De fiscale consequenties van het Belastingplan op ......1 Introductie Het is al bijna net zo’n...
Transcript of De fiscale consequenties van het Belastingplan op ......1 Introductie Het is al bijna net zo’n...
-
Prinsjesdag 2020 De fiscale consequenties van het Belastingplan op belastingsoort
15 september 2020 | EY.nl/Prinsjesdag
-
1
Introductie
Het is al bijna net zo’n traditie als Prinsjesdag zelf: de Prinsjesdagmailing van EY. Ook dit jaar informeren wij je weer over de fiscale maatregelen die het kabinet op Prinsjesdag heeft voorgesteld. Via onze website EY.nl/Prinsjesdag en social media houden wij je op de hoogte van de relevante ontwikkelingen. Met vriendelijke groet,
Jeroen Davidson Managing Partner EY Belastingadviseurs
-
2
Inhoudsopgave Introductie .............................................................................................................................. 1 1. Inleiding ........................................................................................................................ 4 2. Inkomstenbelasting ........................................................................................................ 6
2.1 Verlaging tarieven box 1 inkomstenbelasting .............................................................. 6 2.2 Aanpassing heffingskortingen ................................................................................... 6 2.3 Verlaging eigenwoningforfait .................................................................................... 7 2.4 Bijtelling auto .......................................................................................................... 8 2.5 Verlaging aftrektarief ............................................................................................... 8 2.6 Verdere verlaging zelfstandigenaftrek ........................................................................ 9 2.7 Verduidelijking kleinschaligheidsinvesteringsaftrek...................................................... 9 2.8 Stabiele investeringsregelingen EIA, MIA en Vamil ....................................................... 9 2.9 Corona: vrijstelling voor TOGS en subsidie vaste lasten MKB ........................................ 9 2.10 Geen wijzigingen in box 2 ....................................................................................... 10 2.11 Aanpassing vermogensrendementsheffing (box 3) .................................................... 10
3. Loonbelasting ............................................................................................................. 12 3.1 Wijzigingen tarief werkkostenregeling ...................................................................... 12 3.2 Een nieuwe gerichte vrijstelling: de scholingsvrijstelling ............................................. 12 3.3 Corona: fiscale afhandeling van de zorgbonus voor niet-werknemers .......................... 12 3.4 Aanpassing overgangsregeling levensloopregeling .................................................... 13 3.5 Extra budget voor WBSO in 2021 ............................................................................ 13 3.6 Tijdelijke investeringskorting voor bedrijven ............................................................. 14 3.7 Verdere fiscale facilitering innovatieve start-ups gaat niet door .................................. 14
4. Vennootschapsbelasting ............................................................................................... 15 4.1 Minder tariefverlaging vennootschapsbelasting ........................................................ 15 4.2 Beperking jaarlijkse verliesverrekening ..................................................................... 15 4.3 Aankondiging aanpassing zakelijkheidbeginsel .......................................................... 15 4.4 Beperking verrekening dividendbelasting ................................................................. 16 4.5 Versobering liquidatie- en stakingsregeling ............................................................... 16 4.6 Voorkomen van vrijstelling door toepassing van renteaftrekbeperking ........................ 17 4.7 Aankondiging onderzoek naar verdere beperking van de renteaftrek en invoering vermogensaftrek ................................................................................................................ 17 4.8 Innovatiebox van 7% naar 9% ................................................................................... 17 4.9 Verduidelijking samenloop tussen hybridemismatchmaatregelen en renteaftrekbeperkingen ...................................................................................................... 17 4.10 Aanpassing minimumkapitaalregel en tijdelijke verhoging bankenbelasting .................. 18 4.11 Nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting ................................................ 18 4.12 Corona: verliesverrekening met coronareserve ......................................................... 18
5. Verhuurderheffing ....................................................................................................... 20 5.1 Eenmalige huurverlaging en verlaging verhuurderheffing .......................................... 20
6. Natuurschoonwet ........................................................................................................ 21 6.1 Overgangsrecht bij aanpassing voorwaarden NSW-landgoederen/buitenlandse landgoederen .................................................................................................................... 21
7. Overdrachtsbelasting ................................................................................................... 22 7.1 Minder overdrachtsbelasting voor starter; meer voor beleggers ................................. 22
8. Autobelastingen .......................................................................................................... 23 8.1 BPM bij inschrijving in kentekenregister ................................................................... 23 8.2 Aanpassing schijfgrenzen BPM ................................................................................ 23
9. Milieubelastingen ......................................................................................................... 24 9.1 Afschaffing postcoderoosregeling in de energiebelasting ........................................... 24 9.2 Verlenging verlaagd tarief energiebelasting voor laadpalen ........................................ 24 9.3 Invoering verlaagd tarief energiebelasting voor walstroom ......................................... 24 9.4 Invoering nationale CO2-heffing industrie ................................................................ 24 9.5 Geen plasticbelasting ............................................................................................. 25
10. Invordering ................................................................................................................. 26 10.1 Uitzondering voor het leggen van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst ... 26
11. Toeslagen ................................................................................................................... 27
-
3
11.1 Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen .................................................................... 27 12. Contact ....................................................................................................................... 28
-
4
1. Inleiding
Geen bezuinigingen, maar investeren in onder meer baanbehoud, goede voorzieningen en een
schoner land. Dat is de belangrijkste boodschap uit de Troonrede van de Koning. De fiscale
speerpunten in het pakket Belastingplan 2021 hangen daarmee samen. Het kabinet zet in op
maatregelen om economische groei in de coronacrisis te stimuleren en maatregelen voor een beter,
eerlijker en groener belastingstelsel.
Coronacrisis
Een flink aantal fiscale maatregelen, die in eerste instantie via een beleidsbesluit zijn geregeld,
hangt samen met de coronacrisis. Zo zijn er wettelijke bepalingen voorgesteld voor de fiscale
vrijstellingen voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS), de zogenoemde
‘zorgbonus’ voor zorgpersoneel, de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten
(TOFA) en de mogelijkheid voor ondernemers om een fiscale coronareserve te vormen.
Om investeringen in de coronacrisis te stimuleren stelt het kabinet een tijdelijke baangerelateerde
investeringskorting (BIK) voor. Bedrijven die een investering doen krijgen daarmee korting die ze
kunnen verrekenen via de loonheffing.
Maatregelen voor de burger
Het kabinet heeft in het belastingpakket diverse voorstellen opgenomen om de burger te ontlasten.
Voorbeelden hiervan zijn de verlaging van de inkomstenbelasting, de verhoging van de
arbeidskorting, de verhoging van het heffingvrije vermogen in box 3, de vrijstelling van
overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt, de aanpassingen in het toeslagenstelsel en
de eenmalige huurverlaging voor huurders met een lager inkomen.
Maatregelen voor het bedrijfsleven
Het bedrijfsleven krijgt over het algemeen te maken met een lastenverzwaring en een aanscherping
van de regels. Zo wordt bijvoorbeeld het hoge tarief van de vennootschapsbelasting in 2021 -
anders dan vorig jaar is aangekondigd - niet verlaagd. De verlaging van het lage tarief gaat wel door.
Daarbij wordt de grens voor het lage tarief geleidelijk verhoogd. Het effectieve tarief van de
innovatiebox wordt per 1 januari 2021 verhoogd en de liquidatie- en stakingsverliesregeling wordt
aangepast (daarvoor is een afzonderlijk wetsvoorstel ingediend). Tevens krijgt het bedrijfsleven per
1 januari 2021 te maken met een bronbelasting op renten en royalty's naar laagbelastende landen
en in misbruiksituaties.
Het kabinet stelt verder voor per 1 januari 2022 het verrekenen van verliezen bij bedrijven te
beperken, een afzonderlijk wetsvoorstel in te dienen om het arm’s-lengthbeginsel aan te passen (om
zo de informeel-kapitaalstructuren aan te pakken) en onderzoek te doen naar invoering van een
vermogensaftrek. Om mogelijke strijdigheid met het EU-recht weg te nemen is het kabinet
voornemens om per 1 januari 2022 onder andere de verrekening van dividendbelasting met de
vennootschapsbelasting te beperken.
Tegelijk met alle wetsvoorstellen is op Prinsjesdag ook de hoofdlijnenbrief met een schets van een
nieuwe groepsregeling (fiscale eenheid) in de vennootschapsbelasting gepubliceerd, evenals de
kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport ‘Op weg naar balans in de vennootschapsbelasting’
van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.
Klimaat
Het wetsvoorstel Wet CO2-heffing industrie en het wetsvoorstel ODE-tarieven 2021 en 2022 zien op
de wens van het kabinet ons belastingstelsel groener te maken. In het Klimaatakkoord is
afgesproken dat industriële bedrijven worden gestimuleerd om te investeren om minder CO2 uit te
-
5
stoten. Als bedrijven alsnog te veel CO2 uitstoten, gaan ze een CO2-heffing betalen. De
autobelastingen worden aangepast aan de scherpere milieueisen. De stroom bij oplaadpunten voor
elektrische auto’s blijft relatief goedkoop tot en met 2022.
Tot slot
De wetsvoorstellen zijn nog niet definitief. Tijdens de parlementaire behandeling kunnen er nog
wijzigingen optreden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen rondom de kabinetsplannen
nauwgezet.
-
6
2. Inkomstenbelasting
2.1 Verlaging tarieven box 1 inkomstenbelasting
Met ingang van 1 januari 2020 is een tweeschijvenstelsel ingevoerd in box 1 van de
inkomstenbelasting. Door de invoering van het tweeschijvenstelsel ontstaat een meer proportionele
heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, een zogenoemde sociale vlaktaks,
met een basistarief voor het inkomen tot en met € 68.507 en een toptarief voor het inkomen boven
€ 68.507.
In het vorige Belastingplan waren ook de tarieven voor 2021 al vastgelegd, waardoor het tarief in de
eerste schijf met 0,25%-punt daalt ten opzichte van 2020. Voor de jaren 2022 t/m 2024 wordt ter
versterking van de koopkracht een verdere stapsgewijze verlaging van het tarief in de eerste schijf
aangekondigd tot uiteindelijk 37,03% in 2024.
De tarieven worden als volgt (inclusief premie volksverzekeringen):
Belastingplichtigen jonger dan AOW-leeftijd:
2020 2021 2022 2023 2024
Schijf 1 37,35% 37,10% 37,07% 37,05% 37,03%
Schijf 2 49,50% 49,50% 49,50% 49,50% 49,50%
De grens tussen schijf 1 en 2 ligt in alle jaren bij € 68.507.
AOW-gerechtigden:
2020 2021 2022 2023 2024
Schijf 1 19,45% 19,20% 19,17% 19,15% 19,13%
Schijf 2 37,35% 37,10% 37,07% 37,05% 37,03%
Schijf 3 49,50% 49,50% 49,50% 49,50% 49,50%
AOW-gerechtigden betalen geen AOW-premie. Om die reden behouden zij - ook na 2020 - drie
schijven. Hierbij geldt bovendien een verschil voor de lengte van de eerste schijf al naar gelang de
belastingplichtige voor of na 1946 is geboren.
2020 2021 t/m 2024
Grens schijf 1 (geboren
vanaf 1946)
€ 34.712 € 35.129
Grens schijf 1 (geboren
voor 1946)
€ 35.375 € 35.941
Grens schijf 2 € 68.507 € 68.507
2.2 Aanpassing heffingskortingen
Er wordt het nodige aangepast op het gebied van de heffingskortingen. Tezamen met de verlaging
van het tarief in de eerste schijf streeft het kabinet hiermee een gelijkmatige
koopkrachtontwikkeling na. Waar het aanpassen van de tarieven gunstig is voor de koopkracht van
grote groepen burgers, kan het kabinet met de heffingskortingen specifieke groepen bereiken.
-
7
Verhoging algemene heffingskorting
Het maximum van de (inkomensafhankelijke) algemene heffingskorting wordt verhoogd. In 2021
bedraagt deze € 2.837 (2020: € 2.711). Een verhoging voor 2021 was al vastgelegd in eerdere
Belastingplannen, maar het kabinet heeft besloten tot een extra verhoging om daarmee de
koopkracht van met name de lagere inkomensgroepen te verbeteren.
Verhoging arbeidskorting
Het maximum van de (inkomensafhankelijke) arbeidskorting wordt verhoogd. In 2021 bedraagt deze
€ 4.205 (2020: € 3.819), waarmee de voor 2022 aangekondigde verhoging een jaar naar voren
wordt gehaald. Het kabinet heeft besloten tot deze versnelling om daarmee de koopkracht van
werkenden te verbeteren en het verschil in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen
te verminderen.
Verhoging (alleenstaande) ouderenkorting
De maximum ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting worden verhoogd om ervoor te
zorgen dat meer ouderen er komend jaar op vooruit gaan. De maximum ouderenkorting wordt
€ 1.703 (2020: € 1.622) en de alleenstaande ouderenkorting wordt € 443 (2020: € 436).
Verlaging inkomensafhankelijke combinatiekorting
De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt in 2021 verlaagd met € 113, om deze
vervolgens in 2022 weer te verhogen met € 77. Deze maatregel is het gevolg van een rechtelijke
uitspraak, waardoor meer co-ouders dan voorzien recht kregen op deze heffingskorting. Per 1
januari 2022 wordt de maximale IACK weer verhoogd met € 77. De structurele verlaging is dus €
36.
2.3 Verlaging eigenwoningforfait
De percentages van het eigenwoningforfait voor de eigen woning worden in 2021 en 2023
stapsgewijs verlaagd. In combinatie met de endogene ontwikkeling van huur- en prijsstijgingen, leidt
dat waarschijnlijk tot de volgende percentages van het eigenwoningforfait:
2020 2021 2022 2023
Tot € 12.500 0 % 0 % 0 % 0 %
€ 12.500 - € 25.000 0,20% 0,20% 0,20% 0,15%
€ 25.000 - € 50.000 0,35% 0,30% 0,30% 0,25%
€ 50.000 - € 75.000 0,45% 0,40% 0,40% 0,35%
€ 75.000 - € 1.090.000 0,60% 0,50% 0,50% 0,45%
Meer dan € 1.090.000 2,35% 2,35% 2,35% 2,35%
Bij een woningwaarde van meer dan € 1.090.000 ziet het percentage op de eigenwoningwaarde
voor zover die meer bedraagt dan € 1.090.000. Het bedrag van € 1.090.000 geldt voor 2020 en
wordt jaarlijks geïndexeerd.
Dit was al vastgelegd in het Belastingplan 2019.
-
8
2.4 Bijtelling auto
Ook in 2021 kan in het geval van een ter beschikking gestelde auto’s zonder CO2-uitstoot het verlaagde bijtellingstarief van 12% (in 2020 was het tarief 8%) toegepast worden op de cataloguswaarde tot en met €40.000 (in 2020 was de cap €45.000). Het reguliere bijtellingspercentage zonder korting bedraagt 22%. De cap is niet van toepassing voor elektrische auto’s met geïntegreerde zonnepanelen en voor emissievrije auto’s die rijden op waterstof.
2.5 Verlaging aftrektarief
Sinds 2014 wordt het fiscale voordeel van aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning
(hypotheekrenteaftrek) geleidelijk afgebouwd voor zover deze kosten worden afgetrokken tegen het
hoogste tarief van de inkomstenbelasting. De (hypotheek)rente is effectief dan niet meer aftrekbaar
tegen het tabeltarief, maar tegen een lager tarief.
De aftrek zou aanvankelijk van 2014 tot en met 2042 jaarlijks met 0,5%-punt worden verlaagd. De
afbouw van de aftrek is met ingang van 1 januari 2020 echter versneld naar 3%-punt per jaar.
Sinds 1 januari 2020 geldt ook voor andere aftrekposten een vergelijkbare aftrekbeperking. Voor
ondernemers gaat het om de volgende aftrekposten:
• zelfstandigenaftrek;
• aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;
• meewerkaftrek;
• startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid;
• stakingsaftrek;
• MKB-winstvrijstelling.
Voor aanmerkelijk-belanghouders gaat het om de volgende aftrekpost:
• terbeschikkingstellingsvrijstelling.
Voor particulieren gaat het om de volgende aftrekposten:
• uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (alimentatie);
• uitgaven voor specifieke zorgkosten;
• weekenduitgaven voor gehandicapten;
• scholingsuitgaven;
• aftrekbare giften;
• restant persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren;
• verliezen op beleggingen op durfkapitaal.
Het aftrektarief in de hoogste belastingschijf wordt effectief als volgt beperkt:
2020 2021 2022 2023
Aftrektarief
maximaal
46% 43% 40% 37,05%
Dit was al vastgelegd in het Belastingplan 2019. De versnelde invoering van het tweeschijventarief
in 2020 heeft er niet toe geleid dat het tempo van de afbouw is aangepast.
-
9
2.6 Verdere verlaging zelfstandigenaftrek
Vorig jaar is al beslist dat de zelfstandigenaftrek voor ondernemers in de inkomstenbelasting vanaf
2020 stapsgewijs wordt verlaagd naar € 5.000 in 2028. Deze afbouw wordt versneld: vanaf 1
januari 2021 wordt de huidige zelfstandigenaftrek van € 7.030 tot en met 2027 verlaagd met €
360 per jaar. In 2028 is de verlaging € 390 en daarna is de verlaging € 110 per jaar tot € 3.240 in
2036.
De reden voor de verlaging is het verkleinen van de fiscale verschillen tussen zelfstandigen (zzp-ers)
en werknemers. Om zelfstandigen op korte termijn tegemoet te komen, wordt de verhoging van de
arbeidskorting uit 2022 naar voren gehaald en daalt het tarief van de eerste schijf ten opzichte van
2020 met 0,25 %-punt.
2.7 Verduidelijking kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
Een ondernemer die investeert in bedrijfsmiddelen heeft recht op de
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). De KIA is bedoeld om investeringen van relatief geringe
omvang te bevorderen. De hoogte van de investeringsaftrek is afhankelijk van het
investeringsbedrag.
De Hoge Raad heeft onlangs aangegeven hoe de KIA moet worden toegepast bij een
samenwerkingsverband (zoals een maatschap of een VOF). Daarbij stelde de Hoge Raad een
hoofdregel op, maar maakte ook een uitzondering. Via de voorgestelde wetswijziging wordt voor alle
situaties uitgegaan van de door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel, zonder daarbij
uitzonderingen toe te staan. Deze hoofdregel houdt kort gezegd in dat de belastingplichtige recht
heeft op een evenredig gedeelte van het maximumbedrag aan KIA voor zijn aandeel in het totaal van
de investeringen (de investering in het samenwerkingsverband plus zijn investeringen in het
buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen).
Daarnaast wordt verduidelijkt dat bij het bepalen van de hoogte van de KIA wordt uitgegaan van het
investeringsbedrag per separate onderneming van de belastingplichtige en niet het totaal aan
investeringen voor alle ondernemingen van die belastingplichtige tezamen.
2.8 Stabiele investeringsregelingen EIA, MIA en Vamil
De fiscale investeringsregelingen voor energiezuinige of milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen laten
een stabiel beeld zien. De Energie-investeringsaftrek (EIA) blijft in 2021 op 45%. Ook de
percentages van de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-
investeringen (Vamil) blijven gelijk. De MIA kent voordelen van 36%, 27% of 13,5%. Het Vamil
voordeel blijft 75%.
2.9 Corona: vrijstelling voor TOGS en subsidie vaste lasten MKB
Ondernemers hebben onder voorwaarden een eenmalige tegemoetkoming gekregen van € 4.000 op
grond van de Beleidsregel Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS). Later is daar
de subsidie vaste lasten MKB bijgekomen. Op basis daarvan krijgen bedrijven afhankelijk van de
-
10
omvang van het bedrijf, de hoogte van de vaste kosten en de mate van omzetderving (minimaal 30%)
een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 50.000 voor vier maanden.
Het kabinet heeft aangegeven dat de tegemoetkoming en de subsidie niet tot de winst behoren en
dus zijn vrijgesteld van belastingheffing. Dit is nu met terugwerkende kracht tot en met 1 januari
2020 opgenomen in het Belastingplan, zowel voor de inkomstenbelasting als voor de
vennootschapsbelasting. Eventuele terugbetalingen van de tegemoetkoming of de subsidie zijn dan
ook niet aftrekbaar.
2.10 Geen wijzigingen in box 2
Iemand met een belang van minimaal 5% in een BV, heeft een aanmerkelijk belang. Inkomsten
daaruit zijn belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Het Belastingplan bevat geen enkel voorstel
voor de aanmerkelijk-belangheffing.
Wel wordt met ingang van 1 januari 2021 het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting verhoogd.
Dit was echter al opgenomen in het Belastingplan 2019.
Tarief
2020 26,25%
2021 26,9%
Voor aanmerkelijk-belanghouders is wel relevant dat op 17 juni 2020 het wetsvoorstel ‘Excessief
lenen bij eigen vennootschap’ is ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt
belastinguitstel of –afstel door aanmerkelijkbelanghouders tegen te gaan. Het wetsvoorstel
ontmoedigt lenen bij de eigen BV en treedt in werking op 1 januari 2023. Volgens het wetsvoorstel
wordt het bovenmatige deel van een lening (voor zover meer dan € 500.000) als fictief regulier
voordeel belast in box 2 van de inkomstenbelasting (tegen een tarief van 26,9% in 2023).
2.11 Aanpassing vermogensrendementsheffing (box 3)
Zoals eerder is aangekondigd, is een wetsvoorstel tot aanpassing van de
vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting bij de Tweede Kamer ingediend.
In dit voorstel wordt het heffingvrije vermogen verhoogd van € 30.846 naar € 50.000. Voor
partners wordt het heffingvrije vermogen verhoogd van € 61.692 naar € 100.000. Het gevolg van
deze verhoging van het heffingvrije vermogen zal aldus het kabinet ervoor zorgen dat 900.000
personen minder belasting zullen betalen over hun vermogen in box 3.
Ter financiering van deze verhoging van het heffingvrije vermogen wordt het belastingtarief in box 3
verhoogd van 30% naar 31%. Het gevolg van deze twee voorstellen is dat mensen met een vermogen
tot circa € 220.000 er per saldo op vooruit zullen gaan. Mensen met een vermogen van meer dan €
220.000 zullen er echter per saldo netto op achteruit gaan. Voor hen weegt de verhoging van het
heffingvrije vermogen niet op tegen de verhoging van het belastingtarief. Het kabinet stelt dat tot
deze groep circa 400.000 personen zullen behoren.
-
11
Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal het effectieve belastingtarief in box 3 als volgt
bedragen.
Vermogen vanaf tot Effectieve belastingtarief
0 50.000 0
50.000 100.000 0,59%
100.000 1.000.000 1,40%
>1.000.000 1,76%
In dit wetsvoorstel is tevens opgenomen dat de rendementsgrondslag in box 3 bij voor bezwaar
vatbare beschikking wordt vastgesteld indien deze meer dan € 31.340 bedraagt. De
rendementsgrondslag is gelijk aan de bezittingen minus de schulden, vóór toepassing van het
heffingvrije vermogen. Deze grondslag zal dan de basis zijn voor de vermogenstoets die in diverse
inkomensafhankelijke regelingen, zoals huur- en zorgtoeslag, wordt gehanteerd, Het kabinet wil
hiermee voorkomen dat door verhoging van het heffingvrije vermogen meer personen gerechtigd
worden tot diverse inkomensafhankelijke regelingen. Om die rendementsgrondslag te kunnen
vaststellen, ook als geen box 3-heffing is verschuldigd, zijn ook enkele formeelrechtelijke
bevoegdheden voor de Belastingdienst opgenomen in het wetsvoorstel.
-
12
3. Loonbelasting
3.1 Wijzigingen tarief werkkostenregeling
De vrije werkkostenruimte wordt alleen voor het jaar 2020 verhoogd van 1,7% naar 3,0% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Dit levert een extra vrij bedrag van maximaal € 5.200 per werkgever of, als u in de werkkostenregeling de concernregeling toepast, per concern. De reden van deze eenmalige verhoging is het verruimen van de mogelijkheden om in coronatijd iets extra’s – en belastingvrij - voor werknemers te doen. In de belastingplannen voor het jaar 2021 is aangekondigd dat de vrije werkkostenruimte structureel wordt verlaagd van 1,2% naar 1,18% over de fiscale loonsom boven de € 400.000. De reden voor deze verlaging van de vrije ruimte is dat de verruiming van de gerichte vrijstelling van scholingskosten hiermee gefinancierd kan worden. Voor de loonsom tot € 400.000 wordt de vrijstelling in 2021 weer 1,7%.
3.2 Een nieuwe gerichte vrijstelling: de scholingsvrijstelling
Tot en met 2020 is het mogelijk om de gerichte vrijstelling voor scholing toe te passen op outplacementkosten die zijn toegekend aan de werknemer in dienstbetrekking. Vanaf 1 januari 2021 is het ook mogelijk om de vrijstelling toe te passen voor scholingskosten die voortkomen uit vroegere dienstbetrekking, als de scholing gericht op het verkrijgen van toekomstige inkomsten.
3.3 Corona: fiscale afhandeling van de zorgbonus voor niet-werknemers
In het Belastingplan is voorgesteld om voor niet-werknemers (zzp-ers en uitzendkrachten) te voorzien in een regeling om een eenmalige bonus van € 1.000 uit te keren zonder fiscale gevolgen voor de ontvanger. Een vergelijkbare regeling stond – zonder aanpassing van de wet – al open voor werknemers.
De bestaande eindheffingsmogelijkheid was tot nu toe beperkt tot verstrekkingen, zoals kerstpakketten en andere geschenken aan niet-werknemers. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om ook de zorgbonus als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen. De zorginstelling is vervolgens een eindheffing van 75% verschuldigd over deze bonus. De zorginstelling kan een aanvraag indienen bij de Minister van VWS voor de bonus èn de daarover verschuldigde eindheffing.
De regeling voor niet-werknemers werkt terug tot 1 januari 2020 en stelt daarbij een aantal voorwaarden:
• Zorginstellingen doen schriftelijk mededeling aan de ontvanger van het toepassing vinden van deze eindheffing. Aan deze mededelingen worden verder geen voorwaarden gesteld.
• Zorginstellingen houden in een afzonderlijke administratie bij aan wie de bonus is uitgekeerd;
Door de voorgestelde wetswijziging vormt deze bonus geen belastbaar inkomen of belastbare winst voor de niet-werknemers, eveneens heeft deze bonus geen invloed op inkomensafhankelijke regelingen.
-
13
3.4 Aanpassing overgangsregeling levensloopregeling
De overgangsregeling van de levensloopregeling wordt op punten aangepast. De levensloopregeling
is in feite al per 1 januari 2012 afgeschaft, maar voor werknemers met een levensloopsaldo van €
3.000 of meer op 31 december 2011, was voorzien in overgangsrecht tot uiterlijk 31 december
2021. De overheid heeft als doel om uiterlijk op 1 januari 2022 alle bestaande levensloopsaldi
fiscaal af te wikkelen.
De overgangsregeling is nu aangepast. Het fictieve genietingsmoment van alle nog niet belaste
levensloopsaldi wordt gesteld op 31 oktober 2021, Vanaf 1 november 2021 kunnen alle saldi
verwerkt worden in de loonadministratie. De inhoudingsplicht wordt daarbij tevens verlegd naar de
instelling waar het geld is ondergebracht. Redenen voor deze wijziging zijn als volgt:
• De (ex-)werkgever heeft vaak niet de juiste informatie eenvoudig ter beschikking van alle
levensloopsaldi. Ook zal er niet altijd sprake zijn van een inhoudingsplichtige op het (fictieve)
genietingsmoment.
• Bij een fictief genietingsmoment op 31 december 2021 zou de inhouding van loonbelasting
in de meeste gevallen pas na 1 januari 2022 plaatsvinden, waardoor de werknemer de –
hogere - waarde van de aanspraak vóór de inhouding moet opgeven in box 3. Door het
fiscale genietingsmoment naar voren te halen zal in voorkomende gevallen minder box 3-
heffing verschuldigd zijn.
• Het verleggen van de inhoudingsplicht naar de instelling die het levensloopsaldo beheert,
maakt het ook direct eenvoudiger om de loonheffingen in te houden op het uit te keren
saldo. De belastingschuld kan na alle spaarjaren best tot een groot bedrag zijn opgelopen,
en het verleggen van de inhoudingsplicht zou dit praktische punt kunnen oplossen.
Let op, in gevallen waarin de aanspraak eerder wordt uitgekeerd dan 31 oktober 2021, blijft de
werkgever inhoudingsplichtig.
3.5 Extra budget voor WBSO in 2021
De WBSO (S&O-afdrachtvermindering) is een effectief instrument om investeringen in R&D door
private bedrijven te stimuleren. Als gevolg van de coronacrisis kunnen deze investeringen onder
druk komen te staan. Juist de ontwikkeling van technisch nieuwe producten, processen en
programmatuur is nodig om uit de crisis te komen. Om te zorgen dat investeringen in R&D op peil
blijven, is er in 2021 € 157 miljoen extra beschikbaar voor de WBSO. Het totale budget van de
WBSO in 2021 komt daarmee op € 1.438 miljoen.
Het extra budget wordt ingezet door een verhoging van het tarief van de eerste schijf van 32% naar
40%, en een verhoging van het starterstarief van 40% naar 50%. Daarmee komt deze verhoging ten
goede aan alle innovatieve bedrijven die in 2021 gebruik gaan maken van de WBSO.
Inhoudelijk wordt in de WBSO slechts het begrip ‘publieke kennisinstelling’ verduidelijkt, door het
schrappen van de woorden ‘zonder winstoogmerk’ in de definitie. Publieke kennisinstellingen komen
niet in aanmerking voor de WBSO, maar kunnen wel belastingplichtig zijn voor de
vennootschapsbelasting. Dit staat echter los van de beoordeling of al dan niet sprake is van een
winstoogmerk. De verduidelijking leidt niet tot een inperking van de huidige groep gebruikers van de
WBSO.
De heroverweging van de huidige definitie van programmatuurontwikkeling onder de WBSO is nog
-
14
niet afgerond. Op basis van de eerdere evaluatie van de WBSO en aanbevelingen van onafhankelijke
experts wordt verder onderzoek gedaan naar aanpassing van deze definitie.
3.6 Tijdelijke investeringskorting voor bedrijven
Met de tijdelijke baangerelateerde investeringskorting (BIK) wil het kabinet bedrijven stimuleren om
te blijven investeren, juist in deze roerige tijden. Met de regeling moeten bedrijven een deel van de
investeringskosten kunnen verrekenen in de loonheffing. De details moeten nog verder worden
uitgewerkt.
3.7 Verdere fiscale facilitering innovatieve start-ups gaat niet door
Een bestaande faciliteit is de belastingvrijstelling (onder voorwaarden) van aan werknemers van innovatieve start-ups toegekende aandelenoptierechten tot een bedrag van maximaal 25% van € 50.000. Eén van de voorwaarden is dat tussen de toekenning en de uitoefening van het optierecht ten minste 12 maanden moeten zijn gelegen en niet meer dan vijf kalenderjaren zijn verstreken.
Het voordeel uit een aandelenoptierecht is volgens de huidige wet belast ten tijde van het uitoefenen van de optie. De werknemer verkrijgt bij uitoefening van de optie incourante aandelen en geen euro’s. Zeker bij innovatieve start-ups ontbreken dan vaak de liquide middelen om de loonheffingen te kunnen voldoen. Het plan was om het tijdstip van belastingheffing te verplaatsen van het moment van uitoefenen van de optie naar het latere moment van verkoop van de met de aandelenoptie verkregen aandelen. Immers, dan zouden er wel euro’s beschikbaar zijn om de loonheffing te betalen. In de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan is aangegeven dat dit voorstel niet doorgaat.
-
15
4. Vennootschapsbelasting
4.1 Minder tariefverlaging vennootschapsbelasting
Het vennootschapsbelastingtarief zou per 1 januari 2021 verlaagd worden van 16,5% naar 15%
(lage tarief) en van 25% naar 21,7% (hoge tarief). Deze verlaging gaat echter deels niet door. Het
kabinet heeft namelijk besloten om af te zien van de verlaging van het hoge
vennootschapsbelastingtarief per 1 januari 2021, zodat het hoge vennootschapsbelastingtarief 25%
blijft.
De verlaging van het tarief in de eerste schijf van 16,5% naar 15% wordt wel doorgevoerd per 1
januari 2021. Bovendien gaan meer MKB-bedrijven in de komende jaren dit lagere tarief betalen.
Vanaf 2021 geldt het lage tarief namelijk voor winsten tot € 245.000 in plaats van € 200.000. In
2022 wordt deze grens verder verhoogd naar € 395.000.
Het tarief wordt als volgt:
2020 2021 2022
Tarief schijf 1 16,5% 15% 15%
Tarief schijf 2 25% 25% 25%
Schijfgrens € 200.000 € 245.000 € 395.000
4.2 Beperking jaarlijkse verliesverrekening
Het kabinet wil de verrekening van verliezen bij bedrijven beperken. Momenteel kunnen bedrijven
verliezen verrekenen met winsten uit het voorgaande jaar of winsten uit de zes jaren daarna. Die
verliezen zijn nu volledig verrekenbaar met de winst.
Vanaf 1 januari 2022 kunnen de verliezen (zowel voorwaarts als achterwaarts) echter slechts tot
een bedrag van € 1 miljoen volledig met de winst worden verrekend. Daarboven kunnen de verliezen
verrekend worden met 50% van de winst die uitgaat boven de eerste € 1 miljoen. Tevens vervalt de
voorwaartse verliesverrekeningstermijn van zes jaar, waardoor de verliezen onbeperkt in de tijd
verrekend kunnen worden. Hierdoor zullen de oude verliezen als gevolg van de coronacrisis in
principe niet meer verdampen en zijn de verliezen geleden tijdens de coronacrisis onbeperkt
verrekenbaar.
4.3 Aankondiging aanpassing zakelijkheidbeginsel
In het voorjaar van 2021 komt het kabinet met een afzonderlijk wetsvoorstel om het
zakelijkheidsbeginsel aan te passen. Het zakelijkheidbeginsel houdt in dat afzonderlijke
vennootschappen die binnen een concern met elkaar handelen onder vergelijkbare omstandigheden
als onafhankelijke partijen moeten handelen. Dit betekent dat een concernvennootschap die een
bepaalde dienst of product koopt, de marktconforme kosten kan aftrekken, terwijl de andere
concernvennootschap (die een bepaalde dienst levert of product verkoopt) een corresponderende
opbrengst in aanmerking neemt. Concernvennootschappen behalen op die manier een
marktconforme winst die in het land waar die vennootschappen gevestigd zijn in de belastingheffing
wordt betrokken.
-
16
Momenteel kunnen landen het zakelijkheidsbeginsel verschillend of niet toepassen. Hierdoor kunnen
in internationale situaties verschillen ontstaan waardoor een deel van de winst niet voldoende wordt
belast. Bij een internationale transactie kan het bijvoorbeeld voorkomen dat een bedrijf in
Nederland wel de kosten aftrekt, maar dat het bedrijf in het andere land geen belasting betaalt over
de corresponderende opbrengst. Om dit soort situaties te voorkomen, wilt het kabinet de aftrek van
kosten in Nederland beperken indien bij de andere partij in het buitenland niet of te weinig belasting
wordt betaald over het financiële voordeel dat daaraan gekoppeld is.
4.4 Beperking verrekening dividendbelasting
Uit recente rechtspraak van het Europese Hof zou kunnen worden afgeleid dat Nederland verplicht is
om Nederlandse dividendbelasting terug te geven aan buitenlandse verlieslatende aandeelhouders.
Om mogelijke strijdigheid met Europees recht weg te nemen is het kabinet daarom van plan om per
1 januari 2022 de verrekening van dividend- en kansspelbelasting met de vennootschapsbelasting
te beperken.
Om deze mogelijke strijdigheid weg te nemen zal straks ook in puur binnenlandse situaties geen
teruggaaf van dividendbelasting (en kansspelbelasting) meer worden toegekend aan Nederlandse
verlieslatende aandeelhouders. Wel kan de niet-verrekende dividendbelasting worden
voortgewenteld naar winstgevende jaren.
Vooruitlopend op de voorgenomen maatregel wordt binnenkort een beleidsbesluit gepubliceerd.
Daarin zal worden goedgekeurd dat in bepaalde situaties – onder voorwaarden – teruggaaf van
dividend- en kansspelbelasting kan worden verleend aan buiten Nederland gevestigde
aandeelhouders. Op die manier wordt volgens het kabinet in de tussenliggende periode de mogelijke
Europeesrechtelijke strijdigheid weggenomen.
4.5 Versobering liquidatie- en stakingsregeling
De liquidatie- en stakingsverliesregelingen in de vennootschapsbelasting worden versoberd. Het
doel hiervan is om een dam op te werpen tegen de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag
die plaatsvindt door middel van de aftrek van dergelijke verliezen. De wijziging van de
liquidatieverliesregeling omvat de volgende drie onderdelen:
• een beperking tot liquidaties van dochtervennootschappen waarin de moedervennootschap
een kwalificerend belang houdt (materiële beperking);
• een beperking van de liquidatieverliesregeling tot liquidaties van dochtervennootschappen
die zijn gevestigd in de EU/EER of in een aangewezen land waarmee een EU-associatie-
akkoord is gesloten (territoriale beperking); en
• een beperking van de mogelijkheid tot langdurig uitstel van het aftrekmoment van een
liquidatieverlies (temporele beperking).
De voorgestelde beperkingen gaan gepaard met enkele maatregelen om te voorkomen dat de
beperkingen eenvoudig zouden kunnen worden omzeild. Verder wordt er in beperkte mate voorzien
in overgangsrecht.
Tot slot worden er als aanvullende maatregel vergelijkbare wijzigingen voorgesteld met betrekking
tot de stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting. Om de voorgestelde regeling
uitvoerbaar te maken voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst is voorgesteld om de beperking
-
17
van de liquidatieverliesregeling toe te passen voor zover het liquidatieverlies meer bedraagt dan € 5
miljoen.
4.6 Voorkomen van vrijstelling door toepassing van renteaftrekbeperking
De specifieke renteaftrekbeperking (artikel 10a Wet Vpb) beperkt de aftrek van renten op
kwalificerende schulden. Het kabinet wil ongewenste gevolgen van die regeling aanpakken.
Het kan voorkomen dat een negatief saldo aan renten, valutaresultaten en kosten niet in aftrek
komt en dus effectief wordt vrijgesteld onder de aftrekbeperking. Denk bijvoorbeeld aan resultaten
die zonder de aftrekbeperking zouden leiden tot een hogere winst, zoals een positief
valutaresultaat of negatieve rente. Daarnaast wordt het bedrag aan niet-aftrekbare renten voor alle
kwalificerende schulden gezamenlijk bepaald. Hierdoor kan een negatief saldo worden verrekend
met een positief saldo van een andere kwalificerende schuld.
Het kabinet vindt dit onwenselijk en stelt voor om niet langer toe te staan dat de
renteaftrekbeperking resulteert in een vrijstelling. Deze wijziging geldt per kwalificerende schuld.
Dit betekent dat het saldo niet langer wordt meegeteld als dit negatief is en de vrijstelling van dit
saldo zou leiden tot een lagere winst. Daarnaast kan een negatief saldo niet langer worden afgezet
tegen een positief saldo van een andere schuld. Deze wijziging geldt voor boekjaren die aanvangen
op of na 1 januari 2021.
4.7 Aankondiging onderzoek naar verdere beperking van de renteaftrek en invoering vermogensaftrek
Het kabinet wil de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen meer in evenwicht brengen.
In dit kader gaat het kabinet onderzoek doen naar een invoering van een budgettair neutrale
vermogensaftrek in combinatie met een verdere beperking van de earningsstrippingbepaling
(renteaftrekbeperking). Aangezien dit een ingrijpende wijziging betreft, moet de wenselijkheid en
vormgeving van deze optie verder onderzocht worden door het kabinet.
4.8 Innovatiebox van 7% naar 9%
De verhoging van het effectieve tarief van de innovatiebox van 7% naar 9% is – na de eerdere
aankondiging op Prinsjesdag in 2019 – in het Belastingplan opgenomen. Met dit tarief streeft het
kabinet naar een evenwichtige belastingheffing over winsten uit innovatieve activiteiten, maar blijft
men oog houden voor een goed vestigingsklimaat voor innovatieve ondernemingen in Nederland.
4.9 Verduidelijking samenloop tussen hybridemismatchmaatregelen en renteaftrekbeperkingen
Met ingang van 1 januari 2020 is de tweede Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn (ATAD 2)
geïmplementeerd in de vennootschapsbelasting. Dit kan leiden tot het weigeren van aftrek of het tot
de winst rekenen van betalingen of vergoedingen ingeval van bepaalde hybridemismatches.
Hybridemismatches zijn situaties waarin een belastingvoordeel wordt behaald door verschillen
tussen belastingstelsels. Enkele van de hybridemismatchmaatregelen zijn niet van toepassing indien
sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen.
-
18
Het kabinet verduidelijkt nu de samenloop tussen de hybridemismatchmaatregelen en andere
renteaftrekbeperkingen. Dit is met name relevant voor het bedrag aan renteaftrek voor toepassing
van de earningsstrippingbepaling en de minimumkapitaalregel. Daarnaast zijn ook rentebaten
relevant voor de earningsstrippingbepaling. De voorgestelde verduidelijking houdt in dat eerst de
hybridemismatchmaatregelen worden toegepast en vervolgens de andere regelingen. Hierbij wordt
de geweigerde aftrek en het dubbel in aanmerking genomen inkomen toegerekend aan de
rentebaten en rentelasten. Het kabinet verduidelijkt dat deze toerekening evenredig is aan de
verhouding tussen de rentebaten en rentelasten en de overige rentebaten en lasten. Deze
toerekening werkt door naar de earningsstrippingbepaling en de minimumkapitaalregel.
4.10 Aanpassing minimumkapitaalregel en tijdelijke verhoging bankenbelasting
Het kabinet past de minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars aan. Deze aanpassing is
het gevolg van een arrest van de Hoge Raad. Volgens het kabinet heeft dit arrest namelijk als
gevolg dat zogenaamd aanvullend tier 1-kapitaal (AT1-kapitaal) fiscaal kwalificeert als schuld,
waardoor de vergoeding hierop fiscaal aftrekbaar is. Om de budgettaire derving hiervan te
verminderen stelt het kabinet voor om AT1-kapitaal niet langer aan te merken als kapitaal voor de
minimumkapitaalregel.
Als aanvullende maatregel wordt voorgesteld om het percentage van de minimumkapitaalregel per
1 januari 2021 te verhogen van 8% naar 9%. Bij toepassing van de minimumkapitaalregel blijft de
zogeheten leverage ratio op geconsolideerd niveau het uitgangspunt.
Daarnaast wordt voorgesteld om de bankenbelasting in het jaar 2021 tijdelijk te verhogen. Het
tarief dat ziet op kortlopende schuld wordt tijdelijk verhoogd van 0,044% naar 0,066% en het tarief
dat ziet op langlopende schuld wordt tijdelijk verhoogd van 0,022% naar 0,033%. Deze verhoging
wordt met ingang van 1 januari 2022 weer ongedaan gemaakt.
4.11 Nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting
Het kabinet heeft in het kader van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid aangegeven dat de huidige
fiscale-eenheidsregeling in de vennootschapsbelasting op termijn moet worden vervangen. De
nieuwe groepsregeling moest uitvoeringstechnisch en juridisch toekomstbestendig zijn.
Het kabinet volgt dit nu op door een schets te geven van de beoogde toekomstige groepsregeling.
Uit deze schets blijkt dat het kabinet een regeling van verlies- of winstoverdracht of een systeem van
resultatenpooling op het oog heeft. De komende periode zal het kabinet verder van gedachten
wisselen met het parlement en met diverse organisaties uit het bedrijfsleven, belangenorganisaties
en met wetenschappers. De beslissing om een wetsvoorstel in te dienen zal aan een volgend kabinet
worden overgelaten.
4.12 Corona: verliesverrekening met coronareserve
Indien in 2020 een verlies wordt gemaakt, kan dat verlies worden verrekend met winst uit 2019.
Een verlies in 2020 is gezien de coronacrisis zeer reëel. Het probleem is echter dat de
-
19
verliesbeschikking over 2020 pas wordt vastgesteld bij het opleggen van de (definitieve) aanslag
over 2020. Die aanslag wordt niet eerder dan in 2021 opgelegd.
Bedrijven leiden hierdoor een liquiditeitsnadeel. Het kabinet biedt belastingplichtigen daarom de
mogelijkheid om al eerder een verwacht coronagerelateerd verlies over 2020 te verrekenen met
2019. Onder voorwaarden kan een belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bij het
bepalen van de in 2019 genoten winst een fiscale reserve vormen (coronareserve).
De coronareserve kan worden gevormd voor het gehele of gedeeltelijke coronagerelateerde verlies
dat zich naar verwachting in 2020 voordoet. De coronareserve kan niet hoger zijn dan de winst
voor het jaar 2019. De coronareserve wordt in het jaar na het jaar waarin deze reserve is gevormd
toegevoegd aan de winst.
Indien belastingplichtigen een afwijkend boekjaar hebben van het kalenderjaar kan de reserve
worden gevormd in het laatste jaar dat eindigt in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31
maart 2020.
-
20
5. Verhuurderheffing
5.1 Eenmalige huurverlaging en verlaging verhuurderheffing
Volgens de staatssecretaris van Financiën geldt voor veel huurders dat zij door de coronacrisis in
een lastige financiële situatie zijn beland. Om deze huurders een steuntje in de rug te geven, wordt
in voorgesteld om zittende huurders met een gereguleerd huurcontract en met een inkomen tot aan
de voorheen maximale inkomensgrens, eenmalig het recht te geven op een huurverlaging tot de
aftoppingsgrens.
Om woningcorporaties tegemoet te komen wordt het tarief van de verhuurderheffing met 0,036 %-
punt verlaagd.
-
21
6. Natuurschoonwet
6.1 Overgangsrecht bij aanpassing voorwaarden NSW-landgoederen/buitenlandse landgoederen
De Natuurschoonwet 1928 (NSW) stimuleert door fiscale faciliteiten instandhouding van landgoederen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Uit een evaluatie blijkt dat de NSW van groot belang is voor de instandhouding van landgoederen en daarmee voor het behoud van het natuurschoon op deze landgoederen. Tegelijkertijd blijkt uit de evaluatie dat op onderdelen aanpassingen wenselijk zijn. Als uitvloeisel van deze evaluatie wordt met ingang van 1 januari 2021 het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 gewijzigd. Dit Rangschikkingsbesluit bevat de voorwaarden waaraan landgoederen moeten voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een NSW-landgoed. Voor de NSW-landgoederen die nu gerangschikt zijn maar door de gewijzigde voorwaarden niet langer gerangschikt kunnen blijven is overgangsrecht in het Belastingplan opgenomen. Buitenlandse landgoederen kunnen op grond van een goedkeurend beleidsbesluit sinds 18 december 2014 aangemerkt worden als NSW landgoed als zij een element vormen van het Nederlands cultuurgoed. Met ingang van 1 januari 2021 wordt de NSW hierop aangepast. Het eerdergenoemde Rangschikkingsbesluit bevat de criteria om als element van het Nederlands cultuurgoed aangemerkt te worden.
-
22
7. Overdrachtsbelasting
7.1 Minder overdrachtsbelasting voor starter; meer voor beleggers
Starters krijgen een tegemoetkoming in de overdrachtsbelasting; beleggers gaan meer betalen.
Per 1 januari 2021 is niet meer het type vastgoed (woning of niet-woning) bepalend voor het bedrag
aan overdrachtsbelasting, maar wie de koper is. In het kort krijg je drie typen kopers:
• starters tussen de 18 en 35 jaar die zelf in de woning gaan wonen (zogenaamde
koopstarters) krijgen een vrijstelling;
• doorstromers en mensen vanaf 35 jaar die zelf in de woning gaan wonen betalen 2%;
• kopers van bedrijfsvastgoed én woningen waarbij de koper niet zelf in de gekochte woning
gaat wonen betalen 8%.
De koopstarter mag de vrijstelling maar één keer toepassen. Hiervoor maakt het niet uit of de
koopstarter zijn eerste, tweede of derde woning koopt, zolang hij of zij de woning maar zelf gaat
bewonen en het de eerste keer is dat hij of zij de startersvrijstelling claimt. Is één van de twee
partners 35 jaar of ouder, dan krijgt alleen de jongere koper een vrijstelling voor zijn/haar deel.
De voorgestelde wijziging heeft met name negatieve gevolgen voor partijen die vanaf 1 januari
2021 een woning kopen en deze niet zelf gaan bewonen. Hiervoor geldt een verhoging van het
tarief van 2% naar 8%. Wij denken hierbij met name aan woningcorporaties, beleggers,
familierelaties, vakantiewoningen en partijen met zorgvastgoed. Ook voor ander vastgoed gaat het
tarief naar 8%.
Effecten
De voorgestelde maatregel heeft tot gevolg dat wij verwachten dat de woningmarkt tot 1 januari
2021 enerzijds afremt en anderzijds op hol slaat. Wij verwachten dat ‘starters’ de koop of levering
van hun woning gaan uitstellen tot 1 januari 2021. Aan de andere kant verwachten we dat
beleggers proberen transacties met woningen nog vóór 1 januari 2021 af te ronden.
Visie EY
De tariefswijziging hing al langer in de lucht, maar komt door afradende adviezen dit jaar toch als
een verrassing. Ondanks dat de wijziging op zich sympathiek is, is het de vraag of het de starter ook
echt gaat helpen. De huurstarter heeft er niets aan want de huur wordt mogelijk zelfs hoger door
hogere kosten bij de belegger. Daarnaast werkt het ook niet voor koopstarters die nieuwbouw willen
kopen omdat daar 21% btw op zit in plaats van overdrachtsbelasting. Het is de vraag of deze
stimulans ook niet haaks staat op de Energietransitie, omdat met name nieuwe woningen gasloos of
energieneutraal zijn. De vrijstelling is dus een stap in de goede richting maar nog niet alle starters
worden bereikt.
-
23
8. Autobelastingen
8.1 BPM bij inschrijving in kentekenregister
Het belastbare feit voor de invoer van gebruikte auto’s uit het buitenland wordt in plaats van het moment van tenaamstelling, het moment waarop inschrijving plaatsvindt in het kentekenregister.
In de praktijk blijkt er tijdsverloop te zijn tussen inschrijving in het kentekenregister en de tenaamstelling. Omdat de waarde van de auto nu op dit laatste moment wordt bepaald, kan er soms nog sprake zijn van een verdere waardedaling wanneer de tenaamstelling op een (veel) later moment plaatsvindt dan de inschrijving in het kentekenregister (bijvoorbeeld wanneer de auto in de handelsvoorraad zit van een handelaar in tweedehands auto’s). Door het moment waarop de belasting wordt verschuldigd naar voren te halen, wordt dit effect voorkomen en zullen er naar verwachting minder geschillen ontstaan over de waardebepaling van de ingevoerde tweedehands auto en uiteindelijk de te betalen BPM.
8.2 Aanpassing schijfgrenzen BPM
De BPM wordt geheven op basis van de CO2-uitstoot van een personenauto. Hoe hoger de CO2-uitstoot, hoe meer BPM wordt betaald. De CO2-schijfgrenzen, de schijftarieven voor personenauto’s en de CO2-grens en het tarief voor de dieseltoeslag voor personenauto’s voor 2021 zullen worden aangescherpt in lijn met de technologische ontwikkelingen. Dit betekent dat bepaalde personenauto’s in een hogere schijf kunnen vallen vanaf 2021 en dat meer BPM moet worden betaald ten opzichte van de huidige situatie.
-
24
9. Milieubelastingen
9.1 Afschaffing postcoderoosregeling in de energiebelasting
In de energiebelasting wordt de zogenaamde ‘postcoderoosregeling’ afgeschaft. Deze regeling
voorziet in een verlaagd energiebelastingtarief in de eerste verbruiksschijf voor elektriciteit voor
leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie die lokaal elektriciteit opwekt met
hernieuwbare energiebronnen.
Deze regeling wordt als (te) complex ervaren en om die reden vervangen door een subsidieregeling.
De nieuwe subsidieregeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO). Leden van coöperaties die voor 31 december 2020 zijn aangewezen door de inspecteur,
kunnen gedurende 15 jaar nog gebruik maken van een overgangsregeling waaronder het verlaagde
energiebelastingtarief nog kan worden toegepast.
9.2 Verlenging verlaagd tarief energiebelasting voor laadpalen
De maatregel om bij de levering van elektriciteit aan laadpalen een verlaagd energiebelastingtarief
te heffen zal worden verlengd tot en met 2022.
9.3 Invoering verlaagd tarief energiebelasting voor walstroom
Het kabinet introduceert een verlaagd tarief in de energiebelasting voor zogenaamde walstroom.
Walstroom is elektriciteit afkomstig van het distributienet aan land die wordt geleverd aan schepen
die zijn afgemeerd. Als schepen walstroom gebruiken, zijn zij voor de elektriciteitsvoorziening aan
boord niet meer aangewezen op het gebruik van een met minerale oliën aangedreven generator en
wordt het verbruik van die minerale oliën voor die elektriciteitsvoorziening vermeden. Dat levert
milieuwinst op en om die reden wordt dan ook een verlaagd tarief in de energiebelasting voorgesteld
voor walstroom.
9.4 Invoering nationale CO2-heffing industrie
Met ingang van 1 januari 2021 introduceert het kabinet een nieuwe, nationale CO2-heffing voor de industrie. De heffing sluit aan bij en komt bovenop het bestaande EU-systeem voor emissiehandel (Emission Trading Scheme, ETS). In totaal krijgen net geen 300 Nederlandse bedrijven met deze aanvullende heffing te maken, waarvan ruim 90% op dit moment al valt onder het EU ETS. Het doel van deze regeling is om een extra prikkel te geven om Nederlandse bedrijven aan de CO2-doelstellingen van het Klimaatakkoord te laten voldoen. De opbrengst van deze maatregel zal in de loop van 2020 tot 2030 gestaag toenemen. Het tarief van € 30 per ton CO2 met ingang van 2021 loopt jaarlijks met iets meer dan € 10 op tot uiteindelijk € 125 per ton CO2 in 2030. In de praktijk zal het bedrijfsleven dit tarief niet betalen. Allereerst wordt de – fluctuerende – EU ETS-prijs in aftrek gebracht op het CO2-tarief. Sinds de introductie van het EU ETS in 2012 heeft de prijs per ton CO2 gefluctueerd van € 3 tot circa € 25 per ton CO2. Eind 2019 schommelde de prijs net onder de € 30 per ton CO2. Daarnaast wordt gebruikt gemaakt van dispensatierechten. Deze rechten worden onder meer berekend aan de hand van industrie-specifieke benchmarks en geven een vrijstelling voor een bepaalde hoeveelheid uitstoot. Deze dispensatierechten kunnen, net als onder het EU ETS, door marktdeelnemers onderling verhandeld worden.
-
25
Op basis van het overzicht van de budgettaire gevolgen van deze maatregel is het de verwachting van het kabinet dat de maatregel in de eerste jaren na introductie een beperkte opbrengsten heeft. Daaruit leiden wij af dat de bedrijven die op dit moment niet onder de EU ETS vallen – meer specifiek afvalverwerkers en een enkele uitstoter van lachgas – kennelijk grotendeels zullen worden vrijgesteld door middel van de hiervoor genoemde dispensatierechten. Dat is op dit moment nog maar de vraag, omdat de benchmarks pas eind 2020 zullen worden gepubliceerd. Bovendien worden de dispensatierechten pas aan het einde van het belastingjaar berekend en toegekend (en kunnen die op dat moment pas onderling verhandeld worden). De voorgestelde wetswijziging bevat geen heffing op de invoer van CO2, of concreter een compensatie voor de invoer van producten die buiten Nederland op een vergelijkbaar vervuilende wijze zijn geproduceerd. Dat was onder het EU ETS ook al het geval ten aanzien van landen buiten de EU, maar in aanvulling daarop maakt Nederland nu een extra onderscheid ook ten opzichte van andere EU lidstaten. Dat betekent dat het stapsgewijs mogelijk steeds minder aantrekkelijk wordt voor producerende bedrijven om productielocaties in Nederland aan te houden. De ‘HUF-toets’ (de toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid) meldt dat de grenseffecten die worden verwacht verwaarloosbaar zijn. Visie EY De nieuwe CO2-heffing bevat nog bijzonder veel losse eindjes en de concrete financiële impact voor bedrijven is op dit moment nog nagenoeg onbekend. Dit komt mede doordat het tarief afhankelijk is van een fluctuerende en toekomstige EU ETS-prijs en van achteraf berekende vrijstellingen (dispensatierechten) die ook nog eens onderling verhandeld kunnen worden. Onder meer door aan te sluiten bij de bestaande EU ETS zullen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven mogelijk beperkt blijven, maar dat gaat wat ons betreft wel ten koste van de concurrentiepositie van een deel van het Nederlandse bedrijfsleven.
9.5 Geen plasticbelasting
De grote afwezige in het Belastingplan is toch wel de belasting op niet-gerecycled plastic, die enkele
weken geleden door de Europese Commissie werd aangekondigd met een introductiedatum per 1
januari 2021. Wij kijken reikhalzend uit naar het moment waarop deze conceptwetgeving op tafel
komt, zowel vanuit de Europese Commissie als vanuit het kabinet.
-
26
10. Invordering
10.1 Uitzondering voor het leggen van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst
Met ingang van 1 januari 2021 wordt het beslag- en executierecht herzien. Onderdeel daarvan is de verplichting om elektronisch derdenbeslag te leggen als van de derde, bijvoorbeeld een werkgever, een elektronisch adres bekend is bij de gerechtsdeurwaarder. De Belastingdienst heeft in 2018 aangegeven dat het invoeren van elektronisch derdenbeslag door de Belastingdienst op de beoogde invoeringsdatum (1 januari 2021) niet haalbaar is. Beoogd was daarom om in de wet zelf een uitzondering te maken voor de Belastingdienst voor wat betreft het elektronisch leggen van derdenbeslag, maar dat bleek niet mogelijk. Daarom wordt de uitzonderingspositie voor de Belastingdienst nu vastgelegd in de Invorderingswet. De Belastingdienst verwacht dat zij niet eerder dan in 2023 elektronisch derdenbeslag kan leggen.
-
27
11. Toeslagen
11.1 Verbetering uitvoerbaarheid toeslagen
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het huidige toeslagenstelsel grote nadelen kent. Het
kabinet erkent dat en werkt aan een grote hervorming van het toeslagenstelsel. De volledige
hervorming kost tijd. Maar enkele maatregelen worden nu al genomen, zoals:
• Toeslagen worden voortaan proportioneel vastgesteld en teruggevorderd. Het alles-of-niets
karakter van het huidige toeslagenstelsel wordt daarmee verlaten.
• Belanghebbende krijgen de mogelijkheid om een zienswijze te geven vóórafgaand aan het
opleggen van de beschikking, als die mogelijk grote impact heeft op de belanghebbende.
• Er komen aanvullende waarborgen ter verbetering van de rechtspositie bij de
informatieverplichtingen, en als er een verzuimboete of vergrijpboete wordt opgelegd.
• Op termijn wordt wettelijk vastgelegd dat schulden bij de Belastingdienst/Toeslagen kunnen
worden kwijtgescholden.
• Partnerschap zal niet langer met terugwerkende kracht tot het begin van het kalenderjaar
ontstaan. In plaats daarvan zal het partnerschap voortaan ontstaan op de eerste van de
maand nádat de gebeurtenis waardoor het partnerschap ontstaat heeft plaatsgevonden.
-
28
12. Contact
Arbeidsmarkt en werkgevers Jan-Bertram Rietveld E: [email protected] T: 088 – 407 83 22
Innovatie en investeringen Ben Kiekebeld E: [email protected] T: 088 – 407 84 57
Ondernemers Vennootschapsbelasting en Europese maatregelen Daniel Smit E: [email protected] T: 088 – 407 84 99
Ondernemers Btw, overdrachtsbelasting, douane en milieubelastingen Walter de Wit E: [email protected] T: 088 – 407 13 90
Particulieren Rob Boltjes E: [email protected] T: 088 – 407 92 46
Vermogende particulieren en formeel belastingrecht Roxana Bos E: [email protected] T: 088 – 407 84 43
mailto:[email protected]:[email protected]:[email protected]
-
EY | Assurance | Tax | Transactions | Advisory
Over EY
EY is wereldwijd toonaangevend op de gebieden assurance, tax,
transaction en advisory services. Met de inzichten en de hoogwaardige
diensten die wij bieden, dragen wij bij aan het versterken van het
vertrouwen in de kapitaalmarkten en economieën overal ter wereld. Wij
brengen toonaangevende leiders voort die door samen te werken onze
beloften aan al onze stakeholders waarmaken. Daarmee spelen wij een
cruciale rol bij het creëren van een beter functionerende wereld voor
onze mensen, onze cliënten en de maatschappij.
De aanduiding EY verwijst naar de wereldwijde organisatie en mogelijk
naar een of meer lidfirma's van Ernst & Young Global Limited (EYG), die
elk een afzonderlijke rechtspersoon zijn. EYG is een UK company limited
by guarantee en verleent zelf geen diensten aan cliënten. Voor meer
informatie over onze organisatie, kijk op ey.com.
© 2016 Ernst & Young Belastingadviseurs LLP.
Alle rechten voorbehouden.
ED NONE
Deze publicatie bevat informatie in samengevatte vorm en is daarom enkel bedoeld
als algemene leidraad. Ze is niet bedoeld om te dienen als een substituut voor
gedetailleerd onderzoek of voor het aanwenden van een professioneel oordeel.
Noch EYGM Limited, noch enig ander lid van de wereldwijde EY organisatie kan
aansprakelijk worden gesteld voor het verlies van iemand die handelde of die ervan
afzag te handelen ten gevolge van enige informatie in deze publicatie. Bij elke
specifieke aangelegenheid dient steeds een geschikte adviseur geraadpleegd te
worden.
ey.com/nl