De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als...
-
Upload
maarten-vansteenkiste -
Category
Documents
-
view
214 -
download
1
Transcript of De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als...
22 psychopraktijk | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010
Forum
Wij erkennen dat we ons in onze inleidende bijdra-
ge misschien als een ‘olifant in een porseleinen-
winkel’ hebben gedragen, waarbij we te eenzijdig
de demotiverende rol van beloningen hebben
belicht. We hebben ons althans gedeeltelijk laten verleiden om
-zoals het in een opiniebijdrage past- een scherp standpunt in te
nemen. De positie van de ZDT wat betreft de (de)motiverende rol
van beloningen is echter genuanceerder. We bespreken hoe vanuit
het ZDT-perspectief (a) plezier (d.i., intrinsieke motivatie) niet het
enige type motivatie vormt dat hulpverleners kunnen stimuleren
en (b) hoe de (de)motiverende impact van beloningen afhangt van
de betekenis die eraan toegekend wordt. Verder stellen we ons de
vraag (c) of de ervaring van externe verplichting een voldoende of
zelfs noodzakelijk startpunt vormt voor therapiesucces en (d) we
geven aan dat autonomie ook binnen de praktijk van Contingen-
tie Management (CM) aandacht krijgt, zonder dat dit theoretisch
gekaderd wordt.
Basiselementen van de ZDTIn lijn met de Rogeriaanse benadering stelt de ZDT dat mensen
er van nature op uit zijn om hun groeikansen te maximaliseren,
gegeven voldoende sociale ondersteuning. Deze groei uit zich via
het vrijwillig of autonoom deelnemen aan activiteiten. Er worden
twee vormen van autonome motivatie onderscheiden, namelijk
dingen doen die men graag doet (intrinsieke motivatie) en activi-
teiten uitvoeren die men persoonlijk betekenisvol vindt (geïden-
tificeerde/geïntegreerde regulatie). Autonome motivatie wordt
gecontrasteerd met gecontroleerde motivatie of het functioneren
onder druk. Deze druk kan van buiten komen onder de vorm van
externe verwachtingen, dreigende straffen of controlerende be-
loningen (externe regulatie). De druk kan ook van binnen komen,
als mensen een activiteit uitvoeren om schuld-, schaamte-, en
angstgevoelens te vermijden of om zichzelf te bewijzen (geïn-
trojecteerde regulatie). Autonome en gecontroleerde motivatie
worden onderscheiden van amotivatie, waarbij men zich hulpe-
loos voelt om zijn gedrag te veranderen. Autonoom functioneren
kan aangemoedigd worden door in te spelen op de basisbehoeftes
aan autonomie (i.c., ervaring van psychologische vrijheid), com-
petentie (i.c., gevoel van bekwaamheid) en relationele verbonden-
heid (i.c., de ervaring van warme en vertrouwensvolle relaties).
Basisbehoeftebevrediging levert dus de energie of brandstof voor
autonome motivatie.
Vormt plezier het beoogde type motivatie?Deze verschillende types motivatie helpen om de motieven van
drugsverslaafden om verandering na te streven verfijnd in kaart
te brengen. Volgens de ZDT is de bedoeling van therapie om de
autonomie in elke cliënt te ondersteunen. Betekent dit dat de
therapeut het plezier en de interesse (intrinsieke motivatie) van
de cliënt dient te stimuleren? Wij gaan met Vanderplasschen ak-
koord dat ‘intrinsieke motivatie voor abstinentie hoogst uitzon-
derlijk is, omdat niet drinken of niet gebruiken ‘an sich’ niet leuk
is’.1 Toch willen we een aantal kanttekeningen maken. Ten eerste
betekent dit niet dat therapeuten bij sommige cliënten of op
sommige ogenblikken van de therapie de interesse en nieuws-
De complexiteit van beloningen verder belicht vanuit de Zelf-Determinatie Theorie: worden ze als controlerend of informerend ervaren?
In het vorige nummer van PsychoPraktijk argumenteren Vanderplasschen en collega’s en DeFuentes-Me-rillas dat beloningen in de drughulpverlening effectief zijn. Ze bekritiseren onze eerste bijdrage waarin wij op basis van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT) stelden dat beloningen verschillende risico’s met zich mee brengen. In deze bijdrage gaan wij in op de aangedragen argumenten en lichten wij de ruimere positie van de ZDT toe. door Maarten Vansteenkiste, Joke Verstuyf, Bart Soenens & Bart Neyrinck
In�deze�rubriek�vindt�u�een�discussie�over�een�actuele�of�heikele�
kwestie.
M.�Vansteenkiste�is�docent�en�J.�Verstuyf�doctoraatsstudente�aan�de�
vakgroep�ontwikkelings-,�persoonlijkheid�en�sociale�psychologie,�Uni-
versiteit�Gent,�H.�Dunantlaan�2,�B-9000�Gent�(Maarten.Vansteenkiste@
ugent.be);�B.�Soenens�is�docent�aan�de�vakgroep�ontwikkelings-,�
persoonlijkheid�en�sociale�psychologie,�Universiteit�Gent;�B.�Neyrinck�
is�doctor�in�de�psychologie�aan�het�centrum�voor�Motivatiepsychologie�
in�Leuven.
jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010 | psychopraktijk 23
gierigheid naar het eigen functioneren niet kunnen aanmoe-
digen.2 Therapeutische progressie wordt waarschijnlijk sneller
gerealiseerd als er een oprechte nieuwsgierigheid bestaat naar de
factoren die het ontstaan en in stand houden van een afhanke-
lijkheidsprobleem in de hand werken. Ten tweede betekent de
afwezigheid van intrinsieke interesse voor het oplossen van het
afhankelijkheidsprobleem evenmin dat verandering niet vrijwillig
kan worden nagestreefd. Als het inzicht groeit dat verandering
zinvol is, dan zullen cliënten met een gevoel van vrijheid de
verandering nastreven; ze hebben de verandering dan immers
verankerd binnen hun levensstijl. Ten derde kan de hulpverlener
proberen te zoeken naar activiteiten en levensdomeinen (bij-
voorbeeld sociale relaties, hobby’s) waaraan de cliënt wel plezier
beleeft. In de mate waarin cliënten hun verloren plezier voor
andere activiteiten weten terug te winnen en op deze manier hun
basisbehoeftes aan autonomie, competentie en verbondenheid
bevredigen, zal er meer energie, en dus ook meer openheid, zijn
om aan het afhankelijkheidsprobleem te werken.
De functionele betekenis van beloningen en gerechtelijke instantiesBetekenis van beloningen. Wij hebben naar onze mening in onze in-
leidende bijdrage geen directe uitspraak gedaan over de effectivi-
teit van de Community Reinforcement Approach (CRA). Er wordt
binnen de CRA op talrijke manieren ingespeeld op de basisbe-
hoeftes van de cliënt, zoals aangegeven door Vanderplasschen.
De CRA is immers ruimer, waarbij het hanteren van vouchers en
prijzen ter bekrachtiging van positieve verandering3 slechts één
component vormt, naast het oefenen van gedrags- en sociale
vaardigheden, relatietherapie, motiverende gespreksvoering, enz.
Als materiële beloningen ingebed zijn in een ruimere aanpak is
het aannemelijk dat de motiverende impact ervan wijzigt. Binnen
de ZDT wordt immers gesteld dat de motiverende impact van
materiële beloningen en van elke externe factor (bijvoorbeeld
straffen, toezicht houden, gerechtelijke doorverwijzing etc.)
afhankelijk is van de functionele betekenis ervan.4 Naargelang de
functie van beloningen erin bestaat om het gedrag te controleren
dan wel cliënten te informeren omtrent hun klinische progressie,
worden beloningen anders ervaren. Ze zullen dan immers anders
inspelen op de basisbehoeftebevrediging van de cliënt.
Wij wezen in de eerste plaats op de risico’s van beloningen omdat
ze vaak worden gebruikt om druk te zetten op de cliënt. Dit
hoeft echter niet altijd het geval te zijn omdat de introductie van
beloningen immers kan helpen bij het aanbrengen van structuur
in de therapie.5 De therapeut dient immers duidelijk aan te geven
waaraan de beloning gekoppeld wordt. Het verhelderen van deze
verwachtingen biedt de cliënt een houvast, wat mogelijk zijn
vertrouwen verhoogt om verandering te realiseren. Het verkrijgen
van de beloningen signaleert ook beterschap en werkt zo com-
petentieversterkend. Maar beloningen zijn niet noodzakelijk om
competentiegevoelens te verhogen. Een therapeut kan, zonder
het gebruik van beloningen, wekelijks samen met de cliënt een
plan afspreken en op constructieve wijze bespreken welke doelen
gehaald werden.
Naast de behoefte aan competentie kan misschien ook de
behoefte aan verbondenheid bevredigd worden door belonin-
gen. Specifiek bij drugsafhankelijke personen, die vaak worden
afgewezen door hun sociale omgeving, kan het beloningssysteem
betrokkenheid van de therapeut signaleren. Het geeft immers aan
dat tenminste één iemand nog echt bekommerd is om de cliënt.
Ook hier stellen we ons de vraag of therapeuten niet op een an-
dere manier hun betrokkenheid kunnen tonen. Verder blijven we
ervan overtuigd dat beloningen op zich niet autonomieverhogend
werken. Zo toont bijvoorbeeld experimenteel onderzoek aan dat
beloningen het gevoel van psychologische vrijheid ondermijn-
den6, al dienen deze resultaten in de drugsverleningscontext
gerepliceerd te worden. Als cliënten met het oog op het verkrijgen
van de beloning hun gedrag bijstuurden, zullen ze waarschijnlijk
minder het gevoel hebben aan de basis te liggen van hun ge-
dragsverandering. Beloningen verhinderen therapeuten mogelijk
ook om autonomieondersteunend te handelen. Een therapeut
zal onvermijdelijk het al dan niet behalen van de beloningen ter
sprake moeten brengen, zelfs als hij de urinecontroles niet zelf
uitvoert. Zeker op momenten waarop de cliënt de beloning niet
verkrijgt, lijkt het ons niet gemakkelijk om de dunne lijn te be-
wandelen tussen een sturende en een autonomieondersteunende
houding waarbij persoonlijk zinvolle feedback wordt gegeven op
de therapeutische vooruitgang.
Effecten van beloningen binnen de CM-literatuur. Dit neemt niet weg
dat beloningen, zolang ze gehanteerd worden, gewenst gedrag
uitlokken, een stelling die ook binnen de ZDT past. In lijn hier-
mee tonen meta-analyses7 aan dat beloningen drugsabstinentie
tijdens de behandeling bevorderen. Toch is het opvallend dat de
lange termijn effecten van beloningen in slechts een handvol stu-
Beloningen zijn niet noodzakelijk om competentie-
gevoelens te verhogen.
24 psychopraktijk | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010
dies werd onderzocht, waarbij blijkt dat de positieve effecten van
beloningen geleidelijk uitdoven over tijd.8 Het lijkt dan ook be-
langrijk om dit systematischer te onderzoeken en om na te gaan
of beloningen bijdragen tot het spontaan bijsturen van andere,
niet-beloonde gedragingen (generalisatie). Als drugscliënten het
persoonlijk belang van de behandeling onderschrijven, dan hou-
den ze volgens de ZDT de gedragsverandering langer vol (d.w.z.
na het wegnemen van de beloningen) en werken ze spontaner
aan niet-beloonde gedragingen. Een studie9 toonde in dit opzicht
aan dat beloningen cocaïneabstinentie tijdens, maar niet na de
behandeling bevorderden en dat beloningen niet resulteerden in
verminderd gebruik van andere drugs tijdens de behandeling. Wat
deze studie wel aantoonde is dat beloningen indirect samenhan-
gen met langdurige cocaïneabstinentie via het bevorderen van
abstinentie tijdens de behandeling zelf, zoals ook vermeld door
Vanderplasschen. Misschien zorgden de beloningen er voor dat
de competentiebehoefte bij drugspatiënten werd bevredigd, wat
dan het mechanisme vormt waarlangs autonome motivatie en zo
langdurige cocaïneabstinentie werd gerealiseerd. Ten slotte wordt
gesteld dat intensieve begeleiding nodig is om deze gebrekkige
lange termijn verandering op te vangen. Ook hier kan de vraag
worden gesteld of de effecten van een dergelijke begeleiding niet
toegeschreven kunnen worden aan hun behoeftebevredigende
karakter.
Belonen van persoonlijk relevante activiteiten. Binnen de CRA worden
cliënten niet enkel beloond voor hun abstinentie, maar ook voor
hun deelname aan ‘persoonlijk relevante activiteiten’ (bijv. sociale
en familiale activiteiten).10 In dit opzicht werd aangetoond11 dat
het belonen van drugscliënten voor het succesvol uitvoeren van
haalbare en samen vastgelegde opdrachten een sterker effect
had op een reductie in druggebruik tijdens en na de behandeling
in vergelijking met een behandeling waarin het voorleggen van
negatieve urinestalen wordt beloond. Hoewel de grootte van de
beloning tussen beide groepen verschilde is het aannemelijk dat
de cliënten in de eerste groep een grotere mate van competentie
en autonomie ervoeren, omdat ze actief werden betrokken bij het
opstellen van haalbare en persoonlijke betekenisvolle doelen.
Vanuit een operant perspectief wordt gesteld dat het louter deel-
nemen aan concurrerende activiteiten voldoende is om drugs-
abstinentie te bevorderen omdat zo de mogelijkheid ontnomen
wordt om tijd te spenderen aan drugsgerelateerde activiteiten.
Vanuit het ZDT-perspectief kan geopperd worden dat de effec-
tiviteit van deze alternatieve activiteiten afhankelijk is van de
mate waarin ze als behoeftebevredigend worden ervaren. In de
mate waarin dit het geval is, zullen cliënten uit deze activiteiten
meer energie putten om hun drugsprobleem aan te pakken. Het
behoeftebevredigende karakter van deze alternatieve activiteiten
zal waarschijnlijk afhankelijk zijn van het soort activiteit, de wijze
waarop ze worden aangebracht en de reden waarmee ze worden
uitgevoerd. Vanuit het ZDT-perspectief stellen we ons de vraag of
het belonen van dergelijke persoonlijk relevante en vaak intrin-
siek boeiende activiteiten noodzakelijk is om drugsabstinentie
aan te moedigen.
Betekenis van gerechtelijke instanties. Net zoals beloningen geperci-
pieerd kunnen worden als informerend versus controlerend, zo
kan ook de doorverwijzing door gerechtelijke instanties, werkge-
vers etc. verschillend worden ervaren. Hoewel de term gedwongen
hulpverlening hierbij vaak wordt gebruikt, dienen dergelijke
Positieve effecten van beloningen doven geleidelijk uit over de tijd.
jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010 | psychopraktijk � 25
externe doorverwijzingen onderscheiden te worden van een
subjectieve ervaring van druk. Er bestaat immers geen één-op-één
relatie tussen beide.12 Afhankelijk van de vraag of deze externe
doorverwijzers door de cliënt als een autoritaire instantie wordt
gepercipieerd die hen bijvoorbeeld via vermanende taal dwingt
tot verandering dan wel als een instantie die hen informeert en
steunt op weg naar verandering, zullen ze een andere motivatio-
nele impact uitoefenen. Onderzoek toont hierbij aan dat alco-
hol- en drugsafhankelijke cliënten die door het gerecht worden
doorverwezen wel gemiddeld genomen een hogere mate van
externe druk rapporteren.16 In de mate waarin deze extern aanbe-
volen verandering echter niet als dwingend maar als autonomie-
ondersteunend wordt ervaren, zal deze verandering ook volgens
het ZDT-perspectief niet resulteren in gebrekkig volgehouden
verandering.
Externe druk een noodzakelijke of voldoende voorwaarde?Een motivationele vraag die binnen de context van gedwongen
hulpverlening vaak wordt gesteld is of de ervaring van externe
verplichting een noodzakelijke en/of voldoende voorwaarde vormt
voor therapiesucces. Theoretisch is dit ook een intrigerende vraag,
omdat externe verplichting één motivationeel regulatietype
vormt op het ZDT-continuüm van toenemende internalisatie en
autonomie. In deze context lijkt Vanderplasschen te suggere-
ren dat externe verplichting een voldoende en misschien zelfs
noodzakelijk eerste stap is wanneer hij stelt: ‘Ook bestaande
veranderingstheorieën wijzen de fase van extrinsieke motivatie
aan als een eerste onvermijdelijke stap op weg naar herstel’ (onze
cursivering).
ZDT = Fasemodel? De vaststelling dat de verschillende types
motivatie te situeren zijn op één onderliggend continuüm
betekent niet dat de ZDT een fasetheorie is, zoals dit voor klas-
sieke ontwikkelingstheorieën (bijvoorbeeld Piaget, Erikson, etc.)
en sommige klinische modellen (bijvoorbeeld transtheoretisch
model van verandering) het geval is. Strikte fasetheorieën worden
gekenmerkt door de claim dat (a) het menselijk functioneren op
een specifiek moment slechts beïnvloed is door één enkele fase
en (b) iedereen op een lineair-sequentiële wijze dezelfde reeks
fases doorloopt in zijn ontwikkeling.
Deze twee kenmerken zijn niet van toepassing op het ZDT-conti-
nuüm. Ten eerste vertoont elke cliënt op ieder moment een mix
aan motieven om te veranderen, zoals ook opgemerkt wordt door
DeFuentes-Merillas. Ten tweede vormt het ZDT-continuüm geen
strikte, lineaire sequentie aan fases die iedereen dient te doorlo-
pen op weg naar geïntegreerde verandering. Cliënten zullen zeer
uiteenlopende motivationele trajecten bewandelen op weg naar
verandering, al dient longitudinaal onderzoek binnen klinische
populaties dit aan te tonen.13
Voor een aantal cliënten verloopt verandering waarschijnlijk
eerder abrupt, waarbij sommige cliënten, die bijvoorbeeld initieel
onder sterke dwang stonden tot verandering, omwille van een
eenmalige betekenisvolle gebeurtenis inzien dat verandering
nuttig is. Een voorbeeld kan dit illustreren. Veronderstel dat een
rokende vader, voordat hij zijn kinderen afhaalt op school, zich
haast naar een krantenkiosk om er een pakje sigaretten te kopen.
Als hij langs de school van zijn kinderen rijdt, ziet hij hen in de
regen op hem wachten. Op dat ogenblik wordt het voor hem
duidelijk dat zijn identiteit als roker hem weerhoudt om zijn
gewenste rol van goede vader op te nemen; deze twee identiteiten
blijken niet steeds te verzoenen met elkaar en vormen geen har-
monieus geheel. Hij beseft dan dat dit conflict verholpen kan wor-
den door het roken te staken (accommodatie). Het stoppen met
roken krijgt door deze ene betekenisvolle gebeurtenis een plaats
binnen andere waarden en overtuigingen, waardoor het sterker
wordt verankerd. De cliënt gaat in dit voorbeeld niet via introjec-
tie over van externe druk naar het persoonlijk onderschrijven van
verandering. Hij slaat dus intern verplichtend functioneren over,
een evolutie die binnen een strikt fasemodel niet mogelijk is.
Externe verplichting als noodzakelijk of voldoende startpunt? Omdat
het ZDT-continuüm geen lineair fasemodel representeert, vormt
externe verplichting geen noodzakelijk startpunt voor therapie-
succes. Talrijke studies tonen immers aan dat cliënten die de
behandeling starten met autonome in plaats van gecontroleerde
motivatie meer betrokken zijn tijdens de behandeling en meer
vooruitgang boeken.14 Het is natuurlijk mogelijk dat deze cliënten
zelf al een persoonlijke evolutie van gecontroleerd naar auto-
noom functioneren hebben doorgemaakt, maar deze studies
geven althans aan dat bij het begin van de behandeling men zich
niet per definitie extern verplicht dient te voelen in het nastreven
van verandering.
Een minder strikte interpretatie suggereert dat externe verplich-
ting een voldoende voorwaarde kan vormen voor therapeutische
groei. Dit kan worden onderzocht door na te gaan of cliënten
die zich aanvankelijk extern verplicht voelen het persoonlijke
belang van de verandering over tijd spontaan inzien. Tot op heden
bestaat hier volgens ons geen evidentie voor. Recent werden in
cross-sectionele studies15 de effecten van verschillende motivati-
onele profielen onderzocht. Hierbij werd vastgesteld dat deelne-
mers die gecontroleerde en autonome motieven combineren geen
beter leerpatroon en prestaties vertonen dan deelnemers die uit-
sluitend autonoom functioneren. Dus, het combineren van auto-
nome en gecontroleerde motieven levert geen bijkomend positief
effect -in tegendeel zelfs- op in verhouding met het uitsluitend
autonoom gemotiveerd zijn, ondanks het feit dat dergelijke per-
sonen meer gemotiveerd zijn. In de psychotherapeutische context
toonde de cross-sectionele studie van Pelletier ea16 aan dat hoe
meer cliënten externe druk rapporteerden tot verandering, hoe
minder de motivatie geïntegreerd was binnen hun waardenkader.
De vraag is dan ook of er zich over de tijd wel een positieve veran-
dering zou voordoen. Dit neemt niet weg dat de geïnternaliseerde
motivatie bij cliënten kan groeien als hun basisbehoeftes worden
ondersteund, maar de vraag blijft of de aanvankelijke externe
druk bovenop deze behoeftebevredigende context bijdraagt tot
het persoonlijk onderschrijven van de verandering.
Maar misschien speelt externe druk wel een noodzakelijke en
voldoende motiverende rol voor een subgroep van drugscliën-
ten die helemaal niet gemotiveerd zijn voor behandeling. Voor
drugscliënten die zich hulpeloos voelen omtrent hun probleem
zou die externe druk het broodnodige duwtje in de rug kun-
nen betekenen, omdat ze anders totaal geen actie ondernemen.
Langs de andere kant kan het zetten van druk op verandering bij
deze personen misschien ook een rebelse reactie ontlokken, wat
waarschijnlijker is als ze hun probleem ontkennen. Dit alles werd
echter empirisch nog niet onderzocht. Het lijkt hierbij belangrijk
om na te gaan wie er druk zet: als het gerecht druk zet, zal dit
26 psychopraktijk | jaargang 2 | nummer 1 • februari 2010
misschien andere effecten met zich meebrengen dan wanneer de
therapeut dit doet en op die manier ook een schakel wordt in de
controlerende ketting.
Autonomie binnen de praktijk van CM en CRARyan ea17 argumenteerden dat verschillende therapeutische scho-
len het bevorderen van autonomie van de cliënt benadrukken,
hoewel dit niet noodzakelijk consistent is met de onderliggende
meta-theorie van elke school. Dit lijkt het geval te zijn voor de
CM, die geworteld is in principes van operante conditionering. Zo
geven Godley ea18 aan dat de cliënt in samenspraak met de hulp-
verlener persoonlijke doelen, waarvan de realisatie wordt beloond,
dient te kiezen: ‘Emphasis was placed on choosing activities that
were salient to their goals, and most adolescents were very coo-
perative about choosing activities’ (p. 284; onze cursivering). Het
benadrukken van het belang van overleg en inspraak kan echter
moeilijk verklaard worden vanuit een operant kader, waarin con-
cepten zoals vrijheid, zelfdeterminatie en autonomie lang werden
beschouwd als ‘fictieve innerlijke oorzaken’.19
Blijkbaar is binnen de klinische praktijk het belang van een
autonomieondersteunende aanpak gegroeid. Een dergelijke
aanpak wordt dan wel gecombineerd met het belonen van de
deelname aan deze persoonlijk zinvolle activiteiten, wat dan weer
de externe druk kan (maar niet perse hoeft) op te voeren. In de
praktijk blijkt men dus een amalgaam aan motiverende strate-
gieën te hanteren, waarvan de vraag gesteld kan worden of die
alle geïnspireerd zijn door een zelfde onderliggende meta-theorie.
Een mogelijk probleem hierbij is dat conflicterende modellen en
strategieën gebruikt worden om stimulerend te werken.
BesluitHet concept van psychologische basisbehoeftes vormt naar onze
mening een interessante invalshoek om naar de hulpverlening
te kijken. Theoretisch gesproken laat het toe om een verklaring
te geven voor de energetische basis van ons gedrag, een vraag
die binnen operante kaders niet wordt beantwoord. Binnen de
hulpverlening laat het concept van psychologische basisbehoeftes
toe om de (de)motiverende impact van therapeutische technieken
en therapeutische houdingen te begrijpen. Het zou dan ook zinvol
zijn om in toekomstige experimentele studies binnen de (drug)
hulpverleningssector na te gaan in welke mate het belonen en de
wijze van belonen van verandering tegemoet komen aan de ba-
sisbehoeftes van de cliënt. In de mate waarin beloningen worden
ervaren als controlerend eerder dan informerend is de kans klein
dat zij bijdragen tot lange termijn succes van cliënten.
Noten
1 Vansteenkiste M & Sheldon KM (2006) ‘There is nothing
more practical than a good theory’: Integrating motivational
interviewing and self-determination theory. British journal of
clinical psychology 45: 63-82
2 Ryan RM & Deci EL (2008) A self-determination approach to
psychotherapy: The motivational basis for effective change.
Canadian psychology 49: 186-193
3 Petry NM (2006) Contingency management treatments. British
journal of psychiatry 189: 97-98
4 Deci EL & Ryan RM (1985) Intrinsic motivation and self-determi-
nation in human behavior. New York: Plenum
5 Moos RH (2007) Theory-based active ingredients of effective
treatments for substance use disorders. Drug and alcohol
dependence 88: 109-121
6 Houlfort N ea (2002) The impact of performance-contingent
rewards on perceived autonomy and competence. Motivation
and emotion 26: 279-295
7 Bijvoorbeeld: Prendergast M ea (2006) Contingency manage-
ment for treatment of substance use disorder: A meta-analy-
sis. Addiction 101: 1546-1560
8 Prendergast ea (2006), zie noot 7
9 Petry NM ea (2007) Randomized trial of contingent prizes
versus vouchers in cocaine-using methadon patients. Journal
of consulting and clinical psychology 75: 983-991
10 Godley SH ea (2008) Contingent reinforcement of personal
goal activities for adolescents with substance use disorders
during post-residential continuing care. The American journal
of addictions 17: 278-286
11 Iguchi MY ea (1997) Reinforcing operants other than absti-
nence in drug abuse treatment: An effective for reducing
drug use. Journal of consulting and clinical psychology 65: 421-428
12 Wild TC ea (2006) Social pressure, coercion, and client en-
gagement at treatment entry: A self-determination theory
perspective. Addictive behaviors 31: 1858-1872
13 Ntoumanis N ea (2009) Developmental trajectories of motiva-
tion in physical education: Course, demographic differences,
and antecedents. Journal of educational psychology 101: 717-728
14 Pelletier LG ea (1997) Client motivation for therapy scale: A
measure of intrinsic motivation, extrinsic motivation, and
amotivation for therapy. Journal of personality assessment 68:
414-435
15 Bijvoorbeeld: Vansteenkiste M ea (2009) Motivational profiles
from a self-determination perspective: The quality of motiva-
tion matters. Journal of educational psychology 101: 671-688
16 Pelletier ea (1997), zie noot 14
17 Ryan RM ea (2009) Motivation and autonomy in counseling,
psychotherapy and behavior change: A look at theory and
practice. The counseling psychologist (in druk)
18 Godley ea (2008), zie noot 10
19 Skinner BF (1974) About behaviorism. New York: Knopf