CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel...

53
CWO-Buitenboordmotor III (MBL-M1) Eisen , uitleg en hulpmiddelen Admiraliteit 6 “van de Maze” In samenwerking met de Landelijke Admiraliteit

Transcript of CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel...

Page 1: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

CWO-Buitenboordmotor III

(MBL-M1)

Eisen , uitleg en hulpmiddelen

Admiraliteit 6 “van de Maze” In samenwerking met de Landelijke Admiraliteit

Page 2: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

1

Verantwoording Dit boekje is geschreven om alle eisen welke worden gesteld aan het behalen van het examen voor CWO-Buitenboordmotor I, II & III overzichtelijk op een rijtje te krijgen.

Het is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Deze uitgave is aangepast aan de 9de versie van het BPR

Schip en uitrusting

Teneinde buitenboordmotoropleidingen in het kader van de CWO-Iijn te mogen verzorgen, dienen het schip en de buitenboordmotor aan minimale eisen te voldoen. Het schip moet schoon en goed onderhouden zijn. Motor en motorophanging dienen in goede staat te verkeren. Het schip moet verder voorzien zijn van de volgende inventaris:

• Eén voor- en achterlandvast • Eén spring van tenminste tweemaal de bootlengte • Twee stootkussens met voldoende lijn • Dweil*, spons*, puts • Een deugdelijk anker met voldoende lijn • Scheepshoorn • Een eenvoudige verbandtrommel • Per opvarende een goed drijfhulpmiddel (zwemvest) • De van toepassing zijnde reglementen (niet bij een open schip) • Gereedschap en reserve-onderdelen • Minstens een peddel of roeiriem • Navigatieverlichting (BB III) Dweil* en spons* zijn CWO-eisen waaraan niet te zwaar wordt getild.

Page 3: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

2

Eisen praktijk

1 Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht. 2. Benzinetank aansluiten. 3. Uitwendige controle van de motor. 4. Starten van de motor. 5. Controle op goede werking. 6. Gestrekte koers varen. 7. Stuurwerking van de motor. 8. Vaart minderen en stoppen. 9. Drijvend voorwerp kunnen benaderen. 10. Een acht en een slalom kunnen varen. 11. Afvaren en aankomen aan een Iangswal. 12. Afmeren. 13. Ankeren en anker op gaan. 14. Brandstof bijvullen. 15. Schiemanswerk. 16 Terminologie. 17 Vaartechnieken: koersen varen, afstoppen, gaande houden, noodstop maken. 18 Afvaren en aankomen bij hoger- en lager wal. 19 Man-over-boord manoeuvre. 20 Ankeren en anker op gaan. 21 Bijzondere verrichtingen. 22 Loskomen van aan de grond. 23 Passeren van bruggen en/of sluizen. 24 Aanvarings- /achtergrondspeiling. 25 Toepassing reglementen. 26 Langszij een varend schip komen en vastmaken. 27 Slepen en gesleept worden. 28 Een tocht in het donker. 29 Eenvoudige reparaties aan de motor.

Page 4: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

3

Toelichting op de praktijkeisen

1. Het schip vaarklaar maken en klaarmaken voor de nacht Motor op de juiste manier aanbrengen, goed gebruik maken van slangen, op de juiste manier vullen en voorzorgen treffen tegen morsen, reserve brandstof op een juiste manier stouwen. Motor en evt. roer borgen. Inventaris controleren. Verlichting controleren, op de juiste manier ontluchten en ventileren. 2. Vaartechnieken Gestrekte koers varen: een rechte koers varen, daarbij rekening houdend met de schroefwerking (wieleffect). Afstoppen: het schip door motorvermogen te minderen, afstoppen. Een noodstop maken door gas terug te nemen en de motor om te draaien en weer gas te geven, of door gas terug te nemen en de motor in de achteruit te zetten en weer gas te geven. Gaande houden: het schip in de wind en/of stroom op dezelfde plaats gaande houden. Daarbij ervoor zorgen dat de boeg niet wegdraait. Noodstop maken: de motor stoppen en vervolgens beheerst achteruit slaan. Daarbij ervoor zorgen dat het schip door haar schroefwerking niet dwars valt. Met matige vaart koers houden bij zijwaarts inkomende wind: met zijwind zodanig opsturen dat er toch een rechte koers wordt gevaren. 3. Afvaren en aankomen bij hoger- als lager wal Afvaren en aankomen aan hoger- en lager wal en daarbij een goed gebruik weten te maken van trossen en springen. Aankomen en afvaren van een zachte, ondiepe wal Aankomen op een ondiepe, zachte wal. Daarbij op tijd de motor optillen. Bij het afvaren eerst het achterschip afduwen. 4. Man-over-boord manoeuvre Bij man-over-boord de juiste handelingen verrichten. Roepen "zwem", een van de opvarenden laten wijzen in de richting van de drenkeling. De boot aan loefzijde van de drenkeling tot stilstand brengen en de schroef van de drenkeling wegdraaien. (liefst de motor stoppen) 5. Ankeren en anker op gaan Een ankermanoeuvre uitvoeren. Voorkomen dat het anker 'onklaar' raakt. Zorgen dat er vol- doende -lijn wordt gestoken zodat het anker zich kan ingraven. Bij het over boord zetten van het anker moet het schip langzaam deinzen. 6. Bijzondere verrichtingen Achteruit kunnen manoeuvreren in een box of tussen twee obstakels door. Zowel voor- als achteruit een acht en een slalom om een aantal boeien varen door middel van behendig manoeuvreren. 7. Loskomen van aan de grond Bij aan de grond lopen weer loskomen door het gewicht van de opvarenden te verplaatsen. Het juiste gebruik van de motor kennen. Weten wanneer assistentie gevraagd moet worden. 8. Passeren van bruggen en/of sluizen Op de juiste wijze een brug of een sluis benaderen, de juiste seinen geven en indien er vast- gemaakt moet worden dit op de juiste plaats en wijze doen. In een sluis de boot beleggen met dubbelgenomen lijnen en die op de hand laten slippen.

Page 5: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

4

9. Een aanvarings-achtergrondspeiling maken Door een achtergrondspeiling te maken, weten of er gevaar voor aanvaring bestaat. 10. Toepassing van de reglementen uit het BPR De reglementen voor zover van toepassing op dit type schip uit het BPR kunnen toepassen. 11. Langszij van een varend schip komen en daaraan vastmaken Langszij van een varend schip komen door eerst dezelfde snelheid te gaan varen en dan naar het schip toe te sturen, waarbij gelet moet worden op de zuiging en die op de juiste wijze opvangen. En tweede man aan boord kan dan een lijn overbrengen. Daarbij de voortros beleggen, vervolgens een achterspring en daarna de achtertros uitbrengen. 12. Slepen en gesleept worden Een sleeplijn op de juiste wijze overbrengen of aannemen en bevestigen. Verschillende sleepwijzen kunnen toepassen, zoals op een sleeptros. twee gekruiste trossen en langszij. Weten dat bij een rubberboot vooruit slepen zeer moeilijk is. 13. Een tocht in het donker Een tocht in het donker kan gevaren worden in een periode dat de scheepslichten ontstoken moeten zijn. Bij varen in het donker de lichten van andere vaartuigen, boeien en haveningangen kunnen herkennen en daarnaar handelen 14. Eenvoudige reparaties aan de motor uitvoeren Eenvoudig onderhoud: bougie schoonmaken en afstellen, breekpen vervangen en brandstof- leiding kunnen controleren. Koelwaterproblemen kunnen oplossen. 15. Schiemanswerk De volgende knopen vlot kunnen leggen: platte knoop, paalsteek, halve steek, mastworp. Een lijn juist kunnen opschieten. Een lijn goed kunnen beleggen op een kikker of bolder. 16. Terminologie Afhankelijk van het type schip de namen van acht onderdelen en hun functie kunnen benoemen.

Page 6: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

5

Eisen theorie

1. Terminologie. 2. Veiligheids- en reddingsmiddelen. 3. Handelen bij averij. 4. Eenvoudige EHBO. 5. Reglementen. 6. Betonning en bebakening. 7. Krachten op het schip en hun gevolgen. 8. Jachtetiquette en vlagvoering. 9. Weersinvloeden. 10. Gebruik van almanak en waterkaarten.

Toelichting op de theorie-eisen

1. Terminologie van schip en motor De volgende onderdelen moeten in ieder geval gekend worden: De namen en functie van de belangrijkste onderdelen van het schip (waaronder in ieder geval de boeg, stuurboord, bakboord, steven, spanten, spiegel, motorsteun, vrijboord.) en de buitenboordmotor kennen. Van de buitenboordmotor tenminste de volgende onderdelen: bougie, brandstofslang, carburator brandstofleiding, koelwateruitlaat, breekpen, gas- en chokehandel, startkoord. Hiervan ook de functie kunnen aangeven

2. Veiligheid Kunnen aangeven waarom het belangrijk is om voorzorgmaatregelen te treffen om de veiligheid aan boord zo optimaal mogelijk te maken. Daarbij rekening houden met benzine als brandstof. De reddingsmiddelen aan boord moeten voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Het gebruik kennen van zwemvesten, reddingslijn, reddingsboei en reddingsklos met drijvende lijn e.d.

5. Handelen bij averij Bij averij de schade kunnen vaststellen en het schip kunnen beoordelen op zeewaardigheid. Noodvoorzieningen kunnen treffen bij lekkage. Weten welke gegevens opgenomen moeten worden bij een aanvaring.

6. Eenvoudige EHBO

Kunnen omgaan met een eenvoudige verbanddoos en eerste hulp kunnen verlenen bij eenvoudige verwondingen. Onderkoeling kunnen herkennen en weten hoe te handelen.

Page 7: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

6

11. Reglementen De reglementen voor dit type schip uit het BPR kennen, en in de praktijk en vanuit een schets kunnen toepassen:

1.01 lid A 1° schip 1.01 lid A 2° motorschip 1.01 lid A 3° groot schip 1.01 lid A 4° klein schip 1.01 lid A 5° snel schip 1.01 lid A 14° veerpont 1.01 lid A 15° zeilschip 1.01 lid A 17° snelle motorboot 1.01 lid A 18° waterscooter 1.01 lid C 1° 's nachts 1.01 lid C 2° overdag 1.01 lid C 7° korte stoot, lange stoot 1.01 lid D 5° vaarweg 1.01 lid D 6° vaarwater 1.01 lid D 9° vaarbevoegdheidsbewijs 1.02 lid 1 en 2 Verplichtingen en verantwoordelijkheden schipper 1.03 Verplichtingen en verantwoordelijkheden van de bemanning 1.04 Voorzorgsmaatregelen 1.05 Afwijking reglement 1.09 lid 1 Sturen 1.10 Scheepsbescheiden 1.11 Reglement aan board 2.02 Kentekens van kleine schepen 3.08 Tekens van motorschepen 3.12 Tekens van grote zeilschepen 3.13 Tekens van kleine schepen 3.20 lid 4. 5 Tekens van een stilliggend klein schip 4.01 Geluidsseinen: algemene bepalingen 4.02 Geven van geluidsseinen 4.03 Verboden geluidsseinen 4.04 Blijf weg-sein 6.01 Vaarregels: begripsbepalingen 6.03 lid 1,3.4,5 Tegengestelde koersen: algemene beginselen 6.04 lid 2 Tegengestelde koersen: stuurboordwal 6.04 lid 3 Tegengestelde koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen

stuurboordwal 6.04 lid 7 Tegengestelde koersen: kleine motorschepen onderling 6.04 lid 8 Tegengestelde koersen: zeil - spier - motor 6.07 lid 1 Engte: definitie 6.07 lid 3 Engte: zonder oponthoud doorvaren 6.07 lid 5 Engte: stroom 6.07 lid 6 Engte: klein verleent voorrang aan groot 6.07 lid 8a, 8c, 8d, 8e Engte: zeil - spier - motor 6.09 Voorbijlopen: algemene bepalingen 6.10 lid 1 Voorbijlopen: aan bakboord of indien ruimte aan stuurboord 6.13 lid 1 Keren: zonder gevaar 6.13 lid 3 Keren: klein verleent voorrang aan groot 6.13 lid 4 Keren: klein mag medewerking verlangen van andere kleine schepen 6.14 Vertrek 6.16 Uit- en invaren van havens en hoofd- en nevenvaarwateren 6.17 lid 2 Kruisende koersen: stuurboordwal 6.17 lid 3 Kruisende koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen

Page 8: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

7

stuurboordwal 6.17 lid 7 Kruisende koersen: kleine motorschepen onderling 6.17 lid 9 Kruisende koersen: zeil - spier - motor 6.18 lid 1 Diverse vaarregels (gelijke hoogte varen) 6.181id 5 Diverse vaarregels (geen anker laten slepen) 6.20 Hinderlijke waterbeweging 6.22 Stremming en beperking van de scheepvaart toevoegen 6.23 Vaarregels voor veerponten 6.26 Doorvaren van beweegbare bruggen 6.28 Doorvaren van sluizen 6.28a In- en uitvaren van sluizen 7.09 Gedogen langszij te komen 7.10 Medewerken bij vertrek 8.01 Registratiebewijs 8.02 Registratieteken 8.03 Inrichting 8.04 Eigenaar 8.05 Verplichtingen bestuurder 8.06 Snel varen en waterskien 8.07 Schipper 9.04 lid 1, 2 Kleine schepen

Page 9: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

8

Bijlage 6A geluidsseinen: Attentie Ik ga stuurboord uit Ik ga bakboord uit Ik sla achteruit Ik kan niet manoeuvreren Noodsein Blijfweg sein Verzoek tot bediening van brug of sluis

Bijlage 7 verkeerstekens:

A 1 In-, uit- en doorvaren verboden. Inclusief A.1.a A9 Verbod op hinderlijke waterbeweging A 12 Verboden voor motorschepen A 13 Verboden voor kleine schepen A14 Verboden te waterskien A 16 Verboden voor door spierkracht voortbewogen schepen A 18 Einde gedeelte snelle motorboten A19 Verboden voor waterscooters B5 Verplichting voor het bord stil te houden B6 Maximum snelheid D1 Aanbevolen doorvaartopening vaste bruggen D3 Aanbeveling am in de aangegeven riGhting te varen E1 In-, uit- en doorvaren toegestaan E 11 Einde van een verbod of gebod E 15 Motorschepen toegestaan E16 Kleine schepen toegestaan E17 Waterskien toegestaan E 19 Door spierkracht voortbewogen schepen toegestaan E20.1 Snel varen met kleine motorschepen toegestaan E22 Waterscooters toegestaan G1 Optische tekens bij vaste bruggen G2 Optische tekens bij beweegbare bruggen G4 Optische tekens bij sluizen

Bijlage 15 (vaarwegen behorend bij art. 9.04 lid 1) Weten dat voor het varen met bepaalde schepen een Klein Vaarbewijs verplicht is (Binnen- schepenwet Art. 16 lid 2). 6. Betonning en bebakening De betekenis van de betonning van het thuiswater kennen, waarbij in ieder geval de betekenis van de rode stompe- en de groene spitse tonnen, alsmede de in het betreffende vaarwater voorkomende scheidingstonnen. 7. Krachten op het schip en hun gevolgen Kennis hebben van de gevolgen voor schip en bemanning bij scherpe bochten bij hoge snel- heden. 8. Jachtetiquette en vlagvoering Het voeren van vlaggen en wimpels voor motorschepen; zowel als de gebruiken aan boord en de goede gebruiken ten opzichte van de medewatersporters en anderen.

Page 10: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

9

9. Weersinvloeden Aan veranderende wolkenpatronen weersvoorspellingen kunnen doen. De betekenis kennen van stormwaarschuwingen. De schaal van Beaufort kennen. 10. Gebruik van almanak en waterkaart Almanakken en waterkaarten kunnen gebruiken voor navigatie, waarbij relevante informatie met betrekking tot het te bevaren gebied kan worden opgezocht/toegepast.

Page 11: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

10

Bijlage Reglementen

Artikel 1.01 lid A Typen schepen

1o: schip; elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water.

2 o: motorschip; een schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot

voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd.

3 o: Groot schip; schip, niet zijnde een klein schip 4 o; klein schip; een schip waarvan de lengte minder dan 20m bedraagt, waartoe als de

lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van

a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;

b. een passagiersschip; c. een veerpont; d. een vissersschip; e. een duwbak;

5 o; snel schip; groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen;

14 o; veerpont; schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt

overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt;

15 o: zeilschip; schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt is een motorschip.

16 o; Zeilplank; klein zeilschip voorzien van een vrij bewegende zeiltuigage, die is

gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund;

17 o; snelle motorboot; klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen; 18 o; waterscooter; snelle motorboot gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen; Artikel 1.01 lid C Licht- en geluidsseinen

1°. 's nachts: tijd tussen zonsondergang en zonsopgang; 2°. overdag: tijd tussen zonsopgang en zonsondergang; 7 a. korte stoot: geluidssein durende ongeveer 1 seconde; 7b. lange stoot: geluidssein durende ongeveer 4 seconden; de tijdruimte tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde bedragen;

Page 12: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

11

Artikel 1.01 lid D; Overige begrippen 5°, vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water; 6°, vaarwater: gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt; 9°, vaarbevoegdheidsbewijs: vaarbewijs als bedoeld in artikel16, eerste, tweede en vierde lid, van de Binnenschepenwet, bewijs van bekwaamheid voor de binnenvaart als bedoeld in artikel17 , eerste lid, onder g, van de Binnenschepenwet, Rijnpatent als bedoeld in artikel1.03, eerste lid, van het Reglement Rijnpatenten 1998 of bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 1.03, derde lid, onder b, van het Reglement Rijnpatenten 1998.

Artikel 1.02; Verantwoordelijkheid voor de naleving van het reglement Lid 1 Een schip, met uitzondering van een duwbak, en een samenstel moeten zijn gesteld

onder het gezag van een persoon die het schip of het samenstel voert. Deze persoon wordt hierna aangeduid als schipper. Onder schipper wordt tevens verstaan degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.

Lid 2: De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van dit reglement,

tenzij uit die bepalingen blijkt, dat de naleving aan anderen is opgedragen.

Artikel 1.03 Verplichtingen van de bemanning en van andere personen die zich aan

boord bevinden Lid 1: een lid van de bemanning van een schip moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper binnen de grenzen van diens verantwoordelijkheid worden gegeven. Hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepaling van dit reglement.

Lid 2: ieder ander die zich aan boord van een schip bevindt moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper in belang van veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord worden gegeven. Lid 3: Een lid van de bemanning en ieder ander persoon die zich aan boord bevindt en die

tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, is eveneens verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement.

Artikel 1.04 Voorzorgsmaatregelen De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle

voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:

a. het leven van personen in gevaar wordt gebracht; b. schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden; c. de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.

Page 13: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

12

Artikel 1.05 Afwijking van het reglement De schipper moet in het belang van veiligheid of de goede orde van de scheepvaart, voor zover dit door de bijzondere omstandigheden waarin het schip of samenstel zich bevindt is geboden, volgens goede zeemansschap afwijken van de bepalingen van dit reglement.

Artikel 1.09 Sturen van een schip

1. Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon.

Voor deze persoon geldt: a. een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle motorboot b. een minimum leeftijd van 16 jaar

1°. voor het sturen van een groot schip 2°. voor het sturen van een klein motorschip niet zijnde een snelle motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur, en 3°. voor het sturen van een zeilschip met een lengte van 7 m of meer

c. een minimum leeftijd van 12 jaar voor het sturen van een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur.

Artikel 1.10 – Scheepsbescheiden 1. Aan boord van een schip moeten de volgende bescheiden, voorzover deze door de

daartoe gestelde wettelijke regelingen worden vereist, aanwezig zijn.

a. de meetbrief van het schip; b. de bescheiden vereist door het ADNR, nrs 8.12.1, 8.12.2 en 8.12.3 c. het vaarbevoegdheidsbewijs; d. het radarpatent dan wel een ander diploma dat overeenkomstig het Reglement

radarpatenten is toegelaten; deze documenten behoeven niet aan boord te zijn, indien het Rijnpatent of een ander overeenkomstig het Reglement Rijnpatenten 1998 toegelaten diploma van de schipper de vermelding “radar” bevat.

e. Het Handboek voor de marifonie in de binnenvaart, algemeen en regionaal deel; f. De vergunning voor het gebruik van frequentieruimte; g. Het marifoon bedieningscertificaat h. Het certificaat van onderzoek, bedoeld in artikel 3 van de Binnenschepenwet, dan wel

een document als bedoeld in artikel 4 van die wet; i. Het certificaat voor de navigatielantarens j. Het registratiebewijs snelle motorboot

2 In afwijking van het eerste lid is de aanwezigheid van de in het eerste lid, onder a en h, bedoelde bescheiden niet vereist aan boord van duwbakken waarop een metalen plaat is aangebracht van het volgende model:

Officieel Scheepsnummer ……………… Certificaat van onderzoek ……………… Nummer ……………………. Commissie van deskundigen ……………… Geldig tot …………………… 3 De in het tweede lid bedoelde gegevens moeten, in goed leesbare letters met een

hoogte van tenminste 6 mm, ingehakt of ingeslagen zijn. De metalen plaat moet een hoogte van ten minste 60 mm en een lengte van ten minste 120 mm hebben. Zij moet op het achterschip aan stuurboordszijde op een goed zichtbare plaats zijn bevestigd. De overeenstemming tussen de gegevens op de plaat met die in het communautair

Page 14: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

13

certificaat van de duwbak moet worden bevestigd door een Commissie van Deskundigen door middel van het aanbrengen op de plaat van een stempel. De in het eerste lid, onder a en h, genoemde bescheiden moeten aanwezig zijn bij de eigenaar van de duwbak.

4 De in het eerste lid bedoelde bescheiden moeten op eerste vordering van de bevoegde autoriteit aan deze worden overlegd ter controle van het bepaalde bij of krachtens dit reglement

Artikel 1.11 . Reglement aan boord 1. Aan boord van een schip moet een bijgewerkt exemplaar van het geldige binnenvaart-

politiereglement aanwezig zijn. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kan worden is eveneens toegestaan.

2. Dit artikel is niet van toepassing op een schip, niet zijnde een klein schip, zonder bemanningsverblijf noch op een klein open schip.

Artikel 2.02 Kentekens van kleine schepen

1. Een klein schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien niet op de romp of op duurzaam bevestigde borden of platen zijn aangebracht:

a: hetzij de naam van het schip die ook een kenspreuk kan zijn, hetzij de naam van de instelling waaraan het schip toebehoort of de gebruikelijke afkorting daarvan, al dan niet gevolgd door een nummer, aan de buitenzijde van het schip in lichte kleur op donkere ondergrond of in donkere kleur op lichte ondergrond in goed leesbare en onuitwisbare Latijnse letters en Arabische cijfers; en

b: de naam en de woonplaats van de eigenaar op een in het oog vallende plaats aan de binnen- of de buitenzijde van het schip.

2. Op een bijboot van een schip behoeft echter, aan de binnen- of de buitenzijde, slechts een zodanig kenteken te zijn aangebracht, dat daaruit kan worden opgemaakt wie de eigenaar is.

3. Het eerste lid in niet van toepassing op een door spierkracht voortbewogen schip noch op een zeilschip met een lengte minder dan 7 m.

Artikel 3.08 Tekens van grote motorschepen 1. Een alleen varend groot motorschip moet 's nachts voeren:

a. een toplicht op bet voorschip in de lengte-as van het schip op een hoogte van tenminste 5 m. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m, indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt;

b. boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as van het schip, tenminste 1 m lager dan het toplicht, en niet meer dan 1 m binnen de buitenzijden van het schip

c. een heklicht op het achterschip, zoveel als mogelijk in"de lengte-as van het schip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt.

2. Een alleen varend groot motorschip mag 's nachts op het achterschip een tweede toplicht voeren op een grotere hoogte dan het toplicht op het voorschip. 3. Een groot motorschip dat wordt geassisteerd moet voeren:

a. 's nachts: de in het eerste en tweede lid voorgeschreven lichten; b. overdag: een gele bol op het voorschip op een hoogte van tenminste 5 m.

Indien dit schip een zeegaand schip is, behoeft het de gele bol niet te voeren, doch mag het deze voeren.

Page 15: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

14

4. Een snel schip moet overdag en 's nachts, naast de overige tekens die bij dit reglement zijn voorgeschreven, voeren: twee gele krachtige rondom schijnende snelle flikkerlichten, in een verticale lijn met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte, dat zij van aile zijden zichtbaar zijn. 5 Een groot schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt moet overdag voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien. 6 Dit artikel is niet van toepassing op een veerpont, een vissersschip en een schip dat

loodsdienst uitoefent. Artikel 3.12 Tekens van grote zeilschepen Een groot zeilschip moet 's nachts voeren:

a. boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengte-as en ten hoogste 1 m binnen de zijkanten van het schip. Zij mogen gewone lichten zijn;

b. een heklicht op het achterschip, zoveel als mogelijk in de lengte-as van het schip op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt;

c. twee heldere of gewone rondom schijnende lichten in een verticale lijn, het bovenste rood en het onderste groen, met een onderlinge afstand van ten minste 1 m, aan of nabij de top van de mast, waar deze het best kunnen worden gezien.

Artikel 3.13 Tekens van kleine schepen

1. Een alleen varend klein motorschip moet voeren:

a. hetzij: 1 Een toplicht in de lengteas van het schip, op dezelfde hoogte als de

boordlichten en tenminste 1 m voor deze lichten Dit licht moet een helder licht zijn;

2 Boordlichten. Deze lichten mogen gewone lichten zijn. Zij moeten zich op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengteas van het schip bevinden; en

3 Een heklicht op het achterschip, op zodanige hoogte dat het voor een oploper goed zichtbaar is.

b. hetzij 1. een toplicht,zoals voorgeschreven onder a–1. Dit licht moet echter ten minste 1 m hoger dan de boordlichten worden gevoerd; 2. boordlichten, zoals voorgeschreven onder a-2. Deze lichten mogen echter

onmiddellijk naast elkaar of in een lantaren verenigd in de lengteas van het schip aan of nabij de boeg worden gevoerd; en

3. een heklicht zoals voorgeschreven onder a-3. In plaats van dit heklicht en van het onder b-1 genoemde toplicht mag een wit rondschijnend licht worden gevoerd

2 Een alleen varend klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 meter

waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 13 km ten opzichte van het water mag, in plaats van de bij het eerste lid voorgeschreven lichten, een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.

3. Een klein motorschip dat slechts kleine schepen sleept dan wel langszijde daarvan vastgemaakt kleine schepen voortbeweegt moet des nachts de bij het eerste lid omschreven lichten voeren.

Page 16: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

15

4 Een klein schip dat wordt gesleept dan wel langszij van een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen moet des nachts een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit lid is niet van toepassing op de bijboot van een schip. 5 Een klein zeilschip moet des nachts voeren:

- hetzij boordlichten en een heklicht, zodanig dat de boordlichten naast elkaar of in een lantaren verenigd in de lengte-as van het schip aan of nabij de boeg en het heklicht op het achterschip is zijn aangebracht. De boordlichten mogen gewone lichten zijn.

- hetzij boordlichten en heklicht, verenigd in een lantaren, aan of nabij de top van de mast waar deze het kan worden gezien. Dit mag een gewoon licht zijn.

- Hetzij, indien de lengte van het schip minder dan 7 meter bedraagt, een wit gewoon rondom schijnend licht op een zodanige hoogte, dat het van alle zijden zichtbaar is.Het schip moet dan bovendien bij het naderen van een ander schip, bij gevaar voor aanvaring, een tweede gewoon wit licht tonen om de aandacht te trekken.

6 Een klein door spierkracht voortbewogen schip moet een wit gewoon rondom schijnend licht voeren.

7 Een klein schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortstuwing gebruikt moet overdag voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden , zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien .

Artikel 3.20 Tekens van stilliggende schepen

4. Een klein schip dat stilligt, met uitzondering van de bijboot van een schip, moet voeren; a. ’s nachts een wit gewoon rondom schijnend licht waar dit het best kan worden

gezien. 5. De in dit artikel bedoelde lichten behoeven niet te worden gevoerd door een schip

a. dat ligt in een vaarweg of in een gedeelte van een vaarweg, aangewezen door de bevoegde autoriteit;

b. dat ligt in een vaarweg waar varen niet mogelijk dan wel verboden is; c. dat direct of indirect aan de oever gemeerd ligt en vanwege aldaar aanwezige

verlichting voldoende zichtbaar is; d. dat op een veilige ligplaats ligt; e. dat ligt op een ligplaats die de bevoegde autoriteit als zodanig heeft aangeduid

en waar hij het achterwege laten van het voeren van de lichten heeft toegestaan.

6: Dit artikel is niet van toepassing op de schepen, bedoeld in de artikelen 3.22, 3.25, Artikel 4.01Geluidsseinen; algemene bepalingen

1: De in bijlage 6 vermelde geluidsseinen, niet zijnde klokslagen, moet worden gegeven door:

a: Een groot motorschip door middel van een mechanisch werkende geluidsinstallatie die voldoende hoog is opgesteld en vrij staat naar voren en voor zover mogelijk ook naar achteren;

b: Een groot schip, niet zijnde een motorschip, en een klein motorschip geven door middel van een mechanisch werkende geluidsinstallatie dan wel een geschikte scheepstoeter of hoorn.

2. Een groot motorschip moet gelijktijdig met een geluidssein een geel helder rondom schijnend lichtsein tonen. Dit lid is niet van toepassing voor klokslagen

3 Bij een samenstel mogen de geluidsseinen slechts worden gegeven door het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt

4 Een in nood verkerend schip dat hulp wil inroepen mag reeksen klokslagen of herhaalde lange storen laten horen. Deze seinen dienen ter vervanging of ter aanvulling van de in artikel 3.30, eerste lid bedoelde tekens

5 Een schip moet een reeks klokslagen ongeveer vier seconden doen duren.

Page 17: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

16

6 Een schip mag in plaats van een reeks klokslagen een reeks slagen van metaal op metaal geven.

Artikel 4.02 Geven van geluidsseinen 1. Een groot schip moet ter voorkoming van aanvaring zo nodig de algemene geluidsseinen geven, vermeld in bijlage 6. 2: Een klein schip moet ter voorkoming van een aanvaring zonodig het attentiesein, het sein “Ik kan niet manoeuvreren” en het noodsein, vermeld in afdeling A van bijlage 6, geven en het mag zonodig één der overige algemene geluidsseinen, vermeld in afdeling A alsmede het mistsein ,vermeld in afdeling G van bijlage 6, geven.

3 Een klein schip mag niet de manoeuvreerseinen, vermeld in de afdelingen B,C,D, en E van bijlage 6, geven

Artikel 4.03 Verboden geluidsseinen

1. Een schip mag slechts van de geluidinstallatie dan wel van de scheepstoeter of de hoorn gebruik maken voor het geven van de geluidsseinen welke in dit reglement worden vermeld en deze geluidsseinen niet geven onder andere omstandigheden dan die welke in het reglement zijn voorzien. 2. Een schip mag voor het wisselen van berichten met andere schepen of met de wal evenwel van de geluidsinstallatie dan wel van de scheepstoeter of de hoorn gebruik maken, mits hierdoor geen verwarring kan ontstaan met de in het reglement vermelde geluidsseinen.

Artikel 4.04 “Blijf weg” sein 1. Tankschepen, die de tekens bedoeld in artikel3.14, eerste of tweede lid, moeten voeren,

en schepen, die de tekens bedoeld in artikel 3.14, derde lid, moeten voeren, moeten ingeval van een gebeurtenis of ongeval, waardoor gevaarlijke stoffen die door deze schepen worden vervoerd zouden kunnen vrijkomen, als geluidssein achtereenvolgens een korte stoot en een lange stoot geven.

2. Het in het eerste lid bedoelde geluidssein moet ononderbroken gedurende tenminste 15 minuten worden herhaald. De geluidsinstallatie moet hiertoe zodanig zijn ingericht, dat na het inschakelen het sein automatisch wordt gegeven. De inrichting moet van dien aard zijn, dat het sein zich niet ongewild in werking kan stellen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op duwbakken noch op andere schepen zonder bemanning. Indien evenwel deze schepen deel uitmaken van een samenstel, moet het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt het sein geven.

Artikel 6.01 Begripsbepalingen 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. naderen op tegengestelde koersen: elkaar naderen van twee schepen op koersen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld zijn;

b. oplopen: naderen door een schip van een ander schip uit een richting van meer dan 22°30' achterlijker dan dwars van dat schip;

c. voorbijlopen: manoeuvre die het gevolg is van oplopen totdat de schepen geheel vrij van elkaar zijn;

d. kruisende koersen: elkaar naderen van twee schepen onder zodanige hoek, dat er geen sprake is van naderen op tegengestelde koers dan wel oplopen; in geval van twijfel wordt er geacht sprake te zijn van naderen op tegengestelde koersen dan wel oplopen;

e. vertrekkend schip: schip dat gaat varen nadat het heeft stilgelegen of was vastgevaren;

f. opvarend schip: schip dat vaart in de richting van de bronnen van de rivier; g. afvarend schip: schip dat vaart vanaf de richting van de bronnen van de rivier.

Page 18: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

17

2. In dit hoofdstuk worden onder een klein schip mede begrepen een sleep, een duwstel of een gekoppeld samenstel, uitsluitend uit kleine schepen bestaande, alsmede een amfibievoertuig.

Artikel 6.03 Algemene beginselen

1. Schepen mogen slechts elkaar voorbijvaren op tegengestelde koersen dan wel elkaar voorbijlopen, indien het vaarwater voldoende ruimte biedt voor gelijktijdige doorvaart,

de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen.

3 Bij naderen op tegengestelde koersen, bij voorbijlopen dan wel bij koers kruisen mag het schip waarvan de koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit zijn koers noch zijn snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan.

4 Wanneer een schip voorrang moet verlenen aan een ander schip, moet het door tijdige koerswijziging of door snelheidsverandering aan dat andere schip de ruimte laten die dit nodig heeft om zijn koers te volgen en te manoeuvreren. Het schip dat voorrang moet verlenen aan een ander schip moet daarbij vermijden dat het voor het andere schip overloopt en mag niet verlangen dat het andere schip te zijnen gerieve koers of snelheid wijzigt.

5 Wanneer een schip voorrang moet verlenen aan een ander schip, moet laatstbedoeld schip zijn koers en zijn snelheid behouden. Wanneer door welke oorzaak ook, het schip dat verplicht is zijn koers en zijn snelheid te behouden zich zo dicht bij het schip dat voorrang moet verlenen bevindt, dat aanvaring door een handeling van dat schip alleen niet kan worden vermeden, moet het de maatregelen nemen die het beste kunnen bijdragen om aanvaring te voorkomen.

Artikel 6.04 Naderen op tegengestelde koersen op alle vaarwegen; hoofdregel

2. Indien twee schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volg. 3. Indien een groot schip en een klein schip elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het kleine schip voorrang verlenen aan het grote schip. 7. Indien twee kleine motorschepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, elk van beide naar stuurboord uitwijken, zodat zij elkaar bakboord op bakboord voorbijvaren. 8. lndien een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het motorschip voorrang verlenen aan het andere schip en moet het door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan het zeilschip.

Artikel 6.07 - Voorbijvaren op tegengestelde koersen in een engte 1. In dit artikel wordt onder een engte verstaan een vak van of een plaats in de

vaarweg waar het vaarwater met voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen. Een door het teken AA (bijlage 7) aangeduid vak van of plaats in de vaarweg en de doorvaartopening van een brug in geopende stand en een sluis of een stuw die aan beide zijden open staat en waarvoor twee groene vaste lichten boven elkaar worden getoond overeenkomstig het teken E.1 (bijlage 7), zijn een engte.

Page 19: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

18

3 Een schip moet een engte zonder onnodig oponthoud doorvaren, met dien verstande dat voorbijlopen verboden is.

5 Bij het doorvaren van een engte moet op een vaarweg waar stroom loopt een tegen stroom varend schip voorrang verlenen aan een voor stroom varend schip. 6. Bij het doorvaren van een engte moet op een vaarweg waar geen stroom loopt een klein schip voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend groot schip.

8. Bij het doorvaren van een engte moet op een vaarweg waar geen stroom loopt: a. een klein motorschip dat aan stuurboord een hindernis tegenkomt of dat bij

een bocht de binnenbocht aan stuurboord heeft voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend ander klein motorschip;

c een klein motorschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein zeilschip dat de engte heeft bezeild;

d een klein motorschip voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein door spierkracht voortbewogen schip;

e een klein zeilschip dat de engte met bezeild heeft voorrang verlenen aan een op tegengestelde koers naderend klein schip;

Artikel 6.09 Voorbijlopen; algemene bepaling 1: Een schip mag een ander schip slechts voorbij lopen, nadat het zich ervan heeft

vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden. 2: een groot schip dat wordt opgelopen door een groot schip en elk klein schip dat wordt opgelopen moet het voorbijlopen, voor zover nodig en mogelijk, vergemakkelijken. Het moet snelheid verminderen, indien dit nodig is om het voorbijlopen zonder gevaar en in zo kort mogelijke tijd te laten geschieden, dat de andere scheepvaart daardoor niet wordt gehinderd.

Artikel 6.10 Voorbijlopen; gedrag der schepen 1: In het beginsel moet de oploper aan bakboord van de opgelopene voorbij lopen.

Indien daartoe ruimte is, mag echter de oploper aan stuurboord van de opgelopene voorbijlopen.

Artikel 6.13 Keren

1: Een schip mag slechts keren, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden

3. Een klein schip moet bij het keren voorrang verlenen aan een groot schip. 4. Een klein schip mag bij het keren medewerking verlangen van een ander klein schip.

Artikel 6.14 Vertrek

1. Een schip mag slechts vertrekken, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.

2. Een groot schip mag bij het vertrekken medewerking verlangen van een ander schip. 3. Een klein schip moet bij het vertrekken voorrang verlenen aan een groot schip.

4. Een klein schip mag bij het vertrekken medewerking verlangen van een ander klein

schip. 5. Dit artikel is niet van toepassing op en ten aanzien van een veerpont

.

Page 20: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

19

Artikel 6.16 - Uitvaren en invaren van havens en nevenvaarwateren en het daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater

1. Een schip mag slechts een haven of een nevenvaarwater uitvaren en daarbij een hoofdvaarwater invaren of oversteken dan wel een haven of een nevenvaarwater invaren, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.

2. Een groot schip mag bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het

daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater medewerking verlangen van een ander schip.

3. Een klein schip moet bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het

daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater voorrang verlenen aan een groot schip.

4. Een klein schip mag bij het uitvaren van een haven of een nevenvaarwater en het

daarbij invaren of oversteken van een hoofdvaarwater dan wel bij het invaren van een haven of een nevenvaarwater medewerking verlangen van een klein schip.

5 In afwijking van het tweede, derde en vierde lid moet een schip dat een lateraal gemarkeerd hoofdvaarwater binnenvaart, anders dan vanuit een daarop uitmondend lateraal gemarkeerd nevenvaarwater, voorrang verlenen aan een schip dat in dat hoofdvaarwater langs de laterale markering de stuurboordszijde volgt.

6 Een groot schip dat tegen stroom varend een haven of nevenvaarwater wil invaren moet voorrang verlenen aan een groot schip dat voor stroom varend zonder op te draaien diezelfde haven of datzelfde nevenvaarwater in wil varen.

7. Een klein schip dat tegen stroom varend een haven of nevenvaarwater wil invaren moet voorrang verlenen aan een schip dat voor stroom varend zonder op te draaien diezelfde haven of datzelfde nevenvaarwater in wil varen.

8. In afwijking van het eerste tot en met zevende lid moet, ingeval langs een haven of een nevenvaarwater voor de uitmonding daarvan in het hoofdvaarwater een teken 8.9

(bijlage 7) wordt getoond, een schip dat uit deze haven of dit nevenvaarwater komt voorrang verlenen aan een schip op het hoofdvaarwater.

9.a. Een schip op een hoofdvaarwater mag een haven of een nevenvaarwater niet invaren, indien langs dit hoofdvaarwater voor de uitmonding van die haven of dat nevenvaarwater een of twee rode lichten overeenkomstig het teken A.I (bijlage 7) in combinatie met een bijkomend teken F.2 onder b (bijlage 7) worden getoond.

b Een schip mag een haven of een nevenvaarwater niet uitvaren, indien langs deze haven of dit nevenvaarwater voor de uitmonding daarvan in het hoofdvaarwater de onder a genoemde tekens worden getoond.

10.a. Een schip op een hoofdvaarwater mag een haven of een nevenvaarwater invaren, indien langs dit hoofdvaarwater voor de uitmonding van die haven of dat nevenvaarwater een of twee groene lichten overeenkomstig het teken E.l (bijlage 7) in combinatie met een bijkomend teken F.2 onder b (bijlage 7) worden getoond.

b. Een schip mag een haven of een nevenvaarwater uitvaren, indien langs deze haven of dit nevenvaarwater voor de uitmonding daarvan in het hoofdvaarwater de onder a genoemde tekens worden getoond.

11. Dit artikel is niet van toepassing op en ten aanzien van een veerpont. Artikel 6.17 Koers kruisen

2. Indien de koersen van twee schepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volgt.

Page 21: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

20

3. Indien de koersen van een groot schip en een klein schip elkaar zodanig kruisen, Dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het kleine schip voorrang verlenen aan het grote schip.

7. Indien de koersen van twee kleine motorschepen elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het schip dat van bakboord nadert voorrang verlenen aan het schip dat van stuurboord nadert.

9. Indien de koersen van een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het motorschip voorrang verlenen aan het andere schip en moet het door spierkracht voortbewogen schip voorrang verlenen aan het zeilschip.

Artikel 6.18 - Diverse vaarregels

1. Een schip mag slechts met een ander schip op gelijke hoogte varen, indien de beschikbare ruimte dit zonder hinder of gevaar voor de scheepvaart toelaat.

5. Een schip mag niet een anker, een kabel of een ketting laten slepen. Dit verbod

geldt met voor een schip dat zich verplaatst op een ligplaats of dat een manoeuvre uitvoert, tenzij dit geschiedt op een afstand van minder dan 100 m van een brug, een sluis, een stuw, een veerpont of een drijvend werktuig in bedrijf dan wel in een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid overeenkomstig artikel 7.03, eerste lid, onder b, door het teken A.6 (bijlage 7).

Artikel 6.20 - Hinderlijke waterbeweging 1. Een schip moet zijn snelheid zodanig regelen, dat hinderlijke waterbeweging waardoor schade aan een varend of een stilliggend schip of drijvend voorwerp of aan een werk zou kunnen worden veroorzaakt wordt vermeden. Het moet daartoe tijdig zijn snelheid verminderen, echter met beneden de snelheid die nodig is voor veilig sturen:

a. voor een havenmond; c in de nabijheid van een schip dat gemeerd is aan de oever of aan een ontschepingplaats dan wel dat wordt geladen of gelost; c. in de nabijheid van een schip dat op een gebruikelijke ligplaats stilligt; d. in de nabijheid van een veerpont die dienst doet; f. in een vak van of op een plaats in de vaarweg, aangeduid door het teken A.9

(bijlage7). 2. Een schip moet bij het voorbijvaren van een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, voerende de tekens bedoeld in artikel3.29 of artikel3.38, tijdig zijn snelheid verminderen, zoals bij de tweede volzin van het eerste lid wordt bepaald. Het moet voorts zover mogelijk daarvan verwijderd blijven. 3. Een schip moet bij het voorbijvaren van een schip als bedoeld in artikel 3.25 aan de zijde waar de tekens van het eerste lid onder c van dit artikel worden gevoerd tijdig zijn snelheid verminderen, zoals bij de tweede volzin van het eerste lid wordt bepaald. Het moet voorts zover mogelijk daarvan verwijderd blijven.

Page 22: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

21

Artikel 6.22 - Stremming en beperking van de scheepvaart 1. Een schip moet stilhouden v66r een teken A.l (bijlage 7) aanduidende dat de scheepvaart is gestremd. 2. Een schip mag met varen op een vaarweg of op een gedeelte daarvan, aangeduid door een teken A.la (bijlage 7). Deze bepaling is niet van toepassing op een klein schip zonder motor. 3. Een schip mag met varen langs een schip, zoals bedoeld in artikel 3.25, aan de zijde waar dat des nachts het rode licht en des daags de rode bol of het rode bord voert of langs een schip, zoals bedoeld in artikel 3.34, aan de zijde waar dat des nachts de twee rode lichten en des daags de twee zwarte bollen voert. Artikel 6.23 - Vaarregels voor veerponten 1. Een veerpont mag slechts vertrekken, keren of het vaarwater oversteken, nadat hij zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden. 2. Een veerpont mag bij vertrek, keren of oversteken van het vaarwater medewerking verlangen van een groot schip. 3. Een klein schip moet voorrang verlenen aan een vertrekkende, kerende of overstekende veerpont. Artikel 6.26 - Doorvaren van beweegbare bruggen 1. De bevoegde autoriteit kan, teneinde de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart dan wel het zonder oponthoud doorvaren van de doorvaartopening van een beweegbare brug te verzekeren, wanneer een schip de brug nadert of de doorvaartopening daarvan doorvaart, aan de schipper een verkeersaanwijzing geven. De schipper is verplicht aan deze verkeersaanwijzing gevolg te geven. 2. Een schip mag niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit ligplaats nemen op een wachtplaats van een beweegbare brug anders dan om te wachten op een brugopening. 3. Bij het naderen, op een wachtplaats en bij het doorvaren van een beweegbare brug:

a. moet een schip dat met een marifooninstallatie is uitgerust uitluisteren op het kanaal van de brug; b. moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de doorvaartopening niet mag of wil doorvaren, voor het teken B.5 (bijlage 7) stilhouden c. mag een schip een ander schip niet voorbijlopen tenzij daartoe een verkeersaanwijzing is gegeven door de bevoegde autoriteit d. moet een schip voorrang verlenen aan een schip dat recht van voorrang heeft en de rode wimpel voert, bedoeld in artikel3.17, opdat dit schip zonder oponthoud de brug kan doorvaren e. mag een schip zonder toestemming van de bevoegde autoriteit geen brandstof innemen.

4. Voor het doorvaren van de doorvaartopening van een beweegbare brug kunnen tekens worden getoond aan weerszijden van de doorvaartopening op gelijke hoogte dan wel aan de stuurboordszijde daarvan. Deze tekens betekenen:

a. twee rode vaste lichten boven elkaar (teken A.1; bijlage 7): het doorvaren is verboden, de brug wordt niet bediend; b. een rood vast licht (teken A.1; bijlage 7): het doorvaren is verboden, de brug wordt bediend; c. een rood vast licht en daaronder een groen vast licht (teken A.11;bijlage 7): het doorvaren is verboden, maar dit zal aanstonds worden toegestaan; d. een groen vast licht (teken E.1; bijlage 7): het doorvaren is toegestaan; e. twee groene vaste lichten boven elkaar (teken E.1; bijlage 7): het doorvaren is toegestaan, de brug bevindt zich in geopende stand en wordt niet bediend;

Page 23: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

22

f. een rood vast licht en daaronder een groen flikkerlicht (teken A.11.1; bijlage 7): het doorvaren is verboden, tenzij het schip de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs met meer mogelijk is.

5. Het doorvaren van een beweegbare brug in gesloten stand is evenwel toegestaan, indien, behalve de in het vierde lid onder a en b bedoelde lichten, boven de doorvaartopening het teken D.1a of het teken D.1b (bijlage 7) wordt getoond; ingeval van het teken D.1a is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, ingeval van het teken D.1b is de doorvaart uit tegenovergestelde richting verboden.

5. De in het vierde lid onder a, b, d en e bedoelde rode en groene lichten kunnen worden vervangen onderscheidenlijk door het bord van teken A.1 en het bord van teken E.1 (bijlage 7).

7. Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug kenbaar maken door het geven van een lange stoot gevolgd door een korte stoot en een lange stoot dan wel door roepen. Het mag dit sein met herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord. 8. In dit artikel wordt onder een beweegbare brug mede verstaan het beweegbare gedeelte van een brug. Artikel 6.28 Doorvaren van sluizen 1 Bij het naderen van een wachtplaats van een sluis moet een schip

snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de sluis niet onmiddellijk mag of wil invaren voor teken B.5 (bijlage 7) stilhouden.

2 Een schip mag niet zonder toestemming van de bevoegde autoriteit

ligplaats nemen op een wachtplaats van een sluis anders dan te worden geschut.

3 Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis moet een schip, dat

met een marifooninstallatie is uitgerust uitluisteren op het kanaal van de sluis.

4 Een schip kan het verzoek tot het bedienen van een sluis kenbaar

maken door het geven van een lange stoot, gevolgd door een korte stoot en een lange stoot dan wel door roepen. Het mag het sein niet herhalen, indien de bevoegde autoriteit heeft te kennen gegeven het te hebben gehoord.

5 De schepen moeten de sluis in volgorde van aankomst op de

wachtplaats invaren. Een klein schip dat tezamen met grote schepen, wordt geschut, mag de

sluis echter eerst invaren na deze grote schepen. 6 Bij het naderen van een wachtplaats van een sluis en op een

wachtplaats mag een schip een ander schip niet voorbijlopen. 7 In een sluis moet een schip zijn ankers geheel voorhalen. Dezelfde

verplichting geldt op de wachtplaats, voorzover de ankers niet worden gebruikt.

8 Bij het invaren en uitvaren van een sluis en bij het bevaren van een

wachtplaats moet een schip de waterbeweging zoveel als nodig is om beschadiging van de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen, dan wel van andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, te vermijden.

Page 24: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

23

9 In een sluis: a Moeten een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende

inrichting ligplaats nemen binnen de door stopstrepen of op andere wijze aangegeven grenzen.

b Moet tijdens het vullen en het ledigen van de sluiskolk en tot dat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan een schip zodanig zijn gemeerd en moet het zijn meerdraden zodanig vieren of doorhalen, dat het niet de sluismuren, de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen dan wel andere schepen of drijvende voorwerpen kan beschadigen.

c Mag een schip slechts voorwerpen die niet kunnen zinken als wrijfhout gebruiken.

d Mag het schip geen water op het sluisterrein dan wel op andere schepen storten of laten vloeien.

e Mag een schip zodra het gemeerd is en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan, geen gebruik maken van zijn mechanische middelen van voortstuwing.

f Moet een klein schip zo mogelijk ligplaats nemen op enige afstand van een groot schip.

10 Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis mag een schip zonder

toestemming van de bevoegde autoriteit geen brandstof innemen 11 Op een wachtplaats van een sluis en in een sluis een zijwaartse afstand

van ten minste 10 meter in acht nemen ten opzichte van een schip of samenstel dat het teken bedoeld in artikel 3.14 eerste lid voert

Deze verplichting geldt evenwel niet voor een schip of samenstel dat eveneens dit licht of dagteken voert, alsmede voor een schip bedoeld in artikel 3.14, zevende lid

12 Een schip of een samenstel, dat de tekens bedoeld in artikel 3.14 tweede of

derde lid in artikel 3.32, tweede en derde lid voert, mag een sluis niet invaren indien het niet afzonderlijk zou worden geschut. Een ander schip mag een sluis niet invaren indien het tezamen met een schip of een samenstel, dat deze lichten of dagtekens voert, zou worden geschut.

13 Een schip of een samenstel, dat de tekens bedoeld in artikel 3.14 eerste

lid, voert, mag een sluis niet invaren indien het tezamen met een passagiersschip zou worden geschut. Een passagiersschip mag een sluis niet invaren indien het tezamen met een schip of een samenstel, dat dit teken voert, zou worden geschut.

14 De bevoegde autoriteit kan, teneinde de veiligheid of de goede orde van

de scheepvaart, dan wel het zonder oponthoud doorvaren van de sluis en het doelmatig gebruik daarvan, te verzekeren, wanneer een schip zich in een sluis of op een wachtplaats daarvan bevindt, aan de schipper een verkeersaanwijzing geven. Daarbij kan dit artikel worden aangevuld, dan wel daarvan worden afgeweken.

De schipper is verplicht aan deze verkeersaanwijzing gevolg te geven.

Page 25: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

24

Artikel 6.28a In- en uitvaren van sluizen 1 Voor het invaren van een sluis kunnen tekens worden getoond aan

weerszijden van de invaartopening op gelijke hoogte, dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: a Twee rode vaste lichten boven elkaar (teken A1:bijlage 7): het

invaren is verboden, de sluis wordt niet bediend. b Een rood vast licht (teken A1:bijlage 7): het invaren is verboden,

de sluis wordt bediend c Een rood vast licht en daaronder een groen vast licht (teken

A11:bijlage 7): het invaren is verboden maar zal aanstonds worden toegestaan.

d Een groen vast licht (teken E1:bijlage 7): het invaren is toegestaan. e Twee groene lichten boven elkaar (teken E1:bijlage 7): het invaren

is toegestaan de sluis is aan beide zijden geopend en zij wordt niet bediend, artikel 6.07 is van toepassing

2 Voor het uitvaren van een sluis kunnen tekens worden getoond aan

weerszijden van de uitvaartopening op gelijke hoogte, dan wel aan de stuurboordzijde daarvan. Deze tekens betekenen: a Een rood vast licht (Teken A.1:bijlage 7): het uitvaren is verboden b Een groen vast licht (Teken E.1:bijlage 7): het uitvaren is

toegestaan. 3 De in het eerste lid onder, onder a, b, d en e, en in het tweede lid

bedoelde rode en groene lichten kunnen worden vervangen onderscheidenlijk door het bord van teken A.1 en het bord van het teken E.1 (bijlage 7)

Artikel 7.09 Gedogen langszij te komen Een aan een aanlegplaats gemeerd schip moet gedogen, dat een ander

schip langszijde komt of langszijde daarvan vastmaakt en daarover gemeenschap met de wal heeft anders dan om te laden en te lossen

Artikel 7.10 Verhalen voor het laden en lossen van een ander schip Indien van langszijde van elkaar stilliggende schepen een schip wil

vertrekken of verhalen dan wel ruimte wil hebben voor het langszij komen van een schip ten behoeve van overslag, moet elk van de andere schepen daaraan de nodige medewerking verlenen.

Artikel 8.01 - Registratiebewijs 1. Een snelle motorboot moet ten name van de eigenaar zijn geregistreerd bij een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instelling. Deze instelling kent aan hem een registratieteken toe en geeft een bijbehorend registratiebewijs af volgens een door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld model. 2. Het registratiebewijs bedoeld in het eerste lid moet tijdens het varen met een snelle motorboot aan boord aanwezig zijn. 3. De Minister van Verkeer en Waterstaat kan nadere regels stellen met betrekking tot de registratie.

Page 26: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

25

Artikel 8.02 - Registratieteken 1. Een snelle motorboot mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien hij niet is voorzien van het, door de in artikel 8.01, eerste lid, bedoelde instelling toegekende registratieteken. Dit teken bestaat uit een of meer letters en een nummer, met een hoogte van ten minste 150 mm, een breedte van ten minste 100 mm en een stamdikte van ten minste 20 mm. Het moet goed waarneembaar zijn en in een van de ondergrond afwijkende kleur zijn aangebracht aan weerszijden van de boot. 2. Een snelle motorboot, welke tengevolge van de constructie niet kan voldoen aan het in het eerste lid bepaalde omtrent de grootte van de registratieletters en nummers, moet zijn voorzien van een of meer letters en een nummer van ten minste respectievelijk 100 mm, 60 mm en 15 mm. Artikel 8.03 - Inrichting Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:

a. de inrichting van het schip en van de motor zodanig is, dat gevaar voor brand of ontploffing en hinder voor de omgeving door rook, damp of walm wordt voorkomen;

b. de afgewerkte gassen door een behoorlijk geluiddempende voorziening worden afgevoerd; c. de stuurinrichting deugdelijk en doelmatig is; c. het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken

van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen; deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing;

e. een reddingsvest onder handbereik voor ieder der opvarenden aan boord is; f. een deugdelijk brandblusapparaat aan boord is.

Artikel 8.04 - Eigenaar De eigenaar of houder van een snelle motorboot draagt er mede zorg voor dat niet in strijd met de artikelen 8.01, 8.02 en 8.03 wordt gehandeld. Artikel 8.05 - Verplichtingen bestuurder 1. De bestuurder van een snelle motorboot moet tijdens het varen:

a. zijn gezeten op de voor hem bestemde zitplaats; b. te allen tijde gebruik maken van de technische inrichting, bedoeld in artikel 8.03, onderdeel d; d. zich zodanig gedragen, dat geen hinder of gevaar voor andere gebruikers van het

vaarwater wordt veroorzaakt. 2. De bestuurder draagt er zorg voor dat de motor van een snelle motorboot geen onnodige geluidhinder veroorzaakt. 3. De bestuurder draagt er zorg voor dat de motor van een stilliggende snelle motorboot niet onnodig lang of zonder redelijk doel in werking wordt gehouden. 4. De verplichting, genoemd in het eerste lid, onder a, is niet van toepassing indien de constructie van een snelle motorboot zodanig is dat de bestuurder het schip ook veilig staande dan wel slechts staande kan besturen. 5. De bestuurder die staande een snelle motorboot bestuurt is verplicht een reddingsvest te dragen. Dit geldt niet voor het sturen vanaf een gesloten binnenbesturing.

Page 27: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

26

Artikel 8.06 - Snel varen en waterskien 1. Een snelle motorboot mag niet sneller varen dan 20 km per uur ten opzichte van het water. De bevoegde autoriteit kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen waarop dit verbod niet van toepassing is dan wel waarop een andere maximum snelheid van toepassing is. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen snel varen overdag of 's nachts. 2. Het is verboden te waterskien of te doen waterskien of op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik te maken of gebruik te doen maken. De bevoegde autoriteit kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen waarop dit verbod overdag met van toepassing is. 3. De bestuurder van een snelle motorboot, die een of meer waterskiërs of personen die op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik maken voortbeweegt, moet zich doen bijstaan door een mede opvarende van ten minste 15 jaar oud als uitkijk. 4. Een waterskier en een persoon die op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik maakt moeten zich zodanig gedragen, dat geen gevaar of hinder voor andere gebruikers van de vaarweg kan worden veroorzaakt. Artikel 8.07 - Schipper De schipper van een snelle motorboot moet er zorg voor dragen, dat niet in strijd met de artikelen 8.05 en 8.06 wordt gehandeld. Artikel 9.04 - Kleine schepen 1. Op de in bijlage 15, onder a, vermelde vaarwegen mag een klein schip slechts varen indien het is voorzien van een motor die voor onmiddellijk gebruik gereed is, en waarmee een snelheid van tenminste 6 kilometer per uur ten opzichte van het water kan worden gehandhaafd. 2. Op de in het eerste lid bedoelde vaarwegen, met uitzondering van de Geldersche IJssel, de Boven-Merwede, de Neder-Rijn en het Pannerdensch Kanaal, moet een klein schip zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater varen. Bijlage 6 geluidsseinen A-Algemene seinen Attentie Ik ga stuurboord uit Ik ga bakboord uit Ik sla achteruit Ik kan niet manoeuvreren (3.18 lid 2) (herhaalde stoten) Noodsein (ononderbroken ten minste 15 minuten) Blijf weg sein (art 4.04) Verzoek tot het bedienen van een beweegbare (6.26 lid7) Brug of van een sluis (6.28 lid 4)

Page 28: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

27

Page 29: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

28

Page 30: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

29

Page 31: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

30

Page 32: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

31

Page 33: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

32

Page 34: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

33

Page 35: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

34

Page 36: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

35

BIJLAGE 15 - KLEINE SCHEPEN a. De vaarwegen, bedoeld in artikeI9.04, eerste lid, zijn: 1. de vaarweg ten westen van de Noordzeesluizen te IJrnuiden; 2. het Noordzeekanaal; 3. de Noord; 4. de Dude Maas; 5. de Dordtsche Kil; 6. het Kanaal-door Zuid-Beveland; 7. het Brabantsche Vaarwater; 8. de Witte Tonnen Vlije; 9. de Schelde-Rijnverbinding; 10. het Kanaal van Sint Andries; 11. de Boven-Merwede; 12. de Beneden-Merwede; 13. de Gekanaliseerde Maas van Maastricht (kmr 12,000) tot Borgharen; 14. het Julianakanaal; 15. de Waal; 16. de Boven-Rijn; 17. het Pannerdensch Kanaal; 18. de Neder-Rijn tot kmr 886; 19. de Geldersche IJssel vanaf de IJsselkop tot aan de monding van het Twenthekanaal; 20. het Arnsterdarn-Rijnkanaal; 21. het Lekkanaal; 22. het betonde vaarwater van het Buiten-lJ; 23. het Afgesloten-lJ; 24. de Nieuwe Maas; 25. de Nieuwe Waterweg; 26. de Maasmond; 27. het Calandkanaal; 28. het Beerkanaal; 29. de Koningshaven; 30. het Zuiddiepje; 31. het betonde hoofdvaarwater van de Nieuwe Merwede; 32. het betonde hoofdvaarwater van het Hollandsch Diep; 33. de Veerhaven te Temeuzen. b. de vaarwegen, bedoeld in artikeI9.04, zesde lid, zijn: 1. het Noordzeekanaal en de zijkanalen daarvan met inbegrip van de Voorzaan noordwaarts tot aan de Zaansluizen en het IJ, alsmede de havens aan deze vaarwegen; 2. de Maasmond, de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas, het Beerkanaal, het Calandkanaal en het Hartelkanaal, alsmede de havens aan deze vaarwegen; 3. de Noord, de Oude Maas, de Dordtsche Kil, daarop aansluitend de vaarweg naar het Industrie- en Havenschap Moerdijk, alsmede de havens aan deze vaarwegen en de haven van dat Industrie- en Havenschap; 4. de vaarweg tussen de zee en de haven van Den Helder, alsmede deze haven; 5. de vaarwegen tussen de zee en de havens aan de Waddenzee, alsmede deze havens, met zijnde voorhavens van sluizen; 6. de havens van Termunten, van Delfzijl, van Hefshuizen (Eemshaven) en van Scheveningen; 7. de havens en voorhavens die met de Westerschelde in open verbinding staan; 8. de Boven-Merwede; 9. de Beneden-Merwede; 10. de Nieuwe Merwede; 11. het betonde vaarwater van het Hollandsch Diep; 12. het Volkerak; 13. het Zuid-Vlije; 14. de Krammer; 15. het Mastgat; 16. het Keeten; 17. de Oosterschelde; 18. het Amsterdam-Rijnkanaal; 19. het Lekkanaal.

Page 37: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

36

Oefeningen Keren in een box of smal vaarwater

Slalom Achteruit

Achteruit

En opnieuw de andere kant uit.

Afstand tussen de palen maximaal 3 meter. Tijdens de vaart mag er met geen enkel deel van de boot een paal geraakt worden

Page 38: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

37

Aanleggen aan een wal of een steiger

Page 39: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

38

Verbanddoos Een eenvoudige verbanddoos bevat tenminste de volgende materialen

• Hansaplast 6 cm • Hansaplast 8 cm • Betadine Jodium • Verbandschaar • Splintertang • Steriele gaasjes (5X5) • Leukoplast 1,25 cm • Snelverband nr 1 • Driekante doek

Aan te bevelen is om bovendien de onderstaande artikelen toe te voegen • Azaron • Zwachtel • Vette of synthetische watten • Kokertje met naalden (blaren) • Zeep • Papieren zakdoekjes

Natuurlijk kan (afhankelijk van de behoefte) verder worden aangevuld Bedenk echter altijd dat een EHBO-doos geen dokterskoffer is. Hij is alleen en uitsluitend bedoeld voor EERSTE HULP

Praktische EHBO Hieronder tref je een klein aantal tips en behandelingen aan van voorkomende verwondingen Schrammen Plaatselijke beschadiging van een aantal huidlagen. Ontsmetten met Jodium en afdekken met Hansaplast Schaafwonden Beschadiging van een aantal huidlagen over een groter oppervlak Ontsmetten met Jodium en afdekken met Hansaplast

LET OP Schaafwonden die ontstaan zijn door vallen op koolas of grindpaden, droog afdekken met Hansaplast of steriel gaas en door een arts laten behandelen

Sneden Volledige doorsnijding van alle huidlagen. Grote of diepe sneden droog afdekken en naar de dokter.(ook bij kleine maar diepe sneden). Niet te grote en ondiepe sneden. De wondranden schoonmaken met Jodium, eventueel een zwaluwstaartje maken of gebruiken om de wondranden bij elkaar te trekken en dan afdekken met Hansaplast.

Steken en beten Alle beten van honden, katten of andere dieren altijd door een arts laten behandelen.

Bij insectenbeten controleren of de angel uit de wond is en dan insmeren met azaron.

Indien blijkt of bekend is dat het slachtoffer allergisch voor die steek of beet is, dan onmiddellijk naar dokter of ziekenhuis. Iedere seconde kan dan tellen.

Bloedneus De patiënt licht voorover laten zitten (leeshouding) en de neus op de neusbrug of de overgang van neusbeen op kraakbeen dichtdrukken.

Na enige minuten zou het bloeden dan gestopt moeten zijn. Indien de neus (ondanks diverse pogingen) blijft bloeden, dan naar een arts.

Page 40: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

39

Vuil in oog Bij bijtende stoffen zoals verf naar arts of oogziekenhuis (de verpakking van de stof meenemen) Bij zuren of basen (accuzuur o.d.) oog goed spoelen met een zachte waterstraal en dan z.s.m. naar arts of oogziekenhuis.

Bij stof o.d. oogleden over elkaar heen trekken. Als dat niet helpt, kijken of je het vuilte kan vinden en met de punt van een schone zakdoek of sterielgaasje verwijderen.

Vuil of metaalsplinters die vastzitten op of in het oog. Niets aan doen en zo snel mogelijk naar arts of oogziekenhuis.

Blaren Gewone blaren ontstaan door wrijving. Deze kunnen (indien hinderlijk) aan weerzijden met een steriel gemaakte naald worden doorgeprikt, uitgedrukt met een sterielgaasje en goed ontsmet met jodium. Dan afdekken met Hansaplast.

Brandwonden Eerste graad, rode huid Koelen met water Tweede graad, brandblaar. Koelen met water. Kleine brandblaar daarna droog afdekken. Grote

brandblaren, droog afdekken en naar arts. Brandblaren NOOIT doorprikken Derde graad, vanaf open brandblaar tot en met verkoling Koelen, steriel en droog afdekken en direct naar arts. Kneuzingen Een kneuzing is het klem komen van een spier (vlees) tussen een bot en

een voorwerp van buitenaf of tussen twee voorwerpen van buitenaf. Verstuiking Dit kan alleen maar optreden bij "komgewrichten". Het is het te ver of

tegen natuurlijk verbuigen van een komgewricht. In beide gevallen is de behandeling vrijwel gelijk. Koel direct na het

gebeuren enige tijd af. Leg dan een druk verband met vette of synthetische watten aan waarbij de watten buiten het verband blijven uitsteken om afdrukken van bloedvaten te voorkomen.

LET OP De verschijnselen van een kneuzing of een verstuiking lijken soms heel erg op die van breuk. Neem dus geen risico's, vertrouw je iets niet of blijf de patiënt pijn houden, ga naar arts of ziekenhuis.

Breuken Soms zijn breuken gemakkelijk te herkennen. Je kan een bot horen breken (als het knappen van een dode tak). Je kan een patiënt aantreffen die zijn been plat op de grond gedrukt houdt. Je kan iemand hebben die zijn arm met zijn andere arm en hand ondersteund en soms zie je het lichaamsdeel in een hoek of met een S-bocht.

Dit zijn duidelijke tekenen dat er een breuk aanwezig kan zijn. Dikwijls is het erg moeilijk om te herkennen of iets een breuk of een

kneuzing of verstuiking is. Ga er bij twijfel altijd van uit dat het om een breuk gaat.

Gebeurt dit op het water dan zal je het slachtoffer naar de wal moeten vervoeren. Ga er in principe van uit dat de patiënt zelf DIE houding uitkiest waarin hij of zij het minste pijn heeft. Stabiliseer dit zo nodig met een driekante doek bij een arm-breuk of leg voorzichtig jassen en tassen rondom het getroffen lichaamsdeel als het een been betreft, zodanig dat het been niet kan verschuiven.

Stel de patiënt zo veel mogelijk gerust, houdt hem of haar warm en probeer de boot waarin hij vervoerd wordt zo rustig mogelijk te houden (niet schommelen, proberen de golven niet recht op de kop te nemen) en vaar rustig. In het algemeen heb je bij een breuk geen haast. Het bot is gebroken of gescheurd en als de patiënt stil blijft liggen of zitten wordt dat niet erger als het iets langer gaat duren. Laat in principe de arts of het ambulancepersoneel de rest van het werk doen.

Page 41: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

40

Onderkoeling (Hypothermie) Onderkoeling is een gevaar, waarmee ook wij, wachtschepenvaarders, geconfronteerd kunnen worden. Soms ziet men in een krantenbericht een mededeling daarover. Bijvoorbeeld: Matroos overboord, schipper vaart door. Een achttienjarige matroos heeft afgelopen dinsdag op het Markermeer een angstig avontuur overleefd. Hij viel tijdens de vaart in dichte mist niet een zicht van ongeveer 200 meter overboord en lag ruim twintig minuten in het ijskoude water. De schipper van het schip had aanvankelijk niets in de gaten en voer door. Door twee achteropkomende schepen werd de drenkeling opgemerkt, waarna hij aan boord genomen werd. Hij werd met ernstige onderkoelingsverschijnselen opgenomen in het ziekenhuis. Onderkoeling vraag een bijzondere behandeling. Wij gaan eerst in op de vraag wat onderkoeling precies is en daarna besteden we aandacht aan de behandeling. Ook komt de gevoelstemperatuur ter sprake. Wat is onderkoeling? Om het verschijnsel onderkoeling duidelijk te maken bespreken we eerst de normale situatie. De temperatuur van het menselijk lichaam bedraagt onder normale omstandigheden ongeveer 37° C. Door het verbranden van voedingsstoffen produceert het lichaam voortdurend warmte. Hiermee houdt het lichaam zichzelf op temperatuur. Er komt zelfs meer warmte vrij dan nodig is. Dat teveel aan warmte wordt afgevoerd. Op deze manier blijft de lichaamstemperatuur constant. Als de omgevingstemperatuur laag is dan vernauwen de bloedvaten zich. Hierdoor produceert het lichaam minder warmte. Het is mogelijk dat de omgevingstemperatuur zo laag wordt, dat het lichaam meer warmte afgeeft dan dat het maakt. Het lichaam koelt dan af Het kan dan alleen met hulp van buitenaf op een temperatuur van 37° C gehouden worden. Als dat niet lukt, dan daalt de lichaamstemperatuur en treedt er onderkoeling (hypothermie) op. Er is sprake van onderkoeling als de centrale lichaamstemperatuur gezakt is beneden de 35° Er wordt een verdeling in 3 fasen gehanteerd: fase 1: Lichaamstemperatuur van 37° C tot 34° C. Hierbij zijn de bekende verschijnselen van kou zoals rillen en een blauwachtige bleekheid te zien. Onder de 35° C treedt bovendien verwardheid en desoriëntatie op. fase 2: Lichaamstemperatuur van 34° C tot 30° C. Bij deze temperatuur is er sprake van apathie, verwardheid en geheugenstoornis. fase 3: Lichaamstemperatuur beneden de 30° C. Bij deze temperatuur neemt het bewustzijn snel af. Verschijnselen:

- bewusteloosheid; - geen reactie op pijnprikkels; - kans op hartritmestoornissen; - onder de 28' C wordt het hart erg prikkelbaar.

Onderkoelingsverschijnselen door te water geraken zijn onder meer afhankelijk van:

- de watertemperatuur; - de tijd dat een drenkeling in het water ligt.

Ter illustratie volgt hieronder een grafiek van de factoren temperatuur en tijd. Bovendien is er de lichaamsgesteldheid van de drenkeling in af te lezen.

Page 42: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

41

LET OP: Behalve onderkoeling is er nog een andere doodsoorzaak door koud water. Plotselinge onderdompeling in koud water veroorzaakt een reflexverstoring in de bloedcirculatie en in de ademhaling. De bloeddruk neemt hierdoor toe en het hart raakt in een snelle trilling, zonder dat er bloed wordt rondgepompt. Er komt dus een stoornis in de hartslag. Deze stoornis is de meest waarschijnlijke doodsoorzaak, als een geoefende zwemmer plotseling overlijdt na een duik in water van minder dan 10' C. Het is daarom beter om bij het te water gaan een plotselinge onderdompeling te voorkomen. Als springen in zeer koud water onvermijdelijk is, houd dan uw adem in en knijp uw neus dicht. Boven in de neusholte zitten namelijk zenuwen, die bijzonder gevoelig zijn voor kou.

Handelen bij onderkoeling. Handelen van de drenkeling zelf Als u te water raakt, moet u beslist niet gaan zwemmen, zelfs niet als u relatief dicht bij de wal bent: in koud water redt u dat gewoon niet. Zorg ervoor dat u blijft drijven en blijf vooral rustig. Ideaal is de zogenaamde HELP-positie (Heat Escape Lessening Position), waarbij u een soort foetushouding aanneemt, waardoor er zo weinig mogelijk warmte ontsnapt. Vanzelfsprekend kan dit alleen wanneer u een reddingvest draagt. Als dit niet zo is, dan zult u zich toch moeten bewegen om uzelf drijvende te houden. Bekend is het verhaal van het jongetje dat met zijn vader uit vissen was gegaan. Hij overleefde zeventien uur in het ijskoude Waddenzeewater. Dat jongetje had geluk, hij was wat aan de dikke kant - dus met een flinke vetlaag uitgerust - wat extra isolatie geeft. Bovendien was hij zeer dik gekleed. Het volgende was misschien net zo belangrijk: zijn vader, die het ongeval met hun bootje helaas niet overleefde, was een oud-marineman. Hij had zijn zoon geleerd zich in koud water

Page 43: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

42

absoluut niet te bewegen. De jongen vond een vissersboei, waar hij zich al die tijd doodstil aan vast heeft gehouden. Dat is zijn redding geweest. Die redding is overigens ook de moeite van het overdenken waard. Tegen het vallen van de duisternis werd de zoekactie door de Marine stopgezet. De volgende dag werd er niet meer mee verdergegaan: men dacht dat dit toch geen zin meer zou hebben, want niemand houdt het immers zo lang uit in koud water. De jongen werd de volgende dag bij toeval gevonden door de Rijkspolitie, die nog even poolshoogte was komen nemen. De les hiervan is dat zoekacties zo lang mogelijk voortgezet moeten worden; iedere drenkeling heeft recht op maximale overlevingstijd.

Handelen van reddende personen. Als u een persoon uit koud water haalt is het van belang om vast te stellen of u te maken hebt met iemand die het alleen maar koud heeft of dat er sprake is van een echte onderkoeling. Bij een persoon die het gewoon koud heeft is wat beweging en een goede douche een hele goede remedie. Bij onderkoeling kunnen dit soort handelingen juist fataal zijn!! Een patiënt, die het alleen maar koud heeft en waarvan de lichaamstemperatuur nog niet tot beneden de 35° C gezakt is, ziet er over het algemeen kouwelijk uit en zal vaak rillen van de kou. Als een patiënt duidelijk rilt dan is dit een indicatie dat er nog geen sprake is van onderkoeling; als de lichaamstemperatuur onder de 35° C gezakt is, stopt het rillen namelijk. U moet echter steeds zo voorzichtig mogelijk te werk gaan en bij twijfel van de meest ernstige situatie uit moeten gaan. Als u geconfronteerd wordt met een geval van onderkoeling kunt u het best de volgende regels volgen: 1. Bij het oppikken van onderkoelde patiënten uit het water: - indien mogelijk horizontaal uit het water heffen; - beschermen tegen verdere afkoeling; - beschermen van het hoofd; - plat laten liggen, bij voorkeur met de benen iets omhoog. 2. Onderkoelde patiënten niet laten bewegen of oefenen; 3. De patiënt in folie/dekens wikkelen, met de armen los van de romp; 4. Indien mogelijk de temperatuur meten; 5. Als de patiënt bijkomt en goed aanspreekbaar is, dan warme/hete sterk gezoete dranken geven, maar geen koffie, thee of chocolade. Wel aan te bevelen zijn bijvoorbeeld heet suikerwater en hete gezoete vruchtensappen. Wat u nooit mag doen:

• alcohol geven; • patiënt opwrijven of van buiten verwarmen (bijvoorbeeld door een douche); • gaan leuren met de patiënt.

Wat u altijd moet doen:

• bij de patiënt blijven; • een arts waarschuwen; • de patiënt op laten nemen in een ziekenhuis voor nader onderzoek en observatie

(dit in verband met secundaire verdrinkingsverschijnselen). Bij onderkoelde slachtoffers kan het zogenaamd "After Drop Effect"optreden; als de patiënt uit het water is gehaald, kan zijn lichaamstemperatuur nog steeds teruglopen, ondanks alle goede zorgen. Een op het eerste gezicht in redelijke toestand verkerende patiënt kan dus, na redding uit het water, alsnog in shock terechtkomen.

Page 44: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

43

Gevoelstemperatuur De gevoelstemperatuur speelt ook een rol bij onderkoeling op het land. Gevoelstemperatuur is iets anders dan thermometertemperatuur. Bij gevoelstemperatuur wordt namelijk de invloed van de wind meegerekend. Weerkundigen spreken daarom ook wel van het "Wind-Chill-Effect". Een temperatuur van -5° C zonder wind hoeft niet eens zo onaangenaam te zijn, terwijl dezelfde temperatuur met een beetje wind erbij direct guur aanvoelt. Belangrijk bij de gevoelstemperatuur is de verdamping van het transpiratievocht op de huid. Hoe meer wind, hoe sneller die verdamping gaat. Verdamping van zweet onttrekt warmte aan het lichaam. Het lichaam koelt dus sneller af dan op grond van de lage temperatuur alleen verwacht kan worden. Het wind-chill-effect is niet alleen onaangenaam, maar kan ook gevaarlijk zijn. Bij een gevoelstemperatuur tussen -12° en -30° C kunnen in een tot anderhalve minuut al bevriezingsverschijnselen bij een onbedekte huid optreden! Nu zijn bevriezings-verschijnselen op zichzelf nog niet zo erg. Veel erger zijn de verschijnselen van onderkoeling. Daarbij zakt de lichaamstemperatuur onder de normale 37° C. In landen als Amerika en Engeland is het heel gebruikelijk dat in het weerbericht behalve de thermometertemperatuur ook de gevoelstemperatuur wordt vermeld. Hieronder is een staatje van de verschillende gevoelstemperaturen afgedrukt.

Windkracht 1 2 3 4 5 6 7 8

Therm.Temp. Gevoelstemperatuur 6 5,5 1,0 -2,0 -4,0 -6,0 -7,0 -8,0 -9,0 4 3,5 -1,5 -4,5 -7,0 -9,0 -11,0 -12,0 -12,5 2 1,5 -3,0 -7,0 -10,0 -12,0 -13,5 -15,0 -15,5 0 -0,5 -6,0 -10,0 -12,5 -15,0 -16,5 -17,5 -18,5 -2 -2,5 -8,0 -12,5 -16,0 -18,0 -19,5 -21,0 -22,0 -4 -5,0 -11,0 -15,5 -18,5 -21,0 -22,5 -24,0 -25,0 -6 -7,0 -13,0 -18,0 -21,5 -23,5 -25,5 -27,0 -28,0 -8 -9,0 -15,5 -21,0 -24,0 -26,5 -28,0 -29,5 -31,0 -10 -11,0 -18,0 -23,0 -27,0 -29,5 -31,0 -33,0 -34,0 -12 -13,0 -21,0 -26,0 -29,5 -32,5 -34,5 -36,0 -37,0 -14 -15,0 -23,0 -32,5 -33,5 -35,0 -38,0 -39,0 -40,0

Page 45: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

44

De motor Een motor is een machine waar we energie in Vloeibare vorm (benzine, dieselolie) in stoppen om mechanische energie te verkrijgen. (Het draaien van de schroef.) De motor aan boord kan een tweetaktzuigermotor of een viertaktzuigermotor zijn. De tweetaktmotor heeft een zuiger die elke neergaande slag een arbeidsslag maakt (elke tweede halve slag). De zuiger van een viertaktmotor maakt elke vierde halve slag een arbeidsslag De meeste buitenboordmotoren zijn tweetaktmotoren.

Principewerking van de twee-takt motor

In de scheepvaart komen we de tweetaktbenzinemotor nog veel tegen als buitenboordmotor. We besteden hier alleen aandacht aan de werking van deze motor, niet aan constructie-details of uitvoeringen. Bij de tweetaktmotor speelt het arbeidsproces zich af in twee slagen (fasen), dit komt overeen met één omwenteling van de krukas. Opmerkelijk is dat het proces zich onder en boven de zuiger afspeelt. Het gedeelte waar de krukas in draait, het ondercarter of de krukkast, moet dus luchtdicht zijn afgesloten om de motor goed te laten werken.

Inlaten onder de zuiger en gaan Verbranding voltooid, zuiger daalt, ontsteken boven de zuigers inlaatpoort wordt afgesloten.

Zuiger daalt verder. Door drukverschil Zuiger op weg naar boven; de procedure verdwijnen de verbrandingsproducten, begint weer. vers mengsel stroomt binnen.

Een tweetaktmotor heeft een gesloten carter. Ook de ruimte onder de zuiger wordt gebruikt voor het proces. Om de zuiger gesmeerd te houden dient olie aan de benzine te worden toegevoegd (mengsmering).

Page 46: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

45

Alhoewel er in de laatste jaren zeer veel is veranderd in de buitenboordmotoren constructies, Blijft overeind dat een tweetaktmotor altijd smering dient te krijgen via zijn brandstof (mengsmering) of dat de speciale tweetaktolie via een apart systeem in de motor wordt gepompt. Indien (om welke reden dan ook) brandstof zonder olie wordt gebruikt bestaat er een reële kans dat de motor dit niet overleeft. Ook te veel olie in de brandstof is niet goed. De motor gaat (nog meer) roken, kan onregelmatig gaan lopen en de bougies kunnen vet worden waardoor de motor stopt. Bij een viertaktmotor zit de olie in het carter, is de oliehoeveelheid te klein dan zal ook hier de motor vast kunnen lopen, meestal met blijvende schade. Controleer je carterolie peil dan ook VOOR iedere vaart.

Principe werking van de Viertaktmotor

De zuiger gaat omlaag. Het lucht – De zuiger gaat omhoog en het mengsel wordt benzine mengsel wordt samengeperst (compressieslag) aangezogen door de inlaatklep (inlaatslag)

Page 47: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

46

De bougie laat het mengsel De zuiger gaat omhoog en drijft de verbrande Ontsteken (arbeidsslag) gassen in de uitlaat (uitlaatslag) De ruimte onder de zuiger wordt niet voor het proces gebruikt. Het carter bevat olie waarmee de motor wordt gesmeerd. De brandstof kan worden aangevoerd vanaf een vaste tank op de motor of vanuit een losse tank met een slang en een pompbal. In dit laatste geval wordt een ingebouwd pompje gebruikt om de brandstof in de motor te krijgen. Als dit pompje defect is of de slang of de bal bevatten scheurtjes dan zal de motor na korte tijd afslaan. Ditzelfde geldt ook als de koppeling op de tank of aan de motor niet goed is. Een indicatie hiervan is dat de motor soms wel start nadat in de bal geknepen is tot hij hard is en dat kort daarna de motor stopt en de bal slap is. Bedenk dat benzinedampen zwaarder zijn dan lucht en uiterst explosief zijn. Roken of open vuur is bij het vullen van de tank dan ook uit den boze terwijl je ook goed moet oppassen dat er geen brandstof in het water of op de grond terecht komt. Een milieubekeuring kost al gauw fl. 1500,- Om het mengsel van lucht en brandstof te laten exploderen is een vonk nodig. Deze wordt gemaakt door de bougie en een hoogspanningseenheid. Als de bougie vet of nat is kan je hem uit de motor halen en hem schoonmaken of vervangen door een reserve exemplaar. Let hierbij op de volgende zaken. Als je dit doet terwijl de motor aan je boot hangt en je laat de bougie vallen, dan hoor je een plons en heb je wel een probleem maar geen bougie meer. Een andere zaak is dat je (als je een twee of meer cilinder motor hebt) goed moet onthouden welke bougiekap op welke cilinder thuis hoort. Draai je dat om dan zal je motor niet lopen. De moderne ontstekingssystemen zijn tegenwoordig elektronisch. Daar kan je zelf niets aan repareren. Doordat de brandstof in de zuiger explodeert, zal de motor warm worden. Hij moet daarom gekoeld worden. Bij sommige motoren gebeurt dat met lucht, maar bij het grote merendeel van de motoren gebeurt dat met water. Dit warme koelwater wordt meestal via een uitlaat in de schroef afgevoerd.

Page 48: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

47

Om nu te kunnen zien dat de koeling werkt is er een verklikkerstraaltje aanwezig. Een dunne straal water die achter uit de motor spuit. Zie je dat straatje niet dan kan de koeling defect zijn (of ergens in het verklikkersysteem zit een verstopping) Controleer of de koelwater inlaat (in het staartstuk van de motor) niet verstopt zit en controleer de temperatuur van de motor. Neem geen risico’s een motor zonder koeling leeft niet lang!! Dat is dan ook de reden dat je een buitenboordmotor nooit op het land moet starten, of met het staartstuk boven water. De meeste motoren zijn voorzien van een choke of van een “startstand” deze veranderd de verhouding van brandstof en lucht in het mengsel. Zodra de motor loopt kan de choke langzaam worden terug gezet in zijn beginstand. De choke tijdens de vaart aan laten staan kost erg veel brandstof en zal de motor op den duur onregelmatig laten lopen of zelfs laten afslaan. Alhoewel er kleien motoren in de handel zijn waarbij de schroef draait op het moment dat de motor loopt en je achteruit vaart of afstopt door de motor 180 graden te draaien, de meeste motoren hebben een keerkoppeling. Controleer altijd voor het starten of die koppeling vrij staat. Bij sommige motoren is het start mechanisme geblokkeerd als dat niet het geval is, maar anders heb je de kans dat de boot bij het starten min of meer onder je vandaan weg vaart. Een van de meest gemaakte fouten is dat er geschakeld wordt met te veel gas. Dit kost op den duur gegarandeerd de koppeling (en die is erg duur). Dus altijd eerst gas terug, wachten tot het motortoerental ook is teruggelopen en dan pas schakelen. Er zijn ook motoren waarbij je zelf kan bepalen met hoeveel gas je gaat starten (bij de meeste is er in de neutrale stand van de koppeling een begrenzing) Doe dat niet met vol gas. De motor is dan onbelast en het toerental zal ontoelaatbaar hoog worden. Ook hiervan kan de motor blijvende (grote) schade oplopen. Tot slot het grootste gevaar. De motor is niet goed vastgezet. Gegarandeerd dat bij de eerste scherpe bocht de motor loskomt van de boot. Let daarom altijd voor het vertrek op of de knevels of bouten goed vast zitten EN zorg dat de motor altijd via een stevige borglijn of ketting aan een vast deel van het schip is bevestigd. Mocht het dan een keer echt uit de hand lopen, dan ben je de motor in ieder geval niet kwijt. Een motor die onder water heeft gezeten moet je in principe altijd door een deskundige laten nakijken. Even afdrogen en weer starten zal meestal niet werken en zal waarschijnlijk de hoogspanningsspoelen en het elektronische ontstekingsmechanisme vernielen. Het advies is daarom. In dat geval niet starten maar snel laten nakijken.

Page 49: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

48

WEERKENNIS. (Beschikbaar gesteld door de Calandtroep)

Bij navigeren hoort ook een stuk weerkennis, omdat bij het navigeren het weer erg belangrijk is; een (voor jou) plotselinge storm kan je uit koers drijven of je zelfs in gevaar brengen. Op basis van het weer baseer je de beslissing over het wel dan niet uitvaren, of een aanpassing van je koers. Wind. Wind is het gevolg van luchtdrukverschillen aan het aardoppervlak. Verandering van deze luchtdruk is dikwijls een aanwijzing van weersverandering. Op aarde zijn er Hogedrukgebieden en Lagedrukgebieden. Deze laatste worden depressies genoemd. De natuur probeert het verschil in druk tussen deze gebieden op te heffen. Er wordt dan lucht verplaatst van hoge naar lage druk, wind dus. Hoe groter het verschil in luchtdruk, hoe harder het waait. De winden draaien om een depressie en de kern van een hogedrukgebieden heen en wel tegen de wijzers van de klok in (links om) bij een depressie en met de wijzers van de klok mee (rechtom) bij een hogedrukgebied. Daar waar op een stafkaart de hoogte wordt aangegeven door hoogtelijnen, gebeurt dat op weerkaarten door ISOBAREN, die door middel van een lijn door alle punten van gelijke luchtdruk, de hoogte van die luchtdruk aangeven. Belangrijk is nog te weten dat met een ruimende wind bedoeld wordt, dat de windrichting met de wijzers van de klok verandert, b.v. van zuid "ruimend" naar west. Krimpende wind betekent het tegengestelde; de wind uit het zuiden "krimpt" naar het oosten. Wind doet ook wat met het water; ga maar eens naar de zee kijken als er een zuid-wester storm op de kust beukt. Hoe hoog de golven worden is afhankelijk van een aantal factoren: -windsterkte -windrichting -windduur en windbaan; dit is de afstand van het begin van het windveld tot het land. Op hogerwal zullen dus de golven meestal kleiner zijn dan aan lagerwal. Luchtsoorten. Wanneer een luchtmassa het brongebied, dus daar waar ze gevormd is, verlaat zullen de eigenschappen (temperatuur, luchtvochtigheid) gaan veranderen. Als de temperatuur van de lucht lager is dan het aardoppervlak, dan noemen we de luchtmassa koude massa, als de lucht warmer is spreken we dus over warme massa. Koude massa wordt door het aardoppervlak opgewarmd, warme massa wordt afgekoeld. Van de nu volgende luchtsoorten hoef je alleen de naam en het brongebied te weten. De luchtsoorten die Nederland kunnen bereiken zijn: Arctische lucht. Deze uit de poolstreken afkomstige lucht bereikt Nederland alleen in de winter. Meestal komt dan strenge vorst voor met goed zicht, diepblauwe lucht, soms met stapelwolken, al dan niet met buien.

Page 50: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

49

Polaire lucht. Deze lucht is afkomstig van breedten tussen 50 en 65 graden Noorderbreedte en heeft zich boven de oceaan gevormd en is dus vochtig. In de zomer bestaat deze lucht meestal uit koude massa. Ze wordt met overwegend Noordwestenwinden aangevoerd. In de regel is het zicht goed, zijn er stapelwolken en is het wisselvallig weer. Atlantische tropische lucht. Deze luchtsoort wordt op de Atlantische Oceaan gevormd tussen de 30 en 40 graden Noorderbreedte, waar zich vrijwel steeds een gebied met hoge luchtdruk bevindt. Deze maritiem tropische lucht, die veel waterdamp bevat, is vrijwel altijd warme massa en zal ons land met overwegend Zuidwestelijke winden bereiken. Dampig, dus matig zicht, sterke (sluier-) bewolking, vaak motregen. Afrikaanse tropische lucht. Een ander gebied waarin tropische lucht ontstaat, ligt boven Noord-Afrika. Deze tropische lucht wordt met zuidelijke winden aangevoerd en is vrijwel altijd zeer droog. Bevat veel stof, slecht tot matig zicht, sluierbewolking. Continentaal tropische lucht. Deze lucht wordt aangevoerd door de zomerse oostenwind. In de zomer zeer warm, helder weer met goed zicht. Komt de aanvoer uit het zuidoosten, de Balkan, dan krijg je zeer warm, heiig weer met kans op warmte-onweer. Fronten. Een frontvlak is de overgangszone tussen twee luchtsoorten. Daar waar een frontvlak het aardoppervlak raakt ligt het front. Zijn de verschillen in temperatuur aan weerszijden van het frontvlak groot, dan spreken we over een sterk front en omgekeerd. De verschillen in temperatuur van de luchtsoorten aan weerszijden van het front worden behalve door de herkomst van de luchtsoorten mede bepaald door de leeftijd ervan en de weg die na het verlaten van het frontgebied is afgelegd. De leeftijd is de tijd die verstreken is na het verlaten van het brongebied. De weg bepaalt of een luchtsoort vochtiger kan worden. De fronten verplaatsen zich door drukverschillen aan weerszijden ervan. Men spreekt van een koudefront als een stilstaande waarnemer van warme in koude lucht komt, en omgekeerd. Bij een warmtefront glijdt onder invloed van drukverschillen de warme lucht op langs het frontvlak, bij een koufront wordt de warme lucht opgetild. In principe is het zo, dat in beide gevallen er sprake is van een gedwongen stijging, waardoor de lucht zal gaan afkoelen. Bij lucht spreekt men over de relatieve luchtvochtigheid; de mate waarin de lucht, die waterdamp kan opnemen/bevatten, dat ook werkelijk heeft gedaan. Is de relatieve luchtvochtigheid nou 100% geworden, dan gaat de damp, die je niet kan zien, zich omzetten in fijne waterdruppeltjes; het dauwpunt is bereikt. Hoe meer dit proces doorgaat, hoe meer druppeltjes gevormd worden. Die waterdruppeltjes zien we als wolken. Binnen die wolk zullen de druppeltjes op elkaar gaan botsen, groter worden; ze vloeien samen, totdat de druppeltjes zo groot zijn dat ze gaan vallen; regen.

Page 51: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

50

Hagel ontstaat als de druppeltjes eerst op en neer bewegen, waardoor ze bovenin bevriezen, dalen, dan wordt er weer meer water op het kleine klompje ijs afgezet, dat bovenin weer bevriest etc. Zo'n hagelsteen groeit dus per keer dat hij vertikaal op en neer bewogen is. Nu zijn we dus weer terug bij het verhaal over de fronten. Stijgende lucht koelt af. Het afkoelen van de lucht zorgt ervoor dat het punt waarop waterdamp druppeltjes vormt omlaag gaat; dus hoe meer afkoeling, hoe eerder druppels zich vormen. Zoals je kon lezen bij FRONTEN, is er altijd sprake van het stijgen van de warme lucht; bij het passeren van een front is er dus in principe altijd sprake van regen. Bij een koufront wordt de warme lucht veel heftiger omhoog geperst dan bij een warmtefront. Hierdoor ontstaat een heftiger luchtbeweging, een van de voorwaarden voor hagel. Bovendien is het zo, dat de warme lucht veel hoger moet stijgen om de koude lucht onder zich door te laten glijden, waardoor de stijgende lucht veel meer afgekoeld wordt. Dit in combinatie met de turbulente lucht kan ervoor zorgen, dat je midden in de zomer, als het erg warm is, tijdens een onweersbui opeens grote hagelstenen om je oren krijgt. Wolken. Van dit hoofdstukje moet je alleen de vorm van de wolken kennen en aangeven wat voor weer je krijgt. Cirruswolken (vederwolken) Dit zijn afzonderlijke wolken. We zien ze als een teer vezelig weefsel zonder eigen schaduw en meestal wit van kleur. Soms lijken ze op krijtstrepen aan de blauwe hemel, soms lijken ze op veren. Ze bestaan geheel uit ijskristallen. Cumuluswolken (stapelwolken) Dit zijn afzonderlijke wolken, ontstaan door instabiele lucht en spontane stijging, waarvan de bovenzijde koepelvormig is en halfronde uitwassen vertoont, terwijl de onderzijde vrijwel horizontaal is. Staat de wolk tegenover de zon dan zijn de vlakken witter dan de randen. Valt het licht terzijde op de wolk, dan vertoont zij sterke contrasten van licht en donker. Tegen de zon in gekeken lijkt de wolk donker met een lichte rand. De Cumulus wolk is doorgaans zowel aan de boven- als aan de onderzijde scherp begrensd. Uit deze wolken valt doorgaans geen neerslag. Cumulonimbuswolken Dit zijn hele grote wolken met een sterke verticale ontwikkeling (onstabiele lucht en spontane stijging), waarvan de bovenzijde vezelachtig van structuur is in de vorm van een grote pluim of aambeeld. Cumulonimbus bestaat uit waterdruppeltjes en in de hogere delen ijskristallen, met daartussen een gemengde laag van beide, met daarin regendruppels en vaak ook sneeuwvlokken en hagelstenen. Uit deze wolken valt neerslag in de vorm van regen-, hagel- of sneeuwbuien, vaak vergezeld van onweer.

Page 52: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

51

Stratuswolken Stratuswolken zijn sluiers over het gehele firnament of een groot deel daarvan. Er zijn verschillende vormen: - Een fijne witachtige sluier, die de zon nog niet vervaagt en die veelal een "halo", een kring om de zon veroorzaakt. - Ook mogelijk is een vezelachtige sluier van een min of meer grauwe of blauwachtige tint. Soms is deze laag dun, waardoor je de zon vaag, als door matglas te zien is. Soms ook ziet het geheel eruit als een laag vormeloos wolkendek, vrijwel geheel egaal en van donkergrijze kleur. DE WEERSVERWACHTING. Zeker als we op ruim water varen, is het noodzakelijk om het weer goed in de gaten te houden; temperatuurverloop in de gaten houden, bewolking observeren en (verandering van) windrichting en windkracht volgen. Ook is het handig, om als je toch een radio aan boord hebt de weerberichten te volgen. Bedenk altijd wel, dat het weerbericht niet heilig is; een weersverwachting is voor een groter gebied, plaatselijk kan het weer heel anders zijn. Verder kan het weer zich belangrijk sneller of juist langzamer ontwikkelen. Met de kennis die je nu hebt en die door ervaring groter en uitgebreider zal worden, kun je met enige nauwkeurigheid een korte-termijn-verwachting opstellen, voor het beperkte gebied, waar je de komende uren zal varen. Om kort even een indicatie te geven over het weer zijn de volgende rijtjes wel handig: weersverslechtering Wanneer (nagenoeg) gelijktijdig de volgende waarnemingen worden gedaan kunnen we weersverslechtering verwachten: -de luchtdruk daalt, -de wind krimpt en wordt harder, -aan het firnament verschijnen cirruswolken Daalt de luchtdruk snel en wakkert de wind snel aan, dan treedt de verslechtering snel op. Zien we een 'halo', dan wijst dit op sluierbewolking op grote hoogte; een indicatie voor een naderende depressie, op enige afstand. Zonder temperatuur en drukdaling wijst dat echter niet op een verandering in de eerstkomende uren. weersverbetering Wanneer (nagenoeg) gelijktijdig de volgende waarnemingen worden gedaan kunnen we weersverbetering verwachten: -de luchtdruk stijgt, -de wind ruimt en neemt af, -de bewolking breekt, bij stratus, of, bij cumulus, wordt minder. Hoe lang deze verbetering zal duren is afhankelijk van de algemene weerssituatie; dikwijls volgt de ene depressie de andere op en blijft het weer wisselvallig.

Page 53: CWO-Buitenboordmotor III - Admiraliteit 5 - Rond Amstel …ra5.scouting.nl/ntc/instructie/cwo_bbm3.pdfHet is bedoeld als hulpmiddel voor de RA’s en tevens goed bruikbaar voor zelfstudie

Admiraliteit 6 “van de Maze”

52

De Schaal van Beaufort

Omschrijving Beaufort Windsnelheid km/h

Windstil 0 < 1 Zwak 1 1 - 5 Zwak 2 6 – 11 Matig 3 12 – 19 Matig 4 20 – 28

Vrij krachtig 5 29 – 38 Krachtig 6 39 – 49

Hard 7 50 – 61 Stormachtig 8 62 – 74

Storm 9 75 – 88 Zware storm 10 89 – 102

Zeer zware storm 11 103 – 117 Orkaan 12 > 117