De A van Anna

20
Tobea Brink De A van Anna ‘Heel mooi! Een uitstekend geschreven boek.’ Louis Krüger

description

Een fragment

Transcript of De A van Anna

Page 1: De A van Anna

Tobea Brink De A van Anna

Tobea Brink De A van Anna

M

‘Heel mooi! Een uitstekend geschreven boek.’

Louis Krüger

uitgeverijmozaiek.nl

9 789023 993230

isbn 978 90 239 9323 0 | nur 302

Brink omslag.indd 1 26-08-09 09:15

Page 2: De A van Anna

Voor Chris

Page 3: De A van Anna

De A van Anna

p

Tobea Brink

Vertaling Dorienke de Vries

Mozaïek, Zoetermeer

Page 4: De A van Anna

Omslagfoto Image Source / Great StockOntwerp omslag Geert de KoningOorspronkelijke omslag Michiel Botha @FlameVertaling Dorienke de Vries

Oorspronkelijk verschenen bij Kwela Boeke, een imprint van NB Publishers, Kaapstad, Zuid-AfrikaOorspronkelijke titel Die hemelklip

ISBN 978 90 239 9323 0NUR 302

© Afrikaanse versie 2007 Tobea Brink© Nederlandstalige versie 2009 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer

Meer informatie over deze roman en andere uitgaven van Mozaïek vindt u op www.uitgeverijmozaiek.nl

Alle rechten voorbehouden

Page 5: De A van Anna

D e e l e e n

Page 6: De A van Anna
Page 7: De A van Anna

7

Hansman verroert zich niet. Hij ligt op de achter-veranda. Uit zijn haar sijpelt bloed, dat regelrecht zijn oor inloopt. ‘Mamaaaaa!’ ‘Stil, Adam, ma slaapt.’ ‘Hansman! Hansman! Hansman! Wakker wor-den! Niet doodgaan! Hansman!’ Adam huilt. Zijn tranen druppen op Hansmans gezicht. Hij schudt hem zo wild heen en weer dat het straaltje bloed van richting verandert. ‘Wat is hier aan de hand? O nee! Hansman! Anna, wat is er gebeurd?’ ‘Adam heeft Hansman per ongeluk met een steen gegooid, ma.’ Ma vliegt overeind. Ze pakt de scherpe steen waarmee Adam Hansman geraakt heeft. Ze laat Hansman gewoon liggen en stuift op Adam af. Nog nooit heb ik haar zo gezien. Haar ogen vlammen. ‘Mamaaaa!’ kermt Adam en probeert zich achter mij te verschuilen. Ma maakt me bang. Ze lijkt wel wild. Ik duik voor haar weg. Adam staat alleen. Ma haalt uit met

Page 8: De A van Anna

8

de steen en slaat naar Adam. De steen hakt in zijn schouder. ‘Maaaa!’ Adam bulkt als een kalf dat wordt gebrandmerkt. Hij rent naar mij toe. Opnieuw heft ma haar hand op. ‘Niet doen, ma!’ Ze laat zich op haar hurken zakken. Met de steen nog in haar hand valt ze schuin over Hansman heen en begint schokkend te snikken. Hansman doet zijn ogen open en barst ook in tranen uit. Ik sta tussen Hansman en Adam, die nu bij het hondenhok zit. Hij heeft zijn armen stijf om zijn benen geslagen en wiegt heen en weer op de maat van het gekerm dat uit zijn keel komt. Snot en kwijl lopen langs zijn benen. Geelhond staat bij hem en likt het op. Ma en Hansman komen overeind. Hansman schaamt zich. Hij wil ervandoor. Ma bekijkt het gat in zijn hoofd. ‘Je had wel dood kunnen zijn,’ is alles wat ze zegt voor ze zich omdraait en naar Adam gaat. ‘Maaaa!’ kreunt Adam en kruipt weg achter zijn gekruiste armen. Ma slaat haar armen om Adams bekwijlde lichaam en begint met hem mee te wie-gen. Ze wrijft haar wang over zijn spriethaar en met haar sterke, dikke vingers masseert ze de wond aan zijn schouder. Adam klauwt zijn ene hand om haar roksband. ‘Stil maar, stil maar. Stil maar, Adam. Ma heeft spijt. Stil maar, lieve Adam. Ma was geschrokken.

Page 9: De A van Anna

9

Jij kon er niets aan doen. Stil maar, Adam. Stil maar, stil maar.’ Langzamerhand komt Adam tot bedaren. Ik kijk om naar Hansman. Hij is al weg. Ik glip de hoek om bij de keukendeur en neem het paadje door de wei. Bij de perenboom gekomen hoor ik tussen de takken Hansman huilen. Geelhond rent rondjes om de boom en springt telkens tegen de stam op. Ik heb nu geen zin om me met Hansman te bemoeien. Ik wil me alweer omkeren, maar Hansman heeft me gezien. Hij begint nog harder te huilen. ‘Hansman, kom eens naar beneden!’ ‘Ga weg!’ schreeuwt hij woedend. ‘Jij zat hem te plagen, dat weet je best.’ ‘Hou je bek, stomme griet! Je lijkt zelf wel een mongool. Hij is lekker jouw tweelingbroer, niet de mijne!’ ‘Hansman…’ ‘Hou je kop!’ Hansman is helemaal over zijn toeren. Ik zou hem best kunnen troosten, maar ik heb er geen zin in. Ik hoef even niemand meer te zien. Het liefst zou ik weglopen, weg van Adam die te dom is en van Hansman die te klein is. Ik wil alleen nog maar Anna zijn. Niet langer Anna-Adam. ‘Kom, Geelhond!’ Ik loop flink door. Achter mij sterft Hansmans geschreeuw langzaam weg. Geelhond jaagt fazan-ten op en het populierenbos onttrekt ons aan het gezicht. Erdoorheen en dan schuin afslaan, over het

Page 10: De A van Anna

10

braakliggende land omhoog tot helemaal bovenaan. Daar, midden in het veld, ligt een begroeide steen-hoop. In de lente bloeien daar bobbejaantjes tussen de pijlkruidkers en de augusstruikjes. Gladiooltjes ook. Aan de andere kant van het rotsheuveltje is een zachte, met gras beklede holte, precies groot genoeg voor mij. En voor Adam. Behalve vandaag. Vandaag ben ik hier alleen. Geelhond staat bij de steenhoop te blaffen. ‘Geelhond!’ Hij blaft gewoon door. ‘Geelhond!’ Ik sta weer op. Ik kan die hond wel wurgen, met zijn stomme geblaf! Was hij maar bij Adam gebleven om diens wonden te likken. Geelhond rent om het heuveltje heen. Hij steekt zijn snuit diep tussen de stenen, hij krabt een paar keer, blaft nog eens, rent de andere kant uit. Als hij weer langsloopt, grijp ik hem bij zijn halsband. ‘Kom hier!’ Ik sleep Geelhond achter me aan. Hij stribbelt uit alle macht tegen en kijkt telkens om; hij zet zich schrap tegen de halsband. Mijn voet blijft ergens achter haken en ik sla voorover. In mijn val trek ik Geelhond over me heen. Van schrik hapt hij nijdig naar me. Pas dan begin ik te huilen. Het begint niet zoetjesaan zoals een regenbuitje. Het lijkt meer op een dijkdoorbraak. In één klap is het verdriet overal. Het sleurt me mee naar ravij-nen waar ik nog nooit eerder ben geweest, door

Page 11: De A van Anna

11

schrammende struiken en schurende rotskloven. Als een wilde ren ik tussen de rotsen in het rond. Mijn adem komt met horten en stoten. Ik krijg geen lucht meer. Ik schreeuw het uit van die zware steen die op mijn borst ligt en alles dichtdrukt, alles omlaag duwt. Geelhond likt mijn gezicht. Hij krabt met zijn poot aan mijn arm en likt net zo lang tot ik mijn ogen weer opendoe. ‘Hou op, Geelhond.’ Dan houdt hij op en gaat aan mijn voeten lig-gen. Ik aai over zijn rug. Bij Geelhonds staart zie ik een platte steen lig-gen, die van de kalkstenen wal is afgebroken. Ik kan er duidelijk een letter op onderscheiden: A.

pMet de steen nog in mijn handen hoor ik Adam aankomen. Hij kan niet fluiten. Als hij mij zonder mijn naam wil roepen, maakt hij altijd een raar, hoog geluid achter in zijn keel: huuut, huuuut, huuuuut. Hij weet wel waar ik ben. ‘Anna-Adams plekje,’ noemt hij het. De ‘s’ komt er nog steeds een beetje raar uit, maar hij slist ten-minste niet meer. Ma heeft het hem afgeleerd. Toen ik op een middag uit de bus stapte, stond hij bij het hek op me te wachten. ‘Sssssss,’ zei hij, terwijl de bus weer optrok. ‘Adam, het is je gelukt! Wat goed van je! Zeg het nog eens!’

Page 12: De A van Anna

12

‘Zzzzzusssssje.’ Hij gooide zijn hoofd in de nek en lachte. Ma stond met Hansman op de veranda. ‘Fijn hè, Anna? Hij heeft de hele ochtend ge -oefend.’ ‘Zzzzzusssssje,’ zei Adam nog eens. ‘Moeder snijdt zeven scheve sneden brood,’ zei ik hem voor. ‘Dat kun je nu ook zeggen, Adam.’ ‘Ja!’ lachte hij en sloeg met zijn vuist op zijn bovenbeen. Huuut-huuut-huuuut. Huuut-huuut-huuuut. Adam loopt al tussen de populieren. Zo dadelijk komt hij uit het bos tevoorschijn. Geelhond is al naar hem onderweg. Bah! Ik zit op dit moment niet op Adam te wachten. Als Geelhond er niet was, had ik me nog kunnen verstoppen, maar daarvoor is het nu te laat. Die steen mag hij niet zien. Die is van mij, van mij alleen. Het is een Anna-steen. Vlug sluip ik achter de struiken langs en leg de steen tussen de andere. Daar zal niemand hem vinden. Ik loop de helling af naar het bos. Adam huuut-huuut nog steeds. ‘Ik ben hier, Adam!’ ‘Hallo!’ zegt hij met zijn bromstem. ‘Wat kom je hier doen?’ ‘Anna zoeken.’ ‘Waarom?’

Page 13: De A van Anna

13

Hij haalt zijn schouders op, alsof hij wil zeggen: zomaar. Alsof het zo hoort. Alsof hij denkt dat ik dat ook vind. ‘Kom dan maar mee.’ Voor me uit loopt hij langs het paadje omhoog over het veld. Hij heeft moeite met de grote ste-nen die hier liggen. Er schemert een vlek door zijn hemd heen. Ma heeft jodium op de wond gedaan. Bij het prikkeldraad laat ik hem voorgaan. Dat is altijd weer een heel gedoe. Hij kan niet op één been staan en tegelijkertijd zijn andere been tus-sen de twee draden door zwaaien. Ik moet hem min of meer optillen; dan duwt hij beide benen er tegelijk onderdoor en schuift er vervolgens op zijn rug achteraan. Het prikkeldraad blijft altijd wel ergens haken. Ik heb zin om hem een flinke duw te geven. Waarom is hij toch altijd zo sloom? We kunnen nooit eens lekker opschieten. Als ik alleen was geweest, was ik nu al bij de bron. Zo’n sul ook! Na het prikkeldraad loop ik voorop. Als ik na een poosje omkijk, zie ik dat hij wel weet wat ik denk. Hij ziet eruit als iemand die op de grond wil gaan liggen om zich te laten schoppen. Ik heb ook inderdaad zin om hem een schop te geven, maar ik duw het gevoel weg. ‘Doet je schouder nog pijn?’ ‘Neu,’ zegt hij en hij schudt zijn hoofd. ‘Ma heeft er rood spul op gedaan.’ ‘Hier, geef me maar een hand.’

Page 14: De A van Anna

14

Ik help hem de stenen trap op die naar de bron leidt, en dan langs de gladde helling omhoog tot we boven aan het pad gekomen zijn. ‘Nu kun je weer zelf lopen.’ ‘Nou, vooruit,’ zegt Adam, alsof hij me een gunst bewijst. ‘Laten we een wedstrijdje doen,’ zegt hij zodra we het huis weer kunnen zien. ‘Goed,’ zeg ik. Ik ren tot net voorbij de garage en dan laat ik me door hem inhalen. Dat heeft hij toch nooit in de gaten.

pMa leest voor: ‘Zo maakten de bloemen zaadjes en dat werden weer nieuwe bloemen. De vogels legden eieren en de dieren kregen jonkies. En op het laatst maakte God ook de mens. De eerste man die God maakte, heette Adam en zijn vrouw Eva. Ze woon-den in een prachtige tuin.’ ‘Nee, Anna! An-na!’ Adam slaat met zijn vuisten op zijn kussen. ‘Nee, Adam, ze heette Eva. Dat staat in de bij-bel. Dat mogen we niet zomaar veranderen.’ ‘AN-NA,’ schreeuwt Adam boos en hij begint te jammeren. Ma doet de kinderbijbel dicht. ‘Kom, we zullen maar gaan bidden.’ Adam bedaart. Met zijn korte, dikke vingers drukt hij zijn ogen dicht. Ik knijp de mijne stijf toe. Ma bidt. Ik lig elke avond bij Adam in bed,

Page 15: De A van Anna

15

maar alleen tot hij slaapt. Dan ga ik naar mijn eigen bed, want hij plast nog in zijn broek. ‘Amen.’ ‘Amen,’ herhaalt Adam, zoals elke avond. ‘Welterusten, kinderen,’ zegt ma. Eerst geeft ze mij een kus, dan Adam. Adam gaat om haar nek hangen en knelt haar tegen zich aan. De aderen in zijn nek zwellen op en hij knort diep en zwaar. Ma lacht, maar ik weet dat ze het niet altijd prettig vindt. Dat kan ik aan haar gezicht zien. ‘Dank je wel, Adam. Slaap lekker.’ Ze doet het licht uit en trekt de deur een eindje achter zich dicht. Niet helemaal; het ganglicht valt nog door de kier. Ze weet wel dat ik bang ben in het donker. Aan de andere kant van de gang is Hansmans kamertje. Hij slaapt allang. ‘Misschien was het wel de bloemenwei,’ fluister ik. ‘Ja. De tuin van Anna-Adam.’ Ik denk ook dat de vrouw Anna heette. Niet Eva. A van Anna. Die komt immers als eerste. A, B, C, D, E. Eva komt pas op de vijfde plaats. ‘Anna en Adam, Adam en Anna’. Dat klinkt goed. Eva niet. Eva is achterstevoren. ‘Anna-Adam, Anna-Adam, Anna-Adam,’ fluis-tert Adam telkens en telkens weer, terwijl hij aan de franje van de deken frunnikt. ‘Anna-Adam, Anna-Adam…’ Net zo lang tot hij slaapt. Ik stap over in mijn eigen bed. ‘An-nA,’ zeg ik zachtjes voor me uit. Dit is geen

Page 16: De A van Anna

16

achterstevoren naam. Hij is precies goed. Hij komt van beide kanten vooraan. Waarom dus Eva? Het klopt gewoon niet. Betta zou nog beter geweest zijn. Adam en Betta. Nee, dan komt de vrouw als tweede, dat is ook niet goed. Iemand heeft zich vergist. Misschien God wel. Misschien wist Hij het alfabet niet meer precies. Ze woonden in een prachtige tuin die God voor hen gemaakt had. Ja, dat móet de bloemenwei wel zijn. Uit de zaden zijn de guave en de walnotenboom gegroeid, en de witte aronskelken verderop in de wei. Venkel bloeit er ook. De dieren die jonkies kregen, zijn de krabbetjes en de kikkers en alle vin-ken in de rietkraag aan de overkant van de sloot. En er is ook een slang. Iedereen weet dat er een slang in de bloemenwei zit. Maar een appelboom is er niet. Misschien was het een limoenboom. Limoenen zijn niet goed voor je. Ze komen ook pas – A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L – pas op de twaalfde plaats. Appels komen het eerst. Anna en Adam en appels. De slang komt pas als negentiende. God komt als zevende. Dat is natuurlijk omdat Hij op de zevende dag gerust heeft. Maar Anna komt het eerst. Anna… de A van Anna… eers…

pMa neemt me even apart. ‘Anna, je hoeft Adam niet altijd te laten winnen, hoor. Het is echt lief van je, kind, maar jij moet als eerste over de streep komen.’

Page 17: De A van Anna

17

‘Ach, ma, dat geeft toch niet.’ ‘Dat geeft wel. Jij hoeft niet voor Adam te zor-gen, Anna. Dat zal ma wel doen.’ ‘Dat kan niet.’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Ma kan niet tegen Adam hardlopen.’ ‘Dat is waar, Anna, maar het hoort niet dat jij altijd tweede bent. Jij hoort te winnen. Je bent veel sneller dan hij, dat weten we allemaal.’ ‘Adam weet het niet, ma.’ ‘Misschien…’ Elk jaar tussen Kerst en Oudjaar houden we hardloopwedstrijden, georganiseerd door dikke oom Abeltjie. Iedereen van het district is van de partij en doet mee. Volwassenen en kinderen. ‘En de winnaar van de wedstrijd voor kinderen onder de tien is… Adam Arends!’ Wij tweeën zijn de enigen die hebben gelopen. Ik heb Boela omgekocht, zodat hij niet meedeed. Tegen zijn moeder heeft hij gezegd dat zijn voet zeer doet. De andere kinderen zijn allemaal ouder of te jong om mee te doen. ‘Ik heb gewóóóóónnen!’ schreeuwt Adam en hij zet het op een stuntelig drafje om bij Janna Bosbok zijn prijs in ontvangst te nemen. Janna is een neef van ons, maar hij is al getrouwd en heeft ook al kinderen. Iedereen lacht en klapt voor Adam. Dat vindt hij prachtig. Hij knijpt zijn spleetoogjes half dicht en zwaait en blaast een kushandje weg. Nu klap-

Page 18: De A van Anna

18

pen de mensen pas goed. Naast mij lacht ma heel even. ‘Dat is mooi, Adam,’ zegt ze als hij zijn prijs laat zien. ‘Nu kun je fijn gaan leren.’ ‘Sjonge, Adam, dat is mooi, zeg,’ zegt Hansman. ‘Hmmmm,’ zeg ik als Adam het lichtgele etui onder mijn neus houdt. De prijzen worden altijd door ma uitgekozen. Ze wist dat ik een nieuw etui voor school wilde hebben. Ach, wat geeft het.

pMa is bezig citroencake te maken. Tegen de tafel geleund sta ik te kijken hoe ze alle ingrediënten heel precies afweegt. Eigenlijk wacht ik tot ze echt gaat bakken. Adam en Hansman spelen autootje op de weg. Telkens als er een echte auto aankomt, rent ma naar het raam, maar iedere keer gaan Adam en Hansman netjes aan de kant. ‘Hij wordt al groot,’ zegt ma. ‘Je kunt hem al een beetje los vertrouwen. Dat werd hoog tijd ook.’ ‘Ma, hebben ze alle cellen van Adam nageke-ken?’ ‘Nee, dat kan niemand, kind. Ze bekijken er maar een paar. Ze tellen ook niet de cellen, Anna, alleen de chromosomen.’ ‘Dat weet ik.’ Al een week lang zit mijn hoofd vol met die chromosomen. Vorige week heeft ma me uitgelegd hoe dat in elkaar zit; en ze heeft me alles verteld

Page 19: De A van Anna

19

over het extra chromosoom dat Adam in zijn cellen heeft. ‘Maar stel nou dat ze een paar cellen hebben overgeslagen waar niets mis mee is.’ ‘Wat dan?’ vraagt ma. ‘Dat weet ik niet. Dan is hij niet helemaal zo.’ ‘Anna, we weten allemaal dat hij wél zo is. Het is toch duidelijk te zien? Aan zijn ogen en zijn mond en de plooi in zijn nek, aan die dikke handen met de korte vingers. En aan zijn tenen. En aan zijn ver-stand. Het maakt niet uit of ze tien cellen bekijken of een paar miljoen. Adam is anders. Punt.’ ‘Zijn piemeltje is ook kleiner dan dat van Hans-man.’ ‘Nou zeg!’ lacht ma en veegt met haar meelbe-stoven hand over mijn wang. ‘Jij hebt je ogen ook niet in je zak!’ ‘Het ís zo!’ zeg ik, verlegen nu. Ma begint het meel te zeven. ‘Mannen zoals hij zijn meestal onvruchtbaar,’ zegt ze na een poosje. ‘Wat is dat?’ ‘Onvruchtbaar? Dat betekent dat ze geen kinde-ren kunnen krijgen.’ ‘Ik wil ook nooit kinderen krijgen.’ ‘Maar Anna, hoe kun je dat zeggen? Je zou zo’n goede moeder zijn! Waarom zeg je nou zoiets?’ Ma houdt helemaal op met zeven en roeren. Met de deegkom in haar handen staat ze naar me te kijken alsof ze dit nooit had verwacht.

Page 20: De A van Anna

20

‘Het is veel te veel werk.’ ‘Te veel wérk? Hoe kom je daar nou weer bij?’ ‘Kijk maar naar Adam. We moeten hem met alles helpen.’ ‘Maar het is helemaal niet gezegd dat jij ook zo’n kind als Adam krijgt, Anna. En tegenwoordig kun je een test laten doen. Dan weet je al voordat het kindje geboren wordt of alles goed is of niet.’ ‘En als dat niet zo is?’ ‘Boe!’ schreeuwt Adam bij de hordeur. ‘Adam! Je laat ons schrikken, joh! Ik had die kom wel kunnen laten vallen!’ Hij schreeuwt het uit van plezier om zijn geslaagde grap. ‘Ha-haa-haa, ik heb jullie gefopt!’ ‘Waar is Hansman?’ ‘Naar de stal.’ ‘Wilde jij niet mee?’ ‘Jawel, maar ik moet eerst poepen.’ ‘Adam!’ Ik vind het vreselijk als hij zo praat. Soms zegt hij het zelfs waar andere kinderen bij zijn. ‘Nee, Adam, lieverd, dat mag je niet zeggen. Zeg maar dat je even naar achteren gaat of dat je naar de wc moet.’ ‘Oké,’ zegt Adam. Maar morgen zegt hij het gewoon weer, dat weet ik nu al.

p