Cours de Néerlandais N°1 - telenet.beusers.telenet.be/orandago/frans/coursentier.doc · Web...
Transcript of Cours de Néerlandais N°1 - telenet.beusers.telenet.be/orandago/frans/coursentier.doc · Web...
ORANDAGO
EXPRESSIONS CLEES POUR SE DEBROUILLER
OM …. TE + VERBE afin de …
HOE GAAT HET? HOW GOES IT? Met mij gaat het goed – ça va avec moi. Ik voel me goed – je me sens bien IK GA GRAAG NAAR DE BIOSCOOP j’aime aller au cinoche
Et six semaines de cours sommarisé dans une seule phrase…
MIJN JAS HANGT AAN DE KAPSTOK - Mon veston est penché sur …hatstand/coat peg
Cours de Néerlandais N°1
Nul, Een, Twee, Drie, Vier, Vijf, Zes, Zeven, Acht, Negen, Tien, elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien, twintig, dertig, veertig (v sounds like f), vijftig, zestig, zeventig, tachtig, negentig, honderd, (d sounds like a t), duizend, negentienhonderd, negenentachtig De zoon – fils, de jongen – garçon, de dochter – fille (de papa), Het meisje – fille (maiden), het boek – livre.de auto, de wagen, de bloem, het huis, het rad (roue), de fiets, de trein, de bus, de metro, het vliegtuig – avionik ben te voet, ik kom te voet – je viens à piedde straat, de steenweg (la chaussée lit : rocher chemin)
We hebben honger – on a faimWe zijn studentenWe spreken NederlandsU bent allen welkom – vous êtes tous les bienvenus
Spreken, werken
De trein is altijd een beetje reizen – le train est toujours un peu le voyage
Ik sta voor/achter de stoel – je suis/demeure devant/derrière/après la chaise
IK IJE JIJ YOUHIJ ZE ZIJ HE SHE ITWE WIJ WEJULLIE YOUZE ZIJ THEY
IK WERKJE WERKTHIJ WERKTWE WERKENJULLIE WERKENZIJ WERKEN
ZIJN – ETRE
IK BENJE BENTU BENTZIJ/HIJ ISWE ZIJN
1
ORANDAGO
JULLIE ZIJNZE ZIJN
HEBBEN – AVOIR (also avoirs as in assets)
IK HEBJE HEBTZIJ/HIJ HEEFTWE HEBBENJULLIE HEBBENZE HEBBEN
SCHRIJVEN - ECRIRE
IK SCHRIJFJE SCHRIJFTHIJ SCHRIJFTWE SCHRIJVENJULLIE SCHRIJVENZE SCHRIJVEN
NB no word in NL can end in ‘v’ or ‘z’
Op de tafel – sur la tableOp de stoel – sur la chaise
Ik schrijf mijn naam op de kaaart
Dag, Morgen, Middag, Namiddag, Voormiddag, Avond, Nacht
Goedeavond.Goede “sounds like” ‘houille’
HETEN – s’appeler – attention à ETEN qui veut dire manger…
IK HEET – JE M’APPELLEJE HEETHIJ HEETWE HETENJULLIE HETENZE HETEN
Pour “manger” conjugé faut supprimer le ‘H’
Hou heet je ? - comment tu t’appelles ?Ik eet frites – je mange des fritesZINGEN – CHANTER… HIJ ZINGT
de vriend – l’ami
meneer – monsieur, mevrouw – madamejuffrouw – maiden 15ans+
een taalschoolde taalschool
ik ga naar de taalschool
BEGRIJPEN saisirVERSTAAN comprendre
Tot morgen – à demainEen beetjes anders – a bit different
2
ORANDAGO
ALFABET
E sounds like AIYEG sounds like HEYH sounds like HAJ sounds like YEYW sounds like WEYY sounds like AYEZ sounds like Zette
Vraag – questionZonder – sansVerzorgster – infirmièreSchilder – peintre
Cours de Néerlandais N°2
Aanwezig/Afwezig- présent/absentPrefix ‘Af’ une sortie, ce qu’on quitte
Waar is Colette ?Hier is/Daar is. Here/there…
De Maan, de Zon – Lune/soleil
De maandagDe dinsdagDe woensdagDe donderdagDe vrijdagDe zaterdagDe zondag
In een week zijn zeven dagen(il nous a fait chanter ça!)
Lezen – lireBlad – feuille (de journal)De pianoles – leçon de piano
Geven – donner (sounds like seven)
IK GEEF…… JE DONNEJE GEEFTHIJ GEEFTWE GEVEN…
IK STUDEER NEDERLANDSKAN U DAT SPELLEN?
Ik excuseer me – je m’excuse
Geboorteland – pays natalIn welke gemeente – dans quelle commune ?
Ik weet het niet – je ne sais pasDat weet ik niet ! – alors ça che pas!
DRINKEN – BOIRE
ik drink nooit thee…jamaisjij drinkt soms thee …parfoishij drinkt altijd thee …toujours
iets – quelquechose
3
ORANDAGO
nog – encore
jij drinkt koffie drink je koffie? (le ‘t’ tombe en inversion)
staan – être deboutzich voorstellen – se présenterleeftijd – le temps depuis qu’on vie/âge
ALS HET JE BELIEFTAlsjeblief(t)Alstublief(t)
Dank jeDank u (polimment)DankjewelDank u wel
HOE GAAT HET? HOW GOES IT?
(‘G’ SOUNDS LIKE ‘H’)EN MET JOU?MET MIJ GAAT HET GOEDET MET JOU?MET MIJ GAAT HET OOK GOEDNee, slecht/zozo – ça va mal, moyennement.
Gemakkelijk – facileMoeilijk – difficileSmakelijk – bon appétit !(moe = fatigué ou effort)
« N »IETS rien /quelquechose« N »IEMAND quelqu’un/personne« N »OOIT une fois/jamais« N »ERGENS quelque part/nulle part
Nog eens – encore une fois
Altijd - toujours
In welk jaar bent u geboren ?
Zonder dank /Graag gedaan – il n’y a pas de quoi
Het spijt me ! - je suis désolé
WAT ? QUOI ?WAAR ? OU ?WAAROM ? POURQUOI ?WELK ? LEQUEL ?WIE ? QUI ?HOEVEEL ? COMBIEN ?HOE ? COMMENT ?WANNEER ? QUAND ?WAAROVER ? A QUEL SUJET ?VANWAAR ? D’OU ?
EXERCISE SUR LES POSSESSIFS
MIJN MINE
4
ORANDAGO
JOUW YOURZIJN/HAAR HIS/HERONS/ONZE OURJOUW/JULLIE YOURHUN THEIR
Mijn naam is JanIs mijn naam Jan?
- Erik en Anna, wat is jouw/jullie adres ?- Wij wonen in Mechelen. Ons adres is Kortestraat 5, 2830 Mechelen.- Anja leest haar krant in de trein- Jij leest jouw krant in de trein- De kinderen studeren hun lessen
- Vader geeft een boek aan zijn kinderen- Jan komt uit Amsterdam. Amsterdam is zijn geboortestad- We gaan met onze vrienden naar Brussel- Waarom drink je jouw koffie niet?- Wij renoveren ons huis…onze huisen- De directeur geeft me zijn agenda
- Ik ben Marie. Wie ben jij ?- Mijn naam is Marie. Wat is jouw naam?- Ik heet Marie. Hoe heet jij?
- Ben jij Tom? Ja, ik ben Tom- Is jouw naam Tom? Ja mij naam is Tom- Heet jij Tom? Ja, ik heet Tom.
- Ben jij Gerard? Nee, ik ben Tom.- Is jouw naam Gerard? Nee, mijn naam is Tom- Heet jij Gerard? Nee, ik heet Tom.
Drinken jullie nog iets ?Buvez-vous encore quelque chose?Je drinkt uit mijn glas !Tu bois de mon verreNee, ik drink niet uit jouw glas !Non, je ne bois pas de ton verre!Jawel ! je drinkt uit haar glasMais si! Tu bois de son verreWaar staat het mijne dan ?Ou est le mien alors?Dat weet ik niet. Maar de onze staan hier, zie je?Ça j’en sais rien. Mais les nôtres se trouvent ici, vois-tu ?
Beroep : Ik ben zonder beroep, slager, kruidenier, arbeider, dokter.
Ik heb de Belgische nationaliteit. Welke nationaliteit heb jij ?
Ik woon in Brussel, in de Kerkstraat. Waar woon jij?
Cours de Néerlandais N°4
ZIJN imparfait
IK WASJE WASHIJ WAS
5
ORANDAGO
WE WARENJULLIE WARENZE WAREN
Kom binnen – entrezDE LENTEDE ZOMERDE HERFSTDE WINTER
LACHEN rireIK LACHje risIk glimlach – je souris
Opstaan – être debout
IEDEREEN – chacun
IEDEREEN STAAT VROEG OPChacun se lève tôt
VANMORGEN ce matinDEZEE MORGEN ce matinVANAVOND ce soirVANDAAG ce jour
Ramen – fenêtresHet raam – la fenêtre
De schoonzus – belle sœur
MIJN SCHOONZUS EN IK GAAN VAAK WINKELEN ma belle sœur et moi vont souvent faire les magazins
De winkel is gesloten – le magazin est fermé
KIJKEN NAAR regarder
Meebrengen – emmener avec soi
Ik sta op – je me mets debout
Hij schrijft weer op zijn bank – il écrit de nouveau sur son banc
Kan u herhalen ? pouvez vous répéter?
WAT DOE JIJ HIER ? IK KOOP EEN BOEK VOOR MIJN OUDERS
KUNNEN pouvoir
IK KANJIJ KANZIJ/ZE/HIJ KANWIJ/ JULLIE KUNNENZIJ
KUN JEKAN UKUNNEN JULLIE WE ZIJ
DE GEZONDHEID! santé!Kampai mon verre est vide (sec) (japonais)
MAAK EEIN VRAAGZIN. INFORMEER NAAR HET ONDERSTREEPTE ZINSDEEL faites une question. Informez vous auprès des phrases soulignées
6
ORANDAGO
- Het is 11 uur. Hou laat is het?- We studeren Nederlands – wat studeren jullie? Of welke taal(en) studeren jullie?- Mijn oom (oncle) heeft lange tijd (longtemps) in Afrika gewoond – Waar heeft jouw oom gewoond ?
Cours de Néerlandais N°5
MIJN JAS HANGT AAN DE KAPSTOKMon veston est penché sur …hatstand/coat peg
IK ZIT AAN TAFEL je suis assis à table/je m’assois à table
De mantel – manteau
Allemaal aan tafel ! A table !
Kan jij jouw naam spellen? Pourrais-tu épeller votre nom?
Straks – tantôt
Ze is een beetje laat – elle est un peut en retard
Ondertussen – entretempsMeisjesnaam – nom de jeune filleIk hou van je – je t’aimeTe laat – trop tardMet serge gaat het goed – everything’s going pukka with serge.
DE HOBBY
WAT DOE JE MET JOUW VRIJE TUD ?Que fais-tu pendant ton temps libre ?WAT DOE JE GRAAG ?Qu’est-ce que tu aimes bien faire ?
Spelen « sounds like » SPAYLAN
TELEVISIE KIJKEN – regarder la television
IK LEES GRAAG j’aime lire
IN MIJN VRJETIJD LEES IK GRAAG dans mon temps libre j’aime lire
IK HOU VAN LEZEN/SPORT/BOEKEN j’aime lire/sport/livres
IK GA GRAAG NAAR DE BIOSCOOP j’aime aller au cinoche
BIJ VOOR BEELD par exemple
Zwemmen – nager (het zwembad)Lopen – courirJoggen – joggingKoken - cuisinerWandelen – ik wandel graag (j’aime me promener, ik hou ook van vanderen)
IK EET GRAAG CHOCOLADE j’aime manger le chocolat
IK FIETS GRAAG j’aime faire du vélo
IK LUISTER GRAAG NAAR MUZIEKJ’aime écouter de la musique
In mijn vrjetijd schrijf ik graag, ik speel graag schaak, ik hou van voetbal kijken, ik win, ik verlies
Graag lit = « volontiers »
7
ORANDAGO
Kan je dit opschrijven ?Peux tu écrire ceci ?
Kan je herhalen alsjeblieftPourrais-tu répéter svp?
Liedje – chansonZingen – chanter
Heel mooi – beau/belle
Een heel mooi liedje – une très belle chanson
Dat is juistC’est juste
Het geschenk – un cadeau
Vandervelden - deschamps
Het weer – météo
- Piet is gelukkig – pierre est heureux- Els is de zus van Frans – Els est la sœur de Frank- Zijn moeder glimlacht – sa mère à lui sourit- vader of hij staat vroeg op – papa/il se lève tôt- Mijn bed staat in de hoek – mon lit se trouve dans le coin- Mijn ouders gaan vanavond uit – mes parents sortent ce soir- Je broer en jij zijn mijn vrienden – ton frère et toi sont mes amis- De ramen zijn open – les fenêtres sont ouvertes- Mijn schoonzus en ik gaan vaak winkelen – ma belle sœur et moi vont souvent faire les magazins- Het kind speelt met de pop – l’enfant joue avec la poupée- Ik kijk naar de televisie – je regarde la téloche- Gaat U met vakantie mijnheer ? vous allez en vacances monsieur ?- Werk jij in dat gebouw, Hans ? travailles-tu dans cet immeuble, Hans?- Wat doen de kinderen ? Zij luisteren naar de radio – …ils écoutent la radio- Ik breng mijn boek mee – j’emmene mon livrre- Komt U vanavond , dames ?- Kijk naar Mark. Hij schrijft weer op zijn bank – regardez Mark….- Krijg je een geschenk van je ouders voor je verjaardag? - Recois tu un cadeau de tes parent pour ton
anniversaire ? - Wat doen jullie hier ? we kopen een stripverhaal voor onze kinderen – qu’est ce que vous faites ici. Nous
achetons une bande dessinée pour nos enfants- Het is een heel mooi liedie – elle est une belle chanson- Uw naam is Karel Brecht. Bent U Duister?- Mijn naam is Pierre Leblanc, ik kom uit Frankrijk- Haar naam is Juanita Martinez. Zij woont in Madrid- Je naam is Angelo Fellini. Kom je uit Italië?- Je zus en jij hebben een Engelse familienaam. Komen jullie uit Engeland ?- Je ouders wonen in Bern. Zijn zij Zwitsers?
Cours de Néerlandais N°6
ROKEN fumerEEN ROKER fumeurDe ROK la jupe
Roken is verboden Fumer est interdit
De sigaret(ten)
Wablief ? j’ai pas comprisIk ben moe – je suis fatigué
Ik ben hier ook – je suis aussi présent
8
ORANDAGO
Ook ik ben hier – moi aussi je suis là
IK HEB TALEN GESTUDEERDJ’ai étudié
IK HEB GESTUDEERD VOOR LERAARJ’ai étudier afin de devenir prof
IK BEN AFGESTUDEERD ALS INGENIEURJ’ai étudié ‘out of studies’ afin de dévenir ingénieur
WAT HEB JE GESTUDEERD ?
IK HEB FRANS EN EUROPESE INTEGRATIE GESTUDEERD
Scheikunde – art de séparer les atomes (chimie)
Toneelspeelster - actrice
Timmerman – joiner/carpenterTimmeren – hammering into woodBoekhouder – comptableBoekhoudster – femme comptable
van boven naar onder– du haut en bas
Informatica technicus – computer scientist
Metsen – Maçonner… Metser – Maçon.
Journalist(e) – journalist
IK HEB EEN LICENTIE – masters degree
De Reisagent – agent de voyage
Schoon – beau schoonheid – beauté
WILLEN vouloir.DRUKKEN imprimer appuyerTEKENEN Dessiner
grote bouwwerkenGrands travaux bâtiments
Gelaatsverzorging – visage/soigner/Face beautician
IN 2006IN AUGUSTUSOP MAANDAGOP 23/08/2006OM 8 UUR
IK BEN ER – j’y suisIK BEN ER AL – je suis déjà làHIJ IS ER AL – il est déja làHIJ IS ER NOG NIET? Il n’est pas encore là?IS HIJ ER AL? - il est déjà là?IS HIJ ER NOG NIET? - JAWEL! Il n’est pas encore là? Mais oui !
Het is mijn beurt ! – c’est mon tour !
Mijn buur - voisin
Cours de Néerlandais N° 7
9
ORANDAGO
het regent – il pleutde regen – la pluieer is zon – il y a du soleiler is geen zon – il n’y a pas de soleilhet weer is slecht – le temps fait mauvaishet weer is goed – il fait beau tempshet is slecht weer – c’est du mauvais tempshet is weer geen weer ! – c’est pas du temps ça ! dat is geen appel – ce n’est pas une pommedat is niet jouw stoel – ce n’est pas ta chaisedat is niet jouw appel – ce n’est pas ta pomme
wie nog ? – qui encore ?… is niet aanwezig ?
we zijn donderdag
Het is de verjaardag van GaelleC’est l’anniv de Gaelle
VERTREKKEN partirUITGAAN sortir
Onmiddellijk – immédiatement
Een rekening – un compte ou factureEen leverancier – fournisseur/livreurEen klant – un client
PRATEN parler, papoter
‘s middags – (habituellement) à midi
het is druk – c’est bondé « full »
‘s morgens in de tram is het altijd druk - les matins dans le tram il y a toujours beaucoup de monde‘s morgens in de tram is het altijd druk‘s avonds in de bioscoop is het soms (parfois) druktijdens de vakantie is het soms druk – pendant les vacances il est parfois bondé
op de weg is hetaltijd druk – il y a toujours du monde sur la route
‘s avonds in augustus is het nooit voetbal op de tvles soirs en août il n’y a pas de football sur la teloche
dat is niet waar ! c’est pas vraidat is wel waar ! de pardon mais oui!
IS HET WAAR ? Est-ce vrai?‘T IS WAAR! C’est vrai!
IK GA NIET AKKOORD suis pas d’accord
OP MAANTAG AVONDS OP DE TV…Les lundis soir sur la telocheBLIJVEN – resterZe blijft – elle reste
AFDELING – departement (dans une entreprise (een deel = part d’une entreprise)
HOE ZEG JE DAT IN FRANS ? COMMENT DIT ON CECI EN FRANCAIS?
VROEG tôt VROEGER plus tôt
10
ORANDAGO
LAAT tard LATER plus tard
HEB JE DORST ? avez vous soif ?
Cours de Néerlandais N° 8
De dingen nemen zoals ze zijn – prendre les choses comme elles sont.
De pet – cap
WAT DOE IK NU ? – qu’est-ce que je fais maintenant ?
Je hangt de pet aan de kapstok – tu mets la casquette sur le…porte-manteau
UITDOEN – ik doe de GSM uit – j’éteins le GSMik doe de GSM aan – j’allume le GSMik doe het licht uit – j’éteins la lumièreik doe het licht aan – j’allume la lumière
IK GA NAAR EEN VERGADERINGJe vais à une reunion
IK WACHT OP EEN VERGADERINGJ’attends pour une réunion
IK WACHT OP JOU - je t’attends
(WACHTEN OP – attendre qu qn)
WILL JE EEN ZIN MAKEN ?Peux-tu faire une phrase?
WIL COLETTE EEN ZIN MAKEN?Colette peut-elle faire une phrase?
‘s morgens ga ik (niet) naar de les‘s morgens eet ik soms boterhamen‘s nachts stel ik een vraag aan mijn buurvrouwvan avond ga ik naar bioscoop – ce soir je vais au cinemavanavond slaap ik in mijn bedvandaag is er een probleem met de lift – aujourd’hui il y a un problème avec l’acenseurvanavond ben ik met mijn zoon thuis – ce soir je suis avec mon fils chez moivanavond ga ik uit met mijn vriendin naar de bioscoopga ik naar de bioscoop met mijn vriendinik ga graag uit met vriendenmorgen is er geen les – demain il n’y a pas coursovermorgen ga ik naar de winkel on tien uur – l’après demain je vais aux magazins à dix heures
nieuw jaar – oud jaar
wij vieren oud en nieuw – nous fêtons la réveillons
ik vier mijn verjaardag vanavond met de vrienden – je fête mon anniversaire ce soir avec les amis
ik word 25 jaar oud – j’aurai 25 ans
ik geef een feest – I’m throwing a partyMaandag gaat Gaelle niet graag naar de lesLundi Gaelle ne veut pas aller au cour
IK STA STIL
Over drie dagen of weken – en trois jours/semaines
11
ORANDAGO
Drie dagen geleden - il y a trois jours
Eergisteren – avant hierVijf maanden geleden – il y a cinq mois
LIGGEN – ETRE COUCHEZITTEN – ETRE ASSISHANGEN – ETRE ACCROCHE
HERHALEN - répéter
Na de film – après le film
EEN MOOI BOEKHET MOOI BOEK LIGT OP DE TAFEL
EEN MOOI BOEK un beau livreMOOIE BOEKEN de beaux livresHET MOOIE BOEK le beau livreEEN MOOIE TRAM un beau tram
WORDEN devenirIk word achtien jaar oud – je deviens 18 ans
DAAR BUITEN là dehorsLOPEN courir, marcher
SLAAP KINDJE SLAAPDAAR BUITEN LOOPT EEN SCHAAPEEN SCHAAP MET WITTE VOETJESDAT DRINKT ZIJN MELKZO ZOETJES… si doucement
De zoen – un bisouDe zoon – un filsDe zon – le soleilDe voet – le pied
IK DOE MIJN JAS UIT j’enlève mon vestonJE DOET JOUW JAS UIT tu enlèves ton vestonJE DOET JOUW JAS AAN tu mets ton vestonJE HANGT JOUW JAS AAN DE KAPSTOKJE HANGT JOUW PET AAN DE KAPSTOK
PRONOMS
IK, MIJN, ME/MIJJIJ, JOUW, JE, JOUZE/HIJ,ZIJN/HAAR,HEM/HAAR/HETWE, ONS, ONSJULLIE, U, JULLIEZIJ, ONZE, HEN/ZE (être humains/choses)
Ecris moi – schrijve meIk geeft hem een Ik geef haar bloemenHij geeft haar zoentjes
ONTMOETEN rencontrerVERVANGEN remplacerVERGETEN oublierWETEN savoirDENKEN penser
12
ORANDAGO
IK DENK HET – je le penseIK WEET HET – je le saisIK DENK HET – je le penseIK WEET HET NIET – je ne le sais pasIK DENK HET NIET – je ne le pense pas
ZE GEEFT JE EEN ZOENTJE elle te donne un bisou
ZE WACHTEN OP ONS on nous attend
IK LUISTER NAAR JULLIE je vous écoute
DENKEN AAN IEMAND penser à qu qn
DENKEN AAN IETS penser à qu chDENKEN AAN NIETS penser à rien
HOE ZEG JE DAT IN HET FRANS ? Comment dis tu ça en français?
VERPLICHTING devoir
REVISION ET EXERCISES
Ik sta op om zeven uur. Ik doe de gordijnen open.Je me lève à sept heures. J’ouvre les rideaux.
Dan neem ik eerst een douche. Tot tien over zeven sta ik onder de douche. Ik droog me af. Ik kleed me daarna aan en kam mijn haar. Ik scheer me ook nog voor ik ga ontbijten.Puis d’abord je prends une douche. Jusque sept heures dix je suis sous la douche. Je me seche. Je m’habille après et je peigne mes cheveux. Je me rase aussi avant que je vais prendre mon ‘tit déj.
Om half acht ga ik ontbijten. Ik eet twee boterhammen en ik drink een kop koffie.
A sept heures et demie je prends mon ‘tit déj. Je mange deux tartines et je bois une tasse de café.
Na het ontbijt poets ik mijn tanden. Ik ben om vijf voor acht klaar en dan ga ik naar mijn werk.
Après le ‘tit déj, je me lave les dents. Je suis prêt à huit heures moins cinq et puis je vais à mon travail.
Ik ga met de bus naar mijn werk. Ik kom om kwart over acht op mijn werk aan.
Je vais au travail avec le bus. J’arrive à mon travail à huit heure et quart. (note : AANKOMEN arriver).
Ik begin om kwart over acht met mijn werk. Ik neem geen koffiepauze, maar ik drink koffie tijdens het werk.
13
ORANDAGO
Je commence à travailler à huit heures et quart. Je ne prends pas de pause café, mais je bois du café pendant le travail.
Ik werk tot kwart over twaalf. Dan heb ik een half uur middagpauze.
Je travaille jusqu’à midi quart. Puis j’ai une demie heure de pause.Ik werk tot vijf uur. Dan ga ik weer naar huis met de bus.
Je travaille jusqu’à cinq heures. Puis rentre avec le bus.
Ik doe onderweg naar huis vaak ook nog een paar boodschappen. Om zes uur ben ik meestal wel thuis.
En route vers ma maison je fais aussi encore quelques courses. Je suis le plus souvent à la maison à six heures.
Dan kook ik eten. Ik eet om kwart voor zeven .
Après avoir préparé à manger je mange. Je mange à sept heures moins le quart.
Ik zet om acht uur de tv aan voor het journal.
J’allume à huit heures la teloche pour les infos.
Ik ga niet zo laat naar bed. Om tien voor half elf ga ik me uitkleden.
Je ne vas pas très tard au lit. A dix heures vingt je vais ôter mes vêtements.
Ik ga om tien voor elf naar bed.
Je vais au lit à onze heures moins dix.
Meestal doe ik om ongeveer elf uur het licht uit.
Normalement j’éteins la lumière plus au moins à/vers onze heures.
Hoe laat staat Karel op ? Om zeven uur staat hij op.Hoe laat ontbijt Karel? Om half acht gaat Karel ontbijten.Hoe laat gaat Karel naar zijn werk? Karel gaat naar zijn werk om vijf voor zeven.Hoe laat komt Karel op zijn werk aan? Karel komt om kwart over acht op zijn werk aan.Hoe laat begint Karel met zijn werk? Karel begint zijn werk om kwart over acht.…
Hoe laat is het? (V17).
Het is ochtend. Het is zeven uur. Hilde wordt wakker. Ze kijkt op de wekker.
Le matin arrive. Il est sept heure. Hilde se reveille. Elle regarde son horloge.
Hilde staat op en maakt de kinderen wakker. Ze moeten naar school. De school begint om halfnegen.
Hilde se lève et reveille les enfants. Ils doivent aller à l’école. Ça commence à huit heures trente.
Om negen uur is Hilde op kantoor. Ze begint onmiddellijk te werken. Ze leest de post: er is een rekening van een leverancier en een brief van een klant. Hilde werkt tot kwart over tien. Dan drinkt ze een kopje koffie. Ze neemt ook een koekje bij de koffie. Bij het koffiezetapparaat staan ook enkele collega’s van Hilde. Ze praten over de vakantie en de prijs van de benzine. Hilde gaat vlug weer aan het werk, want ’s morgens is er altijd veel werk.
A neuf heures, Hilde est au bureau. Elle commence immédiatement à travailler. Elle lit le courrier : il y a une facture d’un fournisseur et une lettre d’un client. Hilda travaille jusqu’à dix heures et quart. Puis elle boit une tasse de café. Elle prend aussi un biscuit avec le café. A côté da la machine à café se trouvent quelques collègues de Hilde. Ils papotent à propos des vacances et du prix de l’essence. Hilde se met vite à retravailler car le matin il y a toujours beaucoup de boulot.
14
ORANDAGO
‘s Middags eet Hilde met een vriendin in het bedrijfsrestaurant. In het restaurant is het altijd druk, maar toch eet je er snel. Hilde vindt het eten niet slecht, maar ook niet lekker. Na het eten gaan Hilde en haar vriendin terug naar hun afdeling.
Les midis Hilde mange avec une amie dans le restau de la boîte. Il y a toujours beaucoup de monde dans le restau mais quand bien même on mange rapidement. Hilde trouve que la bouffe y est pas mal, sans le trouver délicieux. Après avoir mangé Hilde et son amie retourne à leurs départements (respectifs).
‘S Middags is het niet zo druk als ‘s morgens. Het is rustig. Hilde typt een brief voor de directeur. Ze telefoneert naar een leverancier in Frankrijk en ze ontvangt de heer Vandeven, een klant uit Nederland.
Les après-midis ne sont pas si affairées que les matins. Il est calme. Hilde tape une lettre pour le Directeur. Elle telephone à un fournisseur en France et elle reçoit Mr Vandeven, un client néerlandais.
Normaal werkt Hilde tot vier uur. Soms blijft ze tot tien over vier. Meestal vertrekt ze stipt, want de kinderen wachten op haar.
Hilde travaille normalement jusqu’à quatre heures. Parfois elle reste jusqu’à quatre heures dix. Généralement elle part ponctuellement, car les enfants l’attendent.
Zij ontvangt vrienden thuis – elle reçoit des amies chez elle.
Soms ben ik niet stipt – parfois je ne suis pas ponctuelle.
Roep je vriend en geef hem iets te drinken – appelle ton ami et donne lui quelque à boire
Ik wacht op Lies. Ik ga met haar boodschappen doen – j’attends pour Lies. Je vais faire des course avec elle.
Waar is mijn auto ? ik zie hem niet!
Dag mijnheer de Directeur. Mag ik U even spreken ? bonjour M. le Directeur. Puis je vous parler ?
Is jan er al ? ik heb een afspraak met hem. – Jan est-il là. J’ai un rendezvous avec lui.
Cours de Néerlandais N° 9
PROFICIAT ! – félicitations !
Ze is laat – elle est en retardOp straat – dans la rue
Lisa is een vriendin van Frank
KUISEN nettoyer
Poetsvrouw – femme de ménage
Zijn tanden poetsen – se laver les dentsIk poets mijn tanden – je me lave les dents
Ik ben marketing manager bij een firma in Brussel.
Hoofdstad – ville en tête ou capitaleHof – cour, jardin.
Versta je wat je leest ? – comprends tu ce que tu lis ?
Windstreken –Les points cardinauxnoord, west, oost, zuid.In het zuiden van Spanië – le sud de l’Espagne
Gelukklig – contentVrijgezel - celibataire
Wat zijn hun voornaamen – quelles sont leurs prénoms.
15
ORANDAGO
Er is geen taart meerEr zijn geen stukken taart meer
Suiker, boter, bloem; ei (eieren)
Vier smakenZOUT sale, ZOET sucré (sweet), ZUUR acide (sûr), BITTER amer
De kast staat tegen de muur – le placard est à côté du mur.
Ik heb niets –je n’ai rienIk heb niets tegen jou – j’ai rien contre vous
Tegenover – en face
ER UIT ZIEN – avoir l’air (seems)
De tafel ziet er zo klein uitJij ziet er zo groot uit
IK HEB MIJ HELAAS VERGIST je me suis trompé hélas
VALLEN tomber
Cours de Néerlandais N° 10
de Werkwoorden – « des mots qui travaillent » (verbes)
het werk, het woord, het werkwoord
STEKEN – mettre/placerIk leg mijn boek op de tafel
OVERSTEKEN traverserik steek de straat over – je traverse la rue.
‘s morgens sta ik op – je me lève le matin.
UITDOEN - enleverJe doet jouw jas uit een je hangt jouw jas aan de kapstok – tu enlèves ton veston et tu pends ton veston sur le pose veston
SPREKEN parlerIk spreekJe spreektHij spreekt
LEVEN vivreIk leefJe leeft (pas de v à la fin d’un mot néerlandais)
DOEN faire (quch pratique répétitive)Ik doe mijn huiswerk – je fais mon devoir
PRATEN parlerIk praat nederlandsJij praat nederlandsHij praat nederlands
SLAPEN dormirDe beer slaapt – l’ours dort
BLIJVEN rester, demeurerWe schrijft, die blijft – on écrit, ça reste
16
ORANDAGO
KIJKEN regarderIk kijk naar jou – je te regardeJe kijkt naar me – tu me regardesIk kijk in het boek – je regarde dans le livre Ik kijknaar het boek – je regarde vers le livre
LEZEN lireIk lees een boek – je lis un livreJe leest het boek – tu lis le livre
Verhaal – histoire
Vanmorgen lezen we de krant van vandaag in het Nederlands – ce matin nous lisons le journal de ce matin en néerlandais.
Ik wandel in het park – je erre dans le parc
Ik wandel alleen – je me promène seul.
ZIEN voir (sans direction)
LUISTEREN NAAR écouter
WEGVEGEN éffacer
Wie ben je ? Schrijf een korte tekst…
Goede morgen! Mijn naam is Paul Reynolds. Ik ben vier een veertig (44) jaar oud. Ik kom uit Groot Britannie. Ik ben geboren in Londen, de hoofdstad van Groot-Britannië. Ik heb een vader, moeder en en een broer.
Vandaag woon ik in Brussel in België maar ik heb in vier Europese staten gewoond. Ik spreek drie talen een ik studeer Nederlands in een talenschool op de Bergensesteenweg in Brussel. Ik ben niet getrouwd maar ik heb een schone Belgische vrouw ontmoet.
In mijn vrije tijd hou ik van schaak spelen. Ik ga graag naar de bioscoop een ik hou van koken. Ik hou ook van voetbal. Ik ga naar Paris volgende week. Ik heb kaarten voor het spel Frankrijk – Italie.
www.wablieft.be - journal simple à comprendre.
Een, ketnet 20:30 FC de Kampionen
DOENMAKEN
Ik doe de afwas – je fais la vaisselle (une action physique)Ik maak mijn huiswerk – je fais mes devoirs (plus intellectuel)Ik doe boodshappen – je fais des coursesIk doe mijn oefeningen – je fais mes exercisesIk maak mijn oeferingen – exercises intellectuelles en classe
Ambtenaar – fonctionnaire
Ze will niet trouwen – elle veut pas se marier (won’t)Hij mag niet trouwen – il n’a pas le droit de se marier (may not)Hij moet naar huis – il doit rentrerIk moet weg – je dois partir
Cours de Néerlandais N°11, 12, 13Manqués
Huiswerk
Ik zit naast mijn vriend.Je suis assis à côté de mon ami.
17
ORANDAGO
Hij zit onder de boomIl est assis en-dessous de l’arbre
De leerling zit op de stoelL’élève est assis sur la chaise
Hij springt over de muurIl saute au-dessus du mur
De kast staat tegen de muurL’armoire se trouve contre le mur
De bakkerij is tegenover de bankLa boulangerie est en face de la banque
Cours de Néerlandais N° 14
het lichaam – le corpshet deel – une partiehet lichaamsdeel – parties du corps
het hoofd – têtehet oog, de ogen – un œil, des yeux de neus – nezde oren – oreillesde kin – mentonde mond – bouche (mondeling = orale)de tong – languede tand(en) – dent(s)de keel - gorgede nek - nuque
de buik - estomac
de voet – piedde teen – orteilde nagels - onglesde knie - genoude hand – mainde vinger – doigtde elleboog – coudeschouder – épaule
DAAROM ! = parce que ! (because it is !)OMDAT – parce que
Het voetpad – le trottoirDe voetganger – le pieton
Mijn …. Doet pijn ! = j’ai mal au…
Ik heb buikpijn – j’ai mal à l’estomacIk heb pijn aan mijn knie
Je moet hem schriven – tu dois lui écrire
Af en toe moet je met je elleboogen werken !De temps en temps tu dois faire travailler les coudes = put some elbow grease into it.
De slager verkoopt vlees – le boucher vend de la viande.
Tellen = compterToestemming = approbation
Ik moet mijn nagels klippen
18
ORANDAGO
Je dois me couper les ongles
Ik moet mij scheren – je dois me raser.
WAT IS JOUW VRAAG ? - C’est quoi votre question?
WAT WIL DAT ZEGGEN ? qu’est-ce que ça veut dire?
Dromen – rêverVerbergen - cacher
IK HEB HET JE GEZEGD ! – JE TE L’AI DIT !
Heeft hij je dat boek gegeven? Est-ce qu’il t’a (re)donner ce livre?
Ik wil graag whiskey zonder eis.
TELT JOUW MENING OOK? Ton avis compte aussi ?
LE REJET i.e. le verbe « rejeté » à la fin de la phrase. Omdat… sujet… verbe
Waarom kom je niet morgen ?Iomdat k met vakantie ben ouOmdat ik een afspraak heb
Een trein kan een andere trein verbergen – un train peut en cacher un autre
Soyez prudent ! voorzichtig !Je moet voorzichtig zijn - tu dois être prudent !
Je moet voorzichtig zijn omdat een trein een anderer trein kan verbergen (les deux verbes à la fin).
Ik begrip U niet mijnheer !
Ik wacht tot zeven uur – j’attends jusqu’à sept heuresJan staat tussen Els en An – Jan se trouve entre Els et An.Hij neemt een kopje uit de kast – il prend une tasse de l’armoire.Het boek van Jan ligt daar – le livre de Jan se trouve là.
Ik ga de trap op – je monte les escaliersIk ga de trap af – je descends les escaliers
Waar waren we ? where were we?
Het mes – couteau
Het is bij na half een – il est preque midi et demie
Met de belgische staat gaat het slecht – l’etat belge ça va mal.
Cours de Néerlandais N° 1505/09/2006
Hoe is ‘t ? comment ça va?Wat heb je gisteren gedaan ?Zweden ligt naast Noorwegen – la Suède se trouve à côté de la Norvège.
Sujet…moeten…dokter…omdat…sujet…verbe
Ik moet naar huis omdat mijn jongen ziek hebIk moet naar de dokter omdat ik pijn heb aan mijn vingerIk heb buikpijn
19
ORANDAGO
Ik moet naar de dokter omdat ik pijn heb aan mijn buikIk moet naar de dokter omdat mijn buik pijn doetIk moet un pintje drinken omdat ik dorst hebIk moet naar huis omdat mijn hoofd pijn doetHij moet naar de tandarts omdat zijn tanden/tand pijn hebben/heeft doet/doen
De hoeveelste zijn we? On est quelle date? Lit le « combientième »
Doe zo voort – faites le continuellement « make it so »
Ik heb mijn bril vergeten – j’ai oublié mes lunettes
Ik ben boos – je suis en colèreHeeft vader buikpijn ? – papa a-t-il mal au ventre?U bent Belg, nietwaar ? – vous êtes Belge, n’est-ce pas ?Heb je een potlood ? – as tu un crayon ?Wie dekt de tafel ? - qui met la table ?Je werkt te vlug ! tu travailles trop vite !Luister ! De klok slaat drie uur. – écoutez, l’horloge sonne pour 3 heuresAan wie schrijft U die brief ? A qui écris tu la lettre?Neemt U een taxi ? - tu prends un taxi?Grootvader leeft van zijn rente – grand père vit sur ses rentesWacht je op de bus ? – tu attends le bus ?
NIET OF GEEN ?Niet = précis, détermine, définiGeen = imprécis, indéterminé, indéfini
Hebben ze veel tijd ? nee, ze hebben niet veel tijd!Is er boter in de koelkast? Nee, er is geen boter in de koelkast.Moet ik nu al gaan slapen? – nee, je moet nu nog niet gaan slapen (dois-je maintenant déjà aller dormir? – non, tu ne dois pas encore (et maintenant) aller dormirHeb je nog honger ? Nee, ik heb geen honger meer (as tu encore faim? – Non, je n’ai plus faim)Regent het vandaag ? Nee, het regent niet vandaagIs er al koffie? (y a t-il déjà du café?) – nee, er is nog geen koffie – non, il n’y a pas encore du café Zijn de groeten vers ? les légumes sont elles fraiches – nee, de groeten zijn niet versStaat er zuot op de tafel ? Nee er staat geen zout op de tafel.Vertrekt hij morgen naar Griekenland? Nee, morgen vertrekt hij niet naar Griekenland.
Cours de Néerlandais N° 16
schone handen les mains propres
ik koop het huis, ik koop het huis niet
VANDAAG ETEN DE KINDEREN NIET OP SCHOOL, MAAR MORGEN WEL – aujourd’hui les enfants ne mangeront pas à l’école mais demain ils y mangeront.
MORGEN KOM IK NIET NAAR SCHOOL MAAR OVER MORGEN WEL – demain je ne vais pas aller à l’école mais le surlendemain j’y irai.
Vanmorgen ga ik niet naar ikea maar deze narmiddag ga ik wel.
Ik ben bij ikea – je suis à ikea
Ik ben bij mijn ouders – je suis chez mes parents
Om je beter te kunnen zien !All the better to see you with !
Ik krijg geen bloemen van mijn vader (recevoir)
Ik geef geen geld aan mijn broer – je donne pas d’argent à mon frère
Ik hang mijn schoenen niet aan de kapstoek
20
ORANDAGO
Ik heb weinig geld – j’ai peu d’argent
NODIG HEBBEN avoir besoin de
Dat heb ik niet nodig – de ça j’en ai pas besoin
Ik heb jouw geld niet nodig – de ton argent j’en ai pas besoin.
Ik heb een pauze nodig – j’ai besoin d’un pause
ZIJN + AAN HET + INFINITIF – être en train de
Ze zijn aan het eten – elle est en train de manger.
Rachel is aan het schrijven – Rachel est en train d’écrire.Louis is frans aan het spreken – Louis est en train de parler le français.Ik ben aan het luisteren – je suis en train d’écouter.
Ik ben aan het luisteren naar JosephIk ben aan het luisteren naar wat je zegt – je suis en train d’écouter ce que tu dis.
Wat ben je aan het doen ? – qu’est-ce que vous êtes en train de faire ?
Ik ben woorden aan het lezen – je suis en train de lire des mots
Ik ben ann het luisteren de leraar – je suis en train d’écouter le prof.
Ik ben nederlands aan het leren
Ik ben naar het bord aan het kijken – je suis en train de regarder vers le tableau.
Hij is zich aan het scieren – il est en train de se raser.Hij is zich aan het wassen – il est en train de se laver.Hij is zich aan het kammen – il est en train de se peigner.Klaas is in de badkammer een douche aan het nemen – Klaas est dans le salle de bain en train de prendre une douche.
Het sinaasappelsap – jus d’orangeHet perziksap – jus de pêcheDet aardappel – pommes de terre
Opbellen – entamer une conversationBellen – telephoner
GSM’en – telephoner par GSMGroupe system mobileIk heb geGSM’st – I have GSMed…
Jullie zijn in de auto op jullie ouders aan het wachten – vous êtes dans la voiture de vos parents en train de les attendre.
Zich wassen – se laverZich scheren – se raserZich vergissen – se tromperZich pijn doen – se faire mal/se blesserZich interesseren – s’intéresser
Zich wassen – se laver
21
ORANDAGO
Ik was me (sounds like « meuh »)Je wast jeHij wast zichWe wassen onsJullie wassen jeZij wassen zich
Zich vergissen – se tromper
Ik vergis meJe vergist jeHij vergist zichWe vergissen onsJullie vergissen jeZij vergissen zich
Jullie doen je pijn – vous vous blessezZe kennen elkaar sinds twee jaar – il se connaissent l’un et l’autre depuis…
Ik herinner me – je me souviensherinner je je me ? tu te souviens de moi?
Zich aankleden – s’habillerZich uitkleden – se déshabiller
Ze staat op en ze kleedt zich ze aan – elle se lève et elle s’habille
Ze kleedt zich aan, maar ze was zich niet – elle s’habille mais elle ne se lave pas.
Cours de Néerlandais N° 17 en 18
het gaat goed – ça va bienmet mij gaat het goed – ça va avec moi.Hoe zeg je in het fransIk ben ???
Ik wil graag schaak spleen met de witte stukkenIk schaak op de school met een schoon schaakboord
Mijn knie doet pijn. Ik ben naar de dokter aan het gaan. Hij heeft in zijn bureau veel rode bloemen. De kapstok groen (sounds like “oooonne”) in de hoek is nog niet ???
De zwarte kast staat tegen de mur – le placard noir se trouve à côté du mur.
Een rood boekHet rode boekDe rode boeken
Je moet stoppen voor het rode licht – tu dois t’arrêter pour les feux rouge
Ik moet op en wit blad schrijven – je dois écrire avec une feuille vierge.
Tekenen – dessiner
Mijn moeder vraagt me een tekening te maken voor mijn grootvader voor zijn verjaartijd
Langs vaderskant – « le long du côté de mon père »
Tijdens de herfst zijn de bladeren aan de bomen geel, oranje en bruin – pendant l’automne les feuilles sur les arbres sont jaunes, orange et brun.
De Be Ha – « tenir les seins » = soutien-gorge
22
ORANDAGO
OM …. TE + VERBE afin de …
Ik ben in Belgie om te werkenJe suis en Belgique afin de travailler
Ik ben hier om nederlands te studerenje suis ici afin d’étudier le néerlandais
Ik ben nederlands aan het leren om werk te zoeken – je suis en train d’apprendre le néerlandais afin de trouver un travail.
Ik ben werk aan het zoeken om geld te verdienen Je suis en train de chercher du travail afin de gagner de l’argent
Ik ben geld aan het verdienen om op vakantie te vertrekkenJe suis en train de gagner de l’argent afin de partir en vacances
Ik ga op vakantie om te rusten Je vais en vacances afin de me reposer
Ik rust om goed te studerenJe me repose afin de bien étudier
Ik werk om geld te verdienenJe travaille afin de gagner de l’argent.
Ik denk dus ik ben – je pense donc je suis…
A VERIFIER
Ik … pas…. Venir de
Ik ben pas getrouwd – je vien de me marier
Ik heb nog geen kinderen - je n’ai pas encore d’enfantsIk heb nog geen werk – je n’ai pas encore de travailIk heb geen werk meer – je n’ai plus de travailIk zoek nog geen werk – je ne cherche pas encore de travailIk sprek nog niet goed nederlands – je ne parle pas encore un bon néerlandais.Het is nog geen tijd – c’est n’est pas encore le moment.
Ik herinner me je niet – je ne me souviens pas de toi.
IK HEB ZIN avoir envieIk heb zin een koffie
Waar kom je van daan ?D’ou viens-tu ?
De eerste zet – premier coupJe begint het spel
Huiswerk
Piet is gelukkig. Els is de zus van Frans. Zijn moeder glimlacht (sourit). Vader staat vroeg op (se lève tôt). Mijn Bed staat in de hoek. Mijn ouders gaan vanavond uit. Je broer en jij zijn mijn vrienden. De ramen zijn open (les fenêtres…). Mijn schoonzus en ik gaan vaak winkelen. Het kind speelt met de pop.
Ik kijk naar de televisie. Gaat U met vakantie, mijnheer ? Werk je in dat gebouw (immeuble), Hans ? Wat doen de kinderen? Zij luisteren naar de radio. Ik breng mijn boek mee. Komt U vanavond, dames? Kijk naar Mark . Hij Schrijft weer (de nouveau) op zijn bank. Krijgen (recevoir ‘sounds like krayhen’) jullie een geschenk van je ouders
23
ORANDAGO
voor je verjaardag? Wat doen jullie hier ? We kopen een stripverhaal voor onze kinderen. Het is een heel mooi liedje (belle chanson). Nog eens. Wat doe je hier? Ik koop een … voor mijn ouders. Wat doet het kind. Het luistert naar de radio. Bouwen – construire.
Dat is Wim Steen. Hij is Nederlander. Uw naam is Karel Brecht. Bent U Duitser?. Dat is het huis van de eerste minister. Het is heel mooi, vind je niet ? Dat zijn de kinderen van mijn zus. Zij zijn 10 en 8 jaar oud. De buurvrouw is thuis. De jas (hij) hangt aan de kapstok. Het boek ligt op de tafel. De kinderen spelen op straat. Mijn vriendin en ik gaan naar het concert. Hij maakt zijn huiswerk niet vaak (pas souvent). Heb je het woordenboek bij je ? We ontmoeten (rencontrer) onze vrienden in het café. Ik zet mijn fiets bij het station.
Ik geef mij vriend een geschenk. Hij kijkt (regarde) met zijn buren naar de televisie. Jan speelt met zijn broer. Lies schrijft haar zus een brief. Ik hoor moeder in de keuken. Ik begrijp mijn ouders niet. Mia koopt de kranten voor haar vader. Hij leest graag boeken . Ik vind jouw schoenen mooi. Ze koopt bloemen voor moeder.
Roep je vrienden en geef hen iets te drinken. Ik wacht op Lies. Ik ga met haar boodschappen doen. Waar is mijn auto? Ik zie hem niet. Dag mijnheer de directeur. Mag ik U even spreken ? Is Jan er al? Ik heb een afspraak met hem (rdv). Jouw broer heet Karel. Ik ken hem. Mijn auto is oud. Ik wil hem verkopen. Waar zijn de lepels? Ik vind ze niet (je ne les trouve pas)
Boer Hans is thuis. Hij werkt vandaag niet want het is Zondag. Zijn vrouw Anna zit naast hem in hun grote woonkamer. Hans neemt de krant en begint ze te lezen. Zijn vrouw kijkt door het raam (regarde à travers la fenêtre) : Het is open omdat het vanmiddag heel warm is (verbe à la fin).Ze ziet hun (ses) kleinkinderen in de tuin spelen. Ze zien er zo gelukkig uit (elles ont l’air d’être si heureux). Plotseling staat ze op, pakt (elle prend) haar fotoestel en maakt een foto van hem….
Ik heb me helaas vergist (je me suis trompé). Hij vroeg mij dat document voor hem te bewaren (il m’a demandé de garder ce document pour lui). Mijn vakantie is in het water gevallen. Wil je even een boodschap voor mij doen?
Ik heb het je gezegd (je te l’ai dit). Jouw beurt komt nog wel (your time will come). Gaat U zitten – asseyez vous. Waarom wilt U uw toestemming niet geven ? (pourquoi tu donnes pas ton accord?).
Ik heb het hen al gezegd (je le leur ai déjà dit).Ik heb mijn bril vergeten. Wij verkopen ons huis (vendre notre maison). Uw bedrijf is failliet. Wat gaat u nu doen?
Vader scheert zich in de badkamer. Vlug kinderen! Jullie moeten je haasten. Herinnert U zich me niet meer ? (vous ne vous souvenez pas de moi?). Waarom moeten we ons haasten ? pourquoi nous devons nous dépêcher ? ik vraag me af waarom je vertrekt (je me demande où tu vas). Ze kleedt zich uit en gaat naar bed (elle se déshabilles et vas au lit). Ik kan me niet beheersen (je ne peux pas me contrôler). Ze kunnen zich de titel van de film niet herinneren. Ils pouvaient pas se souvenir du titre du film.
Ann en Lies kennen elkaar al lang – il se connaissent l’un et l’autre depuis longtemps. We ontmoeten elkaar heel vaak in de stad. Ik herinner me niet waar het restaurant is. Ze wassen zich niet en hun moeder is boos op henm. (Ils ne se lavent pas et leur mere est en colère contre eux). Met Kerstmis geven we elkaar geschenken.
Wie dekt de tafel? – qui met la table?Je werkt te vlug – tu travailles trop vite.Luister de klok slaat drie uur – Ecoutez,…Deze jurk past niet ! – ça va pas cette robe !Grootvader leeft van zijn renteWacht je op de bus ?
NEGATIE
IK KOOP GEEN HUISIK KOOP GEEN BLOEMENIK HEB GEEN DRIE ZUSSENIK KOOP DAT HUIS NIETIK LOOP NIET SNELMIJN ZUS IS NIET GROOTIK GA NIET NAAR SCHOOLIK KAN MORGEN NIET KOMENHIJ HEEFT NIET GEWERKTHIJ STAAT NIET OP
24
ORANDAGO
Heb Je iets moois gezien?Nee ik heb niets moois gezien.
Ken je iemand in het bedrijf?Nee ik ken niemand in het bedrijf.
Ga je ergens naar toe?Nee ik ga nergens naar toe.
Koop je brood altijd in de supermarkt?Nee, ik koop mijn brood daar nooit
Ben je al klaar met je verslag? (rapport)Nee, ik ben nog niet klaar (pas encore prêt)
Heb je hier al olifanten gezien ?Nee, ik heb er nog geen enkele gezien (pas encore any)
Is het al twaalf uur?Nee, het is nog geen twaalf uur. (pas encore)
Is er al iets op de televisie?Nee er is nog niets op de televisie.
Is er al iemand gekomen om te helpen? Y a t-il quqn qui vient afin de t’aider?Nee, er is niemand gekomen – non il n’y a personne qui vient.
Ben je al eens in Amerika geweest ?Ne, ik ben daar nog nooit geweest I’ve never yet been there
Kan je nog even komen?Nee, ik kan niet meer komen (je ne peux plus venir)
Wil je nog een koekje ?Nee ik wil geen koekje meerje n’en veux plus…
is dit brood nog goed ? …still good?Nee dit brood is niet goed meer - …n’est plus bon
Wilde je nog iets vragen? …encore quch àNee, ik wilde niets meer vragen…plus quch
Ga je nog wel eens naar de schouwburg ?Vas-tu bien encore au théâtre ?
Nee, de laatste tijd ga ik nooit meer.Non, ces derniers temps, j’y vais plus jamais
Gisteren heb ik een interessant programma gezien
De supermarkt is ver van het station… est loin…
MICHIEL IS IN DE TUIN MET JORIS AAN HET VOETBALLENBART IS IN DE KEUKEN AN TAFEL AAN HET ZITTEN. HIJ IS TEE AAN HET NEMENTIM IS IN DE BADKAMER ZIJN TANDEN AAN HET POETSENTIM IS IN DE BADKAMER ZIJN BAARD AAN HET SCHERENKLAAS IS IN DE BADKAMER EEN DOUCHE AAN HET NEMEN
GERT IS IN DE WOONKAMER DE KRANT AAN HET LEZEN
LIEVE IS OOK IN DE WOONKAMER NAAR DE RADIO AAN HET LUISTEREN
JAN IS IN DE KELDER EEN FLIES WIJN AAN HET DRINKEN
KAREL IS IN DE TUIN AAN HET FIETSEN
25
ORANDAGO
PIET IS IN DE TUIN ACHTER DE BOOM ZIJN VRIEND AAN HET GSMEN
NEGATIVE
HEBEEL ZE VEEL TIJD? NEE ZE HEBBEN NIET VEEL TIJDIS DE BOTER IN DE KOELKAST? NEE ER IS GEEN BOTER IN DE KOELKASTMOET IK NU AL GAAN SLAPEN? NEE JE MOET NU NOG NIET GAAN SLAPEN
HEB JE NOG HONGER NEE IK HEB GEEN HONGER MEER
REGENT HET VANDAAG NEE HET REGENT NIET
IS IERLAND EEN RUSTIG LAND?NEE IERLAND IS GEEN RUSTIG LAND
IS ER AL KOFFIE? NEE ER IS NOG GEEN KOFFIE
STAAT ER ZOUT OP DE TAFEL NEE ER STAAT GEEN ZOUT OP DE TAFEL
ZIJN DE GROENTEN VERS?NEE DE GROENTEN ZIJN NIET VERS
Cours de Néerlandais N° 19
sac à main – handtas
ik belde je op gisteren – je t’ai téléphoné hier.
LANG ZAL ZE LEVEN elle vivra longtemps
HET IS ERG c’est grave
Het vertrek, deaankomst (depart, arrivée)
BESTAAN = existerBESTAAN UIT = composer, consister.
Ik will niets meer – je n’en veux plusIk will nog een beetje taart – je prendrai volontiers un peu tranche de gateau.
KAN IK EEN BOODSCHAP LATEN ?Can I leave a message?
Je kiest – tu choisis
GROENTEN EN FRUITDe tomaat, de spinazie, de aardappel (patates), de sla (salade), de fruitsla, de pepers, de courgetten, de prei (poireaux), de boontjes (haricots), de wortels (carottes), de erwten (petits pois), de raap (navets), de kool (choux), de spruitjes (choux de bruxelles), bloemkool (choufleur), artisjokken, de druiven, de druif (raisin-s).
Cours de Néerlandais N° 20
AANDOEN mettre quelque choseUITDOEN enlever quelque chose
ZICH AANKLEDEN s’habillerZICH UITKLEDEN se déshabiller
26
ORANDAGO
DRAGEN porter
De kleren – vêtementsDe klerenwinkel – magazin de vêtements
Ik heb een zwart hemd
Ik draag een zwart hemd
Ik draag een trui in in de zomerJe porte un pull en été
Ik draag geen rok meer in de winterJe ne porte plus de jupe en hiver
De kauwgom – chiqles
Met welke woorden hebben we gisteren zinnen gemaakt?Avec quels mots avons nous hier des phrases formulées ?
Vanmorgen draag ik mijn handschoenen niet
Ik ga naar de winkel om de schoenveters te kopenJe vais aux magazins afin d’acheter des lacetsIn de zomer draag ik een hoed om in mijn ogen geen son te hebbenEn été je porte un chapeau afin de ne pas avoir le soleil dans mes yeux
Tijdens de voetbal dat ik op de televisie zie draag ik een rood hemd
Ik heb geen geld in mijn zakken
In de winter dragen de kinderen een trui
Misschien draag ik een sjaal in de winter‘s winters draag ik een mantel
ik heb een riem aan omdat mijn broek anders valtj’ai une ceinture sinon mes pantalons tombeanders = sinon, wallen = tomber
aan het einde van de maand moet ik in mijn zakken kijken om geld te vinden om rode laarzen te kopenà la fin du mois je dois regarder dans mes poches pour trouver des sous afin de acheter des bottes rouges.
Ik kan geen snoep voor je kopen omdat ik geen geld in mjn zakken heb.Je ne peux pas t’acheter de bonbons parce que j’ai pas d’argent dans mes poches.
Ik moets mijn rits sluiten – je dois fermer ma fermeture éclair/tirette.
Die jas past niet – ça va pas ton veston.
Deze man draagt altijd een jasCette homme porte toujours un veston.
De knopen van mijn jeans springenLes boutons de mes jeans s’éclatent.
‘s avonds heb ik sokken aan omdat het koud isles soirs j’ai des chaussettes parce qu’il fait froid.
Ik heb mijn mantel aan omdat het regentJ’ai mon manteau parce qu’il pleut
Zondag hat ik een pet omdat de zon wasDimanche j’avais mon cap parce qu’il y avail du soleil
HOUDEN tenir
27
ORANDAGO
KIEZEN choisirSLUITEN fermerNEMEN prendreMOGEN pouvoirONTMOETEN rencontrer
ONVOLTOOID VERLEDEN TIJDL’imparfait, prétérite
« François Kopé Prend Son Thé Chaud »= radicale + te
i.e. WERKENIk werk = je travailleIk werkte = je travaillaisJe werkte, hij werkte
We, jullie, zij werkten
Les autres réguliers = radicale + de
i.e. WANDELENik wandel = je me promèneik wandelde = je me promenaiswe, jullie, zij wandelden = nous, vous, ils ions, iez, aient.
ROKENIk rookte – je fumais
STUDERENIk studeerde – j’étudiais
LACHENIk lachte – je riais
ONTMOETENIk ontmoette – je rencontrais
FIETSENIk fietste – je faisais du vélo
REGENENHet regende – il pleuvait
RUSTENIk rust te – je me reposais
PRATENIk praatte – je parlais
WACHTENIk wachtte – j’attendais
ANTWOORDENIk antwoordde – je répondais
ZICH HERINNERENIk herinnerde me – je me souvenais
ZICH KLEDEN
28
ORANDAGO
Ik kleedde me – je m’habillais
ZICH WASSENIk waste me – je me lavais
LOPENIk liep – je courais
UITNODIGENIk nodigde …uit
Cours de Néerlandais N° 21
VOORSTELLEN proposerZICH VOORSTELLEN se présenterGELOVEN croire (geloofde)BETEKENEN signifierWILLEN ZEGGEN vouloir direZICH VOELEN se sentir
Brandweer – sapeurs pompiers
WE ZULLEN LUIDER SPREKEN MET ELKAARNous parlerons plus fort l’un avec l’autre
Groen « sounds like » cameROUN
EEN GROTE GROENE GRANAATAPPEL
EEN VRUCHT
Toen – quand (dans le passé)
Toen de arts zei dat hij dood was, geloofde ik het eerst nietQuand le medico m’a dit qu’il était mort, je ne le croyais pas d’abord
AAN DE DEUR BELLEN, KLOPPEN
SCHUDDEN VOOR GEBRUIKSecouer avant usage/emploiShake before use
Cours de Néerlandais N° 22
Zijn we klaar ? - Sommes nous prêts?
Gisteren was Saddio niet hier. Ik was gisteren niet hier. Ik was gisteren wel hier!
DAT HANGT ER VAN AF…DAT HANGT AF VAN…. Ça dépend de cela.
soms wel, soms niet… parfois oui, parfois non
GLIMLACHEN sourireALTIJD MET EEN GLIMLACHToujours avec un sourire
WAT GEBEURT ER ? qu’est-ce qui se passe ?
29
ORANDAGO
NIET OVERDRIJVENFaut pas exagérer
DAT GEEFT EEN SLECHT INDRUKÇa donne une mauvaise impression
BELANGRIJK IS DITImportant est ceciLit : riche en…
Ik denk dat het belangrijk is het bedrijf goed te kennen – je pense que il est important de bien connaître la boîte.
BLIJ ZULLEN ZIJNSeront heureuxIN/DRUKIm/pression
SOLICITATIEGESPREK
Als ik deze dingen doe op een sollicitatiegesprek, maak ik dan een goede indruk?
Quand je fais ces choses dans un entretien d’embauche, donne je là une bonne impression?
Ik zeg dat ik een heleboel slechte eigenschappen heb.Je dis que j’ai un tas de qualités/charactères mauvaises
Ik draag een korte rokJe porte une jupe courte
Ik draag een dasJe porte une cravate
Ik draag sportschoenenJe porte des chaussures de tennis
Ik spreek met twee woordenJe suis poli
Ik ben beleefdJe suis poli
Ik geef de interviewer een handJe serre la main de celui qui dirige l’entretien
Ik vertel over mijn sterke kantenJe raconte, fais part de mes points forts
Ik laat zien dat ik het bedrijf een beetje kenJe laisse dire que je l’entreprise un peu connais
Ik vertel dat mijn huidige baas een echte tiran isJe raconte que mon patron actuel est un tyran
Ik zeg dat ik negen talen spreek en schrijfJe dis que je, neuf langues, parle, et écrit
Ik zeg dat flexibele uren geen probleem zijn en ik ook in het weekend wil werkenJe dis que les heures flexibles pas de problem sont et je aussi la fin de semaine est pret à travailler
Ik heb kauwgun in mijn mondJ’ai du chewing gum dans ma bouche
Ik ben heel zenuwachtigJe suis très nerveux
30
ORANDAGO
Ik zeg dat mijn huidige medewerkers blij zullen zijn als ik weg benJe dis que mes collaborateurs actuels…seront très content quand je serai parti
ik zeg dat ik niet van routinewerk houdje dis que je ne tiens pas une routine de travail
ik leg uit (uitleggen) waarom ik denk dat ik de persoon ben die ze zoekenj’explique pourquoi je pense être la personne qu’ils cherchent à embaucher
ik zeg dat ze zich vergissen (zich vergissen = se tromper) als ze mij niet aannemen (accepter/ « take on »)je dis que ils se trompe quand il ne m’accepte pas ( ???????)
ik zeg dat ze gek zijn als ze mij niet aannemenje dis qu’ils sont fous quand ils ne m’embauchent pas
ik word boos als ze zeggen dat ze er zullen over nadenkenje deviens, me mets en colère, quand ils disent qu’ils vont y réflechir.
Ik zeg dat ik vooral veel geld wil verdienen, want binnenkort ga ik op reisJe dis que je avant déjà gagner beaucoup d’argent …. Avant de partir voyager.
Ik dans op tafel als ik het contract ondertekend hebJe danse sur la table quand je, le contract soussigné ai.
Ik ben zoals ik benJe suis comme je suis
Zijn excuses aanbiede – offrir ses excusesUitleggen – expliquer
HUISWERK
L’IMPARFAIT
Vroeger stappte hij veel kilometers per dagAvant il se tappait tellement de kms par jour
Vroeger maakte hij veel lawaaiAvant faisait il beaucoup de bruit
Vroeger miste hij bijna elke dag zijn treinAvant il manquait chaque jour son train.
Vroeger beantwoordden de studenten de brieven in het NederlandsAvant les etudiants répondaient aux lettres en NL
Hij studeerde rechten van 1970 tot 1975. Daarna werkte hij in een advocatenbureauToen woonde hij nog in BrusselNa een tijde verhuisde (déménager) hij naar LeuvenHij huurde een appartement in de BrusselsestraatIn het begin kende hij maar een paar mensen (il ne connaissait au début qu’une poignée de gens)Ik ontmoette hem op een feestje bij een collega.Hij nodigte mij uit voor een etentje bij hem thuis (uitnodigen – inviter)Zo leerden we elkaar beter kennenWe luisterden allebei graag naar klassieke muziekWe dansten enWe fietsten ook graagAls (quand) hij naar Brussel reisteZette hij zijn auto aan het stationVoorstellen (proposer)Hij stellde me voor om mijn auto in zijn garage te parkerenOp en dag toen ik bij hem aanbelde (sonner) om de sleutels van de garage te vragen, hoorde ik een
31
ORANDAGO
ambulance wegrijden.Zijn buurman vertelde me dat mijn vriend, op weg naar huis, een ongeluk had gehad (avait eu un accident)Ik wachtte twee uur in de wachtzaal van het ziekenhuis.Toen de arts zei dat hij dood was, geloofde ik het eerst niet (quand le medico dit qu’il était mort, je ne l’ai pas crû d’abord).
Cours de Néerlandais N° 23
TOEN JE KIND WAS… when you were a child…Snel overlopen – vite parcourir
Un koe melken – milk a cow
SPELLEN … SPELDENSPELEN….. SPEELDEN
DEKKEN couvrirDEKEN couvertureONTDEKKEN découvrir
ZIJ POETSTEN HUN TANDEN DRIE MAAL PER DAG ils se lavaient les dents trios fois par jour
Zinédine Zidane speelde in de finale van de wereldbeker voetbal in 2006 maar tijdens zijn laaste spel deed hij iets geks
KOKEN bouillirBAKKEN frireMaaltijd – le mache temps « meal time »
De woede – colère
De vader wachtte voor me aan de uitgang van de school tegenoverLe père attendait pour moi à la sortie de l’école en face
Naar de school wachtte de jongen op zijn vader op de school elke dag. soms komtzijn vader laat
Après l’école attendaient les jeunes pour leur père chaque jour. Parfois leur pères arrive en retard .
Ik wachtte met angst op mijn vriendinJ’attendais appeuré mon amie
In het midden - au milieuOp het einde – à la fin
In het midden van het bos – au milieu du bois.
Toen peter jong was, kamde hij zich niet graag – quand peter était jeune, il ne se peignait pas sans rechigner.
Bij me – avec moiWe rustten bij een café – on se calmait/se reposer dans un café
Cours de Néerlandais N° 24
PERFECTUM
Voltooid tegenwooidige tijd‘le présent parfait”
STAM + D OF T selon le “FKPSTC”
IK HEB GEHADJE HEBT GEHAD
32
ORANDAGO
HIJ HEEFT GEHADWE HEBBEN GEHADJULLIE HEBBEN GEHADZIJ HEBBEN GEHAD
IK HEB GEWERKTIK HEB GEPRAATIK HEB GEWANDELDZIJ HEBBEN GEFIETSTIK HEB GEPRAATIK HEB GEWACHTWE HEBBEN GESPEELDIK HEB ALTIJD VOETBAL GESPEELDIK HEB JOU EVRAAGDIK HEB NOG GEEN HUIS GEHUURDIK HEB BETAALDWAT IS ER GEBEURT? – qu’est§ce qui s’est passé?IK HEB DE ZIN HERHAALD – j’ai répété la phrase.IK HEB EEN EERSTE KANDIDAAT ONTMOET – j’ai rencontré un premier candidat
EXAMEN ORAL
Paul zoekt een nieuw werk als leraar.
Hij is vrijdag op een sollicitatiegesprek uitgenodigd.
Hier is een schriftelijke versie van het interview….
Toc toc toc…
Werkzoeker (een beetje zenuwachtig) :
Goede morgen!
Secretaresse (ze grimlacht):
Goede morgen! Kan ik U helpen?
Werkzoeker :
Ja. Ik heet meneer Macdonald. Ik moet met de Italiaanse lerares mevrouw Marrass spreken. Vanmorgen heb ik
een sollicitatiegesprek met haar.
Secretaresse :
Zeer goed. Ik ben mevrouw van de Velde, haar secretaresse. Ik denk dat ze nog niet klaar is. Ik bel haar
onmiddelijk. Wacht U hier een beetje?
Je kat op de groene stoel zitten
33
ORANDAGO
Maar… je bent kletsnat! Het regent niet daar buiten?
Werkzoeker :
Ja maar het weer was slecht om zeven uur. Nu is de zon.…
Secretaresse :
Heb je geen regenscherm ?
Werkzoeker :
Hij was gebroken vanmorgen met de wind. Dus/Daarom is mijn mantel nat.
Secretaresse (met de telephoon in haar hand):
Je kan hem aan de kapstok in de hoek hangen.
Werkzoeker :
Dank U wel!
Secretaresse : HAllo? Mevrouw Marrass?….
….
Tien minuten later…
….
Marrass :
Goede morgen Meneer Reynolds
Werkzoeker :
Goede morgen Mevrouw Marrass (ik geef de interviewer een hand).
Marrass :
Dus… U wilt in deze school werken, zie ik. Jouw CV is heel interessant…
Werkzoeker :
Ja dank U.
Ik spreek vier Europese talen en een beetje Japans. Ik heb sterke kanten voor dit beroep.
Marrass :
Goed. We zoeken een kandidaat met minstens (at least) twee talen, Engels inbegrepen. Gesproken en
geschreven. Een kandidaat die tenminste drie jaar ondervinding heeft, een kandidaat die flexibele uren geen
probleem vindt en die soms het weekend wil werken. Zaterdag is er altijd veel les.
Werkzoeker :
Ik zie. Ik heb vijf jaar ervaring. Nu geef ik privaatles aan negentien studenten. Vroeger werkte ik twee jaar in een
taalschool in Frankrijk. Ik hou van talen spreken… Mijn moedertaal is Engels.
Zondag kan ik niet werken maar is er geen problem zaderdag. Misschen ben ik de persoon die u zoekt.
34
ORANDAGO
Marrass :
Onze salaries/loon/ elke maand is per maand duizend vijf honderd euro…
Werkzoeker :
Maar duizend vijf honderd euro elke maand!!!
Marrass :
… okay. Twee duizend euro per maand. Je spreekt al Japans.
Werkzoeker :
Dat is veel beter. Ik heb niet veel geld nodig maar ik moet mijn rekeningen en mijn huur betalen! Brussel is een
dure stad nietwaar?
Marrass : ok, ok (ze glimlacht):
Dat was maar een grapje. Zal ik jou hier volgende week zien, op maandag om acht uur op onze school?
Werkzoeker (plotselling opwekken) :
Wat zegt U? Ik heb het werk?
Marrass :
Ik heb enkel /uw/ handtekening op het contract nodig.
Werkzoeker:
Ik ben voor de werk aangenomen? IK GA AKKOORD!!!………..(aanwerven)
Marrass :
Dans niet op de tafel alstublieft! Twee dagen geleden danste mijn broer op deze tafel. Nu is hij in het ziekenhuis.
Zijn schouder doet pijn.
Sayonara….
Werkzoeker :
Excuseer ?
Marrass (verwondering) :
Verstaat U niet ? Kant U geen Japans spreken ? Het staat toch op uw CV…
Werkzoeker :
Ja, maar… dat was ook een grapje! Ik studeer Japans in mijn vrije tijd. Maar ik heb maar zes weken deze taal
gestudeerd. Ik bied mijn excuses aan!
(GSM bellen)
Oops. excuseer me. Mijn GSM staat aan.
Marrass
Het is niet erg ! Goede morgen.
Werkzoeker :
Ik ben weg.
35
ORANDAGO
Mochi mochi… Ja… vanavond ? het is goed voor me. Luister. Ik heb een job gevonden! ….
**** EINDE ****
Cours de Néerlandais N° 25
KENNEN connaîtreWETEN savoir
Ik weet het nietIk weet dat S niet hier is deze morgenZe moet iets doen – elle a qu ch à faireMorgen kom ik naar de lesJe komt niet vandaag
CONJUGAISON – les irréguliers
BLIJVEN demeurerBL VBLEEVBLEEF
IK BLEEF je restais/demeuraisJE BLEEF tu restais/demeuraisHIJ BLEEF il restait/demeuraitWE BLEVEN nous restions/demeurions...
KIJKEN regarderIK KEEK je regardais...WIJ KEKEN nous regardions
SCHRIJVEN écrireIK SCHREEF j’écrivais;;;WIJ SCHREVEN nous écrivions
HIJ HEEFT TWEE UUR GELOPEN DAARNA HEEFT HIJ ViER UUR GESLAPENIl a couru pour deux heures, après il a dormi pour quatre heures.
IMPARFAIT HEBBEN EN ZIJN
HEBBEN
IK HADJIJ HADHIJ HAD
WE HADDENJULLIE HADDEN
ZIJ HADDEN
36
ORANDAGO
ZIJN
IK WAS JIJ WASHIJ WAS
WIJ WARENJULLIE WAREN
ZIJ WAREN
EXERCISES
De doktor bezocht de zieke man (inf: bezoeken)De doktor heeft de zieke man bezochtLe médico visitait le maladeLe médico a visité le malade
U at vaak in een restaurant (inf: eten)U heeft vaak in een restaurant gegetenVous mangiez... dans un restaurant
Wij kochten bananen (inf: kopen)Wij hebben bananen gekocht (après un “CH”)Nous achetions des bananes Nous avons achetés des bananes
Ik won de eerste prijs (inf winnen)Ik heb de eerste pijs gewonnenJe gagnais le premier prixJ’ai gagné le premier prix
Zij dronken teveel (inf: drinken)Zij hebben teveel gedronkenIls buvaient tropIls ont bu trop
Ik had een mooie hond (inf: hebben)Ik heb een mooie hond gehadIk had een mooie hond gehadJ’avais un beau chienJ’ai eu un beau chienJ’avais eu un beau chien
Ik las een roman (inf: lezen)We lazen een romanIk heb een roman gelezenJe lisais un romanNous lisions un romanJ’ai lu un roman
Jullie keken TV (inf: kijken)Jullie hebben TV gekekenVous regardiez la télocheVous avez regardé la téloche
Je kwam altijd te laat (inf: komen)Je bent altijd te laat gekomenTu viens toujours trop tardTu es venu toujours trop tard
Jullie gingen naar Zwitserland (inf: gaan)Jullie zijn naar Zwitserland gegaanVous alliez vers la Suisse
37
ORANDAGO
Vous êtes allés vers la Suisse
INF....IMPARFAIT ‘IK’....PARTICIPE PASSE
BLIJVEN.... BLEEF....GEBLEVENSLUITEN.... SLOOT.... GESLOTENVLIEGEN.... VLOOG.... GEVLOGEN
BEGINNEN.... BEGON.... BEGONNENTREKKEN.... TROK.... GETROKKEN
HANGEN.... HING.... GEHANGENETEN....AT....GEGETEN
NEMEN....NAM....GENOMENDRAGEN.... DROEG.... GEDRAGEN
Ik sloot het ram – je fermais la fenêtreIk heb de deur gesloten – j’ai fermé la porteIk had de deur gesloten – j’avais fermé la porte
De vliegen vlogen in het vliegtuigLes mouches volaient dans l’avion
Ik begon – je commençais...
Trekken – tirerDuwen – pousser
Ik heb aan de deur getrokkenJ’ai tiré à la porte
Deze morgen heb ik mijn jas aan de kapstok gehangenCe matin ai-je mon vestion sur le K.... pendu
Deze morgen heb ik niet gegetenCe matin je n’ai pas mangé
Ik heb nooit in een vliechtuig gevlogenJe n’ai jamais volé dans un avion
Ik nam een appelJe prenais une pomme
We namen de bus in NamenNous prenions le bus à Namur
We hebben de bus naar Gent genomenNous avons pris le bus vers Gand
Ik draag water naar zeeJe porte de l’eau vers la mer
We droegen water naar zeeNous portions de l’eau vers la mer
Ik heb nooit een rok gedragenJe n’ai jamais porté une jupe
De arme man had acht zwarte katten gehadL’homme pauvre avait eu huit chats noirs
Ik heb een warm bad genomenJ’ai pris un bain chaud
Ik deed nietsJe ne faisais rien
38
ORANDAGO
Ik heb niets gedaanJe n’ai rien fait
Je hebt een sollicitatiebrief geschrevenTu as écrit une lettre de motivation
INFINITIF IMPARFAIT PAR PAS FRANCAIS
BREKEN BRAKEN GEBROKEN CASSERGIETEN GOOT GEGOTEN VERSERNEMEN NAM GENOMEN PRENDREKOMEN KWAM GEKOMEN VENIRDOEN DEED/DEDEN GEDAAN FAIREMOGEN MOCHT GEMOGEN AV LE DRETEN AT GEGETEN MANGERSCHRIJVEN SCHREEF(VEN) GESCHREVEN ECRIRELEVEN LEEF (DEN) GELEEFD VIVREDRAGEN DROEG GEDRAGEN PORTERKIEZEN KOOS/KOZEN GEKOZEN CHOISIRLOPEN LIEPEN GELOPEN COURIRSLAPEN SLIEPEN GESLAPEN DORMIRLEZEN LAS/LAZEN GELEZEN LIRETREKKEN TROK GETROKKEN POUSSER
39