De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als...

5
22 PSYCHOPRAKTIJK | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010 Forum W ij erkennen dat we ons in onze inleidende bijdra- ge misschien als een ‘olifant in een porseleinen- winkel’ hebben gedragen, waarbij we te eenzijdig de demotiverende rol van beloningen hebben belicht. We hebben ons althans gedeeltelijk laten verleiden om -zoals het in een opiniebijdrage past- een scherp standpunt in te nemen. De positie van de ZDT wat betreft de (de)motiverende rol van beloningen is echter genuanceerder. We bespreken hoe vanuit het ZDT-perspectief (a) plezier (d.i., intrinsieke motivatie) niet het enige type motivatie vormt dat hulpverleners kunnen stimuleren en (b) hoe de (de)motiverende impact van beloningen afhangt van de betekenis die eraan toegekend wordt. Verder stellen we ons de vraag (c) of de ervaring van externe verplichting een voldoende of zelfs noodzakelijk startpunt vormt voor therapiesucces en (d) we geven aan dat autonomie ook binnen de praktijk van Contingen- tie Management (CM) aandacht krijgt, zonder dat dit theoretisch gekaderd wordt. Basiselementen van de ZDT In lijn met de Rogeriaanse benadering stelt de ZDT dat mensen er van nature op uit zijn om hun groeikansen te maximaliseren, gegeven voldoende sociale ondersteuning. Deze groei uit zich via het vrijwillig of autonoom deelnemen aan activiteiten. Er worden twee vormen van autonome motivatie onderscheiden, namelijk dingen doen die men graag doet (intrinsieke motivatie) en activi- teiten uitvoeren die men persoonlijk betekenisvol vindt (geïden- tificeerde/geïntegreerde regulatie). Autonome motivatie wordt gecontrasteerd met gecontroleerde motivatie of het functioneren onder druk. Deze druk kan van buiten komen onder de vorm van externe verwachtingen, dreigende straffen of controlerende be- loningen (externe regulatie). De druk kan ook van binnen komen, als mensen een activiteit uitvoeren om schuld-, schaamte-, en angstgevoelens te vermijden of om zichzelf te bewijzen (geïn- trojecteerde regulatie). Autonome en gecontroleerde motivatie worden onderscheiden van amotivatie, waarbij men zich hulpe- loos voelt om zijn gedrag te veranderen. Autonoom functioneren kan aangemoedigd worden door in te spelen op de basisbehoeftes aan autonomie (i.c., ervaring van psychologische vrijheid), com- petentie (i.c., gevoel van bekwaamheid) en relationele verbonden- heid (i.c., de ervaring van warme en vertrouwensvolle relaties). Basisbehoeftebevrediging levert dus de energie of brandstof voor autonome motivatie. Vormt plezier het beoogde type motivatie? Deze verschillende types motivatie helpen om de motieven van drugsverslaafden om verandering na te streven verfijnd in kaart te brengen. Volgens de ZDT is de bedoeling van therapie om de autonomie in elke cliënt te ondersteunen. Betekent dit dat de therapeut het plezier en de interesse (intrinsieke motivatie) van de cliënt dient te stimuleren? Wij gaan met Vanderplasschen ak- koord dat ‘intrinsieke motivatie voor abstinentie hoogst uitzon- derlijk is, omdat niet drinken of niet gebruiken ‘an sich’ niet leuk is’. 1 Toch willen we een aantal kanttekeningen maken. Ten eerste betekent dit niet dat therapeuten bij sommige cliënten of op sommige ogenblikken van de therapie de interesse en nieuws- De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als controlerend of informerend ervaren? In het vorige nummer van PsychoPraktijk argumenteren Vanderplasschen en collega’s en DeFuentes-Me- rillas dat beloningen in de drughulpverlening effectief zijn. Ze bekritiseren onze eerste bijdrage waarin wij op basis van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT) stelden dat beloningen verschillende risico’s met zich mee brengen. In deze bijdrage gaan wij in op de aangedragen argumenten en lichten wij de ruimere positie van de ZDT toe. door Maarten Vansteenkiste, Joke Verstuyf, Bart Soenens & Bart Neyrinck In deze rubriek vindt u een discussie over een actuele of heikele kwestie. M. Vansteenkiste is docent en J. Verstuyf doctoraatsstudente aan de vakgroep ontwikkelings-, persoonlijkheid en sociale psychologie, Uni- versiteit Gent, H. Dunantlaan 2, B-9000 Gent (Maarten.Vansteenkiste@ ugent.be); B. Soenens is docent aan de vakgroep ontwikkelings-, persoonlijkheid en sociale psychologie, Universiteit Gent; B. Neyrinck is doctor in de psychologie aan het centrum voor Motivatiepsychologie in Leuven.

Transcript of De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als...

22 psychopraktijk | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010

Forum

Wij erkennen dat we ons in onze inleidende bijdra-

ge misschien als een ‘olifant in een porseleinen-

winkel’ hebben gedragen, waarbij we te eenzijdig

de demotiverende rol van beloningen hebben

belicht. We hebben ons althans gedeeltelijk laten verleiden om

-zoals het in een opiniebijdrage past- een scherp standpunt in te

nemen. De positie van de ZDT wat betreft de (de)motiverende rol

van beloningen is echter genuanceerder. We bespreken hoe vanuit

het ZDT-perspectief (a) plezier (d.i., intrinsieke motivatie) niet het

enige type motivatie vormt dat hulpverleners kunnen stimuleren

en (b) hoe de (de)motiverende impact van beloningen afhangt van

de betekenis die eraan toegekend wordt. Verder stellen we ons de

vraag (c) of de ervaring van externe verplichting een voldoende of

zelfs noodzakelijk startpunt vormt voor therapiesucces en (d) we

geven aan dat autonomie ook binnen de praktijk van Contingen-

tie Management (CM) aandacht krijgt, zonder dat dit theoretisch

gekaderd wordt.

Basiselementen van de ZDTIn lijn met de Rogeriaanse benadering stelt de ZDT dat mensen

er van nature op uit zijn om hun groeikansen te maximaliseren,

gegeven voldoende sociale ondersteuning. Deze groei uit zich via

het vrijwillig of autonoom deelnemen aan activiteiten. Er worden

twee vormen van autonome motivatie onderscheiden, namelijk

dingen doen die men graag doet (intrinsieke motivatie) en activi-

teiten uitvoeren die men persoonlijk betekenisvol vindt (geïden-

tificeerde/geïntegreerde regulatie). Autonome motivatie wordt

gecontrasteerd met gecontroleerde motivatie of het functioneren

onder druk. Deze druk kan van buiten komen onder de vorm van

externe verwachtingen, dreigende straffen of controlerende be-

loningen (externe regulatie). De druk kan ook van binnen komen,

als mensen een activiteit uitvoeren om schuld-, schaamte-, en

angstgevoelens te vermijden of om zichzelf te bewijzen (geïn-

trojecteerde regulatie). Autonome en gecontroleerde motivatie

worden onderscheiden van amotivatie, waarbij men zich hulpe-

loos voelt om zijn gedrag te veranderen. Autonoom functioneren

kan aangemoedigd worden door in te spelen op de basisbehoeftes

aan autonomie (i.c., ervaring van psychologische vrijheid), com-

petentie (i.c., gevoel van bekwaamheid) en relationele verbonden-

heid (i.c., de ervaring van warme en vertrouwensvolle relaties).

Basisbehoeftebevrediging levert dus de energie of brandstof voor

autonome motivatie.

Vormt plezier het beoogde type motivatie?Deze verschillende types motivatie helpen om de motieven van

drugsverslaafden om verandering na te streven verfijnd in kaart

te brengen. Volgens de ZDT is de bedoeling van therapie om de

autonomie in elke cliënt te ondersteunen. Betekent dit dat de

therapeut het plezier en de interesse (intrinsieke motivatie) van

de cliënt dient te stimuleren? Wij gaan met Vanderplasschen ak-

koord dat ‘intrinsieke motivatie voor abstinentie hoogst uitzon-

derlijk is, omdat niet drinken of niet gebruiken ‘an sich’ niet leuk

is’.1 Toch willen we een aantal kanttekeningen maken. Ten eerste

betekent dit niet dat therapeuten bij sommige cliënten of op

sommige ogenblikken van de therapie de interesse en nieuws-

De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als controlerend of informerend ervaren?

In het vorige nummer van PsychoPraktijk argumenteren Vanderplasschen en collega’s en DeFuentes-Me-rillas dat beloningen in de drughulpverlening effectief zijn. Ze bekritiseren onze eerste bijdrage waarin wij op basis van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT) stelden dat beloningen verschillende risico’s met zich mee brengen. In deze bijdrage gaan wij in op de aangedragen argumenten en lichten wij de ruimere positie van de ZDT toe. door Maarten Vansteenkiste, Joke Verstuyf, Bart Soenens & Bart Neyrinck

In�deze�rubriek�vindt�u�een�discussie�over�een�actuele�of�heikele�

kwestie.

M.�Vansteenkiste�is�docent�en�J.�Verstuyf�doctoraatsstudente�aan�de�

vakgroep�ontwikkelings-,�persoonlijkheid�en�sociale�psychologie,�Uni-

versiteit�Gent,�H.�Dunantlaan�2,�B-9000�Gent�(Maarten.Vansteenkiste@

ugent.be);�B.�Soenens�is�docent�aan�de�vakgroep�ontwikkelings-,�

persoonlijkheid�en�sociale�psychologie,�Universiteit�Gent;�B.�Neyrinck�

is�doctor�in�de�psychologie�aan�het�centrum�voor�Motivatiepsychologie�

in�Leuven.

jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010 | psychopraktijk 23

gierigheid naar het eigen functioneren niet kunnen aanmoe-

digen.2 Therapeutische progressie wordt waarschijnlijk sneller

gerealiseerd als er een oprechte nieuwsgierigheid bestaat naar de

factoren die het ontstaan en in stand houden van een afhanke-

lijkheidsprobleem in de hand werken. Ten tweede betekent de

afwezigheid van intrinsieke interesse voor het oplossen van het

afhankelijkheidsprobleem evenmin dat verandering niet vrijwillig

kan worden nagestreefd. Als het inzicht groeit dat verandering

zinvol is, dan zullen cliënten met een gevoel van vrijheid de

verandering nastreven; ze hebben de verandering dan immers

verankerd binnen hun levensstijl. Ten derde kan de hulpverlener

proberen te zoeken naar activiteiten en levensdomeinen (bij-

voorbeeld sociale relaties, hobby’s) waaraan de cliënt wel plezier

beleeft. In de mate waarin cliënten hun verloren plezier voor

andere activiteiten weten terug te winnen en op deze manier hun

basisbehoeftes aan autonomie, competentie en verbondenheid

bevredigen, zal er meer energie, en dus ook meer openheid, zijn

om aan het afhankelijkheidsprobleem te werken.

De functionele betekenis van beloningen en gerechtelijke instantiesBetekenis van beloningen. Wij hebben naar onze mening in onze in-

leidende bijdrage geen directe uitspraak gedaan over de effectivi-

teit van de Community Reinforcement Approach (CRA). Er wordt

binnen de CRA op talrijke manieren ingespeeld op de basisbe-

hoeftes van de cliënt, zoals aangegeven door Vanderplasschen.

De CRA is immers ruimer, waarbij het hanteren van vouchers en

prijzen ter bekrachtiging van positieve verandering3 slechts één

component vormt, naast het oefenen van gedrags- en sociale

vaardigheden, relatietherapie, motiverende gespreksvoering, enz.

Als materiële beloningen ingebed zijn in een ruimere aanpak is

het aannemelijk dat de motiverende impact ervan wijzigt. Binnen

de ZDT wordt immers gesteld dat de motiverende impact van

materiële beloningen en van elke externe factor (bijvoorbeeld

straffen, toezicht houden, gerechtelijke doorverwijzing etc.)

afhankelijk is van de functionele betekenis ervan.4 Naargelang de

functie van beloningen erin bestaat om het gedrag te controleren

dan wel cliënten te informeren omtrent hun klinische progressie,

worden beloningen anders ervaren. Ze zullen dan immers anders

inspelen op de basisbehoeftebevrediging van de cliënt.

Wij wezen in de eerste plaats op de risico’s van beloningen omdat

ze vaak worden gebruikt om druk te zetten op de cliënt. Dit

hoeft echter niet altijd het geval te zijn omdat de introductie van

beloningen immers kan helpen bij het aanbrengen van structuur

in de therapie.5 De therapeut dient immers duidelijk aan te geven

waaraan de beloning gekoppeld wordt. Het verhelderen van deze

verwachtingen biedt de cliënt een houvast, wat mogelijk zijn

vertrouwen verhoogt om verandering te realiseren. Het verkrijgen

van de beloningen signaleert ook beterschap en werkt zo com-

petentieversterkend. Maar beloningen zijn niet noodzakelijk om

competentiegevoelens te verhogen. Een therapeut kan, zonder

het gebruik van beloningen, wekelijks samen met de cliënt een

plan afspreken en op constructieve wijze bespreken welke doelen

gehaald werden.

Naast de behoefte aan competentie kan misschien ook de

behoefte aan verbondenheid bevredigd worden door belonin-

gen. Specifiek bij drugsafhankelijke personen, die vaak worden

afgewezen door hun sociale omgeving, kan het beloningssysteem

betrokkenheid van de therapeut signaleren. Het geeft immers aan

dat tenminste één iemand nog echt bekommerd is om de cliënt.

Ook hier stellen we ons de vraag of therapeuten niet op een an-

dere manier hun betrokkenheid kunnen tonen. Verder blijven we

ervan overtuigd dat beloningen op zich niet autonomieverhogend

werken. Zo toont bijvoorbeeld experimenteel onderzoek aan dat

beloningen het gevoel van psychologische vrijheid ondermijn-

den6, al dienen deze resultaten in de drugsverleningscontext

gerepliceerd te worden. Als cliënten met het oog op het verkrijgen

van de beloning hun gedrag bijstuurden, zullen ze waarschijnlijk

minder het gevoel hebben aan de basis te liggen van hun ge-

dragsverandering. Beloningen verhinderen therapeuten mogelijk

ook om autonomieondersteunend te handelen. Een therapeut

zal onvermijdelijk het al dan niet behalen van de beloningen ter

sprake moeten brengen, zelfs als hij de urinecontroles niet zelf

uitvoert. Zeker op momenten waarop de cliënt de beloning niet

verkrijgt, lijkt het ons niet gemakkelijk om de dunne lijn te be-

wandelen tussen een sturende en een autonomieondersteunende

houding waarbij persoonlijk zinvolle feedback wordt gegeven op

de therapeutische vooruitgang.

Effecten van beloningen binnen de CM-literatuur. Dit neemt niet weg

dat beloningen, zolang ze gehanteerd worden, gewenst gedrag

uitlokken, een stelling die ook binnen de ZDT past. In lijn hier-

mee tonen meta-analyses7 aan dat beloningen drugsabstinentie

tijdens de behandeling bevorderen. Toch is het opvallend dat de

lange termijn effecten van beloningen in slechts een handvol stu-

Beloningen zijn niet noodzakelijk om competentie-

gevoelens te verhogen.

24 psychopraktijk | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010

dies werd onderzocht, waarbij blijkt dat de positieve effecten van

beloningen geleidelijk uitdoven over tijd.8 Het lijkt dan ook be-

langrijk om dit systematischer te onderzoeken en om na te gaan

of beloningen bijdragen tot het spontaan bijsturen van andere,

niet-beloonde gedragingen (generalisatie). Als drugscliënten het

persoonlijk belang van de behandeling onderschrijven, dan hou-

den ze volgens de ZDT de gedragsverandering langer vol (d.w.z.

na het wegnemen van de beloningen) en werken ze spontaner

aan niet-beloonde gedragingen. Een studie9 toonde in dit opzicht

aan dat beloningen cocaïneabstinentie tijdens, maar niet na de

behandeling bevorderden en dat beloningen niet resulteerden in

verminderd gebruik van andere drugs tijdens de behandeling. Wat

deze studie wel aantoonde is dat beloningen indirect samenhan-

gen met langdurige cocaïneabstinentie via het bevorderen van

abstinentie tijdens de behandeling zelf, zoals ook vermeld door

Vanderplasschen. Misschien zorgden de beloningen er voor dat

de competentiebehoefte bij drugspatiënten werd bevredigd, wat

dan het mechanisme vormt waarlangs autonome motivatie en zo

langdurige cocaïneabstinentie werd gerealiseerd. Ten slotte wordt

gesteld dat intensieve begeleiding nodig is om deze gebrekkige

lange termijn verandering op te vangen. Ook hier kan de vraag

worden gesteld of de effecten van een dergelijke begeleiding niet

toegeschreven kunnen worden aan hun behoeftebevredigende

karakter.

Belonen van persoonlijk relevante activiteiten. Binnen de CRA worden

cliënten niet enkel beloond voor hun abstinentie, maar ook voor

hun deelname aan ‘persoonlijk relevante activiteiten’ (bijv. sociale

en familiale activiteiten).10 In dit opzicht werd aangetoond11 dat

het belonen van drugscliënten voor het succesvol uitvoeren van

haalbare en samen vastgelegde opdrachten een sterker effect

had op een reductie in druggebruik tijdens en na de behandeling

in vergelijking met een behandeling waarin het voorleggen van

negatieve urinestalen wordt beloond. Hoewel de grootte van de

beloning tussen beide groepen verschilde is het aannemelijk dat

de cliënten in de eerste groep een grotere mate van competentie

en autonomie ervoeren, omdat ze actief werden betrokken bij het

opstellen van haalbare en persoonlijke betekenisvolle doelen.

Vanuit een operant perspectief wordt gesteld dat het louter deel-

nemen aan concurrerende activiteiten voldoende is om drugs-

abstinentie te bevorderen omdat zo de mogelijkheid ontnomen

wordt om tijd te spenderen aan drugsgerelateerde activiteiten.

Vanuit het ZDT-perspectief kan geopperd worden dat de effec-

tiviteit van deze alternatieve activiteiten afhankelijk is van de

mate waarin ze als behoeftebevredigend worden ervaren. In de

mate waarin dit het geval is, zullen cliënten uit deze activiteiten

meer energie putten om hun drugsprobleem aan te pakken. Het

behoeftebevredigende karakter van deze alternatieve activiteiten

zal waarschijnlijk afhankelijk zijn van het soort activiteit, de wijze

waarop ze worden aangebracht en de reden waarmee ze worden

uitgevoerd. Vanuit het ZDT-perspectief stellen we ons de vraag of

het belonen van dergelijke persoonlijk relevante en vaak intrin-

siek boeiende activiteiten noodzakelijk is om drugsabstinentie

aan te moedigen.

Betekenis van gerechtelijke instanties. Net zoals beloningen geperci-

pieerd kunnen worden als informerend versus controlerend, zo

kan ook de doorverwijzing door gerechtelijke instanties, werkge-

vers etc. verschillend worden ervaren. Hoewel de term gedwongen

hulpverlening hierbij vaak wordt gebruikt, dienen dergelijke

Positieve effecten van beloningen doven geleidelijk uit over de tijd.

jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010 | psychopraktijk � 25

externe doorverwijzingen onderscheiden te worden van een

subjectieve ervaring van druk. Er bestaat immers geen één-op-één

relatie tussen beide.12 Afhankelijk van de vraag of deze externe

doorverwijzers door de cliënt als een autoritaire instantie wordt

gepercipieerd die hen bijvoorbeeld via vermanende taal dwingt

tot verandering dan wel als een instantie die hen informeert en

steunt op weg naar verandering, zullen ze een andere motivatio-

nele impact uitoefenen. Onderzoek toont hierbij aan dat alco-

hol- en drugsafhankelijke cliënten die door het gerecht worden

doorverwezen wel gemiddeld genomen een hogere mate van

externe druk rapporteren.16 In de mate waarin deze extern aanbe-

volen verandering echter niet als dwingend maar als autonomie-

ondersteunend wordt ervaren, zal deze verandering ook volgens

het ZDT-perspectief niet resulteren in gebrekkig volgehouden

verandering.

Externe druk een noodzakelijke of voldoende voorwaarde?Een motivationele vraag die binnen de context van gedwongen

hulpverlening vaak wordt gesteld is of de ervaring van externe

verplichting een noodzakelijke en/of voldoende voorwaarde vormt

voor therapiesucces. Theoretisch is dit ook een intrigerende vraag,

omdat externe verplichting één motivationeel regulatietype

vormt op het ZDT-continuüm van toenemende internalisatie en

autonomie. In deze context lijkt Vanderplasschen te suggere-

ren dat externe verplichting een voldoende en misschien zelfs

noodzakelijk eerste stap is wanneer hij stelt: ‘Ook bestaande

veranderingstheorieën wijzen de fase van extrinsieke motivatie

aan als een eerste onvermijdelijke stap op weg naar herstel’ (onze

cursivering).

ZDT = Fasemodel? De vaststelling dat de verschillende types

motivatie te situeren zijn op één onderliggend continuüm

betekent niet dat de ZDT een fasetheorie is, zoals dit voor klas-

sieke ontwikkelingstheorieën (bijvoorbeeld Piaget, Erikson, etc.)

en sommige klinische modellen (bijvoorbeeld transtheoretisch

model van verandering) het geval is. Strikte fasetheorieën worden

gekenmerkt door de claim dat (a) het menselijk functioneren op

een specifiek moment slechts beïnvloed is door één enkele fase

en (b) iedereen op een lineair-sequentiële wijze dezelfde reeks

fases doorloopt in zijn ontwikkeling.

Deze twee kenmerken zijn niet van toepassing op het ZDT-conti-

nuüm. Ten eerste vertoont elke cliënt op ieder moment een mix

aan motieven om te veranderen, zoals ook opgemerkt wordt door

DeFuentes-Merillas. Ten tweede vormt het ZDT-continuüm geen

strikte, lineaire sequentie aan fases die iedereen dient te doorlo-

pen op weg naar geïntegreerde verandering. Cliënten zullen zeer

uiteenlopende motivationele trajecten bewandelen op weg naar

verandering, al dient longitudinaal onderzoek binnen klinische

populaties dit aan te tonen.13

Voor een aantal cliënten verloopt verandering waarschijnlijk

eerder abrupt, waarbij sommige cliënten, die bijvoorbeeld initieel

onder sterke dwang stonden tot verandering, omwille van een

eenmalige betekenisvolle gebeurtenis inzien dat verandering

nuttig is. Een voorbeeld kan dit illustreren. Veronderstel dat een

rokende vader, voordat hij zijn kinderen afhaalt op school, zich

haast naar een krantenkiosk om er een pakje sigaretten te kopen.

Als hij langs de school van zijn kinderen rijdt, ziet hij hen in de

regen op hem wachten. Op dat ogenblik wordt het voor hem

duidelijk dat zijn identiteit als roker hem weerhoudt om zijn

gewenste rol van goede vader op te nemen; deze twee identiteiten

blijken niet steeds te verzoenen met elkaar en vormen geen har-

monieus geheel. Hij beseft dan dat dit conflict verholpen kan wor-

den door het roken te staken (accommodatie). Het stoppen met

roken krijgt door deze ene betekenisvolle gebeurtenis een plaats

binnen andere waarden en overtuigingen, waardoor het sterker

wordt verankerd. De cliënt gaat in dit voorbeeld niet via introjec-

tie over van externe druk naar het persoonlijk onderschrijven van

verandering. Hij slaat dus intern verplichtend functioneren over,

een evolutie die binnen een strikt fasemodel niet mogelijk is.

Externe verplichting als noodzakelijk of voldoende startpunt? Omdat

het ZDT-continuüm geen lineair fasemodel representeert, vormt

externe verplichting geen noodzakelijk startpunt voor therapie-

succes. Talrijke studies tonen immers aan dat cliënten die de

behandeling starten met autonome in plaats van gecontroleerde

motivatie meer betrokken zijn tijdens de behandeling en meer

vooruitgang boeken.14 Het is natuurlijk mogelijk dat deze cliënten

zelf al een persoonlijke evolutie van gecontroleerd naar auto-

noom functioneren hebben doorgemaakt, maar deze studies

geven althans aan dat bij het begin van de behandeling men zich

niet per definitie extern verplicht dient te voelen in het nastreven

van verandering.

Een minder strikte interpretatie suggereert dat externe verplich-

ting een voldoende voorwaarde kan vormen voor therapeutische

groei. Dit kan worden onderzocht door na te gaan of cliënten

die zich aanvankelijk extern verplicht voelen het persoonlijke

belang van de verandering over tijd spontaan inzien. Tot op heden

bestaat hier volgens ons geen evidentie voor. Recent werden in

cross-sectionele studies15 de effecten van verschillende motivati-

onele profielen onderzocht. Hierbij werd vastgesteld dat deelne-

mers die gecontroleerde en autonome motieven combineren geen

beter leerpatroon en prestaties vertonen dan deelnemers die uit-

sluitend autonoom functioneren. Dus, het combineren van auto-

nome en gecontroleerde motieven levert geen bijkomend positief

effect -in tegendeel zelfs- op in verhouding met het uitsluitend

autonoom gemotiveerd zijn, ondanks het feit dat dergelijke per-

sonen meer gemotiveerd zijn. In de psychotherapeutische context

toonde de cross-sectionele studie van Pelletier ea16 aan dat hoe

meer cliënten externe druk rapporteerden tot verandering, hoe

minder de motivatie geïntegreerd was binnen hun waardenkader.

De vraag is dan ook of er zich over de tijd wel een positieve veran-

dering zou voordoen. Dit neemt niet weg dat de geïnternaliseerde

motivatie bij cliënten kan groeien als hun basisbehoeftes worden

ondersteund, maar de vraag blijft of de aanvankelijke externe

druk bovenop deze behoeftebevredigende context bijdraagt tot

het persoonlijk onderschrijven van de verandering.

Maar misschien speelt externe druk wel een noodzakelijke en

voldoende motiverende rol voor een subgroep van drugscliën-

ten die helemaal niet gemotiveerd zijn voor behandeling. Voor

drugscliënten die zich hulpeloos voelen omtrent hun probleem

zou die externe druk het broodnodige duwtje in de rug kun-

nen betekenen, omdat ze anders totaal geen actie ondernemen.

Langs de andere kant kan het zetten van druk op verandering bij

deze personen misschien ook een rebelse reactie ontlokken, wat

waarschijnlijker is als ze hun probleem ontkennen. Dit alles werd

echter empirisch nog niet onderzocht. Het lijkt hierbij belangrijk

om na te gaan wie er druk zet: als het gerecht druk zet, zal dit

26 psychopraktijk | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010

misschien andere effecten met zich meebrengen dan wanneer de

therapeut dit doet en op die manier ook een schakel wordt in de

controlerende ketting.

Autonomie binnen de praktijk van CM en CRARyan ea17 argumenteerden dat verschillende therapeutische scho-

len het bevorderen van autonomie van de cliënt benadrukken,

hoewel dit niet noodzakelijk consistent is met de onderliggende

meta-theorie van elke school. Dit lijkt het geval te zijn voor de

CM, die geworteld is in principes van operante conditionering. Zo

geven Godley ea18 aan dat de cliënt in samenspraak met de hulp-

verlener persoonlijke doelen, waarvan de realisatie wordt beloond,

dient te kiezen: ‘Emphasis was placed on choosing activities that

were salient to their goals, and most adolescents were very coo-

perative about choosing activities’ (p. 284; onze cursivering). Het

benadrukken van het belang van overleg en inspraak kan echter

moeilijk verklaard worden vanuit een operant kader, waarin con-

cepten zoals vrijheid, zelfdeterminatie en autonomie lang werden

beschouwd als ‘fictieve innerlijke oorzaken’.19

Blijkbaar is binnen de klinische praktijk het belang van een

autonomieondersteunende aanpak gegroeid. Een dergelijke

aanpak wordt dan wel gecombineerd met het belonen van de

deelname aan deze persoonlijk zinvolle activiteiten, wat dan weer

de externe druk kan (maar niet perse hoeft) op te voeren. In de

praktijk blijkt men dus een amalgaam aan motiverende strate-

gieën te hanteren, waarvan de vraag gesteld kan worden of die

alle geïnspireerd zijn door een zelfde onderliggende meta-theorie.

Een mogelijk probleem hierbij is dat conflicterende modellen en

strategieën gebruikt worden om stimulerend te werken.

BesluitHet concept van psychologische basisbehoeftes vormt naar onze

mening een interessante invalshoek om naar de hulpverlening

te kijken. Theoretisch gesproken laat het toe om een verklaring

te geven voor de energetische basis van ons gedrag, een vraag

die binnen operante kaders niet wordt beantwoord. Binnen de

hulpverlening laat het concept van psychologische basisbehoeftes

toe om de (de)motiverende impact van therapeutische technieken

en therapeutische houdingen te begrijpen. Het zou dan ook zinvol

zijn om in toekomstige experimentele studies binnen de (drug)

hulpverleningssector na te gaan in welke mate het belonen en de

wijze van belonen van verandering tegemoet komen aan de ba-

sisbehoeftes van de cliënt. In de mate waarin beloningen worden

ervaren als controlerend eerder dan informerend is de kans klein

dat zij bijdragen tot lange termijn succes van cliënten.

Noten

1 Vansteenkiste M & Sheldon KM (2006) ‘There is nothing

more practical than a good theory’: Integrating motivational

interviewing and self-determination theory. British journal of

clinical psychology 45: 63-82

2 Ryan RM & Deci EL (2008) A self-determination approach to

psychotherapy: The motivational basis for effective change.

Canadian psychology 49: 186-193

3 Petry NM (2006) Contingency management treatments. British

journal of psychiatry 189: 97-98

4 Deci EL & Ryan RM (1985) Intrinsic motivation and self-determi-

nation in human behavior. New York: Plenum

5 Moos RH (2007) Theory-based active ingredients of effective

treatments for substance use disorders. Drug and alcohol

dependence 88: 109-121

6 Houlfort N ea (2002) The impact of performance-contingent

rewards on perceived autonomy and competence. Motivation

and emotion 26: 279-295

7 Bijvoorbeeld: Prendergast M ea (2006) Contingency manage-

ment for treatment of substance use disorder: A meta-analy-

sis. Addiction 101: 1546-1560

8 Prendergast ea (2006), zie noot 7

9 Petry NM ea (2007) Randomized trial of contingent prizes

versus vouchers in cocaine-using methadon patients. Journal

of consulting and clinical psychology 75: 983-991

10 Godley SH ea (2008) Contingent reinforcement of personal

goal activities for adolescents with substance use disorders

during post-residential continuing care. The American journal

of addictions 17: 278-286

11 Iguchi MY ea (1997) Reinforcing operants other than absti-

nence in drug abuse treatment: An effective for reducing

drug use. Journal of consulting and clinical psychology 65: 421-428

12 Wild TC ea (2006) Social pressure, coercion, and client en-

gagement at treatment entry: A self-determination theory

perspective. Addictive behaviors 31: 1858-1872

13 Ntoumanis N ea (2009) Developmental trajectories of motiva-

tion in physical education: Course, demographic differences,

and antecedents. Journal of educational psychology 101: 717-728

14 Pelletier LG ea (1997) Client motivation for therapy scale: A

measure of intrinsic motivation, extrinsic motivation, and

amotivation for therapy. Journal of personality assessment 68:

414-435

15 Bijvoorbeeld: Vansteenkiste M ea (2009) Motivational profiles

from a self-determination perspective: The quality of motiva-

tion matters. Journal of educational psychology 101: 671-688

16 Pelletier ea (1997), zie noot 14

17 Ryan RM ea (2009) Motivation and autonomy in counseling,

psychotherapy and behavior change: A look at theory and

practice. The counseling psychologist (in druk)

18 Godley ea (2008), zie noot 10

19 Skinner BF (1974) About behaviorism. New York: Knopf