de AS 138-139 - Universiteit Utrecht · flicten. Tot de achttiende eeuw kwamen moge-lijke...

14
BELGIË: HOE DE GEMENE GRONDEN VERDWENEN Over ruimtegebruik, productiviteit en privatisering Martina de Moor Gemene gronden kunnen we omschrijven als gronden die gemeenschappelijk gebruikt en beheerd worden. Doorgaans wordt bij 'gemeen' onmiddellijk gedacht aan het eigen- domsaspect. Gemene gronden zijn vanaf hun oorsprong echter reeds gehuld in onzekerheid omtrent hun werkelijke eigenaar. Deze onzekerheid heeft veelvuldig tot conflicten tussen lo- kale machthebbers en de gebruikers van de gronden geleid, ook na de grondige juridische hervorming aan het begin van de negentiende eeuw. De gemeenschappelijkheid van het sys- teem zat in de eerste plaats in het dagelijkse gebruik en beheer van de gronden. Inzake het gebruik kunnen we verschillende soorten gemene gronden onderscheiden. Bij gemene gronden in brede zin komt het gemeenschappelijk gebruik pas na het privaat gebruik, zowel in de tijd als in belang. Hierbij denken we bijvoor- beeld aan het beweiden van het braak- land, het aren lezen, de stoppelgang (dit is het recht om na de oogst het vee te stoppels te laten afgrazen), klauwen- gang (hetzelfde als stoppelgang, maar dan met betrekking tot het begrazen van de weiden in naburige gemeenten). De boer die het land gebruikte voor zijn eigen inkomsten, werd door de lokale gemeenschap aan deze gebruiken on- derworpen. In principe konden alle in- woners van het dorp hierop aanspraak maken. In Vlaanderen hebben zowel particulieren als boeren vooral vanaf de achttiende eeuw deze rechten sterk pro- beren te beknotten, maar bleven zij niet- temin nog lange tijd, zelfs tot in de twintigste eeuw, in gebruik. Daarnaast zijn er nog de gemene gron- den in meer enge zin, namelijk gronden die gedurende het gehele jaar ten dien- ste stonden van een wc:iep gebruikers, die nooit als privaat eigendom werden ingezet. Zo hadden de gebruikgerech- tigden het recht om hun vee te laten grazen op de heide of weide, om turf en plaggen te steken en sprokkelhout te verzamelen. In de bossen konden ook eikels verzameld worden en was het toegestaan om brand- en constructie- hout - zij het streng gereglementeerd - te verzamelen. In deze gevallen ging het om gronden die onbewerkt bleven gedurende het gehele jaar, zoals de uit- gestrekte heidevelden in de Kempen of de velden in de regio rond Brugge. Het uitsluitend gemeenschappelijk ge- bruik werd verkregen door een over- eenkomst tussen een groep van gebrui- kers en de lokale heer, die wel over het zogenaamde altum dominium of in he- dendaagse termen het eigenlijk eigen- domsrecht, bleef beschikken. Met zo'n overeenkomst werd er voor gezorgd dat de gebruiksgerechtigden (zoals om- schreven in de overeenkomst) beschermd werden en gebruik konden maken van het gebied. De voorwaarden voor gebruik en we- derzijdse afspraken werden schriftelijk vastgelegd en nu en dan vernieuwd en aangepast. De heer zag telkens op- Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139 35

Transcript of de AS 138-139 - Universiteit Utrecht · flicten. Tot de achttiende eeuw kwamen moge-lijke...

BELGIË: HOE DE GEMENE GRONDENVERDWENEN

Over ruimtegebruik, productiviteit en privatiseringMartina de Moor

Gemene gronden kunnen we omschrijven als gronden die gemeenschappelijk gebruikten beheerd worden. Doorgaans wordt bij 'gemeen' onmiddellijk gedacht aan het eigen-domsaspect. Gemene gronden zijn vanaf hun oorsprong echter reeds gehuld in onzekerheidomtrent hun werkelijke eigenaar. Deze onzekerheid heeft veelvuldig tot conflicten tussen lo-kale machthebbers en de gebruikers van de gronden geleid, ook na de grondige juridischehervorming aan het begin van de negentiende eeuw. De gemeenschappelijkheid van het sys-teem zat in de eerste plaats in het dagelijkse gebruik en beheer van de gronden. Inzake hetgebruik kunnen we verschillende soorten gemene gronden onderscheiden.

Bij gemene gronden in brede zin komthet gemeenschappelijk gebruik pas nahet privaat gebruik, zowel in de tijd alsin belang. Hierbij denken we bijvoor-beeld aan het beweiden van het braak-land, het aren lezen, de stoppelgang(dit is het recht om na de oogst het veete stoppels te laten afgrazen), klauwen-gang (hetzelfde als stoppelgang, maardan met betrekking tot het begrazenvan de weiden in naburige gemeenten).De boer die het land gebruikte voor zijneigen inkomsten, werd door de lokalegemeenschap aan deze gebruiken on-derworpen. In principe konden alle in-woners van het dorp hierop aanspraakmaken. In Vlaanderen hebben zowelparticulieren als boeren vooral vanaf deachttiende eeuw deze rechten sterk pro-beren te beknotten, maar bleven zij niet-temin nog lange tijd, zelfs tot in detwintigste eeuw, in gebruik.Daarnaast zijn er nog de gemene gron-den in meer enge zin, namelijk grondendie gedurende het gehele jaar ten dien-ste stonden van een wc:iep gebruikers,die nooit als privaat eigendom werdeningezet. Zo hadden de gebruikgerech-

tigden het recht om hun vee te latengrazen op de heide of weide, om turf enplaggen te steken en sprokkelhout teverzamelen. In de bossen konden ookeikels verzameld worden en was hettoegestaan om brand- en constructie-hout - zij het streng gereglementeerd -te verzamelen. In deze gevallen ginghet om gronden die onbewerkt blevengedurende het gehele jaar, zoals de uit-gestrekte heidevelden in de Kempen ofde velden in de regio rond Brugge.Het uitsluitend gemeenschappelijk ge-bruik werd verkregen door een over-eenkomst tussen een groep van gebrui-kers en de lokale heer, die wel over hetzogenaamde altum dominium of in he-dendaagse termen het eigenlijk eigen-domsrecht, bleef beschikken. Met zo'novereenkomst werd er voor gezorgddat de gebruiksgerechtigden (zoals om-schreven in de overeenkomst) beschermdwerden en gebruik konden maken vanhet gebied.De voorwaarden voor gebruik en we-derzijdse afspraken werden schriftelijkvastgelegd en nu en dan vernieuwd enaangepast. De heer zag telkens op-

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139 35

nieuw z'n soevereiniteit bevestigd door-dat de gebruikers jaarlijks een klein be-drag (cijns of voorlijf) betaalden. Eenvertegenwoordiger van de heer (bal-juw/schout) trad op bij conflicten enproblemen. Dit artikel handelt overi-gens uitsluitend over dergelijke gemenegronden in enge zin. Onder 'beheer'verstaan we hier drie aspecten. Ten eer-ste het bestuur of de eigenlijke zeggen-schap over het gebruik en onderhoudvan de gronden. Ten tweede het beheerin meer strikte zin of het bepalen en uit-voeren van regels inzake gebruik en on-derhoud. En ten derde het toezicht op detoepassing van die regels en optredenwaar dit noodzakelijk is. Voor het be-stuur stonden een aantal personen in,ofwel rechtstreeks verkozen onder degroep gebruiksgerechtigden ofwel le-den van de lokale schepenbank. Zijzorgden voor de boekhouding, het be-steden van de inkomsten aan bijvoor-beeld arbeid (waar het werk niet koste-loos was, gebeurde dit door de gebrui-kers zelf) of kosten van drank en voed-sel, verbruikt tijdens de jaarlijks bijeen-komsten.Onderhandelingen met de lokale heerof zijn vertegenwoordiger gebeurdendoorgaans door deze groep van 'hoofd-mannen'. Het bepalen van de regels ge-beurde meestal door de hoofdmannenin samenspraak met de gebruikers. Opjaarlijkse en indien nodig tussentijdsevergaderingen konden de gebruikershun grieven uiten, voorstellen doen enwerd er gestemd over de nieuwe be-stuurders. Op deze vergaderingen werdmeestal maar één lid per gezin toegela-ten; kinderen en vrouwen werden door-gaans geweerd. De eigenlijke controlevan de toepassing van de regels en hetbeboeten gebeurde in sommige geval-len door de gebruikers zelf met een

beurtrol, of door een veldwachter ofdoor de baljuw. Van de geldboetes bijovertredingen werd doorgaans ook eendeel afgeroomd door de heer. Cruciaalbij het goed functioneren van het sys-teem en het controleren van het respec-teren van de regels was de sociale con-trole, waar alle gebruikers voor in-stonden.

IDEAALTYPESKenmerkend voor het fenomeen 'geme-ne gronden', en dit geldt niet alleenvoor België maar voor geheel noord-west Europa, is de grote verscheiden-heid in zowel uitzicht (van droge, armeheidevelden tot aan de 'vette' weidenop door aanslibbing ontstane vlaktes),gebruiksmogelijkheden (beweiding inverschillende soorten, kwaliteiten envoor verschillende soorten vee, sprok-kel- en constructiehout, eikels, turf,plaggen, eikels, ...) en beheer (mate vaninmenging door de overheid, aantal be-stuursleden, functies van de bestuur-ders, mate van inspraak van de gebrui-kers). Op basis van het gebruik enbeheer kan men in grote lijnen twee'ideaaltypes' gemene gronden onder-scheiden. Tussen deze ideaaltypes be-staat er nog een zeer grote variatie ingebruik en beheer, zodat de meestevoorbeelden zich ergens tussen beidezullen bevinden en eerder één van bei-de ideaaltypes zoals hier voorgesteldzullen benaderen.1Het eerste ideaaltype, dat we hier ge-makshalve het gesloten type zullen noe-men, leunt zeer sterk aan bij privaat ei-gendom. De gronden van dit type zijngekenmerkt door hun vrij beperkte om-vang, een sterk gelimiteerde toegang.Gebruik maken van de grondstoffen dieer te vinden waren kon slechts onderstrikte voorwaarden, variërend van

36 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139

woonachtig zijn in een welafgebakenderegio rondom het gebied (het zoge-naamde vrijdom) tot behoren tot welbe-paalde families. Ter ondersteuning vandit tweede kenmerk, werden deze gron-den vaak ook nog omheind. Over hetalgemeen hadden ook de gebruikers hetbeheer van het gebied in handen. In Ne-derland komt dit type overeen met dezogenaamde 'Ma rkegenootschappen', bij-voorbeeld Het Gooi. In Duitslandwordt dit type omschreven als `Genos-senschaften'.Terwijl het Gooi al lang ontbonden isals markegenootschap, bestaat er hedenten dage nog steeds zo'n gemene grondin Vlaanderen, namelijk de Gemene- enLooweiden in Assebroek en Oedelem.Deze liggen ten oosten van Brugge, inde Veldzone, een streek waar middennegentiende eeuw nog een aantal ge-mene gronden te vinden waren. De eer-ste vermeldingen van deze gemeneweide dateren uit de veertiende eeuw.Alleen de personen die afstamden vanbepaalde families — dit kwam vaakovereen met de oorspronkelijke bewo-ners van het dorp - waren gerechtigd ergebruik van te maken.Ieder die meende aanspraak te kunnenmaken, diende zich - vergezeld vantwee getuigen - in te schrijven bij de lo-kale pastoor. Ter bevestiging van de in-schrijving diende de aanborger - of ge-bruiksgerechtigde - een kleine som tebetalen. Mannen die gebruiksgerech-tigd werden door huwelijk met eenvrouw met recht, verloren dit recht bijoverlijden van hun vrouw. De kinderenuit dit huwelijk bleven evenwel gerech-tigd.Enkel paarden en koeien waren toegela-ten tot de weide, met uitzondering vande zieke dieren en ossen van twee jaaren ouder en stieren van een jaar en ou-

der. Schapen, geiten en ganzen warenabsoluut verboden. Varkens - die degrond te veel omwoelen - werden eindachttiende eeuw, begin negentiendeeeuw toegelaten maar later weer verbo-den. Indien iemand het toch waagdeom deze dieren op de weide te brengen,dan werden ze door de hoofdmannen'geschut' (in een kooi gesloten) en pasbij het betalen van een boete weer vrij-gelaten. Per paard of koe betaalde degebruiker een kleine som geld (hetschatgeld), dat gebruikt werd om put-ten in de weide te dichten, drainageka-nalen te graven, buizen te metsen, deomheining te herstellen of de koewach-ter te betalen.Deze taken werden meestal uitgevoerddoor betaalde arbeidskrachten, maar erzijn talrijke voorbeelden van andere ge-mene gronden waar de gebruikers eensoort corvee dienden te vervullen, eentakenpakket als voorwaarde voor recht-matig gebruik van het gebied. Vijfhoofdmannen werden onder de gebrui-kers verkozen en namen het dagelijksebestuur op zich, met onder hen eenboekhouder en een opperhoofdman. In-dien de opperhoofdman die de ver-plichting had om de rechten en vrijhe-den van weide te bewaren, hetnoodzakelijk achtte om een vergaderingte houden, diende dit aangekondigd teworden in de kerk op de zondag voorde bijeenkomst.De bestuurders dienden wel verant-woording over hun bestuur af te leggenaan de lokale overheid. Bij twisten opde gemene weide werd tussenkomstgevraagd van de baljuw. Tot het eindevan de achttiende eeuw diende de 'aan-borger' om de drie jaar de rekeningneer te leggen bij de heerlijkheid vanSijsele, waartoe het gebied behoorde. Bijdeze gelegenheid werden de aanbor-

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139 37

gers bij elkaar geroepen en werden ooknieuwe hoofdmannen verkozen.Hoewel er regelmatig processen wer-den gevoerd omtrent het onrechtmatiggebruik van de weide, konden de aan-borgers (lokale benaming voor de ge-bruikers) toch vrij rustig genieten vanhun recht, tot begin negentiende eeuw.De privatiseringsgolf die sinds het mid-den van de achttiende eeuw de gemenegronden overal in Europa onder vuurnam, bedreigde nu ook de Gemene wei-de van Assebroek en Oedelem. De loka-le gemeentebesturen trachtten de grondin bezit te nemen. In de periode 1860-1880 werd het bestuur van het gebieduit handen genomen van de hoofdman-nen en onder een bewaarder geplaatst:een notaris nam nu het bestuur waar.De overheid heeft hier - en dat is vrijuitzonderlijk - aan het kortste eind ge-trokken. Dankzij het hevige verzet vande aanborgers - met ware mini-veldsla-gen en tussenkomst van de plaatselijkerijkswacht - en de vurige verdedigingdoor een geestelijke die historisch on-derzoek gedaan had om het oorspron-kelijke eigendomsrecht van de aanbor-gers aan te tonen, wonnen de aan-borgers het proces van de gemeentelijkeoverheden. Intussen was het econo-misch belang van het gebied wel al ver-minderd en hadden de aanborgers zelfeen soort privatisering van hun eigensysteem doorgevoerd. In de jaren na1840 hadden ze zelf al het systeem vanschatgelden (betaling per paard of koe)vervangen door een verpachtingssys-teem. Dit was dus in feite een vorm vanprivatisering, hoewel het puur juridischgezien nog steeds ging om een gemenegrond, in dit geval als eigendom in on-verdeeldheid.Tot op vandaag wordt het gebied (hetgaat in feite over verschillende percelen

grond) gebruikt door de aanborgers enbeheerd door hoofdmannen. Hoewel deeconomische functie van weleer nu ver-vangen is door een folkloristische. Nogsteeds komen er om de drie jaar eenduizendtal aanborgers hun stem uit-brengen, hun dividend ontvangen enuiteraard - naar aloude traditie - stevigdrinken en eten.Het tweede ideaaltype van gemene gron-den dat we kunnen onderscheiden,heeft een veel opener karakter. Hiergaat het doorgaans om zeer grote gebie-den, vaak uitgestrekt over verschillendegemeenten. Ook zijn de toegangsvoor-waarden heel wat flexibeler. De groteoppervlakte laat het doorgaans niet toeom deze percelen te omheinen. Meestalstaan de lokale overheden van verschil-lende gemeenten, eerder dan de gebrui-kers, hier in voor het beheer van degronden. Dit tweede type leunt sterkaan bij open access of het zogenaamde'res nullius': 'goederen van niemand'.Gemeinten in Vlaanderen, meenten inNederland en de Gemeinheiten inDuitsland sluiten bij dit tweede typeaan.Van dit tweede type zijn er vooral veelvoorbeelden te vinden in het oosten vanBelgië, in het bijzonder in de Kempen,in het hertogdom Brabant. Eén van diegemene gronden, die ook wel 'aarden'en 'vroentes' genoemd werden, was deAard van de Zes dorpen. De eerste de-cennia van de veertiende eeuw wordengekenmerkt door een bijzonder actieveperiode inzake het aantal uitgiften vangemene gronden in gebieden die recht-streeks van de hertog van Brabant af-hingen.De aardbrief van de Zes Dorpen wasdaar één van. Deze aard was een uitge-strekt heideveld in gemeenschappelijkeeigendom van zes dorpen waarover het

38 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 138/139

zich ook uitstrekt, met een totale opper-vlakte van ongeveer 2.500 ha. De be-grenzing ervan was vrij vaag omschre-ven, het gebied was niet omheind. Alleinwoners van de zes omliggende dor-pen konden er gebruik van maken,vooral in de vorm van beweiding. Hetbeheer ervan lag in handen van de re-geerders van de zes dorpen, die nietrechtstreeks onder de gebruikers wer-den verkozen. De toegang tot dit gebiedwas over het algemeen veel vrijer, enook wel moeilijker te controleren.

CONFLICTENHoewel er rond de vroegste oorsprongvan gemene gronden enige onzeker-heid hangt, kunnen we met zekerheidstellen dat er reeds in de dertiendeeeuw keuren (statuten) werden opge-maakt waarin de regulering van de ge-mene gronden uiteen werd gezet.Hoogstwaarschijnlijk dwong de bevol-kingstoename ten gevolge van de voor-afgaande ontginningsgolf tot het vast-leggen van voorheen enkel mondelingeafspraken tussen de heer en gebruikers.Logischerwijze ontstonden hierbij ookconflicten, die niet noodzakelijk in hetvoordeel van de dorpelingen uitdraai-den. In 1430 in Oostmalle, in het hertog-dom Brabant, bijvoorbeeld, stonden dedorpelingen tegenover de lokale herenWillem van Berchem en Floris de Bie,die de gemene gronden hadden ge-bruikt zonder toestemming van de dor-pelingen.2In de meeste gevallen werden de ge-bruikers in de overeenkomst ook ver-plicht tot het betalen van een jaarlijksecijns (belasting). Samen met het betalenvan een bedrag (het voorle) bij de ont-vangst van de zogenaamde 'vroente-brief', erkenden de gebruikers de soe-vereiniteit van de heer. Sommigen zien

hier een bevestiging in van een reedslange tijden bestaande situatie. De heerdiende altijd toestemming te geven aande gebruikers indien zij bijvoorbeeldeen stuk grond wensten te verkopen.De gebruikers hadden wel een min ofmeer exclusief gebruik van een welom-schreven gebied en genoten bescher-ming tegen mogelijke inbezitnemers.De baljuw als plaatselijke vertegen-woordiger kwam tussenbeide bij con-flicten.Tot de achttiende eeuw kwamen moge-lijke bedreigingen voor het systeem vangemene gronden vooral van de lokaleheer of de gebruikers zelf, die met deopbrengst van de verkoop bijvoorbeeldschulden wensten te dekken. Daarnakwamen er ook vanuit de hogere over-heid bedreigingen. De juridische onder-bouw werd pas eind achttiende eeuwonderuit gehaald. Naast de afschaffingvan de feodaliteit, waardoor de band enovereenkomst tussen de lokale heer ende gebruikers van de gemene grondwerden verbroken, zorgde nieuwe wet-geving voor een overheveling van degemene gronden naar de gemeente.Hierdoor verloren de gebruikers als in-dividuen het recht om mee te beslissenover de zaken die met de gemenegrond samenhangen, indusief het rechtom mee te beslissen over het al dan nietverkopen van de gronden.Alle gronden van het meer gesloten ty-pe hebben dit lot ondergaan, met vaakvrij snel daaropvolgend de volledigeprivatisering. De gebruikers van de an-dere gemene gronden, waar de lokaleoverheid zich weinig met het beheervan de gronden inliet (zie boven, type1), hebben getracht zich hieraan te ont-trekken, vaak met succes. Hun beperkterechtszekerheid als goed in onverdeeld-heid plaatste hen evenwel in een lastige

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 138/139 39

positie ten opzichte van de gemeentendie de gronden maar al te graag wen-sten te onteigenen. Nagenoeg alle ge-mene gronden in onverdeeldheid zijnuiteindelijk - zij het vaak na vele pro-cessen - in handen gekomen van de ge-meentelijke overheden.Na de annexatie door Frankrijk werd in1804 de Code Civil of het Burgerlijk Wet-boek geïntroduceerd. Hoewel artikel542 van het Burgerlijk Wetboek spreektvan het eigendomsrecht van de inwo-ners op de gemene gronden - en bijge-volg ook zeggenschap over de bestem-ming ervan — gold dit in de praktijkalleen voor een gemeenschappelijk ge-bruiksrecht en hadden de gebruikersnog weinig of geen zeggenschap overde bestemming van de gronden.3 Hetbeheer werd door het lokale gemeente-bestuur waargenomen.Dit hoefde echter niet noodzakelijk ne-gatieve gevolgen te hebben. In vele ge-vallen zetten de gemeenten gewoonhun vroegere bestuur voort, gebruikmakend van dezelfde regelgeving.In de streken waar de gronden nogsteeds van groot belang waren in delandbouweconomie, dreigde de verde-ling van de gronden immers opstandenonder de gebruikers, die de overheidliever probeerde te vermijden, uit telokken. Over de werkelijke oorzakenvan het verdwijnen van gemene gron-den zijn de meningen verdeeld. Ener-zijds speelde de wetgever een belangrij-ke rol. Anderzijds was deze wetgevingook lange tijd weinig effectief, maarzien we toch een achteruitgang van detotale oppervlakte gemene gronden. Insommige streken van Binnen-Vlaande-ren bijvoorbeeld waren er tegen het ein-de van de achttiende eeuw nog slechtsenkele sporen van gemene gronden tevinden.

Vooral vanaf het midden van de acht-tiende eeuw worden zij vanuit verschil-lende hoeken onder vuur genomen. Eensteeds sneller toenemende bevolking ennieuwe ontwikkelingen in de landbouwdeden vragen rijzen omtrent de zoge-zegd 'onvruchtbare' gronden. Men ver-onderstelde dat de gemeenschappelijk-heid van het gebruikssysteem verhin-derde dat deze gronden op een produc-tieve wijze werden ingezet. Productivi-teit werd hierbij gezien als opbrengst ingraangewassen of aardappelen. Dezevisie werd bovendien ondersteund doorde individualiseringstendens die de Ver-lichting had gestimuleerd. Beide invals-hoeken worden als het ware verenigdin één van de meest invloedrijke denk-richtingen van die tijd, met name de fy-siocratie.Deze eerste economische doctrine metals belangrijkste denker de FransmanQuesnay, ging ervan uit dat landbouwde rijkdom van een natie vormde (endit in tegenstelling tot de mercantilistendie handel centraal plaatsen). Kort sa-mengevat kwam het erop neer datlandbouw voedsel voortbracht, voedselbevolkingsgroei mogelijk maakte en be-volkingsgroei voor meer kanonnen-vlees stond. In het door de fysiocratenvooropgestelde landbouwbeleid pastengeen gemene gronden. Dit 'relict vanhet Ancien Régime' verhinderde deboer het initiatief te nemen om het landproductiever te maken en stond ver-nieuwing in de weg. Een dergelijk sys-teem zagen ze als een vorm van onder-exploitatie.

TRAGEDY OF THE COMMONSTot op vandaag staan gemene grondennog volop in de belangstelling. Hoewelhet huidige debat vooral gaat over ge-mene gronden als theoretisch concept

40 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139

of nog bestaande systemen van collec-tief gebruik en beheer in niet-westerselanden, ligt aan de basis van de herle-ving een metafoor gestoeld op voor-beelden uit ver vervlogen tijden. Aanhet eind van de jaren zestig kwam Gar-ret Hardin met de 'tragedy of the com-mons'. Hardin ging ervan uit dat eensysteem van gemeenschappelijkheid perdefinitie gedoemd was te mislukken. Ineen gemeenschappelijk systeem denktde boer enkel aan zichzelf, niet aan hetalgemeen belang. In ecologische termenzou het leiden tot overexploitatie.Ondanks de 'hogere' doelstellingen dieHardin had met zijn metafoor - name-lijk het aantonen van de voordelen vaneen strikte bevolkingspolitiek om de ne-gatieve effecten van een stijgende we-reldbevolking tegen te gaan - heeft zijnnegatieve visie op gemene gronden(cornmons) een verregaande invloedgehad op verschillende disciplines - bijde ecologen, biologen, economen enz.De logische opbouw van de metafoorspreekt over het algemeen onmiddellijkaan. Hoezeer echter de historische reali-teit geweld wordt aangedaan, ontgaathen meestal. Op het eerste zicht hebbende fysiocraten en Hardin-adepten eentotaal tegenovergestelde visie op het ef-fect van gemeenschappelijk gebruik enbeheer op de productiviteit van de be-treffende gronden. Beide benaderingenzijn er echter van overtuigd dat een be-paald eigendomssysteem, in casu eengemeenschappelijk systeem, de aardvan een goed, in casu land, in negatievezin beïnvloedt, en niet andersom.Daartegenover staan de denkers die wemaar zullen omschrijven als de marxis-ten en neo-marxisten. Deze gaan ervanuit dat de grond juist in gemeenschap-pelijk gebruik en beheer wordt gehou-den omdat dit de enige mogelijke vorm

van beheer is voor het betreffende typegrond, namelijk vaak weinig vruchtba-re grond of grond die bijvoorbeeld tenat is voor landbouwgebruik. Daarbijveronderstellen ze dat deze gemenegronden ook functioneren als een vang-net voor de minderbedeelden uit de sa-menleving. Als reactie op Hardin, kwa-men gemene gronden weer in debelangstelling. Verschillende onderzoe-kers hebben een genuanceerder en met-een ook een positiever beeld naar vorengeschoven, namelijk dat gemeenschap-pelijk gebruik en beheer de beste - maarniet de enige - wijze was waarop dezegronden konden beheerd worden.Dat er in het geval van gemene grondenwel een duidelijk verband bestaat tus-sen de aard van de grondstof en het be-heer blijkt duidelijk uit de - overigensschaarse kwantitatieve - gegevens voorBelgië. Vanaf 1834 zijn een aantal cijfersbeschikbaar, maar het betreft hier enkelgegevens over het meer open type.Aangezien deze gronden na 1804 ondergemeenten-eigendom gerekend wer-den, waren deze makkelijker te tellen.Inzake totale oppervlakte zijn deze ze-ker belangrijker dan die van het meergesloten type, maar inzake 'institutio-nele rijkdom' of intensiteit van gemeen-schappelijk gebruik en beheer zijn dezezeker armer te noemen.Op een totale oppervlakte van bijna30.000 vierkante kilometer bedroegende onontgonnen gronden in België in1770 bijna vijftien procent; in 1910 wasdit gereduceerd tot minder dan vierprocent. In 1846 was de helft van dezegronden nog in handen van de gemeen-ten. Een halve eeuw later is ruim 56procent in handen van particulieren,een direct gevolg van de Belgischelandbouwpolitiek. De vermindering vande beboste oppervlakte tussen 1846 en

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 138/139 41

1866 is een gevolg van de talrijke bos-ontginningen met het oog op cultive-ring, enerzijds in opdracht van de ge-meenten (ongeveer 8.500 ha) en an-derzijds op initiatief van particulierendie op een veel grotere schaal werken.Tot 1870 mag men zelfs spreken vaneen ontbossingskoorts.Mede dankzij de bebossing van gemeneonontgonnen gronden bereikte het bos-areaal tegen 1880 opnieuw het niveauvan 1846. In de periode daarna volgteen toename van meer dan 30.000 ha.Daartoe werd vooral bijgedragen doorde bebossing van vroegere onbewerktegronden die men tevergeefs had probe-ren in cultuur brengen. 4 In deze periodebleef het grootste gedeelte bos in bezitvan de gemeenten.Regionaal bekeken, kunnen we vaststel-len dat de grootste oppervlakte bossenin handen van de gemeenten na 1846vooral in de provincies Luxemburg enNamen te vinden is, de provincies metde laagste bevolkingsdichtheid. Desterkste stijging van de beboste opper-vlakte in handen van de gemeente na1846 speelt zich vooral af in de tot dantoe weinig beboste provincies Antwer-pen en Limburg. Zoals verder zal blij-ken heeft een wet uit 1847 hierbij eengrote rol gespeeld.Binnen de Belgische landsgrenzen waser ook sprake van een grote variatie inoppervlakte onontgonnen gronden. Inhet bijzonder in het noordoosten vanhet land, met name in het Kempensegedeelte van Antwerpen en Limburg,treffen we een hoge concentratie aanonontgonnen gronden aan. Elders mer-ken we vooral de kleinere concentratiesop, bijvoorbeeld in de Luikse weide-streek en in de zogenaamde Brugseveldzone waar de velden, die welis-waar minder uitgestrekt waren dan in

de Kempen maar toch tamelijk aanzien-lijk waren, tot ver in de negentiendeeeuw nog als gemene gronden werdenbeheerd.Uit het voorgaande cijfermateriaal blijktdat de gemene gronden nog tot hetmidden van de negentiende eeuw om-vangrijk konden zijn, zij het regionaalsterk geconcentreerd. Overal in Belgiëen niet in het minst in de Kempen wer-den ze echter sinds het midden van denegentiende eeuw drastisch aangepakt.Hoewel de wetgeving voor die tijd nietvan een even grote effectiviteit getuigt,werd gedurende deze periode wel debasis gelegd voor nagenoeg volledigeprivatisering en ontginning van geme-ne gronden.

Ik beperkt mij hier tot een kort over-zicht van de wijze waarop van over-heidswege werd omgegaan met geme-ne gronden sinds 1750. Ondanks hetfeit dat er ook in Vlaanderen voorbeel-den te vinden zijn die Hardins Tragedyof the commons op kleine schaal illu-streren, meen ik dat hoofdoorzaken nietbinnen maar buiten het systeem van ge-mene gronden dienen te worden ge-zocht. Samen met de veranderingen inhet juridisch kader die ik daarnet al hebtoegelicht, werd vanuit wetgevendehoek de druk op de gemene grondensterk opgevoerd.Pas vanaf het midden van de achttiendeeeuw kunnen we spreken van een sys-tematische aanpak met de inzet van eenaantal juridische instrumenten die optermijn wel degelijk een effect zoudenhebben. In de periode daarvoor werdde strijd vooral op lokaal niveau gestre-den. Gezien de toch wel duidelijke geo-grafische variatie in het belang vanonontgonnen en gemene gronden die ikdaarnet heb aangetoond, zal het aller-

42 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 138/139

minst een verassing zijn dat ook dewetgeving van dergelijke variatie ge-tuigt. Bij de bespreking per regio moe-ten we, precies omdat gemene grondenvanuit verschillende hoeken werden be-stookt, aandacht hebben voor verschil-lende thema's binnen de wetgeving.

ONTGINNINGENWe bespreken hier de periode vanaf1750, aangezien het vanaf dan ongeveeris dat we overal in Europa de wetge-ving met betrekking tot ontginningenen privatisering van gemene grondenzien opduiken. Reeds in 1752 beslistende Staten van Brabant dat de woestegronden, vooral dan in de Kempen,veranderd dienden te worden in land-bouwgrond, bos of weideland. De eer-ste twaalf jaren van de ontginning zoude belasting niet verhoogd worden,daarna zouden ze slechts de helft die-nen te betalen van het normale bedrag.Pas na twintig jaar zouden deze voor-delen vervallen.Dit allereerste 'Algemene Decreet' ophet niveau van de regio met betrekkingtot ontginningen, werd niet toevallig inBrabant uitgevaardigd, een provinciemet een aanzienlijke oppervlakteonontgonnen grond. Slechts door eenverdere uitbreiding van de belasting-vrijstelling tot dertig jaar, kon dit de-creet enig succes opleveren.Uit een enquête van de Staten van Bra-bant onder de lokale overheden aan-gaande de oppervlakte en het belangvan de gemene heiden, blijkt dat dezevoor de landbouweconomie onmisbaarwaren. Er werd in het bijzonder gewe-zen op een gebrek aan meststoffen omde gronden vruchtbaar te maken.Dankzij de gemene gronden, die hetvee van weide voorzagen, konden debewerkte gronden van meststoffen

voorzien worden. Om ook die gemenegronden vruchtbaar te maken was eronvoldoende mest.De Ordonnantie (Verordening) van1772 die daarop volgt, legt aan dedorpsgemeenschappen van Brabant opom hun onontgonnen gronden binnende zes maanden te vervreemden en er-voor te zorgen dat ze binnen twee jaarin cultuur gebracht zouden worden,met privileges en belastingsvrijstellin-gen als belofte. Na twee jaar was maareen magere 2.500 ha verkocht, waarvanongeveer een derde in cultuur was ge-bracht. In een aantal regio's van hetHertogdom werd zelfs geen gevolg ge-geven aan deze regeling. Vijftien jaar la-ter was er op een totale oppervlakte van26.000 ha maar 4.000 á 5.000 ha ver-kocht, wat evenwel niet wil zeggen datdeze ook effectief ontgonnen waren.Deze Ordonnantie werd een misluk-king, vooral wegens de zeer sterkemaar voorspelbare tegenstand van degewone man, die er niet in slaagde omeen deel van de onontgonnen koek tebemachtigen.De algemene ontginningskoorts sloegongeveer op hetzelfde moment als inBrabant ook in Luxemburg toe, maargezien de andere vormen van grondge-bruik, op een andere wijze. In 1754werd een oud Edict (soort bevelschrift)van het begin van de zeventiende eeuwuitgebreid met onder meer beperkingeninzake het gebruik van hout uit de ge-mene bossen.Geïnspireerd door de initiatieven vande Staten van Brabant, drong de centra-le overheid er bij de Staten van Luxem-burg op aan om de gemene goederen teverdelen. Luxemburg bleef tot diep inde negentiende eeuw het grootste ver-zet bieden tegen een algemene aanpaken bleef pleiten voor de autonomie van

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139 43

de gemeenten in beslissingen terzake.Deze hebben in het laatste kwartaal vande negentiende eeuw geleid tot de ver-deling van 4.000 á 5.000 ha gemenegronden. Het sneeuwbaleffect bereikteook Henegouwen.In vergelijking met Brabant en Luxem-burg vinden we in Henegouwen echtereen veel intensievere landbouw. Hene-gouwen was ongetwijfeld de beste on-der de Belgische leerlingen van de fysi-ocratische school. Tussen 1760 en 1765hadden de fysiocraten een duidelijkoverwicht in de 'Geheime Raad' en la-ter ook in de 'Raad van Financiën'. Hiervinden we, niet verwonderlijk, de eer-ste wetgeving die specifiek gericht wastegen de gemeenschappelijke eigen-dom, ongeacht hun toestand. Het De-creet van 1757 geeft aan de dorpsge-meenschappen van Henegouwen deopdracht om binnen zes maanden hungemene goederen te privatiseren.Dat ook in Henegouwen de landbouwnog steeds op een traditionele leest ge-schoeid was, is gebleken uit de hevigereacties van de gebruikers. Deze heb-ben uiteindelijk geleid tot een afge-zwakte versie van de Ordonnantie.Slechts tweederde van de gemene pon-den werd in pacht gegeven voor langetermijnen (36 tot 45 jaar). Eén derdediende als gemeenschappelijke weide-grond voor de inwoners. In het beginvan de jaren 1760 was één derde ten-minste gedeeltelijk ontgonnen. Om heteffect te versterken werd in 1762 belas-tingvrijstelling en -vermindering toege-voegd aan de oorspronkelijke regeling.Resten nog Namen en Vlaanderen. InNamen bleken - zij het met enige ver-traging - vooral de adel en geestelijk-heid gewonnen voor het debat over degemene gronden. Ongetwijfeld haddenze, ondanks hun zogenaamde nobele

bedoelingen, in de eerste plaats interes-se voor de uitbreiding van hun eigendomein, naar het voorbeeld van Bra-bant. Uit hun kringen kwam het voor-stel de Brabantse Ordonnanties te ko-piëren. In het bijzonder de corporatievan de beenhouwers (slagers) stond invoor de verdediging van kleine boerenen dagloners. Zij vreesden dat het ver-dwijnen van de gemene weiden zou lei-den tot een verminderde toevoer vanvee.Hun reacties bleven niet zonder gevolg.De Ordonnantie van 1773 was onge-twijfeld de meest sociale in haar soort:een deel van de gronden werd behou-den voor gemeenschappelijk gebruik.De rest werd gratis verdeeld onder degezinshoofden, evenwel met de ver-plichting de gronden in cultuur te bren-gen. Hierbij werd ook een vrijstelling enlater vermindering van lasten voor-zien.5 Deze maatregelen hadden wel ef-fect. In de Condroz-regio, die ongeveeréén derde van het graafschap uitmaak-te, werd ongeveer 22 procent van de ge-mene gronden verdeeld. En in tegen-stelling tot de andere gemeenten, gingdit gepaard zonder geweld en opstoot-jes. Maar onder druk van de adel engeestelijkheid werd deze Ordonnantiein 1790 weer opgeheven.6Ook in Vlaanderen waren er in de acht-tiende eeuw nog vrij uitgestrekte onont-gonnen gemene velden en weiden, inhet bijzonder in het Brugse Vrije (destreek rond Brugge) en de Oudburg(ten noorden van Gent). Elders kon deoppervlakte aan sterk gefragmenteerdegemene gronden toch nog oplopen totmeer dan tien procent van de totale op-pervlakte, zoals bijvoorbeeld in het ge-bied Oudenaarde. De provinciale over-heid in Vlaanderen nam, in tegen-stelling tot de meeste andere provincies,

44 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139

geen eigen initiatieven om deze restente ontginnen. Integendeel: meerdere le-den van de Provinciale Staten hebbenzich verzet tegen de overheidsinitiatie-ven. De achttiende eeuwse ontginnin-gen in het Graafschap Vlaanderen wer-den ondernomen door particulieren, inhet bijzonder de abdijen, die zich vooralconcentreerden op indijkingen endroogleggingen. De veldgebieden rondBrugge bleven voor het grootste deelonaangetast tot het midden van de ne-gentiende eeuw.Aan het eind van de achttiende eeuwwordt de individualisering van delandbouw verder doorgedreven, dezekeer met betrekking tot de gemeen-schappelijke gebruiksrechten op pri-vaatgronden (denk aan de gemenegronden in ruime zin). In 1781 wordthet vrijgeweiderecht beperkt voor scha-pen en geiten tot het grazen langs pu-blieke wegen en onder toezicht. Tweejaar later wordt het vrijgeweiderechtgewoon integraal afgeschaft. Geduren-de de Franse en Nederlandse periodevallen weinig noemenswaardige initia-tieven te melden inzake ontginning ofprivatisering van gemene gronden. In-tegendeel, het Nederlandse bestuurheeft het zelfs gepresteerd de belasting-vrijstelling bij ontginning op te heffen.Belangrijk is evenwel dat er vooral tij-dens het Franse bewind een aantal juri-dische obstakels uit de weg geruimdwerden. De overheid beschikte daarnaover verschillende effectieve juridischeinstrumenten om de gemene gronden teonteigenen en hun kopers tot ontgin-ning aan te moedigen. De staat kon degemeentelijke autonomie omzeilen endeze dwingen tot een publieke verkoopvia een Koninklijk Besluit na gunstigadvies van de Bestendige Deputatie vande provincie (Gedeputeerde Staten).

Met uitzondering van de gemeenten inhet zuiden van het land, was er relatiefweinig tegenstand tegen de uitvoeringvan deze wet, ongetwijfeld wegens dedreiging van onteigening. Het aantaldoor de overheid verplichte verkopenbleef beperkt.In het zuiden werd vooral gekozenvoor verdeling of verpachting van degronden, een achterpoortje dat toch nogin de wet was ingebouwd. Op sociaalvlak was deze wet echter allerminst eengunstige maatregel. De verkoop van degronden was vooral in het voordeel vangrote grondeigenaren woonachtig in degrote steden. Enkel wanneer de ge-meente zelf het initiatief nam om degronden in kleine percelen te verkopen,slaagden de Kempense 'heiboerkes'erin om een stuk te bemachtigen. Deprijzen van heidegronden stegen na1847 aanzienlijk.De belangrijkste factoren die de ontgin-ningskoorts hebben aangewakkerd zijn:de stijging van prijzen van grond- envoedingsmiddelen, de sterke bevol-kingsgroei tussen 1812 en 1846 (name-lijk een toename van 0,97 procent perjaar) en het feit dat ondanks de groeivan de Belgische landbouwproductie,er onvoldoende voedsel was om desterk stijgende bevolking te voeden (inhet crisisjaar 1846 waren er slechts vol-doende broodgranen om 76,7 procentvan de Belgische bevolking te voeden).Men ging er bovendien van uit dat hetontginnen van de nog bestaande uitge-strekte woeste gronden werk zou bie-den aan het groeiende leger werklozen.De wet van 1847 heeft in het bijzonderde onontgonnen gronden getroffen. Deonontgonnen gemene gronden werdensterk gereduceerd. Na drie jaar warenreeds ruim 11.000 ha gemene veldenverkocht, verdeeld of verpacht. Het peil

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 138/139 45

van de bossen in gemeentelijk bezit konongeveer gelijk blijven omdat vele ge-meenten in dezelfde periode bossenvan particulieren hebben aangekochtDe totale oppervlakte bos neemt ooksterk toe, in het bijzonder na 1880. Ditvalt te verklaren door de bebossing vande vroegere woeste gronden die bij na-der inzien toch onvoldoende vrucht-baar bleken te zijn om er weideland vante maken of landbouwgewassen op tekweken.Samenvattend kunnen we stellen dat deontginningspolitiek van de Oostenrij-kers, Fransen en Nederlanders weinigheeft opgeleverd inzake landbouwpro-ductiviteit. De Kempische velden inAntwerpen en Limburg werden tijdensde tweede helft van de achttiende eeuwvooral bebost.7 Indien de ontginningsuccesvol verliep, dan was dit in de eer-ste plaats ten gevolge van particulierinitiatief en niet zozeer ten gevolge vaneen effectieve wetgeving. In de provin-cies Luxemburg en Namen werden danook meer resultaten behaald. Hoewel erniet veel meer gronden ontgonnen wer-den dan in Limburg en Antwerpen,werden er meer gronden omgezet inlandbouwgronden en weideland. Erwas sprake van een toename van hetlandbouwareaal van respectievelijk elfen veertien procent.8Tussen 1847 en 1880 stijgt de land-bouwgrond met een gemiddelde vanruim tien procent De toename in pro-ductiviteit daarentegen was echter nietrecht evenredig. De bescheiden bijdrageaan het productievolume van maartwee á drie procent lag ongetwijfeld verbeneden de verwachtingen. Hiermeewordt meteen ook al aangetoond dat de'negatieve denkers' het bij het verkeer-de eind hadden. In tegenstelling tot watzij dachten, leidde het opheffen van het

Gemeenschappelijk Statuut van de ge-mene gronden niet tot de gehoopte pro-ductiviteitsstijging. Men kan het sys-teem van gemene gronden dan ookmoeilijk verwijten dat het leidt tot on-derexploitatie.

PRIVATISERINGENHoewel op landbouwkundig vlak geensucces, kunnen we de wet van 1847 welals een effectief privatiseringsinstru-ment beschouwen, zeker in vergelijkingmet het vrij beperkte succes van de wet-geving in de decennia ervoor. Verkla-ringen daarvoor zijn op juridisch vlakte vinden in de sterke verandering vande juridische onderbouw, op politiekvlak in de toenemende concentratie vanmacht op het hogere overheidsniveauten nadele van de lokale overheden enop economisch vlak in de aandacht vande overheid voor het invullen van derandvoorwaarden die noodzakelijk zijnvoor een succesvolle ontginning. Erwerden effectieve onteigeningsinstru-menten ingezet. Ongetwijfeld heeft decombinatie van de spreekwoordelijke'wortels' en 'stokken' hier een rol ge-speeld.Sinds 1793 was de overgrote meerder-heid van de gemene gronden boven-dien in handen van de gemeenten alsrechtspersoon, wat toeliet een meer uni-forme en eenvoudiger toe te passenwetgeving te ontwikkelen. Voor de ho-gere overheden waren de gemene gron-den daardoor ook een stuk makkelijkerte controleren. Inzake randvoorwaar-den heeft vooral de sterke groei van deinfrastructuur een rol gespeeld: vanaf1835 zien we een aanzienlijke ontwik-keling van transportmogelijkheden. Deoverheid investeerde aanzienlijk in deaanleg van nieuwe wegen, spoorwegenen kanalen. Deze ontwikkelingen lieten

46 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139

toe om chemische meststoffen aan tevoeren en om kalkdepots aan te leg-gen.9 Zoals al in het begin toegelicht,zijn de beheer- en gebruiksvormen dievoorkomen bij gemene gronden bijzon-der rijk aan variatie. Vanaf begin ne-gentiende eeuw verschraalt deze varia-tie, althans in juridische zin. De grotemeerderheid van de gemene gronden wordtdan gemeentegronden. Daarnaast evo-lueren vele van de vroegere gesloten ty-pes naar goederen in onverdeeldheid.Vandaag resteren nog een paar over-blijfselen van dat gemeenschappelijkverleden. Het belang dat dit systeemgespeeld heeft in de toenmalige land-bouw blijkt onder meer uit de hevigetegenstand van de gebruikersgerechtig-den tot diep in de negentiende eeuw enhet lang uitblijven van enig effect vande landbouwpolitiek die erop gerichtwas om de gemene gronden te liquide-ren. De landbouw was toen nog ge-mengd en veel gevarieerder dan delandbouw van vandaag.Ondanks de agronomische voorbeeld-functie die Vlaanderen in de achttiendeeeuw toegedicht kreeg, was de land-bouw in verschillende streken nog ge-bonden aan de grondstoffen die op degemene gronden te halen waren. Hetgebruik in gemeenschappelijkheid lietbovendien toe dat de beheerskostenvan gronden die geen directe opbrengstonder de vorm van bijvoorbeeld graan-gewassen of aardappelen voortbrach-ten, tot een minimum beperkt kondenworden. Uit de regionale variatie in deopinies over privatisering die de pro-vinciale overheden op nahielden, blijkt

dat afhankelijk van de landbouwsitua-tie het belang van gemene gronden vanregio tot regio sterk kon verschillen.Pas in de jaren 1830 werden de rand-voorwaarden voor een volledig ver-dwijnen van gemene gronden funda-menteel aangepakt; denken we bijvoor-beeld aan de Kempense kanalisatie-plannen. Tot dan was de negatieve visievan de overheid op gemene grondenzonder meer misplaatst. Beleidsmakersliepen tot dan met hun agrarische uto-pieën duidelijk voor op de dagelijkserealiteit van de keuterboer, wat meteenook verklaart waarom hun beleid inza-ke ontginningen en privatisering zoweinig effectief bleek. Een van de voor-beelden ter illustratie van de grote af-stand tussen de overheid en die boeren,is een vragenlijst die het Nederlandsebewind naar gemeenten in het zuidenstuurde. Bij de vraag of er in de ge-meente nog 'Marken' te vinden warenen hoe uitgestrekt die dan wel zoudenzijn, fronsten de Vlamingen de wenk-brauwen. Van markegenootschappenhadden ze nog nooit gehoord.Hoewel er in België tegenwoordig nau-welijks resten van de vroegere gemenegronden te vinden zijn, zijn de gemenegronden nog niet dood. De privatise-ringsgolf heeft overigens ook de geme-ne gronden elders in Europa groten-deels geëlimineerd. Maar in het bij-zonder in de niet-Europese landen zijner nog grote gemene gebieden te vin-den, bijvoorbeeld de gemene visgron-den in Turkije en Brazilië of de talrijkegemeenschappelijke weidegronden inIndia."

NOTEN(1) Deze typologie werd gemaakt op basis van onderzoek uitgevoerd in het kader van eencomparatief onderzoek van acht onderzoekers uit verschillende Europese landen over het ge-bruik en beheer van gemene gronden in noordwest-Europa (tussen ca. 1500 en 1850) dat re-

Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 1381139 47

EN

-/iEDEREEN DiE

ç

13E17.1 .--) DAAR oM M oE.-rEe t4 pA c t F ■ s-re. LACHEN- - -

,

-. ..-. ,(1-0 Erf), ,...0 9 aS-éi p

- - •- .

Î DiE KANEEN KLAP

VOOR Z'N BEkVIKRYGEN!!

cent in boekvorm is verschenen als M. De Moor, L. Shaw-Taylor and P. Warde (eds), The ma-nagement of common land in north west Europe, ca. 1500-1850; Brepols, Turnhout 2002 (CORNPublication series, nr. 8). - (2) Moeskop, 1985. - (3) Godding, 1987: p. 204. - (4) Clicheroux,1956: pp. 576-577 en 540-541 en Dejongh, 1999: pp. 94-95. - (5) Recht, 1950: p. 44. - (6) Vanden-broeke, 1975: p. 44. - (7) Dejongh, 1999: p. 110. - (8) Idem, p. 98 e.v. - (9) Blomme, 1993: pp.441-444. - (10) Zie voor voorbeelden: Bromley Feeny, 1992.

BIBLIOGRAFIEBlon-une, J. (1993), The Economie Development of Belgian Agriculture: 1880-1980. A Quantitativeand Qualitative Analysis, Leuven: Leuven University Press.Bromley, D.W. and Feeny, D. (1992) Making the commons work: theory, practice and policy, edn.San Francisco.Clicheroux, E. (1957) L'évolution des terrains incultes en Belgique. Bulletin de !Institut de re-cherches économiques et sociales XXIII, 497-524.Dejongh, G. (1999) Tussen immobiliteit en revolutie. De economische ontwikkeling van de Belgischelandbouw in een eeuw van transitie, 1750-1850. K.U. Leuven.Godding, P. (1987) Le droit privé dans les Pays-Bas méridionaux du 12e au 18e siècle, Bruxelles.Moeskop, G. (1985) Het gebruik van gemene gronden in de Antwerpse Kempen tijdens het AncienRegime. K.U. Leuven.Recht, P. (1950) Les biens communaux du Namurois et leur partage â la fin du XVIIIe siècle. Contri-bution a l'étude de l'histoire agraire et du droit rural de la Belg ique accompagnée d'une description desclasses rurales a la fin de l'Ancien Régime, Bruxelles.Vandenbroeke, C. (1975) Agriculture et alimentation dans les Pays -Bas autrichiens, Gent-Leuven.

48 Negende Jaarboek Anarchisme/De AS 138/139