De Handelsroute Keuzedeel Ondernemend gedrag voor niveau 2 ... · Heb ik goed vervoer? Kansen Wat...

66
Keuzedeel Ondernemend gedrag voor niveau 2 Schoolopdrachten X Vaardigheden | cohort 2016

Transcript of De Handelsroute Keuzedeel Ondernemend gedrag voor niveau 2 ... · Heb ik goed vervoer? Kansen Wat...

Uitgeverij SarphatiD e H a n d e l s r o u t e

Keuzedeel Ondernemend gedrag voor niveau 2

Schoolopdrachten XX Vaardigheden | cohort 2016

© Uitgeverij Sarphati BV 2016

Horaplantsoen 20 | 6717 LT Ede

Tel.: 0318 648 522

E-mail: [email protected]

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave

mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een

geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch,

mechanisch, door fotokopie, opnamen of enige andere

manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat niet alle

copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties

geregeld zijn. Degene die meent alsnog rechten te kunnen

doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de

uitgever.

Auteur

Annet Weterings

Hoofdredactie

Boudewijn Gruwel

Bureauredactie

Redactiebureau M. van der Kleij

Hanna Molenaar | Redactie en

projectmanagement

Advies

Carla Pleijs | onderwijspraktijk

Foto’s

Ben Lohuis, Ferroli Nederland,

Foter | Marije Jellema, Ingimage,

Kega, Ritel, ROC Midden Nederland,

ROC van Twente, Shutterstock

Vormgeving en infographics

Carien Franken |

bureau visuele vertalingen

DTP en opmaak

Marjoleine van der Greft |

Marjoleine DTP & Vormgeving

Uitgeverij SarphatiD e H a n d e l s r o u t e

Colofon

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Inhoud

Overzicht opdrachten 5Opdracht 1 Sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen 8Opdracht 2 Oefenen in feedback geven 12Opdracht 3 Feedback geven en situatie naspelen 13Opdracht 4 Ondernemend gedrag laten zien 14Opdracht 5 Hoe ondernemend ben ik? 16Opdracht 6 Klantvriendelijkheid op het terras 18Opdracht 7 Rechten, plichten en flexibel zijn 19Opdracht 8 Van zwak denken naar sterk denken 22Opdracht 9 De kunst van het (af)kijken 26Opdracht 10 Hoe ondernemend gedraag ik me? 29Opdracht 11 Waar ligt mijn werkplezier? 32Opdracht 12 Nieuwsgierigheid 34Opdracht 13 Signalen opvangen en voelsprieten aan zetten 36Opdracht 14 Journalistje spelen 39Opdracht 15 Dichter in de dop 41Opdracht 16 Foutje, bedankt! 42Opdracht 17 To-do-lijstje 43Opdracht 18 Wat rijmt op klagen? 44Opdracht 19 Met complimenten strooien! 46Opdracht 20 Een organigram maken 48Opdracht 21 Cultuur in beeld 50Opdracht 22 Samenwerken heeft ook nadelen 51Opdracht 23 Probleem? Oplossing! 52Opdracht 24 Creatief zijn 54Opdracht 25 Top job! 57Opdracht 26 Creatief met woorden 59Opdracht 27 Maak je eigen website 61Opdracht 28 Interview een familielid 63

Uitgeverij SarphatiD e H a n d e l s r o u t e

Keuzedeel voor niveau 2

Ondernemend gedrag

5

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Bij het keuzedeel Ondernemend gedrag niveau 2 horen de volgende schoolopdrachten:

Titel opdracht Hoort bij hoofdstuk Bijbehorend werkproces

1 Sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

2 Oefenen in feedback geven

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

3 Feedback geven en situatie naspelen

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

4 Ondernemend gedrag laten zien

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

5 Hoe ondernemend ben ik Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

6 Klantvriendelijkheid op het terras

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

7 Rechten, plichten en flexibel zijn

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

8 Van zwak denken naar sterk denken

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

9 De kunst van het (af)kijken

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

10 Hoe ondernemend gedraag ik me?

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

11 Waar ligt mijn werkplezier?

Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

12 Nieuwsgierigheid Hoofdstuk 1 – Wie ben ik? Wat kan ik? Wat wil ik?

K1-W1 Onderzoekt zichzelf en zijn werkomgeving

13 Signalen opvangen en voelsprieten aan zetten

Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

14 Journalistje spelen Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

Overzicht opdrachten

6

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Titel opdracht Hoort bij hoofdstuk Bijbehorend werkproces

15 Dichter in de dop Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

16 Foutje, bedankt! Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

17 To-do-lijstje Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

18 Wat rijmt op klagen? Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

19 Met complimenten strooien!

Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

20 Een organigram maken Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

21 Cultuur in beeld Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

22 Samenwerken heeft ook nadelen

Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

23 Probleem? Oplossing! Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

24 Creatief zijn Hoofdstuk 2 – Kan het ook beter?

K1-W2 Signaleert mogelijkheden voor verandering.

25 Top job! Hoofdstuk 3 – Ik sta aan het roer

K1-W3 Neemt initiatieven in en voor zijn werk.

26 Creatief met woorden Hoofdstuk 3 – Ik sta aan het roer

K1-W3 Neemt initiatieven in en voor zijn werk.

27 Maak je eigen website Hoofdstuk 3 – Ik sta aan het roer

K1-W3 Neemt initiatieven in en voor zijn werk.

28 Interview een familielid Hoofdstuk 3 – Ik sta aan het roer

K1-W3 Neemt initiatieven in en voor zijn werk.

7

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

8

Opdracht 1

Sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen

Individueel, klassikaal

Binnen school

Opdrachttekst en video-

apparatuur

3 uur

Deel 1Maak een afspraak met je docent voor het beantwoorden van de vragen in de lijsten. Jij bedenkt de antwoorden, je docent helpt je.

Kijk punt voor punt naar de vraag. Er zijn vier lijsten: je sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen. Denk eerst goed na en geef pas antwoord als je het weet.

Sterktes

Wat kan ik goed?

Waar weet ik veel van?

Wat doe ik graag?

Wat heb ik vaak gedaan?

Waar heb ik spullen voor?

Wat houd ik lang vol?

Heb ik geduld?

Ben ik optimistisch?

Met wie heb ik contact?

Wie vertrouw ik?

!

9

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Zwaktes

Waar weet ik weinig van?

Wat kan ik nog niet?

Waar ben ik niet handig in?

Stel ik vaak dingen uit?

Ben ik chaotisch?

Hoe gezond ben ik?

Heb ik materialen om de dingen te doen die ik wil doen?

Heb ik een eigen ruimte om dingen te doen die ik wil doen?

Ken ik mensen? Veel? Weinig?

Heb ik goed vervoer?

KansenWat zijn jouw kansen? Geloof je in jouw kansen?

Staat mijn familie achter me?

Is er vraag naar wat ik goed kan?

Is wat ik goed kan nieuw?

Zijn er niet veel mensen die kunnen wat ik kan?

Zijn er technologisch mogelijkheden voor wat ik kan?

Is wat ik kan te betalen?

Heb ik de tijd mee?

10

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Bedreigingen Wat zijn jouw bedreigingen? Wat doe je er aan?

Ben ik niet in aanraking geweest met justitie?

Heb ik geen moeite met bepaalde regels?

Heb ik de tijd mee?

Heb ik veel concurrentie?

Is mijn idee te onbekend of te vroeg?

Krijg ik weinig steun van mijn om-geving?

Werken mijn gezinsomstandighe-den tegen?

Deel 2Bespreek je kansen en je bedreigingen in de klas. Dat helpt om jezelf beter te leren kennen. Het helpt ook om iets te doen aan dingen die nog tegenzitten.Eén van jullie laat voor de klas zijn sterktes horen en geeft bij elke sterkte een voorbeeld. De klas reageert: herkennen jullie de sterkte van die leerling? Kunnen jullie nog meer sterktes van hem of haar opnoemen? Dan komt er een andere leerling voor de klas om over zijn sterktes te praten.

Deel 3Videoboodschap met alléén positieve dingen over jezelf!In deze opdracht komt iedereen aan de beurt. Maar alleen met zijn of haar sterke kanten. Misschien is dat makkelijk, misschien moeilijk. Je merkt het vanzelf!

1 Maak een videoboodschap over wie jij bent. Neem de boodschap op met je telefoon of iets anders. Het mag in één minuut. Ietsje langer mag ook. Maar niet langer dan twee minuten.

2 Noem je naam. Vertel iets over thuis: uit wat voor gezin je komt. Zeg dan waar je van houdt. Waar je goed in bent. Wat je doet in je vrije tijd. Houd het positief!

3 Stuur de video op naar je docent.

11

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

14 De docent laat op een groot scherm ieders videoboodschap zien.

5 Wie kan nog meer positieve eigenschappen opnoemen van deze leerling?

6 Was het moeilijk om te doen? Makkelijk? Waarom?

7 Hoe voelt het nu, nadat iedereen heeft gezien wat jouw positieve kanten zijn?

12

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

2 Opdracht 2

Oefenen in feedback geven

Individueel

Binnen of buiten school

0,5 uur

De docent bepaalt of je de vragen van deze opdracht op school of thuis maakt. Wanneer je de vragen op school doet, heb je een kwartier stilte nodig om de antwoorden op te schrijven. Als het huiswerk is, neem je de volgende les je antwoorden mee naar de les.

1 Denk aan een situatie waarin je iets zag of hoorde wat je niet beviel. Iemand zei of deed iets waar je verdrietig, verontwaardigd of boos van werd. Dat kan gaan om een huisgenoot, een vriend(in), een buur, een kennis, collega, familielid of iemand op straat.

2 Schrijf een paar dingen op over die situatie:a Waar was het?b Wat gebeurde er precies?c Waar ergerde je je aan?

3 Stel jezelf naar aanleiding van die situatie eerst deze vragen:a Heb ik het echt goed gezien? Met eigen ogen? b Is het normaal dat ik me hieraan erger?c Wat stoorde me nu precies?d Wat vind ik verkeerd aan wat er gebeurde?e Waarom wilde ik er iets van zeggen?f Vond ik dat ik in moest grijpen? Iets moest doen?g Wat wilde ik daarmee bereiken?h Wat heb ik gezegd of gedaan?i Hoe kan ik het zeggen zonder dat zij of hij boos wordt?j Kunnen we na het gesprek nog wel leuk samenwerken?.

!

13

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Opdracht 3

Feedback geven en situatie naspelen

Individueel, in drietallen,

klassikaal

Binnen school

1 uur

1 In de vorige opdracht heb je een paar situaties beschreven waarin je iets hoorde of zag wat je niet beviel. Hoe zou je feedback geven aan de ander in de situaties die jij beschreef? Schrijf dat op en lever het in bij de docent.

2 De docent kiest een paar situatiebeschrijvingen uit. Een of meer beschrijvingen worden nagespeeld.

3 Maak groepen van drie. Twee leerlingen spelen de uitgekozen situatie na: de een geeft feedback en de ander krijgt feedback. De derde leerling assisteert de feedbackgever. De feedbackgever mag zijn assistent om advies en tips vragen. Bijvoorbeeld: Wat zal ik zeggen? Hoe pak ik het aan? Wat zal ik doen? Hij kan hem ook vragen zijn rol over te nemen.

4 Wat heb je geleerd over feedback geven?a Weet je wat het is?b Weet je hoe het moet?c Kun je het toepassen?d Moet je nog oefenen?e Wat moet je nog oefenen?f Waar, in welke situatie?

!

3

14

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

4 Opdracht 4

Ondernemend gedrag laten zien

Individueel, in tweetallen,

klassikaal

Binnen school

1 uur

Door anderen te helpen help je ook jezelf … Hoe werkt dat?

1 Lees deze voorbeelden. Kies voor jezelf een van de twee vakjes.

a Je bent vakkenvuller bij Albert Heijn. Een klant komt binnen. De klant kijkt zoekend om zich heen. Hij loopt op en neer. Hij vindt niet wat hij zoekt. Wat doe je?

Ik vul de vakken, want daar ben ik voor aangenomen. Ik vraag de klant of ik kan helpen met zoeken.

b Je bent stagiair in een kapperszaak. Het is heel druk. Dat betekent dat er veel haren op de grond liggen. Het is koffietijd. Wat doe je?

Ik veeg eerst de haren weg, want dat staat netter voor de klanten.

Ik ga koffiedrinken, want ik heb recht op mijn pauze.

c In je BPV sta je in een autobedrijf. Om sluitingstijd moet je de deur op slot doen. Het is 18.00 uur, sluitingstijd dus. Je hebt de klink in de hand als er nog een klant aan komt hollen. Wat doe je?

Ik laat lachend de klant binnen en stuur haar door naar de verkoper.

Ik doe de deur op slot. Sluitingstijd is sluitingstijd.

!

15

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

2 Beantwoord de volgende vragen.

a Kijk bij de klasgenoot die naast je zit. Wat heeft die ingevuld? Waar-om heeft hij dat ingevuld? Luister naar wat hij vertelt.

b Vertel je klasgenoot wat jou antwoorden zijn en waarom je deze antwoorden koos.

c Is het helpen van een zoekende klant belangrijker dan doen wat je taak is (bijvoorbeeld vakken vullen)? Ja, waarom? Nee? Waarom niet?

d Is opruimen beter dan koffiedrinken? Ja of nee? Waarom?

e Wil je baas dat je die klant na zes uur nog helpt, denk je? Waarom wel of niet?

f Gaat het er in deze voorbeelden om de klant een plezier te doen of om de baas een plezier te doen? Hoe denk jij daarover?

4

16

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

16

Opdracht 5

Hoe ondernemend ben ik?

Individueel, klassikaal

Binnen school

1 uur

In de lijst hieronder staat wat ondernemend zijn is. Ondernemend zijn is bijvoorbeeld ideeën hebben over hoe iets beter kan, of over durven discussiëren. Lees de lijst goed door. Beantwoord dan de vragen, maar wees eerlijk bij het invullen!

1 Kruis aan wat je denkt dat er van je wordt verwacht.

Op het werk verwachten ze van mij: Dat ik weet wat er nieuw is in mijn vak. Dat ik weet hoe ik met spullen om kan gaan, bijvoorbeeld met een

heftruck. Dat ik zelf een mening heb. Dat ik daarover durf te praten. Dat ik kan praten over wat ik goed hebt gedaan. Dat ik meeverander als er veranderingen zijn. Dat ik durf te zeggen hoe je iets kunt verbeteren. Dat ik durf te discussiëren. Ook als ik een andere mening heb. Dat ik ideeën heb over hoe het op het werk gaat en over hoe het

beter kan. Dat ik goed samenwerk met collega’s. Dat ik mensenkennis heb.

2 Welke verwachting kun je waarmaken? Dat wil zeggen: wat kun je of weet je? Een paar voorbeelden: Weet je wat er nieuw is? Durf je de discussie aan te gaan? Heb je mensenkennis?

3 Als je iets niet kunt of niet zo goed kunt, zet je er een vraagteken achter.

4 Heb je wel eens een mening? Durf je daarover te praten? Ja? Geef een voorbeeld. Nee, waarom durf je bijvoorbeeld niet te discussiëren?

5 Moet je overal een mening over hebben? Maar wat als je die niet hebt? Hoe reageer je dan?

!

5

17

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

56 Kun je goed samenwerken? Ja? Geef een voorbeeld. Nee? Wanneer is dat moeilijk? Waarom is dat moeilijk?

7 Zou je beter willen leren samenwerken? Met wie? Hoe zou je dat aan kunnen pakken? Wie kan je daarbij helpen?

De docent vraagt wie er wil vertellen over wat hij al kan uit het invulrijtje. Als je wilt en durft kom je naar voren. Geef een voorbeeld van wat jij hebt aangekruist. Misschien heb je aangekruist: ‘Ik kan goed samenwerken met collega’s.’ Dan vertel je over een situatie waarin je goed samenwerkte met collega’s. Of ‘Ik durf te zeggen hoe je iets kunt verbeteren’. Dan vertel je over wat je hebt gedaan om iets te verbeteren. Misschien mogen meer leerlingen vertellen over hoe ondernemend ze zich hebben gedragen.

18

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

6 Opdracht 6

Klantvriendelijkheid op het terras

Individueel, klassikaal

Binnen school

Laptop/pc, groot scherm,

toegang tot internet

1 uur

Dit filmpje gaat over klantvriendelijkheid op een terras. Kijk en luister goed naar het filmpje en beantwoord daarna de volgende vragen. www.use.li/c16/0090

1 De serveerster zegt ’Ik kom zo bij u’, en ze komt ook zo. Wat is daar bijzonder aan? Wat moet een serveerster kunnen om te doen wat ze belooft? Wat is daar zo flexibel aan?

2 De klant wil graag mayonaise en hij krijgt kort na zijn bestelling zelfgemaakte mayonaise. Wat zou jij gedaan hebben als je serveerster was?

3 De serveerster veegt het tafeltje na met een droge doek, dat vindt Sibbel heel fijn. Zou de serveerster dat zelf bedacht hebben, of moet ze dat van haar baas? Wat is daar flexibel aan?

4 In dit filmpje heeft Sibbel het over een ideaal terrasje met een ideale serveerster. Hoe zou jij zijn als serveerster/serveerder, hoe snel en flexibel zou jij zijn? Noem drie problemen die je je in een bepaalde werksituatie voor kunt stellen bij flexibel moeten zijn. Hoe zou jij die problemen oplossen?

5 De serveerster krijgt een grote fooi. Waarom zou Sibbel vinden dat de serveerster die heeft verdiend?

6 Waarom waarderen mensen flexibiliteit? Wat is het tegenovergestelde van flexibiliteit? Hoe zou het terrasbezoek van Sibbel verlopen zijn als de serveerster niet zo klantvriendelijk was geweest?

!

19

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

7Opdracht 7

Rechten, plichten en flexibel zijn

Individueel, klassikaal

Binnen en buiten school

Pc/laptop, toegang tot

internet, geluidsapparatuur,

vragenlijst

4 uur

Deel 1Overwerken: mag dat of moet dat?Overwerken is wanneer je moet werken na de afgesproken tijd. Die afgesproken tijd staat in je contract. Overwerken is trouwens voor een keer niet erg, maar wel als het te vaak gebeurt. Hoe vaak dat is, kun jij alleen maar zelf bepalen.

XX Lees eerst de negen vragen hieronder.XX Bekijk daarna het filmpje. Luister naar wat er precies gezegd wordt.

www.use.li/c16/0091XX Lees de vragen nog een keer en schrijf de antwoorden op. Zo nodig bekijk

je het filmpje nog een keer.XX De docent bespreekt de vragen met de hele klas. Hij vraagt aan een van

jullie het antwoord op de vragen en legt uit wat jullie verder nog willen weten.

Vragen1 Dit is een filmpje van de vakbond. Weet je wat een vakbond is en doet?

2 Weet jij wat een cao is? (Zoek het op en lees erover). Waar is een cao goed voor? Wat doe je met een cao? Wat doe je als ze op jouw werk geen cao hebben?

3 Als je een baantje hebt: hebben ze daar een cao? Zo ja, wat is het belangrijkste dat erin staat? Zo nee, welke afspraken heb jij met je leidinggevende? Waar staat dat?

4 Overwerken is werken ná je contracturen (dat zijn de uren waarvoor jij bent aangenomen). Mag je overwerken volgens dit filmpje?

!

20

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

7 5 Een mevrouw zegt dat ze bezig is met ‘het nieuwe werken’. Weet jij wat dat is? Wat bedoelt ze als ze zegt: ‘Het maakt niet uit hoe, wanneer en waar je werkt’? Zou dat jou ook niet uitmaken? Met welk werk gaat dat niet?

6 Wat betekent ‘structureel overwerken’? In welke beroepen bestaat veel kans dat je structureel moet overwerken, denk je?

7 Wat betekent ‘je mag compenseren’? Gaat het dan om compenseren in tijd of in geld?

8 Wat mag je vragen aan je leidinggevende als je vaak over moet werken? Welke woorden zou jij daarvoor gebruiken?

9 Als jij heel af en toe een keertje overwerkt, is dat niet erg. Maar wat mag je dan van je leidinggevende verwachten?

10 Wat is verlof nemen?

Deel 2Drie vragen aan je leidinggevendeJe krijgt drie vragen mee. Daarmee ga je naar je leidinggevende. De vragen gaan over wat mag en wat moet op je werk. Vraag je leidinggevende of hij een paar minuten tijd voor je heeft om een paar vragen voor school te beantwoorden. Vraag ook of je het gesprek op mag nemen. Lees de vragen voor. Neem het gesprek op als je daar toestemming voor hebt gekregen.

Dit zijn de vragen die je aan je leidinggevende gaat stellen:XX In uw bedrijf werk ik als roc-leerling. Ik maak opdrachten voor school.

Soms krijgen ik geen opdracht van school, maar van u. Wat hebt u het liefst: dat ik die opdracht precies uit zo uitvoer als hij op papier staat? Of dat ik hem uitvoer zoals ik zelf denk dat het goed is?

XX Stel u voor dat u telefoon krijgt dat er iemand van het personeel is uitgevallen. U zet mij in om het werk over te nemen. Ik ben daar niet voor geschoold. Zou u dat dan tóch doen?

XX Ik krijg bijvoorbeeld van u de opdracht om iets te doen dat niet helemaal klopt met de veiligheidsregels. Stel dat ik met u in discussie zou gaan daarover. Vindt u dat terecht? Of vindt u dat ik niet zo moet zeuren?

Als je niet snapt wat je leidinggevende zegt, vraag dan verder. Vraag: ‘Wat bedoelt u daar precies mee?’ Net zo lang tot je hem of haar wél snapt.

21

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

7Deel 3Bespreken in de klasJe gaat je opname bespreken in de klas.

1 Neem de opname mee naar de klas.

2 De docent zorgt voor een versterker waardoor je gesprek voor iedereen te horen is.

3 De docent wijst een leerling aan.

4 De leerling leest eerst de vraag voor. De leerling laat dan met een versterker de opname horen. Praat dan met zijn allen over wat je leidinggevende zegt.a Wat zegt hij eigenlijk?b Wat bedoelt hij daarmee?c Klopt het wat hij zegt?d Wat vind jij ervan?e Wat vinden jullie (de andere leerlingen) ervan?

5 De volgende leerling is aan de beurt. Totdat alle leerlingen geweest zijn.

6 Wat leren we hiervan? Zetten de meeste leidinggevenden ongeschoold personeel in? Nemen ze het niet zo nauw met de veiligheid? Of werken ze altijd precies volgens de voorschriften? Is wat je leidinggevende zegt hetzelfde als wat hij doet?

22

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

8 Opdracht 8

Van zwak denken naar sterk denken

Individueel, in drietallen,

klassikaal

Binnen school

2 uur

Lees eerst de tekst hieronder. Maak daarna de opdracht.

Tegen mezelf pratenHoe ik me voel komt ook door hoe ik over mezelf denk. Hoe vaker ik tegen mezelf zeg dat ik iets niet kan, hoe moeilijker het wordt. De woorden die ik gebruik als ik tegen mezelf praat, zijn heel belangrijk.Hoe ik me voel komt ook door hoe ik over mezelf denk. Als ik steeds tegen mezelf zeg dat ik iets niet kan, kan ik het ook niet goed. Of helemaal niet. De woorden die ik gebruik als ik tegen mezelf praat zijn heel belangrijk.

XX In plaats van te zeggen ‘Ik kan het niet’, kan ik ook zeggen ‘Ik doe het niet’. Dat betekent dat ik kan kiezen: ik doe het, of ik doe het niet. Schrap daarom de zin ‘Ik kan het niet’ uit je hoofd. Bij ‘kan het niet’ ben je machteloos. Bij ‘doe het niet’ gaat het om wat jíj wilt. Als ik bijvoorbeeld zeg: ‘Ik kan niet op tijd komen’ of ‘Ik heb geen tijd’ klopt dat niet. Dan lieg ik. Want als ik per se op tijd wil komen, kan ik dat wel. Als ik het niet doe, vind ik iets anders belangrijker.

XX Ik ben verrast door wat er gebeurt als ik ‘niet kunnen’ verander in ‘niet doen’. Bijvoorbeeld: ‘Ik kan niet stoppen met roken’. Dat verander je in ‘Ik doe het niet, stoppen met roken’. En ‘Ik kan niet gezonder gaan eten’: dat verander je in ‘Ik doe het niet, gezonder eten’. Ander voorbeeld: ‘Ik kan niet méér bewegen’, wordt: ‘Ik doe het niet, meer bewegen’. ‘Ik kan niet meer ontspannen’, etc. Bij ‘doen’ voel ik veel meer dat ik iets te zeggen heb over mijn eigen leven. Dat ik iets wél óf niet kan doen. Ik heb dan veel meer de regie.

!

23

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

8XX Ik schrap het zinnetje ‘Ik zou het eigenlijk niet moeten doen’ ook uit

mijn hoofd. Zo maak ik mezelf wijs dat ik geen keus heb. Dat ik er niks aan kan doen als ik iets doe wat ik eigenlijk niet wil doen. Maar die keus heb ik wél. Ik kan tegen mezelf zeggen: ‘Ik zou het kunnen doen’. Bijvoorbeeld als ik rook. Dan zeggen mensen: ‘Ik zou het eigenlijk niet moeten doen’. Met eigenlijk bedoelen ze dat het lijkt het alsof ze er niks over te zeggen hebben. Wat ze zouden kunnen zeggen is: ‘Ik zou kunnen stoppen met roken’. Dat klinkt veel krachtiger dan ‘Ik zou eigenlijk moeten stoppen’.

XX Ik schrap ook maar meteen het woord ‘moeten’ uit mijn hoofd. Het zorgt voor negatieve emotie: je voelt je dan zwak. Steeds als ik zeg dat ik iets zou moeten maak ik mijn kracht zwakker. Ik kan beter zeggen dat ik iets wil. Ik moet vanavond nog boodschappen doen wordt zo ‘Ik wil vanavond nog boodschappen doen’. Zo klinkt het veel meer als iets wat van mij is. Iets waar ik zelf voor kies.

XX Nog eentje: ‘Ik kan er niks aan doen’. Als ik dat zeg, vind ik mezelf hulpeloos. Ik denk dan goed na of ik echt helemaal niks kan doen aan de situatie. Ik denk na over wat ik wél kan doen. In plaats van te denken ‘Ik kan er niks aan doen dat ik ziek ben geworden’. Of: ‘Ik kan er niks aan doen dat ik mijn baan ben kwijtgeraakt’ kan ik nadenken over wat ik er wél aan kan doen. Bijvoorbeeld over ziek zijn: ‘Wat kan ik doen om mezelf gezonder te voelen?’ Of: ‘Wat kan ik doen om te zorgen dat ik niet opnieuw ziek word?’ Of bij die baan: ‘Wat kan ik doen om weer een baan te vinden?’

Deel 1Je gaat sterke zinnen bedenken. Kijk eerst naar de zwakke zinnen in de lijst hierna. Het zijn zwakke zinnen omdat je er niet vrolijk en sterk van wordt. Maar je kunt ze wél ombouwen naar sterke zinnen. Van sterke zinnen voel je je véél beter en sterker! Dat is goed voor je zelfvertrouwen en je assertiviteit.

Eerst een voorbeeld: ‘Ik moet vandaag nog boodschappen doen.’ Vervang dat door: ‘Ik kan vandaag nog boodschappen doen.’ De tweede zin betekent iets heel anders. Als je zegt ‘Ik kan vandaag nog boodschappen doen’, heb je bijvoorbeeld de mogelijkheid om vanavond het restje van gisteren te eten en morgen boodschappen te doen. Want morgen heb je meer tijd.

24

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

8 1 Vorm drietallen en denk na over de eerste twee zinnen die in de tabel hierna staan: ‘Ik zie een probleem’ en ‘Ik ga het proberen’. Jullie bedenken eerst klassikaal een voorbeeld om deze zwakke zinnen in een sterke zin te veranderen. De zwakke zin ’Ik zie een probleem’ veranderen jullie in de sterke zin: ‘Hoe tackelen we dit probleem?’ Verander nu de volgende zwakke zin ‘Ik ga het proberen’ in een sterke zin.

2 Nu je een keer hebt geoefend, ga je samenwerken met de andere twee leerlingen. Lees samen de volgende zin. Praat over het veranderen van de zwakke zin in een sterke zin. Schrijf de sterke zin op. Ga zo verder tot je alle zinnen hebt omgebouwd tot sterke zinnen.

3 Bespreek klassikaal hoe jullie je zinnen hebben omgebouwd.

Zwakke zin Sterke zin

Ik zie een probleem

Ik ga het proberen

Ik vind het een beperking

Ja, máár…

Ik weet het niet hoor…

Ik twijfel

Ik kan niet

Ik vind het moeilijk of lastig

Het is onmogelijk om…

Misschien

Eigenlijk

Het/jij maakt mij enzovoort

25

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

4 Denk nu aan wat jij allemaal tegen jezelf zegt in het dagelijks leven. Vooral als het zwakke zinnen zijn. Dat is moeilijk, want je gedachten zijn snel. Vang ze! Schrijf ze op. Zet zwakke taal om in sterke taal. Hoe sterker je taal, hoe beter je je gaat voelen en hoe meer zelfvertrouwen je krijgt. Denk er de hele dag aan en oefen zoveel mogelijk.

5 Voel je hoe sterke zinnen jou ook zelfverzekerder maken? Als je dat voelt, wijs dan ook anderen op hun zwakke zinnen. Leg ze uit dat hoe je tegen jezelf praat invloed heeft op wat je uiteindelijk doet.

6 In de volgende les bespreken jullie de zinnen die jullie hebben omgebouwd. Welke zwakke zinnen hebben jullie veranderd in sterke zinnen? Hoe klinken die zinnen? Heb je anderen ook op hun zwakke zinnen gewezen? Kun je voorbeelden noemen? Wat vonden ze ervan? Was het moeilijk of makkelijk? Kunnen de andere leerlingen nog helpen om de zinnen sterker te maken? Hoe voelen jullie je daarbij?

Deel 2Stel de vragen hieronder aan jezelf. Schrijf de antwoorden op en lever ze in bij je docent. Mocht je zelf nog nooit iets nieuws hebben bedacht of gemaakt, neem dan een mooi of goed idee van iemand anders als voorbeeld. Dat mag een beroemd iemand zijn of een vriend. Het maakt niet uit wie.

1 Heb je wel eens een nieuwe methode of product ontwikkeld? Dat mag thuis zijn, in je vrije tijd of op straat. Hoe kwam je op het idee?

2 Sloeg het idee aan? Waarom wel/niet?

3 Heb je wel eens samen met iemand anders een oplossing bedacht? Wat was jouw bijdrage?

4 Heb je een voorbeeld waarin jij met iets kwam dat anders was dan de ideeën van anderen? Hoe ging dat? Wat is er van je idee geworden?

8

26

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

9 Opdracht 9

De kunst van het (af)kijken

Individueel, klassikaal

Binnen en buiten school

Videoapparatuur, groot

scherm, klein cadeautje voor

de uitblinker

3 uur

Deze opdracht gaat over het kijken naar goede voorbeelden. Want je leert veel door nieuwsgierig te zijn naar anderen. Bij hen kijk je de kunst af. Hoe bewegen ze? Wat doen ze? Hoe denken ze? Wat zeggen ze? Hoe oefenen ze? Hoe worden ze zo goed?

Jullie gaan een uitblinker uitnodigen om op school jullie vragen te komen beantwoorden. Van dit bezoek maken jullie een video-opname.

Uitblinker in de klas1 Bespreek klassikaal wie jullie kennen die uitblinkt. Iemand die ergens

goed in is. Bijvoorbeeld in muziek, sport, dans, handel, van tv of radio. Iemand die je bewondert. Maak een lijst van uitblinkers.

2 Vertel aan de klas waarom je die mensen bewondert. Wat zou jij ook willen kunnen, net als die uitblinker? Waarom?

3 Kies iemand uit de lijst.

4 Bedenk dan of je belt, mailt, schrijft of op iemand afstapt en bepaal wie dat doet. Vraag die persoon vriendelijk of hij of zij een uurtje naar jullie toe wil komen om een paar vragen te beantwoorden.

!

27

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

5 Stel dan samen een vragenlijst op. Dat mag in kleine groepjes of met de hele klas. Maak een lijst met tien vragen. Onderwerpen zijn bijvoorbeeld:a Wat doet u?b Wanneer is dat begonnen?c Hoe is het verder gegaan?d Wie hebt u gevraagd u te helpen?e Hoe wordt u steeds beter?f Wat is de leuke kant van wat u doet?g Wat is een vervelende kant aan wat u doet?h Kent u veel mensen?i Hoeveel plezier hebt u in wat u doet?j Wat doet u met kritiek?

6 Het mogen ook andere vragen zijn. Het gaat erom zoveel mogelijk van de uitblinker te weten te komen. Zorg dat alle vragen bij elkaar komen op één lijst. Kies mensen uit de klas die de vragen gaan stellen. Misschien wijzen jullie één iemand aan, of misschien mag iedereen één vraag stellen? Misschien stellen vijf mensen een vraag?

7 Kies alvast een paar mogelijke data waarop hij of zij kan komen. Maak of bedenk alvast een kleinigheidje voor de uitblinker als dank voor zijn (gratis) dienst.

8 Bel, mail of ga langs. Vraag of de uitblinker een uurtje bij jullie over zijn ervaringen wil praten en een paar vragen wil beantwoorden.a Als de uitblinker ja zegt, spreek dan datum en tijd af. Zeg dat de les

wordt opgenomen. Zo kunnen jullie die samen nabespreken. Vraag daarvoor toestemming.

b Vraag wat de uitblinker het liefste heeft. Dat jullie vragen stellen tussen zijn verhaal door? Of dat hij eerst zijn hele verhaal doet en jullie daarna vragen stellen?

c Laatste vraag: wil de uitblinker jullie vragen hebben vóórdat hij komt? Of laat hij zich liever verrassen? Hij mag het zeggen.

9 Zet ook de videorecorder klaar (reserveren?) voor als de uitblinker komt. Spreek af wie straks de apparatuur bedient. Indien nodig, oefen je even met de apparatuur.

10 De uitblinker komt. De docent heet de uitblinker welkom. Jullie schakelen de video in en zitten in een halve cirkel om de uitblinker heen. Je stelt je vragen, tussendoor of na afloop. De uitblinker geeft antwoord. Na afloop bedanken jullie de uitblinker. Jullie geven hem een kleinigheidje als dank.

9

28

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

9 11 De volgende les bekijken jullie de video. De docent zet de video stil op belangrijke punten. Jullie beantwoorden de volgende vragen:a Wat zegt de uitblinker hier?b Wat betekent dat?c Wat heeft de uitblinker gedaan om zo ver te komen?d Wie helpen de uitblinker?e Is de uitblinker flexibel? Hoezo? Waar dan?f Is de uitblinker creatief? Waarmee? Hoe?g Is de uitblinker assertief? Hoe dan?

12 Jullie bespreken na wat er uit de video is gekomen. De belangrijkste punten zetten jullie nog eens op een rij.

13 Ieder van jullie blinkt ergens in uit, want iedereen heeft sterke punten. Écht iedereen. Jouw sterke punt is bijvoorbeeld veel geduld hebben, snel of lenig zijn. Of onderhandelen, rappen, hardlopen of opruimen. Of met mensen praten, spullen netjes neerzetten, iets repareren. Of dansen, of sporten.

14 Waar blink jij in uit? Wat zijn jouw sterke punten? Wat doe jij om dat uit te bouwen? Wie of wat heb je daarbij nodig? Hoe blij word je van je sterke punten? Wat betekenen die sterke punten voor jou?

15 Waarin is de uitblinker van de video een voorbeeld voor jou? Wat wil je graag nadoen of leren van hem of haar?

29

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

10Opdracht 10

Hoe ondernemend gedraag ik me?

Individueel, in drietallen,

klassikaal

Binnen en buiten school

Vragenlijst

3 uur

De volgende opdracht gaat over hoe ondernemend je bent in de ogen van anderen. Want wat anderen van jou zien is niet altijd hetzelfde als wat jij van jezelf vindt. Het heeft met feedback krijgen te maken, waar het al eerder over ging. In deze opdracht vul je eerst in hoe ondernemend jij jezelf vindt, daarna ga je met het lijstje naar drie anderen in je omgeving.

Bij elk woord dat bij ondernemend gedrag hoort staat een voorbeeld. Dat staat in de eerste kolom. Lees in de lijst de woorden én de voorbeelden.

Denk na over de voorbeelden. Zijn ze van toepassing op jou? Bijvoorbeeld bij leiding nemen: ben jij vaak de eerste die de leiding neemt? Dan zet je een kruisje bij ja.

Hoe ondernemend gedraag ik me? Ja Nee

Leiding nemenIk zit in een groep mensen. Er moet iets gebeuren. We moeten bijvoorbeeld met zijn allen een grote tent opzetten. Neem ik dan makkelijk de leiding? Zeg ik bijvoorbeeld wie wat kan doen?

Risico nemenIk wil iets aanschaffen, bijvoorbeeld een dure nieuwe telefoon. Ik weet niet of die het geld wel waard is. Neem ik dat risico en schaf ik de telefoon aan?

CreativiteitEr is een probleem: ik ben mijn jas kwijt en het vriest flink. Verzin ik makkelijk een goede oplossing voor dit probleem?

AmbitieAmbitie hebben betekent dat ik heel graag iets wil bereiken. Bijvoorbeeld een di-ploma halen, een baan krijgen, een huis hebben of een reis maken. Meestal bereik ik wat ik wil. Vroeg of laat. Ben ik ambitieus?

!

30

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

10 Hoe ondernemend gedraag ik me? Ja Nee

FlexibiliteitAls ik flexibel ben, pas ik me makkelijk aan. Het kan zijn dat ik mezelf dan wegcijfer om iets te bereiken, of dat ik een stapje extra zet. Het is allebei flexibel. Het betekent dat ik iets net even anders doe dan ik normaal doe. Ben ik zo iemand?

DriveIk heb een sterke drive. (Drive is Engels voor gedrevenheid, als je vastberaden en vasthoudend bent als je iets wilt.) Ik zet door, ook als het tegenzit. Ik houd steeds mijn doel voor ogen. Ik wil mijn doel bereiken. Ben ik een terriër die vasthoudt aan zijn plan?

Actief luisterenAls ik goed naar iemand luister en kijk, haal ik de belangrijke dingen eruit. Goed luis-teren betekent ook dat ik nadenk over wat iemand zegt. Soms zie ik daardoor ineens mogelijkheden voor mezelf of voor anderen. Actief luisteren betekent ook dat ik kan samenvatten wat iemand zegt. En dat ik iemand aankijk en contact zoek. Ben ik daar goed in?

EmpathieEmpathie betekent dat ik iemand aan kan voelen. Ik kan me dan voorstellen wat een ander voelt. Heb ik voelsprieten voor iemands stemming? Begrijp ik de omstandig-heden bij moeilijke situaties? Kortom: ben ik empathisch?

EffectiefSlagen mijn plannen vaak? Als dat zo is, ben ik effectief bezig. Effectief zijn is als ik bereik wat ik wil. Door mijn tijd en energie goed te verdelen. Door de belangrijkste dingen eerst te doen. Ben ik effectief bezig?

NieuwsgierigheidIk kijk graag om me heen. Ik ben benieuwd naar hoe iets werkt. Of hoe mensen wer-ken. Ik ga graag op onderzoek uit en probeer van alles uit. Het kan me niet schelen hoe gek het is. Ik ben nieuwsgierig!

HulpbronnenIk vraag andere mensen om hulp en informatie. Zo gebruik ik hulpbronnen. Doe ik die moeite? Vraag ik iets als ik het zelf niet weet? Durf ik mensen om hulp te vragen als het me zelf niet lukt?

Score1 Ga in drietallen bij elkaar zitten. Je had eerst ieder apart de lijst ingevuld

met ja of nee. Bespreek dan in 30 minuten de vragen uit de lijst.

2 Bepaal wie van jullie het eerst begint. Na een kwartier, als de ander geweest is, ben jij aan de beurt. Lees de vijf vragen hierna door voordat je begint.a Hoe vaak heb jij ja aangekruist? Hoe vaak nee?b Waar heb je ja aangekruist? Vertel waarom, geef zoveel mogelijk

voorbeelden.

31

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

10c Waar heb je nee aangekruist? Vertel waarom. Ook hier geef je zoveel mogelijk voorbeelden.

d Je vraagt aan je klasgenoot of die het eens is met jouw ja. Of ziet die jou anders dan jijzelf? Laat hem/haar vertellen wat hij of zij ziet aan jouw gedrag.

e Vraag aan je klasgenoot of die het eens is met jouw ‘nee’. Waar ziet hij of zij dat aan? Is hij het er niet mee eens? Waaraan is dat te zien?

3 Nu draaien jullie de rollen om. Je klasgenoot is aan de beurt. Nu geeft hij of zij antwoord op de vragen.

4 Hoe meer ja’s je hebt, hoe ondernemender je je gedraagt. Heb je heel veel ja’s, dan ben je ondernemend. Heb je veel nee’s? Dat is niks om je voor te schamen. Iedereen is zoals hij is. Niet iedereen zit ondernemend in elkaar. Als je wilt kun je altijd leren, aanpassen, verbeteren en veranderen. Je hebt in ieder geval iets om over na te denken.

5 Bespreek ieders score in de klas. Wat komt er bij de meeste klasgenoten uit? Herken jij wat anderen over zichzelf vertellen? Of heb je een heel ander beeld? Herken je wat anderen over jou vertellen?

6 Neem de vragenlijst mee naar huis. Zoek drie mensen in je omgeving die je heel erg vertrouwt. Bijvoorbeeld je ouders, een familielid of een goede vriend(in). Laat alle drie om de beurt de lijst zien die je net hebt ingevuld. Maar dan zonder de kruisjes! Vraag of je familie, je vriend of kennis of ze de lijst willen invullen zoals zij jou zien. Ze vullen dus ja of nee in achter de vraag als zij wel of niet vinden dat je leiding neemt, creatief bent, ambitie hebt, flexibel bent, drive hebt enzovoort.

7 Neem de vragenlijst met de antwoorden mee naar school. Bespreek de lijst met de docent en de andere leerlingen.a Wat hebben anderen over jou ingevuld?b Is er verschil met hoe jij jezelf ziet? Ja of nee? Welke verschillen zijn

er?c Hoe denk je dat dat komt?d Ben je teleurgesteld of verrast door wat anderen van je vinden?e Zou je willen dat ze een ander beeld van je hadden?f Welk beeld?g Wil je graag ondernemender gedrag laten zien?h Wat wil je verbeteren?.

32

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

11 Opdracht 11

Waar ligt mijn werkplezier?

Individueel, in tweetallen,

klassikaal

Binnen en buiten school

Notitieblok en pen of

smartphone

Een maand lang 10 min per dag

Neem een schrijfblokje en een pen mee, want je gaat op je werk iets opschrijven. Of schrijf het bij ‘notities’ op je smartphone. Je werk mag een bijbaan zijn of je BPV. Als je geen bijbaan of BPV hebt, schrijf je op wat je doet in je vrije tijd.

1 Schrijf elke (werk)dag de datum van die dag op. En dan: welk cijfer je geeft aan je werkplezier. Werkplezier is de lol die je in je werk hebt.

2 Doe dit iedere werkdag, een maand lang. Geef elke dag een cijfer tussen de 1 en de 10. Schrijf niet alleen het cijfer op, maar ook waarom je zo’n plezier had die dag. Was het met iemand praten? Was het omdat je een klant een plezier deed? Was het opruimen? Was het rondlopen? Was het iemand die iets tegen je zei? Zei je zelf iets dat goed uitpakte? Schrijf in één zin wat maakte dat je die dag dat punt gaf. Misschien was het een dag die niet meer waard was dan een vier? Schrijf dan ook op wat die dag zo weinig waard maakte.

3 Denk na een maand: zijn er dagen bij waarop je een 9 scoorde? Waardoor kwam dat? Een 8? Waardoor? Een 7? Waardoor? Een 6? Waardoor? Ga zo door tot je alle cijfers hebt gehad. En dagen met een 4? Waardoor kwam dat? Maak een rijtje met cijfers van 1 t/m 10 onder elkaar. Schrijf daarnaast hoe vaak ze voorkwamen. Zo kom je erachter hoe vaak je het meeste werkplezier had, op welke dagen en waardoor. Wat je gaaf vindt om te doen. En waar je misschien tegenaan liep of loopt.

4 Ook schrijf je iedere dag onderaan de bladzijde op wat je geleerd hebt. Gebruik sterke woorden, geen zwakke. Dat heb je inmiddels al geleerd bij de oefening ‘van zwak denken naar sterk denken’. Heb je ook geleerd wat je vervelend vindt om te doen?

!

33

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

115 Nadat je hierover hebt nagedacht zoek je contact met je buurman of buurvrouw. Wat kreeg bij jou de hoogste punten? Waar werd je blij van? Iets doen met computers? Dieren? Motoren? Mensen helpen? Mode? Show, glamour en glitter? Lekker alleen werken? Samenwerken? Complimenten krijgen?

6 Luister naar je buurman/vrouw. Waar werd die blij van?.

34

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

12 Opdracht 12

Nieuwsgierigheid

Individueel, in zestallen,

klassikaal

Binnen en buiten school

2 uur

XX Ga naar buiten. Zet zoveel stappen tot je bij aarde, gras of struiken bent. Lees de vijf vragen voor buiten van het lijstje Vragen voor buiten. Schrijf de antwoorden op.

XX Maak daarna als je weer binnen bent de volgende vijf vragen van het lijstje Vragen voor binnen.

Vragen voor buiten:

1 Zet net zoveel stappen tot je bij aarde, gras of een struik bent. Kijk goed. Wat zie je als je recht vooruitkijkt? Als je achterom kijkt? Als je naar beneden kijkt? Als je naar boven kijkt? Valt je iets op als je heel goed kijkt?

2 Luister heel goed. Wat hoor je? Is het doodstil, of hoor je toch iets? Een auto? Vliegtuig? Vogel? Valt je iets op als je heel goed luistert?

3 Ruik heel goed. Wat ruik je? Is dat vies of lekker? Ruikt het fris of bedompt? Ruik met je neus naar boven, opzij, naar voor, naar achter en opzij. Valt je iets op als je heel goed ruikt?

4 Proef heel goed. Misschien zijn er struiken of is er een boom. Of bloemen. Of ligt ergens water op. Strijk met je vingers over iets wat leeft en proef voorzichtig. Wat proef je? Valt je iets op als je heel goed proeft?

5 Voel met je handen en je lijf. Is het koud of warm? Waait of regent het? Als het kan, voel dan aan het gras of de aarde: wat voel je? Droog of nat, hard of zacht? Valt je iets op als je heel goed voelt?

!

35

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

12Vragen voor binnen:

1 Voel jij je nog wel eens zo nieuwsgierig als een kind? In welke situatie? Hoe vind je dat, nieuwsgierig zijn?

2 Waar ben je nog meer nieuwsgierig naar? Wat doe je als je daar meer over wilt weten?

3 Ben je niet nieuwsgierig? Waardoor laat je je tegenhouden?

4 Wat moet er met jou gebeuren om weer nieuwsgierig te worden?

5 Vind je nieuwsgierig zijn goed of niet goed? Waarom?

XX Bespreek de antwoorden met vijf medeleerlingen. Wat hebben zij gehoord, gezien, geproefd, gevoeld en geroken? Vertel ook over jouw ervaringen. Bespreek met diezelfde klasgenoten de vragen voor binnen.

XX De docent vraagt ieder groepje wat jullie besproken hebben. Hoe nieuwsgierig zijn jullie allemaal?

XX Waarom hoort nieuwsgierigheid bij ondernemend gedrag, denken jullie? Waaraan zie je dat ondernemers nieuwsgierig zijn?

36

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

13 Opdracht 13

Signalen opvangen en voelsprieten aan zetten

Individueel, in tweetallen, in

vijftallen, klassikaal

Binnen en buiten school

4 uur

Deel 1: Signalen!Het ene signaal is onschuldig, het andere ernstig. Hoeveel signalen je ziet, en welke signalen je ziet, hangt af of je er aandacht voor hebt. Hoe goed je kijkt. Bespreek klassikaal of de volgende situaties onschuldig zijn of ernstig.

Onschuldige of ernstige signalen?XX Ik zie een botsing aankomen tussen een brommer en een fietser.XX Ik zie dat mijn huisgenoot een pak melk zó neerzet dat het pak omvalt.XX Ik zie dat kinderen zonder uit te kijken de weg oversteken terwijl er een

auto aankomt.XX Ik zie dat mensen in een winkel iets pakken en weglopen zonder te

betalen.XX Ik zie bij het uitgaan ’s avonds laat mensen onaangenaam agressief

worden.XX Ik zie dat de tas met boodschappen van een oude man omvalt, hij kan

niet bukken om alles op te rapen.

Deel 2: Zet je voelsprieten aanVoordat je aan deze opdracht begint, bespreek je eerst met dezelfde buurman/ vrouw welke signalen jij overal opvangt die niet zo goed zijn. Dat kan er één zijn maar het kunnen er ook tien of meer zijn. Bespreek er zoveel je je kunt herinneren. Het moet echt gebeurd zijn.

Zet een week lang je voelsprieten extra goed aan. Let op signalen, kijk om je heen en luister goed: thuis, op straat, op school, bij vrienden, bij je sport of andere vrijetijdsbesteding, en op je BPV.

!

37

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

13Stel jezelf de volgende vragen:XX Wat gebeurt er aan goeds, moois of fijns?XX Waar is niks aan de hand?XX Wanneer doen mensen iets wat niet mag?XX Aan welke situatie kun je echt niks veranderen?XX Welke situaties zijn gevaarlijk?XX Waar gebeuren dingen die beter kunnen?XX Waar is hulp nodig of iets anders?

1 Schrijf in de tabel in de kolom ‘Wat gebeurt er?’ wat je gehoord of gezien hebt. Schrijf erachter of het gaat om goed, mooi en fijn; of om gevaar, hulp of iets dat niet mag. In de laatste kolom schrijf je wat je hebt gedaan of wat je zou doen.

2 Bespreek jouw lijst met één persoon uit de klas en vertel wat je hebt gezien en gehoord. Of dat mooi of gevaarlijk was, of iets anders. Vertel wat jij gedaan hebt of misschien had willen doen.

3 Luister naar wat die andere persoon aan signalen heeft opgevangen. Wat heeft die ermee gedaan?

4 Heb je meer gezien en gehoord dan wanneer je deze opdracht niet had gekregen? Waarom?

5 Was het moeilijk of makkelijk om dit te doen? Waarom?

6 Vijf leerlingen komen op uitnodiging van de docent voor de klas en vertellen over hun mooie en gevaarlijke signalen. Ze vertellen erbij wat ze eraan gedaan hebben of waar ze niks mee kunnen: waarom kunnen ze er niks mee?

7 Jullie stellen open vragen. Dat zijn vragen die beginnen met wie, wat waar welke, en hoe. Heb je zelf oplossingen voor de signalen van anderen? Welke?.

38

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

13W

aar?

Wat

geb

eurt

er?

Goe

d, m

ooi e

n fij

nG

evaa

r, hu

lp n

odig

of m

ag n

iet

Wat

doe

ik?

Thui

s

Op

weg

naa

r sch

ool o

f ter

ug

Uitg

aan

Op

vaka

ntie

Op

inte

rnet

Bij v

riend

en

In d

e w

inke

l

Ande

rs

39

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

14Opdracht 14

Journalistje spelen

In tweetallen, klassikaal

Binnen school

1 uur

Journalisten moeten zoveel mogelijk te weten komen van de mensen die ze interviewen. Anders hebben ze geen stof om over te schrijven. Daarom gebruiken ze bijna alleen maar open vragen.

1 Jij neemt nu ook een interview af, bij je klasgenoot. De klasgenoot interviewt jou ook. Stel alleen open vragen. Begin altijd met één van de woorden: wat, wie, waar, welke en hoe. Laat de ander ook open vragen aan jou stellen.

2 In precies vijf minuten kom je zoveel mogelijk van die klasgenoot te weten. Het gaat er vooral om te weten te komen wat zijn hobby is. Of wat je klasgenoot in zijn vrije tijd doet. Stel vragen over hoeveel tijd hij in de hobby steekt . En hoe graag hij het doet. Zijn er materialen die hij nodig heeft? Heeft hij er lessen voor gevolgd? Is het een dure hobby? Wanneer en waar voert hij zijn hobby uit? Alleen of met meerdere mensen? Waar haalt hij zijn info voor zijn hobby vandaan? Doet hij zijn hobby alleen voor de lol of heeft hij er toekomstplannen mee?

!

40

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

14

open vraag gesloten vraag

Wie, wat, waar,

waarom en hoe?

Vind je dat leuk? Ja!

blablablabla blablablabla blablablabla

bla blabla blablablabla blabla blabla blablablabla blablabla bla blabla-blabla blablablabla blablablabla

blablablabla

3 Wissel met een ander tweetal uit wat jullie van elkaar hebben gehoord. Let daarbij op:

XX Is het gelukt om de vragen met wat, wie, waar welke en hoe te beginnen?XX Wat merkte je toen je dat deed?XX Heb je ook gesloten vragen gesteld?XX Heb je het verschil gemerkt?XX Wie van jullie heeft de meeste informatie binnen vijf minuten

verzameld?XX Is dat te danken aan de open vragen?XX Is dat ergens anders aan te danken? Waaraan? Hoe ging dat?XX De docent vraagt enkele groepjes te vertellen over de gesloten en open

vragen en wat daaruit is gekomen.XX Probeer er in het dagelijks leven aan te denken: als je veel van iemand

wilt weten, stel dan open vragen!

41

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

15Opdracht 15

Dichter in de dop

Individueel, klassikaal

Binnen school

1 uur

1 Schrijf een gedicht over een fout die je maakte. Het mag een grote of kleine fout zijn. De fout mag thuis, bij vrienden, kennissen of op school gemaakt zijn. Of ergens anders. Het gedicht gaat over wat je gedaan hebt nadat je de fout had gemaakt. Je mag er ook een tekening bij maken.

2 Het gedicht moet minstens twaalf regels lang zijn. Het mag rijmen, maar het hoeft niet. Schrijf onder het gedicht of het voorgelezen mag worden. Het schrijven van het gedicht doe je in de les op school.

3 De volgende les nodigt de docent iemand uit om zijn gedicht voor te lezen.

4 De andere leerlingen stellen vragen. Bijvoorbeeld over hoe je je voelde toen je de fout had gemaakt. Wat voor gevolgen de fout had voor jou, maar ook voor anderen. Of over wat je gedaan hebt om jezelf te verbeteren. De volgende leerling is aan de beurt.

5 De docent bespreekt met jullie hoe het is om fouten te maken. Heeft hijzelf wel eens een fout gemaakt? Welke? Hoe was dat voor hem? Wat heeft hij eraan gedaan?

!

42

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

16 Opdracht 16

Foutje, bedankt!

Individueel, klassikaal

Binnen en buiten school

Strookjes papier, bak

0,5 uur

1 Iedereen krijgt een strookje papier. Daarop schrijf je welke fout je ooit in je leven gemaakt hebt. Het mag een heel klein foutje zijn, of een grote fout. Je naam schrijf je er niet bij. Alle foutjes worden straks in één bak gegooid. Iemand anders mag straks jouw - anonieme - foutje voorlezen. Anoniem betekent dat niemand weet dat jij het hebt geschreven.

2 Iedereen vouwt zijn strookje twee keer dubbel. Zo kan niemand lezen dat het van jou komt. Gooi je strookje in een grote doorzichtige bak. Iemand van jullie husselt alle strookjes door elkaar.

3 De docent wijst iemand aan die blind een strookje pakt. Die leest voor wat er op het strookje staat.

4 Jullie bespreken met de klas hoe jullie deze fout aan zouden pakken. Wat voor fout is het? Een grote of een kleine? Onschuldig of ernstig? Moet je er iets mee doen? Wat? Moet er iets veranderen? Wat moet er veranderen? Wie zou daarom vragen? Wat zou je zeggen? Welke oplossingen zou je geven?

5 Er mogen heel veel oplossingen komen. Niet één oplossing is altijd de beste. Misschien zijn er wel vijf oplossingen. Of tien. Verzin zoveel mogelijk oplossingen!

6 Doe dit net zo lang tot er genoeg foutjes zijn behandeld. Begrijp je hoe het werkt?

!

43

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

17Opdracht 17

To-do-lijstje

In tweetallen (met je

begeleider)

Binnen school

Een kwartier per week

1 Praat minstens iedere week één keer op een vaste tijd met je begeleider.

2 Bedenk van tevoren wat er goed ging en wat er fout ging.

3 Vergeet vooral niet de goede dingen tot je door te laten dringen, dat zorgt voor positieve energie. Met andere woorden: daar krijg je goede zin van!

4 Welke dingen vielen je op die (nog) niet zo goed gingen?

5 Wat heb je gedaan toen je zag dat er iets niet goed ging? Hoe kwam het volgens jou dat die fout gemaakt werd?

6 Stel dan je eigen oplossingen voor. Bespreek die met je begeleider. Denk daar van tevoren over na. Beschuldig niemand. Weet je geen oplossing? Praat er dan over met mensen die je vertrouwt. Vraag hoe zij het op zouden lossen. En of ze je kunnen helpen. Denk nooit: ‘Wat kan hen dat nou schelen’. Of: ‘Het is niet de moeite waard om ze daarmee lastig te vallen’. Als je mensen serieus om raad vraagt zullen ze je proberen te helpen.

!

44

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

18 Opdracht 18

Wat rijmt op klagen?

Individueel

Binnen school

1 uur

Op het woord klagen rijmen veel woorden.

1 Met welke uitspraak in de tabel ben je het eens als het om klagen gaat? Zet daar een kruisje (×) achter. Zet een streepje (−) als je het er niet mee eens bent.

2 Wat betekent dat rijmwoord voor jou?

3 Waarom? Kun je dat toelichten?

4 Wordt er in jouw omgeving veel geklaagd? Door wie? Doe jij dan mee?

5 Begin vanaf vandaag met te denken in oplossingen. Klaag niet!

x of − Toelichting

Niet klagen, maar dragen

Niet klagen, maar vragen

Niet klagen, maar slagen

Niet klagen, maar behagen

Niet klagen, maar jagen

Niet klagen, maar plagen

!

45

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

18x of − Toelichting

Niet klagen, maar vertragen

Niet klagen, maar wagen

Niet klagen, maar zagen

46

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

19 Opdracht 19

Met complimenten strooien!

Individueel, in zestallen

Binnen school

1 uur

1 In de tabel staan beloningen. Zet achter elke beloning een of een .

2 Zet onderaan nog vijf dingen waardoor jij je goed voelt. Als je een schouderklopje niet echt een beloning vindt, zet je een .

Beloning Wel fijn/ niet fijn

1 Compliment: ‘Dat heb je goed gedaan’

2 Schouderklopje

3 Glimlach of duim omhoog

4 Speciale taak krijgen

5 Positief genoemd worden in bijzijn van collega’s

6 Opslag krijgen

7 Ze luisteren naar je

8 Mensen spreken je aan

9 Mensen vragen naar je mening

10 Je hebt mensen geholpen, dat waarderen ze

11

12

13

14

15

!

47

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

193 Vorm zestallen en kijk welke smileys de anderen hebben. En waarvoor.

4 Om te oefenen in complimenten geven geef je iedere klasgenoot uit het groepje een compliment. Kijk bij de smileys wat die leerling graag voor soort complimenten heeft. Denk goed na hoe je dat compliment in woorden vertelt. Geef hem of haar het compliment dat bij die persoon past. Het moet wel echt gemeend zijn, anders werkt het niet.

5 Het betekent dat jij dus ook vijf complimenten krijgt. Ontvang ze met een glimlach. Mensen groeien van complimenten en krimpen van negativiteit. Maar alleen als je het meent!

6 Geef op je werk ook complimenten als iets je bevalt. Zeg iets aardigs. Daardoor maak je de weg vrij voor complimenten die jij kunt krijgen.

48

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

20 Opdracht 20

Een organigram maken

Individueel, in drietallen,

klassikaal

Binnen school

2 uur

1 Ga na hoeveel mensen er in jouw organisatie werken.

2 Vraag aan je begeleider op je werk of ze een organigram hebben. Dat is een tekening waar op staat welke functies er zijn. Dus: wie wát doet.

3 Vraag aan de manager, leidinggevende of je praktijkbegeleider wat de functies betekenen. Vraag ook wie de baas is over wie. En wat dat betekent.

4 Aan wie moet jij iets vragen op je werk? Welke functie heeft die? Wie praat met jou over hoe je het doet? Welke functie heeft die? Staat jouw functie ook op het organigram?

5 Heeft jouw baas ook een baas? Wat moet jouw baas aan hem of haar vragen?

6 Maak een kopie van het organigram van jouw organisatie. Neem die de volgende les mee naar school.

7 Als er geen organigram is, vraag je aan je praktijkbegeleider wie de baas is van wie. En of hij of zij dat in een tekening kan zetten. De directie staat altijd bovenaan. Van daaruit vraag je je praktijkbegeleider met verticale lijnen aan te geven wie daar onder vallen. Iedereen die in die lijnen naast elkaar staat is collega. Van mensen die boven en onder elkaar staan is de bovenste de baas. In de afbeelding zie je een voorbeeld.

!

49

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

20

Verticale communicatie

8 Ga in drietallen bij elkaar zitten. Bespreek met je klasgenoten in wat voor organisatiestructuur zij zitten in hun BPV, of in hun (bij)baan. Heb je geen werk, neem dan het werk van iemand die je goed kent (vriend, vriendin, vader, broer, neef enzovoort).a Hoeveel mensen werken er in de organisatie?b Wat doen die mensen? Wat is hun functienaam?. Is wat zij doen

ook hun taak? Staat dat ergens geschreven?c Sta jij er ook bij? Wat is jouw taak? Staat dat ergens geschreven?

Wie is de baas van wie?d Wat vind je van de organisatiestructuur op jouw werk? Vind je het

goed geregeld?e Zijn er wel eens problemen met bazen? Welke problemen?f Gaan de dingen goed met de bazen op het werk? Hoe is de sfeer

daar? Kun je vertellen waarom het goed gaat?g Als je het liever anders had gezien, hoe had het volgens jou gemoe-

ten? Waarom had het anders gemoeten?h Wat vinden anderen van hun organisatiestructuur? Had het bij hen

anders gemoeten? Hoe? Waarom?

50

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

21 Opdracht 21

Cultuur in beeld

Individueel, in zestallen,

klassikaal

Binnen school

A4-papier, plakband

1 uur

1 Maak een eenvoudig tekeningetje van de organisatiecultuur bij jouw BPV op een A4’tje. Welke gewoontes en gebruiken zijn er? Hoe is de sfeer ? Waar praat iedereen over?

2 Hang je tekening aan de muur. Iedereen moet het kunnen zien. Bespreek jouw tekening in een groepje van zes. Vertel wat je ermee wilt zeggen. Laat de anderen vragen stellen. Bijvoorbeeld:a Wat bedoel je daarmee?b Is dat wel of niet fijn?c Hoe voel jij je erbij?d Pas je je met plezier aan? Hoe zie je dat? Hoe zien anderen jou op je

werk?e Past die cultuur bij hoe jij denkt?f Als de cultuur niet bij je past, wat doe je daarmee?

3 Bespreek jullie bevindingen in de klas. De docent bepaalt welk groepje iets over zijn of haar tekening vertelt. Bespreek ook wat je doet als de cultuur je niet bevalt.

4 Wat zou je doen als dit je echte werk was, je vaste baan? Zou deze cultuur je dan bevallen? Wat zou voor jou de ideale bedrijfscultuur zijn?

!

51

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

22Opdracht 22

Samenwerken heeft ook nadelen

In tweetallen, klassikaal

Binnen school

1 uur

1 Zoek iemand met wie je deze opdracht samen doet. Bespreek de nadelen van samenwerken.

2 Noem ieder minstens drie nadelen van samenwerken. Geef bij elk nadeel ook een idee over hoe je dat kunt oplossen.

3 Bespreek jullie nadelen in de klas. De docent bespreekt ieders oplossing. Wat vinden anderen van jullie oplossing?

4 Wat hebben de anderen genoemd bij nadelen? Wat zijn hun oplossingen? Wat vind jij daarvan?

!

52

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

23 Opdracht 23

Probleem? Oplossing!

In tweetallen, klassikaal

Binnen school

1 uur

Lees eerst het stukje ‘Problemen’ hieronder. Bespreek het antwoord op de vragen met een medeleerling. Maak ieder je mening duidelijk aan de ander. Misschien worden jullie het eens, misschien niet. Dat geeft niet. Discussieer met elkaar. Probeer met argumenten jouw standpunt duidelijk te maken. Discussieer net zolang tot je het samen eens bent over een goede oplossing. Schrijf jullie antwoord op met een paar steekwoorden. Straks gaan jullie daar met de hele klas over discussiëren.

ProblemenXX Je hebt afgesproken om elke week met je praktijkbegeleider een

gesprekje te houden. Het gesprekje zou gaan het over hoe die week is verlopen. Telkens zegt je praktijkbegeleider dat hij geen tijd heeft. Hij zegt dat het volgende week wel gebeurt, maar dit gebeurt niet. Je wilt wél weten hoe je het doet op je BPV. Bovendien heb je nog veel vragen. Hoe lossen jullie dit op?

XX Je praktijkbegeleider geeft iedere keer op een niet prettige manier aan wat je fout doet. Hij is geïrriteerd en luistert niet écht als je wat tegen hem zegt. Hoe lossen jullie dit op?

XX Je bent op je werk nog niet aan iedereen voorgesteld door je praktijkbegeleider. Hoe lossen jullie dit op?

XX Over twee weken moet je op school je eindbeoordeling inleveren. Maar je praktijkbegeleider wil je formulier nog niet invullen. Hij zegt dat je ‘nog niet voldoende functioneert’. Hoe lossen jullie dit op?

XX Je loopt al een paar maanden stage in een kinderdagverblijf. Voor het eerst mag je een oudergesprek voeren. Monique, een klasgenoot, loopt pas twee weken stage. Zij mag nu al een oudergesprek voeren. Dat vind je vervelend. Hoe lossen jullie dit op?

!

53

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

23XX Je loopt stage in een groot verpleegtehuis. Bij elkaar zijn daar nu drie

stagiaires op de afdeling. De andere twee zijn nu een halfjaar bezig. Ze kunnen het goed met elkaar vinden. Ze laten jou links liggen. Daar heb je last van. Je voelt je buitengesloten. Bovendien ben je van veel dingen niet op de hoogte omdat er informatie voor jou wordt achtergehouden. Hoe lossen jullie dit op?

1 Een van de duo’s wordt uitgenodigd om de antwoorden op één van de zes problemen voor de klas te bespreken. Jullie praten alle twee over jullie oplossing. En hoe je ertoe kwam. De andere leerlingen geven hun mening over de oplossing. En over hoe de discussie verliep.

2 Discussieer met de klas mee over de oplossing van de andere duo’s. Ben je het eens met de oplossing van het duo? Waarom wel/niet? Geef goede redenen (=argumenten!). Zo nee, hoe zou jij het doen? Waarom zou jij het zo doen? Geef je argumenten.

3 Wat vind je van discussiëren? Vind je het moeilijk of makkelijk? Nuttig of onnodig? Waar kun je discussiëren in het dagelijks leven bij gebruiken? Waarom is discussiëren nodig? Heb je het idee dat je nu een beetje kunt discussiëren? Zou je beter willen leren discussiëren? Waar leer je dat?

54

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

24 Opdracht 24

Creatief zijn

In tweetallen, in viertallen,

klassikaal

Binnen school

2 uur

Deel 1: Hoe gevoelig ben je voor creativiteit?1 Vorm een viertal en bespreek de zes punten hieronder met elkaar.

2 Ieder van jullie gaat na of hij of zij voldoet aan ieder van de zes punten.

3 Schrijf voor jezelf de zes punten op en schrijf erbij of je eraan voldoet. Geef er voorbeelden bij.

De volgende zes punten helpen om creatief te zijn − of te worden:XX Nadenken. Creativiteit is vooral goed na kunnen denken over iets

nieuws. Kan ik dat?XX Kennis. Die heb ik nodig voor creativiteit. Ik moet een heleboel

gedachten aan elkaar knopen. Om er nieuwe gedachten van te maken. Doe ik dat wel eens? Wie weet er een voorbeeld?

XX Vragen stellen. Vragen stellen levert meer op dan alleen maar zeggen dat iets zo is. Stel ik vaak vragen? Wat doe ik met de antwoorden?

XX Persoonlijkheid. Durf ik risico’s te nemen, door te zetten, tegen de stroom in te zwemmen? Ben ik avontuurlijk en nieuwsgierig?

XX Motivatie. Ga ik helemáál voor een activiteit? Dat helpt om mijn creativiteit te laten bloeien. Ik raak ervan ‘in een flow’, dat wil zegen dat je alles om je heen vergeet. Ben ik gemotiveerd om iets met hart en ziel te doen?

XX Omgeving. Accepteren anderen mijn creativiteit? Wordt die gekoesterd? Krijg ik er de tijd, de gelegenheid en de materialen voor?

4 De docent roept een groepje voor de klas. Ieder van jullie vertelt op welke van de zes punten hij of zij creatief is. Noem zoveel mogelijk voorbeelden.

!

55

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

245 Lijkt het je leuk om je creativiteit te ontwikkelen? Wat zou je dan het liefst willen doen?

6 Hoe zou je creatief kunnen zijn in je werk? In welke situaties kun je creativiteit goed gebruiken? Hoe denken ze daar in het werk over? Waarderen ze creativiteit? Waar zie of merk je dat aan?

7 Hoe denk je na deze oefening over creativiteit?

Deel 2: Twee oefeningen in ongewoon denken (‘buiten de box denken’)Bespreek het volgende met je buurman.

Een ding met gebrekenKies een gebruiksvoorwerp. Neem daar een belangrijk onderdeel van weg. Verzin nu iets met dat gebruiksvoorwerp dat dezelfde functie heeft, maar zonder dat onderdeel. Bijvoorbeeld:

XX Een tafel zonder poten… Hoe kan een tafel een tafel zijn als er geen poten aan zitten?

XX Een schenkkan zonder tuit… Hoe schenk je uit een kan als er geen tuit aan zit?

XX Verlichting zonder lamp… Hoe laat je licht schijnen als er geen lampenkap bij zit?

56

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

24 XX Verzin zelf nog drie voorwerpen waarvan je een onderdeel wegneemt. Verzin ook hiermee iets dat dezelfde functie heeft, maar zonder dat onderdeel.

Welk dier ben ik?XX Zoek naar een eigenschap die je gemeen hebt met een dier. Eerst zet

je eigenschappen van jezelf op een rijtje. Daarna zoek je er een dier bij met één of meer dezelfde eigenschappen. Schrijf die op. Het kan ook andersom: In welk opzicht lijk ik op een kever? Waarom?

XX De docent bespreekt de twee oefeningen. Wat komt eruit? Herken je wat de anderen vertellen (‘ik ben een vos, want…’?) Hoe creatief waren jullie? Kostte het veel moeite om creatief te denken? Of schudde je het uit je mouw?

XX In de lijst staan drie beroepen waarvoor creativiteit nodig is. Noem zelf ook nog drie beroepen. Schrijf erachter waarom daarbij creativiteit nodig is.

Beroep Creatief , want:

Bakker Steeds nieuwe producten verzinnen

Kok Steeds nieuwe gerechten verzinnen

Onderwijzer Voor elk kind nieuwe manieren verzinnen om het iets te leren

1

2

3

57

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

25Opdracht 25

Top job!

Individueel, groepjes,

klassikaal

Binnen school

Laptop/pc, telefoon, video-

apparatuur, eventueel muziek,

decor, licht en geluid

2 − 3 uur

In deze opdracht vertel je over je ideale baan. Je laat je fantasie helemaal de vrije loop. Verzin de leukste baan die je maar kunt bedenken. Maar wel binnen de kaders die zijn aangegeven.Daarna gaan we die baan spelen. In een toneelstuk. Iemand is de regisseur. Er zijn hoofdrolspelers, er is publiek. Later bespreken jullie wat je van je droombaan gaat gebruiken.

1 Schrijf of vertel een verhaal over je ideale baan. Gebruik je computer of spreek iets in op je telefoon. Het verhaal moet minstens vijf minuten lang zijn of een half A4’tje.

2 Alle dingen die jij te gek vindt, gebeuren in die baan. Het mag in Nederland zijn of ergens anders. Je mag veel of weinig verdienen. Het werk mag makkelijk of moeilijk zijn. Maar denk wel aan het volgende:a Er komt een leidinggevende in voor. Misschien ben jij dat, mis-

schien ook niet. En er zijn mensen in dienst. Collega’s. Er gebeuren leuke dingen. Welke leuke dingen, dat bepaal jij. Er gebeuren ook vervelende, heel vervelende dingen. Een ongeluk misschien, of mensen die ruzie krijgen. Met elkaar of met de leidinggevende. Jij lost de problemen of nare dingen op. Of je maakt gebruik van het goede dat er gebeurt en maakt het nóg beter!

b Je levert de gesproken of geschreven tekst in bij de docent vóór de volgende les.

3 In de les bepaalt de docent welk verhaal wordt gespeeld. Misschien kiest hij vier verhalen uit, misschien minder of meer. De docent maakt net zoveel groepjes als verhalen.

!

58

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

25 4 Jullie krijgen de opdracht het verhaal na te spelen. Per groepje lezen jullie eerst het verhaal of je luistert ernaar. De docent wijst per groepje één regisseur aan. Die bepaalt hoe het verhaal wordt gespeeld. De regisseur verdeelt de rollen. Hij/zij bepaalt welke taal er wordt gesproken. Als het maar begrijpelijk is voor de hele klas. Als het een vreemde taal of straattaal is moet er een vertaler bij. Jullie gaan aan de slag. Je speelt het verhaal, oefent een paar keer. Als je wil mag er van alles bij: muziek, een decor, geluid, licht. Overleg met de docent hoeveel tijd jullie krijgen en welke middelen jullie mogen gebruiken (voor muziek, decor, licht, geluid).

5 De docent zorgt voor een videorecorder of neemt het op met de telefoon. Jullie groep laat het verhaal zien.

6 De klas reageert.a Ze benoemen eerst alle positieve punten.b Ze stellen vragen over hoe dit in werkelijkheid zou kunnen gaan:

‘Wat als…’c Ze laten hun fantasie erop los door zichzelf voor te stellen in deze

werksituatie. Hoe zouden zij reageren in de situatie van dit ver-haal?

d Ze stellen andere oplossingen of manieren voor om iets te doen. Wat is nodig in deze situatie?

7 Alle groepen die zijn uitgekozen laten hun spel zien. Iedereen reageert op elkaar.

8 Huiswerk: jullie krijgen de video’s van alle stukken in je mailbox. Je kijkt thuis nóg een keer rustig naar alle stukken. Je beantwoordt de volgende vragen:a Wat gebeurt er nu eigenlijk precies?b Hoe zou jij reageren in zo’n situatie?c Wat zou er dan daarna gebeuren?d Zie je nu achteraf nog dingen die je in de klas niet zag?e Zou je nu dingen anders aanpakken dan toen je in de klas keek?f Schrijf de antwoorden met een paar steekwoorden op.

9 Iedereen die kan en wil bespreekt in de klas zijn antwoorden. Hoe zou je hiermee omgaan in een echte baan?

59

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

26Opdracht 26

Creatief met woorden

Individueel, klassikaal

Binnen school

1 uur

StraattaalLef hebben, initiatief nemen, creatief zijn… Jongeren kunnen dat heel goed. Zo sturen ze elkaar vaak teksten in een eigen taal. Met afkortingen, in een mix van Nederlands, Engels, Turks, Marokkaans en Surinaams. En met emoticons:

Afkortingen‘lkkr’(lekker), ‘hoeist’(hoe is het), ‘W8ff’(wacht effe) ’K’(oké), TC (Take Care), Xjuh (ik zie je), Ft2 (free to talk), Ru (are you), lu (love you).

Taalmix‘Samsa’ (wat is er?), ‘Lan’ (makker), ‘Fawaka’ (hoe gaat het?), ‘Tata’ (Nederlander), Tapimofo (hoe gaat het?).

Emoticons:-# beugel8): bril%| kater (na het drinken)<:-) Kerstman{:-) draagt toupet*) dronken9-) knipoog naar links6-) knipoog naar rechts() knuffelen

!

60

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

27 Wie kent de meeste afkortingen, taalmixwoorden en emoticons?

1 De docent heeft een lijst met jullie namen. Iedereen die nog een andere a(fkorting), een t(aalmixwoord) of een e(moticon) kent, krijgt een a, t of e achter zijn naam. Aan het eind wordt gekeken wie de meeste heeft.

2 Welke afkortingen ken jij nog meer? Welke taalmixwoorden ken jij nog meer? Welke emoticons ken jij nog meer?

3 Wie heeft er gewonnen? Die is het creatiefst!

61

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

27Opdracht 27

Maak je eigen website

In drietallen, klassikaal

Binnen school, eventueel

buiten school

Laptop/pc, toegang tot

internet

3 uur

Een website is je visitekaartje, je etalage, kun je ook zeggen. Daarmee laat je klanten weten wie je bent, wat je doet. Op een website bestellen klanten producten of diensten. En… op een website laat je zien wat de nieuwste ontwikkelingen zijn! Daar gaat het hier om.

1 De docent verdeelt de klas in groepjes van drie. Ieder groepje maakt een (gratis) website. De website wordt ook echt gepubliceerd. Doel is om te laten zien hoe je je omgeving op de hoogte houdt van nieuwe ontwikkelingen in je vak. Wat de trends zijn.

2 Ga naar www.jouwweb.nl. Hierop maak je een website, zonder domeinnaamkosten of andere kosten. Mocht je hiermee niet uit de voeten kunnen, zoek dan een andere manier om kosteloos je website te bouwen, zonder domeinnaam. Via Google vind je er een heleboel.

3 Meld je aan met je mailadres en de naam van je website. Je mag uitgaan van een kapper die zijn klanten op de hoogte houdt van de nieuwste ontwikkelingen. Maar het mag ook over iets anders gaan, bijvoorbeeld:a tulpenteeltb toerisme en recreatiec voedingstrendsd ict-ontwikkelingene tandartstrendsf podiumtechniekeng of doe het over de trends in de BPV waar jij werkt!

4 Verzin één trend met zijn drieën.

5 De meeste onderdelen zijn al voorgebakken. Je hoeft alleen uit te kiezen hoe je het wilt hebben.

!

62

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

28 6 Kijk bij alle verticale knoppen. Sleep ze naar je website en vul ze naar wens in. Het zijn knoppen voor:a Design van de website: hoe het eruitziet.b Structuur: hoe je de indeling wilt hebben.c Media die je inbrengt: bestanden, documenten, foto’s, dia’s, video’s.d Interactieve mogelijkheden: buttons, reacties, nieuwsbrieven,

social media-knoppen.

7 Daarnaast heb je de menuknoppen. Dat zijn de horizontale knoppen bovenaan:a Editen: alle teksten aanpassen.b Pagina’s: toevoegen, bekijken, dupliceren.c Design: kleuren, achtergronden, opmaak.

8 Onthoud vooral het doel van deze opdracht: de klant op de hoogte houden van de nieuwste ontwikkelingen. Hoe doen jullie dat?

TipGebruik zoveel mogelijk beeldmateriaal. Een beeld zegt vaak meer dan duizend woorden!

9 Publiceer de website.

10 Bekijk met de klas elkaars website. Geef een reactie op de websites. Houd daarbij deze vragen voor ogen:a Hoe aantrekkelijk ziet de website eruit?b Hoe kom je als klant/belangstellende op deze website als je op de

hoogte wilt zijn van de nieuwste ontwikkelingen?c Welk punt zou je deze website geven? Gebruik een schaal van 10

(prachtig) tot 1 (heel slecht).d Welk punt geef je je eigen website? Waarom? Zijn anderen het

daarmee eens? Waarom wel/niet?e Wat vindt de docent?

63

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

28Opdracht 28

Interview een familielid

Individueel, klassikaal

Binnen en buiten school

Laptop/pc, telefoon of

videoapparatuur

2 uur

Als je goed oplet hoe een familielid in elkaar zit, dan doe je daarmee veel mensenkennis op. Dat doe je door te luisteren naar wat dat familielid precies zegt en hoe hij of zij kijkt. Let ook op de lichaamstaal. En of wat het familielid zegt hetzelfde is als wat hij doet. Of je kunt zien of horen wat zijn bedoelingen en bijbedoelingen zijn, zijn gedachten en bijgedachten. Als je dat weet, kun je daarop afstemmen.Dingen begrijpen en daar rekening mee houden. Daarvoor moet je goed kunnen kijken en luisteren. Geduld en interesse hebben. Als je dat altijd al deed, ben je er waarschijnlijk goed in. Als het nieuw voor je is, moet je het leren. Maar iedereen kan het!

1 Neem een interview van vijf minuten op met een familielid. Film dat. Leg je telefoon of zet een videorecorder van tevoren klaar. Vraag je familielid (vader, moeder, oom, tante, broer, zus, oma, opa) of je hem of haar vragen mag stellen over zijn/haar favoriete onderwerp. Dat onderwerp mag van alles zijn. Vraag ook of je het filmpje in de klas mag laten zien. Alle leerlingen maken zo’n filmpje.

2 Ga er rustig voor zitten. Stel je familielid op zijn/haar gemak. Vertel dat het voor school is. En dat je een opdracht hebt over mensenkennis. Dat je daarom je familielid beter wilt leren kennen. Vraag je familielid te beginnen met praten. Stel de volgende vragen:a Wat doe je (doet u, zelf bekijken wat van toepassing is) graag of

waar weet u veel van? Het mag een hobby zijn of iets waar u veel mee bezig bent of bent geweest. Kunt u daar iets over vertellen?

b Wat weet u er nog meer van? Wanneer was dat? Hoe ging dat?c Waarom boeit u dat zo?

!

64

1

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

3 Stuur het filmpje op naar de docent. Die zet het op de computer en zorgt dat het op groot scherm te zien is voor alle leerlingen.

4 De docent selecteert de filmpjes. Jullie kijken ernaar. De docent stopt het filmpje af en toe. Hij/zij stelt de volgende vragen:a Wat zegt deze man/vrouw/jongen/meisje?b Hoe kijkt die persoon erbij?c Hoe zit de persoon erbij? Verveeld? Enthousiast? Onderuitgezakt

enzovoort.d Wat denk je van het karakter van deze persoon?

5 Wat leer je als je al deze filmpjes hebt gezien over mensen? Wat helpt om mensen beter te begrijpen?

6 Wat heeft mensenkennis hebben te maken met ondernemend gedrag?

65

SO ONDERNEMEND GEDRAG (2)

Uitgeverij SarphatiD e H a n d e l s r o u t e

Retail

L

L

L

L

C

C

R

R

R

R

R

O

O

O

R O

4 44

4

4

4

4 4

EE E

22

2

2

3 33

3

3

3

3

Keuzedeel Ondernemend gedrag

Keuzedeel Oriëntatie op ondernemerschap

Keuzedeel Ondernemerschap mbo

Ondernemerschap Logistiek Commercie

www.sarphati-dehandelsroute.nl

Ondernemer retail

Manager retail (Junior)-accountmanager

Logistiek supervisor

Vakman-ondernemer

Verkoopspecialist

Eerste verkoperCommercieel medewerker

Logistiek teamleider

Verkoper Logistiek medewerker

Entreeopleiding Assistent verkoop/retail

Entreeopleiding Assistent logistiek

4

3 Keuzedeel Leidinggeven

4

Keuzedeel Praktijkopleider

4

Keuzedeel Internationaal I