Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen)...

30
/ Politieke geschiedenis / 3 De geschiedenis van gendergelijkheid in de Europese Unie Petra Debusscher / Klassieke Oudheid / 9 De matronae als schakel tussen de rijkselite en de bevolking van het Rijnland vanaf de 2e eeuw na Christus Max Hamel / Biografie / 12 Henriëtte Siewertsz van Reesema-de Graaf (1845-1923), pionierster der kindkunde Maartje Hazenoot / Economische geschiedenis / 16 Het Antwerpse koopvrouwenstatuut rond 1600 Kim Overlaet / Cultuurgeschiedenis / 22 Modehuis Hirsch & Cie te Amsterdam (1882-1940) Femke Knoop / Recensie / 25 Heraut – maar waarvan? Laurens Ham / Recensie / 26 Een veelbewogen vrouwenleven Bettine Siertsema / Genderview / 27 Eileen Boris Esmeralda Tijhoff / VVG / 29 Berichten van het bestuur 31 / Service en nieuwe boeken / Colofon Historica is een uitgave van de Vereniging voor Gender- geschiedenis en verschijnt drie keer per jaar (februari, juni en oktober). Informatie op internet: www.gendergeschiedenis.nl Redactie Greetje Bijl (public relations) Sophie Bollen (hoofdredactie) Barbara Bulckaert (eindredactie) Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep Metajuridica Pleinlaan 2 1050 Brussel E-mail: [email protected] Tel. 02-6291495 Lidmaatschap VVG, p/a IIAV, Obiplein 4, 1094 RB Amsterdam Tel: 020-6651318; Fax: 020-6655812, Internet: www.gendergeschiedenis.nl. Voor privé-personen bedraagt de contributie €27,50 per jaar (lidmaatschap); reductie-lidmaatschap (voor studen- ten of mensen met een inkomen onder €700,- p.m.: €22,- per jaar (studentlid, ovv collegekaartnummer). Leden van de VVG ontvangen Historica automatisch en hebben stem- recht bij de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering. Voor instellingen kost een abonnement op Historica €22,-. Abonnees kunnen geen aanspraak maken op de rechten van de leden. Het abonnementsgeld dient vooruit te worden betaald. Abonnementen worden automatisch ver- lengd, tenzij één maand voor het verstrijken van de abon- nementsperiode (voor 1 december) schriftelijk is opge- zegd. U kunt lid of abonnee worden via de website, door te bel- len, door het bedrag over te maken op het VVG-gironum- mer 4102980, of door een briefkaart te sturen naar de Ver- eniging voor Vrouwengeschiedenis. U ontvangt dan een acceptgiro. Belgische leden maken gebruik van het volgen- de rekeningnummer: INGBNL2A (BIC-code) en NL94 INGB 0004102980 (IBAN-code). Donaties zijn ook van harte welkom. Inleveren kopij Auteurs wordt verzocht tevoren contact op te nemen met de redactie. De redactie behoudt zich het recht voor om bijdragen te weigeren. Auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van hun bijdragen. Bestuur Vereniging voor Vrouwengeschiedenis Margit van der Steen (voorzitter) [email protected] Renée Nip (secretaris) [email protected] Jasmijn van Mil (penningmeester) [email protected] Evelien Rijsbosch (IIAV) [email protected] Greetje Bijl (Historica) [email protected] Els Flour [email protected] Maaike Messelink [email protected] Julie Carlier [email protected] Raad van Aanbeveling van de VVG prof.dr. (em.) Piet Blaas (EUR) prof.dr. Hans Blom (UvA en NIOD) prof.dr. Rosi Braidotti (UU) prof.dr. Maria Grever (EUR) prof.dr. Willy Jansen (KUN) prof.dr. Paul Klep (KUN) prof.dr. Selma Leydesdorff (UvA) prof.dr. Joyce Outshoorn (RUL) prof.dr. Marjan Schwegman (UU) Historica verschijnt met steun van Aletta, instituut voor vrouwengeschiedenis (www.aletta.nu) ISSN 1382-3914 Lay-out: Pien Steringa Diges | geschiedenis & media Druk: Zet & Print, Naarden Distributie: AM-groep, Hoofddorp Foto omslag: Parijse mannequin, overgekomen voor de openingsmodeshow van Hirsch & Cie in 1912. Bron: Tijdschrift Het Leven, 1912. In dit nummer Onder historicae Europa Het is een discussie die de feministische beweging al decennialang verdeelt: willen we gelijk- heid in verschil waarbij vrouwen gewaardeerd worden als vrouwen met hun specifieke be- hoeften en eigenschappen? Of dient het einddoel een absolute gelijke behandeling van vrouw én man te zijn? Deze op het eerste zicht theoretische principekwestie tussen respec- tievelijk verschil- en gelijkheidsfeministen blijkt bij het uitstippelen van een genderbeleid echter niet geheel vrijblijvend te zijn wanneer politici een keuze tussen beiden dienen te maken. Uit het artikel van Petra Debusscher over het genderbeleid van de Europese Unie in dit nummer leren we alvast dat Europese beleidsmakers enige ambiguïteit aan de dag leg- gen over de wijze waarop gendergelijkheid dient bereikt te worden. Langs de ene kant kiest de EU voor de strategie van gendermainstreaming waarbij alle facetten van beleidsproces- sen dienen gescreend te worden op mogelijke (onbedoelde) effecten die zouden bijdragen aan genderongelijkheid. Hierbij wordt dus rekening gehouden met de uiteenlopende be- hoeften van vrouwen en mannen in de samenleving maar het uiteindelijke doel is wel een genderneutrale uitkomst van elke beleidsmaatregel. Daarom is het vreemd dat aan de ande- re kant de Europese Commissie en Europese parlementsleden een voorstel lanceerden waar- bij in alle lidstaten het bevallingsverlof zou worden opgetrokken tot 20 weken. Vaders zou- den recht hebben op 2 weken. Hoewel dit voorstel vernieuwend is omdat ook vaders hier worden aangemoedigd om – zij het slechts voor twee weken – te delen in de zorgarbeid voor het pasgeboren kind, is het toch vooral een (rol)bevestiging van moeders als zorgouder. Het was echter niet om deze redenen dat de Raad van Ministers het voorstel verwierp, wel om- wille van de hoge kosten die het met zich zou meebrengen. Het te voeren genderbeleid past perfect binnen het rijtje van andere beleidsdomeinen waarbij de Europese Unie er niet in slaagt om een coherente langetermijnvisie en krachtda- dig beleid te ontwikkelen: buitenlands beleid, asiel- en migratieproblematiek, de bescher- ming van minderheden… Onmiskenbaar heeft de EU er mee voor gezorgd dat het genderthema doorheen de tijd een belangrijkere plaats innam in de politieke agenda’s van haar lidstaten. Helaas blijkt het ob- jectief van gendergelijkheid door vele lidstaten nog te vrijblijvend en te beperkt te worden ingevuld. Het Europese Hof oordeelde zelfs dat gemeenschapsrecht niet geschikt is om zorgarbeid binnen het gezin te herverdelen. Vrouwen blijken in de eerste plaats binnen de economische logica van de EU enkel en alleen als werkneemsters te worden beschouwd. Een Europees genderbeleid dat komaf maakt met structurele ongelijkheden tussen vrouwen en mannen vereist dus een verruiming van de rol en functie die een Europees samenwerkings- verband dient te vervullen. Ook dienen Europese politici een consensus te bereiken over welke soort gendergelijkheid wenselijk is en op welke wijze dat dient gerealiseerd te wor- den. De luider wordende roep om een Europese Unie, die socialer, politieker en krachtdadi- ger is en zich niet louter beperkt tot het economische, geldt dus ook voor het genderbeleid. Is Europa immers geen vrouw? Sophie Bollen, hoofdredactrice Historica

Transcript of Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen)...

Page 1: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

/ Politieke geschiedenis /

3 De geschiedenis van gendergelijkheidin de Europese Unie Petra Debusscher

/ Klassieke Oudheid /

9 De matronae als schakel tussen derijkselite en de bevolking van hetRijnland vanaf de 2e eeuw na ChristusMax Hamel

/ Biografie /

12 Henriëtte Siewertsz van Reesema-deGraaf (1845-1923), pionierster derkindkundeMaartje Hazenoot

/ Economische geschiedenis /

16 Het Antwerpse koopvrouwenstatuutrond 1600Kim Overlaet

/ Cultuurgeschiedenis /

22 Modehuis Hirsch & Cie te Amsterdam(1882-1940)Femke Knoop

/ Recensie /

25 Heraut – maar waarvan?Laurens Ham

/ Recensie /

26 Een veelbewogen vrouwenlevenBettine Siertsema

/ Genderview /

27 Eileen BorisEsmeralda Tijhoff

/ VVG /

29 Berichten van het bestuur

31 / Service en nieuwe boeken /

ColofonHistorica is een uitgave van de Vereniging voor Gender-

geschiedenis en verschijnt drie keer per jaar (februari, juni

en oktober).

Informatie op internet: www.gendergeschiedenis.nl

RedactieGreetje Bijl (public relations)

Sophie Bollen (hoofdredactie)

Barbara Bulckaert (eindredactie)

Renate Klinkenberg

Inge-Marlies Sanders (penningen)

Esmeralda Tijhoff

Sara Tilstra (eindredactie)

RedactieadresSophie Bollen

VUB/Vakgroep Metajuridica

Pleinlaan 2

1050 Brussel

E-mail: [email protected]

Tel. 02-6291495

LidmaatschapVVG, p/a IIAV, Obiplein 4, 1094 RB Amsterdam

Tel: 020-6651318; Fax: 020-6655812,

Internet: www.gendergeschiedenis.nl.

Voor privé-personen bedraagt de contributie €27,50 per

jaar (lidmaatschap); reductie-lidmaatschap (voor studen-

ten of mensen met een inkomen onder €700,- p.m.: €22,-

per jaar (studentlid, ovv collegekaartnummer). Leden van

de VVG ontvangen Historica automatisch en hebben stem-

recht bij de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering.

Voor instellingen kost een abonnement op Historica €22,-.

Abonnees kunnen geen aanspraak maken op de rechten

van de leden. Het abonnementsgeld dient vooruit te

worden betaald. Abonnementen worden automatisch ver-

lengd, tenzij één maand voor het verstrijken van de abon-

nementsperiode (voor 1 december) schriftelijk is opge-

zegd.

U kunt lid of abonnee worden via de website, door te bel-

len, door het bedrag over te maken op het VVG-gironum-mer 4102980, of door een briefkaart te sturen naar de Ver-

eniging voor Vrouwengeschiedenis. U ontvangt dan een

acceptgiro. Belgische leden maken gebruik van het volgen-

de rekeningnummer: INGBNL2A (BIC-code) en

NL94 INGB 0004102980 (IBAN-code).

Donaties zijn ook van harte welkom.

Inleveren kopijAuteurs wordt verzocht tevoren contact op te nemen met

de redactie. De redactie behoudt zich het recht voor om

bijdragen te weigeren. Auteurs zijn verantwoordelijk voor

de inhoud van hun bijdragen.

Bestuur Vereniging voor VrouwengeschiedenisMargit van der Steen (voorzitter)

[email protected]

Renée Nip (secretaris)

[email protected]

Jasmijn van Mil (penningmeester)

[email protected]

Evelien Rijsbosch (IIAV)

[email protected]

Greetje Bijl (Historica)

[email protected]

Els Flour

[email protected]

Maaike Messelink

[email protected]

Julie Carlier

[email protected]

Raad van Aanbeveling van de VVGprof.dr. (em.) Piet Blaas (EUR)

prof.dr. Hans Blom (UvA en NIOD)

prof.dr. Rosi Braidotti (UU)

prof.dr. Maria Grever (EUR)

prof.dr. Willy Jansen (KUN)

prof.dr. Paul Klep (KUN)

prof.dr. Selma Leydesdorff (UvA)

prof.dr. Joyce Outshoorn (RUL)

prof.dr. Marjan Schwegman (UU)

Historica verschijnt met steun van Aletta, instituut voor

vrouwengeschiedenis (www.aletta.nu)

ISSN 1382-3914

Lay-out: Pien Steringa

Diges | geschiedenis & media

Druk: Zet & Print, Naarden

Distributie: AM-groep, Hoofddorp

Foto omslag: Parijse mannequin, overgekomen voor de

openingsmodeshow van Hirsch & Cie in

1912. Bron: Tijdschrift Het Leven, 1912.

In dit nummer

Onder historicaeEuropa

Het is een discussie die de feministische beweging al decennialang verdeelt: willen we gelijk-heid in verschil waarbij vrouwen gewaardeerd worden als vrouwen met hun specifieke be-

hoeften en eigenschappen? Of dient het einddoel een absolute gelijke behandeling van

vrouw én man te zijn? Deze op het eerste zicht theoretische principekwestie tussen respec-

tievelijk verschil- en gelijkheidsfeministen blijkt bij het uitstippelen van een genderbeleid

echter niet geheel vrijblijvend te zijn wanneer politici een keuze tussen beiden dienen te

maken. Uit het artikel van Petra Debusscher over het genderbeleid van de Europese Unie in

dit nummer leren we alvast dat Europese beleidsmakers enige ambiguïteit aan de dag leg-

gen over de wijze waarop gendergelijkheid dient bereikt te worden. Langs de ene kant kiest

de EU voor de strategie van gendermainstreaming waarbij alle facetten van beleidsproces-

sen dienen gescreend te worden op mogelijke (onbedoelde) effecten die zouden bijdragen

aan genderongelijkheid. Hierbij wordt dus rekening gehouden met de uiteenlopende be-

hoeften van vrouwen en mannen in de samenleving maar het uiteindelijke doel is wel een

genderneutrale uitkomst van elke beleidsmaatregel. Daarom is het vreemd dat aan de ande-

re kant de Europese Commissie en Europese parlementsleden een voorstel lanceerden waar-

bij in alle lidstaten het bevallingsverlof zou worden opgetrokken tot 20 weken. Vaders zou-

den recht hebben op 2 weken. Hoewel dit voorstel vernieuwend is omdat ook vaders hier

worden aangemoedigd om – zij het slechts voor twee weken – te delen in de zorgarbeid voor

het pasgeboren kind, is het toch vooral een (rol)bevestiging van moeders als zorgouder. Het

was echter niet om deze redenen dat de Raad van Ministers het voorstel verwierp, wel om-

wille van de hoge kosten die het met zich zou meebrengen.

Het te voeren genderbeleid past perfect binnen het rijtje van andere beleidsdomeinen

waarbij de Europese Unie er niet in slaagt om een coherente langetermijnvisie en krachtda-

dig beleid te ontwikkelen: buitenlands beleid, asiel- en migratieproblematiek, de bescher-

ming van minderheden…

Onmiskenbaar heeft de EU er mee voor gezorgd dat het genderthema doorheen de tijd een

belangrijkere plaats innam in de politieke agenda’s van haar lidstaten. Helaas blijkt het ob-

jectief van gendergelijkheid door vele lidstaten nog te vrijblijvend en te beperkt te worden

ingevuld. Het Europese Hof oordeelde zelfs dat gemeenschapsrecht niet geschikt is om

zorgarbeid binnen het gezin te herverdelen. Vrouwen blijken in de eerste plaats binnen de

economische logica van de EU enkel en alleen als werkneemsters te worden beschouwd. Een

Europees genderbeleid dat komaf maakt met structurele ongelijkheden tussen vrouwen en

mannen vereist dus een verruiming van de rol en functie die een Europees samenwerkings-

verband dient te vervullen. Ook dienen Europese politici een consensus te bereiken over

welke soort gendergelijkheid wenselijk is en op welke wijze dat dient gerealiseerd te wor-

den. De luider wordende roep om een Europese Unie, die socialer, politieker en krachtdadi-

ger is en zich niet louter beperkt tot het economische, geldt dus ook voor het genderbeleid.

Is Europa immers geen vrouw?

Sophie Bollen, hoofdredactrice Historica

Page 2: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 3

/ Politieke geschiedenis /

119, waren de motieven van Europa’s ‘foun-ding fathers’ – het waren letterlijk allemaalmannen - puur economisch. Sociale rechtvaar-digheid en de rechten van vrouwen kwamennergens aan bod in de discussies. Frankrijk hadenkel aangedrongen op de clausule omdat ze in

haar eigen grondwet een gelijkaardige bepalinghad opgenomen en bezorgd was dat deze hetFranse concurrentievermogen zou aantasten inde Europese open markt. Desalniettemin warende fundamenten voor meer gendergelijkheid inEuropa gelegd. Het zou echter nog tien jaar du-ren voordat activistische vrouwen de mogelijk-heden van het verdragsartikel ten volle zoudengaan benutten en het debat omtrent eerlijke

concurrentie zouden transformeren naar een eistot meer rechten voor vrouwen.3

Moedige vrouwenAangezien artikel 119 aan het Verdrag was toe-gevoegd om louter tactische redenen die nogniet meteen relevant waren in de economischepraktijk (de vrije Europese markt was immersnog geen realiteit) was het niet verbazingwek-kend dat de Commissie en de lidstaten geenhaast hadden om dit artikel te implementeren.De algemene context aan het einde van de jaren1960 (groeiende maatschappelijke onvrede bijjongeren) gecombineerd met twee specifiekevormen van activisme door Belgische vrouwenbrachten de bal echter aan het rollen en haaldenartikel 119 uit haar inactiviteit.

De eerste legendarische gebeurtenis vondplaats in februari 1966 toen meer dan 3000vrouwelijke arbeiders door de poorten van deFabrique nationale d’ armes (FN) in het Belgi-sche Herstal wandelden en massaal in stakinggingen om te protesteren tegen de ongelijkeverloning. In 1965 verdienden vrouwen bij FNgemiddeld 25 procent minder dan hun manne-

lijke collega-arbeiders, die precies dezelfdewerkzaamheden uitvoerden. Wat begon als eenwilde staking voor betere voorwaarden, mond-de uit in een protest tegen de ongelijke positievan vrouwen in het algemeen. De staking kreegbijval in nabijgelegen fabrieken en werd on-middellijk gesteund door feministische organi-saties en door vakbondsdelegaties in het bui-tenland. Al vanaf de eerste dagen van de sta-

De geschiedenis van gendergelijkheid in de Europese Unie

Economische motieven en moedige vrouwen

Door de jaren heen heeft een interessante evolutie plaats gevonden op het gebied van het Eu-

ropese beleid rond de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Dit verhaal start in 1957 bij de

ondertekening van het Verdrag Van Rome waar het objectief van gendergelijkheid bijna per

ongeluk in het stichtingsverdrag van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) werd op-

genomen, om oneerlijke concurrentie en verstoringen van de Europese vrije markt te voorko-

men. Algauw ontstond een bredere eis tot gelijke rechten, gerelateerd aan werk. Gendergelijk-

heid trad bovendien via niet-bindende richtlijnen ook steeds meer binnen in nieuwe(re) Euro-

pese beleidsdomeinen, zoals familiebeleid, huiselijk geweld, en politieke vertegenwoordiging.

Ondanks de verbreding van het beleid, blijven economische motieven als een rode draad door

deze geschiedenis heen lopen. Verschillende moedige activisten binnen en buiten de instellin-

gen hebben hier handig gebruik van gemaakt. Zij hebben het gelijkerechtenbeleid in Europa

mee vorm gegeven en op de agenda gehouden. Het instrumentele frame dat de Europese Unie

hanteert en waarbij gendergelijkheid ondergeschikt is aan economische doelstellingen, be-

lemmert echter het transformatieve potentieel van het Europese genderbeleid.

/ Petra Debusscher /

DDe fundamenten voor de ontwikkeling vanvrouwenrechten in de Europese Unie (EU)werden gelegd bij het prille begin van de op-richting van de EEG, de voorloper van de EU.De EEG werd officieel opgericht met het Ver-drag van Rome dat in 1957 werd ondertekenddoor de zes toenmalige lidstaten: België, Ne-derland, Luxemburg, Frankrijk, West-Duits-land en Italië. Het Verdrag ging in hoofdzaakover het creëren van een eengemaakte Europe-se handelsmarkt en tekende hiervoor de krijtlij-nen uit. De belangrijke doelstellingen van hetVerdrag waren dus puur economisch. Artikel119 introduceerde echter “het beginsel van ge-lijke beloning voor mannelijk en vrouwelijkewerknemers voor gelijke arbeid” en zou onbe-doeld de aanzet geven voor meer sociale recht-vaardigheid en gendergelijkheid in Europa.1

In de praktijk was het in de meeste lidstatenzo dat vrouwen voor dezelfde baan een stukminder verdienden dan hun mannelijke colle-ga’s. In Nederland bijvoorbeeld, verdiendenvrouwen 25 tot 40 procent minder voor hetzelf-de werk. De Nederlandse regering, vakbondenen werkgevers redeneerden dat aangezien deman gezinshoofd en broodwinner was, het in-komen van de vrouw slechts een aanvullingdiende te zijn op het gezinsinkomen. Hogerevrouwenlonen zouden bovendien rampzaligzijn voor de Nederlandse textielexport.2

Ondanks het immense belang van artikel >>

Bij de ondertekening van

het Verdrag van Rome in

1957 legden de founding

fathers van de Europese

Economische Gemeen-

schap zonder het te

weten de basis voor een

gendergelijk Europa.

Bro

n:eu

ropa.

eu/a

bc/

hist

ory.

Page 3: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 4

/ Politieke geschiedenis /

king werden gelijk loon en artikel 119 door dearbeidsters naar voor geschoven als kerndoel-stellingen in hun campagne en op hun stakings-pamfletten. De harde staking zou drie maandenduren en zou slechts een gedeeltelijke overwin-ning opleveren. De directie van FN stemde uit-eindelijk in om de helft van de gevraagdeloonsverhoging toe te kennen. Echte gelijkheidvoor de FN-arbeidsters bleef dus nog veraf.

Het protest van deze vrouwen en hun uitein-delijke gedeeltelijke overwinning had echtereen belangrijke symbolische waarde: het zetteverschillende Europese vrouwen en mannenaan het denken. Het was bovendien de eerstekeer dat een staking gevoerd werd in naam vanhet Europees recht. Een van de mensen diegeïnspireerd was door de gebeurtenissen inHerstal was advocate Éliane Vogel-Polsky. Zijhad de ontwikkelingen in de fabriek van dicht-bij gevolgd en was gedurende haar academi-sche carrière steeds meer gefascineerd door hetidee dat vrouwen rechtstreeks rechten zoudenkunnen claimen onder het Europees recht. In1967 schreef zij naar aanleiding daarvan eenbelangrijk artikel in het Belgisch juridisch tijd-schrift Journal des Tribunaux waarin zij devraag stelde waarom artikel 119 niet be-schouwd werd als een artikel met rechtstreeksewerking. Het Europese Hof had immers in dat-zelfde jaar in de Lütticke-zaak geoordeeld datartikel 95 (verbod op discriminerende taksenop goederen) directe werking had.4

De advocate bleef er vanaf dat moment inverschillende wetenschappelijke publicaties opwijzen dat artikel 119 wel degelijk self execu-ting was, maar vond hiervoor geen gehoor bijEuropese collega-juristen die haar verweten ‘defeministe van dienst’ te zijn, die verblind werddoor haar feminisme.5 Steeds meer leek heterop dat de enige mogelijkheid om haar gelijkte bewijzen er op neer kwam om zelf een zaakaanhangig te maken bij het Europese Hof waar-in een concrete situatie aangevochten zou wor-den waarbij vrouwen op vlak van loon gediscri-mineerd werden. Na een moeizame zoektochtnaar een geschikte testzaak om mee naar derechtbank te stappen – de grote vakbonden6

waren niet geïnteresseerd in vrouwenrechten –kwam Éliane Vogel-Polsky in contact met Ga-brielle Defrenne, een voormalige Sabena-ste-wardess. Vrouwelijk cabinepersoneel van Sa-bena werd op de leeftijd van 40 jaar verplichtop pensioen gesteld. Mannelijke cabineperso-neel daarentegen, kon aan boord blijven tot hun55 jaar. De mannen hadden op die manier na 23jaar dienst, recht op een aanvullend bedrijfs-pensioen dat werd toegekend aan cockpitperso-neel. Hostessen werden door hun vervroegdontslag uitgesloten van dit regime. GabrielleDefrenne zag op haar 40ste verjaardag haar ar-beidscontract beëindigd en kon niet langer aanboord blijven. Ze had de keuze tussen op pen-sioen gaan (met drastisch verlies van pensioen-inkomsten) of zelf een andere functie proberenzoeken binnen het bedrijf Sabena als grondper-soneel (wat ook tot aanzienlijk inkomensverliesleidde).

Éliane Vogel-Polsky eiste voor haar cliënt

compensatie om drie redenen: voor het gederf-de salaris, voor de verminderde ontslagvergoe-ding als gevolg van de discriminerende salaris-schalen die golden voor 1966 en voor het lage-re pensioen als gevolg van de verschillendepensioenleeftijd voor vrouwen. Gedurende eenperiode van tien jaar, werkte de advocate sa-men met collega Marie-Thérèse Cuvelliez in-tensief aan de drie Defrenne-rechtszaken,waarvan ze alleen de tweede zouden winnen in1976. 7 Het was echter in die baanbrekende be-slissing van het Europees Hof dat de directe

werking van artikel 119 werd vastgelegd. Van-af dan kon artikel 119 rechtstreeks worden in-geroepen door individuen, zowel tegen de staat(direct vertikaal effect) als tegen andere indivi-duen (direct horizontal effect).8

Periode van doorbraak gevolgddoor periode van impasse

De Defrenne-cases gecombineerd met hetsteeds luider wordende feministische protesthadden een enorme impact op de maatschappijen zette de EU aan tot onmiddellijke actie. Inkorte tijd stelde de Commissie drie richtlijnenvoor: de richtlijn gelijke beloning voor manne-lijke en vrouwelijke werknemers (75/117/EEG),de richtlijn gelijke behandeling van mannen envrouwen ten aanzien van de toegang tot het ar-beidsproces, beroepsopleiding, promotiekan-sen en arbeidsvoorwaarden (76/207/EEG) ende richtlijn gelijke behandeling van mannen envrouwen op het gebied van de sociale zeker-heid (79/7/EEG).

Niettegenstaande dat het hier ging om voor-stellen met een hoog prijskaartje, waarbij aan-zienlijke veranderingen nodig waren in de lid-staten, keurden de ministers van de Raad dezeunaniem goed. Geen enkele lidstaat maakte ge-bruik van het vetorecht omdat er vanuit ver-schillende kanten druk werd uitgeoefend: zo-wel van onder (vrouwenorganisaties, vrouwen

in vakbonden en politieke partijen), van bin-nenuit (vrouwen in de regering en in de minis-teries) als van bovenaf (de Commissie, het Hof,het VN Vrouwenjaar). De maatschappelijke on-vrede onder jongeren had in de tweede helftvan de jaren 1960 immers een seksespecifiekedimensie gekregen. De verhoging van het op-leidingsniveau van vrouwen en hun massaletoetreding tot de arbeidsmarkt zorgde voor eenhoger politiek bewustzijn en zette vrouwen aanom zich te organiseren tegen discriminatie. Te-vens zorgden verschuivingen in het stemgedragvan vrouwen ervoor dat de positie van conser-vatieve regeringen verzwakte en dat er regerin-gen aan de macht kwamen die het gelijkerech-tenbeleid steunden.

Tegen het begin van de jaren 1970 haddenvrouwenorganisaties samen met andere socialebewegingen in alle lidstaten de positie vanvrouwen stevig op de politieke agenda gezet.Bovendien hadden de Verenigde Naties 1975uitgeroepen tot Internationaal Jaar van deVrouw en hadden zij alle regeringen in 1973verzocht om acties te ondernemen. Alle Euro-pese lidstaten worstelden dus stuk voor stukmet deze opdracht, waardoor Europese actiegewenst was. Ondanks dat de geschatte econo-mische kosten van het Europese gelijkerechten-beleid aanzienlijk waren, keurden alle lidstatendeze goed. De ideologische en politieke wense-lijkheid was immers heel hoog en de invoeringvan gelijke beloning en behandeling op natio-naal niveau zou bovendien ongelijke concur-rentievoorwaarden creëren op de Europesevrije markt.

Later tijdens de jaren 1980 werd het moeilij-ker om dure wetten rond gendergelijkheidgoedgekeurd te krijgen, omdat de implementa-tie de lidstaten meer terughoudend had ge-maakt tegenover nieuwe Europese sociale wet-geving.9 Bovendien had de oliecrisis van 1979een wereldwijde economische recessie veroor-zaakt en waren er meer conservatieve regerin-gen aan de macht gekomen die een socialer be-leid in de weg stonden. Omdat het Keynesiaan-se recept van een actief overheidsbeleid de cri-sis niet had kunnen afwenden, ontstond in dezeperiode een neoliberale consensus die pleittevoor een strakker monetair beleid en het terug-dringen van de rol van de staat. De crisismaat-regelen hielden grote besparingen in op hetvlak van collectieve voorzieningen en troffenvooral vrouwen. Dit neoliberale crisisklimaatzorgde ervoor dat er tussen 1979 en 1992slechts twee nieuwe richtlijnen werden goed-gekeurd: een omtrent de gelijke behandelingvan zelfstandigen (86/631/EEG) en een tweedeomtrent aanvullende sociale zekerheid(86/378/EEG). Deze richtlijnen vloeiden voortuit toezeggingen die in de vorige richtlijnenwaren gedaan en waren in tegenstelling tot hunvoorgangers zo sterk afgezwakt dat ze nauwe-lijks nieuwe bindende rechten inhielden.10 On-danks de aanhoudende en groeiende nationaleen supranationale druk voor meer gendergelijk-heid, werden alle andere wetsvoorstellen ge-blokkeerd door Britse vetos. De conservatieveBritse regering van eerste minister Margaret

In 1966 gingen 3.000 arbeidsters van de

wapenfabriek FN Herstal in staking en eisten

gelijk loon voor gelijk werk.

Bro

n:blo

g-nl

.exp

o-eu

rope.

be/

de-

eers

te-v

rouw

enst

akin

g

Page 4: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 5

/ Politieke geschiedenis /

Thatcher zette in eigen land in op dereguleringen een minimale staat en wilde dat de EEG zichbeperkte tot het promoten van de vrije markt. Indeze periode zien we daarom het gebruik vanEuropese soft law maatregelen (zoals niet-bin-dende richtlijnen, aanbevelingen voor de lidsta-ten en actieplannen) om gendergelijkheid tepromoten toenemen.

Institutionele en beleidsver-bredende verdragswijzigingen:opnieuw een doorbraakDe impasse zou aanhouden tot 1992, toen methet verdrag van Maastricht de bevoegdhedenvan de EU werden uitgebreid en er nieuwesoepelere besluitvormingsprocedures werdengeïntroduceerd. Twee zaken in het bijzonderwaren van belang in deze verdragswijziging.Enerzijds werd het Europees Parlement naarvoor geschoven als een volwaardige medebe-sluitvormer in bepaalde beleidsdomeinen, water voor zorgde dat de kansen op een progres-sief EU-genderbeleid aanzienlijk toenamen.11

Anderzijds werd een Sociaal Handvest12 aanhet EU-verdrag vastgehecht – weliswaar meteen Britse opt out - wat ruimte gaf om het so-ciale luik van de integratie te verdiepen. Dezeverdragswijziging was mogelijk tegen de ach-tergrond van het uiteenvallen van het Sovjet-rijk en de val van de Berlijnse muur. Door deplotseling instabiele externe structuur kwamende lidstaten overeen om het integratieproces(inclusief het sociaal beleid) te verdiepen om-dat ze het herenigde Duitsland verder wildeninbedden in de economische en monetaireunie. De Britse opt out werd door de lidstatenaanvaard om te voorkomen dat het herstel vanhet machtsevenwicht binnen Europa zou mis-lukken.13

Het Verdrag van Amsterdam van 1997 ver-sterkte de rol van het parlement nog meer enmaakte van gelijkheid tussen mannen en vrou-wen een expliciete EU-doelstelling in al haarbeleidsdomeinen. Dit laatste hield in dat de zo-genaamde strategie van gendermainstreamingvanaf dan verdragsrechtelijk was vastgelegd inhet EU-recht. De institutionele en beleidsver-bredende verdragswijzigingen van 1992 en1997 zouden een einde maken aan de blokkadevan nieuwe hard law omtrent gendergelijk-heid.14 Dit resulteerde in een richtlijn omtrentzwangerschap en borstvoeding op het werk(92/85/EEG), ouderschapsverlof (96/34/EG),bewijslast (97/80/EG), deeltijdarbeid(97/81/EG) en omtrent gelijke behandeling inarbeid en beroep (2000/78/EG).

In 2002 werd vervolgens de richtlijn uit 1976omtrent gelijke behandeling van mannen envrouwen ten aanzien van de toegang tot het ar-beidsproces, beroepsopleiding, promotiekan-sen en arbeidsvoorwaarden vervangen door eennieuwe richtlijn (2002/73/EG) die de ouderichtlijn aanzienlijk versterkte door het toevoe-gen van duidelijke definities van indirecte dis-criminatie en (seksuele) intimidatie en door delidstaten de verplichting op te leggen om insti-tuten op te richten om de gelijkheid tussen

mannen en vrouwen te promoten, analyseren,monitoren en ondersteunen. In 2004 werd ooknog een richtlijn goedgekeurd die het principevan gelijke behandeling van mannen en vrou-wen toepast op de toegang tot goederen endiensten beschikbaar voor het publiek. Derichtlijn van 2006 (2006/54/EG) bundelt allebestaande regelingen omtrent gelijk loon, aan-vullende sociale zekerheid en bewijslast in eentekst. Tenslotte werd in 2010 een richtlijngoedgekeurd inzake ouderschapsverlof. Deze

vervangt de eerdere overeenkomst hieromtrenten heeft als voornaamste twee nieuwighedendat ze enerzijds het recht op ouderschap uit-breidt naar een grotere groep werknemers (nuook van toepassing op tijdelijke, deeltijdse eninterim werkkrachten) en anderzijds het rechtop ouderschap voor mannelijke en vrouwelijkewerknemers verlengt van drie naar vier maan-den waarvan ten minste één maand niet over-draagbaar is naar de andere ouder.15 Momen-teel is er nog een voorstel in behandeling onderde codecisieprocedure dat de Richtlijn van1992 omtrent zwangerschap en borstvoedingop het werk wil vernieuwen. Het Commissie-voorstel beoogde een verlenging van het moe-derschapsverlof bij de geboorte van een kindvan 14 naar 18 weken (in overeenstemmingmet de aanbevelingen van de Internationale Ar-beidsorganisatie). Dit voorstel werd vervolgensgeamendeerd in het Europees Parlement en op-getrokken naar 20 weken moeder- en 2 wekenvaderschapsverlof. Op dit moment zit het ont-werp echter vast bij de Raad die het huidigevoorstel veel te vergaand vindt en de amende-menten van het parlement niet aanvaardt.

Historische evolutie in drie fasenDe historische evolutie van het EU-genderge-lijkheidsbeleid kan ideaaltypisch worden om-schreven als een proces in drie fasen, startendmet gelijke behandeling in de jaren 1970, naarpositieve actie in de jaren 1980 tot gender-mainstreaming in de jaren 1990.16 De eerste

fase, gelijke behandeling – verbonden met deliberale feministische traditie – impliceert datgeen enkel individu minder rechten mag heb-ben dan een ander individu en houdt een juridi-sche gelijkschakeling in van de rechten vanmannen en vrouwen. Deze fase wordt beli-chaamd door het legendarische verdragsartikel119 en de reeks van richtlijnen omtrent gelijkloon en gelijke behandeling op het werk diedaaruit voortvloeiden. Gelijke behandeling isechter inherent problematisch omdat gelijke

toegang door middel van gelijke rechten nietautomatisch leidt tot een gelijke uitkomst enomdat het nalaat de fundamentele oorzaken vanongelijkheid aan te pakken. Deze benaderingwil vrouwen incorporeren in de wereld zoalshij is, zonder de onderliggende mannelijkenorm en dominante patriarchale waarden teveranderen.17 Tenslotte is gelijke behandelingenkel gefocust op de formele rechten van vrou-wen in een arbeidscontext.18

In tegenstelling tot gelijke behandeling staatpositieve actie. Positieve actie is verbondenmet het cultureel feminisme dat uitgaat van es-sentiële verschillen tussen mannen en vrouwenen verschuift het doel van louter gelijke toe-gang naar een gelijke uitkomst door de omstan-digheden te creëren waardoor startpositiesmeer gelijk worden.19 Deze benadering erkentverschillen tussen mannen en vrouwen en pro-blematiseert de ongeschreven mannelijkenorm. Positieve actie houdt specifieke maatre-gelen voor vrouwen in, bijvoorbeeld quota ofprofessionele training voor vrouwen die herin-treden op de arbeidsmarkt. In de Europese con-text vind je positieve actiemaatregelen terug ineen reeks Actieprogramma’s die het uitwisselenvan best practices aanmoedigden in gebiedenzoals kinderopvang en politieke vertegenwoor-diging van vrouwen en in het creëren van ex-pert- en lobbynetwerken voor vrouwenrech-ten.20 Desalniettemin, blijft positieve actie –net zoals gelijke behandeling – enkel begaanmet de verdeling van posities binnen hiërar-

Advocate Éliane Vogel-Polsky (foto) zou samen

met haar collega Marie-Thérèse Cuvelliez gedu-

rende bijna tien jaar lang procederen bij het

Europese Hof om gelijke lonen en een gelijke

behandeling af te dwingen in de ‘Defrenne

zaken’.

Bro

n:É

.G

ubin

lian

e Vo

gel-

Pol

sky.

Een

vro

uw m

et o

vert

uigi

ng.

Bru

ssel

,2007,

p.95.

>>

Page 5: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 6

/ Politieke geschiedenis /

chieën. De structurele status quo op het gebiedvan gender, wordt niet uitgedaagd.21 Vrouwenworden in deze benadering geholpen mee tekunnen draaien in het (economische en politie-ke) systeem vanuit hun specifieke behoeften ensituatie, maar de werking van dit systeem blijftongewijzigd. Bijvoorbeeld, wanneer de over-heid gaat inzetten op meer moederschapsver-lof, zorgt dit er wel voor dat vrouwen kunnenmeedraaien op de arbeidsmarkt, maar het ge-genderde zorgsysteem waarin vrouwen devoornaamste zorgverstrekkers zijn in het gezinblijft onaangetast.

In de gendermainstreaming benadering daar-entegen – verbonden met postmodern feminis-me en met het concept transformatie – is het degegenderde wereld op zich die als problema-tisch wordt ervaren, en niet enkel de uitsluitingvan vrouwen of het bestaan van een mannelijkenorm.22 Gendermainstreaming omvat idealitereen analyse van hoe de huidige economische,politieke en sociale systemen en structurenmannen bevoordelen of indirecte discriminatieveroorzaken. Vervolgens wordt gezocht naareen manier om deze systemen en structuren teherontwerpen zodat ze substantieel gelijkheidbrengen voor mannen en vrouwen.23 Bijvoor-beeld, wanneer blijkt dat vrouwen onder- enmannen oververtegenwoordigd zijn in politiekebesluitvorming, zal enkel een holistische oplos-sing die elk deel van het systeem aanpakt enmet elkaar verbindt echte gendergelijkheidkunnen verwezenlijken. Er is nood aan meermachtige vrouwen in beeld (media), aan hardequota (politiek), aan een gelijke verdeling vanhuishoudelijke taken tussen koppels (gezin),aan een haalbare werkdruk zodat arbeid en ge-zin combineerbaar zijn (werk), aan het tegen-gaan van het systeem van old-boys-networkswaar mannen elkaar helpen en vrouwen buitenhouden (politiek), aan het bestrijden van hetstereotype dat politieke competentie linkt aaneen mannelijk gezicht (beeldvorming) etc. Om-dat de gendermainstreamingbenadering eenholistische systeemaanpak hanteert zou deze,in tegenstelling tot de andere twee benaderin-gen, in staat zijn om discriminerende gender-normen, -structuren en -relaties diepgaand tetransformeren. Door het transformatieve poten-tieel van gendermainstreaming is de benade-ring in staat om het klassieke Wollstonecraft di-lemma24 op te heffen.

Gendermainstreaming overstijgt immers detegenstelling tussen gelijke rechten en gelijkeuitkomsten, zoals belichaamd door de benade-ringen van gelijke behandeling en positieve ac-tie, omdat gendermainstreaming focust op destructurele reproductie van genderongelijkheiden als doelstelling heeft beleidsprocessen tetransformeren zodat de gender bias wordt op-geheven.25 Deze benadering werd officieelaangenomen door de EU – naar aanleiding vande VN Vrouwenconferentie in Peking in 1995– op het moment dat de Raad het vierde Actie-programma (1996-2000) goedkeurde dat gen-dermainstreaming naar voor schoof als devoornaamste strategie voor gendergelijkheidnaast positieve actie. Gendermainstreaming

betekent voor de EU “de integratie van eengenderperspectief in elke fase van het beleids-proces – ontwerp, implementatie, monitorenen evaluatie – met het oog op het promotenvan gelijkheid tussen mannen en vrouwen.”26

Deze definitie van gendermainstreamingwordt echter vrij technisch ingevuld: de focusligt immers op de bestaande actoren in de be-staande processen en minder op het herdenkenvan deze processen of op het integreren van

uitgesloten groepen in beleidsvorming. Doorde technische invulling wordt gendermain-streaming ook als conflictloos of apolitiekvoorgesteld, terwijl het uiteindelijk gaat omeen verschuiving van macht van de ene groep(mannen) naar de andere groep (vrouwen). Bo-vendien wordt gendermainstreaming in de pra-krijk met ‘zachte’ beleidsinstrumenten verwe-zenlijkt (zoals niet-bindende mededelingen,richtsnoeren voor de lidstaten of het uitwisse-len van goede voorbeelden) waardoor resulta-ten niet afdwingbaar zijn en afhankelijk van degoodwill van de lidstaten. De EU hanteert duseen vrijwillige en technische benadering waar-bij gendergelijkheid in de bestaande beleidsdo-meinen en -processen wordt ingepast, in plaatsvan een wezenlijk tranformatieve benadering

die systemen, waarden en ideologieën wil ver-anderen.

Kritieken vanuit de feministische theorie

Door de jaren heeft een interessante spill-overplaats gevonden op het gebied van genderge-lijkheid. Terwijl in 1957 het objectief van gen-dergelijkheid onbedoeld in het Verdrag werdopgenomen om oneerlijke concurrentie en ver-storingen van de Europese vrije markt te voor-komen, zou het principe van gelijk loon voorgelijk werk algauw uitbreiden tot een bredereeis tot gelijke rechten gerelateerd aan werk.Gendergelijkheid in de EU is intussen geëvo-lueerd van een uitwas van het voorkomen vanmarktdistorsies over het benadrukken van derol van vrouwen in economische groei en hettegengaan van werkloosheid in de jaren 1990,tot meer recent als onmiskenbaar verbondenmet democratie en een mensenrecht op zich.27

Bovendien treden via soft law ook steeds meerandere domeinen – zoals huiselijk geweld, fa-miliebeleid en politieke vertegenwoordiging –binnen in het EU-beleid.28 Desalniettemin ishet noodzakelijk om in het achterhoofd te hou-den dat het EU-beleid rond gendergelijkheidvoortvloeit uit een economische logica en nogsteeds grotendeels onderworpen is aan eenmarktgeoriënteerd institutioneel design.

Feministische academici onderscheiden ruw-weg drie grote problemen met het EU-gender-beleid.29 Een eerste pijnpunt betreft de focus.Het Europese genderbeleid heeft immers eenaanzienlijke focus op de arbeidsmarkt en omvatgeen bindende maatregelen wat betreft de an-dere domeinen. Dit valt te verklaren doordat deEU in essentie is ontwikkeld met het oog op hetpromoten van economische integratie en haarburgers tot aan het Verdrag van Maastricht in1993 hoofdzakelijk als werknemers benaderdein plaats van als burgers.30

De voornaamste bevoegdheden en dus ookde expertise en de denkwijze van de ambtena-ren en beleidsmakers binnen de EU-instellin-gen situeren zich hoofdzakelijk binnen de eco-nomische logica. Genderongelijkheid is echtereen holistisch probleem dat zich niet alleen opde arbeidsmarkt situeert, maar zich manifes-teert in verschillende sferen (op school, in deprivate sfeer, in de media, in de politiek, etc.)die elkaar versterken en beïnvloeden.

Ten tweede schort er iets aan de aanpak omgendergelijkheid te verwezenlijken. Ondanksdat de EU bindende wetgeving heeft uitgevaar-digd op het vlak van de arbeidsmarkt, heeftdeze enkel in individuele rechtszaken een di-recte impact gehad. De seksesegregatie van deEuropese arbeidsmarkt blijft al decennia gro-tendeels intact (zowel horizontaal als verticaal)omdat de sociostructurele oorzaken van sekse-discriminatie, zoals de scheve verdeling vanonbetaalde zorgarbeid of discriminerende gen-derstereotypen, niet aan bod komen in deRichtlijnen. Hoewel de recentere strategie vangendermainstreaming in theorie wel het poten-tieel heeft om deze dieperliggende sociostruc-

Airhostess Gabrielle Defrenne werd conform

met het Sabena-reglement op haar 40ste ver-

jaardag ontslagen.

Bro

n:ro

sadoc

.be

Page 6: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 7

/ Politieke geschiedenis /

turele oorzaken van genderongelijkheid aan tepakken en een transformatie teweeg te brengenin het Europese beleidsproces en wetgeving,blijkt dit in de praktijk niet zo voor de hand teliggen. Ondanks haar transformatieve potenti-eel blijft gendermainstreaming steken in hetproces van implementatie en wordt de benade-ring op een beperkte en vrijblijvende manier in-gevuld, ontdaan van de politieke dimensie.Genderbeleid wordt bovendien vaak instru-menteel ingezet om andere beleidsdoelstellin-gen, zoals armoedebestrijding of economischegroei, te verwezenlijken.

Ten derde is er ook grote kritiek op de onder-liggende EU-ideologie die aan de basis ligt vanhaar beleid. Deze zou te sterk de nadruk leggenop de interne markt en economische groei ener-zijds en op moederschap anderzijds. Deze ide-ologie heeft de inhoud van het Europese gen-derbeleid beïnvloed. Verschillende richtlijnenzijn immers tot stand gekomen in een politiekklimaat dat om allerlei redenen nood had aaneen herstructurering en flexibilisering van dearbeidsmarkt. Sinds het Witboek Groei, Com-petitiviteit en Werkgelegenheid van 1993 vantoenmalige Commissievoorzitter Jacques De-lors heeft de EU inderdaad een heel sterke fo-cus op competitiviteit en economische groei.Het opleiden en aan het werk zetten van veelmeer mensen dan nu het geval is, zijn cruciaalvoor de EU om deze doelstellingen te bereiken.Zowel de Europese Werkgelegenheidsstrategie,als de Lissabondoelstellingen als de gloednieu-we Europa 2020 zijn er daarom op gericht omvrouwen uit de economische ‘inactiviteit’ te ha-len. Gendergelijkheid is hier echter niet dehoofddoelstelling. Het gaat in essentie om hetcreëren van een competitieve economie meteconomische groei, waarbij het sociale zeker-heidsmodel betaalbaar blijft. Verschillende au-teurs klagen daarom aan dat het integreren vangendergelijkheid in verschillende beleidsdo-meinen weinig te maken heeft met socialerechtvaardigheid en democratie. Europa inves-teert in de gelijkwaardige deelname van man-nen en vrouwen in werk en opleiding omdat ditinstrumenteel noodzakelijk is. Het ‘verzoenenvan werk en gezin’ bijvoorbeeld wordt doorEuropa benaderd als een noodzakelijk hulp-middel om de actievere participatie van vrou-wen in de arbeidsmarkt te verwezenlijken enniet als een doelstelling op zich (om een eerlij-kere verdeling van onbetaalde zorgarbeid terealiseren).31

Analyse van de goedgekeurde richtlijnen als-ook van de richtlijn die nu op tafel ligt leert onsbovendien dat Europa een groot belang hechtaan ‘moederschap’. De rol van vaders in de op-voeding en een meer gelijke verdeling vanzorgtaken tussen mannen en vrouwen blijkenniet bovenaan op de agenda te staan. Veel ver-der dan mannen (net zoals vrouwen) de moge-lijkheid bieden om ouderschapsverlof op te ne-men gaat het niet. In het meest recente Com-missievoorstel wordt verder het moederschaps-verlof met vier weken opgetrokken. Over de rolvan vaders wordt niet gesproken. De Commis-sie versterkt hiermee een stereotiep rollenpa-

troon in de familie. De band tussen moeder enkind wordt geprivilegieerd en vaderschap ge-devalueerd. De man blijft in hoofdzaak werk-nemer en geen vader. Europa blijkt weinig am-bitie te hebben om dit klassieke rollenpatroonte doorbreken in haar wetgeving en bevestigtzo de huidige rolverdeling binnen families. Delangere afwezigheid van (jonge) vrouwen heeftechter een impact op de aanwerving, de carriè-rekansen, het loon en het pensioen van vrou-

wen. Het lijkt Europa er echter vooral om tegaan om meer mensen – en dan vooral vrou-wen – aan het werk te krijgen. Om dit te verwe-zenlijken moet de arbeidsmarkt flexibeler wor-den en moet er (de facto voor vrouwen) ruimtezijn om naast het werk ook zorgtaken op zich tenemen via moederschapsverlof, ouderschaps-verlof en deeltijdwerken.

ConclusieOndanks de verbreding van het beleid (zowelop vlak van thema’s als van strategieën) lopeneconomische motieven als een rode draad doorde geschiedenis van het genderbeleid in de EU.Verschillende moedige activisten binnen enbuiten de instellingen hebben er echter voor ge-zorgd dat gender hoog op de EU agenda is blij-ven staan en hebben hiermee het gelijkerech-tenbeleid in Europa mede vorm gegeven. Doorde geschiedenis heen is dit echter een balan-ceeroefening gebleken waarbij de Europeseeconomische motieven nooit veraf waren. Eco-

nomische groei, competitiviteit en werkgele-genheid zijn al decennia sleuteldoelstellingenvoor de EU en het gendergelijkheidsbeleidbleek verrassend instrumenteel om deze doel-stellingen te verwezenlijken. Hoewel genderac-tivisten hier strategisch gebruik van hebben ge-maakt om meer gendergelijkheid te realiseren,staat dit een echt transformatief beleid in deweg. De EU lijkt in haar beleidsvorming bo-vendien te vertrekken van een ideologie die

grote waarde hecht aan de moeder als voor-naamste zorgverstrekker voor jonge kinderen,en ook het door mannen gedomineerde Euro-pees Hof deed in het verleden al enkele uitspra-ken waarbij duidelijk naar voor kwam dat zijhet gemeenschapsrecht niet geschikt acht omenige impact te hebben op de verdeling vanverantwoordelijkheden tussen ouders en de or-ganisatie binnen het gezin.32

Deze achterliggende doelstellingen en ideo-logie beknotten de reikwijdte van het genderbe-leid. Een echt transformatief beleid is nog ver-af omdat de EU voorlopig geen fundamenteleveranderingen in de genderverhoudingen te-weeg brengt en de onderliggende machtsver-houdingen en -systemen intact laat. Ook deverdere verruiming van het EU-genderbeleiddie nu aan de gang is en waarbij meer en meeraandacht gaat naar het concept van meervoudi-ge discriminatie kan weinig soelaas bieden enloopt het risico om verstrikt te raken in dezelf-de economische logica. ///

Tussen 1979 en 1992 liepen bijna alle Commissievoorstellen voor nieuwe richtlijnen omtrent gen-

dergelijkheid vast op Britse vetos.

Bro

n:M

arga

ret

Tha

tche

r,MM

aarrgg

aarree

tt TT

hhaa

ttcchh

eerr::

tthh

ee dd

ooww

nniinn

gg ss

ttrree

eett

yyeeaa

rrss,,

1995.

Page 7: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 8

/ Politieke geschiedenis /

Noten:1 É. Gubin, Éliane Vogel-Polsky. Een vrouw met overtuiging. Brus-

sel, 2007.2 A. Van der Vleuten, ‘‘Brussel’ op de bres voor vrouwen: Euro-

pees beleid voor gelijke rechten’, in: Uitgelezen, 13 (4), 2007,pp. 3-6.

3 A. Mazur, Gender Bias and the State: Symbolic Reform at Work inFifth Republic France. Pittsburgh, 1995; C. Hoskyns, IntegratingGender: Women Law and Politics in the European Union. Lon-don, 1996; T. Rees, Mainstreaming Equality in the EuropeanUnion. Education, Training and Labour Market Policies. London,1998.

4 M. Carson, From Common Market to Social Europe? ParadigmShift and Institutional Change in European Union Policy on Food,Asbestos and Chemicals, and Gender Equality. Stockholm, 2004;É. Gubin, Éliane Vogel-Polsky…; C. Hoskyns, Integrating Gender:Women Law and Politics in the European Union. London, 1996.

5 É. Gubin, Éliane Vogel-Polsky…, p. 81. 6 Vrouwen zijn op dat moment aanzienlijk ondervertegenwoor-

digd in de vakbonden. In 1965 maakten vrouwen één vijfdevan de vakbonden uit, maar de directies bleven stevig in han-den van mannen. Het principe van gelijk loon voor gelijk werkwerd wel erkend door de vakbonden, maar de invulling ervanbleef in de praktijk dode letter. Ook al wilde Éliane Vogel-Pols-ky volledig kosteloos pleiten, de vakbonden weigerden haardossiers rond loonongelijkheid te bezorgen en weigerden omeventuele arbeidsters te ondersteunen die een case wildenstarten. De vakbonden hadden immers zelf de collectievearbeidsovereenkomsten mee afgesloten en hun eigen aan-sprakelijkheid zou hierdoor in het gedrang kunnen komen.Individuele arbeidsters durfden ook niet met de advocate inzee te gaan uit vrees als vergeldingsmaatregel te worden ont-slagen. Zie: É. Gubin, Éliane Vogel-Polsky…

7 Advocates Éliane Vogel-Polsky en Marie-Thérèse Cuvelliezbrachten drie zaken voor de rechter die telkens op verschillen-de aspecten van ongelijke behandeling op het werk ingingen.Deze uitspraken werden historisch omdat ze de eerste rechts-zaken waren omtrent gelijk loon en gelijke behandeling dievoor het Europese Hof werden gebracht door nationale recht-banken. De eerste case ging in op de ongelijke pensioenver-goeding (Case 80-70, Defrenne vs. De Belgische Staat, 1971,ECR 445), de tweede ging in op de lagere lonen voor vrouwe-lijke werknemers (Case 43-75, Defrenne vs. Sabena, 1976, ECR455) en de derde omvatte de discriminerende werkomstan-

digheden en pensioenleeftijd (Case 149/77, Defrenne vs.Sabena, 1978, ECR 1365). Vogel-Polsky en Cuvelliez verlorende eerste en derde case omdat er op het moment dat de zaakvoor het Europese Hof kwam nog geen expliciete wettenwaren die dit soort vormen van ongelijke behandeling vanmannen en vrouwen verboden. Het Hof weigerde gelijk loonte interpreteren als een gelijke pensioenvergoeding of als toe-pasbaar op andere werkomstandigheden voor mannen envrouwen (zoals verplicht moeten stoppen op een jongere leef-tijd en daardoor inkomen verliezen).

8 M. Carson, From Common Market to Social Europe? ParadigmShift and Institutional Change in European Union Policy on Food,Asbestos and Chemicals, and Gender Equality. Stockholm, 2004;C. Ellina, Promoting Women’s Rights. The Politics of Gender in theEuropean Union. New York, 2003; É. Gubin, Éliane Vogel-Polsky.Een vrouw met overtuiging. Brussel, 2007; C. Hoskyns, Integra-ting Gender: Women Law and Politics in the European Union.London, 1996.

9 A. Van der Vleuten, The Price of Gender Equality. Member Statesand Governance in the European Union. Aldershot, 2007, p. 105;A. Van der Vleuten, Dure vrouwen, dwarse staten: een institutio-neel-realistische visie op de totstandkoming en implementatievan Europees beleid. Nijmegen, 2001.

10 A. Van der Vleuten, Dure vrouwen, dwarse …11 Het Europees Parlement en meer specifiek haar comité vrou-

wenrechten en gendergelijkheid zorgden er via het indienenvan amendementen op verschillende momenten voor dat deCommissievoorstellen aanzienlijk versterkt werden.

12 Het Sociaal Handvest betekende een verbreding van de reik-wijdte van het EU-beleid en introduceerde een nieuwe proce-dure die de Europese sociale partners (voornamelijk BUSI-NESSEUROPE, CEEP and ETUC) een officiële rol gaf in hetbeleidsproces op EU niveau. De Richtlijnen omtrent ouder-schapsverlof en deeltijdwerk kwamen hieruit voort. De inhoudvan deze richtlijnen is echter een “minimum common denomi-nator outcome” die weinig significante beleidsveranderingvergt in de lidstaten. Zie A. Van der Vleuten, The Price of…, p.117.

13 A. Van der Vleuten, Dure vrouwen, dwarse …14 A. Van der Vleuten, The Price of …15 In principe is het recht op ouderschapsverlof een individueel

recht voor elke ouder die een kind heeft tot 8 jaar. Veel lidsta-ten hebben echter toegestaan dat het recht op ouderschaps-verlof van de ene op de andere ouder kan worden overdra-gen, hetgeen in de praktijk betekent dat moeders langerouderschapsverlof opnemen dan vaders. Het blijft af te wach-ten of de niet-overdraagbaarheid van één van de vier maan-den ervoor zal zorgen dat vaders meer ouderschapsverlofopnemen. Zie: ‘European Network of Legal Experts in the Fieldof Gender Equality’, in: European Gender Equality Review,1,2010.

16 De meeste auteurs zien de drie ideaaltypische strategieën omgendergelijkheid te verwezenlijken niet als concurrerend ofonderling incompatibel maar als complementaire methodendie elkaar versterken. Zie: T. Rees, Mainstreaming Equality in theEuropean Union. Education, Training and Labour Market Policies.London, 1998; T. Rees, ‘The Politics of ‘Mainstreaming’ GenderEquality’, in: E. Breitenbach, A. Brown, F. Mackay & J. Webb(eds.), The Changing Politics of Gender Equality in Britain.Basingstoke, 2002; J. Squires, ‘Is Mainstreaming Transformati-ve? Theorizing Mainstreaming in the Context of Diversity andDeliberation’, in: Social Politics: International Studies in Gender,State & Society, 12 (3), 2005, pp. 366-388.

17 T. Rees, Mainstreaming Equality in …; T. Rees, ‘The Politics of …18 M.A. Pollack, & E. Hafner-Burton, ‘Mainstreaming Gender in the

European Union’, in: Journal of European Public Policy, 7 (3),2000, pp. 450-552.

19 Rees, Mainstreaming Equality in …20 M.A. Pollack, & E. Hafner-Burton, ‘Mainstreaming Gender in …,

pp. 450-552.21 Rees, Mainstreaming Equality in …22 M. Verloo, & E. Lombardo, ‘Contested Gender Equality and Poli-

cy Variety in Europe: Introducing a Critical Frame AnalysisApproach’, in: M. Verloo (ed.), Multiple Meanings of GenderEquality. A Critical Frame Analysis of Gender Policies in Europe.Budapest, 2007.

23 T. Rees, ‘The Politics of …24 Mary Wollstonecraft (1759-1797) was een Engelse feministi-

sche schrijfster die pleitte voor een burgerschap dat de ver-schillen tussen mannen en vrouwen wettelijk erkende enwaardeerde. Het Wollstonecraftdilemma werd het eerst gefor-

muleerd door Carole Pateman en omschrijft het dilemma datde twee gebruikelijke routes om gendergelijkheid te verwe-zenlijken (gelijke behandeling en positieve actie) incompatibelzijn, omdat ze allebei plaats vinden in de patriarchale staat.Aan de ene kant, wanneer je via een gelijke rechtenbenade-ring vrouwen integreert in de wereld zoals hij is (dus in eenpatriarchaal burgerschap gebaseerd op de norm van de man-nelijke burger) integreer je vrouwen alsof ze gelijk zouden zijnaan mannen, wat betekent dat vrouwen enkel een burger-schap genieten als waren ze ‘minderwaardige mannen’. Aan deandere kant, erkenning vragen voor de verschillen van vrou-wen, in een patriarchale maatschappij waar een hiërarchischeverdeling tussen de seksen heerst, betekent dat je vrouwengaat integreren als vrouwen en niet als volwaardige burgers:dus als speciale leden van de maatschappij die een specialejuridische behandeling nodig hebben. Het dilemma is dan ofvrouwen wel moeten vragen om gelijke rechten als in eenpatriarchale maatschappij gelijkheid assimilatie betekent metde rechten van mannen of dat ze daarentegen moeten stre-ven naar een verschillend burgerschap ‘voor vrouwen’, met hetrisico op stigmatisatie omdat ze een afwijkende positie heb-ben van de mannelijke norm. Zie E. Lombardo Lombardo, E.,‘EU Gender Policy: Trapped in the `Wollstonecraft Dilemma’?’in: European Journal of Women’s Studies, 10 (2003), (2), pp. 159-180; C. Pateman, The Disorder of Women. Democracy, Feminismand Political Theory. Cambridge, 1989.

25 J. Squires, ‘Is Mainstreaming Transformative? Theorizing Main-streaming in the Context of Diversity and Deliberation’, in:Social Politics: International Studies in Gender, State & Society, 12(3), 2005, pp. 366-388.

26 Website Europese Commissie, Directoraat-Generaal Werkgele-genheid, Sociale Zaken en Inclusie: http://ec.europa.eu/soci-al/main.jsp?catId=421&langId=en, geraadpleegd op 14 April2011.

27 A. Van der Vleuten, The Price of …28 E. Lombardo & P. Meier, ‘Framing Gender Equality in the Euro-

pean Union Political Discourse’, in: Social Politics: InternationalStudies in Gender, State and Society, 15 (1), 2008, pp. 101-129.

29 J. Kantola, Gender and the European Union. Basingstoke, 2010,p. 46.

30 J. Kantola, Gender and the …, p. 46.31 Zie M. Braithwaite, How Regions in Germany, France and the

United Kingdom are putting into Practice the New Approach.Final Report of the Survey of Current Practice and Findings of theSeminar at Gelsenkirchen January 21-22, 1999 European Com-mission, DG Regional Policy and Cohesion, 1999; M. Braithwai-te, Mainstreaming Gender in the European Structural Funds.Paper prepared for the Mainstreaming Gender in EuropeanPublic Policy Workshop, University of Wisconsin-Madison,October 14-15, 2000; C. Hoskyns, ‘Governing the EuropeanUnion: Gender and Macroeconomics’ in: S. Rai and G. Waylan(eds.) Global Governance: Feminist Perspectives. New York, 2008.

32 J. Kantola, Gender and the …, p. 48.

Petra Debusscher is postdoctoraal onderzoeker (Bijzonder Onderzoeksfonds) aan het Centrum

voor EU Studies van de Universiteit Gent. Zij behaalde in het voorjaar van 2010 haar doctoraat

met een proefschrift over gendermainstreaming in het ontwikkelingsbeleid van de Europese

Commissie.

Contact: [email protected]

Doorheen de tijd is het Europese genderbeleid

enorm geëvolueerd. Het ‘hard law’ EU gender-

beleid heeft echter nog steeds een aanzienlijke

focus op de arbeidsmarkt en hecht een groot

belang aan moederschap.

Bro

n:W

all

Str

eet

Jour

nal

Onl

ine.

Page 8: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 9

D

/ Klassieke Oudheid /

De samenleving van het Romeinse Rijnland uitde tweede eeuw is onder te verdelen in een ci-viele en militaire bevolking. We zien een para-dox in de manier waarop deze twee groepenmet elkaar omgingen. Enerzijds stonden de mi-litaire officieren los van de civiele bevolkingdoor hun aanzien en het feit dat ze deel warenvan het leger. Anderzijds lieten ze wel zien zichverbonden te voelden met de samenleving doordeel te nemen aan de lokale cultus van de ma-tronae. In dit artikel betoog ik dat militaireechtparen en de civiele bevolking van het Rijn-land met elkaar in aanraking kwamen binnende matronae-cultus. De mannen waren hoogge-plaatste Romeinse militairen van het eerste le-gioen Minerva dat gelegerd was in Bonna(Bonn). Het was gebruikelijk voor officierenom hun echtgenotes mee te nemen naar het le-gerkamp. Voor gewone soldaten waren tot in dederde eeuw juist wetten van kracht om te ver-komen dat zij getrouwd waren in hun dienst-tijd.1 Mannen en vrouwen hadden verschillen-de beweegredenen om deel te nemen aan decultus en richtten zich op andere groepen.

De twee gezichten van de matronae

De matronae vormden een godheid die werdvoorgesteld als drie vrouwen, wier populariteitin het gebied rond Keulen en Bonn groot was.De functie van de godinnen is onbekend, maarvaak wordt aangenomen dat ze verbonden wer-den aan vruchtbaarheid. Dit is echter niet metzekerheid vast te stellen. De matronae groeidenin de tweede eeuw uit tot de meest populairecultus van het Rijnland, zoals blijkt uit hetoverwicht dat zij hebben ten opzichte van ande-re goden in het epigrafische materiaal.2 Devondsten zijn in hoofdzaak votiefaltaren, diewerden opgericht als aflossing van een geloftedie zij hadden afgelegd om iets van de godingedaan te krijgen.3 Deze werden niet alleen ge-wijd door de lokale bevolking, de GermaanseUbii: matronae-tempels werden ook bezocht

door militairen die oorspronkelijk niet uit hetgebied afkomstig waren.

Zo kwamen ook militaire officieren in detempel en vanuit hun oogpunt wordt het speci-fieke karakter van de cultus het meest duide-lijk. Van het militaire echtpaar Lucius Calpur-nius Proclus en Domitia Regina zijn twee vo-tiefaltaren in de matronae-tempel van Bonn te-rug gevonden en de man heeft alleen nog eenderde gemaakt. Deze mensen waren van sena-toriale afkomst en behoorden dus tot de top vande Romeinse samenleving. Mensen van hunaanzien was de Romeinse cultuur eigen, waar-door hen een aantal zaken moet zijn opgevallenals zij een matronae-tempel bezochten.

Voor buitenstaanders vertoonden de matro-nae aan de ene kant vertrouwde Romeinse ge-bruiken, terwijl ze aan de andere kant duidelijklokaal waren. Dit typeert het duale karakter vande cultus. Al van enige afstand sprong de archi-tectuur van matronae-tempels in het oog. Hetgebouw was niet mediterraans, maar een Gal-lo-Romeinse tempel. Dit waren vierkante tem-pels omgeven door een buitenmuur.

Binnen waren Calpurnius en Regina ver-trouwd met de votiefaltaren en cultusbeelden.Sommigen stelden goden voor die afkomstigwaren uit de mediterrane wereld. Zo zijn er inde tempel van Pesch beelden van Jupiter Opti-mus Maximus gevonden.4 Ook de afbeeldin-gen van de matronae waren op het eerste ge-zicht niet on-Romeins.

Toch ontging het de toeschouwers niet datzij zich in de tempel van een lokale godin be-vonden. Het feit dat de matronae in drievoudwaren, vindt een parallel bij Gallische/Ger-maanse goden. Bovendien waren de godinnenniet gekleed in Romeinse kledij, maar droegenze lokale klederdracht. In het oog sprong hetbolvormige hoofddeksel, waarmee geen anderegodheid uit de Romeinse tijd afgebeeld werd.

Altaren met inscripties waren een Romeinsgebruik, evenals het Latijn en de vaste formu-les. Toch kwam ook in de tekst het lokale ka-rakter van de cultus naar voren in het epitheton(bijnaam) dat de matronae droegen. De godin-nen staan onder een groot aantal verschillendeepitheta bekend. Deze klonken on-Romeins en

de meeste waren voor buitenstaanders niet tebegrijpen. Uit de namen valt af te leiden dat dematronae verbonden waren met het gebied enhaar bevolking. Zo verwezen de bijnamen naarsubgroepen, grotere stamverbanden (zoals Fri-sinaivae – de Friezen) of plaats- en riviernamen(zoals Rhenahenae – de Rijn). Afbeeldingen to-nen dat de offergebruiken Romeins waren,waarbij onder andere wierrook op het altaarkon gezet worden. Over de verdere praktijk vande matronae-cultus is niets bekend.

De tempel die Calpurnius en Regina in detweede eeuw aantroffen had er niet altijd zo uit-gezien. Aan het einde van de eerste en begintweede eeuw na Christus heeft er een verande-ring plaatsgevonden, toen er meer mediterranegebruiken werden opgenomen in de cultus.Over de periode van vóór de verandering isechter niets bekend, omdat al het bronnenmate-riaal uitsluitend van de geromaniseerde cultusstamt. Een van de redenen dat we enkel objec-ten uit deze periode hebben, is dat vanaf datmoment materialen van hogere kwaliteit ge-bruikt werden (zandsteen en marmer) die eengrotere kans hebben om bewaard te blijven danbijvoorbeeld hout. Welke vorm de godinnen

vóór deze periode hadden, staat ter discussie.Verschillende auteurs nemen aan dat ze eerstgeen antropomorfe vorm hadden, maar als eenboom werden voorgesteld.5 Anderen zeggendat we niet aan mogen nemen dat de godinneneerst niet ook menselijk waren, omdat er voordit animistische verleden enkel aanwijzingenzijn uit de tweede eeuw.6 Omdat er geen direc-te bewijzen zijn van deze voorgeschiedenisheeft Greg Woolf opgeroepen om niet verder

De matronae als schakel tussen de rijkselite en de bevolking van het Rijnland vanaf de tweede eeuw na Christus

Ontmoetingen in de tempel

De cultus van de matronae, lokale godinnen uit het Rijnland, geeft een inkijk in de sociale ver-

houdingen van de samenleving waarin ze in de Romeinse keizertijd werden geëerd. Door de

nabijheid van de Rijngrens waren er constant militairen aanwezig in dit gebied. De hoogste of-

ficieren, leden van de rijkselite, vervulden voor een korte periode hun functies in het Rijnge-

bied. Zij verbleven met hun echtgenotes in de legerkampen van Germania Inferior. Het lijkt

weinig waarschijnlijk dat deze mensen zich verbonden voelden met de lokale samenleving.

Toch gaven zij met altaren voor de lokale matronae een ander signaal.

/ Max Hamel /

De afbeelding van de matronae op het altaar

van Quintus Vettius Severus opgericht in Bonn

(Rheinisches Landesmuseum, Bonn).

Bro

n:C

orpus

Ins

crip

tion

um L

atin

arum

(ht

tp:/

/cil

.bbaw

.de/

index

.htm

l).

>>

Page 9: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 10

/ Klassieke Oudheid /

op zoek te gaan naar de invloed van de pre-Ro-meinse situatie.7 In dit artikel geef ik gehooraan zijn oproep en benader de cultus als eenproduct van de tweede eeuw.

In deze periode bereikten twee processenhun hoogtepunt die van invloed zijn geweest opde vorm die de cultus kreeg. De eerste ontwik-keling was dat de romanisering van de lokalebevolking haar hoogtepunt bereikte. Dit wasvóór de Romeinse verovering begonnen, maarbereikte pas in de tweede eeuw zijn hoogte-punt. Het effect van deze ontwikkeling was datsteeds meer mensen zichzelf en elkaar als Ro-mein gingen zien. Dit uitte zich in het overne-men van Romeinse namen, kledingstijlen, huis-vesting, architectuur, taal en gebruiksvoorwer-pen. Ook werden spirituele zaken als gods-dienst en grafrituelen aangepast aan deRomeinse standaard.8 Deze veranderingen heb-ben er mede voor gezorgd dat de matronae eenRomeins uiterlijk kregen: de bevolking zagzichzelf als Romeins en paste haar goden indeze zin aan. Het is voor te stellen dat als decultus niet geromaniseerd was geweest, hij nietzo populair geworden was. Mensen hadden na-melijk behoefte aan een cultus die bij hun(nieuwe) Romeinse identiteit paste.

Het tweede proces vond plaats in de samen-stelling van het leger. Steeds meer gewone legi-onairs kwamen niet van buiten de provincie,maar werden lokaal gerekruteerd. Dit zorgdeervoor dat in de tweede eeuw het merendeelvan de gewone soldaten van lokale oorsprongwas, zoals blijkt uit hun namen.9 De groei vanhet lokale aandeel in het leger moet zijn uitwer-king hebben gehad op de populariteit van loka-le culten. Veel soldaten zullen de wens gehadhebben om de tempels van de matronae in hundiensttijd te blijven bezoeken, waardoor de go-dinnen een reputatie opbouwden binnen het le-gerkamp. Zo ging ook de militaire elite, die nietlokaal gerekruteerd werd, ze als invloedrijkegodinnen beschouwen.

De militaire echtparenHooggeplaatste officieren en hun echtgenoteswoonden in de principia, het centrale gebouwvan een legerkamp. Een aantal houten schrijfta-bletten, gevonden in het legerkamp Vindolanda(gelegen bij de muur van Hadrianus in Noord-Engeland), geven een uniek inzicht in de situa-tie van de officiersvrouwen. Zo is een uitnodi-ging voor een verjaardagsfeest van de echtge-note van een officier gevonden, verstuurd aaneen vrouw in dezelfde situatie.10 Toch is overhet dagelijks leven van deze vrouwen weinigbekend. De Vindolandatabletten zijn een van deweinige bronnen die laten zien dat ze überhauptin het kamp woonachtig waren. Dat de vrou-wen in staat waren feesten te geven, een gewo-ne bezigheid van een lid van de elite, laat ziendat ze vrij waren om een leven te leiden datpaste bij hun stand. Omdat het Rijnland en hetgebied rond de muur van Hadrianus vergelijk-bare grensstreken waren, is het waarschijnlijkdat deze situatie ook gold voor het legerkampvan Bonn.

Het was voor Romeinen niet ongebruikelijk

om als echtpaar een inscriptie op te richten. Dithebben militaire stellen van het legerkampBonn ook voor de matronae gedaan. Calpurni-us en zijn vrouw waren afkomstig uit Ancyra(het huidige Ankara) in de provincie Galatia(gelegen in het huidige Turkije). In het leger-kamp van Bonn vervulde hij de positie van le-gatus augustus legionis, de hoogste gezags-voerder van het eerste legioen Minerva. Hun al-taren zijn te dateren tussen 180 en 185 na Chr.Ook een tweede legaat, Claudius Stratonicus,heeft samen met zijn vrouw Flavia Tiberina een

altaar opgericht in de matronae-tempel in de ci-viele nederzetting van Bonn ten behoeve vanhun gezondheid. Deze is te dateren tussen 184en 186 na Chr. Ook zij waren afkomstig uit hethuidige Turkije, hun geboortestad was Aezaniin Phrygia. Legaten behoorden tot de belang-rijkste mensen van het rijk, zo hadden zij demogelijkheid om consul te worden (de rang on-der de keizer) wat Calpurnius en Stratonicuswaarschijnlijk ook geworden zijn. Deze echt-paren waren van hoog aanzien en behoorden totde rijkselite.11

De manier waarop de militaire echtparen dematronae benaderden, werd bepaald door hetonderscheid dat gemaakt werd tussen de civie-le en militaire bevolking van het Rijnland. Delegereenheden leefden in een afgesloten leger-kamp waar het commando gevoerd werd dooreen aanvoerder afkomstig van buiten het Rijn-land. Het leger stond in politiek opzicht apartvan de samenleving doordat het niet onder hetlokale bestuur viel, maar direct onder de keizer.Dit onderscheid werd ook door godsdienst be-nadrukt, zo had het leger een aparte religieuzekalender. Het leger eerde de keizerlijke familieen uitsluitend traditionele Romeinse of speci-fiek militaire culten. Opvallend genoeg werdener geen lokale goden toegevoegd aan deze ka-lender, waaruit blijkt dat het legioen werd voor-gesteld als een gesloten gemeenschap met ei-gen gebruiken. Hiermee werd de eenheid van

het legioen benadrukt en toonden de deelne-mers zich loyaal aan de keizer en het rijk. Dezeaparte status bleef gehandhaafd ondanks datveel van de gewone soldaten van lokale af-komst waren.12

Toch was dit onderscheid niet absoluut. Mi-litairen hadden namelijk de vrijheid om privategodsdienst los van de legerreligie te bedrijven.De matronae-tempel in Bonn was dus ook nietgelegen binnen het legerkamp, maar in de ci-viele nederzetting daarbuiten, die niet onder hetmilitaire gezag viel. De militairen die deelna-men aan de cultus moesten dus het legerkampverlaten en begaven zich onder de civiele be-volking.

Bij de vraag wat de beweegredenen van derijkselite waren, kan het onderscheid tussenmannen en vrouwen verheldering bieden. Doormiddel van de matronae konden de mannenzichzelf dichter bij de gewone, lokaal gerekru-teerde soldaten plaatsten. Het nadeel was dat zijdoor deel te nemen aan een lokale cultus hetonderscheid tussen civiel en militair verzwak-ten en daarmee de effectiviteit van de legerreli-gie in gevaar konden brengen.

Voor de vrouwen gold dit bezwaar niet, om-dat zij geen deel waren van het leger en geenrol speelden in de legerculten. In de matronae-cultus lijken vrouwen juist wel een belangrijkeplaats gehad te hebben. Hoewel niet duidelijkis wat deze inhield, wijst de afbeelding van eenvrouw in matronae klederdracht die naast hetoffer staat hier op. Het voorstellen van eenvrouw in de kleding van een godin komt nietvaak voor bij culten uit het Romeinse rijk. Dathet bijzonder was, versterkte het lokale karak-ter van de cultus. Voor de echtgenotes van dehooggeplaatste militairen was de matronae-cultus een plaats waar zij de mogelijkheid had-den deel te nemen aan de riten, terwijl ze datniet konden in de legerculten.

Matronae-cultus als ontmoetingsplaats

Opvallend is dat de cultus, hoewel hij onher-roepelijk verbonden was met het Rijnland, nietalleen lokale inwoners trok. In de regel warenlokale culten niet populair bij leden van derijkselite. Het was echter niet ongepast voorhooggeplaatste militairen om een lokale cultuste bezoeken. Toch moeten deze mensen zich er-van bewust zijn geweest dat er een boodschapuitging van hun bezoek. Door zich te mengenin een lokale cultus liet het echtpaar zien dat zijzich niet afzijdig hielden van de civiele bevol-king. Als dit niet hun bedoeling was geweest,hadden zij zich beperkt tot de Griekse/Romein-se goden. De overweging om deel te nemen aaneen lokale cultus moet niet onderschat worden,omdat het de aparte status van het leger in ge-vaar kon brengen.

Dat de rijkselite de cultus bezocht, is bijzon-der omdat zij slechts voor een korte periode inGermanië waren. De aanstelling van hoogge-plaatste militairen was van relatief korte duur,minimaal drie of vier jaar. Leden van de Ro-meinse elite maakten carrière door een redelijk

Een votief altaar opgericht door Domitia

Regina en Lucius Calpurnius Proclus, te dateren

tussen tussen 180 en 185 na Chr.

Bro

n:A

lte

Ges

chic

hte

Osn

abrü

ck.

Page 10: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 11

/ Klassieke Oudheid /

vaste volgorde van civiele en militaire positieste bekleden (cursus honorum). Deze promotiesbrachten hen in alle hoeken van het rijk, zowerd Calpurnius Proclus later stadhouder vanAchaia (in het huidige Griekenland) en GallicaBelgica. Omdat deze mensen gericht waren ophet rijksniveau zal het niet vaak zijn voorgeko-men dat ze zich verbonden voelden met de be-volking van het gebied waar ze gelegerd waren,vooral niet als de gebruiken sterk afweken vande hunne. Zo was het Rijnland, een perifeergrensgebied, heel anders dan de stedelijke ge-

bieden waar de rijkselite vandaan kwam. Tochspreekt een andere boodschap uit de matronae-inscripties. De militaire elite liet daarmee juistzien dat ze zich verbonden voelde met de loka-le samenleving. De vraag is echter wat ze alsechtparen zochten in de cultus.

Een logische verklaring voor het succes vande matronae zou zijn dat ze verbonden werdenmet een specifieke invloedsfeer waar men be-hoefte aan had. Een duidelijk voorbeeld is DeaNehalennia die in het huidige Zeeland populairwas omdat ze een veilige overtocht naar Enge-land verzorgde. Uit de matronae-inscriptieskomt echter geen duidelijke invloedssfeer naar

voren. De belangrijkste eigenschap van de go-dinnen lijkt te zijn dat ze lokaal waren: uit debijnamen blijkt dat ze onherroepelijk verbon-den waren met het Rijnland en haar bevolking.Volgens Woolf is de populariteit van de cultuste verklaren met een gevoel van ‘antiglobalis-me’. In een periode waarin het Romeinse rijksteeds groter werd, gebieden beter verbondenwaren en er steeds meer eenheid in cultuur ont-stond, is het niet onwaarschijnlijk dat sommi-gen juist op zoek gingen naar lokale cultuurui-tingen. Dit was geen vorm van opstandigheid,

maar vond plaats binnende Romeinse cultuur. Le-den van de rijkselite be-gaven zich doorgaans ophet rijksniveau, maarblijkbaar voelden som-migen het verlangen omzich ook te richtten ophet gebied waar ze vooreen beperkte tijd leefden.De matronae waren eenlogische keuze voor dezeboodschap omdat ze ver-bonden waren met de re-gio en haar bevolking.13

Voor de echtparen zalde lokale civiele elite devoornaamste groep zijngeweest waarmee ze toe-nadering zochten. Uit hetcorpus van inscripties uitBonn blijkt dat de tempelook bezocht werd doorleden van de Keulse de-curio (stadsraad), degrootste stad van Ger-mania Inferior. Er zijnook andere aanwijzingendat deze steden verbon-den waren; zo namenveel veteranen hun intre-de in de colonia Keulenen wordt aangenomendat de civiele nederzet-ting van Bonn door eenKeulse afgezant werd be-stuurd.14 De leden van derijkselite zullen ook ver-langd hebben naar con-tact met de elite van Keu-len omdat zij ook vanaanzien waren. Hoe gero-

maniseerd de lokale bevolking ook in de twee-de eeuw geworden was, alleen de Keulse elitezal in de buurt van hun levensstijl gekomenzijn. Uit de aanwezigheid van de votiefaltarenin het matronae-heiligdom blijkt dat de wegenvan deze twee groepen elkaar kruisten en eenglimp van het contact dat ze hadden vangen weop in de aanwezigheid van beide groepen in detempels van de matronae.

ConclusieDe militaire elite voelde zich betrokken bij delokale samenleving ondanks het feit dat het le-ger zich onderscheidde van de civiele bevol-

king. Hoewel de ambtstermijn van hoogge-plaatste officieren kort was, hielden de echtparenzich niet apart van de samenleving. De matro-nae-cultus brengt ons dichter bij dit sociale con-tact. Door een altaar op te richten lieten de ledenvan de rijkselite zien dat zij zich verbondenvoelden met de lokale samenleving. Mannentoonden zich verbonden met de gewone soldatenen vrouwen hadden een rol in de cultus, waartoeze niet in staat waren binnen de legercultus. Voorhet echtpaar bood de cultus een trefpunt met deciviele elite en gaf het de mogelijkheid zich opeen kleinschaliger niveau te richten. Doordat dematronae verbonden waren met de regio was diteen logische keuze om een boodschap van ver-bintenis uit te dragen. Met een altaar voor de ma-tronae lieten de militaire echtparen zien dat zezich niet apart stelden van de samenleving, maarer deel van uitmaakten. ///

Noten:1 Brian Campbell, ‘The Marriage of Soldiers under the Empire’, in:

The Journal of Roman Studies 68, 1978, pp. 153-166.2 Uit de Romeinse oudheid zijn vele Latijnse teksten op plakka-

ten overgeleverd. Deze inscripties werden gemaakt ter gele-genheid van de oprichting van allerlei monumenten zoals gra-ven, gebouwen en altaren. De studie naar deze teksten opsteen en metaal wordt epigrafie genoemd.

3 Romeinse tempels hadden naast een altaar waarop offersgedaan werden ook vele kleine altaartjes waarop de naam vande oprichter duidelijk vermeld stond. Deze werden nietgebruikt om offers op te maken, maar waren giften als afslui-ting van een gelofte die iemand had gedaan.

4 Géza Alföldy, ‘Die Inschriften aus dem Tempelbezirk bei Pesch(Kr. Schleiden)’, in: Epigraphische Studiën 5, Keulen, 1968, pp.33-88.

5 Heinz Horn, ‘Bilddenkmäler des Matronenkultes im Ubierge-biet’, in: G. Bauchhen( en G. Neumann, Matronen und verwand-te Gottheiten. Keulen, 1987, pp. 31-54.

6 Ton Derks, Gods, Temples and Ritual Practices. Amsterdam,1988, pp. 124-127.

7 Greg Woolf, ‘Local Cult in Imperial Context: the Matronae Revi-sited’, in: P. Noelke, F. Naumann-Steckner en B. Schneider:Romanisation und Resistenz, in Plastik, Architektur und Inschrif-ten der Provinzen des Imperium Romanum. Mainz, 2003, pp.131-138.

8 Voor een complete studie naar de romanisering van Gallië enGermanië: Greg Woolf, Becoming Roman. Cambridge, 1998.

9 Joh. Leo Weisgerber, Namen der Ubiër. Keulen, 1968, pp. 300-301.

10 http://vindolanda.csad.ox.ac.uk11 Herbert Nesselhauf, ‘Neue Inschriften aus dem römischen Ger-

manien und den angrenzenden Gebieten’, Bericht der Römisch-Germanischen Kommission für 1938. Berlijn, 1939, inscripties147, 148, 149 en 151.

12 Er is discussie of aangenomen mag worden dat de enige mili-taire kalender die gevonden is, de feriale duranum, gold vooralle militaire eenheden van het rijk. Voor het Rijnland betoogtHerz dat het toepasbaar is: Peter Herz, Heer und Kaiserkult inGermanien’ in: W. Spickermann Religion in den germanischenProvinzen Roms Tübingen, 2001, pp. 91-161. Onder andereMacMullen is het hier niet mee eens: Ramsay MacMullen,Paganism in the Roman Empire. Londen, 1981.

13 G. Woolf, ‘Local Cult in Imperial Context…’, pp. 131-138.14 Michael Gechter, ‘Das römische Bonn – Ein historischer Über-

blick’, in: M. Van Rey Bonn von der Vorgeschichte bis zum Endeder Römerzeit Bonn, 2001, pp. 35-133 en p. 83.

In 2011 rondt Max Hamel (1987) zijn onder-

zoeksmaster geschiedenis af aan de

Universiteit van Amsterdam. Hij richt zich

op de Romeinse oudheid van Noordwest-

Europa. Dit artikel is deel van zijn eindscrip-

tie waarvoor Latijnse inscripties zijn belang-

rijkste bron vormen.

Contact: [email protected]

Votiefaltaar van Marcus Iulius Amandus waarop een vrouw gekleed

als de matronae deelneemt aan het offer.

Bro

n:A

lte

Ges

chic

hte

Osn

abrü

ck.

Page 11: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 12

W

/ Biografie /

Wie was deze in Nederland onbekend geble-ven pionierster op het gebied van de kindkun-de? Dit artikel richt zich op haar familiale ach-tergrond en beschrijft haar maatschappelijkerol en betekenis bij de introductie en de ver-spreiding van de ‘kindkunde’ in Nederland.Deze nieuwe wetenschap hield zich door mid-del van onderzoekingen met de ontwikkelings-gang van jonge kinderen bezig. Volgens Hen-riëtte Siewertsz van Reesema-de Graaf kondeze wetenschap eveneens van groot belangzijn voor het Nederlandse onderwijs en de op-voeding in het algemeen. Vanuit haar persoon-lijke belangstelling voor opvoeding en onder-wijs en door zelfstudie – zij had geen academi-sche opleiding - zette zij zich daarvoor in. Ophaar initiatief ontstond in 1912 de Vereenigingvoor Paedologigische Lezingen. Binnen datkader ontmoette zij tal van wetenschappers uitbinnen- en buitenland die zich met opvoedingen onderwijs bezighielden. In 1914 maakteHenriëtte kennis met Maria Montessori (1870-1952) en haar onderwijsideeën. Montessorileek een antwoord te kunnen geven op de im-passe waarin opvoeding en onderwijs in Ne-derland verkeerden, omdat zij in staat bleek tezijn wetenschap en praktijk met elkaar te ver-binden in één methode. Dit idee inspireerdeHenriëtte zodanig dat zij zich ging bezighou-den met de verspreiding van Montessori’s on-derwijsideeën. In 1914 stichtte ze de EersteMontessorischool in Den Haag.

“Onder den adem van het Réveil” 3

Henriëtte (Jet) de Graaf, kwam uit een grootgezin van tien kinderen, zes meisjes en vierjongens. Zij was het derde kind en werd op 25februari 1854 geboren in Apeldoorn, waar haarvader Nico de Graaf (1823-1886) predikantwas. Zijn familie stamde af van een oud huge-

notengeslacht. In 1844 sloot Henriëtte’s vaderzich aan bij het Réveil, een beweging die in talvan landen ontstond als reactie op het rationa-lisme van de Verlichting. Het Réveil stelde hetgevoel als bron van geloof centraal.4 In Neder-land nam het Réveil een eigen nationale, ortho-dox-protestantse vorm aan. Het oefende gedu-rende de periode 1820-1860 grote invloed uit

op het geestelijke en maatschappelijke leven.5

Henriëttes moeder, Johanna Elisabeth (Bet)Pierson (1830-1913), groeide op in een gelovigpatriciërsgezin in Amsterdam. Haar ouders JanLodewijk Gregory Pierson (1806-1873) en IdaGregory Pierson-Oyens (1808-1860) haddenzich eveneens aangesloten bij het Réveil. Dezegrootouders van Henriëtte hadden aanvankelijkhet gewone comfortabele leven van Amster-damse patriciërs geleefd, maar waren rond1840 tot een bewust en diep gelovig, persoon-lijk geloofsleven gekomen. Zij ontvingen gas-

ten in hun huis, hielden vergaderingen over hungodsdienstige arbeid en wilden bestaande mis-standen veranderen.

Henriëtte voelde zich thuis in dit Amster-damse milieu. Bij haar oom Allard Pierson zatzij vaak in zijn studeerkamer te lezen of sprakzij met hem over filosofische vraagstukken ofgeschiedenis.6 Maar het was vooral haar groot-moeder Ida Gregory Pierson-Oyens die groteinvloed op haar persoonlijke vorming had.Henriëtte’s grootmoeder was een vrouw mettegenstrijdige eigenschappen. Zo weerhieldhaar geloof haar er niet van om de romans vanGeorge Sand te lezen, die in afleveringen in deRevue des Mondes verschenen. Sand had –naast haar literaire verdiensten – bekendheidgekregen vanwege haar min of meer ‘losbandi-ge’ levenswijze.

Henriëtte’s grootmoeder was zakelijk, haarrealiteitszin kwam vooral naar voren in de kri-tiek die zij ondanks haar diepe geloof op domi-nees had.7 Voor Henriëtte was zij een voorbeeldvan een vrouw die tot veel in staat was. Samenmet andere vrouwen van het Réveil stond Hen-riëtte’s grootmoeder aan het begin van eennieuw bewustzijn waarmee zij de wereld buitenhun eigen huis hadden ontdekt en daar ook naarhandelden.8 Veel filantropisch werk werd doorhen verricht. Zo bezochten de Réveilvrouwenachterbuurten waar zij armen hielpen, gevallen

Henriëtte Siewertsz van Reesema-de Graaf (1845-1923), pionierster der kindkunde

“Want wie blijft zoeken, blijft ook vinden”1

/ Maartje Hazenoot /

“Maandag 5 februari 1923 werd in ’s- Gravenhage een vrouw ten grave gedragen, aan wie de

kindkunde in Nederland groote verplichtingen heeft.” Met deze kernachtige woorden opende

de hoogleraar pedagogiek R. Casimir, in Het Vaderland, de necrologie van Henriëtte Siewertsz

van Reesema-de Graaf. “Aan haar moderne opvattingen op paedologisch gebied paarde zij in-

nig godsdienstige opvattingen en trachtte tusschen deze beide een band te slaan. Groot, mis-

schien overdreven groot, was haar verwachting van een vooruitgang en de doorwerking der

kindkunde.”2

Portret van Henriëtte Siewertsz van Reesema-

de Graaf, s.d.

Page 12: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 13

/ Biografie /

vrouwen steun gaven, weduwen persoonlijkbijstonden en de kinderen naar de zondags-school stuurden.9

In 1876 ontmoette Henriëtte tijdens een va-kantie in Scheveningen Abraham (Bram) Sie-wertsz van Reesema (1845-1926). Bram, zoonuit een Rotterdamse juristenfamilie was – in te-genstelling tot de diepgelovige Henriëtte - libe-raal. Desondanks vormde dit geen probleem.De maatschappelijke houding en het handelenvan Bram werd in hoge mate beïnvloed doorhet werk van John Stuart Mill (1806-1873).Deze Engelse filosoof en politicus genoot indie tijd in Europa groot aanzien. Het utilitaris-tische idee dat de emancipatie van de vrouwniet alleen bijdroeg aan haar eigen geluk, maarook een noodzakelijke voorwaarde was voor devooruitgang van de mensheid als geheel, sprakBram bijzonder aan. Ook de liberale idee vande individuele vrijheid en van de rechtvaardi-ging kon hem bekoren. Deze opvattingen be-paalden niet alleen Brams houding jegens Hen-riëtte, maar ook zijn opstelling later jegens hunkinderen. Op 7 juni 1878 verloofden Bram enHenriëtte zich en nog datzelfde jaar trouwdenzij in Amsterdam. Het jonge paar vestigde zichin Rotterdam. Op 14 september 1880 werdCornelia geboren, die op oudere leeftijd in het

voetspoor van haar moeder zou treden. Haarzusje Ida zag op 16 november 1881 het levens-licht en op 2 september 1884 volgde haarbroertje Nicolaas. Hiermee was het gezin com-pleet.

“Een vrouw van hart en initiatief”10

Van Reesema (zoals Henriëtte de Graaf verdergenoemd zal worden) was door haar huwelijkformeel ondergeschikt geraakt aan haar man enjuridisch gezien handelingsonbekwaam gewor-den. Haar domein betrof nu het huishouden.Als een vrouw al een publieke rol vervulde danwas dit, zoals bij de Réveilvrouwen, op het ge-bied van de caritas en het zedelijk welzijn vanarmere groepen in de samenleving. Dit beves-tigde de verzorgende taak van de vrouw. In hetlaatste decennium van de negentiende eeuwgingen steeds meer vrouwen zich hiertegenverzetten en door zich te groeperen ontstond er,aanvankelijk voornamelijk in de grote steden,een georganiseerd feminisme. Later breidde ditzich uit in de vorm van politiek-neutrale orga-nisaties naar het platteland. Van Reesema namniet actief deel aan dit verzet, maar volgde dezeontwikkelingen wel door de stukken die de his-

torica Johanna Naber (1859-1941) in de Gidsschreef, ‘s avonds voor te lezen aan haar man.11

Van Reesema’s belangstelling ging vooral uitnaar opvoeding en onderwijs. Zo liet zij zich bijde opvoeding van haar kinderen adviseren doorElise van Calcar-Schiotling (1822-1904), die indie tijd niet alleen vanwege haar inzet bij de in-troductie van het Fröbelonderwijs in Nederlandal een bekende persoonlijkheid was, maareveneens een belangrijke voortrekkersrol ver-vulde in de toenmalige vrouwenbeweging.12

Beide vrouwen hadden met elkaar gemeen datzij dezelfde levensovertuiging deelden. VanCalcar was net als Van Reesema zeer godsdien-stig opgevoed en bovendien enige tijd gegrependoor het Réveil.

Daarnaast liet Van Reesema zich bij de op-voeding leiden door het boekje On play, van deSchotse kinderarts John Strachan, dat zij inhaar verlovingstijd van Bram gekregen had. Ditboekje had een onuitwisbare indruk op haar ge-maakt en zou in haar verdere leven een belang-rijke rol blijven spelen.

Volgens Strachan was het spel een onmisba-re conditie voor de fysiologische ontwikkelingvan het kind. Vanuit deze opvatting maakte hijbezwaar tegen een vast schoolsysteem, omdatdit volgens hem het kind in zijn ontwikkeling

Een Montessoriklas, s.d.

Bro

n:qcm

s.or

g.

>>

Page 13: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 14

/ Biografie /

belemmerde. De ideeën van deze in ons landonbekende kinderarts over de betekenis en defunctie van het spel waren een openbaring éneen bevestiging van Van Reesema’s eigendenkbeelden en daardoor zag zij scherper water in haar ogen mis was met het onderwijs.“Kinderen werden gedwongen bepaalde dingente doen terwijl zij daar eigenlijk nog niet aantoe waren”, meende zij. In haar pamflet, Ietsover opvoeding schrijft zij over dit inzicht hetvolgende: “Als men lang over iets denkt dangebeurt ’t wel eens dat men eensklaps een kijk-je op de zaak in kwestie krijgt, waarover menzich verwonderde, dat men dat denkbeeld nieteerder had. Zo wil ik bekennen dat ik heel dik-wijls heb loopen peinzen wat of het beste op-voedingssysteem was of wel wie de beste peda-goog zou zijn. Van een systeem hoe schoon ooken hoeveel nuttige wenken dat ook voor onsgeeft”, schreef zij, “schrik ik altijd terug”. “Ie-der kind heeft zijn eigenaardigheid en is geheelnieuw.” “Ik ben bang”, vervolgde zij, “dat alseen systeem op een kind schipbreuk leidt, hetkind de naam zou krijgen van onhandelbaar tezijn of niet te deugen terwijl mijns inziens allekinderen perse deugen, meer dan systemen!”.

In 1903 verscheen haar Nederlandse verta-ling van Strachans boekje, onder de titel: Wat ishet spel der Kinderen? Met als ondertitel: Deverhouding ervan tot de opvoeding en het on-derwijs, een physiologische vraag. Tot haar te-leurstelling waren de reacties op de publicatievan haar vertaling gemengd. Het tijdschriftOnze eeuw uit 1904 schreef: “Mevrouw Rees-ema heeft ons volk een dienst bewezen doornogmaals de aandacht te vestigen op de peda-gogische waarheden, welke in de theorie hedenten dage meestal gehuldigd, maar in de praktijkschromelijk verwaarloosd worden”. De Java-bode van 10 februari 1904 sprak van een“slechte vertaling”. Andere recensies versche-nen in datzelfde jaar ondermeer in Het kind, DeAmsterdammer en Het Vaderland.

Onderwijsvernieuwing en de studie van hetkind stonden in die tijd volop in de belangstel-ling. Zo vond in 1908 een congres en een ten-toonstelling in Den Haag plaats, waarin de be-langen van het kind centraal stonden. Naar aan-leiding van deze tentoonstelling voerde VanReesema in 1910 gesprekken met Ligthart enDr. J. Bos (1862-1916) om te komen tot, zoalszij dat noemde, “hervorming in de school diegegrond moest zijn op kennis van de natuur vanhet kind”. Uiteindelijk kwam de school er niet.Ondertussen werkte zij haar ideeën verder uitin het boekje, Hervorming van ons onderwijs,gegrond op de kennis van de natuur van hetkind, dat in 1910 verscheen en bestemd wasvoor een kleine kring belangstellenden. Hierinhield zij een pleidooi voor een herziening vanhet onderwijs. De toon van het boek was voor-al religieus van aard, zoals blijkt uit het volgen-de citaat: “Doch laat die hervorming komen enworden beschenen door het licht dat wij kre-gen, wachtende op meer licht. En daarom de er-varing niet buitensluitend. Die hervormingmoet de aandacht zoeken nóóit uit het oog ver-liezen. Want slechts hij die zoekt, vindt, en

zoekt daarom altijd weer, en vindt daarom tel-kens opnieuw. Van een leerplan in dien geestontworpen kan men hopen, dat het zal zijn eenzegen voor de mensheid. Hervorming, ’t is uwstond”.

Door haar publicaties had Van Reesema bin-nen de Nederlandse onderwijswereld enige be-kendheid gekregen en zo ontving zij een uitno-diging om deel te nemen aan het 1e Congrès In-ternational de Pédologie dat van 12 tot 16 au-gustus 1911 in Brussel gehouden werd. De

pedologie ofwel ‘de wetenschap van het kind’,had belangstelling voor biologische, psycholo-gische, sociale en historische aspecten. Het waseen experimentele integrale wetenschap, waar-bij wetenschap en technologie hand in handgingen. Vooral artsen hadden een belangrijkaandeel in de groei van deze nieuwe weten-schap. In Brussel ontmoette Van Reesema veelvrouwelijke en mannelijke wetenschappers vannaam uit die tijd persoonlijk, zoals bijvoor-beeld de Zwitser Ed. Cláparéde en de BelgenM. Schuyten en O. Decroly, die beiden een be-langrijk aandeel hadden in de voorbereidingenvan het congres.

De toespraak die zij op 16 augustus tijdenshet middagprogramma hield, droeg de titel: Lejeu de l’enfant une condition primordiale de savie. De inhoud was gebaseerd op het boekje Onplay van Strachan. “Neem het spel als uit-gangspunt voor de educatie van het kind”, hieldzij haar internationale publiek voor, “want hetis een onuitwisbare conditie in het leven vanhet kind”. Vervolgens ging zij in op de vraaghoe je kunt ontdekken welke oefeningen eenkind dan nodig heeft. “De natuur geeft dit zelfaan. Op elke ontwikkeling die nodig is, heeft de

natuur instinctief een antwoord. Wij kunnendoor de studie van het kind er achter komenwat een kind werkelijk nodig heeft”, verteldezij. “Daarnaast is de enige wijze waarop wijeen kind geïnteresseerd kunnen krijgen vooreen bepaalde les te wachten totdat het zelf aan-geeft hiervoor klaar te zijn en zich laat helpenen aanmoedigen. De fout van ons onderwijs-systeem is dat wij die ontwikkeling willen af-dwingen en dat gaat nu eenmaal niet. Onze op-dracht is juist om de wetten van de natuur te

ontdekken.” Het congres beantwoordde in alleopzichten aan haar verwachtingen.

Terug in Nederland schreef zij op uitnodi-ging van de pedagoog en goede vriend Jan Lig-thart (1859-1916), hoofd van de ‘school vooronvermogenden’ in de Tullinghstraat te DenHaag en redacteur van het blad School en leven,in de editie van 26 november 1911, het artikelHet spel van het kind een levensvoorwaarde.“Zeer heb ik gewenscht”, schreef zij, “om naarhet congres voor paedologie te Brussel te gaanom te luisteren naar hen die hun kennis en er-varing willen verrijken. Ik heb dit gewenscht,omdat ik hoopte die groote beweging niet al-leen door geschriften, maar ook in personen teleeren kennen. De eenheid die gevoeld werdomvat het verleden en strekt zich verlangenduit naar de toekomst. Wat groote denkers metprofetische blik in vervlogen tijden over hetkind gevoeld en gezien moeten hebben, wat dewetenschap thans bezig is uit te wijzen, al dieervaring, al die kennis, al die nieuwe banen,werden op het eerste Internationale Congresvoor Paedologie met helderheid besproken”.

In 1912 werd door haar de Vereeniging voorPaedologische Lezingen, opgericht. Met dit in-

Portret van Maria Montessori, s.d.

Bro

n:ht

tp:/

/duc

klin

gsm

onte

ssor

i.co

.uk/

wp-c

onte

nt/u

plo

ads/

2010/0

6/M

aria

_Mon

tess

ori.

jpg

Page 14: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 15

/ Biografie /

stituut wilde zij wetenschappers een platformbieden waar deze hun wetenschappelijke ken-nis van en over het kind aan anderen kondenoverdragen. Zij ging voortvarend te werk. Eengroot aantal potentiële sprekers zoals de bijzon-der hoogleraar R. Casimir, de psychiater C.Winkler, de hoogleraar G. Heymans en deZwitserse pedagoog Ed. Cláparéde, werdendoor haar uitgenodigd. Deze laatste nam alseerste de uitnodiging aan. Op 28 augustus 1912hield hij ten huize van het echtpaar Van Rees-ema zijn lezing getiteld in vertaling: De be-langstelling van het kind tijdens het onderwijs.De belangstelling was zo groot dat er plannenvoor het volgende jaar gemaakt konden wor-den, waarin lezingen in het programma warenopgenomen van ondermeer O. Decroly uitBelgië, M. C. Straub uit Amsterdam en MariaMontessori uit Italië. Van Reesema’s belang-stelling voor Montessori was gewekt door heteerste wetenschappelijke artikel over haar enhaar methode, dat in verschillende Nederlandsetijdschriften was verschenen. Zij herkende daarzoveel van haar eigen opvattingen in, dat zijMontessori een brief schreef waarin zij haaruitnodigde om twee voordrachten te houdenvoor de Vereeniging. Montessori kreeg uit hetbuitenland talloze uitnodigingen, maar beloof-de Van Reesema om naar Nederland te komen.Op 12 maart 1914 was het zover. Vanaf de eer-ste ontmoeting tussen de beide vrouwen was erblijk van herkenning, alsof zij “oude beken-den” voor elkaar waren. In haar dagboekschreef Van Reesema daarover: “Mijn hart isvol dank. Mijn indrukken van Montessori zal iknooit vergeten. Hoe graag had ik ook John Stra-chan hier gehad, want als ik haar Case deiBambini lees, voel ik, dat Strachans plan nogwijder is”.

Montessori’s bezoek had in ons land veel in-druk gemaakt. Aangestoken door de ideeën vanMontessori besloot Van Reesema om een parti-culier schooltje in te richten waar de kinderenvolgens de pedagogische en didactische begin-selen en met gebruikmaking van het zintuigma-teriaal van Montessori, onderwezen zoudenworden. Zij was het met Montessori eens dateen kind vrij moest zijn om zonder belemme-ringen zijn natuurlijke ontwikkeling te volgen.In dit proces namen leiding en begeleiding eenandere plaats in dan in de star toegepaste Frö-belmethode, waar zij en veel leerkrachten methaar, zich tegen gingen verzetten. De opmarsvan het Montessorionderwijs in Nederland ver-liep in snel tempo. Op tal van plaatsen in Ne-derland verschenen Montessorischooltjes enklassen. Daardoor ontstond er een grote be-hoefte aan onderling overleg en samenwerking.Om in deze behoefte te voorzien werden in1918 de Nederlandsche Montessori Vereen-iging en het tijdschrift Montessori Opvoeding,dat om de veertien dagen verscheen, opgericht.Haar oudste dochter Cornelia Philippi-Sie-wertsz van Reesema (1880-1963) nam zittingin het hoofdbestuur en zou een belangrijke(controversiële) rol gaan spelen in de Montes-soribeweging.

Aanvankelijk koos Philippi voor de Montes-

sorimethode. Het individuele werken en devrijheid van keuze met het door Montessoriontwikkelde zintuigmateriaal spraken haar ergaan. Echter, door een wijziging in de methodedie Montessori in 1919 doorvoerde, werd vol-gens haar het kind teveel aan banden gelegd enin zijn vrije spontane natuurlijke uitingen ge-remd. Philippi kon zich, evenals haar moeder,maar moeilijk neerleggen bij deze veranderingdie een jarenlange methodestrijd in de Montes-soribeweging tot gevolg had. Zij bouwde deopvattingen van haar moeder over de betekenisvan het spel voor de ontwikkeling van het kindin haar eigen werk verder uit en gaf het een we-tenschappelijke basis.13

In 1925 reactiveerde Philippi de Vereenigingvoor Paedologische Lezingen van haar moeder,die na de Eerste Wereldoorlog een sluimerendbestaan had geleid en doopte deze om in deStichting voor Kinderstudie. Tal van vooraan-staande buitenlandse wetenschappers op hetgebied van de kinderpsychologie kwamen, netals in de beginjaren, op uitnodiging van Philip-pi naar Den Haag om een lezing te houden. 14

Op 6 november 1937 vierde de Stichting haar25-jarig bestaan. “Eerder dan de mannen derwetenschappen en der onderwijspractijk in onsland heeft mevrouw Siewertsz van Reesema-deGraaf de betekenis van de kinderstudie ver-staan en haar inzichten in daden weten om tezetten.” Met deze persoonlijke herinneringenopende prof. dr. F. Roels zijn lezing, waarin hijeen uiteenzetting gaf over vijfentwintig jaarkinderpsychologie.15

Tot slotWat was nu de betekenis van Van Reesema voorde ontwikkeling van de kindkunde in Neder-land? Zij had gehoopt dat deze nieuwe weten-schap waarin de belangen van het kind centraalstonden, in Nederland een voet aan de grondzou krijgen en dat de toenmalige wetenschap-pers op het gebied van opvoeding en onderwijshet belang daarvan inzagen. Dit bleek niet hetgeval te zijn. Zij hielden zich nog weinig bezigmet empirisch onderzoek naar jonge kinderenen waren nauwelijks op de hoogte van de ont-wikkelingen in het buitenland. De tijd was daar-voor nog niet rijp. Het zou nog jaren duren voorer een eigenlijke kinderpsychologie ontstond.Desondanks is het de verdienste van Van Ree-sema geweest dat zij al in zo’n vroeg stadiumhet belang van daarvan heeft ingezien en dit in-zicht aan haar dochter heeft doorgegeven. ///

Noten:1 Familiearchief Diepenveen, map, H.C. Siewertsz van Reesema-

de Graaf, Iets over opvoeding, zj.2 R. Casimir, ‘Godsdienstig leven. Een pionierster der paedolo-

gie’, in: Het Vaderland. Den Haag, 1923.3 D.J.H. van Dijk en C.G van der Staay, Vonken van heilig vuur.

Groen van Prinsterer twee honderd jaar. Heerenveen, 2001, p. 20.

4 Elisabeth Kluit, Het protestanse Reveil in Nederland en daarbui-ten. Amsterdam, 1970, p. 11.

5 Zie hiervoor: http://protestant.nl/geschiedenis/historische-encyclopedi...B. de Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil. Kampen, 1980; A.Pierson, Oudere tijdgenoten. Amsterdam, 1982. In de Amster-damse Universiteitsbibliotheek bevindt zich het omvangrijkeRéveilarchief.

6 Familiearchief Diepenveen, brief van Bram Siewertsz van Ree-

sema aan zijn oudste dochter Kitty, zj.7 D.A. de Graaf, Het leven van Allard Pierson. Groningen, 1962,

p. 35.8 Zie hiervoor: Tineke de Bie en Wantje Fritschy, ‘‘De wereld’ van

de Reveilvrouwen, hun liefdadige activiteiten en het ontstaanvan het feminisme in Nederland’, in: J. Reys, T. van Loosbroek,U. Janz, M. Henneman, A. de Wildt en M. Elias. De eerste femi-nistische golf. Zesde jaarboek vrouwengeschiedenis. Nijmegen,1985, pp. 30-58.

9 E. Kluit, ‘Het protestantse Reveil en...’ p. 11.10 R. Casimir, ‘Godsdienstig leven en...’; zie voor het leven en werk

van Van Reesema, de gebruikte citaten en literatuurverwijzin-gen: M. Hazenoot: In rusteloze arbeid. De betekenis van Cornelia-Philippi- Siewertsz van Reesema (1880-1963) voor de ontwikke-ling van het onderwijs aan het jonge kind. Groningen, 2010, pp.13-15, pp. 17-18, pp. 25-28 en p. 79.

11 Familiearchief Diepenveen, dagboekaantekeningen Bram Sie-wertsz van Reesema. Johanna Naber was actief in de vrouwen-beweging. Zij zat jarenlang als bestuurslid in de Internationalevrouwenraad die in 1888 was opgericht. Zie over het leven enwerk van Johanna Naber, de biografie van Maria Grever, Strijdtegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstemin geschiedenis. Hilversum, 1994.

12 N. Bakker. ‘E. van Calcar-Schiotling (1822-1904), de gave vanhet woord’, in: M. van Essen en M. Lunenberg, Vrouwelijkepedagogen in Nederland. Nijkerk, 1991, pp. 35-46.

13 Maartje Hazenoot. ‘In rusteloze arbeid en...’, pp. 71-102.14 Maartje Hazenoot. ‘In rusteloze arbeid en..., pp. 71-79. Zie ook:

E. Singer, ‘C. Philippi-Siewertsz van Reesema, pionierster ophet gebied van kinderstudies en kleuteronderwijs’, in: M. vanEssen en M. Lunenberg, Vrouwelijke pedagogen in Nederland.Nijkerk, 1991, pp. 107-116.

15 Haags Gemeentearchief Den Haag, BNR 255-01-11, archief vanmevrouw C. Philippi-Siewertsz van Reesema, 1884-1962. ‘25jaar Kinderstudie’. Overdruk uit Het Vaderland, avondblad van8 november 1937; Haagsche Courant, 8 nov., 1937. Av.

Bibliografie H.C. Siewertsz van Reesema-de Graaf

1903 Wat is het spel der kinderen? De verhou-ding er van tot de opvoeding en hetonderwijs. Een physiologische vraag.Amsterdam, 1903.

1910 Hervorming van ons Onderwijs,gegrond op de kennis van de natuur.Amsterdam, 1910.

1911 ‘Het spel van het kind een levensvoor-waarde’, in: J.R. Ligthart en R. Casimir,School en leven. Groningen, 1911, pp.179-184.

1911 ‘Le jeu de l’Enfant une condition pri-mordiale de sa vie’, in: I. Ioteyko, Extraitde la Revue psychologique. Brussel,1912, pp. 3-7.

1912 ‘Eerste Internationale Congres voorPaedologie gehouden te Brussel 1911’,in: J.F. Niermeijer, L. Belefante-Ahn,W.T. Tiemeijer, (kommissie van Redak-tie), Vereeniging tot vereenvoudiging enverbetering van Examens en Onderwijs.Amsterdam, 1912, pp. 11-41.

Maartje Hazenoot (1949) promoveerde in

mei 2010 aan de Rijksuniversiteit

Groningen, op een proefschrift over het

leven en werk van de kleuterpedagoge

C. Philippi-Siewertsz van Reesema en is als

onderzoeker verbonden aan het Promo-

vendi Postdoc centrum (PPC) van boven-

genoemde universiteit.

Contact: [email protected]

Page 15: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 16

/ Economische geschiedenis /

AAntwerpen werd al tijdens haar gouden eeuw(tot 1585) als “de eerste ende principaelstecoopstadt van geheel Europa” beschouwd.Waar de Antwerpse handel oorspronkelijk vol-gens het ritme van jaarmarkten verliep, groeidede stad in de loop van de zestiende eeuw uit toteen permanente internationale markt. Volgensde Florentijn Ludovico Guicciardini, beroemdom zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi(1567), was het aantal vrouwen dat in de ha-venstad handeldreef bovendien niet gering, enook talrijke schilderijen van markttaferelen

suggereren dat de Antwerpse vrouwen bijzon-der actief konden zijn in de handel.2 De in-schrijvingslijsten van het meerseniersambacht,dat kleinhandelaars groepeerde, bevestigen datbeeld. In de zestiende eeuw waren immers on-geveer zeven procent van de nieuwe leden vanhet ambacht vrouwen, en het aantal vrouwelij-ke meerseniers zou ook in de zeventiende eeuwnog gevoelig toenemen.3

In vroegmodern Antwerpen waren vrouwennochtans juridisch handelingsonbekwaam. Ge-huwde vrouwen stonden daardoor onder hetgezag van hun echtgenoot, hun natuurlijkevoogd. Handelscontracten en -overeenkomstendie zij sloten zonder diens expliciete toestem-ming konden daardoor geen gevolg hebben.

Gehuwde vrouwen waren in de stad evenwelnet als weduwen niet verstoken van elke zelf-standige economische activiteit: vrouwen dielid werden van het meerseniersambacht ver-wierven immers het koopvrouwstatuut, dat eenbelangrijke uitzondering betekende op hunhandelingsonbekwame status.4 Hoewel hetmeerseniersambacht elke kleinhandelsactiviteitin de stad probeerde te controleren, was lid-maatschap echter geen voorwaarde voor hetverwerven van het koopvrouwstatuut. De Cos-tuimen van de stad maakten nergens meldingvan een verplichte registratie van koopvrou-wen, maar bepaalden ad hoc dat “een vrouwedie, soo wel in absentie als presentie, met weteende consente van heuren man, coopmanschap-pen doet, daghelijcks op haeren naem endegheloove innecoopt ende wtvercoopt, wordtghehouden ende gheacht voor een coopwijf”.5

Onmondige vrouwen ‘onder het juk’ van hun echtgenoot?

Een gelijkaardige situatie deed zich voor in hetzeventiende-eeuwse Amsterdam, waar gehuw-de vrouwen die een eigen handel wilden begin-nen zich evenmin naar een notaris of rechtbank

Een vloek of zegen voor Antwerpse handelsvrouwen en hun handelspartners? 1

“Ghehouden ende gheacht voor eencoopwijf” in Antwerpen rond 1600

Hoewel zij volgens het gewoonterecht van de stad handelingsonbekwaam waren, dreef een

groot aantal gehuwde vrouwen in vroegmodern Antwerpen zelfstandig handel. Hun activitei-

ten zijn te verklaren tegen de achtergrond van het uitzonderingsstatuut van ‘Openbaar Koop-

vrouw’. De vraag is echter of dit statuut in het leven werd geroepen als antwoord op de groei

aan zelfstandig handelende vrouwen, dan wel andersom. Ook blijkt dat vrouwen het statuut

niet zelden gebruikten (of misbruikten?) om zich van hun schuldeisers te ontdoen. Dit artikel

wil met een dieptelezing van enkele handelsprocessen duidelijkheid scheppen over het vage

koopvrouwstatuut in vroegmodern Antwerpen.

/ Kim Overlaet /

Page 16: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 17

/ Economische geschiedenis /

moesten begeven om zich openbaar koopvrouwte laten verklaren. Volgens Danielle Van DenHeuvel werd in Amsterdam waarschijnlijk zelfspas bij handelsconflicten aanspraak gemaakt ophet statuut van openbaar koopvrouw.6 Ook inandere West-Europese landen golden vergelijk-bare uitzonderingsregels op de handelingson-bekwaamheid van (gehuwde)7 vrouwen, zoalshet femme sole-statuut in het vroegmoderneLonden. In de Angelsaksische historiografiebewoog dit statuut al vroeg heel wat pennen en– niet helemaal verwonderlijk – vaak die vanfeministische historici, zoals Alice Clark enCaroline Barron in het begin van de twintigsteeeuw. Wat “appeared to be an unusual oppor-tunity for married women to have their owneconomic lives and acquire legal agency”stond in hun ogen lijnrecht tegenover de negen-tiende-eeuwse vrouwen die ‘onder het juk’ vanhun man slechts beperkte vrijheden en moge-lijkheden genoten in de publieke ruimte. Dezeeerste historici waren evenwel veelal overtuig-de feministen, met een weloverwogen agenda.Zij wilden in de eerste plaats op een empirischebasis bewijzen dat de maatschappelijke en eco-nomische positie van vrouwen niet altijd zo be-perkt noch beperkend was geweest zoals zij diezelf op het einde van de negentiende en in devroege twintigste eeuw ervoeren.8

In een reactie op dergelijke weinig genuan-ceerde interpretaties, onderzocht Marjorie K.McIntosh recent de voor- én nadelen van hetfemme sole-statuut voor gehuwde vrouwen inEngeland over de periode 1300-1650. Waarhaar onderzoek in de eerste plaats – hetzij indi-rect – op wees, is dat de betekenis en functieservan in de praktijk niet alleen door historicimoeilijk te vatten zijn. Zelfstandige handels-vrouwen moesten zich in Londen immers niet(altijd) laten registreren als femmes soles. Daar-door was het bij schuldkwesties niet altijd evenduidelijk welke voorwaarden moesten vervuldzijn voordat een gehuwde handelsvrouw aan-sprakelijk kon worden gesteld voor haar han-delsschulden. Het statuut bood vrouwen andersgezegd niet alleen meer economische vrijhe-den, het bracht ook financiële verantwoorde-lijkheden met zich mee. Hoewel ook het ver-plichte inschrijvingsgeld kan verklaren datslechts weinig gehuwde vrouwen zich in Lon-den lieten registreren als zij zelfstandig handel-dreven, hield dat volgens McIntosh dan ookvooral verband met de consequenties van eenofficiële registratie: de aansprakelijkheid voorhandelsschulden. Nog volgens haar kon hetdaardoor voor gehuwde handelsvrouwen somsveel interessanter zijn om in naam van hunechtgenoot handel te drijven, als zogenaamdefemmes couvertes. McIntosh ziet die these be-vestigd door het feit dat het struikelblok in dehandelsprocessen die zij analyseerde vaak devraag was of een gehuwde handelaarster in ei-gen naam (als femme sole), of in naam van haarechtgenoot handeldreef. Hoewel deze vrouwendoor de betrokkenen konden worden be-schouwd als femme soles, verbleven zij indienniet geregistreerd volgens de letter van de wet‘onder het juk’ – en de verantwoordelijkheid! –

van hun echtgenoot.9

In tegenstelling tot de Engelse casus was hetvoor Antwerpse koopvrouwen onmogelijk omaan die verantwoordelijkheden te ontsnappendoor zich niét te laten registreren. Met uitzon-dering van vrouwelijke meerseniers, warenhandelsvrouwen in Antwerpen immers slechtskoopvrouwen als zij aan een aantal voorwaar-den voldeden. Toch doet de situatie in Londenvermoeden dat het Antwerps statuut misschienwel door gelijkaardige onduidelijkheden werdgekenmerkt. De vraag is immers of Antwerpsehandelsvrouwen – én hun handelspartners –

zich even bewust waren van de aansprakelijk-heid die ook in Antwerpen aan het koopvrouw-statuut verbonden was, en hoe vrouwen diezelfstandig actief waren in de handel deze kon-den (proberen te) omzeilen. Hoewel Laura VanAert al een erg genuanceerd beeld van het Ant-werpse koopvrouwstatuut heeft geschetst, gaatzij aan de ambiguïteit die er destijds mogelijkeigen aan was misschien wel te snel voorbij. Zijis er namelijk toe geneigd om het onderscheidtussen bevoogde gehuwde vrouwen en ont-voogde, handelingsbekwame koopvrouwen tebenadrukken door het statuut te interpreterenals een noodzakelijke voorwaarde voor het zelf-standig handelen van gehuwde vrouwen.10 Devraag is of vroegmoderne Antwerpenaars hetstatuut als dusdanig percipieerden. Dit artikelwil daarom aandacht besteden aan een concep-tueel probleem dat nog te weinig aandachtheeft gekregen in de historiografie: dat het Ant-werpse koopvrouwstatuut een uitzondering be-tekende staat buiten kijf, maar of het statuutook noodzakelijk voorafging aan de economi-sche zelfstandigheid van gehuwde vrouwen –of eerder beantwoordde aan een realiteit – is devraag. Het is vanuit die vraag dat gehuwdevrouwen die rond 1600 handeldreven in deScheldestad, centraal staan in dit artikel. Con-creet zal ik op basis van enkele handelsproces-sen peilen naar de impact die de rechtsregelsover het koopvrouwstatuut op hun economi-sche mogelijkheden hadden.

Om een beter en meer genuanceerd beeldvan het koopvrouwstatuut in praktijk te krijgen,zijn procesverslagen van onschatbare waarde.Het statuut van de openbaar koopvrouw vorm-de in Antwerpen immers vooral een uitzonde-ring op het zogenaamde recht van ‘renuncia-tie’. Omdat zij niet handelingsbekwaam wer-den geacht, hadden gehuwde vrouwen de mo-gelijkheid om nadelige handelscontracten en-afspraken op te zeggen die niet voor de sche-penen van de stad waren bekrachtigd. Op diemanier konden zij aan de nakoming van nade-lige overeenkomsten met betrekking tot geld of

onroerende goeden (en de daarbij horendeschulden!) ontsnappen. Een koopvrouw werddaarentegen geacht om de risico’s van handels-overeenkomsten wel zelf te kunnen inschattenen mocht dan ook niet terugkomen op afspra-ken of beloftes, zelfs indien die later nadeligbleken. Volgens Dave De Ruysscher was hetvoor een gehuwde handelsvrouw daardoor wel-licht niet altijd interessant om zich als eenkoopvrouw te presenteren.11 De argumentatievan gehuwde handelsvrouwen die om handels-schulden werden aangeklaagd, alsook die vanhun aanklagers, en de getuigenissen van hun

handelspartners en echtgenoten, kunnen daar-over klaarheid scheppen. Met die kanttekeningdat zulke verslagen natuurlijk geen volledigwaarheidsgetrouw beeld van de werkelijkheidkunnen weergeven omdat beklaagden en aan-klagers hun zaak niet steeds naar waarheid be-pleitten. Dat neemt echter niet weg dat hun ar-gumenten en getuigenissen toch steeds in zeke-re mate representeren wat norm en wet was,aangezien elkeen zich op een proces steeds zonormgetrouw mogelijk wil voorstellen.12 Netdaardoor zijn procesverslagen hier zo interes-sant: voor gehuwde handelsvrouwen kon opeen proces immers zowel hun reputatie als res-pectabele echtgenote, als hun reputatie als be-trouwbare handelspartner op het spel staan. Bo-vendien – en dat staat in dit artikel centraal –kunnen we eruit afleiden in hoeverre hande-laars vertrouwd en bekend waren met het koop-vrouwstatuut, en vanaf wanneer handelaars eenvrouw in de praktijk als een koopvrouw be-schouwden.13

“Gehouden ende gheacht vooreen coopwijf” volgens het Antwerps recht“Maer een vrouwe die, soo wel in absentie alspresentie, met wete ende consente van heurenman, coopmanschappen doet, daghelijcks ophaeren naem ende gheloove innecoopt endewtvercoopt, wordt ghehouden ende gheachtvoor een coopwijf: ende mach ooc in af wesenheurs mans alderhande contracten, heuren han-del concernerende, aengaen oft maecken, endeborchtochten doen ende gheloven den selvenheuren handel aengaende: ende wt oorsaeckenvan dien als aenleggersse ende verweerderssehaer recht vervolghen ende verantwoorden.” 14

In laat zestiende-eeuws en vroeg zeventien-de-eeuws Antwerpen was het koopvrouwsta-tuut zoals gezegd niet officieel geïnstitutiona-liseerd, noch kon het formeel aangevraagd ofverkregen worden. Vrouwen die lid waren vanhet meerseniersambacht werden automatisch

Om een beter en meer genuanceerd beeld van het koopvrouwstatuut in praktijk te krijgen, zijn procesverslagen van onschatbare waarde.

>>

Page 17: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 18

/ Economische geschiedenis /

beschouwd als onafhankelijke koopvouwen,net zoals de weduwen van meerseniers. Daar-naast was elke vrouw die actief was als groot-handelaar of als investeerder ook de facto eenkoopvrouw. Verder was een koopvrouw eenvrouw die in de publieke ruimte en met regel-maat handeldreef: een geïsoleerde transactiewas niet voldoende. De handel van een ge-huwde koopvrouw moest steeds gescheidenblijven van die van haar echtgenoot. Als zeslechts een medewerkster van haar man was in

functie van diens handel, of als ze dezelfdehandel dreef, dan werd ze niet beschouwd alseen openbare koopvrouw en bijgevolg nietaansprakelijk gesteld.15 Een vrouw die deel-nam aan de handelszaken van haar man werddesondanks wel mede verantwoordelijk ge-steld bij een faillissement.16 Een koopvrouwkon zelfstandig en “ooc in af wesen heurs manalderhande contracten, heuren handel concer-nerende, aengaen oft maecken ende borch-tochten doen ende gheloven den selven heurenhandel aengaende” en was zelf verantwoorde-lijk voor alle verplichtingen, contracten enschulden die ze aanging, maar niet waar hethaar persoonlijk bezittingen betrof. Het uit-zonderingsstatuut had enkel betrekking ophaar handelsactiviteiten. De getrouwde koop-vrouw gebruikte als waarborg voor handels-contracten of transacties zowel haar eigen per-soonlijke goederen, als de gemeenschappelij-ke goederen binnen het huwelijk, als die vanhaar echtgenoot. Die laatste was bovendienaan al haar schulden gebonden. Dat ook zijngoederen konden worden aangeslagen, waseen gevolg van het feit dat men ervan uit gingdat een vrouw enkel handel kon drijven metde toestemming van haar echtgenoot. Tot slotwas een koopvrouw bij rechtszaken die methaar handelsactiviteiten te maken hadden, be-voegd om haar zaken als een onbevoogdevrouw te bepleiten.17 Op basis van een analy-se van enkele handelsprocessen wil ik in hetvolgende luik achterhalen wanneer een ge-huwde vrouw door haar handelspartners werd“ghehouden ende gheacht voor een coopwijf,”

en bijgevolg aansprakelijk werd gesteld voorhaar handelsschulden.18

‘Ter goeder trouwen’ hande-lend, maar in wiens naam?

Een dieptelezing van een aantal processenwaarbij handelsvrouwen betrokken waren,leert alvast dat veel twistpunten net als in Lon-den te maken hadden met de vraag of een ge-huwde vrouw die zelfstandig handeldreef dat

met of voor haar echtgenoot deed. Ook in Ant-werpen konden vrouwen door hun handelspart-ners beschouwd worden als koopvrouwen,hoewel zij in naam van hun echtgenoot handel-dreven. Zo spanden Peeter de Bock en Jacob deBeriaval in 1597 een proces aan tegen Cathari-na Macaire, de echtgenote van Laureys Le Roy,voor een openstaande schuld. Volgens de aan-klagers was zij zonder twijfel “coopvrouwe,”maar enkele getuigenissen tonen aan dat dattoch niet helemaal duidelijk was. Andere han-delspartners van Catharina Macaire verklarenimmers hoe zij met haar handeldreven in afwe-zigheid van haar echtgenoot, maar dat zij weldoor hem betaald werden. Dat weerhield hen ernochtans niet van om haar ook als koopvrouwte beschouwen. Zo verklaart Gillis Houveraert,een lijnwaadkoopman, dat hij Catharina is“achtende en[de] houden[de] voer een coep-vrouwe” omdat hij haar lijnwaad heeft ver-kocht en geleverd in afwezigheid van haarman. Nochtans heeft hij de wisselbrief ter beta-ling ontvangen op naam van haar echtgenoot.Een nagenoeg zelfde scenario zien we bijkoopmannen Jan Van den Berghe en Jacquesde Rousseau. Ook zij dreven met Catharinahandel “in absentie van heuren man,” en het isopvallend hoe zij daar telkens nadruk op leg-gen. In afwezigheid van de echtgenoot hande-len was volgens de Costumen nochtans geenvoorwaarde om als koopvrouw te worden be-schouwd. Wél moest een koopvrouw in eigennaam handeldrijven, en dat was hier niet hetgeval.

Volgens de Costumen – de theorie – was Ca-

tharina Macaire kortom geen koopvrouw. Datverklaart wellicht dat andere handelaars een an-dere perceptie hadden van de handelspraktijkenvan het koppel. Zo verklaart onder andere ma-kelaar Jacques de Corquel dat hij gedurendedrie jaar Laureys Le Roy als “coopere endevercoopere” beschouwde, en “nijet devoors[creven] Catharina Macaire.” Hij bena-drukt een aantal maal dat Catharina haar han-delszaken steeds heeft verricht voor haar echt-genoot. Verschillende andere getuigen bevesti-gen dit verhaal, en ook haar echtgenoot zelfstelt dat zijn vrouw steeds voor hem en in zijnnaam handelde. Het onderscheid dat hier ge-maakt werd, was voor Catharina uiteraard vangroot belang. Een vrouw die dezelfde handeldreef als haar man, werd niet beschouwd alseen koopvrouw, maar als stand-in voor haarman. Alle verplichtingen die zij in die hoeda-nigheid aanging, waren daardoor die van haarman, waarvoor zij bijgevolg niet aansprakelijkwas.19 Catharina Macaire was handelsvrouw,“met wete ende consente van heuren man,”maar zonder daarbij “op haeren naem endegheloove” te handelen, en daardoor in theoriegeen koopvrouw. Dat betekent niet dat zij inpraktijk niet (bijna) even zelfstandig kon optre-den als een “coopwijf” en sloot duidelijk nietuit dat tenminste een aantal kooplieden haar (aldan niet helemaal oprecht) waren “houdendeende achtende […] voor coopvrouwe.”20 Eenvergelijkbaar verhaal overkwam Digna Hane-greefs, die in 1720 door Jan Elsevir werd aan-geklaagd voor schulden. Ook Digna verklaardedat zij “egheen coopvrouw en is noch oyt endedoen ter tijdt eghene coopvrouwe en is ge-weest,” en handelde steeds in naam van haarechtgenoot. Dit belette Elsevir echter niet omhaar in die hoedanigheid aan te klagen. Devraag is of handelsvrouwen zoals CatharinaMacaire en Digna Hanegreefs bewust inspeel-den op de ambiguïteit van het koopvrouwsta-tuut, in hoeverre zij zich kortom bewust ont-trokken aan de verantwoordelijkheden die er-mee gepaard gingen door – net zoals in Londen– in naam van hun echtgenoot te handelen.21

Dat de ambiguïteit van het koopvrouwstatuutzelfs bij verweduwde handelsvrouwen kon uit-nodigen tot misbruik, bewijst een proces uit1597 waarin Clara de Mangeleer, weduwe vanJan Collijn, zich moest verdedigen tegen nagel-koper Nicolaes Sterck. Deze leverde 54 pondnagelen aan de handelscompagnie van haarechtgenoot, Jan Colijn, diens zonen Jan enSymon en schoonzoon Willem de Keyser. Opdat moment was vader Jan al overleden, maarzijn weduwe kocht de nagelen toch aan in zijnnaam. De betaling voor de levering bleef echteruit, een proces werd aangespannen. Clara deMangeleer verdedigde zich tegen de schuldei-ser door te verklaren dat zij geen lid was van dehandelscompagnie van haar man, en dat zij bij-gevolg niet medeverantwoordelijk was, hoewelzij de schulden pas na zijn overlijden maakte.Ze stelt zich in haar betoog consequent voor alseen desolate weduwe “in heure oude daghen”,maar als lid van het meerseniersambacht waszij nochtans sowieso een koopvrouw. Boven-

Stadszicht van

Antwerpen vanuit het

Zuiden, voor G. Braun en

F. Hogenberg, CivitatisOrbis Terrarum (1572).

Bro

n:M

useu

m P

lant

in-M

oret

us/P

rent

enka

bin

et,

Ant

wer

pen

.

Page 18: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 19

/ Economische geschiedenis /

dien dreven zij en haar echtgenoot een geschei-den handel: wijlen Jan Colijns was lijwatiervan beroep, terwijl zij handelde in allerlei goe-deren.22 Volgens de letter van de wet was Clarade Mangeleer niet aansprakelijk omdat zij nietin haar eigen naam gehandeld had, maar zijstond evenmin nog onder de voogdij van haaroverleden echtgenoot. Het is dan ook niet ver-wonderlijk dat zij dit proces verloren heeft.Volgens Laura Van Aert illustreert deze casusdat de magistraat niet kon tolereren dat er vande Costumen misbruik werd gemaakt door ge-haaide zakenvrouwen.23 Dat misbruik mogelijkwas, staat buiten kijf. Als we echter terugko-men op het feit dat Catharina Macaire en Dig-na Hanegreefs geen koopvrouwen waren vol-gens de Costumen van de stad, dan rijst devraag waarom hun handelspartners zich nietmeteen tot hun echtgenoten hebben gewend, enwaarom het voor hen zo belangrijk was dat Ca-tharina en Digna wél als koopvrouwen werdenbeschouwd. De mogelijk geringe kapitaal-kracht van hun echtgenoten zou een verklaringkunnen zijn, maar voor deze processen ontbre-ken de nodige contextgegevens om die hypo-these uit te werken.

Koopvrouwen en de handels-schulden van hun echtgenoot

Het proces dat in 1618 werd aangespannen te-gen Anna Verschaven, echtgenote van HansSaeys, is met die hypothese in het achterhoofdeen interessante casus. Als de aanklager, Jac-ques Bryel, verklaart dat Anna hem nog geldschuldig is voor geleverde bombazijnen (rela-tief goedkoop katoenen stof), vangt hij zijn be-toog aan met de stelling dat zij in zijn ogen “isende van oudts geweest is eene coopvrouwe.”Volgens Bryel was het in- en verkopen vanbombazijnen “heur neiringhe” al voordat “zijmet haeren man is gehouet geweest” en hadhaar echtgenoot een “separaten handel” als ma-kelaar. Hij heeft die laatste naar eigen zeggennooit gezien, omdat Anna steeds zelfstandighandel met hem dreef, en in eigen naam methem communiceerde. Daardoor is zij volgenshem “gehouden de schulden raeckende den zel-ve hueren handel te voldoen.” Nochtans moetJacques Bryel toegeven dat hij niet Anna’snaam, maar die van haar echtgenoot heeft “teboeck gestelt”, weer naar eigen zeggen omdatde echtgenoten van koopvrouwen volgens deCostumen medeaansprakelijk zijn voor deschulden “die hunne huysfrouwe (coopvrou-wen wesende) zijn maeckende”.

Het mag niet verbazen dat Anna Verschavenin haar repliek benadrukte dat de “schult heurnyet int minst is raeckende oft oyt geraecktheeft aenghesien dat sy alsoo is gheweest onder[…] momborye van haeren man, besondere tentyden als de schult in questie is ghecontrac-teert.” De rekening op naam van Hans Saeysdie als bewijsstuk in het procesdossier geslotenwas, bevestigt dat. Volgens Bryel waren koop-vrouwen nochtans van de voogdij van hunechtgenoten ontheven, “voor soo veele als desaecke raecken heuren eyghen handel aengaen-

de.” Meer nog, als Anna niet zou worden be-schouwd als een koopvrouw, dan was het vol-gens hem nooit mogelijk dat “vrouwen alscoopvrouwen souden kunnen convenibel we-sen.”24 Dat de aanklager rechtstreeks verwijstnaar de Costumen – de theorie – mag hier te-recht doen vermoeden dat de realiteit heel watcomplexer was. Anna Verschaven blijkt im-mers naar aanleiding van het faillissement vanhaar echtgenoot beslag te hebben laten leggenop al haar in het huwelijk ingebrachte goeden.Naar mijn mening is het dan ook niet uit te slui-ten dat Jacques Bryel in belangrijke mate doordie precaire financiële situatie van zijn officië-le handelspartner werd gemotiveerd om AnnaVerschaven als een koopvrouw te bestempelen.Omdat uit zijn betoog blijkt dat hij goed op dehoogte was van de rechtsregels met betrekkingtot het koopvrouwstatuut, moet hij evenwel be-seft hebben dat het feit dat Anna in naam vanhaar echtgenoot handelde, haar buiten schotstelde. Zijn nadrukkelijke opmerking dat vrou-wen nooit meer als koopvrouwen zouden kun-nen worden beschouwd als Anna Verschaven ergeen was, raakt de kern van dit onderzoek. Bry-el wekt immers de suggestie dat gehuwde vrou-wen wel als zelfstandige handelaars konden op-treden, maar tegelijk ontsnappen aan de verant-woordelijkheden die met het koopvrouwstatuutgepaard gingen door in forma onder voogdijvan hun echtgenoot te blijven. Of hij zijn zaakecht naar waarheid heeft bepleit, is natuurlijkmaar de vraag. Het is onmogelijk om te achter-halen of hij Anna Verschaven al op het momentdat hij met haar handeldreef als een koopvrouwbeschouwde, en of het koopvrouwstatuut hierniet eerder functioneerde als een, uiteraard mo-gelijk misbruikte, bescherming voor gehuwde

handelsvrouwen tegen de schuldeisers van hunechtgenoot.

Dat laatste suggereert alvast ook het procesdat Anthoni van Surcq in 1616 tegen Catharinade Bia aanspande voor een openstaande schuld.Wederom zien we dat de obligatie die de aan-klager ter betaling ontving niet op naam vanCatharina stond, maar op die van haar echtge-noot: Rombout de Koster. In de voorgaandeprocessen belette eenzelfde situatie de schuld-eisers niet om de betrokken handelsvrouwenals koopvrouwen te identificeren. Van Surcqstelt Catharina de Bia in zijn betoog voor als degelijkwaardige handelspartner van haar echtge-noot, waardoor zij volgens hem ook aansprake-lijk was. Volgens de Costumen was een koop-vrouw die handelscompagnon was van haarman dan ook medeverantwoordelijk voor al deschulden van de compagnie. Hoewel er in dit

proces niet rechtstreeks wordt verwezen naarhet koopvrouwstatuut, wordt Catharina duide-lijk niet voorgesteld als slechts een stand-invoor haar man, maar als diens zelfstandige han-delscompagnon. Haar verdediging is van ge-heel andere aard dan die van Catharina Macai-re, Digna Hanegreefs en Anna verschaven. DeBia ontkent nooit koopvrouw te zijn, noch ver-wijst zij naar de “momborye” van haar echtge-noot. Volgens haar is zij niet aansprakelijk om-dat zij eenvoudigweg “niet getransfereert nochgehandelt en heeft” met de aanklager. Boven-dien was zij niet aanwezig toen “den coop tus-schen den aenleggere ende hueren man is aen-gegaan geweest.” De aap komt al snel uit demouw: net zoals bij Anna Verschaven blijkt deechtgenoot van Catharina de Bia failliet. De ar-gumentatie van Anthoni Van Surcq bleef nietvolledig bewaard, maar het lijkt me hier goedmogelijk dat zijn argumenten deel uitmaaktenvan een strategie om Catharina de schulden vanhaar failliete echtgenoot te laten betalen.25

Of de gehuwde handelsvrouwen die hierbo-ven aan bod kwamen bewust in naam van hunechtgenoten handel dreven om aan hun financi-ële verantwoordelijkheden te ontsnappen, kanniet bewezen worden op basis van deze proces-dossiers. De keuze lag in elk geval niet alleenbij de vrouwen in kwestie, maar ook – en mis-schien zelfs vooral – bij hun echtgenoten. Naarmijn mening gaat Marjorie McIntosh daaraante snel voorbij. In haar ogen kon een gehuwdevrouw in Londen schijnbaar zonder inspraakvan haar echtgenoot zelfstandig handeldrijvenals een femme couverte.26 Omdat die keuze di-recte gevolgen had voor de echtgenoot, lijkt hetme onwaarschijnlijk dat die daarbij geen be-lang had. Zo is het niet uit te sluiten dat de wel-

vaart van zijn echtgenote een handelaar net denodige credibiliteit verleende bij handelspart-ners. Dat die laatsten zich na zijn faillissementom die reden mogelijk tot zijn echtgenote richt-ten, hoeft dan niet te verbazen. Wat vaststaat, isdat een gehuwde koopvrouw in Antwerpenwerd verondersteld te handelen met de impli-ciete toestemming van haar echtgenoot.27 Demate waarin koopvrouwen in de havenstadwerkelijk ontvoogd waren, verdient nog verderonderzoek, maar mag wellicht niet overschatworden. Hoewel de theorie wil dat Antwerpsekoopvrouwen ontvoogd waren voor alle activi-teiten die betrekking hadden tot hun handel,blijkt dat zij bijvoorbeeld soms toch een voogdnodig hadden om een handelscontract onge-daan te maken.28 In rechtszaken met betrekkingtot hun handel waren zij nochtans bevoegd omhun zaak zelf, zonder momboor, te bepleiten.

Een dieptelezing van een aantal processen waarbij handelsvrou-wen betrokken waren, leert alvast dat veel twistpunten net alsin Londen te maken hadden met de vraag of een gehuwdevrouw die zelfstandig handeldreef dat met of voor haar echtge-noot deed.

>>

Page 19: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 20

/ Economische geschiedenis /

ConclusiesDe indirecte gegevens die de bestudeerde pro-cesverslagen bieden over de directe impact vanhet koopvrouwstatuut in de praktijk, bevestigende hiaten in het historisch onderzoek naar ge-huwde handelsvrouwen. Hiaten die in grotemate veroorzaakt werden door een incorrectbeeld van ‘de koopvrouw’ en het daardoor nogte eenduidig voorstellen van het verschil tusseneen koopvrouw en haar bevoogde en hande-lingsonbekwame tegenhanger. Dergelijke inter-pretaties gaan aan de ambiguïteit van het adhoc koopvrouwstatuut immers voorbij. Hoeweinig representatief deze processen misschienook zijn voor de toenmalige realiteit, toch be-vestigen zij dat het voor handelaars in Antwer-pen niet altijd duidelijk was of zij de in hunogen economisch zelfstandige gehuwde hande-laarsters mochten beschouwen als koopvrou-wen. Een situatie waarop gewiekste koopvrou-wen zoals Clara de Mangeleer handig pleegdenin te spelen, en mogelijk ook Catharina Macai-re, Digna Hanegreefs en Anna Verschaven. Dathet verschil tussen handelsvrouwen die eenstand-in waren voor hun echtgenoot en zelf-standige koopvrouwen niet altijd even duidelijk

was, kan veel zeggen over de vertrouwdheidvan handelaars met het koopvrouwstatuut.Hoewel de handelspartners van gehuwde han-delsvrouwen hen als koopvrouwen kondenidentificeren met vooral het faillissement vanhun echtgenoot als motivatie, mogen we een-zelfde strategie niet vooronderstellen bij de ge-tuigen die destijds bijvoorbeeld tegen Cathari-na Macaire pleitten.

Het is daardoor goed mogelijk dat ook ophet Antwerpse koopvrouwstatuut, net zoals ophet Hollandse statuut der Openbaar Koop-vrouw, slechts aanspraak werd gemaakt wan-neer er zich handelsconflicten voordeden.29

Dave De Ruysscher suggereert alvast datschuldeisers die met gehuwde vrouwen had-den gecontracteerd voor de Antwerpse recht-bank wellicht vooral trachtten te bewijzen datzij koopvrouwen waren als de vrouwen inkwestie zich beriepen op hun juridische han-delingsonbekwaamheid.30 De handelsproces-sen die in dit artikel aan bod kwamen doenvermoeden dat zelfstandig ogende handels-vrouwen in de praktijk zelden in hun eigen“naem ende gheloove” handeldreven. Omdaaruit te concluderen dat deze vrouwen er be-

wust voor kozen om zich aldus aan hun aan-sprakelijkheid te onttrekken, is wellicht eenbrug te ver. Zoals hierboven al werd gesteld,verdient de rol van hun echtgenoten verder on-derzoek.31 Naast de vrouwelijke leden van hetmeerseniersambacht en koopvrouwen, moetener immers gehuwde handelaarsters hebben be-staan die een zekere economische zelfstandig-heid en bewegingsvrijheid hadden onder voog-dij van hun echtgenoot. Gehuwde handelaars-ters die desondanks, en mogelijk niet alleenwanneer hun man failliet ging, door anderekooplui als koopvrouwen konden worden be-schouwd. Dit artikel wil daarom de hypotheseverdedigen dat het koopvrouwstatuut aan deeconomische handelingsbekwaamheid van ge-huwde en verweduwde vrouwen in Antwerpenrond 1600 niet noodzakelijk vooraf ging. Wel-licht beantwoordde het statuut in de eersteplaats aan een complexe sociaal-economischerealiteit. De vraag blijft dan ook waarom koop-vrouwen in een internationaal vermaard han-delscentrum als Antwerpen – maar evengoedook in Londen en Amsterdam – niet geregi-streerd werden, zoals in Neurenberg voor Keu-flinnen wel het geval was.32 ///

Markttafereel op de Meirbrug te Antwerpen (Zuid-Nederlandse school, begin 17de eeuw).

Bron: Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel.

Page 20: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 21

/ Economische geschiedenis /

Noten:1 Costumen van Antwerpen, Impressae, XLI, 40 via

www.kuleuvenkortrijk.be/facult/rechten/Monbal-lyu/Recht- lagelanden/Brabantsrecht/brabantsrecht-index.htm. Dit artikel is gebaseerd op mijn bachelor-proef, die begeleid werd door dr. Laura Van Aert (UA).Ik wil haar bij deze graag hartelijk bedanken voorhaar enthousiaste begeleiding en opbouwende kri-tiek.

2 Antwerpse burgers rond 1577, geciteerd in: GuidoMarnef, Antwerpen in de tijd van de Reformatie. Onder-gronds protestantisme in een handelsmetropool 1550-1577. Antwerpen, 1996, p. 23. Over de Antwerpsemarkt: H. Van Der Wee, The Growth of the AntwerpMarket and the European Economy (Fourteenth- Six-teenth centuries), II Interpretation. Den Haag, 1963; H.Van Der Wee. en J. Materné, ‘De Antwerpse wereld-markt tijdens de 16de en 17de eeuw’, in: J. Van DerStock en H. Devisscher (eds.), Antwerpen, verhaal vaneen metropool, 16de-17de eeuw. Gent, 1993, pp. 19-31.Ter illustratie: E. A. Honig, Painting and the Market inEarly Modern Antwerp. Londen, 1998.

3 Laura Van Aert, Van appelen tot zeemleer. Koopvrou-wen in Antwerpen in de 16de eeuw, onuitgegevenlicentiaatverhandeling (VUB) 2002, pp. 117-123; LauraVan Aert, ‘Trade and Gender Emancipation: RetailingWomen in Sixteenth-Century Antwerp’, in: B. Blondé,P. Stabel en J. Stobart (eds.) Buyers & sellers: retail cir-cuits and practices in medieval and early modern Euro-pe. Turnhout, p. 306. Voor meer informatie over hetmeerseniersambacht, zie: B. Blondé, en H. Greefs,‘Werk aan de winkel. De Antwerpse meerseniers:aspecten van de kleinhandel en het verbruik in de17de en 18de eeuw’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis,84, 2001, p. 212; L. Van Aert en I. Van Damme, ‘RetailDynamics of a City in Crisis: the Mercer Guild in Pre-industrial Antwerp’, in: B. Blondé, E. Briot e.a. (eds.),Retailers and Consumer Changes in Early Modern Euro-pe: England, France, Italy and the Low Countries. Tours,2005, p. 147.

4 Laura Van Aert, Van appelen tot zeemleer…, p. 18; Cos-tumen van Antwerpen, Impressae, XLI, 13 en 14; L. VanAert, ‘Trade and gender emancipation …’, p. 299. Zieook: Dave de Ruysscher, ‘Naer Het Romeinsch RechtAlsmede Den Stiel Mercantiel’: Handel En Recht in DeAntwerpse Rechtbank (16de-17de Eeuw). Kortrijk-Heule, 2009, pp. 176-180.

5 Costumen, Impressae, XLI, 40.6 Danielle Van Den Heuvel, ‘De Openbaar Koopvrouw.

De handelingsbekwaamheid van gehuwde vrouwenin de Republiek’, in: Historica, oktober 2005, p. 13.

7 In Antwerpen waren – in tegenstelling tot in Londenen Amsterdam – ook ongehuwde vrouwen juridischhandelingsonbekwaam. In functie van de vergelijk-baarheid van de processen, komen in dit artikel enkelgehuwde Antwerpse handelsvrouwen aan bod.

8 Laura Van Aert, Van appelen tot zeemleer…, p. 2;Danielle Van Den Heuvel, Women and Entrepreneur-ship. Female Traders in the Northern Netherlands c.1580-1815. Amsterdam, p. 22; Alice Clark, Working Lifeof Women in the Seventeenth Century. Londen 1968(origineel 1919); A. Vickery, ‘Historiographical Review.Golden Age to Separate Spheres? A Review of theCategories and Chronology of English Women’s His-tory’, in: The Historical Journal, 1993, pp. 383-414. Vooreen overzicht van deze eerste ‘historiografie over devrouw’ en de mate waarin, zeker de eerste generatiehistorici, daarin beïnvloed werden door feministischebewegingen, zie bijvoorbeeld: J. Alberti, Gender andthe Historian. Londen, 2002, pp. 1-20. Ondertussenheeft dit eerder feministische discours plaatsgemaakt voor het meer wetenschappelijke ‘gender-geschiedenis’, waarin de geschiedenis van vrouwenonlosmakelijk verbonden wordt geacht met die vande man. Zie bijvoorbeeld: J.W. Scott, ‘Gender: a UsefulCategory of Historical Analysis’, in: The American Histo-rical Review, 91/5, 1986, pp. 1053-1075.

9 Marjorie McIntosh, ‘The Benefits and Drawbacks of

Femme Sole Status in England, 1300-1630’, in: Journalof British studies, 44, 2005, pp. 416-417 en pp. 417-431(II Femme sole issues in the courts). Zie ook pp. 426-431.

10 Laura Van Aert, ‘Van appelen tot zeemleer…’, p. 29.11 Dave de Ruysscher, ‘Naer Het Romeinsch Recht…’, pp.

176-180.12 Dave de Ruysscher, ‘The Legal Possibilities of Antwerp

Widows in the Late Sixteenth Century’, in: History ofthe Family, 12, 2007, p. 284.

13 Voor zestiende- en zeventiende-eeuws Antwerpenzijn veel processen bewaard gebleven, en in enkelehonderden daarvan traden vrouwen op als aanklagerof verweerder. Voor mijn zoektocht naar processenover het juridisch statuut van handelsvrouwen heb ikme gebaseerd op twee databanken die Laura VanAert heeft samengesteld: een databank van de vrou-wen in de tweede maandelijkse quotatie voor de latezestiende eeuw, en de incomellingenlijst van hetmeerseniersambacht voor de vroege zeventiendeeeuw. Na het verwerken van de tweede maandelijksequotatie (ingesteld vanaf het begin van de belege-ring van Antwerpen, 1584, om geldmiddelen voor deverdediging van de stad te vergaren) kwam Van Aerttot een corpus van 638 vrouwen, en in het totaal konzij van 249 vrouwen het beroep achterhalen, wat hetmogelijk maakte om koopvrouwen te isoleren. Doorhet confronteren van deze databanken met de pro-cesseninventaris van het Stadsarchief van Antwerpenwerd evenwel slechts één proces gevonden. Het aan-tal koopvrouwen was dan ook nooit beperkt tot hetaantal dat als meerseniers geregistreerd stond. Deopdracht was om op zoek te gaan naar zogenaamdead hoc koopvrouwen. Een tweede moeilijkheid wasdat slechts een minderheid van de processen betrek-king had tot handelsconflicten. Dat werd evenwelgecompenseerd door een overzicht van de processenvoor de Morgensprake van de Lakenhal, die bevoegdwas voor conflicten in de lakennijverheid. De proces-sen die deel uit maakten van dit corpus handeldenbijgevolg bijna altijd over handelswaar. Door het ana-lyseren van de processen waarbij een vrouw betrok-ken was, kwam ik tot een klein maar representatiefbronnencorpus. Laura Van Aert, Van appelen tot zeem-leer…, pp. 69-81 en p. 117. Voor de databanken zelf,zie bijlagen op de cd-rom bij idem. Zie ook: B. Blondéen H. Greefs, ‘Werk aan de winkel. De Antwerpsemeerseniers…’. De inventaris van de Morgensprakebevindt zich in de leeszaal van het stadsarchief Ant-werpen.

14 Costuymen van Antwerpen, Impressae, XLI, 40.15 Laura Van Aert, ‘Trade and Gender Emancipation…’,

pp. 300-301; Laura Van Aert, ‘Tussen norm en praktijk:een terreinverkenning over het juridisch statuut vanvrouwen in het 16de-eeuwse Antwerpen’, in: Tijd-schrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 2005,pp. 22-42; Costumen, Impressae, XLI 39-40.

16 John Gilissen, ‘Le statut de la femme dans l’anciendroit belge’, in: Recueils de la société Jean Bodin, XII, Lafemme, deuxième partie. Brussel, 1962, p. 298.

17 Costuymen, Impressae, XLI, 39-40. Voor de bestudeer-de periode golden de Costuymen, Impressae (1582)en de Costuymen, Compilatae (1607). De rechtsregelsvoor het koopvrouwstatuut zijn in die periode nietveranderd; Laura Van Aert, Van appelen totzeemleer…, p. 20; Laura Van Aert, ‘Tussen norm enpraktijk…’, pp. 29-39; John Gilissen, Le statut de lafemme dans l’ancien droit belge…’, pp. 296-298.

18 Costumen van Antwerpen, Impressae, XLI, 40.19 Stadsarchief Antwerpen (SAA), V2031, Peeter de Bock

en Jacob de Berjaval tegen Catharina Macaire, 1597.De uitspraak van het proces is niet bekend.

20 Costumen van Antwerpen, Impressae, XLI, 40.21 SAA, V2291, Jan Elsevir tegen Digna Hanegreefs,

1620.22 SAA, S278, Clara de Mangeleer, 1597. Een leiwatier

was een producent of koopman van linnen lakens.

Zie: Oscar Gelderblom, Zuid-Nederlandse koopliedenen de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt (1578-1630). Hilversum, 2000 (voetnoot 163).

23 Laura Van Aert, Van appelen tot zeemleer…, p. 36.24 SAA, V2262, Jacques Bryel tegen Anna Verschaven,

1618.25 SAA, C2251, Anthoni van Surcq tegen Catharina de

Bia, 1616-1617.26 Marjorie McIntosh, ‘The Benefits and Drawbacks…’,

pp. 430-431.27 John Gilissen, ‘Le statut de la femme dans l’ancien

droit belge…’, p. 298. 28 Laura Van Aert, ‘Tussen norm en praktijk…’, p. 41.29 Danielle Van Den Heuvel, ‘De Openbaar Koop-

vrouw…’, p. 13.30 Dave de Ruysscher, ‘Naer Het Romeinsch Recht…’, pp.

176-180.31 Costumen van Antwerpen, Impressae, XLI, 40.32 M. Wiesner Wood, ‘Paltry Peddlers or Essential Mer-

chants? Women in the Distributive Trades in EarlyModern Nuremberg’, in: The sixteenth Century Journal,XII, 2, 1981, p. 12.

Afbeelding op pagina 16:

Vismarkt, olieverf op doek (Joachim

Beuckelaer, 1574).

Bron: Koninklijke Musea voor Schone

Kunsten van België, Antwerpen.

Kim Overlaet (°1987) rondde in 2009 haar

Master Geschiedenis af aan de Universiteit

Antwerpen. Momenteel is zij als doctoraal

onderzoeker van het FWO-Vlaanderen ver-

bonden aan het Centrum voor

Stadsgeschiedenis van deze instelling. In

haar onderzoek naar meervoudige stedelij-

ke identiteiten in laatmiddeleeuws en

vroegmodern Mechelen staat de dynamiek

centraal tussen stedelijke verenigingen, het

kerngezin en de bredere familie.

Contact: [email protected]

Page 21: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 22

I

/ Cultuurgeschiedenis /

In 1882 opende het exclusieve modehuisHirsch & Cie haar deuren aan het Leidsepleinin Amsterdam. Hirsch had een unieke positie inde Nederlandse detailhandel van de laat negen-tiende tot ver in de twintigste eeuw. Het mode-huis introduceerde de haute couture en mode-shows in Nederland en richtte zich uitsluitendop de elite. Vrouwen en dochters van rijke on-dernemers uit Twente, de Zaanstreek en plan-ters in Nederlands-Indië, de beroemde danseresMata Hari, als ook de koninginnen Emma, Wil-helmina en Juliana waren klant van het mode-huis.

Toch is er opvallend weinig over Hirsch &Cie geschreven, wat duidt op een lacune in hetwetenschappelijk onderzoek. Een analyse vanhet modehuis Hirsch zou kunnen aansluiten bijrecent onderzoek naar gender in relatie tot demoderne consumptiemaatschappij. Onder in-vloed van Michael B. Miller, die in zijn boekThe Bon Marché als eerste bedrijfsgeschiedenismet cultuurgeschiedenis combineerde, ontdek-ten steeds meer (cultuur)historici het grootwin-kelbedrijf als onderwerp van onderzoek. In Ne-derland is echter nog niet veel over de opkomstvan het grootwinkelbedrijf geschreven, on-danks het pleidooi van Francesca de Haan inDe Gids van september 2000 voor een nieuweculturele bedrijfsgeschiedenis, waarin samen-hangende thema’s rondom macht, gender, etni-citeit en klasse een plaats krijgen.2

In dit artikel wil ik voortbouwen op de cultu-rele aanpak van bedrijfsgeschiedenis, zoals diedoor Miller en De Haan toegepast werd enwaarin gender een belangrijke rol speelt. Ikricht mij daarbij op de reclame-uitingen vanHirsch, zoals advertenties, modefotografie, ca-

talogi en modeshows. Welk vrouwbeeld kwamdaarin naar voren, hoe veranderde dit beeld enwat was daarvoor de reden?

Een modehuis naar Frans voorbeeld

Een paginagrote advertentie kondigde op 3 sep-tember 1882 in het Frans de “ouverture desgrands magasins Hirsch & Cie, Leidschepleinet Weteringschans, Amsterdam” op 25 septem-ber 1882 aan.3 De oprichters van het nieuwemodehuis, Sylvain Kahn en Sally Berg, maak-ten het voor vrouwen uit de elite voor het eerstmogelijk haute couture aan te schaffen in eigenland. Kahn en Berg waren afkomstig van deBrusselse vestiging van Hirsch & Cie, waarKahn hoofd was van de stoffenafdeling en Bergde leiding had over de afdeling haute couture.Zij droomden van een eigen modehuis in Parijs,de bakermat van de haute couture, maar na eenwerkbezoek aan Amsterdam besloten zij hunwinkel in de Nederlandse hoofdstad te vestigen.

In tegenstelling tot bestaande warenhuizen alsDe Winkel van Sinkel en Bahlmann, die slechtsDuitse confectie verkochten, richtte Hirsch &Cie zich op de verkoop van haute couture naarFrans voorbeeld. Dat werd meteen duidelijkdoor het gebruik van de Franse taal, waarmee deelite zich trachtte te onderscheiden van lagerestanden in de samenleving. Klanten werden inhet Frans aangesproken door verkoopsters, dieelkaar ook onderling aanspraken met “ma-dame”, zoals gebruikelijk was bij de Parijse mo-dehuizen. Taal vormde voor mensen die niet totde elite behoorden en de Franse taal niet sprakeneen barrière om de winkel te betreden.

Niet alleen de taal maar ook het modebeeld,en daarmee het door Hirsch gepresenteerdebeeld van de vrouw, werd overgenomen uitFrankrijk. Kahn en Berg kochten modellen aanvan Parijse modehuizen, die zij in Amsterdamvoor hun klanten op maat namaakten in de ori-ginele stoffen. In albums van Hirsch & Cie uit1913 en 1916 staat bij sommige modellen metpotlood aangegeven van welk modehuis hetmodel oorspronkelijk afkomstig was. Hirschkocht onder andere mantelpakken aan van Pa-quin en Doucet.4 Hiervan merkten de klantenechter niets, doordat Hirsch haar eigen label inde kledingstukken naaide. Zo wekte het mode-huis niet alleen de indruk dat het om eigen ont-werpen ging, maar toonde het tegelijkertijd aandat het modehuis zelf verantwoordelijk wasvoor de productie van de kleding.

Hoewel Hirsch geen filialen had, werd dit

Franse mode- en vrouwbeeld verder gedistribu-eerd naar de rest van Nederland dankzij werk-nemers die na hun opleiding bij Hirsch eigenondernemingen stichtten in het gehele land endie verplicht waren hun modellen en stoffen afte nemen bij Hirsch. Voorbeelden van dit soortfranchiseondernemingen avant la lettre warenMaison Schüler, Maison Lessur, Heineman &Ostwald en Maison de Paris in Den Haag, Mai-son Spanier in Deventer, Maison Haspels inNijmegen en La Ville de Paris in Groningen.5

Sneeuwpoppen en volièrevogelsDoor het grote succes van Hirsch & Cie washet oude gebouw al snel te klein. In 1912 werdeen nieuw gebouw – ontworpen door de archi-tecten Jacot en Snuijff – geopend met de eerstemodeshow van Nederland. Voor deze gelegen-heid werd het gebouw omgetoverd tot eenenorme, met bloemen gevulde tearoom. Aan deplafonds hingen kroonluchters van goud enkristal, die elektrisch verlicht werden. Op eenzacht rood tapijt stonden op de gaanderijen enin de Louis XV-zalen honderden tafeltjes opge-steld. Daartussen was een brede met grijs tapijtbedekte gang open gelaten, waarop de manne-quins de nieuwste modes showden. Obers inrokkostuum schonken thee uit grote potten en

Modehuis Hirsch & Cie te Amsterdam (1882-1940)

“Cachet en distinctie blijven gehandhaafd”

/ Femke Knoop /

“Waar is de tintelende zwier van vroeger, op-

geroepen door de etalages van het elegante

Frans aandoende Hirsch gebouw, het mode-

huis met de Faubourgachtige luxe, waar is die

sfeer van kleine ‘ville lumière’ midden in het

deftige Amsterdam?”1 Nog altijd staat in ver-

gulde letters de naam Hirsch & Cie op de ge-

vel van het gebouw op het Leidseplein. Maar

waar iedereen het grote witte gebouw tegen-

over de Stadsschouwburg en het Americain

Hotel kent, herinnert bijna niemand zich

meer het modehuis dat naam gaf aan het

Hirschgebouw.

Mantelpak van Paquin in album

Hirsch & Cie 1916.

Bro

n:C

olle

ctie

Gem

eent

emus

eum

Den

Haa

g.

Page 22: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 23

/ Cultuurgeschiedenis /

serveerden daarbij allerlei zoetigheden op kris-tallen schoteltjes. Op de achtergrond speeldeeen strijkorkestje. Het programma begon metde robes et manteaux de promenade (wandel-kostuums), vervolgens kwamen de robes etmanteaux de visite (visitekostuums), daarna detoilettes de soirée (avondtoiletten) en ten slottede robes de bal et manteaux du soir (galakos-tuums) aan bod.6 Daarmee presenteerde Hirscheen negentiende-eeuwse garderobe, waarin ge-paste kleding het devies was. Door een om-vangrijke garderobe met speciale kleding voor’s ochtends, ’s middags en ’s avonds aan teschaffen, onderscheidde de elite zich van lage-re standen, die veel minder kleding hadden.

Omdat Nederland nog geen mannequins had,kwamen voor deze gelegenheid twaalf manne-quins over van grote Parijse modehuizen alsPaquin en Drécoll. Net als nu, moesten de man-nequins aan hoge eisen voldoen. Allereerstmoesten zij lang, slank en in het bezit van eenmooie gladde huid zijn. Het kapsel moestchique en flatteus zijn en afwijken van het alle-daagse, ongeacht of dat praktisch was of niet.Verder moest een mannequin een beetje een ac-trice zijn, omdat zij ten allen tijde verleidelijkmoest glimlachen, ook wanneer zij vermoeid ofverdrietig was. Het belangrijkste was echter datde mannequin er ‘popperig’ uitzag, met rodelippen, frisse wangen en gitzwarte wimpers.7

De door hen betoverde journalisten beschrevende mannequins in nauwelijks menselijke ter-men. “Als fazanten. In een grote volière […]als vogeltjes, die hun gang gaan, koketteeren,staarten zetten – en wat voor stáárten! – zootippelen, en draaien zij; van lift tot lift”, schreefde journalist van De Telegraaf. Hij ging nogverder met zijn vergelijkingen. Niet alleen wa-ren de mannequins vogels, maar ook soldaatjes,reetjes, wolken, muzikale akkoorden ensneeuwpoppen.8 Een journalist van het geïllus-treerde tijdschrift Het Leven9 vergeleek demannequins met poppen. Weliswaar waren dehouten ledenpoppen vervangen door mensenvan vlees en bloed, maar volgens de journalistwaren zij toch poppen gebleven. Mannequinswaren niet meer dan speelgoed.10

Het beeld dat de mannequins naar vorenbrachten, was het beeld van de vrouw alskwetsbaar en hulpeloos, breekbaar als porse-lein. De kledingstukken versterkten dit beeld.De bewegingsvrijheid van de vrouw werd be-perkt, doordat zij nauwelijks in staat was te lo-pen in de fijne schoentjes en de ‘strompelrok-ken’ die in deze tijd in de mode waren. Om eenelegante houding te bereiken werd het lichaamvan de vrouw in een keurslijf geduwd door detailles strak in te rijgen in korsetten, terwijlwaaiers, parasols en moffen ervoor zorgden dathanden niet onnodig rond konden tasten.

Theater, modefotografie en kunst

Hoewel Hirsch vasthield aan de traditionelestandenmaatschappij en het beeld presenteerdevan een negentiende-eeuwse kwetsbare vrouwwas het modehuis op cultureel gebied wel

vooruitstrevend. Kunstenaars als Isaac Israëls,Thérèse Schwartze en Kees Maks bezochtenmodeshows en kleedden hun modellen in kle-ding van Hirsch. De sterke verbondenheid metde kunsten blijkt eveneens uit de organisatievan diverse tentoonstellingen in het Hirschge-bouw, vooral op het gebied van toegepastekunst. In deze context kan ook de door Hirschgeorganiseerde modeshow met kledingontwer-pen van kunstenaars van de Wiener Werkstätteworden gezien. Deze productiegemeenschap,die zich richtte op handwerk in verschillendestijlen, sloot aan bij Hirsch in haar streven naareen kwalitatief hoogwaardig product voor eenselectieve markt.

Foto’s van de modeshow van de WienerWerkstätte verschenen in geïllustreerd tijd-schrift Het Leven, dat daarmee al vroeg gebruikmaakte van modefoto’s.11 De modefotografiestond nog in de kinderschoenen en pas vanafhet einde van de jaren 1910 en het begin van dejaren 1920 gingen belangrijke Amerikaansetijdschriften als Vogue en Vanity Fair gebruikmaken van modefoto´s.

Fotograaf Jacob Merkelbach, die in 1900 eenatelier opende op de bovenste verdieping vanhet Hirschgebouw, was verantwoordelijk vooreen groot deel van de mode- en reclamefoto’svan Hirsch. Het was niet verwonderlijk dat zijneerste modefoto’s sterke overeenkomsten ver-toonden met de portretfotografie, aangezien hijook veel acteurs, actrices, dansers en kleinkun-stenaars portretteerde. De eerste modefotogra-fen namen het format over van de portretkaar-ten, die aan het einde van de negentiende eeuwerg populair waren, omdat de afgebeelde be-roemdheden een voorbeeldfunctie waren gaanvervullen op het gebied van de mode. De eerste

modefoto’s waren dan ook niet veel meer danportretten, wat ook het geval was bij de eerstefoto’s van Merkelbach voor Hirsch.

Deze vroege modefoto’s toonden niet hetbeeld van de extreme luxe die het synoniemwas van Hirsch. Het waren gewone studiofo-to’s van jonge vrouwen in modieuze kleding te-gen een geschilderde achtergrond. Zij leken netzussen, die zich lieten fotograferen in Merkel-bachs atelier en daarbij toevallig kleding vanHirsch droegen. Niet het beeld dat zij uitdroe-gen, maar de kleding zelf was het belangrijkstein deze modefoto’s.

De fotomodellen op deze foto’s zouden actri-ces kunnen zijn, die vaker in het atelier vanMerkelbach kwamen om zich te laten fotogra-feren. Er was een sterke connectie tussen modeen het theater. In navolging van Parijse mode-huizen introduceerde Hirsch de nieuwste mo-des in het theater. Acteurs en actrices gingen opde planken vaak gekleed in kostuums vanHirsch en het modehuis maakte bovendien dejurk die actrice Théo Mann-Bouwmeesterdroeg tijdens haar jubileumavond in 1911.12 Ineen periode waarin glamour opkwam en ac-teurs en actrices een iconische status wisten tebereiken, waardoor iedereen deze beroemdhe-den wilde imiteren, betekende dit extra reclamevoor Hirsch.

Vanaf de thé select, zoals de modeshows vanHirsch werden genoemd, in september 1915had het modehuis echter zelf mannequins indienst en het is waarschijnlijker dat zij de mo-dellen op de foto’s waren.

Een veranderend vrouwbeeld?In de jaren 1920 en 1930 werd het voor Hirschmoeilijker haar leidende positie in de Neder-landse modewereld te handhaven. De confec-tie-industrie bood steeds betere kwaliteit, watna de Eerste Wereldoorlog een serieuze bedrei-ging vormde voor de dure maatkleding vanHirsch. Om te kunnen concurreren met anderebedrijven begon Hirsch in 1918 een confectie-afdeling op de eerste verdieping van het ge-bouw, wat op verzet van Sally Berg stuitte.Wanneer hij een coutureklant tegenkwam op deeerste verdieping, zei hij: “U hier mevrouw?”zodat de klant zich betrapt voelde en zich nietlanger op de confectieafdeling vertoonde.Daardoor bleef confectie lange tijd een onder-geschoven kindje binnen Hirsch.13 Vanaf heteinde van de jaren 1920 werd de rol van Hirschin de modeverslagen overgenomen door anderemodehuizen. Tijdschriften richtten zich nuvooral op de grote modebepalende couturehui-zen in Parijs. Tot overmaat van ramp stortte inde jaren 1930 de wereldeconomie in als gevolgvan de beurskrach op Wallstreet in 1929.

Hirsch zag zich door deze economische drei-ging gedwongen haar doelgroep, die zich totdan toe beperkte tot de extreem rijken, aan tepassen. Al in 1928 zei Sylvain Kahn dat Hirschzich niet meer uitsluitend richtte op de rijkebuitens in Overveen en Bloemendaal: “Ook eendokters-vrouw, een notaris-vrouw, de dames uitde welgestelde burgerij kunnen nu bij ons te-recht”.14 Vanaf 1932, toen de gevolgen van de

Parijse mannequin, overgekomen voor de ope-

ningsmodeshow van Hirsch & Cie in 1912.

Bro

n:T

ijdsc

hrif

t H

et L

even

,1912.

>>

Page 23: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 24

/ Cultuurgeschiedenis /

economische crisis ook in Nederland voelbaarwerden, verlaagde Hirsch de prijzen. Keer opkeer benadrukte het modehuis dat het “zich al-lerminst op het luxueuse toelegt, doch op hetgeheele gebied van dagelijksch en huishoude-lijk gebruik”.15 Hirsch was er niet alleen “voorde elegante receptie- of avondjapon, doch ookvoor de voordeelige huisjapon voor iedereendag”.16 Bovendien richtte Hirsch zich in de ja-ren 1930 voor het eerst op de werkende vrouw.Schijnbaar terloops vermeldde de catalogusvoor de winter van 1933-1934 dat Hirsch er

was “voor den eleganten, doch ook voor denmeer eenvoudigen mantel, voor sport of kan-toor en toch steeds met dat bijzondere ca-chet”.17 Voor die tijd verkocht Hirsch al blousesen mantelpakken, maar nu werd daar voor heteerst expliciet bij vermeld dat het modehuiszich daarbij richtte op werkende vrouwen.

Bracht de veranderde doelgroep ook een an-der vrouwbeeld met zich mee? In de adverten-ties werd dit niet duidelijk. Hoewel Hirsch naareigen zeggen een pionier was op het gebied vanadverteren, werd zij in de jaren 1930 op dit ter-rein voorbij gestreefd door concurrerende be-drijven als Gerzon en De Bijenkorf, zo bleekuit advertentiestaten van 1938.18 Decennia langwas er nauwelijks iets veranderd aan de adver-tenties, die veel tekst en nauwelijks illustratiesbevatten, zodat in één oogopslag niet eens dui-delijk werd dat het een winkel voor vrouwenbetrof, laat staan dat de advertenties een vrouw-beeld reflecteerden.

Postordercatalogi, waaruit klanten op hetplatteland en in Nederlands-Indië productenkonden bestellen, gaven een beter beeld van hetvrouwbeeld van Hirsch. In tegenstelling tot de

advertenties waren de catalogi aantrekkelijkvormgegeven en rijkelijk geïllustreerd. De na-druk op eenvoud vanaf 1932 vertaalde zich inde afbeelding van kleding die eenvoudiger vansnit was. In het begin van de jaren 1930 was dekleding nog extreem luxueus, met als uitschie-ter een bontmantel van rood naturel veulen metpersianer garnituur uit 1930, die maar liefst 750gulden kostte.19 De illustraties deden denkenaan filmsterren uit die tijd, terwijl de illustratiesna de koerswijziging een gewonere vrouwtoonden waarmee klanten zich makkelijker

konden identificeren. Daarbij moet wel worden opge-

merkt dat Hirsch niet alle kledinguit de collectie toonde in catalogi,zoals bleek uit de catalogus van1931. Het modehuis was van me-ning dat het voor klanten lastigwas om kleding aan te schaffen viaeen catalogus nu de mode weer in-gewikkelder werd, nadat die in dejaren 1920 sterk was vereenvou-digd onder invloed van ontwerpersals Chanel en Patou. “De modeheeft weer speelruimte gegevenaan fantasie en werd nu eenmaalbewerkelijk, zoodra zij sierlijkerwerd. Wij hebben ons derhalve indeze catalogus geheel toegelegdop het sportieve genre uit de nieu-we voorjaars- en zomercollec-tie.”20 De meer geklede modellenwerden op zicht gezonden of per-soonlijk getoond aan de klanten.

Dat Hirsch het zo belangrijkvond dat de klanten een goedbeeld kregen van de pasvorm vande kleding past ook bij de nadrukop cachet en distinctie. Cachet wasvoor Hirsch altijd het belangrijkstegeweest, meer nog dan de omzetvan massaproducten, zoals Sylvain

Kahn al zei in 1928: “Bij ons komt een clientè-le, die plezier heeft in een eerste-klas mode-huis, en dat plezier moeten we door onze nou-veautés onderhouden”.21 Dat veranderde nietdoor prijsverlagingen en het aanpassen van dedoelgroep. De kwaliteit van de stoffen was on-veranderd hoog, zo bewezen de stoffenstaaltjesbij de catalogi. “Nieuwe prijzen doch het oudecachet” benadrukten de catalogi. “Cachet endistinctie blijven gehandhaafd. Veranderd werdalléén… de prijs.”22

Tot slotHirsch had een cruciale rol in de productie vanideaalbeelden van vrouwelijkheid door de kle-ding zelf, maar ook indirect door de afbeeldin-gen daarvan die via catalogi en advertenties,modetekeningen, schilderkunst, modefotogra-fie en theater werden gedistribueerd in heel hetland. Het beeld dat het modehuis wilde uitdra-gen was vanaf het begin één van uitgesprokenluxe, bedoeld voor de elite van Nederland. Wel-iswaar paste Hirsch haar doelgroep aan, open-de het een confectieafdeling en werden de prij-zen verlaagd als gevolg van economische ver-

anderingen, maar dat nam niet weg dat de kwa-liteit en het cachet van de kleding altijd centraalbleef staan, meer dan de omzet van massapro-ductie. Om die reden werkte het modehuis sa-men met kunstenaars van de Wiener Werkstätteen toonde het alleen de meer eenvoudige kle-ding in catalogi. Voor Hirsch was het van hetgrootste belang dat de klant plezier beleefdeaan de nouveautés die het modehuis verkocht.Hirsch bleef tot de Tweede Wereldoorlog vast-houden aan maatkleding. Na de oorlog pro-beerde het modehuis opnieuw een haute coutu-reafdeling op te zetten, maar zo succesvol als inde jaren vóór de oorlog werd Hirsch niet meer.Toen jongeren in de jaren 1960 steeds meer in-vloed gingen uitoefenen op de mode werd dedamesachtige elegantie van Hirsch ouderwetsgevonden. In 1976 sloot het modehuis defini-tief haar deuren. ///

Noten:1 Adriënne Voûte, Zwanen in de gracht. Amsterdam, 1986, p. 46.2 Francesca de Haan, ‘De laatste lege planken. Vrouwen en gen-

der in de bedrijfsgeschiedenis’, in: De Gids, 163 (2000), pp. 703-708.

3 Aankondigingsadvertentie Hirsch & Cie, in: Algemeen Handels-blad, 3 september 1882.

4 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, album Hirsch & Cie,1916.

5 Madelief Hohé en Georgette Koning, Voici Paris! Haute couture.Zwolle, 2010, p. 62.

6 Hans te Nijenhuis en Ietse Meij, Isaac Israëls. Mannequins enmode. Wijk en Aalburg, 2002, p.110.

7 S.a., ‘Mannequins’, in: Het Leven, 26 november 1912.8 S.a.,’Revue des mannequins’, in: De Telegraaf, 17 nov. 1912.9 Het Leven was een geïllustreerd tijdschrift (1906-1941) dat zich

onderscheidde van andere tijdschriften, omdat het blad niettot een bepaalde maatschappelijke zuil behoorde. De onder-werpen varieerden van bekende personen, oorlogen en eco-nomie tot kunst, sociaal leven en vrouwenleven.

10 S.a., ‘Mannequins’…11 Collectie Spaarnestad Photo, Het Leven, fotonummers

SFA022009366, SFA022009367, SFA022009368, SFA022009369,SFA022009370, SFA022009384, SFA022009385. Modeshow vandoor kunstenaars van de Wiener Werkstätte ontworpendameskostuums bij Maison Hirsch & Cie in Amsterdam.

12 Collectie Spaarnestad Photo, Het Leven, fotonummerSFA022000272. Etalagepop met de jurk / japon (‘robe’) dieactrice Théo Mann-Bouwmeester (1850-1939) droeg op haarjubileumavond (1911). De japon is ‘geoffreerd door de FirmaHirsch & Cie’ (sponsor).

13 Dieuwke Grijpma, Kleren voor de elite. Nederlandse couturiers enhun klanten 1882-2000. z.p., 1999, p.75.

14 S.a., ‘Onder den menschen. De dagtaak van den mode-gebie-der Sylvain Kahn’, in: NRC, 9 juni 1928.

15 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, catalogus Hirsch & Cie,Blanc 1933.

16 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, catalogus Hirsch & Cie,1933-1934.

17 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, catalogus Hirsch & Cie,1933-1934.

18 Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 929, archief vande Koninklijke Bijenkorf Beheer (K.B.B.) met voorgangers,inventarisnummer 1810: staten van advertenties naar grootteen aantal van De Bijenkorf, V en D, Gerzon, C en A, GaleriesModernes, Bonnetterie en Hirsch (1938).

19 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, catalogus Hirsch & Cie,herfst en winter 1930.

20 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, catalogus Hirsch & Cie,lente en zomer 1931.

21 S.a., ‘Onder den menschen…22 Collectie Gemeentemuseum Den Haag, catalogus Hirsch & Cie,

1933-1934 en catalogus Hirsch & Cie, 1934-1935.

Femke Knoop (1984) studeerde geschiede-

nis in Groningen. Dit artikel is een bewer-

king van haar masterscriptie ‘Veranderd

werd alléén… de tijd. Modehuis Hirsch &

Cie, Amsterdam (1882-1940)’.

Contact: [email protected]

Catalogus Hirsch & Cie herfst-winter 1933.

Bro

n:C

olle

ctie

Gem

eent

emus

eum

Den

Haa

g.

Page 24: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 25

I

/ Recensie /

In een uitvoerig openingsartikel bespreekt TomBöhm een hele reeks fragmenten waarin de be-handeling van vrouwen en meisjes ter sprakekomt. Daarna volgen zes portretten van vrou-wen en mannen die zich door het oeuvre lieteninspireren. Drie van hen waren lid van de vrij-denkersvereniging De Dageraad: Titia van derTuuk, Carel Victor Gerritsen en WilhelminaDrucker. Maar ook de progressieve docent JanVersluys, de schrijfster Mina Kruseman en deIndische Kartini kunnen volgens de samenstel-lers als multatulianen worden beschouwd.

Het lijkt terecht om Multatuli een ‘herautvan het feminisme’ te noemen, zoals de redac-teurs in de ondertitel doen. Tegelijkertijd roeptde ondertitel vragen op: hoe moeten we dewoorden ‘heraut’ en ‘feminisme’ hier begrij-pen? Was Multatuli de eerste verkondiger vanfeministische ideeën, of een grondlegger vanfeministische groeperingen? Dat laatste kantoch zeker niet beweerd worden. In de korte in-leiding van de samenstellers wordt gesprokenover de ‘betekenis van Multatuli voor de vrou-wenbeweging’, maar ook dat woord ‘beteke-nis’ is niet helemaal scherp. En daarbij: niet ie-dere besproken figuur sloot zich bij een (vrou-wen)beweging aan. Voor Wilhelmina Druckergeldt dat natuurlijk wel. Het artikel van JeanGelman Taylor gaat echter over de relatief ‘ge-ïsoleerde’, jonggestorven Kartini, wiens ideeënover vrouwenrechten alleen in haar persoonlij-ke correspondentie geuit konden worden.

Omdat Multatuli’s rol in het feminisme doorde samenstellers in het vage wordt gehouden,wordt ook het verband tussen de zes hoofdfigu-ren en de schrijver niet altijd duidelijk. Somswordt die invloed overtuigend aangetoond, zo-als in Marianne Brauns artikel over Drucker.Die schreef in 1885 samen met haar zuster desleutelroman George David, die in de stijl vanMax Havelaar het gelijk van de schrijfsters

moet bewijzen. Ook in haar latere werk wemelthet van de verwijzingen naar Multatuli; boven-dien gebruikt Drucker graag typisch multatuli-aanse woorden, zoals de aanduiding ‘Publiek’(met een hoofdletter en zonder ‘het’ ervoor)wanneer het over de afgestompte massamensgaat. Maar Inge de Wilde kan in haar artikelover Gerritsen over heel wat minder bewijsma-teriaal beschikken. De Wilde vermoed dat deschrijver ‘misschien’ op 9 februari 1881 bijGerritsen heeft overnacht, maar dat is toch on-voldoende reden om in dit boek de twee figu-ren samen te bespreken.

De Wildes artikel gaat dan ook maar zijde-lings over Multatuli en biedt vooral een groteverzameling feiten over Gerritsens leven. Zeheeft daar in 21 pagina’s maar liefst negentientussenkopjes voor nodig. Het symboliseert deverbrokkeling die in de artikelen, maar ook inhet boek als geheel is terug te zien. De mino-

taurus onzer zeden bevat een schat aan preciesgedocumenteerde levensfeiten, maar een prik-kelende overkoepelende these ontbreekt. Datkomt ten dele door de biografische, historischeaanpak, die maakt dat er meer ruimte voor fei-ten wordt ingeruimd dan voor letterkundigeanalyse. Dat mag dan een keuze van de auteursen de samenstellers zijn, het blijft een gemis datde precieze verhouding van Multatuli tot devrouwenbeweging en het feminisme – beslistniet hetzelfde, natuurlijk – niet helder wordt ge-analyseerd.

Dat laatste is nu juist zo’n interessante kwes-tie. Als Multatuli een feminist kan worden ge-noemd, dan wel een excentrieke. Vrouwvrien-delijk en progressief waren zijn uitspraken overzijn eerste vrouw Tine nauwelijks. Hij hadhartstochtelijke meningen over de maatschap-pelijke positie van vrouwen, dat zeker, maarhanteerde ook graag een patriarchale metafoor:die van de vrouw als akker, waarop de manne-lijke schrijver zijn ideeën zaait. Van verenigin-gen en partijen hield hij al helemaal niet: hijhad zijn leven lang een problematische bandmet De Dageraad, en hij was een held voor so-cialisten maar verachtte de leer van Marx. Mis-schien moeten we hem niet zozeer zien als eenheraut van het feminisme, maar vooral als ie-mand die door negentiende-eeuwse feministenis toegeëigend – zoals ook zijn koloniale ideeëntegen zijn zin door politici werden opgeëist.

De spanning tussen zijn eigen doelstellingenen die van zijn ‘volgelingen’ komt in De mino-taurus onzer zeden helaas niet aan bod. Zoblijft het gecanoniseerde beeld in stand datMultatuli een echte emancipator was. Er kanechter niet vaak genoeg worden herhaald dathem ieder partijdenken en tact ontbrak. Mededaarom is hij nooit als verenigingslid of partij-tijger geslaagd, maar wel een van de fascine-rendste Nederlandse schrijvers gebleken. Zijnhet niet juist zijn grillige teksten die hem tot opde dag van vandaag boeiend maken? ///

Laurens Ham is literatuurwetenschapper en

essayist. Hij werkt aan de Universiteit

Utrecht aan een proefschrift over autonoom

schrijverschap in de Nederlandse literatuur

vanaf de negentiende eeuw en doceert aan

de Koningstheaterakademie in Den Bosch.

Contact: [email protected]

Myriam Everard en Ulla Jansz (red.), Deminotaurus onzer zeden. Multatuli als herautvan het feminisme. Aksant, 2010, 232 blz.

ISBN 978905260376. € 22,90

Heraut – maar waarvan?

In de decennia tussen 1860 en 1890 maakte Nederland in politiek-ideologisch opzicht span-

nende tijden door. De vastgeroeste politieke structuur, waarbinnen alleen plaats was voor in-

dividuele conservatieve en liberale politici, kwam onder druk te staan toen andersdenkenden

zich in het politieke leven gingen mengen: vrijdenkers, feministen, vroege socialisten, anar-

chisten… Partijen vormden zij eerst nog niet – geen wonder, omdat de eerste Nederlandse po-

litieke partij pas in 1879 werd opgericht. In tijdschriftredacties en verenigingen werd echter

volop gediscussieerd over atheïsme, vrouwen- of arbeidersrechten of arbeidscollectivisering.

Als ankerpunt in al deze discussies gold decennialang het oeuvre van Multatuli (1820-1887). Hij

was in Nederland een van de scherpste critici van het koloniale beleid, maar minstens even be-

langrijk waren zijn polemische ideeën over het geloof, over het sociale leven en over de maat-

schappelijke positie van vrouwen. De bundel De minotaurus onzer zeden. Multatuli als herautvan het feminisme besteedt aandacht aan de ‘vergeten’ feministische fragmenten in het oeuvre

van Nederlands belangrijkste negentiende-eeuwse schrijver.

/ Laurens Ham /

Page 25: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 26

I

/ Recensie /

In haar column in het Historisch Nieuwsbladvan april 2011 brak Jolande Withuis haar stafover de vele levensverhalen die de laatste tijdverschijnen, omdat daar, in tegenstelling tot eenechte biografie, meestal onvoldoende histo-risch onderzoek bij is komen kijken. De argelo-ze lezer die zo’n tekst als historische bron wilgebruiken, zou in het oog moeten houden datdie getuigenissen alleen vertellen hoe de ge-beurtenissen zijn beleefd en niet hoe ze werke-lijk waren en wat er de achtergrond van was.

Nu kan Esther Göbel, de auteur van Een he-mel zonder vogels. Het aangrijpende levens-verhaal van Janny Moffie-Bolle, niet verwetenworden dat ze geen historisch onderzoek heeftgepleegd, getuige de 75 bladzijden met verkla-rende aantekeningen die het boek bevat. Detekst is gebaseerd op veel interviews en ge-sprekken die in de loop van twee-en-een-halfjaar met Janny Moffie zijn gehouden. Haar lot-gevallen zijn ook bijzonder genoeg: na een on-derduikperiode verbleef ze achtereenvolgens inWesterbork, Auschwitz-Birkenau, Gross-Rosenen het buitenkamp Gräben, en na een doden-mars te voet en in open kolenwagons in februa-ri 1945 nog enkele maanden in Bergen-Belsen.De oorlogsperiode wordt voorafgegaan door detraditionele beschrijving van een onbezorgde,idyllische jeugd (wat nog sterker geldt dan nor-maal doordat haar ouders het best wel breedhadden). Hierna volgt een geheel andere perio-de door de meer dan moeizame jaren na 1945,waarin ze haar leven zowel sociaal als materi-eel praktisch vanaf het nulpunt moest opbou-wen, zonder noemenswaardige hulp, soms zelfsmet tegenwerking van de ambtelijke bureaucra-tie en Nederlandse burgers, die zich ronduit an-tisemitisch konden betonen.

Het levensverhaal van Holocaustoverleven-den, geschreven door een journalist op basis

van interviews, is een heel eigen genre gewor-den. Nog steeds verschijnen er nieuwe levens-verhalen, misschien nu wel meer dan ooit, om-dat de klem sterker gevoeld wordt nu de gene-ratie die uit eigen ervaring kan vertellen uitge-dund raakt. Zo zijn de afgelopen jaren alleen alde Nederlandse levensverhalen verschenen vanSelma Engel-Wijnberg, Leny Boeken-Velle-man, Frieda Menco-Brommet, Micha Gelber,Rob Cohen, Helga Herzberg en Levie de Lan-ge (een heruitgave van een reeds in 1964, toenonder de misleidende titel Levie de Lange’sdagboek verschenen boek). Het valt trouwensop dat met uitzondering van Helga Herzberg devrouwenlevens meestal onder de naam van dejournalist werden opgetekend, terwijl de man-nenlevens op naam van de overlevende zelfzijn gesteld.

De tekst van het levensverhaal van Janny Mof-fie-Bolle is in de ik-vorm gesteld, en EstherGöbel heeft geprobeerd de levendige stijl vanhet gesproken woord te benaderen. Het is eenpoging de lezer de indruk te geven dat hij/zijdirect getuige is van het vertellen. Die poging iswat mij betreft niet geslaagd. Het taalgebruikkomt met de vele korte zinnetjes nogal kinder-lijk over en de verbinding die met het hedenwordt gelegd is in het verder strikt chronologi-sche opzet niet zo relevant (“dat was toen déwinkelstraat van Amsterdam, zo chique en ge-zellig – moet je er nu eens gaan kijken!”). Detekst wordt soms ook ontsierd door dooddoe-ners uit de spreektaal als “Het klinkt vreemd,maar zo was het nu eenmaal”. Sommige ge-dachten komen ronduit naïef over, zoals de ver-ontwaardiging dat haar broer, die als medicuszijn dienstplicht had vervuld, volgens de Con-

ventie van Genève recht had op een behande-ling als krijgsgevangene. Bij inconsistenties inhet verhaal (eerst is er een avondklok om 8 uur’s avonds, even later is het om 9 uur ’s avondsontzettend druk op straat) is er kennelijk nietdoorgevraagd, evenmin als bij andere episodesdie vragen oproepen, maar vrij snel gepasseerdworden. Zo smeedt ze in Birkenau vluchtplan-nen met hulp van de man van een medegevan-gene, die in contact stond met mensen buitenhet kamp. Maar wie deze mensen dan waren,hoe dat überhaupt kon, en hoe de vlucht preciesin zijn werk had moeten gaan, blijft geheel bui-ten beeld. Haar joodse identiteit is belangrijkvoor haar, maar dat komt alleen tot uiting in hetzich houden aan de religieuze voorschriften. InGräben gooit ze ondanks de levensbedreigendehonger de bloedworst weg die ze met Kerstmiskrijgt, omdat bloedworst volgens de joodsespijswetten verboden is, en ze ook haar mede-gevangenen niet in de verleiding wil brengen.Ze noemt dat geen fanatisme maar overtuiging,hoewel volgens dezelfde joodse wet die rein-heidsregels niet gelden als het leven in gevaaris.

Nu is het duidelijk dat het geheugen een feil-baar en gecompliceerd geheel is, en het valtniemand kwalijk te nemen dat sommige detailsvervaagd of uitgewist zijn. Maar de schrijfsterheeft zich teveel laten leiden door haar strevenhet authentieke geluid te laten klinken, terwijleen steviger redactie uiteindelijk een overtui-gender tekst had opgeleverd. Elk levensverhaalis uniek, en dat van Janny Moffie is het zondertwijfel waard om vastgelegd en doorgegeven teworden. De moeilijke naoorlogse periode ismisschien minder sensationeel maar zeker zoaangrijpend (om de kwalificatie uit de onderti-tel te gebruiken) als haar concentratiekamper-varingen. Toch lijkt mij ook voor dit boek deconclusie in de column van Jolande Withuis tegelden: “meer biografieën graag, en minder le-vensverhalen.” ///

Bettine Siertsema studeerde Nederlands en

promoveerde op een onderzoek naar de

gepubliceerde dagboeken en memoires

over de concentratiekampen, Uit de diepten

(Vught, 2007). Zij is werkzaam bij de

Faculteit der Wijsbegeerte van de Vrije

Universiteit te Amsterdam. Contact: Vrije

Universiteit Amsterdam, De Boelelaan 1105,

1081 HV, Amsterdam, kamer 14 A 28.

E-mail: [email protected]

Esther Göbel, Een hemel zonder vogels. Het aangrijpende levensverhaal van JannyMoffie-Bolle.Uitgeverij Balans, 2010, 216 blz.,

ISBN 978 94 600 32356. €18,95

Een veelbewogenvrouwenleven

Ze verloor in de oorlog meer dan honderd fa-

milieleden en overleefde zelf Auschwitz,

Gross-Rosen en Bergen-Belsen. De geschie-

denis van de joodse Janny Moffie-Bolle kan

met recht aangrijpend genoemd worden.

Toch blijft de lezer van haar levensverhaal –

uitgegeven onder de titel Een hemel zondervogels. Het aangrijpende levensverhaal vanJanny Moffie-Bolle – enigszins onbevredigd

achter.

/ Bettine Siertsema /

Page 26: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 27

EEileen Boris combineert haar theoretische stu-dies met politieke betrokkenheid. In 2010 waszij in Amsterdam voor het 21st InternationalCongress of Historical Sciences waar zij in ge-sprek ging met Esmeralda Tijhoff over feminis-me, thuiszorg, en activisme.

Uw departement heet Feminist Studies. Waarom

is voor deze naam gekozen?

We kozen deze naam in tijden van institutione-le verandering. Zakenman, politicus en filan-troop Marson Blair Hull werd door de universi-teit benaderd met de vraag voor een donatie. Erwerd verwacht dat hij geld zou doneren aan dedepartementen economie of wiskunde, maarBlair gaf het aan Women’s Studies. Hij bleekeen feminist te zijn en een van zijn dochterswas betrokken geweest bij een grote seksedis-criminatiezaak die een mijlpaal betekende voorde gelijke betaling van sportvrouwen in de VS.

Ik kreeg de Hull leerstoel toegewezen in2001. Toen mijn departement groot genoeg wasen ongeveer tien mensen in dienst had, beslotenwe een Graduate School, een PhDprogramma,op te zetten. We noemden het Feminist Studies.Toen werd ons gevraagd de naam van het de-partement ook te veranderen zodat het paste bijhet PhDprogramma.

We opteerden voor de naam Feminist Studiesomdat we menen dat feminisme ‘voor iedereenis’. Ook wilden we benadrukken dat we een be-nadering en een methode hadden, een criticalstandpoint, in plaats van ons enkel te concen-treren op een verzameling subjecten die we ge-bruikten voor kennisproductie. We verkozenFeminist Studies boven de benaming Women’sand Gender Studies omdat we het gevoel had-den dat deze eerste benaming meer inclusiefwas. Gender omvat ook ras, natie en etniciteit.Deze categorieën hebben allemaal verschillen-de structuren maar er zijn ook veel overeen-komsten en overlappingen.

We besloten het debat te verplaatsen van devraag welke onderzoekssubjecten in ons pro-gramma thuishoorden, zoals gender, transgen-

der, LGBTQ of vrouwen (maar welke vrouwendan?), naar een kritisch standpunt. We steldendat we ons dienden af te vragen over wat femi-nisme inhoudt, in plaats van te debatteren overwelke subjecten we moeten onderzoeken voorhet genereren van kennis.

Feminisme is tegenwoordig een beladen term.

Ja, en wij besloten tegendraads te zijn. Wij re-claimden de term feminisme, net zoals queer-mensen de term queer terug oppikten als me-thode voor analyse én bron van trots. De termfeminisme werd niet meer serieus genomen.Zelfs de jonge generatie noemt zich liever gen-derqueer dan feminist.

Wij raapten het begrip terug op en gaven hetde oude betekenis die aan de basis ligt van onsprogramma. Het bestaat uit drie hoofdstromin-gen: Race and Nation, Gender and Sexualitiesen Productive and Reproductieve Labour. Ei-genlijk komt het neer op ras, sekse, en klassemaar dan iets anders geformuleerd en meerpassend bij deze tijd. Doel was onze focusdaarbij breed te houden. Productieve en repro-ductieve arbeid werden bijvoorbeeld samen ge-

zet omdat wij de overlappingen wilden bena-drukken. Het is allemaal immers arbeid, en ooknog gerelateerde arbeid. En dat is de manierwaarop wij het over klasse willen hebben.

Binnen deze context wordt tevens duidelijkwat het veld van Feminist Studies inhoudt alsonderzoeksgebied op zichzelf. Het is een kri-tiek op bestaande kennissystemen en epistemo-logie, en het gaat over kennisproductie en hetherstructureren van kennis.

Uw bent in uw bezigheden praktijkgericht,

maar u staat ook bekend als sterke theoreticus.

Ik doceer én genereer feministische theorie.Daarbij heb ik een sterk inclusieve notie vanwat feministische theorie inhoudt en hoe dezewordt gemaakt. De theorie komt tot stand opstraat, in bed en in gesprekken tussen vrouwen.Ze ontstaat ook door het doordenken en herin-terpreteren van mannelijke theoretici en ande-ren en doordat hun werk wordt ingezet vooronze eigen doeleinden.

Ik neem graag een theoretisch concept en ge-bruik dat op een interpretatieve wijze. Ik testdeze dan met mijn eigen reconstructie van hetverleden. Mijn eigen interpretatie van het ver-leden is niet perse wat er is gebeurd, daar benik mij goed van bewust. Het is wat ik denk datgebeurde gezien vanuit mijn standpunt, datweer is beïnvloed door theoretische paradig-ma’s over relaties tussen productie en repro-ductie in verschillende contexten.

Uw werk concentreert zich op twee gebieden:

zorg en arbeid.

Ja, dat zijn mijn twee hoofdsubjecten, maar ei-genlijk zijn zij hetzelfde. Mijn eerste boek waseen studie naar de kunst- en ambachtbewegingin de Verenigde Staten (Art and Labor. Ruskin,Morris, and the Craftsman Ideal in America.Temple, 1986). Het ging over de circulatie vanideeën die ontstonden in victoriaans Groot-Brittannië en terecht kwamen in de VerenigdeStaten. Ik onderzocht de architectuur van wo-

ningen en huiselijkheid, en de manier waarophet handwerk van vrouwen handelswaar werd.Daarbij keek ik naar de spanningen die optra-den tussen de geschoolde ontwerpster en de fi-lantropiste uit de hogere klassen aan de enekant en de vrouwelijke immigrant of platte-

Interview met Eileen Boris

Who cares?

Professor Eileen Boris (1948) bekleedt de Hull Chair aan het Department of Feminist Studies, Uni-versity of California, Santa Barbara. Voor haar monografie Home to Work: Motherhood and thePolitics of Industrial Homework in the United States (1994), ontving ze de Philip Taft Prize in LaborHistory. Momenteel werkt ze met Jennifer Klein aan een boek getiteld Caring for America: HomeHealth Workers in the Shadow of the Welfare State, dat wordt uitgegeven in 2012.

/ Esmeralda Tijhoff /

“ We verkozen Feminist Studiesboven de benaming

Women’s and Gender Studiesomdat we het gevoel hadden

dat deze eerste benaming meer

inclusief was. ”

/ Genderview /

>>

Page 27: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 28

/ Genderview /

landsvrouw aan de andere kant die de eigenlij-ke uitvoering van het ontwerp voor haar reke-ning nam.

Er is een verband tussen mijn eerste boek enmijn tweede grote boek dat ging over industri-ële thuisarbeid (Home to Work. Motherhoodand The Politics of Industrial Homework in theUnited States. Cambridge, 1994). Hierin stondmoederschap en industriële thuisarbeid in deVerenigde Staten centraal, alhoewel ik ook eni-ge globale vergelijkingen maakte. Het hoofd-stuk dat mij het meest bezig hield bij het afron-den van het boek ging over de herleving van

textielkunst en het gegeven dat er eigenlijkweinig verschil was tussen ambachtelijke win-kels en de sweetshops. Het debat daarbij betrofde vraag of dit werk valt onder kunstnijverheidof dat juist wetgeving voor industriële arbeidhierop van toepassing was zodat de werkersrecht hadden op een minimumloon.

Wat mij echt op het spoor zette van de con-troversie en regelgeving van thuiswerk was dezaak in de vroege jaren 1980 van de Vermont-breiers.1

Daarbij probeerde de Reaganregering de be-perkingen voor industrieel thuiswerk op te hef-fen. Ik schreef een stuk over industrieel thuis-werk en het debat over of betaald werk in dewoning kon worden verricht, wat voor een plekhet huis is en waar moeders dienen te zijn enwat dat betekende. Ik heb ook een serie artike-len geschreven over de raciale staat omdat ikgeïnteresseerd was in de manier waarop ras ensekse samengaan bij de totstandkoming van so-ciale wetgeving. Daarbij betrok ik altijd poli-tiek activisme zoals de strijd voor sociale her-vormingen en de rechten van immigranten-vrouwen. Het boek over industrieel thuiswerkkwam dan ook voort uit de strijd met de Rea-ganregering.

Toen ik in 2001 in California aankwam, wasik betrokken bij de lokale campagne voor bete-re lonen. Ik werd gevraagd om bij een van devakbonden te praten over de vraag of zij eenvoortrekker moesten worden voor de strijdvoor de rechten van zorgverleners in de huise-lijke sfeer. Hier zitten theoretische dilemma’sachter zoals “is thuiszorg echt werk”, en “wat ishet ons waard”? Hoeveel extra moet je eenmoeder betalen voor de zorg van haar gehandi-capt kind? Die zorg moet zij toch al verlenenomdat ze de moeder is. Maar als we haar nietbetalen, moet zij uit werken gaan en moet hetkind opgenomen worden in een opvang. Duswat is de meerwaarde?

Samen met Jennifer Klein van Yale Universi-ty werk ik momenteel aan een studie naar de

geschiedenis van zorgverlening. Het is een fas-cinerende geschiedenis die ons betrokken heeftbij politieke issues in het heden. Via het verle-den kan ik beargumenteren dat sociale repro-ductie en reproductieve arbeid aan de basis lig-gen van de ongelijkheid in onze maatschappij.‘Who cares’ is een organiserend principe netzoals de vraag wie de goederen produceert. Webewegen ons richting een zorgeconomie, voor-namelijk omdat het werk niet uitbesteed kanworden in het buitenland. Je kunt werknemerswel importeren, maar het werk moet hier plaatsvinden.

Uw werk concentreert zich over de verdeling

van arbeid en de daarbij horende klassen. Wat

is uw theoretische achtergrond?

Ik kom uit de hoek van het socialistisch femi-nisme van de vrouwenbeweging. Maar socia-listisch feminisme hield niet genoeg rekeningmet ras en etniciteit. Het doet dat wel met sek-sualiteit, maar daarmee ben je er nog niet. Ikben daarbij ook wel een beetje een ‘slet’ als hetgaat om theorieën. Ik neem van alles wat.

Denkt u dat academici meer betrokken zouden

moeten zijn in de maatschappij?

Academici hebben veel te geven aan de samen-leving. En we zijn ook al betrokken. Elke keerals we college geven, zijn we onderdeel van desociale reproductie. Dat is waardoor we vol-gens sommigen mensen ‘gevaarlijk’ zijn. Wijindoctrineren echter geen studenten, maar wegeven ze wel het gereedschap om vraagtekenste zetten bij de zaken die zij van hun ouders ge-leerd hebben en die de media hen vertellen.Academici zetten hen aan het denken. Boven-dien hebben wij specialistische kennis. Wij le-veren onderzoek en bevindingen die terug ge-koppeld moeten worden naar de samenleving.En als deze relevant zijn voor het huidige pu-blieke debat, dan is het onze verantwoordelijk-heid om daar op in te spelen.

Uw betrokkenheid en activisme kunnen ook

nadelig uitpakken.

Kijk, ik haal mijn onderzoeksvragen uit de hui-dige actualiteit en beweging, maar mijn ant-woorden liggen in het verleden. En er bestaatniet zoiets als objectiviteit. Dat is op zichzelfeen constructie van de wetenschap en kenmer-kend voor een bepaalde macht van blanke man-nen uit de hogere klassen, het is volgens mijook typisch West-Europees. Maar dat betekentniet dat er niet zoiets is als regels voor hoe jeonderzoek zou moeten doen of construeren. Jemoet immers transparant zijn in wat je doet enin welke uitgangspunten je naar voren schuift

in het onderzoek.Ik werd ooit eens gevraagd twee boeken te

bespreken en schreef daarover op een blog overde vraag wie welke boeken mag en kan bespre-ken. Daar zat ik, een Joodse witte vrouw dieautobiografieën van vrouwen uit de black civilrights movement besprak. Was het niet betergeweest als een zwarte vrouw deze boeken hadbesproken, ook al had ik verwant onderzoekgedaan? Moet je je kunnen identificeren met jesubject, of juist ‘disidentificeren’?

Maar toen bedacht ik dat deze boeken mijwerden toegestuurd. Als ik de boeken niet zoubespreken, zouden de afzenders niet op zoekgaan naar een andere recensent. Dan zoudendeze boeken helemaal niet worden besproken!En als we alleen kunnen schrijven over wie wezijn, of denken te zijn, of wie we hadden willenzijn als we toen geleefd hadden,… wie kan erdan nog geschiedenis maken? De studie naarhet verleden wordt dan onmogelijk.

Vrouwengeschiedenis kan in dat geval dus ook

door mannen worden verricht.

Natuurlijk. Ze kunnen er zowel slecht als goedin zijn. Sekse is wel ongelofelijk belangrijk,maar het gaat om de politiek, het kritische per-spectief. Wat is je standpunt? En ja, mijn ver-mogen om bepaalde dingen te herkennen zalzeker beperkt worden door mijn opvoeding,scholing en mijn positie in de samenleving.Maar dat geldt voor ons allemaal. Als we gelo-ven dat onze identiteit het enige is dat invloeduitoefent, dan kunnen we geen wetenschaphebben.

Soms positioneer ik mezelf in mijn onder-zoek, en soms doe ik dat ook niet. Het is een

lastig iets omdat het nog niet geheel geaccep-teerd wordt en mensen je daardoor niet altijdserieus nemen. Dan kunnen ze hetgeen je ver-telt fout interpreteren. Maar ik denk wel dat heterg belangrijk is om je bewust te zijn van het-geen je doet.

Heeft u zelf ervaring als zorgverlener of met

zorgverleners?

Ik heb nog nooit zelf zorg verleend als betaaldwerk. Wel ben ik een tijd op zoek geweest naareen zorgverlener die voor mijn moeder konzorgen. Maar mijn moeder ging al snel naar hetziekenhuis en kwam daar te overlijden, zodatwe uiteindelijk niemand aannamen. Zelf huurik trouwens iemand in die voor mij huishoude-lijk werk verricht. Ik ben allergisch voor stof,

“ Via het verleden kan ik beargumenteren dat sociale reproductie en

reproductieve arbeid aan de basis liggen van de ongelijkheid in

onze maatschappij. ”

‘Who cares’ is een organiserend

principe net zoals de vraag wie

de goederen produceert.

Page 28: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

T

Esmeralda Tijhoff is in 2010 begonnen aan

haar PhD onderzoek aan de Rijksuniver-

siteit van Groningen. Zij werkt aan een

politieke biografie over de Boissevain

familie en is redactielid van Historica.

Contact: [email protected]

Historica / juni 2011 / 29

/ VVG /

en doe zelf weinig in het huishouden. Ik betaalhaar evenveel als ik elke assistent betaal.

Als er daarnaast iets gebeurt in het huishou-den, dan doet mijn mannelijke partner dat. Enik moet me daarbij neerleggen dat hij zo af entoe een broek van mij laat krimpen en dat hij deverkeerde kleuren bij elkaar in de was doet.Maar het is beter dan dat ik het zelf had moetendoen. Toch, als ik echt iets heb wat ik niet ka-pot wil zien, dan moet ik het zelf wassen.Denkt u dat dergelijke ervaringen relevant zijn

voor ons onderzoek?

Natuurlijk! En door ons onderzoek zetten wijweer kritische kanttekeningen bij ons persoon-lijke leven. Het is een interactief proces.

En over het debat dat gaande is over de vraagof je mensen mag inhuren om je vieze karwei-tjes voor je te laten doen: als we dit werk nietzouden uitbesteden, zouden er mensen zonderwerk zitten. Ik wil de vraag herformulerennaar: “welk loon ben je bereid te betalen?”. Alsje een goed loon krijgt, is alle werk eervoldunkt me. De valkuil ligt bij de belastingen ensociale zekerheid. Ik huur mensen in om wei-nig uren te werken zodat ik geen belasting ofverzekeringen hoef te betalen. Ik vraag immersniet aan de mensen of zij wel de juiste papierenhebben, of zij wel legaal hier zijn en werken.En ik wil niet dat iemand uit het land wordt ge-zet om deze redenen. Om dat te compenserenprobeer ik zelf meer te betalen dan wat gang-baar is.

Mijn levenswerk is voorbij de dichotomie tegaan. Er zijn wel grenzen en afscheidingen,maar deze zijn nauw met elkaar verbonden. Hetprivate is nooit geheel privé. En het publiekebeïnvloedt het privéleven en vice versa. Thuis-zorg werd gezien als een private aangelegen-heid, omdat het intieme arbeid betreft. Je wastbijvoorbeeld de private delen van mensen, enhet werk speelt zich af in hun thuissituatie. Hetwas voorheen in de samenleving gesitueerd inde sector van vrijwilligerswerk. Maar de staatmaakte er een publiek fenomeen van door wet-geving, regulering en fondsen op te richten. Indat proces werd iets wat privaat was onderdeelvan politieke strijd. Zorg is tegenwoordig nogsteeds iets wat niet midden op straat plaatsvindt, maar de condities waaronder het werkplaatsvindt zijn niet enkel individueel en pri-vaat. Zorg leent zichzelf sterk voor collectieveoplossingen en actie. ///

Noten:1 Eileen Boris, ‘Homework and women’s rights: the case of the

Vermont Knitters, 1980-1985’, in: Signs. Journal of women in culture and society, jrg. 13 (1987), nr.1, pp. 98-121.

Nieuwe bestuursleden

Tijdens de ledenvergadering van de VVG op15 april j.l. heeft de VVG een nieuwe voorzit-ter gekozen: dr. Margit van der Steen. Zij volg-de dr. Anneke Mulder-Bakker op. Van derSteen is historicus en promoveerde in 2011aan de Universiteit Leiden op een biografieover Hilda Verwey-Jonker. Momenteel verrichtzij als gastonderzoeker van de Campus DenHaag (Universiteit Leiden) onderzoek naar an-tipolitieke sentimenten van Haagse kiezers. Inde volgende aflevering van Historica stelt zijzich nader voor. Uit België trad dr. Julie Carliertoe tot het bestuur. Zij promoveerde in 2011 oponderzoek naar de internationale contacten vanBelgische eerstegolffeministen en werkt nu bijde Universiteit Gent als postdoctoraal onder-zoeker over mannen in de eerste feministischegolf.

Levensverhalen: dilemma’s voor de geschiedschrijving

De Algemene ledenvergadering op 15 april j.l.werd gevolgd door een paneldiscussie onderleiding van Margit van der Steen met als onder-werp ‘Levensverhalen: dilemma’s voor de ge-schiedschrijving’. Als sprekers traden op Jo-sien Pieterse en Zonneke Matthee, beiden ver-bonden aan het oral history project VerteldVerleden, Erfgoed van de Tweede Wereldoor-log. Evelien Rijsbosch gaf meer informatieover de bemoeienis van Aletta met dit project.Aletta werkt nauw samen met andere instellin-gen om oral historycollecties in een databankop te nemen met als doel ze te behouden en be-ter toegankelijk te maken.

Josien Pieterse heeft bij wijze van pilot vi-deo-interviews gehouden met vrouwen die ac-tief waren in de CPN. Zonneke Matthee inter-viewde NSB-vrouwen. Slechts enkele NSB-vrouwen stonden video-opnamen toe. De pre-sentaties van Josien Pieterse en ZonnekeMatthee leverden een levendige discussie opover de meerwaarde van deze methoden, delastigheden alsmede de relatie tussen de gedo-cumenteerde levensverhalen en wetenschappe-lijke biografieën.

Een van de punten die discussie opriep washet contact tussen interviewer en geïnter-viewde. Het persoonlijke contact tussen inter-viewer en geïnterviewde levert bij video-inter-views dikwijls aanvullende informatie op,maar een nadeel is dat het lastiger is afstand tehouden. Het vertelde verhaal en het weten-schappelijke hoeven namelijk niet overeen tekomen. Het schrijven van een biografie van

een reeds overleden persoon wordt juist verge-makkelijkt door de afstand tussen de onderzoe-ker en zijn/haar subject. De werkwijze van an-tropologen en ethici, die spreken van ‘het le-vensverhaal teruggeven’ door de getuigenissente anonimiseren, verdient aandacht en kan eenbron van inspiratie vormen.

Een belangrijke kwestie betreft bovendien deopenbaarheid van door oral history verkregeninformatie. De geïnterviewden overzien langniet altijd de gevolgen van de gesprekken. Hetis een taak van de onderzoekers om daar op teletten en goed na te denken over de bescher-ming van de privacy van de geïnterviewden.

Johanna NaberprijsOp 15 april werd Anaïs Van Ertvelde de win-naar van de Johanna Naberprijs. Deze prijs van500 euro wordt uitgereikt door de VVG enAletta, instituut voor vrouwengeschiedenis.Van Ertvelde studeerde af aan de Universiteitvan Gent met een scriptie over de nationalevrouwendag, die in Vlaanderen sinds 1972 elke11de november wordt georganiseerd. Met de ti-tel van haar scriptie, ‘t Is nog niet in de saco-che: de vormelijke en inhoudelijke evolutie vande nationale vrouwendag 1972-2002, verwijstze naar één van de edities van die vrouwendag(iets dat ‘nog niet in de sacoche’ is, is nog nietverworven volgens een Vlaamse uitdrukking).De jury, onder voorzitterschap van prof. dr.Mieke Aerts, waardeerde Van Ertveldes solideonderzoek en de relevantie voor het vakgebiedvrouwengeschiedenis.

Er waren drie andere genomineerden. BettieJongejan werd tweede met haar scriptie On-stuitbaar en omstreden. Biografie over de Ne-derlandse reisschrijfster Mary Pos. De derdeplaats ging ex aequo naar Heleen Bakker metStrijdster, opvoedster, geloovige. Breuken encontinuïteit in het leven van Nellie van Kol(1851-1930) en Katinka Wijsman met Foodand Feminism: How the feminist tradition hel-ped to shape the academic study of food.

Berichten van hetbestuur

>>

Page 29: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 30

/ VVG /

Bericht van de penningmeester

Beste leden,Als nieuwe penningmeester ben ik het afge-lopen jaar ingewerkt door de vorige pen-ningmeester, Maaike Messelink. Zij heefthet geweldig gedaan, waarvoor dank, en in-middels zijn alle taken overgedragen. Hoe-wel alles goed is geregeld, wil ik als nieu-weling toch een aantal dingen veranderen,en daartoe heb ik tijdens de afgelopen Alge-mene Ledenvergadering (15 april 2011) ookeen aantal voorstellen gedaan. Mijn voor-stellen zijn in principe door de vergaderinggoedgekeurd, maar omdat de opkomst nietin verhouding staat tot het aantal leden, wilik jullie mijn plannen op deze wijze voor-leggen.

Ten eerste wil ik meer digitaal communi-ceren. Vanaf 2012 wil ik ook zo veel moge-lijk facturen per e-mail gaan versturen. Ditspaart geld, tijd en papier. Mensen die lievereen papieren rekening ontvangen of diegeen e-mail hebben blijven natuurlijk de re-kening per post ontvangen, maar ik wil inieder geval iedereen verzoeken mij een e-mailadres door te geven. Dit kan door eenmailtje te sturen naar:[email protected].

Verder is de organisatie van het ledenbe-stand onnodig ingewikkeld. Er zijn leden,reductieleden, abonnees en instellingen.Abonnee worden kan inmiddels niet meer,maar er zijn nog wel een aantal abonnees.Het verschil tussen leden en abonnees is datleden meer inspraak hebben, en bijvoor-beeld ook welkom zijn op de jaarlijkse ALV.Abonnees ontvangen slechts de Historica.Nu betalen leden €27,50 per jaar, reductie-leden, abonnees en instellingen €22,00.Mijn voorstel is de categorie ‘abonnees’ opte heffen, zodat overblijven de leden, de re-ductieleden en de instellingen. Bestaandeabonnees krijgen een brief of mail met uit-leg over de situatie. Zij kunnen dan beslui-ten of zij lid of reductielid willen worden.Verder wil ik het tarief voor instellingenverhogen naar €27,50. Het reductielidmaat-schap is van toepassing voor personen meteen inkomen van €1200,00 per maand ofminder.

Ik stel reacties en eventuele kritiek erg opprijs ([email protected]). Ikwil deze wijzigingen per 1-1-2012 doorvoe-ren, er is dus ruim de tijd voor op- en aan-merkingen. Ik zal eventuele kritiek met derest van het bestuur bespreken, mocht er on-verhoopt veel kritiek zijn, dan zal ik de wij-zigingen niet doorvoeren, maar een nieuwplan maken wat ik dan op de ALV van 2012aan de leden voorleg. Reageren heeft duszin!Met vriendelijke groet,Jasmijn van Mil, Penningmeester

TentoonstellingIsala & LouiseM bezit een reeks van vier portretten van de Leu-vense familie Van Diest. Op één daarvan is Isala VanDiest (1842–1916) afgebeeld. Zij was de eerstevrouwelijke arts in België, maar het had heel watvoeten in de aarde eer zij ‘als vrouw’ haar diplomakon behalen en beroep kon uitoefenen. Nadien zet-te zij zich in voor het feminisme. M neemt deze figuur als uitgangspunt voor een

tentoonstelling waarin de positie van de vrouw inde 19e-eeuwse burgermaatschappij onder de loepwordt genomen. Daarnaast wordt de kunstenaresLouise Héger geplaatst. Beide vrouwen kenden nl.een vergelijkbare levensloop wat betreft het reali-seren van hun professionele droom.Aan de hand van portretten en kunstwerken (vanLouise Héger en ook van andere kunstenaars) krijgtde bezoeker zicht op het ontluikend feminisme en

krijgt men een antwoord op verschillende vragen:wat was de positie van de vrouw in de 19e-eeuwseburgerij? Hoe bewogen vrouwelijke kunstenares-sen zich in de artistieke wereld van die tijd?

Datum: 8 september 2011 – 27 november 2011 Plaats: M - Museum Leuven, LeopoldVanderkelenstraat 28, LeuvenInformatie: www.mleuven.be

Tentoonstelling Vrouwen in het gevangVan 8 maart tot en met 28 augustus 2011 organi-seert Museum de Gevangenpoort de presentatie‘Vrouwen in het gevang’. In deze presentatiebrengt het museum een aantal opmerkelijkevrouwelijke gevangenen voor het voetlicht aande hand van prenten, portretten en een film. Depresentatie is onderdeel van de manifestatieVrouwen rond de Hofvijver waarbij verschillendeHaagse instellingen aandacht besteden aan devrouwengeschiedenis van Den Haag.Datum: t.e.m. 28 augustus 2011Plaats: Museum de Gevangenpoort, Buitenhof 33, Den HaagInformatie: www.gevangenenpoort.nl

Service / Nieuwe boeken

In memoriam dr. Thera Wijsenbeek-Olthuis

Vorig jaar overleed Thera Wijs-enbeek (1946-2010), de Leidsecontactpersoon voor de Vereni-ging voor Gendergeschiedenis.Zij werkte voor de afdelingEconomische en Sociale Ge-schiedenis van deze universi-teit en was daar geliefd bij haarcollega’s. Bij haar overlijdenmemoreerde Leo Lucassenhaar betekenis voor de econo-mische en sociale geschiede-nis. Haar dissertatie Achter degevels van Delft was vernieu-wend en werd een klassiekerdie historici op het terrein van

consumptie, materiële cultuur en economische groei met veel instemming aanhaalden.Haar talrijke bijdragen aan de Haagse geschiedenis maken ook duidelijk dat zij er veel be-tekenis aan hechtte om wetenschappelijke kennis voor een groot publiek toegankelijk temaken.

Margit van der SteenMet dank aan Leo Lucassen en Marlou Schrover

Page 30: Colofon In dit nummer - Gendergeschiedenis...Renate Klinkenberg Inge-Marlies Sanders (penningen) Esmeralda Tijhoff Sara Tilstra (eindredactie) Redactieadres Sophie Bollen VUB/Vakgroep

Historica / juni 2011 / 31

/ Service / Nieuwe boeken /

Tentoonstelling Micheline de BellefroidAls oude boekbindingen – waarvan sommige zeerzeldzaam – één van de pronkstukken zijn van de bi-bliotheek van Mariemont, wordt het moderneboekbinden eind 2011 eveneens belicht door de fi-guur van één van haar Belgische boegbeelden inde 20e eeuw. Het werk van Micheline de Bellefroid(1927-2008) combineert striktheid van stijl, techni-sche perfectie en een grote vindingrijkheid in hetcreatief onderzoek van versieringen. Een uitzon-derlijke selectie van de mooiste boekbindingenvan de kunstenares wordt samen getoond met do-

cumenten die de verschillende etapes illustrerenvan de creatie (maquettes, decoratiepapiers, com-posities gerealiseerd met de computer) en de intel-ligentie en gevoeligheid van een oeuvre dat hetboekbinden heeft omgevormd tot een ware uitingvan artistieke creatie. Zodoende wordt een wel ver-diende hommage gebracht aan een vrouw dieeveneens een zeer belangrijke plaats inneemt in deuitstraling van Belgisch boekbinden door het on-derricht dat ze gedurende bijna dertig jaar heeftgegeven in La Cambre in Brussel. Ze heeft er eenhele generatie jonge en getalenteerde boekbin-ders opgeleid.

Datum: 18 november 2011 – 12 februari 2012Plaats: Musée Royal de Mariemont - KoninklijkMuseum van Mariemont, Chaussée de Mariemont100, MorlanwelzInformatie: www.musee-mariemont.be

Tentoonstelling Vrouwen rond de HofvijverTot en met 28 augustus 2011 stelt het Haags Histo-risch Museum enkele markante Haagse vrouwencentraal in de manifestatie Vrouwen rond de Hof-vijver. In het museum is een speciale route uitgezetlangs portretten en voorwerpen van vrouwen alsBetje Wolff en Aagje Deken, de schilderes MariaMargaretha la Fargue en ontdekkingsreizigsterAlexandrine Tinne. Bijzonder onderdeel zijn de objecten uit de Rus-sisch-orthodoxe kapel van koningin Anna Paulow-

Vers van de pers

Bollen Sophie en Linda Van Looy (eds).

Gezocht: M/V in de les. Een uitgewerkt lessenpak-ket gendereducatie voor leerkrachtenVUBPress, € 25.

Wil je als leerkracht in de klas werken rond het the-ma ‘vrouwen en mannen’? Dan biedt Gezocht: M/Vin de les jou enkele kant-en-klare lessenreeksenwaarmee je zo aan de slag kan. Door middel vangevarieerd lesmateriaal en leerlingactiverendewerkvormen onderzoeken de leerlingen de wijzewaarop gender het dagelijkse leven, de geschiede-nis en de taal vorm geeft. Op de bijhorende cd-romvind je handig en snel printbaar lesmateriaal. Aanalle lessen werden concrete eindtermen en lesdoe-len gekoppeld.Daarnaast maakt dit boek jou ook vertrouwd metde voornaamste begrippen uit de genderstudiesen levert het ideeën om zelf met het thema aan deslag te gaan. Dit boek richt zich tot leerkrachten ge-schiedenis, Nederlands en humane wetenschap-pen die lesgeven in de derde graad van het ASO-onderwijs. Het kan ook een mooie inspiratiebronzijn voor lesgevers die in andere onderwijsvormenen graden willen werken rond het thema gender-gelijkheid.

Service / Nieuwe boekenVlaamse leerkrachten kunnen een gratis exemplaaraanvragen (zolang de voorraad strekt) door eenmail te sturen naar: [email protected] boek werd gerealiseerd met de steun van Gelij-ke Kansen in Vlaanderen en de Vlaamse overheid.

Hamer Diane

Sophie, koningin derNederlanden. Biografie vanSophie van Württemberg(1818-1877) op basis vanbrieven en dagboekenVerloren, 2010, € 25.

Bij het grote publiek is So-phie van Württemberg, 27jaar lang koningin van Ne-derland als echtgenote vanWillem III, nauwelijks be-kend. Deze biografie, gebaseerd op haar dagboe-ken en brieven, wil daar verandering in brengen.We zien hoe de intelligente en zeer ontwikkeldeSophie trouwde met de kroonprins van Nederlanden deze stap onmiddellijk betreurde. Willem was inintellectueel opzicht haar mindere, vroeg haarnooit om raad, was opvliegend en had buitenech-telijke relaties. Ze ruzieden voortdurend over deopvoeding van hun zoons, van wie er één jongstierf. In talloze brieven aan vrienden stortte Sophiehaar gekwelde hart uit. Ook vond zij troost in con-tacten met mensen uit de wereld van wetenschapen cultuur. De kliek rond Willem beschouwde So-phie als een bemoeizuchtige hysterica, haar vrien-den zagen haar als een warme en geïnteresseerdevrouw. In deze biografie komen alle facetten vanSophie’s persoonlijkheid naar voren.

na die het museum tijdelijk in bruikleen kreeg.De manifestatie Vrouwen rond de Hofvijver wordtgeorganiseerd naar aanleiding van het afrondenvan het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland(DVN), een samenwerkingsproject van de Universi-teit van Utrecht en het Instituut voor NederlandseGeschiedenis in Den Haag. In dit DVN zijn dan ruim1000 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis(geboren vóór 1850) beschreven door ruim 200deskundigen.

Datum: t.e.m. 28 augustus 2011Plaats: Haags Historisch Museum,Korte Vijverberg 7, Den Haag

Informatie: www.haagshistorischmuseum.nl