De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige...

59
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen Academiejaar 2015 2016 Motorisch profiel van eerstejaarsstudenten Revaki: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de EUROFIT-testbatterij en de link met werkgerelateerde blessures bij jongens Door: Davy Van Acker Promotor: Prof. Dr. M. Lenoir Copromotor: Prof. Dr. J. Boone

Transcript of De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige...

Page 1: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2015 – 2016

Motorisch profiel van

eerstejaarsstudenten Revaki:

De evolutie en vergelijking met de norm van de score

op de EUROFIT-testbatterij en de link met

werkgerelateerde blessures bij jongens

Door: Davy Van Acker

Promotor: Prof. Dr. M. Lenoir

Copromotor: Prof. Dr. J. Boone

Page 2: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding
Page 3: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2015 – 2016

Motorisch profiel van

eerstejaarsstudenten Revaki:

De evolutie en vergelijking met de norm van de score

op de EUROFIT-testbatterij en de link met

werkgerelateerde blessures bij jongens

Door: Davy Van Acker

Promotor: Prof. Dr. M. Lenoir

Copromotor: Prof. Dr. J. Boone

Page 4: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding
Page 5: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

Inhoudsopgave

VOORWOORD

ABSTRACT

LITERATUURSTUDIE

Inleiding ................................................................................................................................................................. 1

1. Blessures bij kinesitherapeuten en fysiotherapeuten ..................................................................................... 1

1.1. Vaak voorkomende blessures ...................................................................................................................... 2

1.1.1. Anatomische locatie van blessures ...................................................................................................... 2

1.2. Oorzaken blessures ...................................................................................................................................... 4

1.2.1. De relatie tussen de blessure en aard van de taken .............................................................................. 4

1.3. Gevolgen ..................................................................................................................................................... 5

1.4. Strategieën ................................................................................................................................................... 6

2. Fysieke fitheid .................................................................................................................................................... 8

2.1. Seculiere trend ............................................................................................................................................. 9

2.2. Fysieke fitheid en geslacht ........................................................................................................................ 11

2.3. De relatie tussen fysieke fitheid en blessures bij kinesitherapeuten .......................................................... 12

2.3.1. De fysieke activiteit bij kinesitherapeuten ......................................................................................... 12

2.3.2. Fysieke fitheid en ouderdom bij kinesitherapeuten ........................................................................... 13

3. Motorisch profiel ............................................................................................................................................. 14

3.1. De EUROFIT-testbatterij .......................................................................................................................... 15

3.1.1. Testen ................................................................................................................................................ 15

3.1.2. Betrouwbaarheid ................................................................................................................................ 18

3.1.3. Normen .............................................................................................................................................. 19

3.2. Andere Testbatterijen ................................................................................................................................ 19

4. Onderzoeksvragen en hypotheses .................................................................................................................. 21

METHODE

1. De populatie ..................................................................................................................................................... 23

2. De procedure ................................................................................................................................................... 24

3. Meetinstrumenten ........................................................................................................................................... 24

Page 6: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

4. Data-analyse .................................................................................................................................................... 25

RESULTATEN

1. Betrouwbaarheid ............................................................................................................................................. 28

2. Percentielscores EUROFIT-testbatterij ........................................................................................................ 28

3. Evolutie van resultaten op de EUROFIT-testbatterij .................................................................................. 28

4. Vergelijking van de resultaten op de EUROFIT-testbatterij met de gekende norm ................................ 31

5. Link tussen blessureverleden en de scores op de EUROFIT-testbatterij ................................................... 34

6. Predictie van de kans op een blessure aan de hand van de score op de EUROFIT-testbatterij .............. 36

DISCUSSIE

1. Betrouwbaarheid ............................................................................................................................................. 38

2. Evolutie over de jaren heen ............................................................................................................................ 38

3. Vergelijking met de norm ............................................................................................................................... 39

4. Link tussen de EUROFIT-testbatterij en blessures ..................................................................................... 41

5. Conclusie .......................................................................................................................................................... 44

REFERENTIELIJST

BIJLAGES

Page 7: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

Voorwoord

Deze masterproef werd mogelijk gemaakt door een jarenlange consistente dataverzameling

over de fysieke paraatheid van eerstejaarsstudenten ‘Revalidatiewetenschappen en

kinesitherapie’ (Revaki). Met de data van 9 academiejaren gingen Kevin, Rens, Tom en ik aan

de slag. Eerst werden al de data in duo ingegeven in het verwerkingsprogramma Excel, waarna

we elk onze eigen weg gingen en de verworven gegevens vanuit een ander standpunt bekeken.

De gegevens van de jongens werden door mij van dichterbij bekeken. Hoe hun scores

evolueerden over de 9 academiejaren, hoe ze scoren tegenover de norm van de even oude

populatie en of er een link kan gelegd worden met blessures waren maar enkele van de nog veel

meer mogelijke interessante insteken. Hopelijk zijn de resultaten van dit onderzoek van nut

zodat deze opleiding in de toekomst kan blijven evolueren en verbeteren en op die manier nog

betere kinesitherapeuten het werkveld kan insturen.

Een twee jaar durend proces als dit kan je uiteraard niet individueel tot een goed einde brengen.

Te beginnen een bedanking aan Prof. Dr. Matthieu Lenoir voor de begeleiding en de aangereikte

ideeën om van dit stuk een kwalitatief beter en coherent geheel te maken. Zonder de opleiding

van Revaki en de lesgevers van ‘Beweging en gezondheid’ was dit onderzoek eveneens niet

mogelijk geweest. Bedankt aan mijn ouders om tijdens het gehele proces een steun te zijn. En

niet te vergeten mijn vriendin Jolien die altijd wel een motiverend woordje klaar had en het ook

niet schuwde eens een idee mee te geven.

Page 8: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

Abstract Het doel van deze studie was om een idee te krijgen over de evolutie van de motorische

eigenschappen van de mannelijke eerstejaarsstudenten Revaki van 2007 tot nu. Daarnaast werd

ook vergeleken met de norm voor leeftijdsgenoten en een link gezocht met opgelopen blessures.

De EUROFIT-testbatterij werd afgenomen bij 1177 jongens met een gemiddelde leeftijd van

18,97 jaar.

Aangezien voor deze doelgroep nog geen percentielschalen voor handen zijn in België, werd

op basis van de gegevens een nieuwe percentielschaal gemaakt. Aan de hand van een one-way

ANOVA werd gekeken of er zich verschillen voordeden tussen de verschillende jaargangen.

Via een One-sample t-test werden verschillen met de norm blootgelegd. Om na te gaan of de

scores op de EUROFIT-testbatterij voor de groep met een blessureverleden verschillen van de

scores voor de groep zonder blessureverleden werd de independent sample t-test gebruikt. Door

middel van een one-way ANOVA werd onderzocht in welke mate de scores van de groepen,

opgedeeld aan de hand van de locatie van de blessures, verschillen. Of er al dan niet een relatie

is tussen scores op de EUROFIT-testbatterij en de blessuregevoeligheid, werd aan het licht

gebracht door een logistische regressie. De Intraclass Correlation Coëfficiënt (ICC) maakte

duidelijk of de testen betrouwbare resultaten gaven om hier besluiten uit te trekken.

Met een totaalscore die zakte van 58,86 in 2007-2008 naar 44,07 in 2015-2016 kennen de

resultaten van de onderzochte groep een duidelijk seculiere trend. Deze daling wordt vooral

veroorzaakt door de daling in gemiddelde resultaten van het eerste tot het huidige academiejaar

op de ‘Flamingo Balance’, ‘Plate tapping’ en ‘Sit ups’. De vergelijking met de norm van

leeftijdsgenoten uit Polen geeft algemeen een betere score aan voor de eerstejaarsstudenten met

significante betere resultaten op ‘Plate tapping’, ‘Handgrip’, ‘Sit ups’ en ‘Bent arm hang’. Bij

de 346 personen die 1 of meer blessures rapporteerden liggen de scores op de testbatterij hoger

dan bij de personen zonder blessureverleden. Dit geldt voor ‘Flamingo Balance’, ‘Sit ups’,

‘Standing broad jump’, ‘Plate tapping’, ‘Shuttle run’ en de ‘totaalpercentielscore’. Een goede

score op de ‘Flamingo balance’ geeft 1,416 keer meer kans op het aangeven van een blessure,

bij de ‘Sit and reach’ zorgt dit voor 1,535 keer minder kans. Enkel de ICC van de ‘Handgrip’

ligt met 0,595 onder de vereiste 0,70.

Page 9: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

De seculiere trend zet zich, zoals de laatste decennia bij de gewone populatie, ook bij deze

populatie door. Deze bevinding kan voor de opleiding Revaki een aanzet zijn om deze trend

niet te laten doorzetten en sterk in te zetten op het optimaliseren van de in- en uitstroom van

studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen

tijdens de opleiding en de latere carrière. De vergelijking met de norm van leeftijdsgenoten is

zeker niet problematisch aangezien er over het algemeen beter wordt gescoord. Toch hebben

de scores van de laatste jaren niet veel marge meer aangezien deze populatie, eveneens door

het fysieke karakter van de opleiding en loopbaan, verwacht wordt beter te doen dan de

algemene populatie.

Page 10: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

1

Literatuurstudie

Inleiding

Kinesitherapeuten voeren een beroep uit waar de motorische component een belangrijke rol

speelt. Hun job is een bundeling van activiteiten die risico’s inhouden voor het oplopen van

blessures. Het is belangrijk te weten met welke risico’s de kinesitherapeuten te maken hebben

op de werkvloer en ook welke gevolgen deze kunnen hebben.

Aangezien dit beroep een niet te onderschatten motorische eis heeft, de eveneens zware mentale

en cognitieve eis even buiten beschouwing gelaten, is het evident dat studenten qua motorische

vaardigheden beter scoren dan het algemeen gemiddelde van de volledige populatie. De

motorische eis van dit beroep verwijst naar het feit dat het lichaam tijdens het uitoefenen van

dit beroep de juiste motorische handelingen moet kunnen uitvoeren en dit eveneens voor een

lange tijd moet kunnen volhouden. Niet enkel de uitstroom van studenten naar het werkveld

moet hieraan voldoen, maar reeds bij de instroom van nieuwe studenten kan met deze eis

rekening gehouden worden. Op deze manier wordt er gestreefd naar een optimalisatie van in-

en uitstroom van studenten.

Het motorisch profiel, opgesteld aan de hand van een testbatterij, is een ideaal hulpmiddel om

de eerder vermelde in- en uitstroom te optimaliseren. Uit dit motorisch profiel kan besloten

worden of de hedendaagse studenten reeds voldoen aan de eisen die met dit beroep gepaard

gaan. Op die manier is het eventueel mogelijk om inhoudelijke veranderingen aan de opleiding

Revaki toe te voegen, deze tekorten weg te werken en zo de kans te vergroten om

kinesitherapeuten af te leveren die meer klaar zijn om in het werkveld te stappen. Er bestaat

niet enkel de mogelijkheid om een verandering aan de opleiding door te voeren. Het is eveneens

mogelijk, studenten die niet aan de motorische eisen voldoen, op voorhand advies te geven over

de eisen van deze opleiding en het latere werkveld en dit te staven aan de hand van het motorisch

profiel. Het bewust maken van de studenten Revaki dat de motorische eisen voor een

kinesitherapeut niet te onderschatten zijn is een niet te onderschatten taak van de opleiding.

1. Blessures bij kinesitherapeuten en fysiotherapeuten

Kinesitherapie is een onderdeel van de gezondheidszorg die doelen stelt op zowel een

preventief, curatief en/of palliatief niveau. Om deze doelstellingen zo goed mogelijk te kunnen

Page 11: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

2

bereiken wordt gebruik gemaakt van beweging, fysische agentia (cfr. koude- of warmte

applicatie en elektrische stromen) en specifieke technieken die op wetenschappelijke evidentie

gebaseerd zijn (Van den Broeck, 2012).

Door het specifieke takenpakket waar een kinesitherapeut mee te maken heeft, gaan er zeer

kenmerkende blessures gepaard met dit beroep. Een blessure in de sport kan gedefinieerd

worden als “alle fysieke klachten die onmiddellijk gerelateerd zijn aan sport of andere fysieke

activiteit, ongeacht hier een medische behandeling of onmogelijkheid tot sporten mee gepaard

gaat” (Fuller, 2010). Het is perfect mogelijk deze definitie te extrapoleren naar het werkveld

van kinesitherapeuten en fysiotherapeuten. Voor werkgerelateerde blessures in dit werkveld de

definitie bekomen: “Alle fysieke klachten die direct gerelateerd zijn aan werkomstandigheden,

ongeacht hier een medische behandeling of onmogelijkheid tot uitvoeren van de job mee

gepaard gaat”. In dit hoofdstuk worden de meest voorkomende blessures bij kinesitherapeuten

en fysiotherapeuten weergegeven. Het is belangrijk om hierbij een idee te krijgen van de

oorzaken en de gevolgen die hiermee gepaard gaan.

1.1 Vaak voorkomende blessures

Vanwege het grote en diverse takenpakket waar een kinesitherapeut verantwoordelijk voor is,

komen blessures aan het bewegingsapparaat heel vaak voor. Welke taken gerelateerd zijn met

specifieke blessures wordt later besproken in het onderdeel ‘Oorzaken van blessures’. In de

literatuur is te vinden dat kinesitherapie een job is met een gemiddeld tot hoog risico op

werkgerelateerde aandoeningen. Uit een groep van 2688 random gekozen leden van de

‘Chartered Society of Physiotherapie’, bleek dat 68% ooit al eens last had van een

werkgerelateerde aandoening. Deze sample bestond zowel uit studenten kinesitherapie als

kinesitherapeuten met jaren ervaring. Opvallend was dat een groot deel van de totale groep

(58%) het laatste jaar voor dit onderzoek hinder ondervond van een werkgerelateerde stoornis.

Uit deze cijfers blijkt ook dat veel van deze aandoeningen niet alleen komen, maar liefst 43%

van de sample had al te maken met meer dan 1 aandoening en bovendien rapporteerde 10%

meer dan 4 verschillende letsels tijdens hun lopende carrière (Glover et al., 2005).

1.1.1 Anatomische locatie van blessures

In de literatuur is een duidelijke constante te vinden in de regio’s met het hoogste risico op

letsels. Glover et al. (2005) heeft het over 48% van de kinesitherapeuten die tijdens hun carrière

al eens hinder hadden aan de lage rug. Dit fenomeen werd reeds eerder gevonden in het

Page 12: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

3

onderzoek van West & Gardner (2001), waar 35% van de kinesitherapeuten al eens een letsel

had aan de lage rug, dit blijkt met voorsprong de meest kwetsbare regio. Problemen met de lage

rug komen zeker niet enkel voor bij afgestudeerde kinesitherapeuten. Onderzoek van Falavigna

et al. (2011) toont aan dat 209 studenten kinesitherapie meer problemen aan de lage rug

rapporteren dan gemiddeld en zeker in vergelijking met 207 studenten uit andere medische

richtingen (Figuur 1).

Figuur1: Prevalentie lage rugpijn bij studenten kinesitherapie en andere

medische opleidingen (uit Falavigna et al., 2011).

Na de lage rug zijn er nog enkele lichaamsregio’s waar letsels geen uitzondering zijn. Volgens

Glover et al. (2005) zijn de nek, waar 33% van de kinesitherapeuten reeds een blessure had, de

bovenrug (23%) en de duimen (23%) ook grote risicogebieden. De resultaten bij West &

Gardner (2001) zijn gelijkaardig. Zij vonden een carrièreprevalentie van 25% voor de handen,

24 % voor nek en 19% voor de middenrug. De handen zijn een belangrijk instrument voor

kinesitherapeuten, dit bewijzen de cijfers van de blessures aan dit lichaamsdeel. Deze blessures

gaan zich vooral manifesteren door pijn aan het eerste metacarpofalangeaal gewricht van de

duim, namelijk bij 37% van de kinesitherapeuten met een letsel aan de hand. In 34% van de

gevallen gaat dit over pijn aan de pols. Als er over pijn aan de pols wordt gesproken gaat het

over alle carpale gewrichten met inbegrip van het eerste carpo-metacarpaal gewricht van de

duim. Met de lage rug, de midden- en bovenrug en de nek is het opvallend dat vooral de regio

Page 13: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

4

van de wervelkolom als een zwakke plek op de voorgrond komt. Ondanks de kennis die

kinesitherapeuten vanzelfsprekend hebben over dit soort letsels lijkt het dat ze hier weinig mee

doen om zichzelf preventief te beschermen.

Indien er meer gekeken wordt naar de ergste letsels die opgelopen zijn tijdens de carrière, dan

levert dit gelijkaardige cijfers op als de algemene prevalentie. De overgrote meerderheid (44%)

van de kinesitherapeuten in het onderzoek van Glover et al. (2005) duiden de lage rug aan als

regio van hun ergste blessure. De nek (14%), de bovenrug (12%) en de duimen (10%) volgen

op enige achterstand. In datzelfde onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen de zwaarste

letsels voor de beide geslachten. Hieruit kan opgemaakt worden dat mannen gevoeliger zijn aan

de bovenrug en knieën. Ze ogen echter wel sterker in de lage rug, nek en schouders dan

vrouwelijke kinesitherapeuten.

1.2 Oorzaken blessures

Afhankelijk van het soort werk dat overheerst gedurende de werkdag, is het risico op bepaalde

blessures groter. Als dit zich gedurende een lange tijd opstapelt kan dit gemakkelijker tot een

letsel lijden. ‘Heel vaak dezelfde handeling uitvoeren’, zien kinesitherapeuten bijgevolg als de

belangrijkste risicofactor voor het oplopen van een blessure. Maar liefst 73% ziet dit als een

ernstig probleem. Aangezien het grootst aantal klachten zich lokaliseren aan de lage rug hebben

de belangrijkste risicofactoren hier ook rechtstreeks mee te maken. Het grootste aantal

kinesitherapeuten geeft zelf aan dat ‘een hele tijd werken in dezelfde positie’ (67%), ‘buigen of

draaien van de rug in een onnatuurlijke positie’ (56%) en ‘tillen en verplaatsen van patiënten’

(56%) zeer grote risicofactoren zijn. Naast deze vier risicofactoren geeft nog 67% van de

bevraagde kinesitherapeuten aan dat ‘veel patiënten behandelen per dag’ eveneens sneller tot

een blessure kan lijden (Glover et al., 2005). Deze oorzaken wijzen erop dat het grootste deel

van de blessures die voorkomen bij kinesitherapeuten vooral gecategoriseerd kunnen worden

als overbelastingsletsels.

1.2.1 De relatie tussen de blessure en aard van de taken

Er kan eveneens een link gelegd worden tussen het soort werk dat per dag overheerst en de

lichaamsregio’s die bijgevolg meer risico lopen op een letsel. In een studie van Darragh et al.

(2012) is te vinden dat 54% van alle blessures veroorzaakt wordt door manuele therapie of het

tillen en verplaatsen van patiënten. Beide activiteiten veroorzaken op hun beurt letsels in andere

regio’s van het lichaam. Tijdens manuele therapie worden de polsen en handen veruit het meest

Page 14: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

5

belast, liefst 69,1% van alle blessures worden hier vastgesteld. Met 19,1% volgt de elleboog op

de tweede plaats. De soorten behandelingen waaruit manuele therapie bestaat zijn hiervoor een

logische verklaring. Onder manuele therapie vallen taken zoals weke delen behandeling,

gewrichtsmobilisatie, massage en nog vele andere opdrachten met de handen. Het tillen en

verplaatsen van patiënten zal uiteraard voor een ander soort letsel zorgen. Bij deze taak steekt

er een andere lichaamsregio bovenuit, namelijk de lage rug. Dit representeert 53% van de letsels

veroorzaakt door tillen en verplaatsen van patiënten. De schouders en het hoofd/de nek zijn

respectievelijk met 19,7% en 18,2% van de letsels ook gevoelig voor deze taken. Deze cijfers

tonen aan dat er aan deze twee taken meer aandacht moet besteed worden met het oog op

preventie.

1.3 Gevolgen

Het is vanzelfsprekend dat een werkgerelateerde aandoening zware gevolgen heeft voor het

uitvoeren van de job als kinesitherapeut. Ten eerste heeft werkonbekwaamheid door een

blessure een invloed op de actieve werktijd en bijgevolg ook op het inkomen. Indien

therapeuten echter met een blessure blijven verder werken, gaan ze bewust of onbewust hun

technieken aanpassen om minder last te hebben van dit letsel. Zo willen ze desondanks het

letsel, hun beroep blijven uitoefenen. Dit gaat bijna altijd ten koste van de efficiëntie van de

behandeling en kan ook gevolgen hebben voor de patiënt. Ten tweede kan een aanslepende

blessure rechtstreeks aanleiding geven om een carrière als kinesitherapeut op te geven en

noodgedwongen een ander beroep te moeten uitoefenen. Niet enkel op professioneel vlak heeft

dit een invloed op de therapeut, ook op persoonlijk vlak zijn er mogelijk zeer zware gevolgen

(Campo & Darragh, 2010).

Uit een onderzoek van West & Gardner (2001) blijkt dat maar liefst 86% van de geblesseerde

kinesitherapeuten de technieken, die ze gebruiken tijdens een behandeling, aanpassen aan hun

blessure. Van diezelfde geblesseerde kinesitherapeuten gaat 77% op bezoek bij een andere

kinesitherapeut om het letsel te laten behandelen. Nog opvallende cijfers uit dat onderzoek zijn

het aantal therapeuten die verandering brengen in hun verplichtingen (41%), hun

werkomgeving (39%) en ervoor zorgen dat ze minder contacturen hebben (31%). Dit zijn

voorbeelden van preventieve maatregelen om te proberen de letsels niet erger te laten worden.

Campo & Darragh (2010) besluiten uit hun onderzoek, naar de invloed van werkgerelateerde

pijn bij kinesitherapeuten, dat de levenskwaliteit sterk kan dalen. Enerzijds willen de

Page 15: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

6

therapeuten zowel hun klanten als collega’s niet in de steek laten. Ze voelen zich

verantwoordelijk en kiezen de gezondheid van de ander boven die van henzelf. Mentaal is dit

voor hen niet gemakkelijk. De patiënten kunnen zich afvragen of ze wel een goede therapeut

hebben, aangezien ook zij met al die kennis een blessure oplopen. Dit kan het vertrouwen in de

therapeut mogelijk schaden. Anderzijds is pijn ook heel erg vermoeiend. Op die manier dreigt

de therapeut misschien minder voldoening te krijgen uit zijn/haar beroep en af en toe eens het

geduld te verliezen tegenover een klant. Dit beperkt zich niet enkel tot de werkvloer, maar kan

evolueren naar frustraties en zelfs depressies in het dagelijkse leven.

1.4 Strategieën

Uiteraard kan de kans op een werkgerelateerde blessure op de werkvloer nooit voor 100%

uitgesloten worden. Om de kans op werkgerelateerde blessures zo klein mogelijk te houden en

op die manier de motorisch veeleisende job van kinesitherapeut te kunnen blijven uitvoeren,

zijn er verschillende strategieën voor handen. Deze strategieën kunnen ingedeeld worden in 2

groepen. Als eerste zijn er de strategieën die te maken hebben met de opleiding tot

kinesitherapeut. De tweede groep van strategieën heeft betrekking tot het uitvoeren van het

beroep zelf, of de manier waarop de taak als kinesitherapeut wordt ingevuld. Hieronder vallen

alle aanpassingen op vlak van werkbelasting, werkverdeling en ergonomie. Als kinesitherapeut

kan je zelf ook invloed uitoefenen op de praktische zaak van een behandeling, op de eigen

fysieke conditie en eveneens op het functioneel trainen van de juiste technieken.

Een eerste strategie om de risico’s op werkgerelateerde blessures te verminderen bij

kinesitherapeuten heeft betrekking tot de opleiding. De opleiding heeft de verantwoordelijkheid

om zowel de in- als uitstroom van studenten te bewaken en op deze manier studenten af te

leveren die klaar zijn, op zowel motorisch, mentaal als cognitief vlak, om in het werkveld te

stappen. De instroom kan bewaakt worden door op voorhand deze te optimaliseren, informeren

en sensibiliseren. Het optimaliseren van de instroom kan gebeuren door op voorhand te testen

of de studenten klaar zijn om van start te gaan in deze opleiding, vooral op motorisch vlak is

dit goed mogelijk. Door op deze manier de instroom te optimaliseren informeer je diezelfde

studenten over het feit dat ook het motorische aspect van deze opleiding niet onderschat mag

worden. Daarbij kan je eventuele slechte testresultaten op een motorische test verklaren aan de

hand van een motorisch profiel van de doelgroep. Tijdens de opleiding is het dan steeds

mogelijk, indien deze er zijn, tekorten weg te werken door een doelgerichte aanpak. Het is ook

Page 16: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

7

mogelijk preventief strategieën aan te reiken tijdens de opleiding om de werkbelasting tijdens

de loopbaan te verlagen.

De eerste groep van strategieën die kunnen gebruikt worden tijdens de loopbaan, werken in op

de omgeving. De werkbelasting of werkverdeling heeft te maken met hoe het werk van een

kinesitherapeut verdeeld is over de dag of over de verschillende mensen in een praktijk. Vele

kinesitherapeuten hebben een overvolle agenda waardoor ze op een hele dag niet aan pauze

toekomen. Ze moeten zich om diezelfde reden ook steeds bezighouden met de tijd, waardoor

ze een mindere techniek gaan gebruiken en die voor zowel de patiënt als henzelf nadelen kent.

Het risico op veel gelijkaardige taken is, bij een overvolle agenda, ook veel groter waardoor de

kans voor het oplopen van een blessure eveneens stijgt (Passier, L., & McPhail, S.,2011). Een

evaluatie maken van de ergonomie, de werkvriendelijkheid van de werkomgeving, en die

aanpassen aan de noden van de therapeut, blijkt een goede strategie te zijn om de kans op

werkgerelateerde blessures te verkleinen (Sharan & Ajeesh, 2012).

Op persoonlijk vlak is het mogelijk een grote invloed uit te oefenen op het risico voor het

oplopen van een werkgerelateerde blessure. De therapeut kan er zelf op toezien om de

technieken die gekend zijn correct toe te passen en zo het lichaam minder te belasten (Passier,

L., & McPhail, S.,2011). Het is ook van groot belang om bij een eventueel probleem het zeker

te melden en niet te laten aanslepen tot het te laat is, maar zichzelf te laten behandelen (Sharan

& Ajeesh, 2012). Eveneens goed voor de fysieke conditie is af en toe een pauze inlassen. Het

lichaam verzorgen door op regelmatige basis oefeningen voor kracht en flexibiliteit te doen

behoort eveneens tot de noodzakelijke strategieën. Tenslotte is het voor de kinesitherapeut zeer

nuttig, in functie van blessurepreventie, om op de hoogte te blijven van de nieuwste technieken

en het gebruik van nieuwe materialen. Hier functioneel op trainen heeft zijn nut reeds bewezen

(Passier, L., & McPhail, S.,2011).

Als er aan de combinatie van deze strategieën zo goed mogelijk wordt voldaan zal het risico op

werkgerelateerde blessures bij kinesitherapeuten tot een minimum herleid worden. Uiteraard is

het onmogelijk dit risico volledig weg te werken (Passier, L., & McPhail, S., 2011). Het is

duidelijk dat er zowel een primaire als secundaire preventie nodig is om de actieve werktijd van

een kinesitherapeut zo hoog mogelijk te kunnen houden (Campo et al. 2008).

Page 17: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

8

2. Fysieke fitheid

Een fysiek actieve levensstijl is voor ieder persoon belangrijk. Voldoen aan de norm van 30

minuten fysieke activiteit per dag brengt voor iedereen voordelen met zich mee. Fysieke

activiteit wordt algemeen gedefinieerd als “een door skeletspieren geproduceerde beweging

(dynamisch) en/of houding (statisch) die gepaard gaat met een toename van het

energieverbruik” (Caspersen et al., 1985). Regelmatige fysieke activiteit zorgt rechtstreeks voor

een verbetering van de fysieke fitheid. Kesaniemi et al. (2001) definiëren fysieke fitheid dan

ook als volgt: “Fysieke fitheid is een verzameling van eigenschappen (bv. cardiorespiratoire

uithouding, spierkracht uithouding, spierkracht, enz.) die gerelateerd zijn aan de mogelijkheid

om aan fysieke activiteit te doen”. Een betere fysieke fitheid verlaagt de kans op het oplopen

van chronische ziektes zoals cardiovasculaire ziektes, kanker, diabetes type II en osteoporose

drastisch (Warburton et al., 2006). In een onderzoek naar de link tussen spierkracht en fysiek

functioneren (Brill et al., 2000) wordt duidelijk dat zowel een hogere spierkracht als een betere

cardiovasculaire uithouding bijdragen tot een lagere prevalentie van functionele beperkingen.

Dit geldt zeker voor oudere mensen en eveneens voor kinesitherapeuten. In het boek ACSM's

Health-Related Physical Fitness Assessment Manual (2013) wordt gesteld dat over het

algemeen geldt dat inactieve personen, net als personen met een ziekte of een verleden met

spierblessures, een grotere kans hebben op een letsel.

Een betere fysieke activiteit heeft niet alleen invloed op de motorische component van het

lichaam, maar ook op het psychologische aspect. In een onderzoek van Bray & Kwan (2006)

naar het psychologisch welzijn van nieuwe universiteitsstudenten, is er een indicatie dat fysiek

actieve studenten psychologisch sterker staan in de overgang naar het hoger onderwijs. Uit dit

onderzoek blijkt tevens dat studenten die niet voldoende fysiek actief zijn meer ziek zijn dan

diegene die wel voldoende bewegen. Deze bevindingen worden in een andere context bevestigd

in de studie van Hamer et al. (2009). In deze studie werd eveneens een sterke link gevonden

tussen psychologisch welzijn en fysieke activiteit. Vanaf 20 minuten fysieke activiteit per dag

zouden er voordelen zijn voor de mentale gezondheid. Voldoende fysieke activiteit, wat een

direct positief effect heeft op de fysieke fitheid, heeft voor de kinesitherapeuten een dubbel

voordeel. Ten eerste is de kans op het oplopen van een blessure kleiner. Ten tweede zal, indien

er toch een blessure optreedt, de kans op een verhoogd stressniveau kleiner zijn dankzij de

fysiek actieve levensstijl.

Page 18: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

9

2.1 Seculiere trend

De fysieke fitheid van de mens ging de laatste decennia steeds achteruit. In een onderzoek van

Aires et al. (2010) werd een omgekeerd verband gevonden tussen het BMI van 11 tot 19-jarige

personen en de fysieke fitheid van deze populatie. Bijkomend werd reeds aangetoond dat in de

laatste twee decennia, van 1991 tot en met 2011, het aantal kinderen en adolescenten met

overgewicht en/of obesitas een significante stijging onderging, zowel bij jongens als meisjes

(Kovac et al., 2012). Dit is merkbaar in de absolute cijfers maar ook procentueel gezien (Figuur

2). Voor overgewicht is er bij de jongens over de periode van 1991 tot 2011 een stijging van

maar liefst 6,6%, bij de meisjes is dit een nog steeds aanzienlijke 5,2%. Bij de obese kinderen

is eveneens een stijging te zien voor jongens en meisjes van respectievelijk 4,8% en 3,4%. Deze

stijging in prevalentie van overgewicht en obesitas is het grootst op een leeftijd van 10-11 jaar,

maar is bij elke leeftijdscategorie duidelijk zichtbaar tot en met de groep van 19-jarigen (Figuur

3).

Figuur 2: De prevalentie van overgewicht en obesitas bij Sloveense jeugd

van 1991 tot 2011volgens geslacht (uit Kovac et al., 2012).

Een belangrijk en goed meetbaar onderdeel van de fysieke fitheid is de aerobe uithouding. In

een onderzoek naar de looptijden van 16 tot 18-jarigen uit Noorwegen op een 3000 meter test

blijkt dat de aerobe uithouding de laatste decennia sterk achteruit gaat (Dyrstad et al., 2012).

Dit onderzoek dat over 40 jaar de looptijden op de 3000 meter test vergeleek maakt duidelijk

Page 19: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

10

Figuur 3: Seculiere trend van overgewicht en obesitas volgens leeftijd en geslacht

(jaren 1991,1996,2001,2006 en 2011) (uit Kovac et al., 2012).

dat er tijdens de eerste 30 jaar (Cfr. 1969 tot 1999) maar heel kleine verschillen waren in aerobe

uithouding. Indien de testen van 2000 tot 2009 hiermee vergeleken worden, valt voor zowel

jongens als meisjes een sterke stijging van looptijden op. Een opvallend gegeven hierbij is dat

de tijden van de minst fitte leerlingen veel meer achteruitgaan dan de tijden van de beter

presterende leerlingen (Figuur 4).

De fysieke fitheid wordt uiteraard niet enkel bepaald door de aerobe uithouding. Bij de Vlaamse

jeugd wordt tussen 1969-1974 en 2005 ook bij andere lichamelijke kenmerken van de fysieke

fitheid een duidelijk daling waargenomen. Bij jongens van alle leeftijdscategorieën tussen 12

en 17 jaar wordt een significante daling gevonden bij de scores op de ‘Sit and reach’ test voor

de lenigheid. In de groep van 12 tot 14-jarigen is dit ook het geval bij de ‘Bent arm hang’ die

de spierkrachtuithouding van het bovenlichaam test. Daarentegen bewijst de ‘5X10 shuttle run'

dat de loopsnelheid in deze periode significant is verbeterd. Onderzoek waarbij rekening

gehouden wordt met vader-zoon relatie geven eenzelfde trend weer. Hierbij worden significante

dalingen gevonden van de bewegelijkheid van de bovenste ledematen via ‘Plate tapping’ en

eveneens van de statische kracht via de ‘Arm pull’-test (Matton et al., 2007).

Page 20: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

11

Figuur 4: Gemiddelde looptijd per deciel bij jongens/meisjes van de laatste respectievelijk 4/3

decennia. Alle decielen van 2000-2009 hebben een hogere looptijd in vergelijking met de

andere jaren (uit Dyrstad et al., 2012).

2.2 Fysieke fitheid en geslacht

De fysieke fitheid van mannen en vrouwen valt uiteraard moeilijk te vergelijken. Enkel al op

fysiologisch vlak hebben mannen een zeer groot voordeel. Mannen zijn op vlak van

lichaamssamenstelling, musculoskeletale eigenschappen en cardiovasculair eigenschappen van

nature meer geschikt een fysieke activiteit of een fysiek belastend beroep uit te voeren zonder

het oplopen van een werkgerelateerde blessure (Epstein, Y., et al., 2013).

De lichaamssamenstelling van mannen is er meer op gericht om belastend werk uit te voeren in

vergelijking met vrouwen. Het lichaamsgewicht ligt door de grotere lengte, in combinatie met

een hogere vetvrije massa, hoger bij mannen. Op een leeftijd van 20 jaar is de vetvrije massa

bij de mannen, volgens een onderzoek van Malina en Bouchard (1991), 0.36 kg/cm tegenover

0.26 kg/cm bij vrouwen. Ook bij de sterkte van de botten zijn mannen in het voordeel. Op een

leeftijd van 18 jaar is het botmineraalgehalte 22% hoger bij mannen (Whiting et al. 2004).

Het hartminuutvolume, de zuurstofextractie en de cardiopulmonaire uithouding zijn de 3

bepalende factoren van het cardiovasculair systeem, dat ook van belang is. Het maximale

hartminuutvolume, de maximale hoeveelheid bloed die per minuut door het lichaam kan

gestuurd worden, is bij mannen groter door een groter slagvolume. De zuurstofextractie ligt bij

vrouwen lager door een kleinere hoeveelheid aan hemoglobine (10 tot 16%) in hun bloed

(Merkel et al. 2008). De cardiopulmonaire uithouding is de mogelijkheid om een constante

submaximale inspanning lange tijd vol te houden. Deze factor hangt sterk samen met het

maximale zuurstofverbruik waar mannen duidelijk beter op scoren dan vrouwen. Deze

Page 21: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

12

inspanningen, waar een kinesitherapeut een hele dag mee te maken heeft, worden relatief gezien

aan een hoger percentage van het maximale zuurstofgebruik uitgevoerd door vrouwen,

waardoor sneller vermoeidheid optreedt en de kans op blessures verhoogt (Epstein et al. 2013).

Het musculoskeletale systeem, bestaande uit de spierkracht, spieruithouding en de eerder

vermelde botsterkte, speelt ook een niet te onderschatten rol in de mate waarin

kinesitherapeuten risico lopen op een blessure. In een onderzoek van Yanovich et al (2008)

werd gevonden dat vrouwen tot 40% minder spierkracht hebben in zowel het boven- als

onderlichaam. De spieruithouding is de mogelijkheid van een spier of spiergroep om over een

lange tijd tegen een submaximale weerstand repetitieve contracties uit te voeren. Als er naar

absolute waarden gekeken wordt is de spieruithouding van mannen beter dan die van vrouwen.

Als daarentegen de taak wordt aangepast aan de fysieke capaciteiten (cfr. spiermassa en kracht)

zal dit gelijkwaardige cijfers opleveren (Epstein et al. 2013).

2.3 De relatie tussen fysieke fitheid en blessures bij kinesitherapeuten

2.3.1 De fysieke activiteit bij kinesitherapeuten

Om de kans op blessures te vermijden is het belangrijk, ook als kinesitherapeut, om de fysieke

fitheid op peil te houden door regelmatig fysiek actief te zijn. Op die manier zal de kans voor

het oplopen van een werkgerelateerde blessure kleiner worden. In een onderzoek van

Adamczyk et al. (2011) geeft 97% van de kinesitherapeuten aan dat fysieke fitheid belangrijk

tot heel belangrijk is voor het werk dat ze doen als therapeut. Meer specifiek vinden de meeste

therapeuten motorische coördinatie (97,6%), uithouding (86,2%) en kracht (82,9%) de

belangrijkste elementen.

Een bijkomende reden voor een kinesitherapeut om fysiek actief te zijn is de taak als rolmodel

die de kinesitherapeut heeft tegenover een patiënt. Een kinesitherapeut die niet fysiek actief is

kan moeilijker zijn patiënten opleggen fysiek actief te zijn. Alle kinesitherapeuten zouden

daarom moeten voldoen aan de norm voor fysieke activiteit. De kinesitherapeuten in dit

onderzoek halen gemakkelijk de vooropgestelde norm. Ze scoren op deze voorwaarden

bovendien hoger dan andere werknemers in de gezondheidszorg en eveneens scoren ze beter

dan het algemeen gemiddelde. Het volgen van een specifiek programma speelt voor de

proefpersonen uit dit onderzoek hier een belangrijke rol in. De meerderheid van de

kinesitherapeuten lijkt de taak van rolmodel goed te vervullen (Chevan & Haskvitz, 2010).

Page 22: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

13

2.3.2 Fysieke fitheid en ouderdom bij kinesitherapeuten

De fysieke fitheid op een leeftijd van 23 jaar is niet te vergelijken met die op een leeftijd van

50 jaar. Ook al ben je fysiek voldoende actief, de fysieke fitheid daalt met de jaren. Bijgevolg

wordt het risico op werkgerelateerde blessures groter. In een onderzoek van Samson et al.

(2000) wordt aangetoond dat zowel de spierkracht, het spiervermogen als de functionele

mobiliteit gaat dalen bij een hogere leeftijd. Bij vrouwen gaat deze daling zich sneller

doorzetten dan bij mannen, mede veroorzaakt door de menopauze. Het moment waarop voor

vrouwen het verval sterk begint toe te nemen ligt rond het 55ste levensjaar. Bij mannen echter

gaat de daling niet versnellen maar kent dit een constant verloop. Een belangrijke kanttekening

hierbij is dat het dalen van de spierkracht en de functionele mobiliteit niet altijd rechtstreeks het

gevolg is van ouderdom.

Het zou een logische vaststelling zijn dat de opgelopen blessures zich vooral situeren in de

nadagen van de professionele carrière van de kinesitherapeuten. Aangezien elk normaal

functionerend persoon op oudere leeftijd verzwakt, lijkt dit logischerwijs ook te leiden naar

meer blessures. Uit een onderzoek van West & Gardner (2001) blijkt dit niet zo te zijn. Van de

kinesitherapeuten die al te maken hadden met een ernstige blessure, heeft maar liefst 56% deze

al ervaren na 5 jaar carrière, 16% reeds als student, de anderen in de eerste 5 jaar van de carrière.

Nadien, dus met stijgende leeftijd, dalen deze cijfers alleen maar (Figuur 5). Gemiddeld gezien

wordt de ergste blessure op een leeftijd van 28 jaar ervaren. De studie van Glover et al (2005)

bevestigt min of meer deze cijfers. In hun onderzoek hebben de studenten een aandeel van 12%

in alle blessures. Bij de kinesitherapeuten die maximaal 5 jaar zijn afgestudeerd komen 32%

van alle letsels voor. Hieruit blijkt dat preventieve maatregelen treffen zo vroeg mogelijk dient

te gebeuren, als het kan al beginnend tijdens de opleiding.

Dat de job van een kinesitherapeut motorisch veeleisend is heeft tevens zijn voordelen. Om

deze job naar behoren uit te kunnen voeren dient een goede fysieke fitheid aanwezig te zijn.

Een goede fysieke fitheid is zowel een eis om deze job vol te houden als een gevolg van deze

motorisch veeleisende job. Op oudere leeftijd is het zeker van belang fysiek actief te blijven

aangezien dit een buffer vormt tegen zowel fysieke als mentale retardatie. Als er een

levenslange fysiek actieve levensstijl op nagehouden wordt, zoals bij kinesitherapeuten het

geval is, zal het ook gemakkelijker zijn om dit op oudere leeftijd vol te houden. Daarbij zorgt

een actieve levensstijl dat de veroudering van een hoger niveau wordt ingezet en tevens trager

zal verlopen dan gemiddeld (Reuter, 2012).

Page 23: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

14

Figuur 5: Aantal werkjaren alvorens grootste blessure voor het eerst

optrad (uit West & Gardner, 2001).

3. Motorisch profiel

Een motorisch profiel is het evalueren van motorische eigenschappen van een bepaalde groep

(Chapman et al., 2012). Ze worden onder meer gebruikt om referentieschalen op te stellen om

in de toekomst tegen af te toetsen. Eveneens kunnen ze dienstdoen om de vereisten die nodig

zijn, om een job naar behoren uit te voeren, in kaart te brengen (McGill et al., 2013). De manier

waarop een bepaalde groep evolueert in motorische eigenschappen over de tijd, is nog een

bijkomende toepassing van deze profielen (Wetter et al., 2013). In deze studie worden de

motorische eigenschappen van studenten kinesitherapie beschreven en daarna vergeleken met

de norm van leeftijdsgenoten.

Een motorisch profiel wordt opgesteld na het afnemen van een bepaald aantal testen waaruit

motorische eigenschappen afgeleid kunnen worden. Deze testen kunnen mogelijk volledig los

staan van elkaar. Er bestaan verzamelingen van testen die als standaard gebruikt worden en

telkens samen herhaald worden. Dankzij zo een standaard, ook wel een testbatterij genoemd, is

het gemakkelijk om de resultaten van verschillende cohorten naast elkaar te leggen en besluiten

uit te trekken. Bij het opstellen van het motorisch profiel van de eerstejaarsstudenten

kinesitherapie wordt gebruik gemaakt van de EUROFIT-testbatterij. Er zijn uiteraard nog

andere testbatterijen die het mogelijk maken een motorisch profiel op te stellen. Indien je een

motorisch profiel van een bepaald beroep wilt opstellen is het mogelijk specifieke taken te

Page 24: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

15

ontwikkelen die bundelen wat belangrijk is voor dat beroep. Deze taken kunnen vervolgens in

een testbatterij gebundeld worden.

3.1 De EUROFIT-testbatterij

De EUROFIT-testbatterij wordt overwegend gebruikt voor het testen van de fysieke fitheid van

kinderen en jongeren tot 18 jaar. Het is de meest gebruikte testbatterij in Europa (Jürimäe &

Volbekiene, 1998). Het grote voordeel van de EUROFIT-testbatterij is dat ze bestaat uit 9

eenvoudig uitvoerbare, praktische opdrachten (Figuur 6) die de belangrijkste motorische

eigenschappen van het lichaam testen. Zowel het evenwicht, de kracht, de spieruithouding, de

snelheid, de lenigheid en de cardiovasculaire uithouding worden hierbij getest. Daarnaast

worden met het gewicht, de lengte en het lichaamsvet enkele antropometrische eigenschappen

nagegaan. De EUROFIT-testbatterij wordt bij voorkeur geleid door een ervaren testafnemer.

De testafnemer zal indien mogelijk altijd eerst het evenwicht testen, de andere testen worden

daarna in willekeurige volgorde afgewerkt. (Council of Europe, 1993).

3.1.1 Testen

De lichaamseigenschap die als eerste wordt gemeten is het evenwicht. Er wordt enkel gekeken

naar het statisch evenwicht. Bij de ‘Flamingo balance test’ staat de proefpersoon een minuut

met het voorkeursbeen op een dunne balk van 3 cm. Deze minuut wordt overbrugd in zo weinig

mogelijk pogingen. Alvorens een poging van start gaat is de testpersoon vrij zijn/haar evenwicht

te vinden met behulp van de tijdopnemer. Het niet steunende been wordt met een hand aan de

wreef vastgehouden, de testafnemer met de andere hand. De tijd begint te lopen vanaf het

moment waarop de tijdopnemer wordt losgelaten tot het moment dat de persoon de grond of de

balk raakt met eender welk ander lichaamsdeel dan het steunbeen. Dit wordt herhaald tot er in

totaal een minuut op de chronometer kan afgelezen worden.

De krachtcomponent van het lichaam wordt in twee verschillende dimensies gesplitst, de

statische kracht en de explosieve kracht. De statische kracht wordt gemeten door de ‘Handgrip’

test aan de hand van een handdynamometer. Met deze handdynamometer wordt de

handknijpkracht van de dominante hand gemeten. De test gebeurt met de arm gestrekt naast het

lichaam. Tijdens de inspanning blijft de arm steeds in deze houding. De test wordt tweemaal

uitgevoerd met de hoogste score als definitief resultaat. De explosieve kracht wordt getest aan

de hand van de ‘Standing broad jump’. Er wordt gekeken naar de afstand die de persoon met

een sprong kan overbruggen. Deze sprong gebeurt uit stand, er wordt met twee voeten

Page 25: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

16

Figuur 6: 9 Testen EUROFIT testbatterij (Lefevre et al., 1993).

Flamingo balance test Handgrip Standing broad jump

Bent arm hang Sit ups Shuttle run

Plate tapping Sit and reach Endurance shuttle run

Page 26: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

17

afgestoten en getracht om met twee voeten samen te landen. Indien de voeten niet samen landen

of de persoon valt achterover, telt het lichaamsdeel dat zich het dichtst bij de beginstreep

bevindt. Het beste resultaat van twee pogingen telt als eindscore. Om deze test uit te voeren is

een speciale mat beschikbaar of kan er gebruik gemaakt worden van een lintmeter.

De ‘Bent arm hang’ en de ‘Sit up test’ geven samen een beeld van de spieruithouding. De ‘Bent

arm hang’ gaat meer specifiek de functionele kracht van de armen evalueren. Het doel is zolang

mogelijk te blijven hangen aan een horizontale metalen buis. Dit kan een rekstok zijn of een

speciaal ontworpen toestel. De startpositie is met gebogen armen in kneukelgreep en met de kin

boven de buis. De tijd begint te lopen als de testpersoon stil hangt, de tijd stopt op het moment

dat de ooglijn zich lager dan de buis bevindt. Bij de ‘Sit up test’ worden er in 30 seconden zo

veel mogelijk, volledige en correcte sit ups uitgevoerd. Een testleider neemt de tijd op, telt het

aantal uitvoeringen en houdt ondertussen de benen van de uitvoerder aan de enkels op de grond.

Op deze manier worden de rompkracht en rompuithouding getest.

Voor het meten van de lichaamseigenschap snelheid wordt een onderscheid gemaakt tussen het

boven- en onderlichaam. De loopsnelheid en wendbaarheid worden getest met de ‘Shuttle run’.

Bij deze test loopt de testpersoon zo snel mogelijk 10 maal 5 meter. De testleider neemt de tijd

op en controleert of de testpersoon telkens met beide voeten voorbij de 5 meter lijn gaat. Om

deze test uit te voeren is een chronometer, lintmeter en kegels of krijt nodig. Om de snelheid

van de bovenste ledematen te evalueren wordt gebruik gemaakt van de ‘Plate tapping’. Hiervoor

is een plank met twee ronde platen en daartussen een kleine streep voorzien. Deze plank wordt

best geplaatst op navelhoogte. In de startpositie staat de testpersoon met de niet-voorkeurshand

op de middelste streep. De voorkeurshand, waarmee gewerkt wordt, ligt gekruist over deze

hand op een van de platen. Als de testleider het startsignaal geeft tikt de testpersoon zo snel

mogelijk beide platen 25 maal aan. Dit wordt tweemaal uitgevoerd, met tussenin een pauze. De

beste eindtijd geeft een indicatie van de snelheid van de bovenste ledematen.

Voor de lenigheid is er eveneens een test voorzien, de ‘Sit and reach’ test. Deze test wordt

uitgevoerd aan een speciaal hiervoor gemaakte opstelling. Dit is een box met een horizontale

en een verticale plank. De box kan tegen de muur geplaatst worden. Op de horizontale plank is

een lintmeter aanwezig en een eenvoudig verschuifbaar balkje. In de startpositie zit de

testpersoon met beide voetzolen plat tegen de verticale plank en de benen gestrekt op de grond.

De benen blijven gestrekt en het balkje wordt zo ver mogelijk geschoven en 2 seconden

Page 27: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

18

vastgehouden op dat verste punt. Bij de tweede poging tracht de testpersoon het balkje nog wat

verder te schuiven, dit is het eindresultaat. Om te vermijden dat de benen niet gestrekt blijven

duwt de testleider lichtjes de knieën naar beneden.

De ‘Endurance shuttle run’ is er om een idee te krijgen van de cardiovasculaire uithouding. Dit

staat ook wel bekend als de ‘Biep test’. Op voorhand meet de testleider een afstand van 20

meter af en markeert dit duidelijk met krijt of kegels. Het doel van de test is zo lang mogelijk

deze afstand van 20 meter al lopend af te leggen. Het tempo dat moet gelopen worden, wordt

aangegeven met een ‘biep’. In het begin is dit heel traag en dient telkens gewacht te worden

aan de lijn tot de ‘biep’ opnieuw overgaat. De intervallen tussen deze ‘bieps’ worden steeds

kleiner en kleiner waardoor, na verloop van tijd, de lijn niet meer kan gehaald worden. De test

dient gestopt te worden als een testpersoon tweemaal op het ogenblik van de ‘biep’ niet aan de

lijn is geweest.

Naast de motorische testen bevat de EUROFIT-testbatterij ook antropometrische metingen. Met

de lengte en het gewicht van de testpersoon worden de basis antropometrische metingen gedaan.

Bijkomend wordt ook het lichaamsvet nagegaan. Op basis van huidplooimetingen aan de

biceps, triceps, suprailiacaal en subscapulair wordt een schatting gemaakt van het lichaamsvet.

In sommige testen wordt ook de huidplooi aan de kuit er bijgenomen (Ružbarská & Turek,

2010). Om huidplooimetingen uit te voeren is het aangeraden enige ervaring te hebben met het

gebruik van een huidplooimeter of caliper.

3.1.2 Betrouwbaarheid

Om sluitende conclusies te kunnen trekken uit de resultaten van de EUROFIT-testbatterij is het

belangrijk dat deze resultaten betrouwbaar zijn. In dit geval is het aangewezen de test-hertest

betrouwbaarheid in rekening te brengen. Om de test-hertest betrouwbaarheid na te gaan wordt

over het algemeen gebruik gemaakt van de ICC.

Volgens een onderzoek van Tsigilis et al. (2002) naar de test-hertest betrouwbaarheid van de

EUROFIT-testbatterij bij studenten, blijkt enkel de ‘Plate tapping’ niet te voldoen aan de

voorwaarden. In dit onderzoek werd voor ‘Plate tapping’ een ICC van 0,57 gevonden.

Aangezien een ICC van minder dan 0,70 als laag wordt beschouwd, is dit duidelijk een tekort.

Omdat de ICC enkel maar een schatting is van de betrouwbaarheid, is het nuttig om te kijken

naar het 95% betrouwbaarheidsinterval. Indien dit in rekening wordt gebracht ligt niet enkel

Page 28: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

19

‘Plate tapping’ onder de grens van de 0,70 maar eveneens de ‘Flamingo balance’ en de ‘Sit up’

test. Niet enkel de test-hertest betrouwbaarheid zorgt ervoor dat er twijfels ontstaan rond het

nut van een test. Bij de ‘Bent arm hang’ is bijvoorbeeld de standaarddeviatie heel groot ondanks

een zeer goede ICC (0.89). De oorzaak hiervan zou kunnen zijn dat deze test te zwaar is en van

nog andere factoren afhankelijk is, zoals het lichaamsgewicht.

In een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de EUROFIT-testbatterij bij jongeren met en

zonder mentale achterstand (Mac Donnchaet al., 1999) werd gevonden dat alle testen voldoende

betrouwbaar zijn. Alle ICCs liggen in dit onderzoek tussen de 0.85 en 0.99. Wel dient er

vermeld te worden dat ‘Plate tapping’, ‘Bent arm hang’, ‘Flamingo balance’ en de ‘endurance

shuttle run’ niet werden getest. Aangezien er in het vorige onderzoek van Tsigilis et al. (2002)

bij twee van deze testen onzekerheid was over de betrouwbaarheid, is het onmogelijk voor dit

onderzoek om dat te bevestigen. Voor de andere testen komen de resultaten wel overeen.

3.1.3 Normen

De EUROFIT-testbatterij heeft zijn grootste nut reeds bewezen bij kinderen tot 18 jaar.

Hiervoor zijn reeds veel waarden bekend waaraan een bepaalde leeftijdscategorie moet

voldoen. In dit onderzoek werden eerstejaarsstudenten getest waarvan de gemiddelde leeftijd

hoger ligt dan 18 jaar. In een recent onderzoek (Dobosz et al., 2015) werden profielschalen

opgesteld tot een leeftijd van 19 jaar van Poolse kinderen, waarbij de sample size op elke test

verschilde (Tabel 1). Belangrijk te vermelden is, dat in dit onderzoek de gegevens bij de ‘Sit

and reach’ test gebaseerd zijn op een uitvoering waarbij de hoogte van de voeten als nulwaarde

wordt gezien. Bij de standaard EUROFIT-testbatterij bevinden de voeten zich reeds op een

score van 15 cm.

3.2 Andere Testbatterijen

De ‘MOPER Fitness Test’ is een testbatterij geschikt voor 12 tot 18-jarigen. ‘MOPER’ staat

voor Motor Performance. Er zijn 8 testen die lichamelijke eigenschappen zoals snelheid, kracht,

uithoudingsvermogen en lenigheid in kaart brengen. Om een idee te krijgen van hoe een

persoon scoort op de test zijn er referentieschalen voorhanden om de resultaten te vergelijken

met leeftijdsgenoten en seksegenoten. Het is aangewezen om de testen van MOPER telkens in

dezelfde voorgeschreven volgorde af te nemen. Alle testen, uitgezonderd de 12 minuten loop,

worden op blote voeten uitgevoerd.

Page 29: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

20

Tabel 1: Profielschaal EUROFIT 19-jarigen (naar Dobosz et al., 2015)

Als eerste wordt de duurkracht van de armen gemeten aan de hand van de test ‘Hangen met

gebogen armen’. Hierbij gaan de leerlingen zo lang mogelijk in kneukelgreep, met gebogen

armen aan een bar hangen, de tijd loopt zolang ze de kin boven de bar kunnen houden. De

tweede test is de ‘tien maal 5-meter loop’ die de loopsnelheid bepaalt. De testpersonen lopen

zo snel mogelijk 10 lengtes van 5 meter. De romp of bovenbeenkracht wordt gemeten door in

ruglig beide benen tegelijk zo snel mogelijk 10 keer tot verticaal te heffen. Een volgende test is

‘Sneltikken met 1 hand’ waarmee de armsnelheid wordt gemeten. Bij deze test worden 2 platen

25 maal aangetikt met 1 hand. Dit gebeurt zo snel mogelijk. De lenigheid in de MOPER test

wordt bepaald door in zit met beide handen zo ver mogelijk te reiken. Om de statische armkracht

te weten te komen wordt er met één hand zo hard mogelijk aan een dynamometer getrokken die

ergens vasthangt. Omdat de uitkomst van deze test rechtstreeks samenhangt met het

lichaamsgewicht, wordt het resultaat gedeeld door het lichaamsgewicht van de testpersoon.

‘Hoogspringen zonder aanloop’ wordt gebruikt om de explosieve beenkracht te bepalen.

Tenslotte lopen de testpersonen op 12 minuten een zo groot mogelijke afstand. Dit is een zeer

geschikte test om het aerobe uithoudingsvermogen te bepalen.

De ‘MOPER Fitness Test’ wordt vooral gebruikt in het onderwijs, omdat leerkrachten op deze

manier een beeld kunnen krijgen van de lichamelijke prestatiegeschiktheid van de leerlingen.

n 2.3rd 9th 25th 50th 75th 91st 97.7th

Flamingo balance test (n)

1132 - 13.0 8.0 5.0 3.0 1.0 1.0

Plate tapping test (s)

1173 15.6 13.4 11.8 10.5 9.5 8.7 8.0

Sit-and-reach test (cm)

1135 -11.2 -4.2 1.9 7.5 12.6 17.4 21.9

Standing broad jump test (cm)

1177 160.2 180.7 199.7 217.5 234.3 250.3 265.6

Handgrip test (kg)

1175 32.5 38.6 45.0 51.6 58.4 65.3 72.5

Sit-ups in 30 seconds test (n)

1172 16.9 20.2 23.3 26.3 29.2 32.0 34.7

Bent-arm hang test (s)

1086 0.3 5.6 13.9 25.0 38.4 54.2 72.2

10 X 5 shuttle run test (s)

1168 23.94 22.3 20.7 19.3 18.1 16.9 15.8

Page 30: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

21

Op basis van de resultaten kan een leerkracht zijn didactisch handelen aanpassen en later met

een tweede afname controleren of de leerlingen vooruitgang boekten (Bovend'eert et al., 1980).

Via deze ‘MOPER Fitness Test’ wordt in een studie van Runhaar et al. (2010) aangetoond dat

er een seculiere trend te zien is in de fitheidsscore van de jeugd. In dit onderzoek gaat het over

Nederlandse 9 tot 12-jarigen tussen 1980 en 2006 waarvan de scores op deze testbatterij

significant dalen.

4. Onderzoeksvragen en hypotheses

Het doel van dit onderzoek was een beeld te krijgen van de motorische eigenschappen van een

eerstejaarsstudent Revaki. Op die manier is het in de toekomst mogelijk de in- en uitstroom van

studenten te optimaliseren en startende studenten te informeren en sensibiliseren over de

motorisch belastende eigenschappen van dit beroep. In de literatuur werd duidelijk dat

werkgerelateerde blessures bij kinesitherapeuten op regelmatige basis voorkomen. Er zijn, voor

eens de beroepsactiviteit gestart is, reeds voldoende onderzoeken over de fysieke paraatheid

van kinesitherapeuten. De vaak voorkomende blessures en strategieën om de kans op deze

blessures te verkleinen werden reeds voldoende gedocumenteerd. Wat niet in de literatuur te

vinden is, is hoe het gesteld is met de motorische capaciteiten en het blessureleed van de

studenten die aan het begin staan van hun opleiding tot kinesitherapeut. Aan de hand van

volgende 4 onderzoeksvragen wordt getracht deze hiaten weg te werken.

1) In welke mate evolueert het motorisch profiel, gemeten met de EUROFIT-testbatterij,

bij eerstejaarsstudenten Revaki 2007 en 2016?

Hypothese: De eerstejaarsstudenten Revaki volgen de neerwaartse seculiere trend die

zich de voorbije decennia op populatieniveau voordeed.

2) Hoe verhouden de resultaten van de eerstejaarsstudenten Revaki op de EUROFIT-

testbatterij zich tegenover de gekende norm voor leeftijdsgenoten?

Hypothese: Eerstejaarsstudenten Revaki kozen een richting waar bewegen een centrale

rol speelt, dus presteren zij boven het gemiddelde van leeftijdsgenoten op de EUROFIT-

testbatterij.

Page 31: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

22

3) Op welke testen van de EUROFIT-testbatterij scoren de eerstejaarsstudenten Revaki

met een blessureverleden anders dan diegene zonder een blessureverleden? Hoe zien de

testscores eruit als de groep verder wordt opsplitst naar soorten van letsels?

Hypothese: De scores op de EUROFIT-testbatterij liggen lager bij personen met een

blessureverleden dan bij diegene zonder. Deze lagere scores vertonen een relatie met de

soort en plaats van blessures. Op welke test een lagere score wordt behaald, hangt samen

met plaats of soort blessure.

4) Hebben de resultaten op de EUROFIT-testbatterij een relatie met het voorkomen van

een letsel?

Hypothese: Een lage score op een test van de EUROFIT-testbatterij betekent een hogere

kans voor het oplopen van een blessure.

Page 32: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

23

Methode

1. De populatie

Sedert het academiejaar 2007-2008 maakt het afnemen en afleggen van de EUROFIT-

testbatterij deel uit van het programma in het opleidingsonderdeel ‘Beweging en Gezondheid’

in eerste bachelor van de opleiding Revaki.

Zowel de jongens als meisjes voerden de volledige testbatterij uit, met uitzondering van de

‘Endurance shuttle run’. In totaal leidde dit tot een database van 3126 studenten met minstens

1 testscore op de EUROFIT-testbatterij (Tabel 2).

Tabel 2: Aantal testscores per jaar volgens geslacht

De gegevens die gebruikt werden voor dit onderzoek zijn afkomstig van de 1177 mannelijke

studenten uit eerste bachelor van de opleiding Revaki. Bij elke afzonderlijke test ontbreken er

een aantal gegevens van deze 1177 personen zoals weergegeven in tabel 3. De gemiddelde

leeftijd van al deze proefpersonen is 18,97 jaar.

Tabel 3: Aantal testscores en ontbrekende

waarden per test

academiejaar Aantal Jongens Meisjes

2015/2016 370 135 235

2014/2015 423 147 276

2013/2014 306 104 202

2012/2013 440 182 258

2011/2012 429 187 242

2010/2011 379 152 227

2009/2010 348 130 218

2008/2009 210 63 147

2007/2008 221 77 144

Totaal (M/V) 3126 1177 1949

Aantal Dropout

Evenwicht 957 220

Sneltikken 988 189

Reiken 1024 153

Verspringen 1010 167

Handknijpkracht 895 282

Situps 1014 163

Hangen 1020 157

Shuttlerun 968 209

Page 33: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

24

2. De procedure

De resultaten voor dit onderzoek zijn afkomstig van de jaarlijkse testafnames bij eerste bachelor

Revaki aan de Universiteit van Gent. Er werd van 9 jaargangen de EUROFIT-testbatterij

afgenomen. Deze testafnames werden telkens uitgevoerd tijdens het eerste lesmoment van het

vak ‘Beweging en Gezondheid’. Dit vond steeds plaats aan het begin van het tweede semester,

meer bepaald in februari of begin maart.

De testafnames werden geleid door de praktijkassistent van het vak ‘Beweging en Gezondheid’.

Er waren eveneens testleiders aanwezig die ervaring hebben met de EUROFIT-testbatterij. De

testleiders kwamen een half uur op voorhand samen om al het materiaal op te zetten voor de

testen. Per uur werd een groep van 50 studenten getest. De studenten kregen eerst een korte

inleiding en nadien de instructies per test, ondersteund met een demonstratie. Op deze manier

waren de studenten voldoende ingelicht om zelfstandig aan de testbatterij te beginnen. Het was

belangrijk dat alle studenten de testen op blote voeten uitvoerden. Tijdens de testafnames liepen

de assistenten steeds rond om eventuele vragen te beantwoorden, bewegingen te assisteren of

te corrigeren waar nodig. Alle testen werden in willekeurige volgorde uitgevoerd. Terwijl de

ene student de test uitvoerde kon de andere student fungeren als testleider bij de testen waar dit

nodig was.

Elke leerling kreeg een formulier waarop ze hun scores moesten noteren. Op de scorefiches was

een interval aanwezig waartussen de scores dienden te liggen. Verdere informatie waar naar

gepeild werd op de fiches waren leeftijd, thuisadres, kotadres, studierichting secundair

onderwijs, sportparticipatie op school en in de vrije tijd en ten slotte de blessures waar de

student al mee te maken had. Om de betrouwbaarheid te kunnen testen werden, tijdens de laatste

twee jaargangen, de resultaten van 64 studenten tevens door een testleider genoteerd.

3. Meetinstrumenten

Voor de testafnames werd gebruikt gemaakt van de EUROFIT-testbatterij. Dit is een testbatterij

die een Europese standaard is voor het meten van de fysieke fitheid. Aan de hand van 9

motorische opdrachten worden 6 motorische eigenschappen van het menselijke lichaam

gemeten. Zowel de cardiovasculaire uithouding, de kracht, de spieruithouding, de snelheid, de

lenigheid en het evenwicht worden hierbij getest. De cardiovasculaire uithouding, aan de hand

van de ‘Endurance shuttle run’, werd in functie van dit onderzoek niet getest. Daarnaast werden

Page 34: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

25

met het gewicht en de lengte nog enkele antropometrische eigenschappen nagegaan ((1993).

EUROFIT: handbook for the EUROFIT tests of physical fitness).

Tabel 4: Materiaal en lichaamseigenschap per test van de EUROFIT-testbatterij(naar

EUROFIT: handbook for the EUROFIT tests of physical fitness)

4. Data-analyse

Om de data later te kunnen analyseren met het programma SPSS 23 werden alle gegevens die

voorhanden waren in een Excel bestand ingegeven. Door frequenties te laten lopen, werden de

data gecontroleerd op uitbijters (±3SD), ontbrekende waarden of foute gegevens. De uitbijters

worden gezien als ontbrekende waarden en weggelaten voor het uitvoeren van de testen.

Om een idee te krijgen of de bekomen resultaten voldoende betrouwbaar zijn werden bij 64

studenten, uit de laatste 2 jaargangen, de resultaten eveneens door een testleider genoteerd. De

resultaten van de student zelf en van de testleider werden naast elkaar geplaatst in een dataset

en hiervan werd, voor elke test afzonderlijk, de ICC berekend.

Ten eerste is het de bedoeling om te kijken of er in de resultaten van de EUROFIT-testbatterij

een evolutie te vinden is. Dit gebeurt via een One-way ANOVA. Niet enkel wordt gekeken naar

EUROFIT

Test Variabele Materiaal

Flamingo Balance test Evenwicht 3cm breed balkje, chronometer

Plate tapping Snelheid bovenste ledematen ‘Plate tapping’ tafel, chronometer

Bent Arm Hang Functionele kracht armen Rekstok/ bar, chronometer

Sit and Reach Flexibiliteit ‘Sit and reach’ testkist

Sit ups Rompkracht, rompuithouding Matje, chronometer

Standing broad jump Explosieve kracht Verspringmat

Shuttle run Snelheid onderste ledematen Kegels, lintmeter, chronometer

Handgrip Statische kracht armen Handdynamometer

Antropometrie

Meten Lengte Stadiometer

Wegen Gewicht Tanita Weegschaal

Uithouding

5 km test Cardiovasculaire uithouding Chronometer

Page 35: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

26

elke test afzonderlijk, maar eveneens naar een totaalscore op de testbatterij. Om een totaalscore

te bekomen wordt voor elke test afzonderlijk een percentielscore berekend en nadien het

gemiddelde van alle gevonden percentielscores berekend, zo hebben de ontbrekende waarden

een minimale invloed op het eindresultaat. De percentielscores worden berekend op basis van

de resultaten van alle proefpersonen in dit onderzoek. Bij de testen waarbij de kwantitatief

lagere scores de beste zijn, worden de percentielscores omgekeerd gescoord. Voor alle testen

wordt een ANOVA uitgevoerd die duidelijk maakt of er al dan niet verschillen zijn in de

resultaten van de verschillende jaargangen. Via een Post-hoc test worden de gemiddeldes van

iedere aparte jaargang vergeleken met alle andere jaargangen.

Nadien worden de proefpersonen vergeleken met de algemeen aanvaarde normen van de

EUROFIT-testbatterij. De referentiewaarden die het dichtst aanleunen bij de proefpersonen zijn

deze van 19-jarigen, gevonden in een Pools onderzoek (Dobosz et al., 2015). Alle testen uit dit

onderzoek komen overeen met de algemene standaard zoals ze in ons onderzoek werden

afgenomen, met uitzondering van de ‘Sit and reach’. In het Pools onderzoek werden de voeten

als nulpunt gerekend, bij de standaardmeting bevinden de voeten zich tegen een plaat op 15 cm.

Dit impliceert dat er bij de uitkomst van dit Pools onderzoek 15 cm dient bijgeteld te worden.

Om de resultaten op de motorische testen van de studenten te vergelijken met de norm wordt

de One-sample t-test gehanteerd. Als norm wordt de p50 op de percentielschaal van het eerder

genoemd Pools onderzoek gehanteerd.

Uiteindelijk is het de bedoeling een link te vinden tussen de resultaten op de EUROFIT-

testbatterij en de reeds opgelopen blessures in het verleden. Om dit te kunnen doen worden alle

proefpersonen eerst opgedeeld in 2 groepen. In de ene groep komen proefpersonen met een

blessureverleden terecht, in de andere diegene die nog niet in aanraking kwamen met

blessureleed. Om een zicht te krijgen of de scores tussen beide groepen verschillen, wordt een

Independent sample T-test uitgevoerd. In een tweede stap worden de personen met een

blessureverleden verder opgesplitst naar de locatie van deze blessure(s). Op deze manier

worden 8 groepen bekomen. De eerste drie groepen bestaan uit mensen die enkel een blessure

of blessures hadden aan de onderste ledematen, bovenste ledematen of de romp. De vier

volgende categorieën bestaan uit alle mogelijke combinaties van de eerste drie groepen:

onderste & bovenste ledematen, onderste ledematen & romp, bovenste ledematen & romp en

tot slot onderste & bovenste ledematen & romp. Tenslotte werd een categorie gemaakt voor de

letsels waar geen concrete locatie was weergegeven. Om verschillen te vinden tussen deze acht

Page 36: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

27

groepen wordt een One-way ANOVA uitgevoerd, gevolgd door een post-hoc test die duidelijk

maakt tussen welke categorieën er eventuele verschillen te vinden zijn.

Tenslotte wordt er nagegaan of de resultaten op de EUROFIT-testbatterij een voorspellende

waarde kunnen hebben op het al dan niet voorkomen van een blessure. Om hier duidelijkheid

over te krijgen dient een logistische regressie uitgevoerd te worden. Vooraleer een logistische

regressie kan uitgevoerd worden moeten alle variabelen die hier deel van uitmaken

gedichotomiseerd worden. Dit dichotomiseren gebeurt op basis van de p50 van alle testen. Bij

het dichotomiseren wordt op voorhand rekening gehouden met testen waar een lage score beter

is, zoals de ‘Flamingo balance’, ‘Plate tapping’ en ‘Shuttle run’, door de scores onder p50 een

0 mee te geven. Het al dan niet hebben van een blessureverleden is de afhankelijke variabele

waarbij geen blessureverleden waarde 0 krijgt en personen die wel reeds geblesseerd waren

waarde 1 krijgen.

Page 37: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

28

Resultaten

1. Betrouwbaarheid

Om sluitende conclusies te kunnen trekken uit de resultaten, is het belangrijk te weten of deze

resultaten betrouwbaar genoeg zijn. Voor alle testen, met uitzondering van de ‘Handgrip’, is de

ICC duidelijk groter dan de vereiste 0.70 (Tabel 5). Alle testen zijn eveneens voldoende

significant.

Tabel 5: ICC per test van de EUROFIT-testbatterij

*significant op niveau p=0,05.

2. Percentielscores EUROFIT-testbatterij

Een eerste doelstelling was het verwerven van percentielscores, waar het fitheidsniveau van

toekomstige eerstejaarsstudenten Revaki aan afgetoetst kan worden (Tabel 6).

3. Evolutie van resultaten op de EUROFIT-testbatterij

Als eerste wordt bekeken hoe de totaalscores van EUROFIT-testbatterij evolueren overheen de

9 geteste jaargangen (2007-2015). Indien er in deze evolutie een lijn kan getrokken worden, is

het interessant te weten welke testen specifiek de oorzaak hiervan zijn en hierover besluiten

kunnen getrokken worden.

In de resultaten van de totaalscore op de EUROFIT-testbatterij is er een duidelijk dalende

evolutie merkbaar (Figuur 7). De gemiddeldes van de totaalpercentielscores van de eerste

jaargang (2007-2008) en laatste jaargang (2015-2016) zijn met respectievelijk 58,86 (±3,27) en

Test Cronbach’s Alpha p

Flamingo balance 0,996 <0,001*

Plate tapping 0,975 <0,001*

Sit and reach 0,978 <0,001*

Standing broad jump 0,931 <0,001*

Handgrip 0,595 <0,001*

Sit ups 0,992 <0,001*

Bent arm hang 0,996 <0,001*

Shuttle run 0,933 <0,001*

Page 38: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

29

Tabel 6: Percentielscores EUROFIT-testbatterij 19-jarige kinestudenten

44,07 (± 3,88) (Bijlage 1) significant verschillend (p<0,001). Deze daling wordt geleidelijk aan

ingezet vanaf de tweede jaargang.

Een oorzaak van deze daling wordt gevonden bij de ‘Flamingo balance’, ‘Plate tapping’ en ‘Sit-

up’ test. Bij ieder van deze testen is een duidelijk en significante daling waarneembaar overheen

de jaargangen die getest werden. Het evenwicht, dat gemeten wordt via de ‘Flamingo balance’

test, kent een sterke vermindering in prestatie op 9 jaar tijd (Figuur 8). Waar er in de jaargang

2007-2008 nog een gemiddelde score wordt gehaald van 3,15 (± 2,228) is dit in de laatste

jaargang (2015-2016) maar liefst een gemiddelde van 7,42 pogingen (± 3,157) (Bijlage 2). Een

tweede test die als oorzaak kan gezien worden van een algemene daling van de fysieke fitheid,

is de ‘Plate tapping’. De studenten scoren de eerste jaargangen op of onder het algemeen

gemiddelde, met de eerste 4 jaar zelfs een verbetering in prestatie (Figuur 9). Tijdens de

volgende 5 jaar (cfr. 2011-2016) stijgt de gemiddelde tijd met 1,37s (Tabel 7). Het aantal sit

ups die studenten binnen 30s kunnen uitvoeren lijkt vooral de laatste 3 jaargangen een sterke

Percentielscores EUROFIT 19-JARIGEN

Percentielen

10 25 50 75 90

Flamingo balance test (n)

11 8 5 3 2

Plate tapping test (s)

11,29 10,4 9,7 9 8,3

Sit-and-reach test (cm)

10 16 22,75 29 33

Standing broad jump test (cm)

185 200 215 230 243

Handgrip test (kg)

41 47 52 60 65

Sit-ups in 30 seconds test (n)

22 24 27 30 33

Bent-arm hang test (s)

18 28 38 49,62 61

10 X 5 shuttle run test (s)

22,02 20,7 19,5 18,28 17

Page 39: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

30

Figuur 7: Evolutie (Gemiddelde en SD) totaalpercentielscores

EUROFIT-testbatterij.

daling te kennen. Eerder was er al een lichte daling aan de gang, maar na een uitschieter in 2014

daalt dit zeer sterk (Figuur 10). Dit vertaalt zich in een daling van het gemiddelde van 3

uitvoeringen op 9 jaar tijd (Tabel 7).

Figuur 8: Evolutie (Gemiddelde en SD) Figuur 9: Evolutie (Gemiddelde en SD)

‘Flamingo balance’. ‘Plate tapping’.

Page 40: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

31

Figuur 10: Evolutie (Gemiddelde en SD)

‘Sit ups’.

4. Vergelijking van de resultaten op de EUROFIT-testbatterij met de gekende

norm

Ten tweede wordt de huidige populatie kinestudenten vergeleken met de norm van

leeftijdsgenoten uit Polen (Dobosz et al., 2015) (Tabel 7). In tabel 8 wordt het gemiddelde en

de SD weergegeven van alle testen van de EUROFIT-testbatterij afgenomen in de voorbije 9

jaargangen.

Tabel 7: Profielschaal EUROFIT 19-jarigen (naar Dobosz et al., 2015)

n 2.3rd 9th 25th 50th 75th 91st 97.7th

Flamingo balance test (n)

1132 - 13.0 8.0 5.0 3.0 1.0 1.0

Plate tapping test (s)

1173 15.6 13.4 11.8 10.5 9.5 8.7 8.0

Sit-and-reach test (cm)

1135 -11.2 -4.2 1.9 7.5 12.6 17.4 21.9

Standing broad jump test (cm)

1177 160.2 180.7 199.7 217.5 234.3 250.3 265.6

Handgrip test (kg)

1175 32.5 38.6 45.0 51.6 58.4 65.3 72.5

Sit-ups in 30 seconds test (n)

1172 16.9 20.2 23.3 26.3 29.2 32.0 34.7

Bent-arm hang test (s)

1086 0.3 5.6 13.9 25.0 38.4 54.2 72.2

10 X 5 shuttle run test (s)

1168 23.94 22.3 20.7 19.3 18.1 16.9 15.8

Page 41: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

32

Tabel 8: Gemiddelde en SD afzonderlijke testen

EUROFIT-testbatterij

De ‘Flamingo balance’ test en ‘Shuttle run’ zijn 2 testen waar deze populatie consistent slechter

scoort dan de norm. Het algemeen gemiddelde over de 9 jaargangen is significant slechter dan

de norm voor 19-jarigen met scores van 5,91 (Norm: 5) voor de ‘Flamingo balance’ test en

19,6s (norm: 19,3) voor de ‘Shuttle run’ (Tabel 9). Bij de ‘Flamingo balance’ test wordt dit

bevestigd indien naar elke jaargang apart gekeken wordt. Met uitzondering van de eerste

jaargang, scoort elke jaargang slechter dan de norm of is er geen significant verschil (Figuur

11). Bij de ‘Shuttle run’ scoren 2 jaargangen (2009-2010 en 2013-2014) beter dan de norm,

daarentegen scoort de rest significant slechter of is er geen significant verschil te vinden (Figuur

12).

Tabel 9: Gemiddelde, norm en significantie t-test per

afzonderlijke test van de EUROFIT-testbatterij

*Significant op niveau p=0,05

Mean SD

Evenwicht 5,91 3,486

Sneltikken 9,8175 1,40679

Reiken 22,12 8,888

Verspringen 214,71 24,314

Handknijpkracht 53,60 10,768

Situps 27,19 4,286

Hangen 38,6061 15,95350

Shuttlerun 19,6131 2,63374

Test Gemiddelde Norm p

Flamingo balance 5,91 5 <0,001*

Plate tapping 9,8 10,5 <0,001*

Sit and reach 22,12 22,5 0,169

Standing broad jump 214,71 217,5 <0,001*

Handgrip 53,6 51,6 <0,001*

Sit ups 27,19 26,3 <0,001*

Bent arm hang 38,6 25 <0,001*

Shuttle run 19,6 19,3 <0,001*

Page 42: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

33

Figuur 11: Vergelijking ‘Flamingo balance’ Figuur 12: Vergelijking ‘Shuttle run’

met norm per jaargang. met norm per jaargang.

Met de ‘Plate tapping’, ‘Sit ups’, ‘Bent arm hang’ en ‘Handgrip’ zijn er 4 testen waarop de

populatie beter scoort dan de norm. Dit is duidelijk bij zowel het algemeen gemiddelde over 9

jaargangen, als bij alle testen afzonderlijk. ‘Plate tapping’ is met 9,8s significant beter bij de

geteste populatie dan bij normpopulatie (10,5 s). Bij elke jaargang die getest werd, wordt er

ofwel significant beter gescoord (7 jaargangen) dan deze norm ofwel is er geen significant

verschil tussen beide populaties (Figuur 13). Met een algemeen gemiddelde van 27,13 sit ups

op een halve minuut scoren kinestudenten significant beter dan de norm (26,3) van

leeftijdsgenoten. Met uitzondering van de laatste jaargang (25,05) zijn de resultaten allemaal

beter of gelijkaardig aan de norm (Figuur 14). Alle geteste jaargangen van de ‘Bent arm hang’

scoren significant beter dan de norm (Figuur 15). Vanzelfsprekend geldt dit ook voor het

algemeen gemiddelde (38,6 s tegenover 25 s). Alhoewel de scores per jaargang heel

gelijkaardig zijn aan de norm, is ook ‘Handgrip’ significant beter bij de geteste populatie. Bij 3

jaargangen is er een significant verschil tussen de beide populaties en dit is telkens in het

voordeel van de kinestudenten (Figuur 16). Eveneens het algemeen gemiddelde wordt

significant beter bevonden dan de norm.

Met de ‘Standing broad jump’ (Figuur 17) en ‘Sit and reach’ (Figuur 18) zijn er twee testen

waar de resultaten per jaar niet duidelijk beter of slechter scoren dan de norm. Voor het

algemeen gemiddelde wordt er voor de ‘Standing broad jump’ wel nog een significant verschil

gevonden waarbij de norm hoger ligt dan het gemiddelde van de onderzochte populatie (Tabel

Page 43: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

34

Figuur 13: Vergelijking ‘Plate tapping’ Figuur 14: Vergelijking ‘Sit ups’

met norm per jaargang. met norm per jaargang.

Figuur 15: Vergelijking ‘Bent arm hang’ Figuur 16: Vergelijking ‘Handgrip’

met norm per jaargang. met norm per jaargang.

9). Bij de ‘Sit and reach’ is geen verschil te vinden tussen onderzochte populatie en norm van

leeftijdsgenoten.

5. Link tussen blessureverleden en de scores op de EUROFIT-testbatterij

Vervolgens wordt gezocht naar een link tussen het al dan niet hebben van een blessureverleden

en de resultaten op de testen van de EUROFIT-testbatterij. Van alle geteste personen (1177)

Page 44: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

35

Figuur 17: Vergelijking ‘Standing broad jump’ Figuur 18: Vergelijking ‘Sit and reach’

met norm per jaargang. met norm per jaargang.

gaven er 346 een blessureverleden aan, de andere 831 waren steeds blessurevrij of

rapporteerden geen blessure. Ook het vinden van linken tussen locaties van blessure en

resultaten op motorische testen is een interessant gegeven. Om dit te kunnen, werden alle

aangegeven blessures opgedeeld in 8 categorieën (Tabel 10).

Tabel 10: Aantal blessures per locatie

Er zijn significante verschillen te vinden tussen de resultaten die personen met een

blessureverleden behalen en de personen die geen blessureverleden hebben. Op 5 testen van de

EUROFIT-testbatterij (‘Flamingo balance’, ‘Plate tapping’, ‘Standing broad jump’, ‘Sit ups’

en ‘Shuttle run) en op de totaalpercentielscore scoren personen met een blessureverleden

Locatie Aantal Verhouding

tot totaal

Onderste ledematen 167 48,3

Bovenste ledematen 51 14,7

Romp 45 13,0

Onderste en bovenste ledematen 29 8,4

Onderste ledematen en romp 32 9,2

Bovenste ledematen en romp 11 3,2

Onderste lidmaat, bovenste lidmaat en romp 4 1,2

niet gedefinieerd 7 2,0

Total 346 100,0

Page 45: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

36

significant beter dan diegene die aangaven nog niet in aanraking kwamen met een blessure

(Tabel 11).

Tabel 11: Gemiddelde en SD afzonderlijke testen EUROFIT-testbatterij bij wel of

geen blessureverleden

*significant op niveau p=0,05

Indien de personen met een blessureverleden opgedeeld worden naar de locatie van deze

blessure, brengt dit minder grote verschillen met zich mee. Bij de ‘Sit and reach’ test is er een

trend (p=0,051) tot verschil tussen de verschillende groepen. Het verschil doet zich voor bij de

resultaten van de personen met een letsel aan de romp (19,05), die net iets beter scoren dan

personen met een letsel aan de onderste en bovenste ledematen (25,36). Eveneens is hier enkel

sprake van een trend (p=0.071). Een meer significant verschil is er te zien indien de resultaten

van de ‘Handgrip’ (p=0,36) worden opgedeeld naar blessurelocatie. Daarbij is het resultaat van

de personen met een blessure aan het onderste lidmaat en de romp (49,95) duidelijk slechter

(p=0,014), dan diegene met een blessureverleden aan het bovenste lidmaat en de romp (60,45).

6. Predictie van de kans op een blessure aan de hand van de score op de

EUROFIT-testbatterij

De scores op de ‘Flamingo balance’ test en de ‘Sit and reach’ kunnen een eventuele blessure

voorspellen met respectievelijk een p-waarde van 0,048 en 0,011. Een goede score op de

‘Flamingo balance’ geeft een 1,416 keer meer kans voor het oplopen van een blessure. Bij de

Geen Blessureverleden (SD) Blessureverleden (SD) p

Flamingo balance 6,40 (3,492) 4,87 (3,239) <0,001*

Plate tapping 9,8777 (1,46026) 9,6872 (1,27585) ,048*

Sit and reach 22,23 (8,888) 21,88 (8,898) ,560

Standing broad jump 213,17 (24,496) 218,10 (23,594) ,003*

Handgrip 53,94 (11,729) 53,00 (8,733) ,175

Sit ups 26,98 (4,221) 27,66 (4,394) ,018*

Bent arm hang 38,3017 (15,94319) 39,2844 (15,98084) ,363

Shuttle run 19,7397 (2,46752) 19,3257 (2,96133) ,024*

Totaalpercentielscore 49,0141 (14,87472) 52,5999 (14,32156) <0,001*

Page 46: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

37

‘Sit and reach’ is er 1,535 keer minder kans om een blessure op te lopen als op deze test een

goede score wordt behaald (Tabel 12).

Tabel 12: Kans voor het oplopen van een blessure per test van EUROFIT-

testbatterij.

Test p Exp(B)

Flamingo balance ,048* 1,416

Plate tapping ,905 1,020

Sit and reach ,011* ,651

Standing broad jump ,149 1,303

Handgrip ,266 ,831

Sit ups ,532 1,116

Bent arm hang ,396 ,862

Shuttle run ,127 1,295

Totaalpercentielscore ,074 1,561

*significant op niveau p=0,05

Page 47: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

38

Discussie Dit onderzoek had als doel een zicht te krijgen op het motorisch profiel van eerstejaarsstudenten

Revaki. Om dit mogelijk te maken, werd vanaf het academiejaar 2007-2008 tot en met het

huidige academiejaar 2015-2016 de EUROFIT-testbatterij, met uitzondering van de

‘Endurance shuttle run’, afgenomen tijdens het vak ‘Beweging en gezondheid’ in eerste

Bachelor. Naast de resultaten van deze testbatterij werd eveneens het blessureverleden van elke

eerstejaarsstudent gedocumenteerd.

1. Betrouwbaarheid

Het is geen probleem om uit de meeste van de resultaten sluitende conclusies te trekken

aangezien de ICC-waardes, met uitzondering de ICC van ‘Handgrip’, boven de vereiste 0,70

liggen. Enkel significante resultaten waarbij ‘Handgrip’ betrokken is, dienen wat

genuanceerder geïnterpreteerd te worden. De verklaring voor de lagere ICCs bij deze test, ligt

mogelijks in het feit dat de gebruikte dynamometer twee schalen met verschillende eenheden

(pond en kilogram) heeft. Het is mogelijk dat een aantal studenten op de verkeerde schaal

aflazen, waardoor er automatisch minder overeenkomst is tussen de twee metingen. Zeker in

het licht van de erg hoge overeenkomst voor alle andere testitems, is dit de meest plausibele

verklaring.

2. Evolutie over de jaren heen

Algemeen wordt aanvaard dat er de laatste decennia een seculiere trend te zien is in de fysieke

fitheid van jongeren (Aires et al., 2010). Dit fenomeen wordt in dit onderzoek bevestigd door

de evolutie van de totaalscores op de EUROFIT-testbatterij bij de eerstejaarsstudenten Revaki.

Waar in de literatuur over decennia wordt gesproken, is in dit onderzoek op 9 jaar een duidelijke

daling waarneembaar. De daling zet zich geleidelijk aan door, met vooral tussen de eerste twee

jaargangen een heel groot verschil en een versnelde daling tijdens de laatste 4 jaargangen. De

oorzaak van deze consistente daling bij de totaalscore ligt voor het grootste deel bij de

‘Flamingo balance’, ‘Plate tapping’ en de ‘Sit ups’, waar bevestigd wordt dat vooral tijdens de

laatste 4 jaargangen de daling in prestatie zich sterker doorzet dan voordien. Opvallend is dat

er bij geen enkele test een verbetering optrad. De resultaten komen in geringe mate overeen met

een onderzoek van Matton et al. (2007). In dat onderzoek wordt over meerdere decennia

gekeken en verslechtert het resultaat op de ‘Sit and reach’ en verbetert de ‘Shuttle run’, bij een

Page 48: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

39

populatie van 17-jarigen. Bij ‘Plate tapping’ is er volgens dit onderzoek wel een daling, als de

resultaten van vader en zoon op dezelfde leeftijd, vergeleken worden.

Dat er zo sterke dalingen zijn in de fysieke eigenschappen van de studenten is zorgwekkend.

Algemeen wordt aanvaard dat de laatste decennia de fysieke fitheid van de gemiddelde persoon

erop achteruitgaat, maar in deze populatie is de daling die op negen jaar te zien is toch heel

groot. Opvallend is wel dat de 3 testen waarbij de duidelijkste daling te zien is, deze testen zijn

die volgens een onderzoek van Tsigilis et al. (2002) het minst goed scoren op de test-hertest

betrouwbaarheid. Dit moet in rekening gebracht worden, al kan moeilijk ontkend worden dat

er vooral bij de totaalscore op de testbatterij een duidelijke daling waarneembaar is en dit door

toedoen van de resultaten op de volledige testbatterij.

Problemen aan de lage rug komen heel vaak voor bij kinesitherapeuten. Zowel in het onderzoek

van Glover et al. (2005) als in dat van West & Gardner (2001) komt de lage rug als belangrijkste

probleemregio naar voor met respectievelijk 48% en 35% van alle blessures. Om rugklachten,

die vaak voorkomen bij kinesitherapeuten, te voorkomen is de stabiliteit van het volledige

lichaam belangrijk. Deze stabiliteit wordt nagegaan met ‘Flamingo balance’ en net op deze test

gaan de resultaten enorm achteruit. Eveneens bij ‘Sit ups’ is een duidelijk daling waarneembaar.

Deze test peilt naar de rompkracht en rompuithouding, wat belangrijk is om een volledige dag

de juiste houding aan te nemen. Niet enkel de onderrug is een gevoelige regio aan de romp, ook

aan de bovenrug en de nek rapporteren Glover et al. (2005) vaak blessures. ‘Plate tapping’ is

de laatste test waar duidelijk dalingen waarneembaar zijn. Deze blijkt volgens de literatuur ook

belangrijk, aangezien dit de functionaliteit/snelheid van de bovenste ledematen test en deze

regio tevens gevoelig is voor blessures bij kinesitherapeuten.

3. Vergelijking met de norm

Voor de onderzochte groep werd ervan uitgegaan dat ze beter zouden scoren dan het

gemiddelde van de populatie op dezelfde leeftijd. Dit wordt verondersteld, aangezien de

eerstejaarsstudenten Revaki een richting kozen waar bewegen een centrale rol speelt. De

interesse in beweging lijkt een logisch gevolg te zijn van een hogere participatie aan fysieke

activiteit. Volgens Kesaniemi et al. (2001) is fysieke fitheid, waar een beeld van gevormd wordt

via de EUROFIT-testbatterij, nodig om aan fysieke activiteit te doen. Tevens zal de fysieke

fitheid verbeteren door voldoende aan fysieke activiteit te doen en heeft dit als gevolg een

hogere score op de EUROFIT-testbatterij. Zoals Adamczyk et al. (2011) te horen kregen van

Page 49: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

40

professionele kinesitherapeuten zijn zowel motorische coördinatie, uithouding en kracht,

lichaamseigenschappen die belangrijk zijn tijdens het uitoefenen van hun job.

Manuele therapie is een taak die vele kinesitherapeuten dagelijks uitvoeren en waar tevens vaak

blessures mee gepaard gaan. De blessures die voorkomen door deze handeling worden in 69,1%

gelokaliseerd aan de pols of handen en in 19,1% van de gevallen aan de elleboog (Darragh et

al., 2012). Goede resultaten behalen op het functioneren van de bovenste ledematen lijkt mede

daardoor belangrijk voor de studenten. Met ‘Plate tapping’, ‘Bent arm hang’ en ‘Handgrip’

wordt op de 3 testen, die bepalen hoe de bovenste ledematen ontwikkeld zijn, overtuigend beter

gescoord dan de normpopulatie. Door deze uitkomst lijkt het dat de eerstejaarsstudenten Revaki

meer bestand zullen zijn tegen blessures aan de bovenste ledematen dan de gemiddelde

populatie.

Vooral bij het hangen wordt een zeer sterk verschil gevonden tussen beide groepen. De oorzaak

hiervan kan mogelijk gevonden worden bij het feit dat hangen niet enkel afhangt van de kracht

in de armen, maar van nog andere factoren, waaronder het lichaamsgewicht. Er werd al eerder

gevonden dat de resultaten op de ‘Bent arm hang’ niet steeds even betrouwbaar zijn (Tsigilis et

al., 2002). De andere 3 testen geven een betere score weer maar blijven binnen dezelfde lijn

liggen als de norm. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat zowel de ‘Plate tapping’

als de ‘Sit ups’ met een daling (zie eerdere onderzoeksvraag) te maken hebben over de 9 geteste

jaargangen. Indien deze daling zich nog meer doorzet zal het voordeel tegenover de norm

verdwijnen. Eveneens dient voorzichtig omgesprongen te worden met de besluiten in verband

met de ‘Handgrip’ vanwege de mindere betrouwbaarheid van deze test.

De testen, waar er slechter op gescoord wordt dan de norm, zijn ‘Flamingo Balance’ en in

mindere mate ‘Shuttle run’. Beide testen kunnen gelinkt worden aan de onderste ledematen.

‘Flamingo balance’ in beperktere mate, aangezien het evenwicht van het volledige lichaam

wordt getest, maar de stabiliteit van de onderste ledematen is hier eveneens een bepalende

factor. ‘Standing broad jump’ is een andere test die net als de 2 bovenstaande testen sterk

bepaald wordt door de onderste ledematen. De ‘Standing broad jump’ werd oorspronkelijk niet

significant slechter bevonden, aangezien er bij de testen per jaargang geen lijn kon getrokken

worden in de resultaten. Indien de resultaten van deze test anders geïnterpreteerd worden, het

gemiddelde van alle geteste studenten is namelijk significant slechter dan de norm, kan dit een

aanwijzing zijn dat er vooral op de testen waar de onderste ledematen bepalend zijn onder de

Page 50: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

41

norm wordt gescoord. Nochtans wordt in de literatuur weinig gewag gemaakt van blessures aan

de onderste ledematen, dit heeft vooral te maken met de oorzaken van de werkgerelateerde

blessures. De taken van een kinesitherapeut bestaan vooral uit manuele behandeling en het tillen

of verplaatsen van patiënten (Darragh et al.,2012). Deze taken hebben weinig te maken met de

onderste ledematen waardoor hier ook weinig blessures voorkomen.

4. Link tussen de EUROFIT-testbatterij en blessures

Het boek ACSM's Health-Related Physical Fitness Assessment Manual (2013) geeft aan dat

inactieve mensen meer kans hebben op een blessure. Van inactieve mensen wordt tevens

verwacht dat ze minder goed zullen scoren op de EUROFIT-testbatterij. Er wordt dus verwacht

dat mensen met blessureverleden lager zullen scoren op de testbatterij dan mensen zonder

blessureverleden. Bij alle testen wordt tussen beide groepen een verschil gevonden, met

uitzondering van de ‘Sit and Reach’, ‘Bent arm hang’ en ‘Handgrip’. Dit geldt eveneens voor

de totaalscore op de testbatterij. Opvallend is dat ieder significant verschil in het voordeel van

de personen met een blessureverleden is. De personen met een blessureverleden scoren met

andere woorden gemiddeld beter dan deze zonder, wat tegen de verwachting van de literatuur

ingaat. Hier kan wel een oorzakelijke factor voor gevonden worden, namelijk sport. De

blessures die de studenten rapporteerden kunnen niet gecatalogeerd worden als

werkgerelateerde blessures, maar zullen hoofdzakelijk oorzaak zijn van welbepaalde fysieke

activiteit in de vrije tijd. Bijgevolg is het logisch dat de personen die een blessureverleden

rapporteerden meer sporten dan diegene die dat niet deden en dus ook een betere algemene

score behaalden op de EUROFIT-testbatterij. In tegenstelling tot de besluiten uit de literatuur,

is de kans groot dat deze aangegeven blessures juist een aanwijzing zijn dat er wel voldoende

aan fysieke activiteit wordt gedaan.

Bij professionele kinesitherapeuten manifesteren blessures zich voornamelijk aan de bovenste

ledematen en de romp (Darragh et al.,2012). Door de studenten gaven daarentegen overwegend

blessures aan de onderste ledematen aan. Door het klein aantal blessures aan de bovenste

ledematen is het niet toevallig dat er bij resultaten op de ‘Bent arm hang’ en ‘Handgrip’ geen

verschil wordt gevonden tussen de groep die een blessure aangaf en deze die dat niet deed. Dit

zijn namelijk testen die peilen naar de eigenschappen van de bovenste ledematen. Zoals eerder

gezegd scoren de studenten op deze testen significant beter dan de norm. In deze populatie is

het duidelijk dat de bovenste ledematen beter ontwikkeld zijn. De derde test die nadruk legt op

het bovenste lidmaat is ‘Plate tapping’. Bij deze test is er wel een significant verschil te vinden

Page 51: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

42

tussen mensen die een blessure aangegeven hebben en diegene die dat niet deden. Het verschil

is, met een p-waarde van 0,048, wel maar net significant is op het p<0,05 niveau en daarmee

ook het minst significante verschil van alle testen. Hierbij moet wel nog steeds rekening

gehouden met de mindere betrouwbaarheid van de ‘Handgrip’.

Bij ‘Sit and reach’ wordt vermoedelijk geen verschil gevonden tussen de personen die een

blessureverleden aangaven en diegene die dit niet deden, vanwege de minder grote invloed van

blessures op deze test. De bepalende factor bij deze test is de romp en aangezien hier maar een

beperkt aantal blessures worden aangegeven, zal dit zich niet doorzetten in de scores. Aan de

onderste ledematen zouden de hamstrings de bepalende factor zijn voor de score op deze test.

Aangezien er bij de beschrijving van de blessures aan het onderste lidmaat maar zelden een

hamstringletsel werd aangegeven zal dit eveneens weinig invloed hebben.

Indien de blessures worden opgedeeld naar locatie, zijn er veel minder significante verschillen

te vinden. Door kwantitatief minder proefpersonen in de totale groep en kwantitatief meer

groepen is het sowieso moeilijker significante verschillen te vinden. De hypothese dat er een

link kan gevonden worden tussen de locatie van een blessure en de score op de testen, waar

deze locatie een bepalende factor is, kan daarom moeilijk bevestigd of ontkend worden. Tussen

alle testen en locaties zijn er maar enkele verschillen te vinden. De ‘Sit and reach’ heeft een

trend tot een slechtere score bij personen met een blessureverleden aan het onderste en bovenste

lidmaat, dan diegenen met een blessureverleden aan de romp. De ‘Handgrip’ is wel significant

beter bij personen die reeds een aandoening hadden aan romp en bovenste lidmaat dan aan romp

en onderste lidmaat. Dit lijkt logisch aangezien mensen met een aandoening aan het bovenste

lidmaat hier meer aandacht moeten voor hebben dan personen die reeds geblesseerd waren aan

het onderste lidmaat. De andere combinaties van de locaties bevestigen dit echter niet.

De voorspellende waarde van de resultaten op de EUROFIT-testbatterij blijven beperkt. Er

werd aangenomen dat de resultaten op bepaalde testen het voorkomen van een blessure op een

specifieke plaats zou kunnen voorspellen. Ten eerste is het enkel mogelijk een predictieve

waarde te vinden voor het al dan niet hebben van een blessure en is dit op locatie niet mogelijk.

Ten tweede zijn er maar twee testen waaraan een predictieve waarde kan toegeschreven worden.

De ‘Flamingo balance’ test heeft een predictieve waarde voor het oplopen van een blessure,

maar dit is in de omgekeerde richting dan men zou verwachten. Er wordt namelijk gevonden

dat een goede prestatie op deze test 1,416 keer meer kans geeft dat een student aangeeft ooit

Page 52: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

43

met een blessure in aanraking te zijn gekomen. Zeker voor de lichaamseigenschap stabiliteit,

die met deze test bekeken wordt, lijkt dit een eigenaardig resultaat. Dit kan mogelijk

veroorzaakt zijn door het gedrag van de proefpersonen. De studenten rapporteerden de laatste

jaargangen opvallend minder blessures dan tijdens de eerste jaargangen. Aangezien vooral bij

de ‘Flamingo balance’ test de scores veel beter waren bij de eerste jaargangen dan bij de laatste

jaargangen, is het mogelijk dat dit ervoor zorgt dat een betere stabiliteit meer risico op

rapportering van een blessure lijkt te geven. De ‘Sit and reach’ lijkt meer te voldoen aan de

verwachtingen aangezien deze aantoont dat een betere lenigheid 1,535 keer minder kans geeft

op het rapporteren van een blessure. Uit deze resultaten vallen moeilijk conclusies te trekken,

aangezien het al dan niet hebben van een blessure sterk afhankelijk is van de (sport)activiteiten

die de studenten Revaki in hun vrije tijd beoefenen. Om sluitende conclusies te kunnen trekken

over de voorspellende waarde van de testen van de EUROFIT-testbatterij, voor het al dan niet

oplopen van een blessure, is verder onderzoek nodig.

In de literatuur werd duidelijk dat professionele kinesitherapeuten het meest te maken hebben

met blessures aan de onderrug (romp) en de bovenste ledematen, wegens grote belasting van

deze lichaamsregio’s (Darragh et al., 2012). Het is opvallend dat de testen die de functionaliteit

van de bovenste ledematen (‘Plate tapping’, ‘Handgrip’ en ‘Bent arm hang’) beschrijven,

significant beter scoren dan de norm. Al moet er wel de nadruk op gelegd worden dat in de

laatste jaren de resultaten op ‘Plate tapping’ een duidelijke daling ondergaan. Niet enkel worden

op deze testen betere scores behaald, er worden ook veel minder blessures gerapporteerd aan

de bovenste ledematen dan aan de onderste ledematen. Dit lijkt aan te geven dat de

eerstejaarsstudenten Revaki op dit moment meer bestand zijn tegen blessures aan de bovenste

ledematen dan de algemene populatie. De oorzaken van deze blessures zijn vooral de specifieke

beroepsactiviteiten die een kinesitherapeut dagelijks moet uitoefenen, namelijk manuele

therapie en tillen of verplaatsen van patiënten (Darragh et al., 2012), en zijn de

eerstejaarsstudenten hier nog niet aan blootgesteld. Op dit vlak is het zeer positief dat de

studenten op deze testen duidelijk beter scoren dan de norm van leeftijdsgenoten. De resultaten

die een beeld geven van de functionaliteit van de romp daarentegen, geven aan dat hier veel

minder marge is. De ‘Sit ups’ en ‘Flamingo balance’ kennen de laatste jaren een daling in

prestaties. Dat de resultaten op de ‘Sit ups’ nog beter zijn dan de norm is wel positief, maar het

neemt niet weg dat zowel de ‘Flamingo balance’ als de ‘Sit and reach’ niet beter scoren dan de

norm. Aangezien de romp een belangrijke schakel is voor het lichaam, zeker bij

kinesitherapeuten, zijn dit resultaten om over na te denken.

Page 53: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

44

5. Conclusie

Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat vooral de sterke seculiere trend in resultaten

een probleem kan geven in de toekomst, indien deze zich in dezelfde mate blijft voordoen. Dit

is absoluut een aanwijzing voor de opleiding Revaki om voorafgaand, aan de studenten die van

start willen gaan, duidelijk te maken dat het motorische aspect niet mag onderschat worden in

deze opleiding. Niet enkel voorafgaand aan de opleiding is dit nuttig, maar dit moet ook

blijvend gepromoot worden tijdens de opleiding. Wel blijkt in de meeste gevallen dat de scores,

zelfs deze die de laatste jaren werden behaald, significant gelijkend of beter zijn aan de norm

van leeftijdsgenoten. Deze bevinding plaatst de seculiere trend in een ander daglicht. Er kan

eveneens gesteld worden dat blessures niet altijd negatief hoeven te zijn, vaak zijn deze het

gevolg van een sportieve levensstijl, waardoor deze personen motorisch toch beter ontwikkeld

zijn. De onderzochte groep lijkt eveneens sterk te scoren op de parameters die een verkleinde

kans op blessures geven aan de bovenste ledematen. De romp daarentegen is een regio waarop

moet gefocust worden bij preventieve maatregelen.

Page 54: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

45

Referentielijst

Adamczyk, J. G., Boguszewski, D., Adamczyk, I. D., & Ochal, A. (2011). Aktywność i

sprawność fizyczna fizjoterapeutów. 31(10.16), 34-18

Aires, L., Andersen, L. B., Mendonça, D., Martins, C., Silva, G., & Mota, J. (2010). A 3‐year

longitudinal analysis of changes in fitness, physical activity, fatness and screen time. Acta

paediatrica, 99(1), 140-144

American College of Sports Medicine. (2013). ACSM's health-related physical fitness

assessment manual. 4e ed. Wolters Kluwer, Lippincot Williams & Wilkins

Bovend'eert, J., Kemper, H. C. G, & Verschuur, R. (1980). De Moper fitness test: handleiding

en prestatieschalen. Haarlem: De Vrieseborch

Bray, S. R., & Kwan, M. Y. W. (2006). Physical activity is associated with better health and

psychological well-being during transition to university life. Journal of American College

Health, 55(2), 77-82

Brill, P. A., Macera, C. A., Davis, D. R., Blair, S. N., & Gordon, N. E. I. L. (2000). Muscular

strength and physical function. Medicine and Science in Sports and Exercise, 32(2), 412-416

Campo, M., & Darragh, A. R. (2010). Impact of work-related pain on physical therapists and

occupational therapists. Physical therapy, 90(6), 905-920

Campo, M., Weiser, S., Koenig, K. L., & Nordin, M. (2008). Work-related musculoskeletal

disorders in physical therapists: a prospective cohort study with 1-year follow-up. Physical

Therapy, 88(5), 608-619

Caspersen, C. J., Powell, K. E., & Christenson, G. M. (1985). Physical activity, exercise, and

physical fitness: definitions and distinctions for health-related research. Public health reports,

100(2), 126

Chapman, D., Peiffer, J., Abbiss, C., & Laursen, P. (2012). A descriptive physical profile of

Western Australian male paramedics. Australasian Journal of Paramedicine, 5(1), 2

Page 55: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

46

Chevan, J., & Haskvitz, E. M. (2010). Do as I do: exercise habits of physical therapists, physical

therapist assistants, and student physical therapists. Physical therapy, 90(5), 726-734

Council of Europe. Committee for the development of sport. (1993). EUROFIT: Handbook for

the EUROFIT Tests of Physical Fitness. 2e ed. Council of Europe

Darragh, A. R., Campo, M., & King, P. (2012). Work-related activities associated with injury

in occupational and physical therapists. Work: A Journal of Prevention, Assessment and

Rehabilitation, 42(3), 373-384

Dobosz, J., Mayorga-Vega, D., & Viciana, J. (2015). Percentile Values of Physical Fitness

Levels among Polish Children Aged 7 to 19 Years-a Population-Based Study. Central

European journal of public health, 23(4), 340-351

Dyrstad, S. M., Berg, T., & Tjelta, L. I. (2012). Secular trends in aerobic fitness performance

in a cohort of Norwegian adolescents. Scandinavian journal of medicine & science in

sports, 22(6), 822-827

Epstein, Y., Fleischmann, C., Yanovich, R., & Heled, Y. (2015). Physiological and Medical

Aspects That Put Women Soldiers at Increased Risk for Overuse Injuries. The Journal of

Strength & Conditioning Research, 29, S107-S110

Epstein, Y., Yanovich, R., Moran, D. S., & Heled, Y. (2013). Physiological employment

standards IV: integration of women in combat units physiological and medical considerations.

European journal of applied physiology, 113(11), 2673-2690

Falavigna, A., Teles, A. R., Mazzocchin, T., de Braga, G. L., Kleber, F. D., Barreto, F., ... &

Beckenkamp, N. L. (2011). Increased prevalence of low back pain among physiotherapy

students compared to medical students. European Spine Journal, 20(3), 500-505

Fuller, C. W. (2010). Injury definitions. In E. Verhagen and W. Van Mechelen (Eds.), Sports

injury research (pp. 43-53). Oxford: Oxford University Press

Glover, W., McGregor, A., Sullivan, C., & Hague, J. (2005). Work-related musculoskeletal

disorders affecting members of the Chartered Society of Physiotherapy. Physiotherapy, 91(3),

138-147

Page 56: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

47

Hamer, M., Stamatakis, E., & Steptoe, A. (2009). Dose-response relationship between physical

activity and mental health: the Scottish Health Survey. British Journal of Sports

Medicine, 43(14), 1111-1114

Hicks, A. L., Kent-Braun, J., & Ditor, D. S. (2001). Sex differences in human skeletal muscle

fatigue. Exercise and sport sciences reviews, 29(3), 109-112

Jürimäe, T., & Volbekiene, V. (1998). Eurofit Test Results in Estonian and Lithuanian 11 to

17‐Year‐Old Children: A Comparative Study. European Journal of Physical Education, 3(2),

178-184

Kesaniemi, Y. K., Danforth Jr, E., Jensen, M. D., Kopelman, P. G., Lefèbvre, P., & Reeder, B.

A. (2001). Dose-response issues concerning physical activity and health: an evidence-based

symposium. Medicine and science in sports and exercise, 33(6 Suppl), S351

Kovac, M., Jurak, G., & Leskosek, B. (2012). The prevalence of excess weight and obesity in

Slovenian children and adolescents from 1991 to 2011. Anthropol. Noteb, 18(1), 91-103

Lefevre, J., Beunen, G., Borms, J., Vrijens, J., Claessens, A. L., & Van der Aerschot, H. (1993).

Eurofit testbatterij. Monografie voor Lichamelijke Opvoeding, (22)

Mac Donncha, C., Watson, A. W., McSweeney, T., & O'Donovan, D. J. (1999). Reliability of

Eurofit physical fitness items for adolescent males with and without mental retardation.

Adapted Physical Activity Quarterly, 16, 86-95

Malina, R. M., Bouchard, C., & Bar-Or, O. (2004). Growth, maturation, and physical activity.

Human Kinetics

Matton, L., Duvigneaud, N., Wijndaele, K., Philippaerts, R., Duquet, W., Beunen, G., ... &

Lefevre, J. (2007). Secular trends in anthropometric characteristics, physical fitness, physical

activity, and biological maturation in Flemish adolescents between 1969 and 2005. American

Journal of Human Biology, 19(3), 345-357

Page 57: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

48

McGill, S., Frost, D., Lam, T., Finlay, T., Darby, K., & Andersen, J. (2013). Fitness and

movement quality of emergency task force police officers: An age-grouped database with

comparison to populations of emergency services personnel, athletes and the general

public. International Journal of Industrial Ergonomics, 43(2), 146-153

Passier, L., & McPhail, S. (2011). Work related musculoskeletal disorders amongst therapists

in physically demanding roles: qualitative analysis of risk factors and strategies for

prevention. BMC musculoskeletal disorders, 12(1), 1

Reuter, I. (2012). Aging, physical activity, and disease prevention 2012. Journal of aging

research, 2012

Runhaar, J., Collard, D. C. M., Singh, A. S., Kemper, H. C. G., Van Mechelen, W., &

Chinapaw, M. (2010). Motor fitness in Dutch youth: differences over a 26-year period (1980–

2006). Journal of Science and Medicine in Sport, 13(3), 323-328

Ružbarská, I., & Turek, M. (2010). Analysis of motor performance indicators of medical

rescuers. Studies in Physical Culture & Tourism, 17(1), 47-52

Samson, M. M., Meeuwsen, I. B., Crowe, A., Dessens, J. A., Duursma, S. A., & Verhaar, H. J.

(2000). Relationships between physical performance measures, age, height and body weight in

healthy adults. Age and ageing, 29(3), 235-242

Sharan, D., & Ajeesh, P. S. (2012). Injury prevention in physiotherapists-a scientific

review. Work: A Journal of Prevention, Assessment and Rehabilitation, 41, 1855-1859

Tsigilis, N., Douda, H., & Tokmakidis, S. P. (2002). Test-retest reliability of the Eurofit test

battery administered to university students. Perceptual and motor skills, 95(3f), 1295-1300

Van den Broeck, C., & Witvrouw, E. (2012). Het klinisch-kinesitherapeutisch onderzoek.

Standaard Uitgeverij Proffesional

Warburton, D. E., Nicol, C. W., & Bredin, S. S. (2006). Health benefits of physical activity: the

evidence. Canadian medical association journal, 174(6), 801-809

Page 58: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

49

West, D. J., & Gardner, D. (2001). Occupational injuries of physiotherapists in North and

Central Queensland. Australian Journal of Physiotherapy, 47(3), 179-186

Wetter, A. C., Wetter, T. J., & Schoonaert, K. J. (2013). Fitness and Health in College Students:

Changes across 15 Years of Assessment. Journal of Exercise Physiology Online, 16(5), 1-9

Whiting, S. J., Vatanparast, H., Baxter-Jones, A., Faulkner, R. A., Mirwald, R., & Bailey, D.

A. (2004). Factors that affect bone mineral accrual in the adolescent growth spurt. The Journal

of nutrition, 134(3), 696S-700S

Yanovich, R., Evans, R., Israeli, E., Constantini, N., Sharvit, N., Merkel, D., ... & Moran, D. S.

(2008). Differences in physical fitness of male and female recruits in gender-integrated army

basic training. Med Sci Sports Exerc, 40(Suppl 11), S654-S659

Page 59: De evolutie en vergelijking met de norm van de score op de ......studenten door toekomstige studenten te informeren over en sensibiliseren voor de fysieke eisen tijdens de opleiding

Bijlages

Bijlage 1: Gemiddelde en SD

totaalpercentielscores EUROFIT-testbatterij

Bijlage 2: Gemiddelde en SD ‘Flamingo Balance’, ‘Plate tapping’,’Sit ups’ per jaargang

Totaalpercentielscore

Gemiddelde SD

2007-2008 58,8613 14,13196

2008-2009 52,8805 11,06185

2009-2010 55,0266 13,25469

2010-2011 54,6884 13,16074

2011-2012 52,9172 14,13508

2012-2013 47,0653 14,69226

2013-2014 50,7026 15,27889

2014-2015 42,2410 13,65571

2015-2016 44,0651 13,93968

Flamingo balance Plate tapping Sit ups

Jaargang Gemiddelde SD Gemiddelde SD Gemiddelde SD

2007-2008 3,15 2,228 9,7313 1,34725 28,04 4,680

2008-2009 4,98 3,004 9,5204 ,95096 28,55 3,788

2009-2010 5,67 3,363 9,3707 ,96605 27,97 3,850

2010-2011 5,11 3,172 9,0611 1,10545 27,60 4,055

2011-2012 4,90 3,002 9,7056 1,01411 27,72 4,384

2012-2013 5,88 3,725 9,7924 1,03488 26,78 3,907

2013-2014 8,18 3,482 10,3218 2,33086 28,50 4,057

2014-2015 6,89 3,294 10,2241 1,28524 26,34 4,174

2015-2016 7,42 3,157 10,4326 1,61621 25,05 4,520

Total 5,91 3,486 9,8175 1,40679 27,19 4,286