De inconsistente consument: de relatie tussen attitudes en gedrag · 2010-06-07 · de relatie...
Transcript of De inconsistente consument: de relatie tussen attitudes en gedrag · 2010-06-07 · de relatie...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
De inconsistente consument: de relatie tussen attitudes en gedrag
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Ides Pierens
onder leiding van
Prof. Dr. I. Vermeir + Begeleider Dhr. Maarten Elen
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
De inconsistente consument: de relatie tussen attitudes en gedrag
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Ides Pierens
onder leiding van
Prof. Dr. I. Vermeir + Begeleider Dhr. Maarten Elen
PERMISSION Ondergetekende, Ides Pierens, verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding
I
WOORD VOORAF Mijn masterproef maken over de relatie tussen attitudes en gedrag leek mij een interessante
keuze. Handelen mensen altijd consistent met hun overtuigingen? De meningen hieromtrent
zijn verdeeld en daarom trok dit me heel erg aan. De ene auteur zegt dat mensen zich
meestal wel gedragen volgens hun attitude, de andere niet… Ik wilde weten welke visie nu
de correcte is? Bijgevolg was mijn motivatie om dit uit te zoeken erg groot. Maar dit kon ik
niet alleen…
Graag had ik mijn grootste dank uitgedrukt richting al diegenen die mij bijstonden gedurende
deze taak, en bij uitbreiding in mijn hele universitaire loopbaan: mijn ouders, mijn broer, zus
en grootouders, en mijn vrienden. Ook alle mensen die bereid waren deel te nemen aan mijn
experiment kunnen op mijn eeuwige dankbaarheid rekenen.
Prof. Dr. Iris Vermeir, mijn promotor, wens ik te bedanken voor haar steun en vertrouwen bij
het voltooien van mijn masterproef. Mijn begeleider, dhr. Maarten Elen, kan rekenen op al
mijn waardering omdat hij zijn kennis met mij wilde delen. Ik bedank hem graag voor zijn
uitstekende begeleiding en de kritische houding waarmee hij me extra wist te motiveren.
Ook wil ik de Universiteit Gent bedanken voor het ter beschikking stellen van de talrijke
literatuur die mij geholpen heeft tijdens het uitwerken van mijn literatuurstudie.
II
INHOUDSOPGAVE
Inleiding……………………………………………………………………………………....1
Deel 1: Literatuurstudie…………………………………………………………………...3
1. Theoretische onderbouw van de relatie tussen attitudes en gedrag………………..3
1. a) Attitudevorming en attitudeverandering……………………………………...3
1. b) Expectancy-Value model of Fishbein-model.............................................4
1. c) Theory of Reasoned Action & Theory of Planned Behaviour....................5
1. d) Attitude-Behavior Process Model..............................................................7
2. Modererende variabelen in de relatie tussen attitudes en gedrag.………………….8
2. a) Attitudinale variabelen………………………………………………………....9
Attitudesterkte en -stabiliteit………………………………………………………...9
Attitudebelangrijkheid………………………………………………………………..9
Attitude-extremiteit………………………………………………………………….10
Attitudezekerheid…………………………………………………………………...10
Attitudetoegankelijkheid……………………………………………………………10
Interesse en kennis………………………………………………………………...11
Directe, vroegere ervaringen………………………………………………………11
Tijdsinterval tussen het vormen van de attitude en het gedrag………………..12
Ambivalente vs univalente attitudes………………………………………….......12
Relevantie van de attitude voor het gedrag……………………………………...13
2. b) Persoonlijke variabelen…........................................................................14
Gedragsvariabiliteit..........................................................................................14
Self-monitoring ability......................................................................................14
Self-efficacy.....................................................................................................14
Self-focused attention – Mood.........................................................................15
Zelfbewustzijn..................................................................................................16
Persoonlijke morele overtuigingen………………………………………………..16
Innerlijke motivatie………………………………………………………………….16
Gevestigd belang…………………………………………………………………...16
2. c) Situationele variabelen……………………………………………………….18
Groepsdruk………………………………………………………………………….18
Groepsnormen en –waarden……………………………………………………...19
Tijd(sdruk)…………………………………………………………………………...19
III
Deel 2: Eigen empirisch onderzoek……..……………………………………………..21
1. Inleiding.…………………………………………………………………………………..21
2. Methode…………………………………………………………………………………..22
2. a) Respondenten………………………………………………………………...22
2. b) Manipulaties en metingen……………………………………………………23
2. c) Procedure……………………………………………………………………...25
3. Resultaten en interpretatie.……………………………………………………………..27
4. Besluit.......………………….…………………………………………………………….33
Algemeen Besluit………………………………………………………………………….34
Lijst van geraadpleegde werken
Bijlagen
Bijlage 1: Self-monitoring scale van Snyder
Bijlage 2: Variabelen die de relatie tussen attitudes en gedrag beïnvloeden
Bijlage 3: Teksten gebruikt voor de Prétests
Bijlage 4: Uiteindelijke Vragenlijst
Bijlage 5: SPSS-tabellen
Bijlage 5.1. SPSS-Tabellen: Prétests
Bijlage 5.2. SPSS-Tabellen: Kent u Fairtrade & Wat betekent Fairtrade
Bijlage 5.3. SPSS-Tabellen: Gemiddelde Attitude
Bijlage 5.4. SPSS-Tabellen: Antwoorden bij Tekst
Bijlage 5.5. SPSS-Tabellen: Moodmanipulatiecheck
Bijlage 5.6. SPSS-Tabellen: Antwoorden Opdracht
Bijlage 5.7. SPSS-Tabellen: Gemiddeld Gedrag
Bijlage 5.8. SPSS-Tabellen: Product Chocolade
Bijlage 5.9. SPSS-Tabellen: Product Rijst
Bijlage 5.10. SPSS-Tabellen: Product Koffie
Bijlage 5.11. SPSS-Tabellen: Product Snoep
Bijlage 5.12. SPSS-Tabellen: Product Suiker
IV
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
Abc = Attitude-behavior consistency (=Attitude-gedragsconsistentie)
MAO-factoren = Motivation, Ability & Opportunity
TRA = Theory of Reasoned Action (Fishbein & Ajzen, 1975)
TPB = Theory of Planned Behaviour (Fishbein & Ajzen, 1985)
V
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Modererende variabelen in de relatie tussen attitudes en gedrag……………8
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo, 1986)...............................4
Figuur 2: Theory of Planned Behaviour (Ajzen & Fishbein, 1985)...............................5
Figuur 3: Attitude-Behavior Process Model (Fazio, 1989)............................................7
1
INLEIDING
De relatie tussen attitudes en gedrag is reeds lang een veelbesproken discussieonderwerp
waarnaar talrijk onderzoek werd verricht. Een attitude kan men omschrijven als de houding
van een persoon tegenover een object of een beslissing. Vroegere bevindingen leren ons dat
er geen relatie is tussen iemands attitude en gedrag (Lapiere, 1934; Corey, 1937; Wicker,
1969). Sinds enkele decennia echter worden steeds meer onderzoeken uitgevoerd die
andere resultaten aan het licht brengen. Recentelijk stelt men zich niet meer zozeer de vraag
of attitudes gedrag voorspellen maar wel wanneer en in welke mate. Deze masterproef
bestaat uit twee grote delen. Het eerste deel omvat een uitgebreide literatuurstudie, het
tweede deel beschrijft mijn eigen empirisch onderzoek. De literatuurstudie is nog eens
onderverdeeld in twee grote delen.
Het eerste deel van mijn literatuurstudie heeft betrekking op de vele theorieën betreffende de
relatie tussen attitudes en gedrag die in de loop der jaren werden ontwikkeld. De
belangrijkste zijn die van Martin Fishbein en Icek Ajzen: de Theory of Reasoned Action
(1975) en de daaruit volgende Theory of Planned Behaviour (1985). Deze theorieën
bespreken de invloed van fundamentele factoren op de gedragsintentie en uiteindelijk het
gedrag. Een ander belangrijk model is het Attitude-Behavior Process Model ontwikkeld door
Russell Fazio (1989). Dat model beschrijft hoe een persoon een actie of beslissing ziet en
hierbij is de attitude sterk gerelateerd aan het verleden en eerdere ervaringen. Beide
theorieën worden uitvoerig beschreven in dit eerste deel van mijn literatuurstudie.
Daarnaast is er het tweede deel van de literatuurstudie. Hierin komen de variabelen aan bod
die de consistentie tussen attitudes en gedrag kunnen beïnvloeden. Uit algemeen
onderzoek, bijvoorbeeld door Kraus (1995), kunnen we concluderen dat drie soorten
variabelen een invloed uitoefenen. Ten eerste zijn er de attitudinale variabelen. Deze hebben
te maken met eigenschappen van de attitude of attitudevorming zelf. Voorbeelden zijn: het
vertrouwen in attitudes, of ze al dan niet gebaseerd zijn op vorige ervaringen, etc. Ten
tweede zijn er de persoonlijke variabelen. Deze betreffen eigenschappen of kenmerken van
de persoon die de attitude vormt en het gedrag uitvoert. Voorbeelden hiervan zijn:
zelfbewustzijn, persoonlijke morele waarden, etc. Als laatste soort zijn er de situationele
variabelen. Toepasselijk hierbij is het fenomeen groepsdruk. Ook algemene normen en
waarden mogen bij de situationele variabelen niet vergeten worden.
2
Het tweede grote deel van mijn masterproef omvat mijn eigen empirisch onderzoek. Na mijn
uitgebreide literatuurstudie voltooid te hebben besloot ik immers zelf de consistentie tussen
attitudes en gedrag na te gaan. Ik werkte een experiment uit waarin ik 180 proefpersonen
vroeg hun houding en gedrag uit te drukken met betrekking tot een bepaalde soort
producten, namelijk Fairtrade-producten. Hierbij trachtte ik de invloed van twee variabelen op
de attitude-gedragsconsistentie na te gaan en te analyseren. Enerzijds werd de
gemoedstoestand van de respondent gemanipuleerd en anderzijds werd de toegankelijkheid
van de attitude veranderd. De gevolgde werkwijze en de concrete onderzoeksresultaten
worden uitvoerig beschreven in dit deel van mijn masterproef.
3
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
1.Theoretische onderbouw van de relatie tussen attitudes en gedrag
Zoals in de inleiding vermeld zijn twee modellen van groot belang voor het onderzoek naar
de relatie tussen attitudes en gedrag: de theorie van Fishbein en Ajzen (1975) en die van
Fazio (1989). Deze theorieën gebruiken verschillende invalshoeken en worden hierna verder
uitgewerkt. Eerst volgt echter nog een korte, nuttige uitleg over wat een attitude is en hoe
deze gevormd en veranderd wordt. Belangrijk hierbij is het basismodel van Fishbein (1975),
dat op zijn beurt de basis vormt voor de Theory of Reasoned Action (1975). Deze theorie is
van uitermate groot belang voor het onderzoek omtrent de relatie tussen attitudes en gedrag.
1. a) Attitudevorming en attitudeverandering
Een attitude is iemands houding tegenover een object. Deze houding bestaat uit drie
componenten. Vooreerst is er de cognitieve component die de kennis van, overtuigingen
over, of evaluaties van een object betreft. Daarnaast is er de affectieve component die de
gevoelens over het object omvat. Tot slot is er de conatieve of gedragscomponent. Deze
omvat de gedragsintenties met betrekking tot het object en is in dit werkstuk uiteraard heel
belangrijk. Een attitude kan gevormd worden op basis van één van deze drie componenten.
Communicatiemodellen met betrekking tot attitudevorming of –verandering kunnen
geklasseerd worden volgens 2 dimensies: enerzijds volgens cognitieve, affectieve of
conatieve attitudeformatie en anderzijds volgens 3 MAO-factoren: ‘motivation’, ‘ability’ en
‘opportunity’. ‘Motivation’ betekent hoe graag iemand zijn gedrag wil uitvoeren, bepaald door
de behoeften en doelstellingen van die persoon. ‘Ability’ is de mogelijkheid om gedrag uit te
voeren. Dit kan bepaald worden door (beperkte) kennis, financiële mogelijkheden,… De
derde factor is ‘Opportunity’. Dit refereert naar het feit of de situatie een persoon al dan niet
toelaat het gedrag uit te voeren; door een stockout in de winkel bijvoorbeeld kan iemand een
product niet meer kopen… Effecten van deze MAO-factoren op attitudevorming worden
verduidelijkt in het Elaboration Likelihood Model (1986), ontwikkeld door Petty en Cacioppo.
Dit model beschrijft hoe een attitude gevormd of veranderd wordt onder invloed van MAO-
factoren, aantrekkelijkheid,… Indien zowel ‘motivation’, ‘ability’ en ‘opportunity’ hoog zijn, kan
de persoon overgaan tot centraleroute verwerking. Dit betekent dat de persoon gemotiveerd
is om alle informatie betreffende de beslissing te verwerken en te evalueren. Op basis van
neutrale, pro-, of contra-argumenten volgend uit deze informatie wordt dan een langdurig
positieve, negatieve of helemaal geen attitudeverandering gerealiseerd; de informatie zal dus
4
langer de attitude beïnvloeden. Attitudes gevormd via de centrale route zijn goede
voorspellers van toekomstig gedrag. Wanneer één van de MAO-factoren echter laag is
spreekt men van perifere verwerking. Hierbij baseert men de attitude niet zozeer op volledige
informatie maar eerder op andere factoren zoals aantrekkelijkheid, achtergrondmuziek,
aantal pro-argumenten,… Attitudevorming op basis van perifere verwerking heeft slechts
zelden grote voorspellende waarde voor toekomstig gedrag.
FIGUUR 1: Elaboration Likelihood Model (Petty en Cacioppo, 1986)(a)
1. b) Expectancy-Value model of Fishbein-model
In 1975 ontwikkelde Martin Fishbein het Expectancy-Value model of Fishbein-model. Het is
een model waarbij wordt aangenomen dat attitudes gebaseerd worden op cognitieve
elementen. Men noemt het een multi-attribuut model omdat de attitude ten opzichte van een
object bepaald wordt door de attributen die het object bezit of zou moeten bezitten. Het
model omvat het principe dat een attitude ten opzichte van een object gevormd wordt door
drie elementen:
- de relevante attributen die een object zou moeten bezitten;
- de geachte belangrijkheid van die attributen;
- en het feit of het object de attributen al dan niet bezit.
(a) Cacioppo, J. T., Petty, R. E., Kao, C., & Rodriguez, R. (1986). Central and peripheral routes to persuasion: an
individual difference perspective. Journal of personality and social psychology, 51, 1032-1043.
5
In formulevorm geeft dit: Ao = ∑ boi x ei waarbij de attitude (Ao) bepaald wordt door de
overtuiging dat het object een attribuut bezit (boi) en de evaluatie van het attribuut (ei).
Belangrijk is dat Martin Fishbein op basis van dit model stelt dat enkel de attitude ten
opzichte van het object het gedrag met betrekking tot dat object bepaalt.
1. c) Theory of Reasoned Action & Theory of Planned Behaviour
De Theory of Reasoned Action (TRA, 1975) ontwikkeld door Martin Fishbein en Icek Ajzen is
een uitbreiding van het Expectancy-Value model. De theorie stelt dat de gedragsintentie niet
alleen bepaald wordt door de attitude maar ook door een subjectieve norm. Later zorgden
Fishbein en Ajzen voor een verdere uitbreiding van de TRA, namelijk de Theory of Planned
Behaviour (TPB, 1985). Hierin komt een derde gedragsbeïnvloedende factor aan bod: de
waargenomen controle over het gedrag (perceived behavioural control).
FIGUUR 2: Theory of Planned Behaviour (Fishbein & Ajzen, 1985)(b)
• Attitude
Een eerste factor die de gedragsintentie en het gedrag volgens dit model beïnvloedt is de
attitude zelf. De factor attitude wordt enerzijds bepaald door iemands geloof in het feit of een
object bepaalde attributen bezit. Anderzijds wordt het bepaald door de evaluatie van die
attributen, want het kan gebeuren dat een object een eigenschap beter niet bezit. De factor
(b) Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: a meta-analytic review.
British journal of social psychology, 40, 471-499.
6
attitude werd reeds beschreven in het Expectancy-Value model ontwikkeld door Fishbein in
1975 (infra, p.4). Om iemands attitude ten opzichte van een object te meten wordt vaak
gebruik gemaakt van Likert-schalen.
• Subjectieve norm
Als tweede gedragsbeïnvloedende factor vonden Fishbein en Ajzen de subjectieve norm.
Deze factor kan men beschouwen als de sociale druk waaraan een persoon al dan niet
onderhevig is bij het vormen van zijn attitude en het stellen van zijn gedrag. Ook deze factor
wordt gevormd door twee elementen: de mening van significante anderen en de sociale
gevoeligheid. De mening van significante anderen houdt in dat men al of niet rekening houdt
met de mening van personen uit de referentiegroep en met wat zij sociaal aanvaardbaar
achten. De sociale gevoeligheid is de nood die een persoon ondervindt om effectief te
voldoen aan die meningen en normen van zijn referentiegroep. Ook de subjectieve norm
heeft een formulevorm: SN = ∑ ssi x ooi waarbij de subjectieve norm (SN) dus bepaald
wordt door de sociale gevoeligheid (ssi) en de mening van significant anderen (ooi). Verdere
uitleg betreffende deze factor komt aan bod in het stuk over groepsdruk als situationele
variabele en in paragrafen over variabelen die gelinkt moeten worden met de subjectieve
norm.
• Waargenomen controle over het gedrag
De derde component is de waargenomen controle over het gedrag en is de component die
werd toegevoegd aan de TRA om de TPB te bekomen. Fishbein en Ajzen voerden deze
factor in om gedrag te beoordelen waarover men geen volledig vrijwillige controle
(incomplete volitional control) heeft. Deze component noemde men ‘Perceived Behavioural
Control’ (PBC), wat een maatstaf is voor de hoeveelheid controle een persoon denkt te
hebben over zijn gedrag. Het beïnvloedt net als de attitude en de subjectieve norm de
gedragsintentie maar kan ook rechtstreeks het gedrag zelf beïnvloeden. Ook de
waargenomen controle over het gedrag kan in formulevorm gegoten worden: PBC = ∑ cbi x
ppi waarbij de waargenomen controle over het gedrag (PBC) functie is van het geloof in
controle (cbi) en de waargenomen kracht van die controle (ppi). In principe is de
waargenomen controle over het gedrag een component die de factoren ability en opportunity
omvat: de mogelijkheid om iets te kopen, geld, tijd, etc.
Martin Fishbein en Icek Ajzen vonden nog andere variabelen die de relatie tussen attitudes
en gedrag kunnen modereren. Enkele voorbeelden zijn: zelfbewustzijn, morele normen en
waarden, eerder gedrag of vroegere ervaringen, attitudinale ambivalentie… Deze worden
7
uitvoerig behandeld in het deel ‘de modererende variabelen in de relatie tussen attitudes en
gedrag’ (supra, p.8). Recent onderzoek door Godin & Blue (1993; 1995; 1997) leidde echter
tot de conclusie dat vooral attitude, en in mindere mate de subjectieve norm en
waargenomen controle, het gedrag bepaalt.
1. d) Attitude-Behavior Process Model
Het Attitude-Behavior Process Model werd ontwikkeld door Russel Fazio (1989). Volgens
Fazio wordt de attitude van een persoon ten opzichte van een object of beslissing bepaald
door vroegere ervaringen en worden veel beslissingen als routine beschouwd. De attitude
accessibility of toegankelijkheid, dit is het gemak waarmee een attitude uit het geheugen kan
gerecupereerd worden, speelt hierin volgens Fazio een bepalende rol. Een voorbeeld kan
het model van Fazio verduidelijken: bij de aankoop van een auto zal de koper rekening
houden met de evaluatie van zijn vroegere auto; is die negatief dan zal die persoon
hoogstwaarschijnlijk veranderen van automerk. Hierbij wordt de consistentie tussen attitudes
en gedrag dus bepaald door de mate waarin de attitude gevormd wordt uit het geheugen.
Uiteraard beïnvloedt de mate waarin iemand wil nadenken over vroeger deze factor, net als
het gemak waarmee de herinneringen kunnen gerecupereerd worden. ‘Perception’ betekent
in Fazio’s model de positieve of negatieve gevoelens die een persoon ervaart bij het object.
Die perceptie zal echter enkel het gedrag bepalen als de attitude eenvoudig kan
aangesproken worden.
FIGUUR 3: Attitude-Behavior Process Model (Fazio, 1989)(c)
(c) Fazio, R. H., Powell, M. C., & Herr, P. M. (1983). Toward a process model of the attitude-behavior relation –
accessing ones attitude upon mere observation of the attitude object. Journal of personality and social
psychology, 44, 723-735. URL (figuur): <www.wou.edu/las/socsi/psych/foster/psy334/b&b4/sld014.htm>
8
2. Modererende variabelen in de relatie tussen attitudes en gedrag
Talrijke variabelen hebben een invloed op de consistentie tussen attitudes en gedrag. Deze
kunnen van verschillende aard zijn. Er zijn attitudinale variabelen, deze zijn rechtstreeks
gerelateerd aan de attitude zelf. Ook iemands persoonlijkheid bepaalt of men consequent
handelt, dit zijn de persoonlijke variabelen. Verder spelen ook de situationele variabelen een
rol. Voorbeelden hiervan zijn tijds- of groepsdruk. Elke soort wordt in dit deel van de
masterproef uitvoerig besproken. Hieronder vindt u een overzicht van de verschillende
beïnvloedende variabelen.
Tabel 1: Modererende variabelen in de relatie tussen attitudes en gedrag
ATTITUDINALE VARIABELEN
Attitudesterkte en -stabiliteit Attitudebelangrijkheid Attitude-extremiteit Attitudezekerheid Attitudetoegankelijkheid Interesse en kennis Directe, vroegere ervaringen Tijdsinterval tussen het vormen van de attitude en het gedrag Ambivalente vs univalente attitudes Relevantie van de attitude voor het gedrag
PERSOONLIJKE VARIABELEN
Gedragsvariabiliteit Self-monitoring ability Self-efficacy Self-focused attention – Mood Zelfbewustzijn Persoonlijke morele overtuigingen Innerlijke motivatie Gevestigd belang
SITUATIONELE VARIABELEN
Groepsdruk Groepsnormen en -waarden Tijd(sdruk)
9
2. a) Attitudinale variabelen
Er zijn veel attitudinale variabelen die de consistentie tussen attitudes en gedrag
beïnvloeden. Deze variabelen zijn gerelateerd aan de eigenschappen van attitudes.
Voorbeelden zijn: sterkte, extremiteit, stabiliteit, tweeledigheid,…
Attitudesterkte en -stabiliteit
De sterkte van een attitude is een uitermate belangrijke factor in de relatie tussen attitudes
en gedrag. De sterkte is niet hetzelfde als de stabiliteit van een attitude maar beide
concepten zijn wel gerelateerd. Krosnick (1993) verrichtte, samen met Petty, onderzoek naar
de invloed van de sterkte van een attitude op de attitude-gedragsconsistentie. In hun
werkstuk betreffende Attitude Strength (1993) stellen Krosnick en Petty immers dat een
sterke attitude vier eigenschappen heeft: een sterke attitude is persistent overheen de tijd, is
resistent tegen verandering, heeft een sterke impact op informatieverwerking en heeft een
sterke impact op gedrag. Vele studies volgden en men kwam tot de conclusie dat talrijke
dimensies deze eigenschappen reflecteren en bepalen of een attitude sterk of zwak is. Elk
van deze dimensies heeft zijn invloed op de consistentie tussen attitudes en gedrag; ze
worden in de volgende paragrafen besproken.
Wat is nu het effect van een sterke attitude?
Sterke en stabiele attitudes zijn meer voorspellend voor toekomstig gedrag dan zwakke,
instabiele attitudes (Schwartz, 1978). Volgens Schwartz is een attitude die gevormd werd op
een bepaald ogenblik namelijk niet voorspellend voor toekomstig gedrag indien die attitude
niet sterk genoeg is om dat tijdsinterval te overleven. Volgend voorbeeld zal dit
verduidelijken: iemand heeft een positieve attitude ten opzichte van een bepaald automerk
en beslist die auto later te kopen; op dat moment gekomen kan de attitude van die persoon
ten opzichte van dat automerk door omstandigheden (betere wagens op de markt,
ongevallen,…) totaal veranderd zijn en beslist de persoon dat merk toch niet te kopen. Er is
dus sprake van een attitudeverandering; de attitude was niet sterk genoeg.
Attitudebelangrijkheid
Krosnick (1993) onderzocht het effect van de mate van belangrijkheid van een attitude voor
het gedrag. Dit vraagt enige verduidelijking. Indien de attitude belangrijk wordt geacht zal de
persoon steeds meer informatie verzamelen over het onderwerp of object. Hierdoor wordt de
overtuiging dat de attitude correct is groter en wordt de attitude zelf sterker en stabieler. Dit
brengt positieve gevolgen met zich mee voor de attitude-gedragsconsistentie. Het feit of de
attitude dus belangrijk is, is een niet te verwaarlozen factor in de relatie tussen die attitude en
het gedrag.
10
Attitude-extremiteit
Ook de extremiteit van de attitude is een belangrijke dimensie. Onderzoek (Krosnick, 1993)
leert ons dat hoe extremer de houding van iemand ten opzichte van een bepaald onderwerp
is, hoe zekerder die persoon is van zijn attitude en hoe sterker en stabieler de attitude wordt.
Deze dimensie moet gelinkt worden aan de volgende paragraaf betreffende
attitudezekerheid: immers, hoe extremer de attitude, hoe zekerder. Volgens Krosnick is de
extremiteit van de attitude positief gecorreleerd met attitudesterkte en attitude-
gedragsconsistentie. Bijvoorbeeld, wie een extreem standpunt inneemt (vb. voorstander van
invoering van doodstraf), zal sterk van deze attitude overtuigd blijven.
Attitudezekerheid
Hoe zekerder een persoon is van zijn gevormde attitude ten opzichte van een object of een
beslissing, hoe consistenter de persoon zal handelen met deze attitude. Een belangrijk
begrip bij attitude zekerheid is het vertrouwen in de attitude. Krosnick (1993) benoemt dit
vertrouwen als de mate waarin iemand ervan overtuigd is dat zijn houding ten opzichte van
een onderwerp correct is. Dit vertrouwen leidt tot meer attitude-gedragsconsistentie. Iemand
die bijvoorbeeld radicaal tegen abortus is omdat die vindt dat dit moord is (zekere attitude),
zal nooit instemmen met een abortusprocedure (gedrag). In dit voorbeeld kan men
attitudezekerheid linken met attitude-extremiteit.
Attitudetoegankelijkheid
Attitudetoegankelijkheid of attitude accessibility betreft het gemak waarmee de attitude te
recupereren is uit het geheugen. Fazio en Williams (1989) verrichtten onderzoek naar deze
bepalende factor en kwamen tot volgende conclusies: hoe eenvoudiger de attitude te
recupereren is, hoe meer voorspellende waarde de attitude heeft voor het toekomstig gedrag
en hoe meer attitude-gedragsconsistentie. Indien de attitude echter moeilijk terug te vinden is
zullen andere factoren een rol spelen in de beslissing. Deze mogelijke factoren zijn: vrienden
die je helpen bij de beslissing (groepsdruk,…), situationele factoren (verpakking,…), etc. De
hoeveelheid denkwerk die men toekent, hoeveel de situatie al voorgekomen is en de al dan
niet directe ervaringen met de situatie hebben ook een invloed op de toegankelijkheid van de
attitude. De link tussen het concept attitudetoegankelijkheid en het Attitude-Behaviour
Process Model van Fazio (1989) is duidelijk. In dit model wordt de relatie tussen attitude en
gedrag immers sterk bepaald door vroegere ervaringen. Hoe meer vroegere, directe
ervaringen, hoe toegankelijker de attitude en hoe consistenter hiermee gehandeld zal
worden. Onderzoek door Kokkinaki en Lunt (1997) betreffende de variabele toegankelijkheid
bracht identieke resultaten aan het licht: hoe toegankelijker de attitude, hoe groter de
11
attitude-gedragsconsistentie. In mijn eigen empirisch onderzoek zal de invloed van de factor
‘accessibility’ een belangrijke rol spelen. Ik wilde immers de invloed van deze variabele op de
attitude-gedragsconsistentie nagaan. Daarom maakte ik de attitude van de respondenten ten
opzichte van een bepaalde soort producten (Fairtrade-producten) meer of minder
toegankelijk. Dit deed ik door de respondenten een opdracht te laten uitvoeren waarbij
begrippen gerelateerd aan Fairtrade gelinkt moeten worden met hun correcte omschrijving.
Dit leidt tot een verhoging van de toegankelijkheid van de attitude waardoor ik de invloed van
deze factor kon nagaan. Mijn hypothese hierbij is, net als bij Fazio en Williams (1989), dat de
personen waarbij de attitude meer toegankelijk gemaakt wordt consistenter zullen handelen
met hun attitude. Daarnaast werden interactie-effecten onderzocht met een andere
variabele, de mood of gemoedstoestand van de respondent. De onderzoeksresultaten vindt
u verder in deze masterproef terug onder het deel ‘Eigen empirisch onderzoek’.
Interesse en kennis
Interesse en kennis zijn nog twee factoren die volgens Krosnick (1993) een attitude mee
bepalen. Interesse bepaalt hoeveel aandacht iemand wil toekennen aan attitudevorming of
hoeveel informatieverwerking aan de basis ligt van de attitude. Kennis volgt hieruit en
betekent wat de persoon weet over het attitude-object. Dankzij interesse en kennis denkt de
persoon steeds meer na over de attitude en raakt hij ervan overtuigd dat deze attitude de
juiste is, wat de attitudesterkte en attitude-gedragsconsistentie ten goede komt. Wanneer
iemand een auto wil kopen zal deze persoon voldoende informatie verzamelen met
betrekking tot de autohandelaar en het automerk (garantievoorwaarden, leveringstermijnen,
karakteristieken,…). Door deze informatieverwerking vormt de persoon in kwestie een sterke
attitude ten opzichte van het automerk. Ingeval van een positieve attitude kan dit uiteindelijk
tot de aankoop van die auto leiden en dus tot hoge attitude-gedragsconsistentie. Deze
dimensie kan men linken met toegankelijkheid omdat hoe meer kennis iemand vergaard over
iets, hoe toegankelijker de attitude wordt. Bradburn (1965) meet interesse via zelfrapportage.
Kennis kan gemeten worden door quizvragen (Iyengar, 1990) of zelfrapportering (Kanwar,
Grund & Olson, 1990).
Directe, vroegere ervaringen
Vele studies onderzochten het effect van vroegere, directe ervaringen op de consistentie
tussen attitudes en gedrag. Onderzoek door Fazio en Zanna (1980) bracht aan het licht dat
attitudes die gebaseerd zijn op vroegere ervaringen meer voorspellend zijn voor toekomstig
gedrag dan attitudes die daar niet op gebaseerd zijn. Een voorbeeld kan dit verduidelijken:
indien de attitude ten opzichte van een automerk gebaseerd is op eerdere ervaringen zal
men zich in de toekomst, in een gelijkaardige situatie, consistenter hiermee gedragen. Indien
12
iemand eerst een Lancia als wagen had maar hier niet tevreden over was, zal deze persoon
bij de aankoop van een nieuwe wagen hiermee rekening houden. De negatieve evaluatie zal
tot de keuze voor een ander automerk leiden. Fazio en Zanna (1980) stellen dat directe
ervaringen leiden tot vertrouwen en zekerheid omtrent de attitude. Ook Regan (1977)
verrichtte samen met Fazio onderzoek naar het concept van directe ervaringen. Hun studie
met betrekking tot woningtekort leert ons dat wanneer iemand hier direct mee
geconfronteerd wordt, die persoon veel sneller een petitie hiertegen zal tekenen (gedrag).
Hoe directer de ervaring dus, hoe consistenter het gedrag met de atttitude. Een belangrijk
element bij vroegere ervaringen is de toegankelijkheid van de attitude (infra, p.10). Attitudes
die gebaseerd zijn op vroegere ervaringen zijn heel gemakkelijk op te roepen. Bijgevolg
zullen deze attitudes meer invloed hebben op het gedrag. De invloed van deze factor zal ik,
zoals eerder al vermeld, onderzoeken in mijn experiment.
Tijdsinterval tussen het vormen van de attitude en het gedrag
De tijd tussen het vormen van de attitude ten opzichte van een object of handeling en het
effectief stellen van het gedrag is een belangrijke beïnvloedende factor. Davidson (1979)
stelt in zijn onderzoek dat hoe meer tijd ertussen, hoe minder consistent het gedrag zal zijn
met de eerder gevormde attitude. Volgens Fishbein en Jaccard (1973) is dit vooral te wijten
aan het verwerken van nieuwe informatie met betrekking tot de beslissing in het tijdsinterval.
Hoe groter het tijdsinterval, hoe groter de kans dat men aan meer nieuwe informatie wordt
blootgesteld. Bijgevolg is de kans groter dat er een attitudeverandering plaatsvindt. Hieruit
resulteert een lagere attitude-gedragsconsistentie.
Ambivalente vs univalente attitudes
Volgens Armitage (2000) kunnen personen er ten opzichte van objecten 3 soorten attitudes
op na houden: ofwel staat iemand positief tegenover iets, ofwel negatief, ofwel neutraal.
Armitage en anderen wijzen er echter ook op dat het mogelijk is dat een individu zowel een
positieve als een negatieve houding heeft ten opzichte van éénzelfde object. Dit is een
situatie van attitudinale ambivalentie (tweeledigheid). Onderzoek door Bargh, Chaiken,
Govender en Pratto (1992) bracht aan het licht dat ambivalente attitudes minder sterke
attitudes zijn. Bijgevolg wordt minder consistent gehandeld met deze attitudes. Indien de
attitudes ten opzichte van iets dus éénduidig (univalent) zijn zal men zich consistenter
hiermee gedragen. De onderzoeksresultaten van Armitage zijn als volgt: ambivalente
individuen houden er minder extreme attitudes op na; minder ambivalente attitudes zijn
stabieler en kunnen beter gedragsintenties voorspellen. Ook Jonas (1997) verrichtte
onderzoek omtrent het concept ambivalentie en kwam tot gelijkaardige conclusies. Kaplan
13
(1972) ontwikkelde zelfs een methode om de graad van attitudinale ambivalentie te meten.
Hierbij gebruikt hij 2 schalen: de eerste gaat van helemaal niet positief tot zeer positief, de
tweede van helemaal niet negatief tot zeer negatief. Hiertussen berekende hij correlaties.
Bovendien bekwam hij een formule om attitudinale ambivalentie te meten: Ambivalentie =
Ap + │An│- │Ap + An│, waarbij Ap en An de positieve en negatieve attitude voorstellen.
Ook Conner (2002) vond in zijn onderzoek dat twee tegenstrijdige evaluaties van een object
tot inconsistentie tussen attitudes en gedrag leiden. Ander onderzoek door Conner (2003)
leert ons dat attitudinale ambivalentie oorspronkelijk gezien wordt als onderdeel van
attitudesterkte. Hoe minder ambivalentie, hoe sterker de attitude. Ook met andere aspecten
van attitudesterkte heeft het relaties: hoe meer ambivalentie, hoe lager de toegankelijkheid,
hoe minder extreem de attitude, hoe minder attitudezekerheid.
Relevantie van de attitude voor het gedrag
Indien iemand een attitude vormt die volkomen irrelevant is voor het gedrag zal deze het
gedrag weinig beïnvloeden en zal weinig sprake zijn van attitude-gedragsconsistentie. Ook
moet het niveau van de attitude corresponderen met dat van het gedrag. Specifieke attitudes
moeten volgens Kraus (1990) vergeleken worden met specifiek gedrag, algemene attitudes
met algemeen gedrag. Ajzen en Fishbein (1977) gebruiken hiervoor als voorbeeld het
kerkbezoek. Een zeer algemene attitude, het geloof, werd in een onderzoek gebruikt om een
specifieke actie, kerkbezoek, te voorspellen. Dit is zeer onbetrouwbaar. Daarom stellen
Fishbein en Ajzen dat attitudes en gedrag bestaan uit 4 elementen: actie, doel, context en
tijd. Indien attitudes en gedrag corresponderen op gebied van minimum drie van deze vier
elementen is er sprake van attitude-gedragsconsistentie. Indien slechts op twee of minder
gebieden correspondentie is, is er geen relatie tussen attitudes en gedrag (Fishbein & Ajzen,
1980).
14
2. b) Persoonlijke variabelen
Ook variabelen die los staan van de attitude kunnen een rol spelen in de consistentie tussen
attitudes en gedrag. Deze variabelen kunnen betrekking hebben op de persoon die de
attitude vormt. Voorbeelden zijn: gedragsvariabiliteit, self-efficacy, motivatie, etc.
Gedragsvariabiliteit
Volgens Zanna (1980) speelt de mate van gedragsvariabiliteit of ‘behavioural variability’ van
een persoon een rol in de attitude-gedragsconsistentie. Gedragsvariabiliteit is de mate
waarin een persoon met een bepaalde attitude zich naargelang de situatie anders gedraagt.
Personen met een hoge gedragsvariabiliteit gedragen zich anders in elke situatie. Minder
consistentie tussen attitudes en gedrag is daarvan het gevolg.
Self-monitoring ability
Het concept van gedragsvariabiliteit wordt gereflecteerd in de ‘self-monitoring ability’. Self-
monitoring ability betekent de capaciteit van een persoon om zijn gedrag aan te passen van
de ene situatie tot de andere. Uit onderzoek door Snyder en Tanke (1974, 1979) blijkt dat de
graad van self-monitoring van een persoon een rol speelt bij de attitude-gedragsconsistentie.
Personen met een hoge self-monitoring ability passen hun gedrag aan aan de situatie. Dit
doen ze om telkens goed te staan bij anderen en zich correct/conform te presenteren in elke
sociale situatie. Anderzijds zijn er personen met een lage self-monitoring ability. Deze
vertonen consistent gedrag overheen alle situaties en zijn niet begaan met hoe anderen
oordelen over hun gedrag. Ze ‘fitten’ hun gedrag niet steeds met wat sociaal wenselijk
geacht wordt. Consistentie tussen attitude en gedrag is bijgevolg hoger bij personen met een
lage self-monitoring ability dan bij personen met een hoge. Snyder ontwikkelde een 25-item
Self-monitoring scale (zie bijlage 1) die meet hoe begaan personen zijn met wat anderen
denken bij het uitvoeren van een bepaald gedrag. Ook Zanna en Fazio (1980) verrichtten
onderzoekswerk op dit terrein. Zij legden eveneens de link tussen gedragsvariabiliteit en self-
monitoring en kwamen tot gelijkaardige conclusies.
Self-efficacy
Het begrip ‘self-efficacy’ is ook van toepassing als persoonlijke variabele in de relatie tussen
attitudes en gedrag. Self-efficacy is de mate waarin iemand over de capaciteiten en
vaardigheden beschikt, en hierop vertrouwt, om zelf zijn gedrag te stellen conform met zijn
attitude. Dit is een mogelijke modererende factor in de attitude-gedragsrelatie (Sheeran,
2006). Deze factor kan gelinkt worden met het derde element uit de Theory of Planned
Behaviour, namelijk de waargenomen controle over het gedrag. Hoe hoger de graad van
15
self-efficacy van een persoon, hoe meer controle hij zelf heeft over zijn gedrag en hoe
consistenter zijn gedrag zal zijn met zijn attitude. Bij self-efficacy gaat het dus over de mate
waarin iemand onafhankelijk van anderen zijn beslissingen neemt. Hoe onafhankelijker, hoe
meer attitude-gedragsconsistentie (Magee, 2002).
Self-focused attention – Mood
‘Self-focused attention’ betekent dat men veel focust op wat men zelf denkt, voelt en dat men
de eigen gedachtegang volgt (Fenigstein, Scheier & Buss, 1975). Bij het stellen van het
gedrag houdt de persoon dus vooral rekening met eigen gedachten en gevoelens en laat hij
zich minder beïnvloeden door omgevingsfactoren (Carver & Scheier, 1981). Deze factor
werd bestudeerd door Kraus (1990) en brengt opnieuw de link naar boven met sociale
gevoeligheid, self-monitoring en zelfbewustzijn. Personen met hoge self-focused attention
worden weinig beïnvloed door anderen, waardoor meer attitude-gedragsconsistentie
ontstaat. Personen met lage self-focused attention hebben een hogere graad van sociale
gevoeligheid (Fishbein & Ajzen, TRA, 1975). Veel onderzoek werd reeds verricht om de
invloed van de factor self-focused attention in kaart te brengen. Green (2003) ging in zijn
onderzoek na wat het verband is tussen self-focused attention en ‘mood’ of
gemoedstoestand van de respondent. De gemoedstoestand manipuleerde hij door de
respondenten muziekfragmenten met een positieve, neutrale en negatieve lading te laten
beluisteren. Vervolgens moesten de respondenten hun gedachten opschrijven en na analyse
hiervan slaagde Green erin de hoeveelheid self-focused attention van de respondent waar te
nemen. Hij bekwam belangrijke onderzoeksresultaten: een negatieve gemoedstoestand
verhoogt de hoeveelheid self-focused attention en een positieve gemoedstoestand verlaagt
de hoeveelheid self-focused attention.
In mijn masterproef zal ik het effect van de variabele ‘mood’ of gemoedstoestand op de
attitude-gedragsconsistentie nagaan. Deze variabele wordt verwacht een invloed te hebben
op de graad van self-focused attention (Green, 2003). Self-focused attention zal op zijn beurt
verwacht worden de attitude-gedragsconsistentie te beïnvloeden. Mijn hypothese is dat een
persoon in een negatieve gemoedstoestand consistenter met zijn attitudes zal handelen dan
iemand in een neutrale of positieve gemoedstoestand. De gemoedstoestand zal ik
manipuleren door de respondenten teksten met positieve, negatieve of neutrale lading te
laten lezen. Daarbovenop worden de interactie-effecten tussen de variabele
gemoedstoestand en de variabele toegankelijkheid van de attitude geanalyseerd. Dankzij
deze analyse zal de invloed van beide variabelen op de relatie tussen attitudes en gedrag in
kaart kunnen worden gebracht.
16
Zelfbewustzijn
Het concept ‘self-awareness’ of zelfbewustzijn moet gelinkt worden aan de vorige paragraaf
betreffende self-focused attention. Immers, wanneer iemand een grote hoeveelheid self-
focused attention bezit zal de graad van zelfbewustzijn hoog zijn (Fenigstein, Scheier &
Buss, 1975). Personen met veel zelfbewustzijn bepalen zelf hun gedrag, hierbij geleid door
hun eigen gedachten en gevoelens. Anderzijds zijn er mensen met weinig zelfbewustzijn,
deze laten zich in het stellen van hun gedrag leiden door anderen. Met andere woorden, hoe
hoger de graad van zelfbewustzijn, hoe hoger de attitude-gedragsconsistentie.
Persoonlijke morele overtuigingen
De persoonlijke morele overtuigingen van een persoon beïnvloeden uiteraard het gedrag. Dit
werd reeds door verscheidene personen onderzocht (Reckers, 1994; Bobek, 2003). De
attitude of overtuiging van iemand ten opzichte van een beslissing bepaalt sterk het gedrag
van die persoon. Iemand met een negatieve houding tegenover abortus zal zelf geen abortus
overwegen. Belangrijk hierbij is echter de mate waarin men aandacht schenkt aan de
persoonlijke morele overtuigingen en niet onderhevig is aan de maatschappelijke waarden of
maatschappelijke druk. Men kan deze factor dus linken met de factor sociale gevoeligheid uit
de Theory of Reasoned Action (infra, p.5).
Innerlijke motivatie
De motivatie van een persoon om attitudeconsistent gedrag te stellen is een belangrijke
variabele. Motivatie is één van de MAO-factoren (infra, p. 3). Wanneer iemand hoog scoort
op de drie factoren bepalen de gevormde attitudes veel beter het toekomstig gedrag. Alle
informatie wordt verzameld betreffende de beslissing en bijgevolg zal er meer consistentie
zijn tussen attitudes en gedrag. Deze bevindingen werden reeds uitgewerkt in het
Elaboration Likelihood Model (infra, p.4). In het geval waarbij men niet op alle drie de MAO-
factoren hoog scoort zal de attitude minder voorspellend zijn voor toekomstig gedrag. Een
andere stelling, door Schultz (1996), is dat ‘effort’, of inspanning, een belangrijke
modererende factor is in de relatie tussen attitudes en gedrag. Inspanning kan men
eenvoudig linken aan motivatie en kan bijgevolg een belangrijke rol spelen in de relatie
tussen attitudes en gedrag.
Gevestigd belang
‘Vested interest’ of gevestigd belang is ook een modererende variabele in de relatie tussen
attitudes en gedrag. Gevestigd belang kan men zowel klasseren onder attitudinale als onder
persoonlijke variabelen. Dit concept, uitgebreid onderzocht en geananlyseerd door Sivacek
17
(1982), heeft alles te maken met relevantie en belang. Naarmate een attitude meer relevant
is en meer belang heeft voor een persoon zal er een hogere attitude-gedragsconsistentie
zijn. Het gevestigd belang zal dus de hoeveelheid interesse en aandacht bepalen die de
persoon heeft voor de beslissing of het gedrag. Hoe meer belang en interesse, hoe sterker
de attitude het gedrag zal reguleren. Een voorbeeld kan dit verduidelijken: een beslissing
een auto te kopen in vergelijking met het kopen van een potlood. Het kopen van de auto is
een veel belangrijkere beslissing, men zal hier meer aandacht aan besteden en zich veel
consistenter gedragen met de attitude. Sivacek heeft het ook nog over een ander concept:
‘ego involvement’ of betrokkenheid. Dit staat los van het concept gevestigd belang. Fazio en
Regan (1977) voerden, zoals eerder gezegd in deze masterproef (infra, p.12), een
onderzoek uit betreffende woningtekort, waarin betrokkenheid van toepassing is. Hierin
waren vooral de studenten die direct geconfronteerd werden met woningtekort bereid
stappen te ondernemen. Hoewel alle studenten dezelfde attitude hadden (contra
woningtekort) handelden vooral degenen die direct beïnvloed werden consistent met hun
attitude. De concrete resultaten van Fazio en Regan (1977) zijn: hoe hoger het gevestigd
belang, hoe hoger de consistentie tussen attitudes en gedrag.
18
2. c) Situationele variabelen
Als derde groep zijn er de situationele variabelen. Ook deze bepalen de relatie tussen
attitudes en gedrag. Voorbeelden zijn: groepsdruk, maatschappelijke waarden en normen,…
Groepsdruk
Iedereen kent het fenomeen groepsdruk of ‘peer pressure’. In het verleden zijn reeds veel
experimenten uitgevoerd met betrekking tot deze variabele. Hierbij werd aangetoond dat
mensen zich laten leiden door anderen, ook al is het gedrag totaal onlogisch. Een voorbeeld
is een experiment waarbij één persoon in een lift staat (Mijland, 2008). Drie anderen komen
erbij staan maar kijken naar de achterzijde van de lift. Het gevolg is dat na verloop van tijd de
eerste persoon zich omdraait en zich ook met het gezicht naar de achterzijde van de lift zal
richten. Alledaagse voorbeelden zijn jongeren die starten met roken omdat hun vrienden dat
doen. De impact van groepsdruk mag absoluut niet onderschat worden. Onderzoek door
Wallace, Paulson, Lord en Bond (2005) leert ons veel over de invloed van groepsdruk op de
relatie tussen attitudes en gedrag. Een situatie kan ofwel sterk, met groepsdruk, ofwel zwak,
zonder groepsdruk, zijn. Deze groepsdruk omschrijft Wallace als een situatie waarin iemand
zich bij het nemen van beslissingen, bijvoorbeeld een aankoop, laat beïnvloeden door de
mening van anderen. Zwakke situaties zijn veel meer voorspellend voor toekomstig gedrag
dan sterke situaties omdat bij deze laatste het gedrag beïnvloed wordt door situationele
factoren. De link van de factor omgeving met de TRA van Ajzen en Fishbein (1975, infra p.5)
is eenvoudig te leggen: het tweede element in deze theorie is de subjectieve norm. Dit
kunnen we omschrijven als de mate waarin een persoon onderhevig is aan de druk om zich
conform te gedragen met de peergroup. Hoe sterker de subjectieve norm, of hoe sterker de
sociale gevoeligheid, hoe sterker de situatie en bijgevolg hoe meer de persoon zich naar de
normen zal gedragen. Hierbij laat hij vaak eigen attitudes en overtuigingen varen. In situaties
waarin de subjectieve norm slechts zwak is, in essentie dus zwakke situaties, zijn de
attitudes van de persoon van grote voorspellende waarde voor toekomstig gedrag. Door de
uitbreiding van de TRA (1975) naar de TPB (1985) door Fishbein en Ajzen kwam een derde
factor aan bod, namelijk de ‘perceived behavioural control’. Dit is de mate waarin iemand
gelooft dat hij zelf zijn gedrag kan bepalen. Wallace (2005) benoemt dit met de term
‘perceived difficulty’. Ook hierbij zijn sterke en zwakke situaties relevant. Wanneer iemand
ervan overtuigd is dat hij grote controle heeft over zijn gedrag wordt dit een zwakke situatie
en zal hij meer zijn eigen ding doen. Volgens Wallace (2005) is de centrale hypothese dat
attitudes beter gedrag voorspellen wanneer er minder groepsdruk is en wanneer de
waargenomen controle over het gedrag groter is.
19
Groepsnormen en –waarden
De groepsnormen en –waarden zijn regels die gelden in de samenleving. Het is immers zo
dat bepaalde normen en waarden in de samenleving iemands gedrag reguleren. Bij de ene
persoon is dit echter meer het geval dan bij andere. Ook dit heeft te maken met de graad van
sociale gevoeligheid uit de TRA van Fishbein en Ajzen (infra, p.5) van de desbetreffende
persoon. De groepsnormen en -waarden zijn toepasbaar bij het vorige puntje omtrent
groepsdruk. Het betreft namelijk de waarden in de samenleving en hoe een persoon zich zou
moeten gedragen in een bepaalde situatie. Dit laatste noemt men de sociale wenselijkheid.
Personen die meer onderhevig zijn aan groepsnormen zullen een lagere attitude-
gedragsconsistentie vertonen. Joanne Smith (2003) heeft het in haar paper over de ‘social
identity approach’, die reeds verder was uitgewerkt door Turner en Tajfel (1979). Ze bedoelt
hiermee dat niet alle groepsnormen gelijk zijn aan de normen vermeld in de TRA (infra p.5).
Er zijn immers ook normen die ontstaan doordat iemand deel uitmaakt van een specifieke
groep (psychologische factor). De normen zijn dan verbonden aan die bepaalde positie in de
groep en om die positie niet te verliezen gedraagt de persoon er zich naar.
Ook met de paragraaf betreffende zelfbewustzijn (infra, p.16) kan de link gelegd worden. Wat
gebeurt immers indien de persoonlijke gedachten, die belangrijk zijn bij personen met een
veel zelfbewustzijn, in conflict zijn met de publieke normen? Welke weg zal dan gevolgd
worden? Wiekens en Stapel (2008) onderzochten deze kwestie uitgebreid. Uit hun
experiment blijkt dat de persoonlijke gedachten zullen overwegen wanneer de proefpersoon
meer self-aware of zelfbewust wordt gemaakt (bijvoorbeeld door ‘I-priming’: de proefpersoon
moet de woorden ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ in een tekst omcirkelen). Anderzijds, wanneer de
proefpersoon zich in het experiment bewust wordt van wat anderen van hem verwachten, zal
deze persoon eerder trachten te voldoen aan de publieke normen (Wiekens & Stapel, 2008).
Tijd(sdruk)
De tijdsdruk bij het nemen van beslissingen of het stellen van gedrag is ook een belangrijke
situationele variabele. Hoe minder tijd er is om een beslissing te maken, hoe meer de
attitude ten opzichte van de beslissing het gedrag zal beïnvloeden (Magee, 2002). Dit komt
doordat de attitude gevormd door vroegere ervaringen of externe bronnen (omgeving,
winkel, vrienden,…) het enige element is dat een invloed heeft. Er is immers te weinig tijd om
alle informatie te verwerken over de beslissing, laat staan over alle mogelijke gevolgen. Vaak
is het zo dat een beslissing waarvoor weinig tijd is geen prioriteitsbeslissing is. Hierbij zullen
vooral situationele elementen zoals promoties,… een rol spelen in de beslissing.
Beslissingen die wel prioritair zijn zoals een lening afsluiten, een huis of auto kopen, etc.
zullen zelden genomen worden onder tijdsdruk. Veel meer aandacht, interesse en tijd wordt
hieraan besteed. Enerzijds is het dus zo dat bij mensen die onder tijdsdruk staan het gedrag
20
consistenter zal zijn met de gevormde attitude. Anderzijds is het zo dat bij mensen die meer
zullen nadenken over de beslissing en er dus meer tijd aan zullen besteden het gedrag ook
consistenter zal zijn met de attitude. De meningen betreffende de variabele tijd(sdruk) blijven
verdeeld. Hierdoor wordt het moeilijk de precieze invloed van deze variabele op de relatie
tussen attitudes en gedrag in kaart te brengen.
21
DEEL 2: EIGEN EMPIRISCH ONDERZOEK
1. Inleiding
In het experiment zal voor een bepaalde soort producten, Fairtrade-producten, nagegaan
worden of personen attitudeconsistent (aankoop)gedrag vertonen. Daarbovenop zal de
invloed van bepaalde variabelen op deze consistentie tussen attitudes en gedrag
geanalyseerd worden. De variabelen die onderzocht werden zijn:
� de ‘mood’ of de gemoedstoestand van de respondent: deze kan positief, negatief of
neutraal gemanipuleerd worden.
� de ‘accessibility’ of toegankelijkheid van de attitude ten opzichte van bepaalde
producten: deze kan hoog of laag gemanipuleerd worden.
Het experiment betreft een 3 x 2 onderzoeksopzet waarbij de respondenten gevraagd wordt
via de computer een vragenlijst in te vullen. Er zijn bijgevolg 6 condities waaraan
respondenten toegewezen moeten worden. Omdat het aangewezen is dat men per conditie
circa 30 proefpersonen heeft komt dit op een totaal uit van 180 proefpersonen. Deze
populatie bestaat uit 78 mannen en 102 vrouwen, allemaal studenten, die bereid waren zich
aan het experiment te onderwerpen.
De hypothesen met betrekking tot mijn experiment zijn:
� Variabele 1: Mood
Hypothese: Een negatieve gemoedstoestand leidt tot meer attitude-
gedragsconsistentie in vergelijking met een neutrale of positieve gemoedstoestand.
� Variabele 2: Accessibility
Hypothese: Personen waarbij de attitude zeer toegankelijk is vertonen meer attitude-
gedragsconsistentie dan personen waarbij de attitude minder toegankelijk is.
Opmerking: De gegevens resulterend uit de ingevulde vragenlijsten van de respondenten
werden geanalyseerd via het computerprogramma SPSS dat voor studenten beschikbaar
gesteld wordt via Athena. Deze opmerking zal vooral van toepassing zijn onder het deel
‘Resultaten en interpretatie’ aangezien hierin het gros van de SPSS-analyses aan bod komt.
22
2. Methode
2. a) Respondenten
De populatie bestaat, zoals eerder vermeld, uit 180 proefpersonen, waarvan 78 mannen en
102 vrouwen. Alle respondenten hebben een leeftijd tussen 18 en 24 jaar en studeren nog.
Elke respondent werd gevraagd op mijn studentenkot langs te komen. Hier moest de
proefpersoon op mijn computer de vragenlijst invullen, dit duurde telkens ongeveer 10
minuten. Aangezien er 6 condities zijn, zoals u ook hieronder kunt zien in het design van het
experiment, werd de populatie van 180 proefpersonen verdeeld in 6 groepen van 30
proefpersonen. Elke groep werd dus aan een verschillende experimentele conditie
toegewezen.
Het design van het experiment is als volgt:
Accessibility \ Mood Negatief Neutraal Positief
Laag 1 2 3
Hoog 4 5 6
� Groep 1: Deze 30 proefpersonen worden in een negatieve mood gebracht en de
accessibility wordt laag gemanipuleerd.
� Groep 2: Deze 30 proefpersonen worden in een neutrale mood gebracht en de
accessibility wordt laag gemanipuleerd.
� Groep 3: Deze 30 proefpersonen worden in een positieve mood gebracht en de
accessibility wordt laag gemanipuleerd.
� Groep 4: Deze 30 proefpersonen worden in een negatieve mood gebracht en de
accessiblity wordt hoog gemanipuleerd.
� Groep 5: Deze 30 proefpersonen worden in een neutrale mood gebracht en de
accessiblity wordt hoog gemanipuleerd.
� Groep 6: Deze 30 proefpersonen worden in een positieve mood gebracht en de
accessiblity wordt hoog gemanipuleerd.
De uiteindelijke vragenlijst, in zijn zes mogelijke vormen, die voor het experiment gebruikt
werd vindt u terug in bijlage 4.
23
2. b) Manipulaties en metingen
� Meting 1: Attitude
De attitude van de respondent ten opzichte van Fairtrade werd gemeten door de
respondenten 4 attitude-items op een 7-puntenschaal te laten invullen. Deze items gaan van
Slecht naar Goed, van Onbelangrijk naar Belangrijk, van Betekent niets voor mij naar
Betekent iets voor mij en van Negatief naar Positief. Hetzelfde werd gedaan voor twee
andere concepten: Online-shopping en Biobrandstoffen. Dit werd toegepast omdat de
respondent er zo minder van bewust wordt gemaakt dat het experiment betrekking heeft op
Fairtrade-producten. De enige socio-demografische variabelen die in het experiment werden
opgenomen zijn de leeftijd en het geslacht van de respondent.
� Manipulatie 1: Mood
De variabele gemoedstoestand werd in het experiment gemanipuleerd door de respondenten
een tekst met een positieve, negatieve of neutrale lading te laten lezen. De mood
manipulatie moest echter eerst aan een prétest onderworpen worden om te kijken of de
teksten de gemoedstoestand op een goede manier konden induceren. De prétest werd
uitgevoerd door 15 proefpersonen. Elke proefpersoon moest acht tekstjes lezen (drie
positieve, drie negatieve en twee neutrale) waarna ze telkens hun gemoedstoestand
moesten aangeven. Deze antwoorden moesten gegeven worden op een 7-punt Likert-
schaal. De mogelijke antwoorden zijn: 1 = heel negatief, 2 = negatief, 3 = eerder negatief, 4
= neutraal, 5 = eerder positief, 6 = positief, 7 = heel positief. Vervolgens werden drie
verhalen geselecteerd: het meest positieve, meest negatieve en meest neutrale verhaal (zie
hieronder). Deze zullen als manipulatie gebruikt worden in het experiment. De acht teksten
vindt u terug in bijlage 3.
Resultaten Prétests:
PRÉTEST: 3 POSITIEVE VERHALEN (score liefst dicht bij 7…)
Tekst Vakantieliefde: 7, 5, 4, 7, 5, 5, 5, 5, 7, 5, 4, 7, 6, 6, 5 -> gemiddelde: 5,5333…
Tekst Brief aan ouders: 4, 6, 5, 3, 5, 2, 7, 6, 1, 5, 7, 7, 7, 5, 6 -> gemiddelde: 5
Tekst Vriend: 7, 4, 5, 6, 5, 4, 6, 5, 6, 5, 7, 7, 5, 6, 5 -> gemiddelde: 5,5333…
PRÉTEST: 3 NEGATIEVE VERHALEN (score liefst dicht bij 1…)
Tekst Beschieting: 3, 3, 3, 2, 3, 4, 1, 2, 2, 2, 1, 3, 3, 3, 2 -> gemiddelde: 2,4667…
Tekst Oorlog: 4, 2, 3, 4, 4, 3, 3, 3, 3, 2, 2, 4, 2, 3, 4 -> gemiddelde: 3,0667…
Tekst Unicef: 2, 2, 1, 1, 3, 4, 3, 2, 2, 2, 1, 3, 3, 1, 2 -> gemiddelde: 2
24
PRÉTEST: 2 NEUTRALE VERHALEN (score liefst dicht bij 4…)
Tekst Ochtendroutine: 5, 4, 4, 4, 3, 6, 3, 4, 4, 4, 5, 5, 4, 4, 4 -> gemiddelde: 4,2
Tekst School: 5, 3, 3, 5, 2, 5, 3, 3, 4, 4, 3, 6, 3, 3, 3 -> gemiddelde: 3,6667…
Hieruit blijkt met andere woorden dat de tekst over vakantieliefde als middel gebruikt moet
worden om de respondenten in een positieve gemoedstoestand te brengen. De tekst over
Unicef en de tekst over Ochtendroutine zal als negatief respectievelijk neutraal geladen tekst
gebruikt worden. Om te controleren of de drie teksten die gebruikt zullen worden in het
experiment wel degelijk de gewenste gemoedstoestand teweegbrengen voerde ik een
Anova-test uit (zie bijlage 5.1.). Deze wees uit dat de teksten effectief de beoogde
gemoedstoestand veroorzaken bij de respondent ((F(2,28)=57.900, p=0.000).
� Manipulatie 2: Accessibility
De variabele accessibility of toegankelijkheid is ofwel hoog ofwel laag. Dit zal gemanipuleerd
worden door de respondenten een korte, eenvoudige opdracht te laten uitvoeren. Het
onderwerp Fairtrade wordt in een hoge graad van toegankelijkheid gebracht door de
respondenten verschillende begrippen gerelateerd aan Fairtrade te laten linken met hun
correcte omschrijving. Deze begrippen zijn: Fairtrade, Fairtrade Max Havelaar, Oxfam en
Unicef. Bij de lage toegankelijkheid conditie wordt gevraagd enkele merklogo’s van Nike,
Lacoste, McDonald’s en Apple te linken met hun correcte omschrijving. Deze logo’s hebben
helemaal geen betrekking op het onderwerp Fairtrade en bijgevolg wordt de attitude van de
respondent ten opzichte van Fairtrade niet toegankelijk gemaakt.
� Meting 2: Gedrag
Op het einde van het experiment moet het gedrag van de respondent gemeten worden om
de attitude-gedragsconsistentie na te gaan. Dit werd gedaan aan de hand van verschillende
scenario’s die aankoopsituaties voorstellen: de respondenten moeten telkens kiezen uit vier
producten. In elk scenario is één van de vier producten een Fairtrade-product, dat hoger
geprijsd staat dan een normaal product.
Hieruit kunnen we het volgende afleiden: wie beslist het Fairtrade-product te kopen en een
positieve attitude had tegenover Fairtrade vertoont attitudeconsistent gedrag; wie niet voor
het Fairtrade-product opteert en toch een positieve attitude tegenover Fairtrade had vertoont
inconsistent gedrag.
25
2. c) Procedure
In het begin van de vragenlijst wordt gevraagd of de respondenten Fairtrade kennen en
weten wat het begrip precies inhoudt. Dit is uiteraard van vitaal belang voor het verdere
verloop van het experiment. Na analyse in SPSS (zie bijlage 5.2.) bleek dat alle
respondenten Fairtrade kennen en ook de correcte omschrijving van Fairtrade konden
aanduiden. Hieronder wordt voor de verschillende metingen en manipulaties de gevolgde
procedure beschreven, de SPSS-resultaten hiervan vindt u onder het deel ‘Resultaten’.
� Meting 1: Attitude
Vervolgens werd aan de hand van 4 attitude-items de attitude van de respondenten ten
opzichte van Fairtrade, online-shopping en biobrandstoffen gemeten (infra, p.23). Hiervoor
moest in SPSS een nieuwe variabele, GemiddeldeAttitude, aangemaakt worden. De waarde
van deze variabele is het gemiddelde van de 4 attitude-items (Slecht-Goed, Onbelangrijk-
Belangrijk, Betekent niets voor mij-Betekent iets voor mij, Negatief-Positief).
� Manipulatie 1: Mood
In het volgende deel van het experiment vindt de manipulatie van de gemoedstoestand van
de respondent plaats. De respondent krijgt dus ofwel een positief geladen, ofwel een
negatief geladen ofwel een neutraal geladen tekst te lezen (infra, p.23). Na deze tekst wordt
de respondent 2 vragen gesteld. De eerste vraag betreft een eenvoudige controlevraag die
aangeeft of de respondent wel degelijk de tekst gelezen heeft (bijvoorbeeld: ‘Hoe heten de
kinderen in het verhaal?’). De tweede vraag betreft een mood manipulatiecheck. Hierdoor is
het mogelijk om te controleren of de tekst effectief de gewenste gemoedstoestand
veroorzaakte bij de respondent. Deze mood manipulatiecheck ziet er als volgt uit: de vraag
‘Welk gevoel kreeg u bij deze tekst?’ wordt gesteld en de respondenten krijgen zeven
antwoordmogelijkheden: 1 = heel negatief, 2 = negatief, 3 = eerder negatief, 4 = neutraal, 5 =
eerder positief, 6 = positief, 7 = heel positief.
� Manipulatie 2: Accessibility
Na de manipulatie van de gemoedstoestand is de manipulatie van de toegankelijkheid van
de attitude aan de beurt. De helft van de respondenten moet een opdracht uitvoeren die de
attitude ten opzichte van Fairtrade toegankelijk maakt, de andere helft moet een opdracht
uitvoeren die de attitude ten opzichte van Fairtrade niet toegankelijk maakt. Om er zeker van
te zijn dat de respondent de opdracht – correct – uitvoerde controleerde ik de antwoorden
door een nieuwe variabele, Antwoordenopdracht, te introduceren in SPSS.
26
� Meting 2: Gedrag
Het laatste deel van het experiment betreft de meting van het gedrag van de respondent.
Aan de respondenten worden verschillende scenario’s voorgelegd. Hierin moeten ze bij de
aankoop van 5 producten (chocolade, koffie, rijst, snoep en suiker) telkens beslissen of ze
een gewoon product kopen of het Fairtrade-equivalent. De antwoordmogelijkheden zijn:
gewoon product 1, gewoon product 2, zogenaamd wit product (het goedkoopst) of Fairtrade-
product. Op deze manier kon ik het gedrag van de respondenten en de consistentie met de
attitude meten. In SPSS ging ik, om verdere analyses te kunnen uitvoeren, als volgt te werk.
Ik maakte een nieuwe variabele ‘GemiddeldGedrag’ aan. Deze variabele telt het aantal keer
op dat de respondent een Fairtrade-product kocht. Dit geeft een schaalvariabele met een
waarde van 0 tot 5 aangezien voor 5 producten een keuze gemaakt moest worden.
Door het feit dat deze tests de kern van het experiment omvatten worden ze uiteengezet en
geanalyseerd onder het volgende stuk, ‘Resultaten en interpretatie’.
27
3. Resultaten en interpretatie
� Meting 1: Attitude
De variabele GemiddeldeAttitude had voor alle 180 respondenten een positieve waarde (zie
bijlage 5.3.). Dit betekent dat elke respondent een ofwel ‘eerder positieve’, ofwel ‘positieve’
ofwel ‘heel positieve’ houding heeft ten opzichte van Fairtrade.
� Manipulatie 1: Mood
Uit analyse van de antwoorden op de eerste controlevraag (of de respondent dus effectief de
tekst las) bleek dat elke respondent erin slaagde de vraag correct te beantwoorden (zie
bijlage 5.4.). Alle respondenten zijn dus vatbaar voor de manipulatie van de
gemoedstoestand. De tweede controlevraag, in verband met de mood manipulatiecheck,
werd ook in SPSS verwerkt (zie bijlage 5.5.). Een Anova-test wees uit dat de verschillende
mood manipulaties de gewenste gemoedstoestand induceerden (F(2,177)=1891.060,
p=0.000).
� Manipulatie 2: Accessibility
Uit de analyse van de antwoorden op de vraag waarbij de respondenten logo’s moesten
linken met hun omschrijving blijkt dat alle respondenten de opdracht correct uitvoerden (zie
bijlage 5.6.). Dit was zowel het geval bij respondenten die de opdracht uitvoerden met als
doel hoge toegankelijkheid van de attitude als voor respondenten die de opdracht uitvoerden
die een lage toegankelijkheid van de attitude beoogde. Ook voor de invloed van de variabele
toegankelijkheid zijn alle respondenten dus vatbaar.
� Meting 2: Gedrag
De invloed van de variabelen ‘mood’ en ‘accessibility’ op de variabele GemiddeldGedrag
moet nu onderzocht worden. Hiervoor moet een Anova-test uitgevoerd worden. Uit de
resultaten van deze test (zie bijlage 5.7.a) blijkt dat de variabele gemoedstoestand een
significante invloed uitoefent op het (aankoop)gedrag van de respondent (F(2,174)=7.429,
p=0.001). Ook de variabele toegankelijkheid heeft een significante invloed (F(1,174)=9.687,
p=0.002). Dit zien we ook in de figuur in deze bijlage.
Dit zijn met andere woorden de concrete testresultaten: personen in een negatieve
gemoedstoestand vertonen meer attitude-gedragsconsistentie dan personen in een neutrale
of positieve gemoedstoestand; een verhoging van de toegankelijkheid van de attitude leidt
eveneens tot meer attitude-gedragsconsistentie. We kunnen dus stellen dat de
vooropgestelde hypotheses volkomen bevestigd worden. Bovendien blijkt uit de SPSS-tabel
28
dat er een marginaal significant interactie-effect is tussen de variabelen gemoedstoestand en
toegankelijkheid (F(2,174)=2.642, p=0.074). In de figuur zien we immers duidelijk dat het
effect van gemoedstoestand vooral geldt onder de hoge toegankelijkheid conditie.
Extra analyse voor het interactie-effect:
Om het effect in beide ‘accessibility’ condities nog beter te verduidelijken werd een
bijkomende analyse uitgevoerd (zie bijlage 5.7.b). Alvorens de Anova-test uit te voeren werd
de dataset gesorteerd volgens de variabele toegankelijkheid, waardoor beide groepen (hoog
en laag) kunnen vergeleken worden. De resultaten van deze Anova-test zijn als volgt:
- onder de hoge toegankelijkheid conditie: (F(2,87)=7.738, p=0.001)
- onder de lage toegankelijkheid conditie: (F(2,87)=1.118, p=0.332)
Dit is nogmaals een aanwijzing dat het effect van de variabele gemoedstoestand het sterkst
geldt onder de hoge toegankelijkheid conditie. Een mogelijke verklaring hiervoor kan de
inhoud van de opdracht zijn die gebruikt werd om de variabele toegankelijkheid hoog te
manipuleren. Deze opdracht betrof thema’s als Fairtrade en Unicef. Aangezien dit toch wel
gevoelige onderwerpen zijn kan dit een versterkend effect gehad hebben op de
gemoedstoestand van de respondent.
29
ANALYSE VAN DE APARTE GEDRAGSMETINGEN
Aangezien de vorige paragraaf enkel de analyse van de schaalvariabele ‘GemiddeldGedrag’
betrof, kunnen we nu ook de vijf producten (chocolade, rijst, koffie, snoep en suiker) waarvan
het gedrag werd gemeten apart onder de loep nemen. Telkens zal de invloed van de
variabelen ‘mood’ en ‘accessibility’ op het gedrag onderzocht worden.
Uit voorgaande analyse (infra, p.27 en 28) blijkt dat er een marginaal significant interactie-
effect is tussen de variabelen gemoedstoestand en toegankelijkheid. Hierdoor wordt het
interessant om ook bij de aparte gedragsmetingen de analyse van het interactie-effect op te
nemen.
� Product 1: Chocolade
- Mood
Voor de analyse van het gedrag van de respondenten met betrekking tot het product
‘chocolade’ werd een Chi²-test uitgevoerd (zie bijlage 5.8.a): Chi²=3.269, p=0.195. Hieruit
kunnen we afleiden dat de variabele gemoedstoestand geen significante invloed uitoefent
op het gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van chocolade.
- Accessibility
De resultaten van de Chi²-test zijn als volgt: Chi²=3.336, p=0.068 (zie bijlage 5.8.b). Dit
betekent dat de variabele toegankelijkheid een marginaal significante invloed uitoefent op
het gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van chocolade. Bij de
hoge toegankelijkheid conditie wordt hun positieve attitude meer omgezet in aankoop van
het Fairtrade-product. Dit kan men zien aan het feit dat in de hoge accessibility conditie
26,7% van de respondenten Fairtrade-chocolade koopt tegenover slechts 15,6% in de
lage accessibility conditie.
- Interactie-effect
Uit de SPSS-tabellen (zie bijlage 5.8.c) blijkt dat de toegankelijkheid van de attitude enkel
een significant effect heeft op attitude-gedragsconsistentie bij respondenten in een
negatieve gemoedstoestand: Chi²=6.648, p=0.010. Anderzijds heeft de gemoedstoestand
van de respondent enkel een significant effect op de consistentie bij respondenten in de
hoge toegankelijkheid conditie: Chi²=6.477, p=0.039.
30
� Product 2: Rijst
- Mood
Voor de analyse van het gedrag van de respondenten met betrekking tot het product
‘rijst’ werd een Chi²-test uitgevoerd (zie bijlage 5.9.a): Chi²=4.937, p=0.085. Uit deze
cijfers kunnen we afleiden dat de variabele gemoedstoestand een marginaal significante
invloed uitoefent op het gedrag van de respondenten. 51,7% van de respondenten in de
negatieve mood conditie koopt immers Fairtrade-rijst tegenover 41,7% in de neutrale en
31,7% in de positieve mood conditie.
- Accessibility
De resultaten van de Chi²-test zijn: Chi²=2.766, p=0.096 (zie bijlage 5.9.b). Dit betekent
dat de variabele toegankelijkheid een marginaal significante invloed uitoefent op het
gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van rijst. In de hoge
accessibility conditie koopt 47,8% van de respondenten Fairtrade-rijst tegenover 35,6%
in de lage accessibility conditie.
- Interactie-effect
Uit de analyse (zie bijlage 5.9.c) blijkt het volgende: de toegankelijkheid van de attitude
heeft enkel een significant effect op attitude-gedragsconsistentie bij respondenten in een
negatieve gemoedstoestand: Chi²=8.076, p=0.004. De gemoedstoestand van de
respondent heeft enkel een significant effect op de consistentie bij respondenten die zich
in de hoge accessibility conditie bevinden: Chi²=9.975, p=0.007.
� Product 3: Koffie
- Mood
Ook voor de analyse van het gedrag van de respondenten met betrekking tot het product
‘koffie’ werd een Chi²-test uitgevoerd (zie bijlage 5.10.a): Chi²=14.008, p=0.001. Uit deze
cijfers kunnen we afleiden dat de variabele gemoedstoestand een significante invloed
uitoefent op het gedrag van de respondenten. De respondenten in de negatieve mood
conditie (46,7%) kopen veel meer Fairtrade-koffie dan respondenten in de neutrale
(18,3%) of positieve (21,7%) mood conditie.
- Accessibility
Hier zijn de resultaten van de Chi²-test als volgt: Chi²=8.762, p=0.003 (zie bijlage 5.10.b).
Dit betekent dat de variabele toegankelijkheid een significante invloed uitoefent op het
gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van koffie. De
31
respondenten in de hoge accessibility conditie (38,9%) kopen veel meer Fairtrade-koffie
dan respondenten in de lage accessibility conditie (18,9%).
- Interactie-effect
Uit de SPSS-tabellen (zie bijlage 5.10.c) blijkt dat de toegankelijkheid van de attitude
enkel een significant effect op attitude-gedragsconsistentie bij respondenten die in een
neutrale gemoedstoestand waren: Chi²=5.455, p=0.020. Anderzijds is het zo dat de
gemoedstoestand van de respondent enkel een significant effect heeft op attitude-
gedragsconsistentie bij respondenten in de lage accessibility conditie: Chi²=9.718,
p=0.008. De gemoedstoestand van de respondent heeft een marginaal significant effect
op de consistentie bij respondenten in de hoge accessibility conditie: Chi²=5.984,
p=0.050.
� Product 4: Snoep
- Mood
De analyse van het gedrag van de respondenten betreffende het product ‘snoep’ bestaat
ook uit een Chi²-test (zie bijlage 5.11.a). Dit zijn de testresultaten: Chi²=13.680, p=0.001.
Dit betekent dat de variabele gemoedstoestand een significante invloed uitoefent op het
gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van snoep. Het
percentage respondenten in een negatieve mood dat Fairtrade-snoep koopt (45%) ligt
veel hoger dan het percentage in een neutrale (16,7%) of positieve (21,7%) mood.
- Accessibility
Ook hierbij werd een Chi²-test uitgevoerd (zie bijlage 5.11.b): Chi²=7.089, p=0.008. Dit
betekent dat de variabele toegankelijkheid een significante invloed uitoefent op het
gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van snoep. Immers, de
respondenten in de hoge accessibility conditie kopen veel meer Fairtrade-snoep dan de
respondenten in de lage accessibility conditie: 36,7% tegenover 18,9%.
- Interactie-effect
Uit de analyse (zie bijlage 5.11.c) blijkt het volgende: de toegankelijkheid van de attitude
heeft enkel een significant effect op attitude-gedragsconsistentie bij respondenten in een
negatieve gemoedstoestand: Chi²=5.455, p=0.020. De gemoedstoestand van de
respondent heeft enkel een significant effect op de consistentie bij respondenten in de
hoge accessibility conditie: Chi²=10.622, p=0.005.
32
� Product 5: Suiker
- Mood
Voor de analyse van het gedrag van de respondenten met betrekking tot het product
‘suiker’ werd een Chi²-test uitgevoerd (zie bijlage 5.12.a). De resultaten zijn als volgt:
Chi²=5.406, p=0.067. Uit deze cijfers kunnen we afleiden dat de variabele
gemoedstoestand een marginaal significante invloed uitoefent op het gedrag van de
respondent bij het aankopen van suiker. Het percentage respondenten in een negatieve
mood dat Fairtrade-suiker koopt (43,3%) ligt veel hoger dan het percentage
respondenten in een neutrale (23,3%) of positieve (35%) mood.
- Accessibility
De resultaten van de Chi²-test hierbij zijn als volgt: Chi²=2.009; p=0.156 (zie bijlage
5.12.b). Dit betekent dat de variabele toegankelijkheid geen significante invloed uitoefent
op het gedrag van de respondenten wanneer het gaat om de aankoop van suiker.
- Interactie-effect
Uit de SPSS-tabellen (zie bijlage 5.12.c) blijkt dat de toegankelijkheid van de attitude
enkel een significant effect heeft op attitude-gedragsconsistentie bij respondenten die
zich in een negatieve gemoedstoestand bevinden: Chi²=4.344, p=0.037. De
gemoedstoestand van de respondent heeft enkel een significant effect op de consistentie
bij respondenten in de hoge accessibility conditie: Chi²=6.265, p=0.044.
CONCLUSIE BIJ DE APARTE GEDRAGSMETINGEN
Bij de aparte gedragsmetingen worden de vooropgestelde hypothesen grotendeels
bevestigd. Wat betreft de variabele gemoedstoestand stellen we vast dat er slechts bij één
van de vijf producten, koffie, geen significante invloed is van deze variabele op het gedrag
van de respondenten. Ook bij de variabele toegankelijkheid is het zo dat slechts bij één van
de vijf producten, suiker, deze variabele geen significante invloed uitoefent op het gedrag
van de respondenten. Betreffende de interactie-effecten konden we het volgende
constateren. Bij vier van de vijf producten, niet bij koffie, is éénzelfde patroon waar te nemen:
de toegankelijkheid heeft enkel een significant effect op attitude-gedragsconsistentie bij
respondenten in een negatieve gemoedstoestand. De gemoedstoestand heeft enkel een
significant effect op de consistentie bij respondenten in de hoge toegankelijkheid conditie.
33
4. Besluit
Als besluit kunnen we stellen dat de resultaten van het experiment de vooropgestelde
hypothesen bevestigen. Een negatieve gemoedstoestand heeft inderdaad tot gevolg dat er
meer consistentie is tussen iemands attitudes en iemands gedrag. Ook de hypothese dat
een grotere toegankelijkheid van de attitude tot meer attitude-gedragsconsistentie leidt wordt
bekrachtigd. Tussen de variabelen gemoedstoestand en toegankelijkheid bestaat er een
marginaal significant interactie-effect; de invloed van de variabele gemoedstoestand blijkt
immers vooral te gelden onder de hoge accessibility conditie. Deze bevindingen gelden ook
grotendeels voor de aparte gedragsmetingen (telkens voor vier van de vijf producten).
Aan het experiment zijn echter enkele beperkingen verbonden. Ten eerste is er het feit dat
de onderzochte populatie niet uit evenveel mannen als vrouwen bestaat; de vrouwen hebben
een licht overwicht. Dit kan een invloed hebben omdat vrouwen meer of minder gevoelig
kunnen zijn voor het onderwerp. Ook het feit dat de volledige populatie uit studenten bestaat
moet als beperking worden opgenomen. Studenten hebben immers vaak andere gedachten
of waarden dan kinderen of ouderen. Een derde beperking ligt in het feit dat het gedrag van
de proefpersonen gemeten wordt aan de hand van de aankoop van een product. Aangezien
het geobserveerde product, Fairtrade-product, over het algemeen wat duurder is dan
normale producten kan dit het eindresultaat beïnvloeden. In deze tijden van economische
crisis zijn de mensen immers waakzaam over hun uitgaven… Ook was het misschien beter
geweest om de proefpersonen écht de keuze te geven tussen producten en niet aan de hand
van scenario’s. Voor vervolgonderzoek lijkt me dit een goede suggestie. Een andere
beperking omvat het principe dat de inhoud van de mood manipulatietekstjes een rol kan
hebben gespeeld. Door iemand een tekst te laten lezen over Unicef kan een priming-effect
opgetreden zijn van ‘goede doelen’ steunen, in plaats van het teweegbrengen van een
negatieve gemoedstoestand. Tot slot kunnen er lichte twijfels zijn over de sterkte van mijn
toegankelijkheid manipulatie. In toekomstig onderzoek moet deze misschien sterker worden
gemaakt.
Vroeger onderzoek door Green (2003) toonde aan dat personen in een negatieve
gemoedstoestand meer op zichzelf focussen. In mijn empirisch onderzoek toonde ik aan dat
gemoedstoestand een invloed heeft op de consistentie tussen attitudes en gedrag. In
vervolgonderzoek lijkt het me echter aan te raden na te gaan wat de invloed is van
gemoedstoestand op self-focused attention en vervolgens het effect hiervan op attitude-
gedragsconsistentie.
34
ALGEMEEN BESLUIT
De relatie tussen attitudes en gedrag heeft in de laatste decennia al aanleiding gegeven tot
talrijk onderzoekswerk. Hoewel steeds meer theorieën en wetenschappelijke experimenten
erin slagen de invloed van variabelen op deze relatie te verklaren lijkt veelvuldig bijkomend
onderzoek noodzakelijk. Doordat er een veelheid aan factoren is die de consistentie tussen
attitude en gedrag kunnen beïnvloeden wordt het immers nog moeilijker om de relatie
precies in kaart te brengen.
Ook het empirisch onderzoek is aan deze beperking gebonden. Van slechts twee van de
vele mogelijke te onderzoeken variabelen werd de invloed op het (aankoop)gedrag
geanalyseerd. De eerste variabele betrof de gemoedstoestand of ‘mood’ van de respondent.
Deze kan verschillende vormen aannemen: positief, negatief of neutraal. Door de
respondenten teksten met een verschillende lading te laten lezen slaagde ik erin de
respondenten in een bepaalde gemoedstoestand te brengen. Er werd immers verwacht dat
de gemoedstoestand van de respondent een invloed zou uitoefenen op de consistentie
tussen attitudes en gedrag. Concreter nog, een negatieve gemoedstoestand zou tot meer
attitudeconsistent gedrag moeten leiden. De andere variabele is de toegankelijkheid of
‘accessibility’ van de attitude. Dit omvat het principe dat de attitude gemakkelijker of
moeilijker uit het geheugen te recupereren is. Door de respondenten een bepaalde opdracht
te laten uitvoeren wordt de attitude meer of minder toegankelijk gemaakt. Ook deze variabele
wordt verwacht een invloed te hebben op de relatie tussen attitudes en gedrag: een
verhoging van de toegankelijkheid van de attitude zou meer attitude-gedragsconsistentie tot
gevolg moeten hebben.
Het onderzoek bracht voortreffelijke resultaten met zich mee. Beide hypothesen werden
bevestigd. Uit de vele analyses blijkt dat de variabele gemoedstoestand een significante
invloed uitoefent op het gedrag van de respondent. De hypothese dat een negatieve
gemoedstoestand inderdaad leidt tot een verhoging van de consistentie tussen attitudes en
gedrag werd bekrachtigd. Ook de variabele toegankelijkheid heeft een significante invloed op
het gedrag van de respondent. Wanneer de attitude meer toegankelijk gemaakt werd kon
vastgesteld worden dat dit positieve gevolgen met zich meebracht voor de attitude-
gedragsconsistentie. Ook de hypothese met betrekking tot deze variabele werd dus
bevestigd. Naast de hoofdeffecten van de variabelen gemoedstoestand en toegankelijkheid
kon er ook een interactie-effect tussen deze variabelen waargenomen worden. Uit de
testresultaten blijkt dat de invloed van de variabele gemoedstoestand vooral geldt onder de
35
hoge toegankelijkheid conditie. Door het feit dat beide hypothesen bevestigd worden kan nu
duidelijk de invloed van de variabelen gemoedstoestand van de respondent en
toegankelijkheid van de attitude op het gedrag bepaald worden.
Het is echter zo dat het experiment aan meerdere beperkingen is gebonden. De populatie
bijvoorbeeld moet een betere verdeling hebben. In de populatie in het experiment hebben de
vrouwen licht overwicht en zijn alle respondenten studenten. Voor vervolgonderzoek lijkt een
betere verdeling van de populatie dus aan te raden. Ook voor andere beperkingen zijn
oplossingen voorhanden. Aangezien er lichte twijfels kunnen zijn over de sterkte van de
manipulatie van de variabele toegankelijkheid zou hier in de toekomst een andere methode
voor gezocht moeten worden.
Hoewel onderzoekers het tegenwoordig vaak eens zijn over de invloed van bepaalde
variabelen, mag men ook niet vergeten de eventuele interactie-effecten tussen variabelen te
analyseren. De ene beïnvloedende variabele kan immers een versterkend of afzwakkend
effect hebben op de andere, zoals ook uit de resultaten van het experiment blijkt. Bij deze ligt
de weg open voor verder onderzoekswerk op dit terrein. Hiernaast is er het feit dat er nog
steeds variabelen bestaan waarover de meningen verdeeld zijn. Factoren als de tijd(sdruk)
bij het stellen van het gedrag oefenen zeker een invloed uit op de relatie tussen attitudes en
gedrag maar de vraag blijft welke. Deze variabelen vereisen aanvullend onderzoek en
analyse om hun precieze invloed vast te stellen.
Ondanks het feit dat de relatie tussen attitudes en gedrag steeds beter in kaart wordt
gebracht door vele onderzoekers, blijkt de relatie niet altijd zo consistent als ze verwacht
wordt te zijn. Een veelheid aan, vaak onverwachte, factoren kan bij momenten de relatie
verstoren of verbeteren. Vraag blijft dus of het inconsistente imago van de consument ooit
volledig zal verdwijnen en of de relatie tussen attitudes en gedrag ooit volledig te vatten zal
kunnen zijn.
VI
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN
Wetenschappelijke artikels:
- Ajzen, I., & Fishbein, M. (1977). Attitude-behavior relations: A theoretical analysis and
review of empirical research. Psychological bulletin, 84, 888-918.
- Ajzen, I., & Fishbein, M. (1970). The prediction of behaviour from attitudinal and
normative variables. Journal of experimental social psychology, 6, 466-487.
- Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human
Decision Processes, 50, 179-211.
- Ajzen, I., & Madden, T. J. (1986). Prediction of goal-directed behavior: attitudes,
intentions, and perceived behavioral control. Journal of experimental social
psychology, 22, 453-474.
- Albarracin, D., & Wyer, R. S. Jr. (2000). The cognitive impact of past behavior:
influences on beliefs, attitudes and future behavioral decisions. Journal of personality
and social psychology, 79, 5-22.
- Albrecht, S. L., & Warner, L. G. (1975). Situational and personality factors –
interactive effects on attitude-action consistency. Youth and Society, 6, 344-364.
- Armitage, C. J., & Conner, M. (2000). Attitudinal ambivalence: a test of three key
hypotheses. Personality and social psychology bulletin, 26, 1421-1432.
- Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: a
meta-analytic review. British journal of social psychology, 40, 471-499.
- Armitage, C. J., & Christian, J. (2003). From attitudes to behaviour: Basic and applied
research on the theory of planned behaviour. Current psychology, 22, 187-195.
- Arvola, A., Vassallo, M., Dean, M., Lampila, P., Saba, A., Lähteenmäki, L., &
Shepherd, R. (2007). Predicting intentions to purchase organic food: the role of
affective and moral attitudes in the Theory of Planned Behaviour. Appetite, 50, 443-
454.
- Bagozzi, R. P. (1981). Attitudes, intentions and behavior: a test of some key
hypotheses. Journal of personality and social psychology, 41, 607-627.
- Bentler, P. M., & Speckart, G. (1981). Attitudes “cause” behaviors: a structural
equation analysis. Journal of personality and social psychology, 40, 226-238.
- Berger, I. E., & Mitchell, A. A. (1989). The effect of advertising on attitude
accessibility, attitude confidence and the attitude-behavior relationship. Journal of
consumer research, 16, 269-279.
- Berger, I. E. (1999). The influence of advertising frequency on attitude-behavior
consistency: a memory based analysis. Journal of social behavior and personality,
14, 547-568.
VII
- Berger, I. E. (1992). The nature attitude accessibility and attitude confidence: a
triangulated experiment. Journal of consumer psychology, 1, 103-123.
- Blessum, K. A., Lord, C. G., & Sia, T. L. (1998). Cognitive load and positive mood
reduce the typicality effects in the attitude-behavior consistency. Personality and
social psychology bulletin, 24, 496-504.
- Bobek, D., & Hatfield, R. (2003). An investigation of the Theory of Planned Behaviour
and the role of moral obligation taxpayers’ compliance decisions. Behavioural
Research in accounting, 15, 13-38.
- Borgida, E., & Campbell, B. (1982). Belief relevance and attitude-behavior
consistency: the moderating role of personal experience. Journal of personality and
social psychology, 42, 239-247.
- Cacioppo, J. T., Petty, R. E., Kao, C., & Rodriguez, R. (1986). Central and peripheral
routes to persuasion: an individual difference perspective. Journal of personality and
social psychology, 51, 1032-1043.
- Conner, M., Povey, R., Sparks, P., James, R., & Shepherd, R. (2003). Moderating
role of attitudinal ambivalence within the theory of planned behaviour. British journal
of social psychology, 42, 75-94.
- Conner, M., Sparks, P., Povey, R., James, R., Shepherd, R., & Armitage, C. J.
(2002). Moderator effects of attitudinal ambivalence on attitude-behavior
relationships. European journal of social psychology, 32, 705-718.
- Davidson, A. R., & Jaccard, J. J. (1979). Variables that moderate the attitude-
behavior relation: results of a longitudinal survey. Journal of personality and social
psychology, 37, 1364-1376.
- Eckes, T., & Six, B. (1994). Fact and fiction in research on the relationship between
attitude and behaviour: a meta-analysis. Zeitschrift für Sozialpsychologie, 25, 253-
271.
- Fazio, R. H., Powell, M. C., & Williams, C. J. (1989). The role of attitude accessibility
in the attitude-to-behavior process. Journal of consumer research, 16, 280-288.
- Fazio, R. H., Zanna, M. P., & Cooper, J. (1978). Direct experience and attitude-
behavior consistency – Information-processing analysis. Personality and social
psychology bulletin, 4, 48-51.
- Fazio, R. H., (1990). Multiple processes by which attitudes guide behavior – The
mode model as an integrative framework. Advances in experimental social
psychology, 23, 75-109.
- Fazio, R. H., Chen, J., McDonel, E. C., & Sherman, S. J. (1982). Attitude accessibility,
attitude-behavior consistency, and the strength of the object evaluation association.
Journal of experimental social psychology, 18, 339-357.
VIII
- Fazio, R. H., Powell, M. C., & Herr, P. M. (1983). Toward a process model of the
attitude-behavior relation – accessing ones attitude upon mere observation of the
attitude object. Journal of personality and social psychology, 44, 723-735.
- Fazio, R. H., & Zanna, M. P. (1978). Attitudinal qualities relating to the strength of the
attitude-behavior relationship. Journal of experimental social psychology, 14, 398-
408.
- Fenigstein, A., Scheier, M. F., & Buss, A. H. (1975). Public and private self-
consciousness: assessment and theory. Journal of consulting and clinical
psychology, 43, 522-527.
- Franc, (1999). Attitude strength and the attitude-behavior domain: magnitude and
independence of moderating effects of different strength indices. Journal of social
behavior and personality, 14, 177-195.
- Glasman, L. R., & Albarracin, D. (2006). Forming attitudes that predict
future behavior: A meta-analysis of the attitude-behavior relation.
Psychological Bulletin, 132, 778-822.
- Green, J. D., Sedikides, C., Saltzberg, J. A., Wood, J. V., & Forzano, L. B. (2003).
Happy mood decreases self-focused attention. British Journal of social psychology,
42, 147-157.
- Hausenblas, H. A., Carron, A. V., & Mack, D. E. (1997). Application of the theories of
reasoned action and planned behavior to exercise behavior: a meta-analysis. Journal
of sport & exercise psychology, 19, 36-51.
- Holland, R. W., Verplanken, B., & Van Knippenberg, A. (2002). On the nature of
attitude-behavior relations: the strong guide, the weak follow. European journal of
social psychology, 32, 869-876.
- Johnson, B. T., & Eagly, A. H. (1989). Effects of involvement on persuasion: a meta-
analysis. Psychological bulletin, 106, 290-314.
- Jonas, K., Diehl, M., & Broemer, P. (1997). Effects of attitudinal ambivalence on
information processing and attitude-intention consistency. Journal of experimental
social psychology, 33, 190-210.
- Kokkinaki, F., & Lunt, P. (1997). The relationship between involvement, attitude
accessibiliity and attitude-behaviour consistency. British Journal of Social Psychology,
36, 497-509.
- Kraus, S.J. (1995). Attitudes and the prediction of behavior: a
meta-analysis of empirical literature. Personality and Social
Psychology Bulletin, 21, 58-75.
IX
- Krosnick, J. A., Boninger, D. S., Chuang Y. C., Berent, M. K. & Carnot C.G. (1993).
Attitude Strength: One Construct or Many Related Constructs. Journal of Personality
and Social Psychology, 65, 1132-1151.
- Lavine, H., Thomsen, C. J., Zanna, M. P., & Borgida, E. (1998). On the primacy of
affect in the determination of attitudes and behavior: the moderating role of affective-
cognitive ambivalence. Journal of experimental social psychology, 34, 398-421.
- Manfredo, M. J., Yuan, S. M., & McGuire, F. A. (1992). The influence of attitude
accessibility on attitude-behavior relationships: implications for recreation research.
Journal of leisure research, 24, 157-170.
- Millar, M. G., & Millar, K. U. (1998). The effects of prior experience and thought on the
attitude-behavior relation. Social behavior and personality, 26, 105-114.
- Millar, M. G., & Tesser, A. (1986). Effects of affective and cognitive focus on the
attitude-behavior relation. Journal of personality and social psychology, 51, 270-276.
- Millar, M. G., & Millar, K. U. (1996). The effects of direct and indirect experience on
affective and cognitive repsonses and the attitude-behavior relation. Journal of
experimental social psychology, 32, 561-579.
- Miniard, P. W., Obermiller, C., & Page, T. J. Jr. (1983). A further assessment of
measurement influences on the intention-behavior relationship. Journal of marketing
research, 20, 206-212.
- Miniard, P. W., & Cohen, J. B. (1983). Modeling personal and normative influences
on behavior. Journal of consumer research, 10, 169-180.
- Norman, R. (1975). Affective-cognitive consistency, attitudes, conformity and
behavior. Journal of personality and social psychology, 32, 83-91.
- Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1984). The elaboration likelihood model of
persuasion. Advances in consumer research, 6, 673-675.
- Powell, M. C., & Fazio, R. H. (1984). Attitude accessibility as a function of repeated
attitudinal expression. Personality and social psychology bulletin, 10, 139-148.
- Reckers, P. M. J., Sanders, D. L., & Roark, S. J. (1994). The influence of ethical
attitudes on taxpayer compliance. National tax Journal, 47, 825-836.
- Regan, D. T., & Fazio, R. H. (1977). On the consistency of attitudes and behaviour:
look to the method of attitude formation. Journal of experimental and social
psychology, 13, 28-45.
- Ryan, M. J., & Bonfield, E. H. (1975). The Fishbein extended model and consumer
behavior. Journal of consumer research, 2, 118-136.
- Schwartz, S. H. (1978). Temporal instability as a moderator of the attitude-behavior
relationship. Journal of personality and social psychology, 36, 715-724.
X
- Shavitt, S., & Fazio, R. H. (1990). Effects of attribute salience on the consistency of
product evaluations and purchase predictions. Advances in consumer research, 17,
91-97.
- Shavitt, S., & Fazio, R. H. (1991). Effects of attribute salience on the consistency
between attitudes and behaviour predictions. Personality and social psychology
bulletin, 17, 507-516.
- Sheeran, P., Armitage, C. J., Rivis, A., & Webb, T. L. (2006). Does Changing
Attitudes, Norms or Self-efficacy Change Intentions and Behaviour?. Conference of
the European Health Psychology Society, Conference Paper. (enkel ‘abstract’)
- Sivacek, J., & Crano, W. D. (1982). Vested interest as a moderator of attitude-
behavior consistency. Journal of personality and social psychology, 43, 210-221.
- Smith, J. R., & Terry, D. J. (2003). Attitude-behavior consistency: the role of group
norms, attitude accessibility and mode of behavioural decision-making. European
journal of social psychology, 33, 591-608.
- Snyder, M. (1974). Self-monitoring of expressive behavior. Journal of personality and
social psychology, 30, 526-537.
- Snyder, M., & Tanke, E. D. (2006). Behavior and attitude: some people are more
consistent than others. Journal of personality, 44, 501-517.
- Wallace, D. S., Paulson, R. M., Lord, C. G., & Bond, C. F. Jr. (2005). Which behaviors
do attitudes predict? Meta-analyzing the effects of social pressure and perceived
difficulty. Review of general psychology, 9, 214-227.
- White, K. M., Hogg, M. A., & Terry, D. J. (2002). Improving attitude-behavior
correspondence through exposure to normative support from a salient ingroup. Basic
and applied social psychology, 24, 91-103.
- Wiekens, C. J., & Stapel, D. A. (2008). The mirror and I: When private opinions are in
conflict with public norms. Journal of experimental social psychology, 44, 1160-1166.
- Wilson, T. D., Dunn, D. S., Bybee, J. A., Hyman, D. B., & Rotondo, J. A. (1984).
Effects of analyzing reasons on attitude-behavior consistency. Journal of personality
and social psychology, 47, 5-16.
- Zanna, M. P. (1989). Attitude-behavior consistency: fulfilling the need for cognitive
structure. Advances in consumer research, 16, 318-320.
- Zanna, M. P., Olsen, J. M., & Fazio, R. H. (1980). Attitude-behaviour consistency: an
individual difference perspective. Journal of personality and social psychology, 38,
432-440.
- Zanna, M. P., Olson, J. M., & Fazio, R. H. (1981). Self-perception and attitude-
behavior consistency. Personality and social psychology bulletin, 7, 252-256.
XI
Internetbronnen:
- Magee, A., 2002, Attitude-behavior relationship. Ciadvertising (Center for Interactive
Advertising).
URL: <http://www.ciadvertising.org/SA/fall_02/adv382j/mageeac/introduction.htm>
(20/11/2008)
- Mijland, E., & Mijland, I., 2008, Filmpjes in je presentatie: Groepsdruk.
URL: <http://filmpjesinjepresentatie.blogspot.com/2008/08/groepsdruk.html>
(22/12/2008)
- Powerpointpresentatie met betrekking tot attitude-behavior consistency.
URL: <www2.psych.purdue.edu/~wegener/psy643/3%20-%20Attitude-
Behavior%20Consistency.ppt>
(12/11/2008)
- Ferguson, T. J., 2004, Social Psychology – Attitudes. Lecture notes.
URL: <http://www.usu.edu/psy3510/attitudes.html>
(10/03/2009)
Handboeken:
- Solomon, M., Bamossy, G. J., Askegaard, S., & Hogg, M. K. (2006). Consumer
Behaviour: a European perspective. p. 137-159.
- De Pelsmacker, P., Geuens, M., & Van den Bergh, J. (2007). Marketing
Communications.: a European perspective. p. 77-89.
BIJLAGEN Bijlage 1: Self-monitoring scale van Snyder (T) (F) 1. I find it hard to imitate the behavior of other people.
(T) (F) 2. My behavior is usually an expression of my true inner feelings, attitudes, and beliefs.
(T) (F) 3. At parties and social gatherings, I don’t attempt to do/say things that others will like.
(T) (F) 4. I can only argue for ideas which I already believe.
(T) (F) 5. I can make impromptu speeches even on topics about which I have almost no info.
(T) (F) 6. I guess I put on a show to impress or entertain people.
(T) (F) 7. When I am uncertain how to act in a social situation, I look to the behavior of others.
(T) (F) 8. I would probably make a good actor.
(T) (F) 9. I rarely seek the advice of my friends to choose movies, books, or music.
(T) (F) 10. I sometime appear to others to be experiencing deeper emotions than I actually am.
(T) (F) 11. I laugh more when I watch a comedy with others than when alone.
(T) (F) 12. In groups of people, I am rarely the center of attention.
(T) (F) 13. In different situations & with different people, I often act as very different persons.
(T) (F) 14. I am not particularly good at making other people like me.
(T) (F) 15. Even if I am not enjoying myself, I often pretend to be having a good time.
(T) (F) 16. I'm not always the person I appear to be.
(T) (F) 17. I would not change my opinions (or the way I do things) in order to please someone else or
win their favor.
(T) (F) 18. I have considered being an entertainer.
(T) (F) 19. In order to get along and be liked, I tend to be what people expect me to be rather than
anything else.
(T) (F) 20. I have never been good at games like charades or improvisational acting.
(T) (F) 21. I have trouble changing my behavior to suit different people and different situations.
(T) (F) 22. At a party, I let others keep the jokes and stories going.
(T) (F) 23. I feel a bit awkward in company and do not show up quite as well as I should.
(T) (F) 24. I can look anyone in the eye and tell a lie with a straight face (if for a right end).
(T) (F) 25. I may deceive people by being friendly when I really dislike them.
Bijlage 2: Variabelen die de relatie tussen attitudes en gedrag beïnvloeden
ATTITUDINALE VARIABELEN
Attitudesterkte/stabiliteit
Attitudebelangrijkheid
Attitude-extremiteit
Attitudezekerheid
Attitudetoegankelijkheid
Interesse en kennis
Directe, vroegere ervaringen
Tijdsinterval tussen het vormen van de attitude en het gedrag
Ambivalente vs univalente attitudes
Relevantie van de attitude voor het gedrag
PERSOONLIJKE VARIABELEN
Gedragsvariabiliteit
Self-monitoring ability
Self-efficacy
Self-focused attention – Mood
Zelfbewustzijn
Persoonlijke morele overtuigingen
Innerlijke motivatie
Gevestigd belang
SITUATIONELE VARIABELEN
Groepsdruk
Groepsnormen en -waarden
Tijd(sdruk)
Bijlage 3: Teksten gebruikt voor de Prétests Positieve teksten:
Tekst 1: Vakantieliefde Melissa kijkt op haar mobiele telefoon. Het is half 1. Eigenlijk een kwartier te vroeg maar, ze wou zo graag op tijd zijn. Ze ritst zachtjes de rits van haar tent open. Ze kruipt snel naar buiten en rent weg. Ze mag niet gehoord worden. Dan ziet ze Koen voorlopig niet meer. Snel loopt ze naar het WC-gebouw toe. Ze wacht nog een kwartier op Koen. Als hij er nog niet is begint ze zich zorgen te maken. Vind hij me toch niet leuk. Had Eva ongelijk? Misschien staat hij aan de andere kant van het WC-gebouw, denkt Melissa. Ze loopt snel om, maar ziet hem daar ook niet. Ze loopt weer terug en ziet Koen daar staan. Haar hart maakt een sprongetje en ze zegt: ''hoi'' ''hoi,'' zegt hij vrolijk.terug. ''zullen we gaan?'' vraagt hij. ''is goed,'' zegt Melissa en loopt achter hem aan. Ze lopen samen naar de speeltuin. ''hij zit op slot hoor,'' zegt Melissa. ''de tien uur regel weet je wel'' ''weet ik maar de, geheime deur weet je wel? '' ''o, ja,'' zegt Melissa en ze lopen naar de achterkant van de speeltuin. Melissa kijkt naar het hek dat om de speeltuin staat. Zal het hier vanavond dan gebeuren? haar eerste zoen? Zachtjes probeert Koen de deur te openen wat niet geheel lukt. Er klinkt een piep en ze kijken allebei geschrokken in het rond of niemand hun ziet. Samen lopen ze naar binnen en gaan naast elkaar op een bankje zitten. Het is een tijdje stil. Doodstil. Melissa weet niet wat ze moet zeggen door de zenuwen. Ze kan toch niet ineens vragen of hij verkering wil? Koen onderbreekt de stilte en vraagt:''zit je op een leuke school?'' ''jawel, alleen alle leraren zijn niet altijd even leuk, bij jou?'' ''hetzelfde eigenlijk'' zegt hij en het is weer een tijdje stil. Ze praten nog een tijdje met een aantal stiltes ertussen. ''zullen we weer terug gaan, ik heb het een beetje koud,'' zegt Koen. Nee! schreeuwen Melissa's gedachten en Melissa kijkt naar Koen. Hij zit daar in z'n zwembroek met een vest. Ook niet echt warm gekleed. ''oké'' zegt Melissa en staat op. Vaarwel eerste zoen, denkt ze, terwijl ze de vlinders nog in haar buik voelt vliegen terwijl ze even naar Koen kijkt. Ze lopen samen terug naar het WC-gebouw en willen verder lopen, maar Melissa ziet de vader van Eva aan komen lopen. Ze zijn er geweest als hij hun ziet. Ze pakt uit een reflex Koens hand en trekt hem mee het wc-gebouw in een hokje in. Een paar seconden later beseft ze pas wat ze gedaan heeft. Ze staat nu zo ongeveer tegen Koen aangedrukt. Net zaten ze ook al zo dicht tegen elkaar aan. Hoe kan het nou dat ze niet zoenen. ''wat is er?'' vraagt Koen. ''ssst, de vader van Eva!'' fluistert Melissa. ''oké''zegt hij. Ze wachten 10 minuten in stilte. Ze komen het wc hokje weer uit. Melissa kijkt weer naar Koen en kijkt nu recht in zijn ogen. ''kom we gaan,'' zegt Melissa snel en loopt naar buiten. Koen komt achter haar aan en pakt haar hand en draait haar om. ''Ik vind je leuk'' fluistert hij en zoent haar. Melissa weet niet wat haar overkomt. Na de zoen fluistert ze, ''ik jou ook hoor,'' en zoent hem weer. Ze lopen samen hand in hand naar de tenten. Melissa sluipt zachtjes haar tent weer in en gaat languit op haar luchtbed liggen. Die zoen zal ze nooit meer vergeten. Eigenlijk had ze het heel anders verwacht. vies, had ze hem verwacht, want dat was de eerste bij haar vriendinnen ook, maar dat was die niet.
Met een buik vol vlinders en denkend aan Koen valt ze in slaap. Een diepe slaap met Koen in haar gedachten. Ik ben verliefd… Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Tekst 2: Brief aan ouders Liefste mama en papa,
Ik zit nu zo'n drie maanden aan de universiteit en ik weet dat ik te weinig contact heb gehouden. Daarom wil ik jullie nu alles vertellen wat me ondertussen overkomen is. Zorg er, voor jullie verder lezen, wel voor dat jullie even niet gestoord worden. Eigenlijk gaat alles prima. Alleen heb ik enkele weken geleden een hersenschudding opgelopen op een feestje, maar dat kwam gewoon door die verkeerde pillen die die jongen me gegeven had, maar daar herinner ik me allemaal niet meer zoveel van, en mijn kleren heb ik bijna allemaal weer teruggevonden, dus maak je geen zorgen. Gelukkig hoefde ik niet naar het ziekenhuis en heb ik nu nog maar een paar keer per dag hoofdpijn. Ik had eerst last van het lawaai in het studentenhuis, maar nu logeer ik bij een lieve jongen die in het benzinestation om de hoek werkt. Hij is echt een schat en we willen gaan trouwen. Een datum is er nog niet, maar ik wil niet te lang wachten anders zie je te veel dat ik zwanger ben. Ja, mama en papa, ik krijg een kindje, en het gaat prima. Ik voel me wel soms wat moe, waarschijnlijk door de medicamenten die ik moet nemen. Die zijn tegen een infectie die ik dom genoeg van Abdul, mijn vriend, heb overgenomen, maar dat is niet zijn schuld, ik had beter moeten uitkijken. Jullie zullen Abdul vast geweldig vinden. Hij heeft geen opleiding gehad maar hij is heel ambitieus en hoopt binnenkort zijn eigen bezinestation te openen, als we tenminste dat geld kunnen lenen op mijn naam. Dat is toch stom hè, alleen maar omdat hij geen Nederlander is en eens een keertje in de gevangenis heeft gezeten, komt hij niet voor een lening in aanmerking. Volgens mij is dat toch discriminatie. Hij is ook geïnteresseerd in politiek en is lid van drie Marokkaanse organisaties, maar daar weet ik niet zoveel van, want ik moet altijd even weg wanneer ze bij elkaar komen. Eergisteren ben ik hem gaan ophalen van het politiebureau en het was geweldig hoe hij met zijn argumenten drie agenten tegelijk stil kreeg. Hij is heel trots op mij en hij zegt dat ik met mijn hoofddoekje (ja, dat moet nu eenmaal) veel knapper ben dan de andere vrouwen die hij heeft gehad. Zo, nu jullie weten wat er allemaal had kunnen gebeuren, wil ik nog even kwijt dat ik geen pillen, hersenschudding, vriendje, baby of ziekte heb. Ik heb wel een 4 voor sociologie en een 5 voor geschiedenis en filosofie en ik wilde jullie gewoon duidelijk maken dat dat geen ramp is.
Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Tekst 3: Vriend Een vriend is iemand die vraagt wanneer je terugkomt, Is iemand die nooit ongelegen komt, Maar die ook voelt wanneer hij alvast komen moet Is iemand die nog komt, Als niemand meer komt In vriendschap wordt vreugde verdubbeld En verdriet gedeeld In vriendschap wordt een vraag oprecht beantwoord Een beslissing nooit veroordeeld In vriendschap wordt je nooit verlaten, ben je nooit alleen Want in een echte vriendschap, Zijn 2 zielen eigenlijk één
Een verhaal over 2 vrienden die door de woestijn liepen Op een moment tijdens de reis kregen ze ruzie en de ene vriend sloeg de andere in het gezicht. Degene die geslagen werd was gekwetst, maar zonder iets te zeggen schreef hij in het zand: “VANDAAG SLOEG MIJN BESTE VRIEND MIJ IN HET GEZICHT” Zij liepen verder tot zij een oase vonden, waar zij besloten een bad te nemen. Zij liepen, degene die was geslagen, raakte vast in de modder en dreigde te verdrinken, maar de vriend redde hem. Nadat hij was bijgekomen, schreef hij op een steen: “VANDAAG REDDE MIJN BESTE VRIEND MIJN LEVEN”. De vriend die had geslagen en gered vroeg hem: Nadat ik je had geslagen schreef je op het zand en nu schrijf je op een steen, waarom? De andere vriend antwoordde: “Als iemand ons pijn doet moeten we in het zand opschrijven waar de wind van vergeving het kan uitwissen. Maar als iemand iets goed doet voor ons, moeten we het in steen graveren, waar geen wind het ooit kan uitwissen.” Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Negatieve teksten:
Tekst 1: 40 Doden bij beschieting school Gaza
GAZA/KHAN YUNIS - Bij een Israëlische beschieting van een school van de Verenigde Naties in Gaza zijn dinsdag zeker veertig doden gevallen. Dit berichten medische hulpverleners ter plaatse.
Honderden Palestijnen hadden in de school hun toevlucht gezocht. Een tank opende het vuur op het complex.
Ook een school van de VN in Khan Yunis werd door de Israëli's bestookt. Daar vielen ook slachtoffers.
In Gaza-stad kwamen dinsdag zeker vijf Palestijnen om het leven toen een winkelgebied door de Israëliërs werd beschoten. Bombardement
Er vielen veertig gewonden, meldden hulpverleners. Eerder kwamen in de stad zeker twaalf leden van een familie om het leven door een Israëlisch luchtbombardement. Onder de slachtoffers waren zeven kinderen.
Het Palestijnse dodental door het Israëlische offensief in de Gazastrook is door de verschillende incidenten dinsdag fors opgelopen.
Palestijnse hulpverleners maakten melding van in totaal 635 doden sinds het begin van de militaire operatie elf dagen geleden. Er zouden circa 2900 gewonden zijn gevallen.
Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Tekst 2: Fragment uit: “Oorlog Irak gaat 3000 miljard kosten”
INTERVIEW, Van onze verslaggever Stieven Ramdharie gepubliceerd op 01 juli 2008 08:00, bijgewerkt op 08:00
AMSTERDAM - Incompetentie en zelfmisleiding zijn de oorzaken voor de torenhoge kosten van ‘Irak’.
Joseph Stiglitz, Nobelprijswinnaar en oud-economisch adviseur van president Bill Clinton, komt uit Gary, Indiana. ‘Het lijkt op een oorlogszone, op een Derde Wereldland. Fabrieken en winkels sluiten, de werkloosheid is torenhoog. De burgemeester zei laatst tegen mij: ‘We krijgen geen cent van Washington.’
Wat dit alles met de Irakoorlog van doen heeft? Alles, betoogt Stiglitz (65) die met co-auteur en Harvard-econoom Linda Bilmes heeft berekend dat Amerika’s kostbaarste oorlog sinds
1945 de VS tot 2017 maar liefst 3000 miljard dollar gaat kosten. Ofwel, zoals hun nu in Nederland verschenen boek pakkend heet: De oorlog van $3 biljoen (Het Spectrum).
Stiglitz: ‘We spenderen 12 miljard dollar per maand aan de oorlog, maar er is geen geld voor aanpak van de economische crises in de VS. Of voor een betere gezondheidszorg voor kinderen. De mensen zien dat door het hoge begrotingstekort, deels een gevolg van de oorlog, geen ruimte is om de problemen in eigen land op te lossen.’
‘De eerste oorlog die met de creditcard is betaald’, zo noemt Stiglitz de Irakcampagne. In de afgelopen acht jaar steeg Amerika’s nationale schuld van 5,7 naar 9 biljoen dollar en de ruim 845 miljard dollar die tot nu toe aan Irak en Afghanistan is uitgegeven, is hier in belangrijke mate debet aan. Dit astronomische bedrag staat in schril contrast tot de 50 tot 60 miljard dollar die vlak voor de invasie in het Witte Huis werd genoemd.
Toen Larry Lindsey, toenmalig economisch adviseur van president Bush, indertijd voorzichtig opperde dat de kosten wel eens konden oplopen tot 100 of 200 miljard, noemde minister van Defensie Rumsfeld dat meteen ‘flauwekul’. Lindsey moest zijn openheid later bekopen met ontslag.
Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Tekst 3: Unicef
FRAGMENT UIT:
“1 MILJARD KINDEREN IN EXTREME ARMOEDE: EEN WERELDWIJDE HOLOCAUST”
door Maarten Vanheuverswyn
UNICEF heeft onlangs zijn jaarlijkse rapport vrijgegeven, deze keer met nog meer choquerende cijfers dan vorige jaren. Zowat 1 miljard kinderen over de hele wereld ontberen ten minste één van de zeven essentiële levensbehoeften: onderdak, water, verzorging, onderwijs, informatie, gezondheidszorg en voedsel.
Ten minste 640 miljoen kinderen hebben geen fatsoenlijk dak boven hun hoofd, terwijl 140 miljoen nooit naar school zijn geweest. Betrouwbaar water is iets wat 400 miljoen kinderen moeten missen en een half miljard leeft zonder elementaire sanitaire voorzieningen. Niet minder dan 90 miljoen is gestorven van de honger. Zoals UNICEF zelf zegt, maakt dit elke vorm van ‘kind zijn’ onmogelijk. Meer dan één op zes kinderen lijdt honger. Eén op zeven heeft helemaal geen toegang tot gezondheidszorg. "Te veel regeringen maken ondoordachte, willekeurige keuzes die de kinderjaren schade toebrengen", zei Carol Bellamy, de UNICEF-directrice, op de lancering van het rapport in Londen. "Wanneer de helft van de kinderen in de wereld ongezond en in honger opgroeit, wanneer scholen doelwitten geworden zijn en hele dorpen leegstromen door aids, dan hebben we gefaald in de belofte hen een jeugd te bezorgen."
Oorlog aan het volk
Van hartje Afrika, waar etnische conflicten door de ene natie na de andere razen, over Latijns Amerika, waar orkanen ontelbare gezinnen geruïneerd hebben, tot Azië, waar overstromingen en aardverschuivingen hele dorpen verwoest hebben, overal is het duidelijk dat één bepaalde groep mensen meer betaalt dan de andere. Het zijn de kinderen, de armen en de zwakken. Een half miljoen kinderen jonger dan vijftien is vorig jaar aan aids gestorven en 2,1 miljoen kinderen in de wereld hebben HIV. Vijftien miljoen kinderen hebben een ouder verloren aan aids, en niet minder dan 80 procent van hen leeft in Afrika.
Misschien wel het meest choquerende cijfer in het hele rapport komt niet van de verschrikkelijke levensomstandigheden waarin de helft van de kinderen op deze aardbol leven. Het is de simpele oplossing voor deze horror. De doelstelling van de VN in 2000 om armoede de wereld uit te helpen zou bereikt kunnen worden met amper 100 miljard dollar. Dat kan een fenomenaal bedrag lijken, maar het kan in een paar minuten bijeengeraapt worden. Vorig jaar werd wereldwijd 1.350 miljard dollar gespendeerd aan wapens. Net deze wapens, mortiergranaten, mijnen en kogels houden de huidige catastrofe in stand en leveren de munitie voor de vuile oorlogen die over de hele wereld worden uitgevochten.
De grootste factor die meer dan een miljard kinderen in de armoede onderdompelt, is oorlog. En zoals gewoonlijk in onze ‘best mogelijke wereld’, worden deze oorlogen uitgevochten voor materiële belangen als diamant, olie en coltan. Ooit van coltan gehoord? Het is een mineraal dat gebruikt wordt in gsm’s en vanuit Afrika naar het Westen wordt uitgevoerd. Volgens het UNICEF-rapport zijn de helft van de 3,6 miljoen mensen die sinds 1990 in oorlogen zijn omgekomen, kinderen. Miljoenen werden uit hun omgeving gerukt en gedwongen kindsoldaat te worden.
Vorige week werd ook gemeld dat zes jaar van conflicten in Kongo 3,8 miljoen levens geëist heeft – waarvan de helft kinderen – en dat de meeste slachtoffers om het leven kwamen door ziekte en hongersnood. Maandelijks sterven meer dan 31.000 burgers in dit conflict.
Zoals Carol Bellamy van UNICEF stelt: "Armoede komt niet uit het niets; oorlog komt niet zomaar te voorschijn; aids wordt niet zomaar verspreid. Dat zijn onze eigen keuzes (...) Wat we in dit rapport zeggen is dat de keuzes die onze politieke leiders maken heel vaak negatief zijn als het op kinderen aankomt."
Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Neutrale teksten:
Tekst 1: Ochtendroutine Elke ochtend verloopt in ons gezin hetzelfde. 7u: Mijn vrouw en ik staan op. We maken ons klaar om de nieuwe dag goed te beginnen: we wassen ons, poetsen onze tanden,… 7u20: De kinderen moeten gewekt worden. Rond dit uur ga ik ze al eens zacht wekken en zeg ik dat ze binnen 5 minuutjes moeten opstaan. Ondertussen maken we ons ontbijt en dat van de kinderen klaar. 7u30: Ten laatste om 7u30 moeten de kinderen uit hun bed. Dat neem ik voor mijn rekening. De kinderen kleden zich aan, eten hun boterhammen op,… 7u45: Na het eten kijken we wat we de kinderen meegeven als lunch, we controleren de boekentassen en zetten alles vertrekkensklaar. 8u: Vervolgens maken de kinderen zich nog wat volledig klaar voor school: haar kammen,… Indien er tijd over is mogen ze nog even tv kijken. 8u15: Rond 8u15 gaan we naar buiten en samen maken we de wandeling naar de school, die duurt zo’n 10 minuten. 8u30: Nadat we de kinderen tot bij de school gebracht hebben vertrekken mijn vrouw en ik elk naar het werk… Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Tekst 2: School Alweer een gewone schooldag beleefd vandaag. Gelukkig was het woensdag, dus maar een halve dag. Om 8u20 startten we met Franse les. Zoals altijd gebeurde niet veel in deze les. Wat teksten lezen en korte vragen beantwoorden was ons werk. Daarna hadden we een uurtje Plastische Opvoeding, tekenles. Één van de hoogtepunten van de dag, wat meer zegt over de dag zelf dan over dit vak. We moesten een zelfportret tekenen. Af en toe leverde dit wel leuke momenten op. Hierna verviel alle pret weer want we hadden een uur lang Duitse les, niet echt een leuk vak (zoals veel mensen vinden). Gelukkig passeerde het rap door het vele denken aan het volgende lesuur: Lichamelijke Opvoeding. Vandaag was voetbal. Dit bleek een aangenaam einde van een schoolvoormiddag zoals er zoveel zijn. Terug thuis echter bleek dat ik de dag nog niet direct positief verder kon zetten. De zon scheen, mijn vrienden speelden buiten, maar het huiswerk dat we voor de volgende dag voor het vak Nederlands meekregen moest ik nog maken. Jammer dus, maar geen ramp: na enkele uurtjes gewerkt te hebben maakte ik me vlug klaar en kon ik ’s avonds nog ravotten met mijn kameraden… Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0
Bijlage 4: Uiteindelijke Vragenlijst DEEL 1 VAN DE VRAGENLIJST: ATTITUDEMETING BIJ DE RESPONDENTEN Om de aandacht wat af te wenden van het feit dat de relatie tussen attitudes en gedrag ten opzichte van Fairtrade-producten zal geanalyseerd worden, werd ook voor twee andere concepten een attitudemeting uitgevoerd. a) Fairtrade 1) Kent u Fairtrade? Weet u wat het is?
- Ja - Nee
2) Wat betekent Fairtrade?
- Kleine familiale boeren in ontwikkelingslanden krijgen een eerlijke prijs voor hun producten
- Arbeiders in grote landbouwbedrijven werken in goede omstandigheden en krijgen een eerlijk loon
- Kleine boeren doen hun best om het milieu te beschermen - Kleine boeren werken samen om sterker in hun schoenen te staan en beter te kunnen
opboksen tegen de grote bedrijven 3) Wat is uw mening over Fairtrade of Fairtrade-producten? Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed Onbelangrijk 0 0 0 0 0 0 0 Belangrijk Betekent niets voor mij 0 0 0 0 0 0 0 Betekent iets voor mij Negatief 0 0 0 0 0 0 0 Positief
b) Online shopping Wat is uw mening over Online-shopping? Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed Onbelangrijk 0 0 0 0 0 0 0 Belangrijk Betekent niets voor mij 0 0 0 0 0 0 0 Betekent iets voor mij Negatief 0 0 0 0 0 0 0 Positief c) Biobrandstoffen Wat is uw mening over hernieuwbare energie zoals biobrandstoffen voor auto’s? Slecht 0 0 0 0 0 0 0 Goed Onbelangrijk 0 0 0 0 0 0 0 Belangrijk Betekent niets voor mij 0 0 0 0 0 0 0 Betekent iets voor mij Negatief 0 0 0 0 0 0 0 Positief
DEEL 2 VAN HET EXPERIMENT: MANIPULATIE VAN DE MOOD VAN DE RESPONDENT EN DE ACCESSIBILITY VAN DE ATTITUDE TEN OPZICHTE VAN FAIRTRADE-PRODUCTEN a) Mood
- Om de respondenten in een negatieve mood te brengen werd volgend verhaal gebruikt:
FRAGMENT UIT:
“1 MILJARD KINDEREN IN EXTREME ARMOEDE: EEN WERELDWIJDE HOLOCAUST” door Maarten Vanheuverswyn UNICEF heeft onlangs zijn jaarlijkse rapport vrijgegeven, deze keer met nog meer choquerende cijfers dan vorige jaren. Zowat 1 miljard kinderen over de hele wereld ontberen ten minste één van de zeven essentiële levensbehoeften: onderdak, water, verzorging, onderwijs, informatie, gezondheidszorg en voedsel. Ten minste 640 miljoen kinderen hebben geen fatsoenlijk dak boven hun hoofd, terwijl 140 miljoen nooit naar school zijn geweest. Betrouwbaar water is iets wat 400 miljoen kinderen moeten missen en een half miljard leeft zonder elementaire sanitaire voorzieningen. Niet minder dan 90 miljoen is gestorven van de honger. Zoals UNICEF zelf zegt, maakt dit elke vorm van ‘kind zijn’ onmogelijk. Meer dan één op zes kinderen lijdt honger. Eén op zeven heeft helemaal geen toegang tot gezondheidszorg. "Te veel regeringen maken ondoordachte, willekeurige keuzes die de kinderjaren schade toebrengen", zei Carol Bellamy, de UNICEF-directrice, op de lancering van het rapport in Londen. "Wanneer de helft van de kinderen in de wereld ongezond en in honger opgroeit, wanneer scholen doelwitten geworden zijn en hele dorpen leegstromen door aids, dan hebben we gefaald in de belofte hen een jeugd te bezorgen." Oorlog aan het volk Van hartje Afrika, waar etnische conflicten door de ene natie na de andere razen, over Latijns Amerika, waar orkanen ontelbare gezinnen geruïneerd hebben, tot Azië, waar overstromingen en aardverschuivingen hele dorpen verwoest hebben, overal is het duidelijk dat één bepaalde groep mensen meer betaalt dan de andere. Het zijn de kinderen, de armen en de zwakken. Een half miljoen kinderen jonger dan vijftien is vorig jaar aan aids gestorven en 2,1 miljoen kinderen in de wereld hebben HIV. Vijftien miljoen kinderen hebben een ouder verloren aan aids, en niet minder dan 80 procent van hen leeft in Afrika. Misschien wel het meest choquerende cijfer in het hele rapport komt niet van de verschrikkelijke levensomstandigheden waarin de helft van de kinderen op deze aardbol leven. Het is de simpele oplossing voor deze horror. De doelstelling van de VN in 2000 om armoede de wereld uit te helpen zou bereikt kunnen worden met amper 100 miljard dollar. Dat kan een fenomenaal bedrag lijken, maar het kan in een paar minuten bijeengeraapt worden. Vorig jaar werd wereldwijd 1.350 miljard dollar gespendeerd aan wapens. Net deze wapens, mortiergranaten, mijnen en kogels houden de huidige catastrofe in stand en leveren de munitie voor de vuile oorlogen die over de hele wereld worden uitgevochten. De grootste factor die meer dan een miljard kinderen in de armoede onderdompelt, is oorlog. En zoals gewoonlijk in onze ‘best mogelijke wereld’, worden deze oorlogen uitgevochten voor materiële belangen als diamant, olie en coltan. Ooit van coltan gehoord? Het is een mineraal dat gebruikt wordt in gsm’s en vanuit Afrika naar het Westen wordt uitgevoerd. Volgens het UNICEF-rapport zijn de helft van de 3,6 miljoen mensen die sinds 1990 in oorlogen zijn omgekomen, kinderen. Miljoenen werden uit hun omgeving gerukt en gedwongen kindsoldaat te worden.
Vorige week werd ook gemeld dat zes jaar van conflicten in Kongo 3,8 miljoen levens geëist heeft – waarvan de helft kinderen – en dat de meeste slachtoffers om het leven kwamen door ziekte en hongersnood. Maandelijks sterven meer dan 31.000 burgers in dit conflict. Zoals Carol Bellamy van UNICEF stelt: "Armoede komt niet uit het niets; oorlog komt niet zomaar te voorschijn; aids wordt niet zomaar verspreid. Dat zijn onze eigen keuzes (...) Wat we in dit rapport zeggen is dat de keuzes die onze politieke leiders maken heel vaak negatief zijn als het op kinderen aankomt." Welk gevoel kreeg u bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0 Hoe zijn de cijfers in vergelijking met vorig jaar?
- meer choquerend - minder choquerend - gelijkaardig
De eerste controlevraag werd gesteld om opnieuw te controleren of de tekst wel degelijk de gewenste gemoedstoestand teweegbracht bij de respondent. De tweede controlevraag werd gesteld om er zeker van te zijn dat de respondent de tekst gelezen heeft.
- Om de respondenten in een neutrale mood te brengen werd volgend verhaal gebruikt:
Ochtendroutine
Elke ochtend verloopt in ons gezin hetzelfde. 7u: Mijn vrouw Marie en ik staan op. We maken ons klaar om de nieuwe dag goed te beginnen: we wassen ons, poetsen onze tanden,… 7u20: De kinderen, David en Lisa, moeten gewekt worden. Rond dit uur ga ik ze al eens zacht wekken en zeg ik dat ze binnen 5 minuutjes moeten opstaan. Ondertussen maken we ons ontbijt en dat van de kinderen klaar. 7u30: Ten laatste om 7u30 moeten de kinderen uit hun bed. Dat neem ik voor mijn rekening. De kinderen kleden zich aan, eten hun boterhammen op,… 7u45: Na het eten kijken we wat we de kinderen meegeven als lunch, we controleren de boekentassen en zetten alles vertrekkensklaar. 8u: Vervolgens maken de kinderen zich nog wat volledig klaar voor school: haar kammen,… Indien er tijd over is mogen ze nog even tv kijken. 8u15: We gaan naar buiten en samen maken we de wandeling naar de school, die duurt zo’n 10 minuten. 8u30: Nadat we de kinderen tot bij de school gebracht hebben vertrekken mijn vrouw en ik elk naar het werk… Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0 Hoe heten de kinderen?
- Tom en Melissa - David en Lisa - Karel en Valerie
De eerste controlevraag werd gesteld om nog eens te checken of de tekst wel degelijk de gewenste gemoedstoestand teweegbracht bij de respondent. De tweede controlevraag werd gesteld om er zeker van te zijn dat de respondent de tekst gelezen heeft.
- Om de respondenten in een positieve mood te brengen werd volgend verhaal gebruikt:
Vakantieliefde
Melissa kijkt op haar mobiele telefoon. Het is half 1. Eigenlijk een kwartier te vroeg maar, ze wou zo graag op tijd zijn. Ze ritst zachtjes de rits van haar tent open. Ze kruipt snel naar buiten en rent weg. Ze mag niet gehoord worden. Dan ziet ze Koen voorlopig niet meer. Snel loopt ze naar het WC-gebouw toe. Ze wacht nog een kwartier op Koen. Als hij er nog niet is begint ze zich zorgen te maken. Vind hij me toch niet leuk. Had Eva ongelijk? Misschien staat hij aan de andere kant van het WC-gebouw, denkt Melissa. Ze loopt snel om , maar ziet hem daar ook niet. Ze loopt weer terug en ziet Koen daar staan. Haar hart maakt een sprongetje en ze zegt: ''hoi'' ''hoi,'' zegt hij vrolijk.terug. ''zullen we gaan?'' vraagt hij. ''is goed,'' zegt Melissa en loopt achter hem aan. Ze lopen samen naar de speeltuin. ''hij zit op slot hoor,'' zegt Melissa. ''de tien uur regel weet je wel'' ''weet ik maar de, geheime deur weet je wel? '' ''o, ja,'' zegt Melissa en ze lopen naar de achterkant van de speeltuin. Melissa kijkt naar het hek dat om de speeltuin staat. Zal het hier vanavond dan gebeuren? haar eerste zoen? Zachtjes probeert Koen de deur te openen wat niet geheel lukt. Er klinkt een piep en ze kijken allebei geschrokken in het rond of niemand hun ziet. Samen lopen ze naar binnen en gaan naast elkaar op een bankje zitten. Het is een tijdje stil. Doodstil. Melissa weet niet wat ze moet zeggen door de zenuwen. Ze kan toch niet ineens vragen of hij verkering wil? Koen onderbreekt de stilte en vraagt:''zit je op een leuke school?'' ''jawel, alleen alle leraren zijn niet altijd even leuk, bij jou?'' ''hetzelfde eigenlijk'' zegt hij en het is weer een tijdje stil. Ze praten nog een tijdje met een aantal stiltes ertussen. ''zullen we weer terug gaan, ik heb het een beetje koud,'' zegt Koen. Nee! schreeuwen Melissa's gedachten en Melissa kijkt naar Koen. Hij zit daar in z'n zwembroek met een vest. Ook niet echt warm gekleed. ''oké'' zegt Melissa en staat op. Vaarwel eerste zoen, denkt ze, terwijl ze de vlinders nog in haar buik voelt vliegen terwijl ze even naar Koen kijkt. Ze lopen samen terug naar het WC-gebouw en willen verder lopen, maar Melissa ziet de vader van Eva aan komen lopen. Ze zijn er geweest als hij hun ziet. Ze pakt uit een reflex Koens hand en trekt hem mee het wc-gebouw in een hokje in. Een paar seconden later beseft ze pas wat ze gedaan heeft. Ze staat nu zo ongeveer tegen Koen aangedrukt. Net zaten ze ook al zo dicht tegen elkaar aan. Hoe kan het nou dat ze niet zoenen. ''wat is er?'' vraagt Koen. ''ssst, de vader van Eva!'' fluistert Melissa. ''oké''zegt hij. Ze wachten 10 minuten in stilte. Ze komen het wc hokje weer uit. Melissa kijkt weer naar Koen en kijkt nu recht in zijn ogen. ''kom we gaan,'' zegt Melissa snel en loopt naar buiten. Koen komt achter haar aan en pakt haar hand en draait haar om. ''Ik vind je leuk'' fluistert hij en zoent haar. Melissa weet niet wat haar overkomt. Na de zoen fluistert ze, ''ik jou ook hoor,'' en zoent hem weer. Ze lopen samen hand in hand naar de tenten. Melissa sluipt zachtjes haar tent weer in en gaat languit op haar luchtbed liggen. Die zoen zal ze nooit meer vergeten. Eigenlijk had ze het heel anders verwacht. vies, had ze hem verwacht, want dat was de eerste bij haar vriendinnen ook, maar dat was die niet. Met een buik vol vlinders en denkend aan Koen valt ze in slaap. Een diepe slaap met Koen in haar gedachten. Ik ben verliefd…
Welk gevoel kreeg je bij deze tekst? Negatief Neutraal Positief 0 0 0 0 0 0 0 Hoe heet het meisje in het verhaal?
- Melissa - Lisa - Annabel
De eerste controlevraag werd gesteld om nog eens te checken of de tekst wel degelijk de gewenste gemoedstoestand teweegbracht bij de respondent. De tweede controlevraag werd gesteld om er zeker van te zijn dat de respondent de tekst gelezen heeft.
b) Accessibility
- Om de accessibility van de attitude tegenover Fairtrade-producten te verhogen moesten de respondenten volgende opdracht uitvoeren:
Verbind de begrippen met de correcte omschrijving, vul uw antwoorden onder het kader in… 1. Fair trade
2. Max Havelaar
3. Oxfam wereldwinkel
4. Unicef
a) … is een organisatie binnen de Verenigde Naties die zich inzet voor het welzijn van kinderen, onder andere via de Universele Verklaring van de Rechten van het Kind. b) … bevordert het volgen van sociale en ecologische regels bij internationale handel, in het bijzonder bij de export van arme landen naar het geïndustrialiseerde westen. Een belangrijk onderdeel hiervan is het bieden van een eerlijke prijs voor een product, waarmee een prijs bedoeld wordt die in verhouding staat tot de productiekosten, en niet een prijs die bepaald wordt door de verhoudingen op de internationale markt. c) … is een stichting die sinds 1988 in Nederland een keurmerk verleent aan koffie die tegen een voor producenten gunstige prijs op de markt wordt gebracht. Het initiatief kwam tot stand in overleg tussen Mexicaanse koffieboeren en een Nederlandse hulporganisatie. d) … is een commerciële en ideële instelling, die zich inzet voor de handel in producten uit ontwikkelingslanden. De producten worden, zonder gebruik te maken van tussenhandelaren, voor 'eerlijke prijzen' ingekocht.
Uw antwoorden:
1. … 2. … 3. … 4. …
- Om de accessibility van de attitude tegenover Fairtrade-producten niet te verhogen moesten de respondenten volgende opdracht uitvoeren:
Verbind de logo’s met de correcte omschrijving, vul uw antwoorden onder het kader in… 1.
2.
3.
4.
a) Lacoste. La Chemise Lacoste is een Frans kledingbedrijf. Het is opgericht door René Lacoste, een beroemde Franse tennisspeler, en André Gillier. Het bedrijf ontwerpt, produceert en verkoopt kleding, schoeisel, parfum en monturen over de hele wereld. b) McDonald’s. McDonald’s Corporation is een Amerikaanse multinational en 's werelds grootste keten van fastfoodrestaurants. c) Nike. Nike, Inc. is een Amerikaans fabrikant van sportschoenen, kleding, NikePro, sportuitrustingen en accessoires. Het logo van de onderneming is een van 's werelds herkenbaarste en bekendste merktekens. d) Apple. Apple Inc. is een Amerikaans elektronicabedrijf dat op 3 januari 1977 is opgericht door Steve Jobs, Ronald Wayne en Steve Wozniak. Het bedrijf is gevestigd in Cupertino, Californië.
Uw antwoorden:
� … � … � … � …
DEEL 3 VAN HET EXPERIMENT: EVALUATIE VAN HET GEDRAG Situatie 1: U moet naar de winkel om chocolade, rijst en koffie te kopen... U beschikt over een budget van 17 euro. In de winkel hebt u voor elk product dat u nodig hebt volgende keuzes:
- Chocolade: � Keuze 1: 100 gram Milka melkchocolade: 1,1 euro � Keuze 2: 100 gram bio-melkchocolade uit Paraguay: 1,5 euro � Keuze 3: 100 gram Côte d’Or melkchocolade: 1,276 euro � Keuze 4: 100 gram melkchocolade (winkelmerk): 0,95 euro
- Rijst � Keuze 1: 1 kg witte rijst: 2,59 euro � Keuze 2: 1 kg witte bio-rijst uit Thailand: 3,25 euro � Keuze 3: 1 kg witte rijst (winkelmerk): 2,40 euro � Keuze 4: 1 kg witte rijst (nog ander merk-: 2,75
- Koffie � Keuze 1: 1 kg Douwe Egberts koffie: 7,9 euro � Keuze 2: 1 kg bio-bonen koffie uit Bolivië: 9,25 euro � Keuze 3: 1 kg Jacqmotte koffie: 9,75 euro � Keuze 4: 1 kg koffie (winkelmerk): 7 euro
Uw antwoorden: Chocolade: Keuze … Rijst: Keuze … Koffie: Keuze … Situatie 2: Vanavond geeft u een feestje. Het enige wat u nog nodig hebt om een taart te bakken is suiker. Ook voor de kleinsten onder ons hebt u nog snoep nodig. U hebt opnieuw de keuze:
- Snoep: � Keuze 1: 100 gram Haribo-gummibeertjes: 0,85 euro � Keuze 2: 100 gram bio-gummibeertjes uit Brazilië: 1,10 euro � Keuze 3: 100 gram gummibeertjes (winkelmerk): 0,69 euro � Keuze 4: 100 gram Lutti-gummibeertjes: 0,90 euro
- Suiker
� Keuze 1: 500 gram rietsuiker: 1,50 euro � Keuze 2: 500 gram bio-rietsuiker uit Paraguay: 1,80 euro � Keuze 3: 500 gram rietsuiker (winkelmerk): 1,25 euro � Keuze 4: 500 gram rietsuiker (nog ander merk): 1,55 euro
Uw antwoorden: Snoep: Keuze … Suiker: Keuze …
Bijlage 5: SPSS-Tabellen
Bijlage 5.1. SPSS-Tabellen: Prétests
General Linear Model
Within-Subjects Factors
Measure:MEASURE_1
Gemidd
elden
Dependent
Variable
1 Positievetekst
2 Negatievetekst
3 Neutraletekst
Multivariate Testsb
Effect Value F Hypothesis df Error df Sig.
Pillai's Trace ,879 47,401a 2,000 13,000 ,000
Wilks' Lambda ,121 47,401a 2,000 13,000 ,000
Hotelling's Trace 7,293 47,401a 2,000 13,000 ,000
Gemiddelden
Roy's Largest Root 7,293 47,401a 2,000 13,000 ,000
a. Exact statistic
b. Design: Intercept
Within Subjects Design: Gemiddelden
Mauchly's Test of Sphericityb
Measure:MEASURE_1
Epsilona
Within Subjects
Effect Mauchly's W
Approx. Chi-
Square df Sig. Greenhouse-
Geisser Huynh-Feldt Lower-bound
Gemiddelden ,945 ,739 2 ,691 ,948 1,000 ,500
Tests the null hypothesis that the error covariance matrix of the orthonormalized transformed dependent variables is proportional to an
identity matrix.
a. May be used to adjust the degrees of freedom for the averaged tests of significance. Corrected tests are displayed in the Tests of
Within-Subjects Effects table.
b. Design: Intercept
Within Subjects Design: Gemiddelden
Tests of Within-Subjects Contrasts
Measure:MEASURE_1
Source Gemiddelden
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Linear 13,333 1 13,333 17,500 ,001 Gemiddelden
Quadratic 74,711 1 74,711 98,469 ,000
Linear 10,667 14 ,762 Error(Gemiddelden)
Quadratic 10,622 14 ,759
Tests of Between-Subjects Effects
Measure:MEASURE_1
Transformed Variable:Average
Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Intercept 704,089 1 704,089 676,183 ,000
Error 14,578 14 1,041
Tests of Within-Subjects Effects
Measure:MEASURE_1
Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Sphericity Assumed 88,044 2 44,022 57,900 ,000
Greenhouse-Geisser 88,044 1,895 46,454 57,900 ,000
Huynh-Feldt 88,044 2,000 44,022 57,900 ,000
Gemiddelden
Lower-bound 88,044 1,000 88,044 57,900 ,000
Sphericity Assumed 21,289 28 ,760
Greenhouse-Geisser 21,289 26,534 ,802
Huynh-Feldt 21,289 28,000 ,760
Error(Gemiddelden)
Lower-bound 21,289 14,000 1,521
Bijlage 5.2. SPSS-Tabellen: Kent u Fairtrade & Wat betekent Fairtrade
Frequency Table
KentuFairtrade
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Ja 180 100,0 100,0 100,0
WatbetekentFairtrade
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Juist geantwoord 180 100,0 100,0 100,0
Bijlage 5.3. SPSS-Tabellen: Gemiddelde Attitude
GemiddeldeAttitude
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Eerder positief 55 30,6 30,6 30,6
Positief 58 32,2 32,2 62,8
Heel positief 67 37,2 37,2 100,0
Valid
Total 180 100,0 100,0
Bijlage 5.4. SPSS-Tabellen: Antwoorden bij Tekst
Antwoordenbijtekst
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Juist geantwoord 180 100,0 100,0 100,0
Bijlage 5.5. SPSS-Tabellen: Moodmanipulatiecheck
Between-Subjects Factors
Value Label N
1 Neutraal 60
2 Positief 60
Mood
3 Negatief 60
Tests of Between-Subjects Effects
Dependent Variable:Moodmanipulatiecheck
Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Corrected Model 776,011a 2 388,006 1891,060 ,000
Intercept 2792,672 1 2792,672 13610,913 ,000
Mood 776,011 2 388,006 1891,060 ,000
Error 36,317 177 ,205
Total 3605,000 180
Corrected Total 812,328 179
a. R Squared = ,955 (Adjusted R Squared = ,955)
Profile Plots
Bijlage 5.6. SPSS-Tabellen: Antwoorden Opdracht
Antwoordenopdracht
Frequency Percent Valid Percent
Cumulative
Percent
Valid Juist geantwoord 180 100,0 100,0 100,0
Bijlage 5.7. SPSS-Tabellen: Gemiddeld Gedrag
a) Anova-test
Tests of Between-Subjects Effects
Dependent Variable:GemiddeldGedrag
Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Corrected Model 70,067a 5 14,013 5,966 ,000
Intercept 423,200 1 423,200 180,159 ,000
Mood 34,900 2 17,450 7,429 ,001
Accessibility 22,756 1 22,756 9,687 ,002
Mood * Accessibility 12,411 2 6,206 2,642 ,074
Error 408,733 174 2,349
Total 902,000 180
Corrected Total 478,800 179
a. R Squared = ,146 (Adjusted R Squared = ,122)
Between-Subjects Factors
Value Label N
1 Neutraal 60
2 Positief 60
Mood
3 Negatief 60
1 Hoog 90 Accessibility
2 Laag 90
Profile Plots
b) Anova-test 2 (na Split-file -> Compare groups (Accessibility))
Between-Subjects Factors
Accessibility Value Label N
1 Neutraal 30
2 Positief 30
Hoog Mood
3 Negatief 30
1 Neutraal 30
2 Positief 30
Laag Mood
3 Negatief 30
Tests of Between-Subjects Effects
Dependent Variable:GemiddeldGedrag
Accessib
ility Source
Type III Sum of
Squares df Mean Square F Sig.
Corrected Model 43,022a 2 21,511 7,738 ,001
Intercept 321,111 1 321,111 115,504 ,000
Mood 43,022 2 21,511 7,738 ,001
Error 241,867 87 2,780
Total 606,000 90
Hoog
Corrected Total 284,889 89
Corrected Model 4,289b 2 2,144 1,118 ,332
Intercept 124,844 1 124,844 65,091 ,000
Mood 4,289 2 2,144 1,118 ,332
Error 166,867 87 1,918
Total 296,000 90
Laag
Corrected Total 171,156 89
a. R Squared = ,151 (Adjusted R Squared = ,131)
b. R Squared = ,025 (Adjusted R Squared = ,003)
Profile Plots – Mood
Bijlage 5.8. SPSS-Tabellen: Product Chocolade
a) Mood * GedragChocolade
Crosstab
GedragChocolade
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 9 51 60 Neutraal
% within Mood 15,0% 85,0% 100,0%
Count 12 48 60 Positief
% within Mood 20,0% 80,0% 100,0%
Count 17 43 60 Negatief
% within Mood 28,3% 71,7% 100,0%
Count 38 142 180
Mood
Total
% within Mood 21,1% 78,9% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 3,269a 2 ,195
Likelihood Ratio 3,251 2 ,197
Linear-by-Linear Association 3,185 1 ,074
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count
is 12,67.
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,133 ,073 -1,796 ,074c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,133 ,073 -1,796 ,074c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
b) Accessibility * GedragChocolade
Crosstab
GedragChocolade
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 24 66 90 Hoog
% within Accessibility 26,7% 73,3% 100,0%
Count 14 76 90 Laag
% within Accessibility 15,6% 84,4% 100,0%
Count 38 142 180
Accessibility
Total
% within Accessibility 21,1% 78,9% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 3,336a 1 ,068
Continuity Correctionb 2,702 1 ,100
Likelihood Ratio 3,368 1 ,066
Fisher's Exact Test ,099 ,050
Linear-by-Linear Association 3,317 1 ,069
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 19,00.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,136 ,073 1,833 ,068c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,136 ,073 1,833 ,068c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
c) Analyse van het Interactie-effect
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Accessibility *
GedragChocolade * Mood 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Accessibility * GedragChocolade * Mood Crosstabulation
Count
GedragChocolade
Mood Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Hoog 5 25 30
Laag 4 26 30
Neutraal Accessibility
Total 9 51 60
Hoog 6 24 30
Laag 6 24 30
Positief Accessibility
Total 12 48 60
Hoog 13 17 30
Laag 4 26 30
Negatief Accessibility
Total 17 43 60
Chi-Square Tests
Mood Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square ,131a 1 ,718
Continuity Correctionb ,000 1 1,000
Likelihood Ratio ,131 1 ,717
Fisher's Exact Test 1,000 ,500
Linear-by-Linear Association ,129 1 ,720
Neutraal
N of Valid Cases 60
Positief Pearson Chi-Square ,000c 1 1,000
Continuity Correctionb ,000 1 1,000
Likelihood Ratio ,000 1 1,000
Fisher's Exact Test 1,000 ,626
Linear-by-Linear Association ,000 1 1,000
N of Valid Cases 60
Pearson Chi-Square 6,648d 1 ,010
Continuity Correctionb 5,253 1 ,022
Likelihood Ratio 6,915 1 ,009
Fisher's Exact Test ,020 ,010
Linear-by-Linear Association 6,538 1 ,011
Negatief
N of Valid Cases 60
a. 2 cells (50,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 4,50.
b. Computed only for a 2x2 table
c. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 6,00.
d. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 8,50.
Symmetric Measures
Mood Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,047 ,129 ,356 ,723c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,047 ,129 ,356 ,723c
Neutraal
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,000 ,129 ,000 1,000
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,000 ,129 ,000 1,000
Positief
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,333 ,116 2,688 ,009c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,333 ,116 2,688 ,009c
Negatief
N of Valid Cases 60
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Mood * GedragChocolade *
Accessibility 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Mood * GedragChocolade * Accessibility Crosstabulation
Count
GedragChocolade
Accessibility Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Neutraal 5 25 30
Positief 6 24 30
Negatief 13 17 30
Hoog Mood
Total 24 66 90
Neutraal 4 26 30
Positief 6 24 30
Negatief 4 26 30
Laag Mood
Total 14 76 90
Chi-Square Tests
Accessibility Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 6,477a 2 ,039
Likelihood Ratio 6,273 2 ,043
Linear-by-Linear Association 5,394 1 ,020
Hoog
N of Valid Cases 90
Pearson Chi-Square ,677b 2 ,713
Likelihood Ratio ,656 2 ,721
Linear-by-Linear Association ,000 1 1,000
Laag
N of Valid Cases 90
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 8,00.
b. 3 cells (50,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 4,67.
Symmetric Measures
Accessibility Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,246 ,103 -2,383 ,019c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,246 ,103 -2,383 ,019c
Hoog
N of Valid Cases 90
Interval by Interval Pearson's R ,000 ,099 ,000 1,000c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,000 ,099 ,000 1,000c
Laag
N of Valid Cases 90
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Bijlage 5.9. SPSS-Tabellen: Product Rijst
a) Mood * GedragRijst
Crosstab
GedragRijst
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 25 35 60 Neutraal
% within Mood 41,7% 58,3% 100,0%
Count 19 41 60 Positief
% within Mood 31,7% 68,3% 100,0%
Count 31 29 60 Negatief
% within Mood 51,7% 48,3% 100,0%
Count 75 105 180
Mood
Total
% within Mood 41,7% 58,3% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 4,937a 2 ,085
Likelihood Ratio 4,976 2 ,083
Linear-by-Linear Association 1,227 1 ,268
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count
is 25,00.
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,083 ,075 -1,109 ,269c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,083 ,076 -1,109 ,269c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
b) Accessibility * GedragRijst
Crosstab
GedragRijst
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 43 47 90 Hoog
% within Accessibility 47,8% 52,2% 100,0%
Count 32 58 90 Laag
% within Accessibility 35,6% 64,4% 100,0%
Count 75 105 180
Accessibility
Total
% within Accessibility 41,7% 58,3% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 2,766a 1 ,096
Continuity Correctionb 2,286 1 ,131
Likelihood Ratio 2,774 1 ,096
Fisher's Exact Test ,130 ,065
Linear-by-Linear Association 2,750 1 ,097
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 37,50.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,124 ,074 1,667 ,097c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,124 ,074 1,667 ,097c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
c) Analyse van het Interactie-effect
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Accessibility * GedragRijst *
Mood 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Accessibility * GedragRijst * Mood Crosstabulation
Count
GedragRijst
Mood Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Hoog 13 17 30
Laag 12 18 30
Neutraal Accessibility
Total 25 35 60
Hoog 9 21 30
Laag 10 20 30
Positief Accessibility
Total 19 41 60
Hoog 21 9 30
Laag 10 20 30
Negatief Accessibility
Total 31 29 60
Chi-Square Tests
Mood Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square ,069a 1 ,793
Continuity Correctionb ,000 1 1,000
Likelihood Ratio ,069 1 ,793
Fisher's Exact Test 1,000 ,500
Linear-by-Linear Association ,067 1 ,795
Neutraal
N of Valid Cases 60
Positief Pearson Chi-Square ,077c 1 ,781
Continuity Correctionb ,000 1 1,000
Likelihood Ratio ,077 1 ,781
Fisher's Exact Test 1,000 ,500
Linear-by-Linear Association ,076 1 ,783
N of Valid Cases 60
Pearson Chi-Square 8,076d 1 ,004
Continuity Correctionb 6,674 1 ,010
Likelihood Ratio 8,268 1 ,004
Fisher's Exact Test ,009 ,005
Linear-by-Linear Association 7,941 1 ,005
Negatief
N of Valid Cases 60
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 12,50.
b. Computed only for a 2x2 table
c. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 9,50.
d. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 14,50.
Symmetric Measures
Mood Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,034 ,129 ,258 ,798c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,034 ,129 ,258 ,798c
Neutraal
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R -,036 ,129 -,273 ,786c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,036 ,129 -,273 ,786c
Positief
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,367 ,120 3,003 ,004c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,367 ,120 3,003 ,004c
Negatief
N of Valid Cases 60
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Mood * GedragRijst *
Accessibility 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Mood * GedragRijst * Accessibility Crosstabulation
Count
GedragRijst
Accessibility Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Neutraal 13 17 30
Positief 9 21 30
Negatief 21 9 30
Hoog Mood
Total 43 47 90
Neutraal 12 18 30
Positief 10 20 30
Negatief 10 20 30
Laag Mood
Total 32 58 90
Chi-Square Tests
Accessibility Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 9,975a 2 ,007
Likelihood Ratio 10,231 2 ,006
Linear-by-Linear Association 4,228 1 ,040
Hoog
N of Valid Cases 90
Pearson Chi-Square ,388b 2 ,824
Likelihood Ratio ,385 2 ,825
Linear-by-Linear Association ,288 1 ,592
Laag
N of Valid Cases 90
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 14,33.
b. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 10,67.
Symmetric Measures
Accessibility Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,218 ,103 -2,095 ,039c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,218 ,105 -2,095 ,039c
Hoog
N of Valid Cases 90
Interval by Interval Pearson's R ,057 ,106 ,534 ,595c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,057 ,106 ,534 ,595c
Laag
N of Valid Cases 90
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Bijlage 5.10. SPSS-Tabellen: Product Koffie
a) Mood * GedragKoffie
Crosstab
GedragKoffie
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 11 49 60 Neutraal
% within Mood 18,3% 81,7% 100,0%
Count 13 47 60 Positief
% within Mood 21,7% 78,3% 100,0%
Count 28 32 60 Negatief
% within Mood 46,7% 53,3% 100,0%
Count 52 128 180
Mood
Total
% within Mood 28,9% 71,1% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 14,008a 2 ,001
Likelihood Ratio 13,617 2 ,001
Linear-by-Linear Association 11,658 1 ,001
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count
is 17,33.
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,255 ,072 -3,521 ,001c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,255 ,073 -3,521 ,001c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
b) Accessibility * GedragKoffie
Crosstab
GedragKoffie
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 35 55 90 Hoog
% within Accessibility 38,9% 61,1% 100,0%
Count 17 73 90 Laag
% within Accessibility 18,9% 81,1% 100,0%
Count 52 128 180
Accessibility
Total
% within Accessibility 28,9% 71,1% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 8,762a 1 ,003
Continuity Correctionb 7,816 1 ,005
Likelihood Ratio 8,901 1 ,003
Fisher's Exact Test ,005 ,002
Linear-by-Linear Association 8,713 1 ,003
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 26,00.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,221 ,071 3,018 ,003c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,221 ,071 3,018 ,003c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
c) Analyse van het Interactie-effect
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Accessibility * GedragKoffie *
Mood 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Accessibility * GedragKoffie * Mood Crosstabulation
Count
GedragKoffie
Mood Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Hoog 9 21 30
Laag 2 28 30
Neutraal Accessibility
Total 11 49 60
Hoog 9 21 30
Laag 4 26 30
Positief Accessibility
Total 13 47 60
Hoog 17 13 30
Laag 11 19 30
Negatief Accessibility
Total 28 32 60
Chi-Square Tests
Mood Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 5,455a 1 ,020
Continuity Correctionb 4,007 1 ,045
Likelihood Ratio 5,822 1 ,016
Fisher's Exact Test ,042 ,021
Linear-by-Linear Association 5,364 1 ,021
Neutraal
N of Valid Cases 60
Positief Pearson Chi-Square 2,455c 1 ,117
Continuity Correctionb 1,571 1 ,210
Likelihood Ratio 2,506 1 ,113
Fisher's Exact Test ,209 ,105
Linear-by-Linear Association 2,414 1 ,120
N of Valid Cases 60
Pearson Chi-Square 2,411d 1 ,121
Continuity Correctionb 1,674 1 ,196
Likelihood Ratio 2,427 1 ,119
Fisher's Exact Test ,195 ,098
Linear-by-Linear Association 2,371 1 ,124
Negatief
N of Valid Cases 60
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 5,50.
b. Computed only for a 2x2 table
c. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 6,50.
d. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 14,00.
Symmetric Measures
Mood Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,302 ,110 2,408 ,019c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,302 ,110 2,408 ,019c
Neutraal
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,202 ,123 1,573 ,121c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,202 ,123 1,573 ,121c
Positief
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,200 ,126 1,558 ,125c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,200 ,126 1,558 ,125c
Negatief
N of Valid Cases 60
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Mood * GedragKoffie *
Accessibility 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Mood * GedragKoffie * Accessibility Crosstabulation
Count
GedragKoffie
Accessibility Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Neutraal 9 21 30
Positief 9 21 30
Negatief 17 13 30
Hoog Mood
Total 35 55 90
Neutraal 2 28 30
Positief 4 26 30
Negatief 11 19 30
Laag Mood
Total 17 73 90
Chi-Square Tests
Accessibility Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 5,984a 2 ,050
Likelihood Ratio 5,927 2 ,052
Linear-by-Linear Association 4,438 1 ,035
Hoog
N of Valid Cases 90
Pearson Chi-Square 9,718b 2 ,008
Likelihood Ratio 9,544 2 ,008
Linear-by-Linear Association 8,714 1 ,003
Laag
N of Valid Cases 90
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 11,67.
b. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 5,67.
Symmetric Measures
Accessibility Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,223 ,104 -2,149 ,034c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,223 ,104 -2,149 ,034c
Hoog
N of Valid Cases 90
Interval by Interval Pearson's R -,313 ,094 -3,090 ,003c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,313 ,094 -3,090 ,003c
Laag
N of Valid Cases 90
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Bijlage 5.11. SPSS-Tabellen: Product Snoep
a) Mood * GedragSnoep
Crosstab
GedragSnoep
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 10 50 60 Neutraal
% within Mood 16,7% 83,3% 100,0%
Count 13 47 60 Positief
% within Mood 21,7% 78,3% 100,0%
Count 27 33 60 Negatief
% within Mood 45,0% 55,0% 100,0%
Count 50 130 180
Mood
Total
% within Mood 27,8% 72,2% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 13,680a 2 ,001
Likelihood Ratio 13,340 2 ,001
Linear-by-Linear Association 11,938 1 ,001
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count
is 16,67.
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,258 ,072 -3,566 ,000c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,258 ,072 -3,566 ,000c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
b) Accessibility * GedragSnoep
Crosstab
GedragSnoep
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 33 57 90 Hoog
% within Accessibility 36,7% 63,3% 100,0%
Count 17 73 90 Laag
% within Accessibility 18,9% 81,1% 100,0%
Count 50 130 180
Accessibility
Total
% within Accessibility 27,8% 72,2% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 7,089a 1 ,008
Continuity Correctionb 6,231 1 ,013
Likelihood Ratio 7,185 1 ,007
Fisher's Exact Test ,012 ,006
Linear-by-Linear Association 7,050 1 ,008
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 25,00.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,198 ,072 2,701 ,008c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,198 ,072 2,701 ,008c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
c) Analyse van het Interactie-effect
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Accessibility * GedragSnoep *
Mood 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Accessibility * GedragSnoep * Mood Crosstabulation
Count
GedragSnoep
Mood Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Hoog 7 23 30
Laag 3 27 30
Neutraal Accessibility
Total 10 50 60
Hoog 8 22 30
Laag 5 25 30
Positief Accessibility
Total 13 47 60
Hoog 18 12 30
Laag 9 21 30
Negatief Accessibility
Total 27 33 60
Chi-Square Tests
Mood Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 1,920a 1 ,166
Continuity Correctionb 1,080 1 ,299
Likelihood Ratio 1,966 1 ,161
Fisher's Exact Test ,299 ,149
Linear-by-Linear Association 1,888 1 ,169
Neutraal
N of Valid Cases 60
Positief Pearson Chi-Square ,884c 1 ,347
Continuity Correctionb ,393 1 ,531
Likelihood Ratio ,890 1 ,345
Fisher's Exact Test ,532 ,266
Linear-by-Linear Association ,869 1 ,351
N of Valid Cases 60
Pearson Chi-Square 5,455d 1 ,020
Continuity Correctionb 4,310 1 ,038
Likelihood Ratio 5,544 1 ,019
Fisher's Exact Test ,037 ,018
Linear-by-Linear Association 5,364 1 ,021
Negatief
N of Valid Cases 60
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 5,00.
b. Computed only for a 2x2 table
c. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 6,50.
d. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 13,50.
Symmetric Measures
Mood Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,179 ,122 1,385 ,171c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,179 ,122 1,385 ,171c
Neutraal
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,121 ,127 ,931 ,356c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,121 ,127 ,931 ,356c
Positief
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,302 ,123 2,408 ,019c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,302 ,123 2,408 ,019c
Negatief
N of Valid Cases 60
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Mood * GedragSnoep *
Accessibility 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Mood * GedragSnoep * Accessibility Crosstabulation
Count
GedragSnoep
Accessibility Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Neutraal 7 23 30
Positief 8 22 30
Negatief 18 12 30
Hoog Mood
Total 33 57 90
Neutraal 3 27 30
Positief 5 25 30
Negatief 9 21 30
Laag Mood
Total 17 73 90
Chi-Square Tests
Accessibility Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 10,622a 2 ,005
Likelihood Ratio 10,516 2 ,005
Linear-by-Linear Association 8,588 1 ,003
Hoog
N of Valid Cases 90
Pearson Chi-Square 4,061b 2 ,131
Likelihood Ratio 4,039 2 ,133
Linear-by-Linear Association 3,873 1 ,049
Laag
N of Valid Cases 90
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 11,00.
b. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 5,67.
Symmetric Measures
Accessibility Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,311 ,100 -3,066 ,003c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,311 ,101 -3,066 ,003c
Hoog
N of Valid Cases 90
Interval by Interval Pearson's R -,209 ,100 -2,001 ,048c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,209 ,100 -2,001 ,048c
Laag
N of Valid Cases 90
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Bijlage 5.12. SPSS-Tabellen: Product Suiker
a) Mood * GedragSuiker
Crosstab
GedragSuiker
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 14 46 60 Neutraal
% within Mood 23,3% 76,7% 100,0%
Count 21 39 60 Positief
% within Mood 35,0% 65,0% 100,0%
Count 26 34 60 Negatief
% within Mood 43,3% 56,7% 100,0%
Count 61 119 180
Mood
Total
% within Mood 33,9% 66,1% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 5,406a 2 ,067
Likelihood Ratio 5,512 2 ,064
Linear-by-Linear Association 5,326 1 ,021
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count
is 20,33.
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,172 ,072 -2,336 ,021c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,172 ,072 -2,336 ,021c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
b) Accessibility * GedragSuiker
Crosstab
GedragSuiker
Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Count 35 55 90 Hoog
% within Accessibility 38,9% 61,1% 100,0%
Count 26 64 90 Laag
% within Accessibility 28,9% 71,1% 100,0%
Count 61 119 180
Accessibility
Total
% within Accessibility 33,9% 66,1% 100,0%
Chi-Square Tests
Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square 2,009a 1 ,156
Continuity Correctionb 1,587 1 ,208
Likelihood Ratio 2,014 1 ,156
Fisher's Exact Test ,208 ,104
Linear-by-Linear Association 1,997 1 ,158
N of Valid Cases 180
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 30,50.
b. Computed only for a 2x2 table
Symmetric Measures
Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,106 ,074 1,417 ,158c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,106 ,074 1,417 ,158c
N of Valid Cases 180
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
c) Analyse van het Interactie-effect
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Accessibility * GedragSuiker *
Mood 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Accessibility * GedragSuiker * Mood Crosstabulation
Count
GedragSuiker
Mood Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Hoog 8 22 30
Laag 6 24 30
Neutraal Accessibility
Total 14 46 60
Hoog 10 20 30
Laag 11 19 30
Positief Accessibility
Total 21 39 60
Hoog 17 13 30
Laag 9 21 30
Negatief Accessibility
Total 26 34 60
Chi-Square Tests
Mood Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (2-
sided)
Exact Sig. (1-
sided)
Pearson Chi-Square ,373a 1 ,542
Continuity Correctionb ,093 1 ,760
Likelihood Ratio ,374 1 ,541
Fisher's Exact Test ,761 ,381
Linear-by-Linear Association ,366 1 ,545
Neutraal
N of Valid Cases 60
Positief Pearson Chi-Square ,073c 1 ,787
Continuity Correctionb ,000 1 1,000
Likelihood Ratio ,073 1 ,787
Fisher's Exact Test 1,000 ,500
Linear-by-Linear Association ,072 1 ,788
N of Valid Cases 60
Pearson Chi-Square 4,344d 1 ,037
Continuity Correctionb 3,326 1 ,068
Likelihood Ratio 4,402 1 ,036
Fisher's Exact Test ,067 ,034
Linear-by-Linear Association 4,271 1 ,039
Negatief
N of Valid Cases 60
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 7,00.
b. Computed only for a 2x2 table
c. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 10,50.
d. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 13,00.
Symmetric Measures
Mood Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R ,079 ,128 ,602 ,549c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,079 ,128 ,602 ,549c
Neutraal
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R -,035 ,129 -,266 ,791c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,035 ,129 -,266 ,791c
Positief
N of Valid Cases 60
Interval by Interval Pearson's R ,269 ,124 2,128 ,038c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation ,269 ,124 2,128 ,038c
Negatief
N of Valid Cases 60
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.
Crosstabs
Case Processing Summary
Cases
Valid Missing Total
N Percent N Percent N Percent
Mood * GedragSuiker *
Accessibility 180 100,0% 0 ,0% 180 100,0%
Mood * GedragSuiker * Accessibility Crosstabulation
Count
GedragSuiker
Accessibility Koopt Fairtrade
Koopt geen
Fairtrade Total
Neutraal 8 22 30
Positief 10 20 30
Negatief 17 13 30
Hoog Mood
Total 35 55 90
Neutraal 6 24 30
Positief 11 19 30
Negatief 9 21 30
Laag Mood
Total 26 64 90
Chi-Square Tests
Accessibility Value df
Asymp. Sig. (2-
sided)
Pearson Chi-Square 6,265a 2 ,044
Likelihood Ratio 6,245 2 ,044
Linear-by-Linear Association 5,617 1 ,018
Hoog
N of Valid Cases 90
Pearson Chi-Square 2,055b 2 ,358
Likelihood Ratio 2,102 2 ,350
Linear-by-Linear Association ,722 1 ,395
Laag
N of Valid Cases 90
a. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 11,67.
b. 0 cells (,0%) have expected count less than 5. The minimum expected count is 8,67.
Symmetric Measures
Accessibility Value Asymp. Std. Errora Approx. Tb Approx. Sig.
Interval by Interval Pearson's R -,251 ,102 -2,435 ,017c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,251 ,102 -2,435 ,017c
Hoog
N of Valid Cases 90
Interval by Interval Pearson's R -,090 ,100 -,848 ,399c
Ordinal by Ordinal Spearman Correlation -,090 ,101 -,848 ,399c
Laag
N of Valid Cases 90
a. Not assuming the null hypothesis.
b. Using the asymptotic standard error assuming the null hypothesis.
c. Based on normal approximation.