging

bezighouden (zie vorige hoofdstuk), als door rechters ten gronde kan worden genomen. In

deze fase is er al een verplichte bijstand van een raadsman voorzien. Dit is een algemeen

Page 12: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

12

principe van de wet: rechtscolleges kunnen slechts beslissen over de verzoeken tot internering

ten aanzien van de betrokkenen die bijgestaan (dus samen met de betrokkene) of

vertegenwoordigd (in de plaats van de betrokkene) worden door een raadsman. Ook de KBM

en het Hof van Cassatie kunnen slechts beslissen ten aanzien van de geïnterneerde persoon

indien deze bijgestaan of vertegenwoordigd wordt door een raadsman (art. 81). Mensen ten

aanzien van wie wordt vastgesteld dat zij lijden aan een geestesstoornis worden

gekwalificeerd als kwetsbare personen waarvoor de overheid inspanningen moet verrichten

om hen op adequate wijze te laten participeren aan (straf)procedures die tegen hen lopen

zodat hun recht op een eerlijk proces wordt gegarandeerd. Op basis van de ontwikkelingen

binnen de rechtspraak van het EHRM, de procedurele routekaart van de Europese Commissie

en het Internationaal Verdrag van Personen met een Handicap, valt te betwijfelen of de

loutere bijstand van een raadsman volstaat om deze norm te halen (Meysman, 2014; Verbeke,

Vermeulen, Meysman & Vander Beken, in druk). De rechtspleging geschiedt conform de

rechtspleging voor gewone onderzoeksgerechten. De debatten verlopen met gesloten deuren

en de uitspraak is openbaar. Niet langer bestaat de eenzijdige mogelijkheid voor de verdachte

te beslissen over de vraag of de debatten in het openbaar of met gesloten deuren plaatsvinden.

De rechtsmiddelen die ingesteld kunnen worden tegen een beslissing tot internering zijn

neergelegd in artikel 14. Verzet kan aangetekend worden tegen de beslissing van de

raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling door bij verstek berechte partijen of hun

raadsman. Hoger beroep kan ingesteld worden tegen de beslissing van de raadkamer bij de

Kamer van Inbeschuldigingstelling.

Tot slot regelt artikel 15 de behandeling voor het hof van assisen. De jury is bevoegd te

beslissen tot internering. Indien blijkt dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis of

indien de beschuldigde of diens raadsman daarom verzoekt dan worden aan de jury de

bijkomende vragen gesteld:

1. Staat het vast dat de beschuldigde een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit heeft

gepleegd?

2. Staat het vast dat de beschuldigde lijdt aan een geestesstoornis die zijn

oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast?

Page 13: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

13

Wanneer het een politiek misdrijf of persdelict betreft, kan de internering enkel bij

unanimiteit van het hof en de gezworenen worden opgelegd.

3.2.3. Kosten, teruggave en bijkomende veiligheidsmaatregelen

Bij veroordeling van de beklaagde of beschuldigde tot internering wordt deze veroordeeld in

de kosten en, in voorkomend geval, tot teruggave van onrechtmatig verkregen goederen (art.

16).

De rechter kan de geïnterneerde persoon, die bepaalde seksuele feiten heeft gepleegd jegens

een minderjarige of die feiten heeft gepleegd met diens deelneming, het recht ontzeggen om

deel te nemen aan activiteiten ten aanzien van minderjarigen voor de duur van een tot twintig

jaar. Elke inbreuk op deze ontzetting wordt gesanctioneerd.

3.2.4. De burgerrechtelijke rechtsvordering van de slachtoffers

De rechter doet tegelijkertijd uitspraak over de strafvordering, over de bij hen op regelmatige

wijze ingestelde vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers en de kosten (art. 18).

3.3 Tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen tot internering (artikel 19-75)

Artikel 25 van de wet van 2007 stuitte op veel kritiek. Ingevolge dit artikel kan de

invrijheidstelling op proef slechts toegekend worden aan de geïnterneerde persoon die reeds

een uitgaansvergunning, penitentiair verlof, beperkte detentie of elektronisch toezicht geniet

en dus al een gevangenisopname achter de rug heeft. De mogelijkheden om een geïnterneerde

persoon onmiddellijk te laten behandelen in het zorgcircuit worden zo zeer sterk ingeperkt.

De wet van 2014 heeft flexibiliteit ingebouwd door de invrijheidstelling op proef vanaf de

eerste nuttige zitting van de KBM mogelijk te maken zodat plaatsingen in penitentiaire

settings of ziekenhuizen in afwachting van een beslissing kunnen voorkomen worden en

verdere overbevolking kan worden tegengegaan (Parl. St. Senaat, 2012-13, 5-2001/1, 9-10).

3.3.1. Uitvoeringsmodaliteiten van de internering en bijhorende voorwaarden

Page 14: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

14

3.3.1.1. Plaatsing en overplaatsing

De KBM beslist tot plaatsing en overplaatsing, al dan niet bij hoogdringendheid.

3.3.1.2. Uitgaansvergunning en verlof

De toekenning van een uitgaansvergunning (art. 20) laat de geïnterneerde toe de inrichting of

de gevangenis te verlaten voor een duur die niet langer mag zijn dan zestien uren teneinde

affectieve, sociale, morele, juridische, familiale, therapeutische, opleidings- of professionele

belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de inrichting vereisen of om zijn sociale

re-integratie voor te bereiden. Daarnaast kan een uitgaansvergunning worden toegekend om

medisch onderzoek te laten uitvoeren of een medische behandeling te ondergaan. De

uitgaansvergunning kan periodiek worden toegekend.

Het verlof laat de geïnterneerde persoon toe de inrichting of gevangenis gedurende een

periode van minimaal een dag en maximaal zeven dagen per maand te verlaten (art. 21). De

mogelijkheid bestaat om verlof toe te kennen voor het volgen van een ambulant of

residentieel behandelingsprogramma. Dit is een nieuwigheid van de wet van 2014.

Ingevolge artikel 22 kunnen beide modaliteiten in elke fase van de uitvoering van de

internering worden toegekend indien er geen tegenaanwijzingen bestaan waaraan niet

tegemoet gekomen kan worden door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Deze contra-

indicaties hebben betrekking op onttrekkingsgevaar van de geïnterneerde aan de uitvoering

van de internering, het risico dat hij ernstige strafbare feiten zal plegen tijdens de toegekende

modaliteit of het risico dat slachtoffers worden lastiggevallen. In de wet van 2007 was als

contra-indicatie opgenomen dat de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde lijdt

onvoldoende verbeterd is. Deze is komen te vervallen. Het is immers juist de bedoeling om

via een uitgaansvergunning of een verlof een verbetering te bewerkstellingen in plaats van er

een voorwaarde voor toekenning van te maken (Parl. St. Senaat, 2012-13, 5-2001/1, 31). De

uitgaansvergunning kan gekoppeld worden aan een begeleiding. Voorts kunnen aan de

modaliteiten door de KBM voorwaarden gekoppeld worden inzake de controle en het toezicht,

teneinde het bezwaar van de contra-indicatie(s) op te heffen. De geïnterneerde persoon dient

in te stemmen met deze voorwaarden.

Page 15: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

15

3.3.1.3. Beperkte detentie, elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef

De geïnterneerde persoon aan wie de beperkte detentie is opgelegd kan, blijkens artikel 23, op

regelmatige wijze de inrichting of gevangenis verlaten voor een duur van maximaal veertien

uren per dag,11

waarbij hij aan het einde van de dag weer terugkeert. De beperkte detentie

dient te worden opgevat als progressief overgangsregime naar een invrijheidsstelling op proef.

Onder elektronisch toezicht (art. 24) wordt de modaliteit verstaan waarbij de geïnterneerde

personen de hen opgelegde veiligheidsmaatregel buiten de inrichting ondergaat volgens een

bepaald uitvoeringsplan door middel van controle door elektronische middelen.

Artikel 25 definieert de invrijheidstelling op proef als een modaliteit waarbij de geïnterneerde

persoon de hem opgelegde veiligheidsmaatregel ondergaat in een residentieel of ambulant

zorgtraject mits hij de voorwaarden naleeft die hem gedurende de proeftijd worden opgelegd.

De zorgopvolging moet verzekerd zijn en daarom dient de invrijheidstelling op proef steeds

samen te gaan met een zorgtraject.

De voorwaarden die verbonden kunnen worden aan de toekenning van bovengenoemde

modaliteiten en de contra-indicaties die hierbij in acht dienen te worden genomen, zijn

beschreven in de artikelen 26 en 27.

Verder is bepaald dat er geen tegenaanwijzingen dienen te bestaan voor het toekennen van

een dergelijke modaliteit, waaraan niet tegemoet gekomen kan worden door het opleggen van

bijzondere geïndividualiseerde voorwaarden.12

Voorts dient de geïnterneerde in te stemmen

11

Bijvoorbeeld voor werk, een opleiding of met het oog op het behartigen van therapeutische belangen.

12 Deze tegenaanwijzingen kunnen betrekking hebben op de afwezigheid van vooruitzichten op sociale

reclassering van de geïnterneerde, onvoldoende verbetering van diens geestesstoornis tenzij de

uitvoeringsmodaliteit juist een dergelijke verbetering tot doel heeft, het risico dat hij ernstige strafbare feiten zou

plegen en/of slachtoffers lastig valt, diens houding ten aanzien van de slachtoffers van de feiten die geleid

hebben tot zijn internering, de weigering of ongeschiktheid om de voor hem noodzakelijk geachte begeleiding of

behandeling te volgen in het geval geïnterneerd is wegens feiten met minderjarigen en de door de veroordeelde

geleverde inspanning om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de

geïnterneerde.

Page 16: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

16

met de voorwaarden die verbonden worden aan de modaliteit. Maar een interneringstraject is

intrinsiek anders dan dat van veroordeelden. Volgens de wet op de externe rechtspositie moet

de veroordeelde zelf zorgen voor zijn gehele traject en de nodige voorstellen aandragen. Bij

een geïnterneerd persoon mag daar niet vanuit gegaan worden en dient de zorg en het aanbod

in belangrijke mate voor hem georganiseerd te worden. Een interneringstraject vereist dus een

actief zoeken naar oplossingen voor de geïnterneerde in plaats van het louter passief goed- of

afkeuren van wat door de betrokkene zelf wordt aangedragen.

Deze modaliteiten kunnen in elke fase van de uitvoering van de internering toegekend worden

(art. 27). Deze bepaling is belangrijk en verschilt van de trapsgewijze toekenning van

vrijheden bij veroordeelden waar bijvoorbeeld na een verblijf in de gevangenis eerst beperkte

detentie of elektronisch toezicht wordt opgelegd, vooraleer een verdergaande vorm van

invrijheidstelling te verlenen.

3.3.1.4. Vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied

De vervroegde invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied is

geregeld in artikel 28. Deze bepaling is overeenkomstig de wet op de externe rechtspositie. In

geval van verwijdering van het grondgebied of overlevering komen de geïnterneerde personen

dezelfde rechten toe als de veroordeelden.

3.3.2. Algemene procedure

Om de doorstroming van geïnterneerde personen gedurende de uitvoering van de maatregel te

vergemakkelijken, werd het noodzakelijk geacht om de procedures te vereenvoudigen en te

versoepelen. Zo wordt sterk ingezet om op de eerste zitting al directies van gevangenissen,

PSD-leden en de dienst Justitiehuizen te horen en slachtoffers te betrekken zodat eventueel

meteen uitvoeringsmodaliteiten kunnen worden opgelegd.

3.3.2.1. Eerste zitting

De regels omtrent het moment waarop de behandeling van de zaak met het oog op het

aanwijzen van een inrichting zal plaatsvinden en de formaliteiten die voorafgaan aan de

Page 17: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

17

behandeling van de zaak voor de KBM zijn bepaald in artikel 29. Het openbaar ministerie bij

het gerecht dat de internering heeft bevolen, maakt de zaak aanhangig bij de KBM binnen de

twee maanden na het definitief worden van de beslissing. Het dossier kan vier dagen voor de

zitting geraadpleegd worden door de geïnterneerde persoon en diens raadsman. Aan de

geïnterneerde persoon kan door de interneringsrechter het recht op inzage ontzegd worden op

advies van de psychiater van de inrichting of de behandelend psychiater. Grond hiervoor dient

te zijn dat inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de geïnterneerde

personen met zich kan meebrengen. Op verzoek kan de raadsman een afschrift van het dossier

krijgen. De thans geldende wetgeving van 1964 voorziet enkel een inzagerecht voor de

advocaat van de geïnterneerde.

De geïnterneerde persoon, diens raadsman, het openbaar ministerie, hoofdgeneesheer van de

inrichting en – in geval van detentie - de directeur van de gevangenis worden gehoord (art.

30). De geïnterneerde persoon dient steeds persoonlijk te verschijnen behoudens het geval er

medisch-psychiatrische vragen gesteld gaan worden die verband houden met zijn toestand en

het bijzonder schadelijk is om deze vragen in zijn aanwezigheid te behandelen.

Vertegenwoordiging van de geïnterneerde persoon door diens raadsman geschiedt in deze

uitzonderingssituatie. Op verzoek kan het slachtoffer gehoord worden met betrekking tot de

bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Bij gemotiveerde

beschikking kan de kamer aanvullend forensisch psychiatrisch of psychologisch onderzoek

bevelen. Grond hiervoor dient gelegen te zijn in het beter inzicht krijgen in het nemen van de

noodzakelijke modaliteiten op het vlak van de behandeling van de geïnterneerde persoon (art.

32). De KBM beslist binnen de veertien dagen (art. 33).

Indien de KBM beslist tot plaatsing of overplaatsing dient zij te bepalen naar welke inrichting

de geïnterneerde persoon dient te worden overgebracht (art. 34). Steeds is het hierbij mogelijk

geïndividualiseerde voorwaarden op te leggen.

Het vonnis tot toekenning van de uitvoeringsmodaliteit dient te bepalen dat de geïnterneerde

persoon onderworpen is aan de algemene voorwaarden. Deze algemene voorwaarden houden

in dat de geïnterneerde geen strafbare feiten pleegt, hij - behalve voor de uitgaansvergunning

en de beperkte detentie - een vast adres dient te hebben en hij gevolg dient te geven aan de

Page 18: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

18

oproepingen van het openbaar ministerie en de justitie-assistent die desgevallend met de

begeleiding is belast (art. 36).

De mogelijkheid tot het opleggen van geïndividualiseerde voorwaarden bij de toekenning van

een uitvoeringsmodaliteit is geregeld in artikel 37. Op deze wijze kan tegemoet gekomen

worden aan het vooropgestelde zorgtraject en tevens kunnen voorwaarden in het belang van

het slachtoffer worden opgelegd. Bij de toekenning van een of meerdere

uitgaansvergunningen bepaalt de KBM de duur, de frequentie alsook het doel of de invulling

ervan (art. 38).

In geval verlof wordt toegekend, dient de KBM het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde

mag genieten, te bepalen (art. 39). Ten aanzien van geïnterneerde personen die seksuele feiten

gepleegd hebben op minderjarigen of met hun deelneming kunnen voorwaarden opgelegd

worden voor het volgen van begeleiding en behandeling bij een dienst die gespecialiseerd is

in de begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten. Indien de KBM het advies van

deskundigen op dat vlak niet opvolgt moet zij haar beslissing in het bijzonder motiveren (art.

40).

De toekenning van de beperkte detentie en het elektronisch toezicht is geregeld in artikel 41.

De KBM bepaalt de grote lijnen van de programma’s, de concrete invulling is overgelaten aan

de justitie-assistenten en/of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht.

Bij de invrijheidstelling op proef worden algemene en desgevallend geïndividualiseerde

bijzondere voorwaarden opgelegd gedurende een verlengbare termijn van twee jaar (art. 42).

De KBM bepaalt een nieuwe datum voor verzoek of advies indien zij de uitvoeringsmodaliteit

niet toekent (art. 43).

Het vonnis of de beschikking dient ter kennis gebracht te worden van de geïnterneerde

persoon en diens raadsman, het openbaar ministerie en de directeur van de inrichting of het

justitiehuis evenals het slachtoffer en de betrokken autoriteiten en instanties (art. 44).

Page 19: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

19

Het vonnis is uitvoerbaar op de dag waarop het definitief is (geen beroep meer mogelijk),

tenzij de KBM een andere datum bepaalt (art. 45).

3.3.2.2. De wijziging van de beslissing

Artikel 46 regelt de mogelijkheid om de beslissing tot toekenning van een

uitvoeringsmodaliteit te wijzigen wanneer zich na de beslissing, maar voor de uitvoering

ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de modaliteit of met de opgelegde

voorwaarden of wanneer er nieuwe, relevante elementen aan het licht komen die van belang

zijn voor de keuze van de modaliteit. De betrokken partijen (kunnen) worden gehoord.

3.3.2.3. Verder beheer van de internering

De toekenningsprocedure inzake de overplaatsing of de toekenning van een andere

uitvoeringsmodaliteit wordt opgestart op eigen initiatief van de KBM, al dan niet gevolg

gevend aan een initiatief van een door de wet niet nader gedefinieerde “belanghebbende”, op

verzoek van de geïnterneerde persoon of diens raadsman, op vordering van het openbaar

ministerie of op advies van de directeur van de inrichting of het Justitiehuis. In geval het

initiatief gelegen is bij de directeur van de inrichting of het justitiehuis brengt deze onverwijld

een met redenen omkleed advies uit na de geïnterneerde persoon te hebben gehoord (art. 47).

Een vereenvoudiging van het administratief beheer van de interneringsdossiers is bepleit en

gerealiseerd door vanaf de eerste verschijning een zogenaamd moederdossier aan te leggen

(art. 48). Dit dossier dient verscheidene afschriften te bevatten die door het openbaar

ministerie moeten worden aangeleverd.13

Het moederdossier, dat wordt bijgehouden en

aangevuld door de griffie, is het enige dossier dat bij elke nieuwe uitvoeringsmodaliteit tot

aan de definitieve vrijstelling van de geïnterneerde persoon steeds opnieuw wordt gebruikt.

13

Genoemd worden een afschrift van de vonnissen en arresten van internering, een uittreksel van het

strafregister en de uiteenzetting van de feiten, een afschrift van de psychiatrische expertise(s) en eventuele

tegenexpertises. Voorts, indien aanwezig, de sociale verslagen opgemaakt tijdens het vooronderzoek alsook de

slachtofferfiche. Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, 12-13.

Page 20: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

20

Het openbaar ministerie stelt binnen een maand na ontvangst van het advies van de directeur

of hoofdgeneesheer van de inrichting een met redenen omkleed advies op (art. 49). Uiterlijk

twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur vindt de zitting plaats. Indien

door het openbaar ministerie geen advies wordt toegezonden binnen de gestelde termijn van

een maand, dan dient zij haar advies uit te brengen tijdens de zitting (art. 50). De KBM heeft

de mogelijkheid om aan de Dienst Justitiehuizen de opdracht te geven een beknopt

voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. Voorts kan

bij gemotiveerde beschikking een aanvullend forensisch psychiatrisch of psychologisch

onderzoek worden bevolen (art. 51).

Een uitgaansvergunning kan, behalve na de hoger beschreven tegensprekelijke algemene

procedure, ook worden toegekend bij eenzijdige kabinetsbeslissing, op verzoek van het

openbaar ministerie, de directeur of hoofdgeneesheer, de geïnterneerde persoon en diens

raadsman of het slachtoffer (art. 53). De alleenzetelende voorzitter van de KBM beslist dan

binnen de vijf werkdagen, zonder oproeping van partijen noch debat. De beschikking wordt

aan de betrokken partijen ter kennis gebracht. De partijen kunnen binnen de vijf werkdagen

verzet aantekenen dat de beslissing opschort, tenzij de onmiddellijke tenuitvoerlegging werd

bevolen. Bij de behandeling van het verzet worden de partijen wel betrokken en is er

tegenspraak. Indien geen of geen tijdig verzet wordt aangetekend, wordt de beschikking

geacht definitief op tegenspraak te zijn genomen.

In geval van hoogdringendheid is het mogelijk dat de voltallige KBM zonder oproeping van

de partijen of debat bij gemotiveerde beschikking de plaatsing en overplaatsing van de

geïnterneerde persoon, uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht en

invrijheidstelling op proef, beveelt.

Deze grote discretionaire bevoegdheid van respectievelijk voorzitter en KBM, waarbij op

eenzijdig verzoek en zonder enig debat of tegenspraak ingrijpende beslissingen kunnen

worden genomen, is opmerkelijk.

De verplichting tot informeren van de KBM indien overbrenging plaatsvindt op basis van

medische redenen naar een penitentiair genees- en heelkundig centrum of ziekenhuis is

geregeld in artikel 55.

Page 21: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

21

3.3.2.4. Bijzondere procedure inzake de overplaatsing

Blijkens artikel 56 kan de minister van Justitie in dringende gevallen en om redenen van

veiligheid de voorlopige overplaatsing van een geïnterneerd persoon bevelen.14

De KBM

dient hieromtrent zo spoedig mogelijk een definitieve beslissing te nemen.

3.3.3. Opvolging en controle

De controle van de geïnterneerde persoon aan wie een uitvoeringsmodaliteit is opgelegd is

opgedragen aan het openbaar ministerie (art. 57). De politiediensten houden toezicht. Verslag

en evaluatie dient plaats te vinden door de directeur van de gevangenis of hoofdgeneesheer

van de inrichting en de Dienst Justitiehuizen. Indien aan de toegekende modaliteit

voorwaarden betreffende begeleiding of behandeling zijn gekoppeld, dient de opdrachtnemer

verslag uit te brengen aangaande de opvolging van de begeleiding of behandeling aan de

KBM. Dit verslag handelt over de volgende punten: de daadwerkelijke aanwezigheden van de

betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, zijn ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig

stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij

de uitvoering daarvan gerezen zijn en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.

Ingevolge artikel 58 wordt de KBM de mogelijkheid geboden om op relatief eenvoudige

wijze kleine, niet substantiële wijzingen aan te brengen in de opgelegde voorwaarden indien

de dagelijkse realiteit dit vereist. De geïnterneerde persoon, diens raadsman, het openbaar

ministerie, de directeur van het justitiehuis en de directeur of hoofdgeneesheer van een

inrichting kunnen hiertoe een schriftelijk verzoek indienen bij de KBM.

3.3.4. Herroeping en schorsing

3.3.4.1. Herroeping

14

Bijvoorbeeld in geval van een brand of opstand.

Page 22: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

22

De regeling omtrent de herroeping van de toegekende modaliteiten is gebaseerd op de wet op

de externe rechtspositie van veroordeelden. Grond is een problematisch verloop van de

toegekende modaliteit waardoor corrigerend kan worden opgetreden. Het is de zwaarst

mogelijke corrigerende interventie die genomen kan worden. De KBM moet oordelen of de

herroeping noodzakelijk is en in welke mate een schorsing of herziening van de modaliteit

aan het probleem tegemoet kan komen (art. 59).15

Indien de invrijheidstelling op proef of het

elektronisch toezicht worden herroepen, wijst de KBM een inrichting aan waar de

geïnterneerde persoon onmiddellijk dient te worden geplaatst (art. 60). Bij herroeping van een

andere modaliteit wordt de tenuitvoerlegging ervan onmiddellijk stopgezet.

3.3.4.2. Schorsing

Het openbaar ministerie kan de KBM vatten met oog op schorsing in dezelfde gevallen als bij

de herroeping.16

De KBM dient binnen een maand te beslissen. Bij opheffing kan de

modaliteit worden herzien (zie artikel 62 e.v.). Indien geen beslissing wordt genomen, wordt

de oorspronkelijk toegekende modaliteit hervat en herleven dezelfde voorwaarden als die

oorspronkelijk waren opgelegd. Tot slot kan ter gelegenheid van de beslissing tot schorsing

door de KBM een uitgaansvergunning of verlof worden toegekend om zo de kans te bieden

een ander reclasseringsplan uit te werken en een tweede kans te bieden. Daarmee hoeft de

schorsingsperiode niet per definitie een passieve periode te zijn.

3.3.4.3. Herziening

De KBM kan de modaliteit herzien indien herroeping of schorsing niet noodzakelijk is in het

belang van de geïnterneerde persoon, de samenleving of het slachtoffer. Herziening is

mogelijk met verscherping van de opgelegde voorwaarden, het opleggen van bijkomende

15

Gronden voor herroeping zijn een gepleegde misdaad of wanbedrijf gedurende het verloop van de modaliteit,

de geïnterneerde die een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden of zichzelf,

indien bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd, geen gevolg geven aan oproepingen van de kamer, het

openbaar ministerie of de justitie-assistent, het niet doorgeven van een adreswijziging, redenen die aanleiding

geven dat de geestestoestand van de geïnterneerde in die mate achteruit is gegaan dat de toegekende modaliteit

niet langer aangewezen is en het niet naleven van het programma of de concrete invulling van de beperkte

detentie of het elektronisch toezicht.

16 Zie voorgaande noot.

Page 23: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

23

voorwaarden of de overschakeling naar een andere modaliteit. Verscherping van de

voorwaarden of het opleggen van bijkomende voorwaarden is slechts toegelaten indien de

voorwaarden werden geschonden. Indien de geïnterneerde persoon niet instemt met de nieuwe

voorwaarden of met de aangepaste modaliteit, wordt de modaliteit evenwel herroepen.

Aan de geïnterneerde kan het recht ontzegd worden te wonen, te verblijven of zich op te

houden in een bepaalde, door de rechter aangewezen, zone (art. 63). De KBM neemt een

beslissing over de uitvoering van deze regel en kan zo nodig de nadere regels of voorwaarden

aanpassen, de duur van de ontzetting verminderen of de uitvoering tijdelijk schorsen of

beëindigen. Hierbij dient de KBM rekening te houden met tegenaanwijzingen die betrekking

hebben op het risico dat de geïnterneerde de slachtoffers zou lastig vallen.

3.3.4.4. Procedure

Het openbaar ministerie maakt de zaak aanhangig bij de KBM (art. 64). Binnen 15 dagen

vindt de zitting plaats. Het dossier wordt ter inzage beschikking gesteld op de griffie van de

KBM, de inrichting of het forensisch psychiatrisch centrum. Op verzoek kan de geïnterneerde

persoon een afschrift van het dossier verkrijgen. Inzage in het dossier kan de geïnterneerde

persoon ontzegd worden (zie hoger). De geïnterneerde persoon, diens raadsman en het

openbaar ministerie worden gehoord. De geïnterneerde persoon verschijnt in persoon en

wordt slechts dan door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen

in verband met zijn toestand gesteld worden die bijzonder schadelijk zijn om in zijn

tegenwoordigheid te behandelen. In geval bijzondere voorwaarden, opgelegd in het belang

van het slachtoffer, niet zijn nageleefd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. De KBM

beslist binnen zeven dagen over de herroeping, schorsing of herziening van welke beslissing

zij de geïnterneerde persoon en diens raadsman, het openbaar ministerie, de directeur van de

inrichting of het justitiehuis alsook het slachtoffer in kennis stelt. Tegen dit vonnis kan verzet

worden aangetekend.

3.3.4.5. Voorlopige aanhouding

De voorlopige aanhouding van de geïnterneerde persoon kan door de procureur des Konings

worden bevolen in de gevallen waarin herroeping mogelijk is, onder de verplichting dat de

Page 24: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

24

KBM en desgevallend het openbaar ministerie hiervan onmiddellijk in kennis worden gesteld.

De KBM beslist over de schorsing van de toegekende modaliteit binnen zeven dagen na de

opsluiting. Het vonnis wordt medegedeeld aan de geïnterneerde persoon en diens raadsman,

het openbaar ministerie en de directeur van de inrichting of het justitiehuis. De schorsing is

geldig gedurende een maand, waarna de modaliteit terug in uitvoering gaat (art. 65).

3.3.5. De definitieve invrijheidstelling

3.3.5.1. Voorwaarden

Krachtens artikel 66 is voor een definitieve invrijheidstelling vereist dat de geïnterneerde

persoon een verlengbare proeftermijn van twee jaar ondergaat en zijn geestestoestand

voldoende verbeterd is zodat redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de geïnterneerde persoon

zich in een staat bevindt die een gevaar uitmaakt voor het plegen van ernstige strafbare feiten

of voor de fysieke of psychische integriteit van derden. De aard van de interneringsmaatregel,

i.e. bescherming van de maatschappij enerzijds en resocialisatie van de geïnterneerde persoon

anderzijds, vormt de grondslag voor het ondergaan van de proeftermijn die bedoeld is om een

progressieve, begeleide en veilige terugkeer van de geïnterneerde persoon mogelijk te maken.

3.3.5.2. Toekenningsprocedure

Een maand voor het einde van de proeftermijn beslist de KBM over de definitieve

invrijheidstelling. Indien nodig laat zij nieuw forensisch psychiatrisch onderzoek uitvoeren.

De Dienst Justitiehuizen maakt een syntheseverslag over en het openbaar ministerie stelt een

met redenen omkleed advies op. Het dossier ligt ter inzage op de griffie van de KBM en van

dit dossier kunnen de geïnterneerde persoon en diens raadsman op verzoek een afschrift

krijgen. Indien de inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de

geïnterneerde personen kan meebrengen – en ondanks het feit dat de geestestoestand van de

betrokkene in deze fase van de internering toch al verbeterd zou moeten zijn gezien zijn

definitieve invrijheidstelling voorligt - kan op advies van de psychiater van de inrichting de

inzage aan de geïnterneerde persoon worden ontzegd.

Page 25: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

25

De KBM hoort de geïnterneerde persoon en diens raadsman, het openbaar ministerie en

desgevallend het slachtoffer inzake de definitieve invrijheidstelling (art. 68). De geïnterneerde

persoon dient in persoon te verschijnen tenzij medisch-psychiatrische vragen in verband met

zijn toestand worden gesteld en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te

behandelen. In dat geval wordt hij vertegenwoordigd door zijn raadsman. Het slachtoffer is

aanwezig - en aangenomen mag worden dat het slachtoffer dan ook kan worden gehoord - op

de zitting en kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan. Voorts kan de KBM beslissen

andere personen die zij voor haar beslissing nuttig acht te horen.

3.3.5.3. De beslissing van de kamer voor de bescherming van de maatschappij

Binnen veertien dagen beslist de KBM. De beslissing tot toekenning van de definitieve

invrijheidstelling maakt een einde aan de internering. Artikel 73 bepaalt dat in het geval de

KBM niet overgaat tot toekenning van de definitieve invrijheidstelling, de proeftermijn van de

invrijheidstelling op proef onder dezelfde voorwaarden wordt verlengd met maximaal twee

jaar. Die verlenging kan bovendien hernieuwd worden. De KBM dient een maand voor het

einde van de verlengde proeftermijn het dossier opnieuw te onderzoeken met oog op een

eventuele definitieve invrijheidstelling.

De geïnterneerde persoon en diens raadsman, het openbaar ministerie en de directeur van de

inrichting of het justitiehuis in het geval de geïnterneerde persoon in een inrichting verblijft,

het slachtoffer en de bij de internering betrokken autoriteiten (zoals bv. De korpschef van

politie) worden op de hoogte gebracht van de inhoud van het vonnis.

3.4 Gelijktijdige tenuitvoerlegging van een internering en een veroordeling tot een

vrijheidsstraf

Ingevolge artikel 76 wordt een persoon die zowel een vrijheidsstraf als een internering

ondergaat, in een door de KBM aangewezen federale instelling (i.e. annex van een gevangenis,

instelling voor sociaal verweer of FPC) geplaatst. Hoewel de bepalingen van de

interneringswet in beginsel op hem van toepassing zijn verklaard, is zijn statuut hybride.

Artikel 77 plaatst de betrokkene immers ook in een statuut van veroordeelde door te bepalen

dat de toekenning van een uitgaansvergunning, verlof, beperkte detentie, elektronisch toezicht

Page 26: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

26

en invrijheidstelling op proef slechts mogelijk is overeenkomstig de tijdsvoorwaarden zoals

bepaald in de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden.

3.5. Cassatieberoep

Tegen de beslissingen van de KBM met betrekking tot de toekenning, de afwijzing of de

herroeping van de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de vrijstelling op proef, de

vervroegde invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het

oog op de overlevering en de definitieve invrijheidstelling, en tot de herziening van de aan

genoemde modaliteiten gekoppelde bijzondere voorwaarden, alsook tegen de definitieve

invrijheidstelling, staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie en de veroordeelde

(art. 78).

De termijn voor het indienen van het cassatieberoep is achtenveertig uur en het instellen van

cassatieberoep tegen een beslissing tot toekenning van een modaliteit heeft schorsende

werking. Binnen dertig dagen doet het Hof van Cassatie uitspraak (art. 79).

3.6. Diverse bepalingen: overlegstructuur en subsidies

Een overlegstructuur wordt opgericht waarin vertegenwoordigers zetelen van de FOD Justitie,

de rechterlijke orde, de FOD Volksgezondheid en de gemeenschappen voor de toepassing van

deze wet. Zij heeft tot taak om de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet

geregeld samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren (art. 83).

De door de bevoegde overheid erkende inrichtingen die georganiseerd zijn door een privé-

instelling, een Gemeenschap of Gewest of door een lokale overheid, die in staat zijn aan de

geïnterneerde persoon de gepaste zorgen te verstrekken en die een

samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten inzake de toepassing van deze wet,

ontvangen, in geval van plaatsing van een geïnterneerd persoon, voor niet nader gedefinieerde

“administratieve activiteiten” verricht in het kader van deze wet een vergoeding ten laste van

de begroting van de Federale Staat. Het is onduidelijk hoe deze bepaling, die op het

allerlaatste moment en zonder traceerbare parlementaire debatten is ingevoerd, zal worden

uitgevoerd.

Page 27: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

27

De onderhoudskosten, een eveneens nog niet verder bepaalde term, van de personen die

geïnterneerd zijn en die verblijven in een inrichting waarvoor een

samenwerkingsovereenkomst is afgesloten komen, onder de door de Koning gestelde

voorwaarden (i.e. in een uitvoeringsbesluit te bepalen), ten laste van de geïnterneerde persoon

zelf of van de personen die in hun levensonderhoud zijn verschuldigd (art. 84, §2). De kosten

die in geval van onvermogen ten laste vallen van de Federale Staat zullen concreet in een

Koninklijk Besluit worden bepaald. Het is niet duidelijk wat de impact van de bepaling zal

zijn. Artikel 27 van de wet van 1964 bevat een min of meer gelijkaardige bepaling, maar werd

niet uitgevoerd.

4. Discussie

Bovenstaande analyse levert een genuanceerd beeld op van de interneringswetgeving van 5

mei 2014. Enerzijds zijn er duidelijk stappen voorwaarts gemaakt ten opzichte van wat de

wetten van 1964 en 2007 voorzagen. De regeling die nu voorligt geeft op een heel aantal

punten een duidelijker, consistenter en eigen kader voor interneringsbeslissingen.. Anderzijds

heeft de wetgever ook kansen gemist door de regeling niet fundamenteel te herdenken en niet

elke nieuwe bepaling even goed door te denken en uit te werken.

Inhoudelijk is het belangrijk dat bij het definiëren van de internering de dubbele finaliteit

ervan goed wordt benadrukt en dat de geïnterneerde persoon een subjectief recht op adequate

zorg verwerft. De wetgever heeft dit recht niet eerder zo uitdrukkelijk erkend.

Ook de modernisering van de voorwaarden om tot internering over te gaan kan gezien worden

als een positief punt. Achterhaalde termen als ‘krankzinnigheid’ zijn in deze nieuwe wettekst

verdwenen. De grondige hervormingen zoals het meer tegensprekelijk maken van het

deskundigenonderzoek, de aandacht voor een multidisciplinaire benadering en voor

kwaliteitsgaranties van de deskundigenrapportage zijn zonder meer een stap vooruit. Het valt

wel op dat het psychiatrisch onderzoek en de psychiater, ondanks de meer multidisciplinaire

invulling, een zeer dominante rol in het deskundigenonderzoek innemen. Het niet voorzien

in een passende setting waar de inobservatiestelling uitgevoerd kan worden, blijft een groot

structureel gebrek.

Page 28: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

28

Op het vlak van de uitvoering van de internering heeft de wetgever bij het opstellen van deze

nieuwe interneringswet op een aantal belangrijke punten de koppeling met de wet op de

externe rechtspositie van veroordeelden verlaten zodat voor geïnterneerde personen flexibeler

trajecten kunnen worden uitgebouwd. Anders dan voor veroordeelden is de gevangenis voor

hen (liefst) niet het vertrek- en ijkpunt van de interventies en modaliteiten.

De procedures zijn nu tot in de finesses beschreven. Hoewel een helder en eenduidig juridisch

kader vele voordelen biedt in het kader van rechtszekerheid, neigen deze passages soms naar

een overregulering waarmee een soepele implementatie van deze uitvoerige regelgeving door

de KBM gevreesd kan worden. Tegelijkertijd heeft de nood aan flexibilisering van procedures

ertoe geleid dat de wetgever is overgegaan tot een zeer verregaande bevoegdheidsverlening

aan de KBM en haar voorzitter om op eenzijdig verzoek, zonder debat of tegenspraak

ingrijpende beslissingen te nemen.

Maar de wetgever heeft met de nieuwe regelgeving geen fundamentele herdenking of

herijking van het wettelijk kader gebracht. Zo is geen debat gevoerd over het voorbehouden

van de interneringsmaatregel voor feiten die tot de zwaardere misdrijven worden

gekwalificeerd en ook de absolute dualiteit aangaande de toerekeningsvatbaarheid is niet in

vraag gesteld waardoor de mogelijkheid tot een combinatie-vonnis uitgesloten blijft.

De vigerende praktijk van tenuitvoerlegging van de interneringsmaatregel in annexen van

gevangenissen is eveneens niet gewijzigd. Aangaande de voorziene verplichte bijstand van

een raadsman in het kader van het recht op een eerlijk proces valt te verwachten dat België

onder de norm blijft van het EHRM ten aanzien van deze groep kwetsbare personen. Enkel de

bijstand van een advocaat wordt veelal als onvoldoende beoordeeld voor een kwetsbaar

persoon in een juridische (straf)procedure.

Tenslotte zijn er ook bepalingen waarvan de toepassing op zich onduidelijk of problematisch

is. Hoe zullen de samenwerkingsovereenkomsten worden ingevuld? Hoe zal men de kwaliteit

van de deskundige verslagen trachten te waarborgen zonder fundamentele rechtsprincipes te

schenden? Een eerste reparatiewet was eind 2014 al nodig om te voorkomen dat de

gebrekkige wet van 2007 in werking zou treden. Een ongewenste wet waar de juridische

Page 29: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

29

wereld niet klaar voor was en waarvan het de overduidelijke intentie van de wetgever was

deze op te heffen. Wellicht zullen nog wel wat reparaties nodig zijn om het wettelijk kader

van de wet van 5 mei 2014 consistent en toepasbaar te maken. De vraag, maar bovenal de

hartgrondige hoop, is dat 2015 voldoende dagen biedt om de gebreken van de wet van 2014 te

verhelpen en het juridische- en zorglandschap van België klaar te stomen voor deze nieuwe

interneringswet.

Page 30: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

30

Referenties

Amendement 75, Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl. St. Senaat

2012-13, 5-2001/3.

Casselman, J. (2009). Dertig jaar forensische gezondheidszorg in Vlaanderen. Over een trein

die stilstond en recent in beweging kwam. In: W. Bruggeman, E. De Wree, J. Goethals, P.

Ponsaers, P. Van Calster, T. Vander Beken & G. Vermeulen (eds.), Van pionier naar

onmisbaar. Over 30 jaar Panopticon (pp. 334-355). Maklu: Antwerpen/Apeldoorn.

Casselman, J. (2011). Internering in Vlaanderen anno 2010: ondanks het goede nieuws nog

steeds mensonwaardig. In: I. Aersten, T. Daems, A. Haaren, F. Hutsebaut & J. Maesschalck

(eds.), Deviante wetenschap. Het domein van de criminologie, Liber Amicorum Johan

Goethals (pp. 237-247). Acco: Leuven.

De Clerck, A., & Van Steenbrugge, W. (2007). Het wetsontwerp internering: het lijden

eindelijk verlicht? Fatik, 114, 16-20.

De Pauw, M., & De Hert, P. (2012). De rechten van personen met een geestelijke

gezondheidsstoornis. Aanhoudende knelpunten inzake gedwongen opname, gedwongen

behandeling en internering. Tijdschrift voor Mensenrechten, 3, 11-14.

De Ruyver, B., & Vander Beken, T. (2005). Te gek om op te sluiten. In: F. Verbruggen, R.

Verstraeten, D. Van Daele & B. Spriet (eds.), Strafrecht als roeping: Liber amicorum Lieven

Dupont (pp. 345-358). Universitaire Pers Leuven: Leuven.

Goethals, J., & Robert, L. (2007). Een nieuwe interneringswet. Fatik, 114, 4-9.

Grondwettelijk Hof 6 november 2011, nr. 154/2008.

Grondwettelijk Hof 17 september 2009, nr. 142/2009.

Page 31: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

31

Hanoulle, K (2014). De motiveringsverplichting bij de tenuitvoerlegging van de internering.

Rechtspraak Antwerpen, Brussel, Gent, 505-511.

Heimans, H. (2007). Is er nog hoop voor de geïnterneerden? Fatik, 114, 10-15.

Heimans, H., & De Clerck, A. (2010). Storm van collectieve acties voor rechten van

geïnterneerden. De Juristenkrant, 213, 12-13.

Heimans, H. (2013). De Forensisch Psychiatrische Centra, interneringswet(ten) en andere

regelgeving: een kritische reflectie. In: S. Vandevelde, S. De Smet, W. Vanderplasschen &

W.T. To (eds.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden

(pp. 29-46). Academia Press: Gent.

Heimans, H., Vander Beken, T., & Schipaanboord, A.E. (2014-15). Eindelijk een echte

nieuwe en goede wet op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase. Rechtskundig

Weekblad, 27, 1043-1064.

Heimans, H., Vander Beken, T., & Schipaanboord, A.E. (ingediend). Eindelijk een echte

nieuwe en goede wet op de internering? Deel 2: De uitvoering van de internering.

Rechtskundig Weekblad.

Kort Geding Rechtbank Luik 27 februari 1990, JLMB 1990, 435.

Meysman, M. (2014). Quo vadis with vulnerable defendants in the EU? European Criminal

Law Review, 4, 179-194.

Programmawet II van 27 december 2006, BS 28 december 2006.

Rothier, K. (2007). De vrederechter en de geïnterneerde. Enige commentaar bij de nieuwe wet

van 21 april 2007 op de internering van personen met een geestesstoornis. Tijdschrift van de

vrede- (en politierechter), 438-448.

Page 32: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

32

Van Den Berge, Y. (2003). De bevoegdheid van de rechter in kort geding bij de internering

van veroordeelden. Rechtspraak Antwerpen, Brussel, Gent, 813-817.

Van Den Berge, Y. (2011). Artikel 21 van de Wet Bescherming Maatschappij doorstaat nu

ook de toets van het Grondwettelijk Hof. Tijdschrift voor Strafrecht, 261-264.

Vandemeulebroeke, O. (2008). Un autre régime d'internement des délinquants atteints d'un

trouble mental. La loi du 21 avril 2007. Revue de Droit Pénal, 308-363.

Vandenbroucke, M. (2007). De nieuwe interneringswet: enkele kanttekeningen. Fatik, 114,

21-25.

Vandermeersch, D. (2008), La loi du 21 avril 2007 relative à l'internement des personnes

atteintes d'un trouble mental. Journal des Tribunaux, 117-125.

Verbeke, P., Vermeulen, G., Meysman, M., & Vander Beken, T (in druk). Protecting the fair

trial rights of mentally disordered defendants in criminal proceedings: exploring the need for

further EU action. International Journal of Law and Psychiatry.

Verbruggen, F., & Goethals, J. (2008). Van kommercommissie naar kwelrechtbank? De

vernieuwing van de internering (en de TBS). In: C. Bevernage, M. Boes & S. Bonne (eds.),

Recht in beweging (pp. 359-378). Maklu: Antwerpen.

Verbruggen, F., & Verstraeten, R. (2014). Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors.

Maklu: Antwerpen/Apeldoorn.

Verslag namens de commissie voor de Justitie uitgebracht door Fouad Lahssaini, Parl. St.

Kamer 2012-13, nr. 3527/002, 3-5.

Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (BS 14 augustus 1990).

Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (BS 26 september 2002).

Page 33: De interneringswet van 2014 - UGent · gewoontemisdadigers (BS 17 juli 1964). Op 9 juli 2014 werd in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen

Zie voor de definitieve publicatie: A.E. Schipaanboord & T. Vander Beken, “De interneringswet van

2014”, in: C. Wittouck, K. Audenaert & F. Vander Laenen (red.), Handboek forensische

gedragswetenschappen, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu, pp. 53-80.

33

Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden (BS 15 juni

2006).

Wet van 21 april 2007, zoals gewijzigd door artikel 31 wet 31 december 2012 houdende

diverse bepalingen betreffende justitie (BS 31 december 2012).

Wet van 19 december 2014 houdende diverse bepalingen betreffende justitie (BS 29 december

2014).

Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, 5-2001/1, 10.

Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, 5-2001/1, 15.

Wetsvoorstel betreffende de internering van personen, Parl St. Senaat 2012-13, 5-2001/1, 31.