Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH...

522
Bundeling van bijdragen aan het colloquium gehouden te Rotterdam op 28 - 29 november 1996 Redactie A.M.T. Mouwen N. Kalfs B. Covers Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 7996 Deel 3

Transcript of Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH...

Page 1: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Bundeling vanbijdragen aanhet colloquiumgehouden teRotterdam op28 - 29 november1996

RedactieA.M.T. MouwenN. KalfsB. Covers

ColloquiumVervoersplanologischSpeurwerk7996

Deel 3

Page 2: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Kaftontwerp: Jos’ Ontwerp Studio, Breda

Page 3: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK

Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats te

vormen waar nieuwe inzichten en ideeën met betrekking tot de vervoersplarming en de

raakvlakken hiervan met de ruimtelijke planning worden gepresenteerd en besproken.

De auteurs bezitten auteursrechten van hun bijdragen.

Bestelling van boeken:

Dit verslag, dat uit drie delen bestaat, kan worden besteld door overmaking van f 150,- op

girorekening 58.0621 ten name van de penningmeester van het Colloquium Vervoers-

planologisch Speurwerk, Legmeerstraat 62/2h, 1058 NG Amsterdam, onder vermelding

van “CVS 1996” en de naam en adres van de besteller.

Aanbevolen literatuurverwijzing:

A.M.T. Mouwen, N. Kalfs & B. Govers (red.). “Colloquium Vervoersplanologisch

Speurwerk - 1996 - Beheersbare mobiliteit: een utopie?“. Delft, C.V.S., 1996.

111

Page 4: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

TRANSPORTATION PLANNING RESEARCH COLLOQUIUM

The purpose of the Transportation Planning Research Colloquium is to provide a meeting

ground for the presentation and discussion of new insights and ideas in the field of

transportation and its relationship with spatial planning.

Authors retain al1 rights in their papers.

Orders for books:

Copies of this publication CVS-1996, which exists of three volumes, can be ordered from

the treasurer of the Transportation Planning Research Colloquium, Legmeerstraat 62/2h,

NL-1058 NG Amsterdam, The Netherlands.

Suggested citation:

A.M.T. Mouwen, N. Kalfs & B. Govers (red.). “Colloquium Vervoersplanologisch

Speurwerk - 1996 - Beheersbare mobiliteit: een utopie?“. Delft, C.V.S., 1996.

IV

Page 5: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

LIST OF PUBLISHED PROCEEDINGS OF THE PREVIOUS COLLOQUIA

1. P.H.L. Bovy et al (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1974- modellen en methoden in de

vervoersplanologie”.

2. F. le Clercq et al (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1975- praktijk en model in de vervoers-

planning”.

3. J.P.J.M. van Est et al (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1976- planevaluatie, vervoersmodellen

en ruimtelijk keuzegedrag”.

4. G.R.M. Jansen et al (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1977- veranderingen in en om vervoers-

planologisch onderzoek”.

5. G.R.M. Jansen et al (red.)

“New developments in modelling navel demand and urban systems: some results of

recent Dutch research”.

Famborough, Saxon House, 1979 (alleen via boekhandel).

6. F. le Clercq et al (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1979- vervoersstudies, -modellen en

methoden”.

Delft, 1979.

V

Page 6: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7. P.H.L. Bovy et al (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1980- mobiliteit, ruimtelijke interactie

en vervoerssysteemgebruik”.

Delft, 1980.

8. C.J. Ruijgrok & J.P.J.M. van Est (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk - 198 l- nieuwe tendensen in de vervoers-

planologie”.

Delft, 1981.

9.

10.

l l .

12.

J.G. Smit & F. le Clercq (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk - 1982- openbaar vervoer, kompakte

stad en mobiliteit”.

Delft, 1982.

P.H.L. Bovy (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1983- Transportation and stagnation;

challenges for planning and research (2 volumes).

Delft, 1983.

G.R.M. Jansen et al (red.)

“Transportation and Mobility in arr Era of Transition” Elsevier/North-Holland, 1985

(alleen via de boekhandel).

J.P. van Est (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk - 1984- Mobiliteit in beweging”

(2 delen).

Delft, 1984.

VI

Page 7: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13. F. le Clercq (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1985- Dynamiek in verkeer en

mobiliteit” (2 delen).

Delft, 1985.

14. G.R.M. Jansen (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1986- Mobiliteit, transport en

technologische vernieuwing” (2 delen).

Delft, 1986.

15. E.J. Verroen (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -19X7- 8 miljoen auto’s in 2010”

(3 delen).

Delft, 1987.

16. P.M. Blok (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1988- Nederland in nota’s, strategie

en pragmatisme en beleid en onderzoek” (3 delen).

Delft, 1988.

17. H.J. Meurs (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk - 1989- Vervoerbeleid tussen rand en

stad, naar een integrale aanpak op regionaal niveau” (3 delen).

Delft, 1989.

18. J.M. Jager (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1990- Meten-modelleren-monitoren”

(2 delen).

Delft, 1990.

VII

Page 8: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19. P. T. Tanja (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1991- De prijs van mobiliteit en van

mobiliteitsbeperking” (3 delen).

Delft, 1991.

20. P.M. Blok (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1992- Innovatie in Verkeer en

Vervoer” (3 delen).

Delft, 1992.

21. Th.A.M. Reijs & P.T. Tanja (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1993- Grenzen aan de vervoersplano-

logie” (3 delen).

Delft, 1993.

22. J.M. Jager (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk -1994- Implementatie van beleid. De

moeizame weg van voornemen naar actie” (3 delen).

Delft, 1994.

23. H.J. Meurs & E.J. Verroen (red.)

“Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk - 1995 - Decentralisatie van beleid:

implicaties voor kennis en onderzoek” (3 delen).

Delft, 1995.

VIII

Page 9: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

De publikaties (met uitzondering van de nummers 5 en 11) kunnen worden besteld door

overmaking van het bijbehorende bedrag op girorekening 58.06.21 ten name van de

penningmeester van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk, Legmeerstraat

62/2h, 1058 NG Amsterdam, onder vermelding van “CVS”, jaartal en nummer, en de

naam en het adres van de besteller.

Het over te maken bedrag is voor de publikaties:

- 1 t/m 8 j 25,--

- 9 t/m 14 j 55,--

- 15 t/m 17 f 85,--

- 18 j 75,--

- 1 9 en 20 j 120,--

- 21 t/m 23 j 150,--

Copies of these publications can be ordered t?om the treasurer of the Transportation

Planning Research Colloquium, Legmeerstraat 62/2h, NL-1058 NG Amsterdam, The

Netherlands.

1x

Page 10: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats
Page 11: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Geachte lezer,

Voor u liggen de gebundelde bijdragen van alweer het 23e Colloquium Vervoers-

planologisch Speurwerk (CVS). Op het eerste gezicht is dit jaar weer een ‘gewoon’ jaar.

Toch zijn er een aantal wijzigingen opgetreden die wij u met willen onthouden. De belang-

rijkste wijziging is zondermeer dat vrijwel het gehele bestuur is verjongd. Zo’n verjonging

is van tijd tot tijd nodig om de zaak weer eens van nieuw elan te voorzien. Het nieuwe

bestuur wil een aantal veranderingen aanbrengen. Enkele vernieuwingen zullen u op 28 en

29 november zeker opvallen. Eén van de meest tastbare wijzigingen ten opzichte van voor-

gaande jaren betreft de wijze van bundeling van de papers. Dit jaar is gepoogd de papers

zo veel mogelijk programma-gewijs te ordenen. Zo wordt het enerzijds mogelijk dat u per

dag met minder boeken hoeft rond te slepen en anderzijds dat u per sessie minder hoeft te

bladeren.

Uiteraard houdt het bestuur vast aan de sterke punten van het CVS. Dit betekent dat de

vertrouwde CVS-formule ook nu weer wordt gehanteerd: laag drempelig, actieve partici-

patie van alle deelnemers, ruime gelegenheid voor discussies, zowel in de zaal als in de

‘wandelgangen’.

Het doel van het CVS is en blijft het bieden van een forum waarop onderzoekers die actief

zijn op het gebied van het vervoersplanologisch onderzoek hun ideeën en gedachten met

elkaar kunnen uitwisselen.

Ook dit jaar heeft het bestuur weer gekozen voor clustering rond een thema. Het thema

van het CVS 1996 luidt:

‘BEHEERSBARE MOBILITEIT,

een utopie?’

Wij kunnen u wel verklappen dat er in het bestuur driftig is gediscussieerd over het laatste

teken van de thematekst; een vraagteken (?) of een uitroepteken (!). In de bundels zult u

x1

Page 12: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

zowel papers aantreffen van onderzoekers die nog zoekende zijn, als van hen die het

antwoord reeds gevonden hebben.

Tot slot een woord van dank aan onze werkgevers die het ons mede mogelijk hebben

gemaakt om dit CVS te organiseren. Ook bedanken wij weer Dick den Adel van de

Technische Universiteit Delft, vakgroep Stedebouwkunde, zonder wiens met aflatende ijver

en organisatietalent dit CVS met tot stand zou zijn gekomen.

Het bestuur wenst u ook dit jaar weer veel leesplezier en hoopt dat deze bundel voorziet in

een behoefte.

Amoud Mouwen

AGV Adviesgroep voor verkeer en vervoer

Nelly Kalfs

Adviesdienst Verkeer en Vervoer

Bas Govers

Goudappel Coffeng

Wil Clerx

Provincie Zuid-Holland

Bart Egeter

Technische Universiteit Delft

Wim Kerver

TNO-INRO

Delft, oktober 1996

x11

Page 13: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

Inhoudsopgave

Deel 1

Sessie 1: Parkeren (themasessie)

1 Harteveld, C., J. Ververs & N. Bosch

“Geen ruimte meer voor parkeren op eigen terrein.”

2 Waagmeester, J.A.

“Parkeemormen in auto-arme en autovrije wijken.”

3 Waerden, P. van der, A. Borgers & H. Timmermans

“Automobilisten en de verhoging van parkeertarieven in binnensteden.”

Sessie 2: Beheersbare mobiliteit (themasessie)

4 Köbben, M. & J. van der Waard

“Het bereikbaarheidsvraagstuk nu en op middellange termijn;

een situatie-analyse.”

5 Koning, M.A. & G.P. van Wee

“Een duurzame ontwikkeling en vervoer tot 2010.”

6 Rienstra, S.A. & P. Nijkamp

“Beheersbare mobiliteit een utopie? Een actorbenadering.”

7 Brohm, K.A. & M.J.H. Beek

“Individuele mobiliteitsontwikkeling, autonoom?”

8 Gommers, M.J.P.F., R.J. Molemaker & M. van Schijndel-Pronk

“Beheersing van de consequenties van onbeheersbare mobiliteit.”

Sessie 3: Technologiebeleid

9 Korver, W. & G.R.M. Jansen

“Technologiebeleid collectief personenvervoer: opties en achtergronden.”

10 Minderhoud, M.M. & P.H.L. Bovy

“Telematica en informatietechnologie in het verkeer.”

11 Zuylen, H.J. van & G. van Schaick

“INIT: Technologiebeleid voor verkeer en vervoer.”

1 7

29

47

49

69

89

109

123

139

141

163

183

x111

Page 14: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 4: Dynamisch verkeersmanagement

12 Spit, W. & M. van Lieshout

“DRIPs: haalbaar en effectief?”

13 Tutert, R.A.S.M. & E.L. Prins

“Flexibel gebruik van int?astructuur; Toepassingen op het hoofdwegen-

net en ten behoeve van wijkontsluiting.”

14 Westland, D.

“Transfo-buffers: Tijdelijk ingebreide opvangruimten als hefbomen voor

den ‘Nouwen-uitweg’.”

Sessie 5: Vervoerwaarde spoorlijnen

15 Oprel, J.M., H.F. Hofker & M.G. van den Heuvel

“Vervoeiwaardestudie Hanzelijn.”

16 Schaafsma, A.

“Versnel het openbaar vervoer en verlies reizigers: het risico van

kortere reistijden in het spoorboekje.”

Sessie 6: Ruimtelijke structuur

17 Clercq, F. le & H. de Feijter

“Nieuwe vervoersplanologische uitgangspunten voor verstedelijking.”

18 Heerema, P., H. Puylaert & G. Roeleveld

“Perspectieven voor verstedelijking op basis van netwerken.”

19 Schotanus, B.

“De stad van de toekomst, een verkenning.”

20 Hollander, B.D. den & G.J. Borgman

“Woningbouw op Vinex-locaties: Effect op het woon-werkverkeer.”

21 Mouwen, A. & T. Verhoeven

“Verstedelijkingsrichting Grote Polder, beschouwd vanuit het aspect

openbaar vervoer.”

22 Wee, B. van & T. van der Hoorn

“Kantoor naar het spoor: De mobiliteitseffecten.”

23 Govers, B. & P. Jorritsma

“Investeren met meerwaarde. Stedelijk openbaar vervoer in SVV-stad.”

197

199

213

227

243

245

263

281

283

295

315

333

349

367

385

XIV

Page 15: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

24 Martens, M.J., H.D. Hilbers & I.R. Wilmink

“Structuurconcepten: de afstemming van ov-netwerkconcepten en

ruimtelijke concepten.”

Deel 2

Sessie 7: Langzamer vervoer

25 Bosch, A.L.

409

425

“Fietsvriendelijke infrastructuur. Van fietsnetwerk via meetfiets naar

flitspaden.”

26 Broeckaert, M. & J. Pelckmans

427

“Autoluwe binnensteden in Vlaanderen - problemen en perspectieven.”

27 Rienstra, S.A. & P. Rietveld

437

“De maatschappelijke haalbaarheid van snelheidsbeleid; een statis-

tische analyse.”

28 Bruinsma, F.R., P. Rietveld & S. Baaijens

“Langzaam maar zeker: marktonderzoek naar de meerwaarde van

trage vervoersystemen.”

29 Peeters, P.

455

475

“Langzaam maar zeker, onderzoek naar de meerwaarde van trage vervoer-

systemen; theoretische collectieve en individuele meerwaarde.”

30 Peters, P. & M. van Hagen

495

“Langzaam maar zeker, onderzoek naar de meerwaarde van trage vervoer-

systemen. Versnellen en vertragen: synthese.”

Sessie 8: Openbaar vervoer en bereikbaarheid

31 Goeverden, K. van

513

533

“De functies van openbaar vervoer nader bezien. Een bereikbaarheids-

functie voor het openbaar vervoer?”

32 Goot, D. van der

535

“Effectiever vervoerbeleid door completer openbaar vervoer: versterking

van verzwakte schakels.” 547

xv

Page 16: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 9: Prijsbeleid (themasessie)

33 Veling, I.H. & J.T.A. van der Loop

“Voor wat, hoort wat!”

34 Verhoef, E., P. Nijkamp & P. Rietveld

“De maatschappelijke haalbaarheid van rekeningrijden. Een survey

onder spitsautomobilisten in de Randstad.”

3.5 Vossestein, M.

“Bedrijfsmatige beheersing van verkeer en vervoer als oplossing?’

36 Beek, P. van, H. Meurs & F. Rosenberg

“Kwantitatieve effecten van parkeerbeleid: Ervaringen in de praktijk.”

37 Gem., K. & B. van Wee

“Effecten van prijsbeleid.”

38 Lijesen, M. & A. Dikmans

“Verkeers- en vervoerbeleid: Woorden en daden?”

Sessie 10: Tijdsbeleid (themasessie)

39 Ettema, D. & H. Timmermans

“Een competing risk hazard model van de duur, keuze en timing

van activiteiten voor de evaluatie van tijdsbeleid.”

40 Kraan, M.E., M.F.A.M. van Maarseveen

“Grenzen aan de mobiliteitsgroei: de beperkende invloed van tijd.”

41 Reisen, F. van

“Telewerk in samenhang met andere strategieën ter beheersing van

automobiliteit en congestie.

Sessie 11: Hogesnelheidstrein

42 Ommeren, K. van & R. Köhler“Onzekerheid bij vervoersprognoses: De aanpak bij de HST-Oost.”

43 Schoemaker, Th.J.H.

“HST-Zuid; beginnen bij het begin.”

Sessie 16: Beleidsvorming

44 Boiten, E.E.J. & G. van Calcar

“Interactieve beleidsvorming; analyse van een benadering.”

567

569

583

603

623

637

657

673

675

695

717

737

739

751

765

767

XVI

Page 17: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

45 Saris, W., C. van der Put & N. Kalfs

“De Keuze-enquête als instrument voor beleid.”

46 Schrijnen, P.M.

“Integrerend verkeers- en vervoerbeleid, ontwikkeling van het verkeers-

en vervoerbeleid als maatschapplijk leerproces.”

47 Bogaerts, M.P. & T. de Wit“Lange termijn programmering verkeers- en vervoeronderzoek.”

48 Louisse, C.J.

“Van utopie naar toekomstgerichte strategie.”

49 Rooijers, A.J. & H. Welles

“Gewoonte de baas; een methodiek ten behoeve van beleidsontwik-

keling vanuit de optiek van gewoonte(om)vormi

Deel 3

Sessie 12: Vervoermanagement

50 Maanen, T. van, R. Reusen & R. Sleurink

“Vervoersmanagement in Nederland.”

51 Malipaard, E.J. & J.G. Quee

“Zakelijk gebruik van de privé auto: de kilometerallocatie is uit de tijd.”

52 Martens, M. & M. van der Spek

“De autoratio: Een nieuw meetinstrument binnen vervoermanagement.”

Sessie 13: Methoden en technieken

53 Tavasszy, L. & K. van Goeverden

“De Nederlandse personen- en goederenvervoermodellen - ervaring met

twee tool audits voor beleidsanalyse.”

54 Vleugel, J.M., P. Nijkamp & P. Rietveld

“Tien Nederlandse vervoersscenariostudies vergeleken.”

5.5 Vlist, M.J.M. van der, H.W.J. van Haselen & H. van der Rest

“SMILE: Strategisch Model voor Integrale Logistiek en Evaluatie.”

56 Dam, A.F., S.C. Kieft & Th. van der Star

“PROLOP: Toedelen aan netwerken op basis van ‘multiple’ routing.”

783

801

821

835

855

873

875

897

907

923

925

941

957

977

XVII

Page 18: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

57 Dijk, J. van, J. Kiel & R. Visser

“Regionaal beleid in mobiliteitsprognoses.”

58 Zijpp, N. van der, L. Tavasszy & M. Bliemer

“Optimale sampling strategieën voor modelkalibratie.”

59 Mak, W.K., E.C.M. Keijzers & P.P.M. Jansen

“Simulatiestudie compact dynamisch busstation Leiden.”

60 Vuren, T. van

“Ongebreidelde mobiliteit? Zin en onzin van gegenereerde vervoers-

vraag op nieuwe infrastructuur op Europees niveau.”

Sessie 14: Marktwerking openbaar vervoer

61 Lutje Schipholt, L.R. & R. Wolbers

“Toelating van vervoerders tot het Nederlandse spoorwegnet.”

62 Lijesen, M.

“Schaal en synergie in het Nederlands streekvervoer.”

63 Schmidt-Reps, O.H. & A. Baanders

“Openbaar vervoer: Hoe decentraler? Hoe beter?”

64 Buitendijk, D. & E. Boneschansker

“Stads- en streekvervoer in 2010.”

65 Velde, D.M. van de

“York versus Den Bosch: Welk OV-systeem biedt het meeste waar

voor zijn geld?”

66 Witbreuk, M.J.G.

“De regio: bekering of vervoering?”

Sessie 15: Nieuwe vewoersystemen

67 Egeter, B. & A. van Bmsbergen

“Vervoersystemen met individuele en collectieve eigenschappen.”

68 Ham, J.C. van

“Pijpleidingen: naar een volwaardige vervoersmodaliteit.”

69 Meijkamp, R. & R. Thetmissen

“De deelauto als instrument voor mobiliteitsbeheersing.”

991

1007

1017

1039

1057

1059

1079

1099

1119

1139

1157

1177

1179

1199

1217

XVIII

Page 19: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

70 Scheele, R.J.

“Containerisatie van het OV, hoe werkt zoiets?”

71 Visser, J.G.S.N. & A.J. van Binsbergen.

“Ondergronds goederentransport: Fictie wordt werkelijkheid.”

Sessie 17: Goederenvervoer

72 Binsbergen, A. van & J. Visser

“Is ‘goederemnobiliteit’ in stedelijke gebieden beheersbaar?”

73 Janse, P. & M. Bos

“Integratieproject (fase 1) Milieu en Economie in de Transportsector.

Op weg naar een schoner transport.”

74 Kraan, M.M. & A.H. Zandee

“Database goederenvervoer: basis voor beleid en onderzoek.”

Sessie 18: Veiligheid

75 Dijkstra, A.

“De kracht van oude concepten. Structuur van duurzaam-veilige

wegennetten in stedelijke gebieden.”

76 Rosmuller, N. & J. Willems

“Veiligheid van gebundelde infrastructuur: aandachtspurtten

vanuit ontwerpperspectief.”

Deelnemerslijst

1241

1251

1271

1273

1293

1313

1327

1329

1343

1363

x1x

Page 20: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

xx

Page 21: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

TATSLE OF CONTENTS

Foreword

Table of contents

Part 1

1 Harteveld, C., J. Ververs & N. Bosch

‘Geen ruimte meer voor parkeren op eigen terrein.”

2 Waagmeester, J.A.

“Parking limits for low-car and no-car neighbourhoods.”

3 Waerden, P. van der, A. Borgers & H. Timmermans

“Motorists and the increase of parking tariffs in innercities.”

4 Köbben, M. & J. van der Waard

“The question of accesibility now and in the future: a sutuation

assessment.”

5 Koning, M.A. & G.P. van Wee

“Sustainable development and traffic until 2010.”

6 Rienstra, S.A. & P. Nijkamp

“Controlled mobility an Utopia? A stakeholder approach.”

7 Brohm, K.A. & M.J.H. Beek

“Can individual mobility demand be controlled?”

8 Gommen, M.J.P.F., R.J. Molemaker & M. van Schijndel-Pronk

“Beheersing van de consequenties van onbeheersbare mobiliteit.”

9 Korver, W. & G.R.M. Jansen“Technological irmovations and technology policy for public transport.”

10 Minderhoud, M.M. & P.H.L. Bovy

“Telematics and information technology in transports.”

11 Zuylen, H.J. van & G. van Schaick

“INIT: A technology policy for the department of transportation.”

12 Spit, W. & M. van Lieshout

“VMSs: feasible and effective?”

13 Tutert, R.A.S.M. & E.L. Prins

“Flexible usage of infrastructure.”

3

17

2 9

49

6 9

8 9

109

123

141

163

183

199

213

XXI

Page 22: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14 Westland, D.

“Transfo-buffers: Tijdelijk ingebreide opvangruimten als hefbomen voor

den ‘Nouwen-uitweg’.”

15 Oprel, J.M., H.F. Hofker & M.G. van den Heuvel

“Vervoerwaardestudie Hanzelijn.”

16 Schaafsma, A.

227

245

“Speed up the public transport and lose passengers: the risk of

reducing travel time in the time table.”

17 Clercq, F. le & H. de Feijter

263

“New transportation planning principles for urbanization.”

18 Heerema, P., H. Puylaert & G. Roeleveld

“Perspectives for urbanisation on the basis of networks.”

19 Schotanus, B.

“The city of the future.”

20 Hollander, B.D. den & G.J. Borgman

“Effect of Vinex-locations on commuter traffc.”

21 Mouwen, A. & T. Verhoeven

283

295

315

333

“Verstedelijkingsrichting Grote Polder, beschouwd vanuit het aspect

openbaar vervoer.”

22 Wee, B. van & T. van der Hoorn

“Effects on mobility of large-scale relocations of offices to public

transport nodes.”

23 Govers, B. & P. Jorritsma

“Investment and surplus value.”

24 Martens, M.J., H.D. Hilbers & I.R. Wilmink

“The matching of public transport concepts and land use concepts.”

Part 2

25 Bosch, A.L.

“Bicycle-conducive int?astructure.”

349

367

385

409

427

xX11

Page 23: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

26 Broeckaert, M. & J. Pelckmans

“Traffic calming in urban core areas in Flanders - problems and

perspectives.”

27 Rienstra, S.A. & P. Rietveld

“The social support for speed polities; a statistical analysis for the

Netherlands.”

28 Bruinsma, F.R., P. Rietveld & S. Baaijens

“Slow but sure: a market survey on the surplus value of slow travel

modes.”

29 Peeters, P.

“Slow but sure, survey on the benefïts of slow modes; theoretic social

and individual benefits.”

30 Peters, P. & M. van Hagen

“Slow but sure, survey on the benefïts of slow modes. Accelerating

and slowing down: synthesis.”

31 Goeverden, K. van

“Functions attributed to public transport.”

32 Goot, D. van der

“Making transport policy more effective by making public transport

more complete: strengthening the weakened links.”

33 Veling, I.H. & J.T.A. van der Loop

“Nothing for nothing!”

34 Verhocf, E., P. Nijkamp & P. Rietveld

“The social feasibility of road pricing.”

35 Vossestein, M.

“Bedrijfsmatige beheersing van verkeer en vervoer als oplossing?’

36 Beek, P. van, H. Meurs & F. Rosenberg

“Quantitative effect of parking measures.”

37 Geurs, K. & B. van Wee

“Effects of pricing policy.”

437

455

475

495

513

535

547

569

583

603

623

637

xX111

Page 24: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

38 Lijesen, M. & A. Dikmans

“Transport policy: words and actions?”

39 Etterna, D. & H. Timmermans

“A competing risk hazard model of activity duration, choice and timing

for the evaluation of time polities.”

40 Kraan, M.E. & M.F.A.M. van Maarseveen

“Boundaries on mobility growth: the limiting impact of time.”

41 Reisen, F. van

“The coherente of telework with other strategies to limit the growth of

car mobility and traffc congestion.”

42 Ommeren, K. van & R. Köhler

“Onzekerheid bij vervoersprognoses: De aanpak bij de HST-Oost.”

43 Schoemaker, Th.J.H.

“HST-South, start planning at the right end.”

44 Boiten, E.E.J. & G. van Calcar

“Interactieve beleidsvorming; analyse van een benadering.”

45 Saris, W., C. van der Put & N. Kalfs

“The Choice-questionnaire as an instrument for govemment policy.”

46 Schrijnen, P.M.

“Integrating traffic and transportation polities.”

47 Bogaerts, M.P. & T. de Wit

“Long-term programming transport research.”

48 Louisse, C.J.

“A future based strategy in stead of Utopia.”

49 Rooijers, A.J. & H. Welles

“Mastering habits; a methodology for transport policy development,

fiom the view of habit (trans)formation.

Part 3

50 Maanen, T. van, R. Reusen & R. Sleurink

“Transport demand management in the Netherlands.”

657

675

695

717

739

751

767

783

801

821

835

855

875

XXIV

Page 25: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

51 Malipaard, E.J. & J.G. Quee

“Zakelijk gebruik van de privé auto: de kilometerallocatie is uit de tijd.”

52 Martens, M. & M. van der Spek

897

“The car-ratio: new ways of measurement in traffic demand

management. ”

53 Tavasszy, L. & K. van Goeverden

907

“The Dutch freight and passenger transportation system models -

experiences with two tool-audits for policy analysis.”

54 Vleugel, J.M., P. Nijkamp & P. Rietveld

“The Dutch transport scenarios compared.”

55 Vlist, M.J.M. van der, H.W.J. van Haselen & H. van der Rest

“SMILE: Strategie Model for Integrated Logistics and Evaluation.”

56 Dam, A.F., S.C. Kieft & Th. van der Star

“PROLOP: Assignment to networks on basis of multiple routing.”

57 Dijk, J. van, J. Kiel & R. Visser

925

941

957

977

“Regional polities in mobilty forecasts.”

58 Zijpp, N. van der, L. Tavasszy & M. Bliemer

“Optimal sampling strategies for model calibration.”

59 Mak, W.K., E.C.M. Keijzers & P.P.M. Jansen

“A simulation study of the compact dynamic busstation in Leiden.”

60 Vuren, T. van

991

1007

1017

“Unchecked mobility? Sense and nonsense of induced traffïc on

new transport infkstructure at European level.”

61 Lutje Schipholt, L.R. & R. Wolbers

“Toelating van vervoerders tot het Nederlandse spoorwegnet.”62 Lijesen, M.

1039

1059

“Economies of scope and scale in Dutch local and regional public

transport.”

63 Schmidt-Reps, O.H. & A. Baanders

1079

“Public transport: The more decentralized, the better?” 1099

XXV

Page 26: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

64 Buitendijk, D. & E. Boneschansker

“Bus transport in the Netherlands: a scenario for 2010.”

65 Velde, D.M. van de

“York versus Den Bosch: Who offers better value for mony?”

66 Witbreuk, M.J.G.

“The regional authority: withdrawal or exaltation?”

67 Egeter, B. & A. van Binsbergen

“Transportation systems with individual and collective characteristics.”

6X Ham, J.C. van

“Pipelines: towards a mature mode of transport.”

69 Meijkamp, R. & R. Theunissen

“De deelauto als instrument voor mobiliteitsbeheersing.”

70 Scheele, R.J.

“Contaìnerization aspects of public transport.”

71 Visser, J.G.S.N. & A.J. van Binsbergen.

“Underground transport of goods: Fiction becomes reality.”

72 Binsbergen, A. van & J. Visser

“Can we control the ‘mobility of goods’ in nrban areas?”

73 Janse, P. & M. Bos

“Integratieproject (fase 1) Milieu en Economie in de Transportsector.

Op weg naar een schoner transport.”

74 Kraan, M.M. & A.H. Zandee

“Database freight transport.”

75 Dijkstra, A.

“The structure of road networks in residential areas.”76 Rosmuller, N. & J. Willems

“Safety of bundled infrastructure: considerations from a design-

perspective.”

List of participants

1119

1139

1157

1179

1199

1217

1241

1251

1273

1293

1313

1329

1343

1363

XXVI

Page 27: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

XXVII

Page 28: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats
Page 29: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 12: Vervoermanagement

8 7 3

Page 30: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

874

Page 31: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Transport Demand Management in the Netherlands

Torn van Maanen’Rene Reusen and Rien Sleurink*

1 TNO Institute of Infrastructure, Transport and Regio& DevelopmentDelft, The NetherlandsE-mail: [email protected]

2 NEA Transport research and training,Rijswijk, The NetherlandsE-mail: [email protected]

Delft, September 199696iNVl224

375

Page 32: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

SUMMARY . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

SAMENVATTING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1 INTRODUCTION . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

1.1 First phase: “State-of-the-Art”-research . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41.2 Second phase: demonstration projects . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41.3 Third phase: evaluation and publication of the results . . . . . . . . . . . . . . . . 41.4 Transport demand management: definitions and scope . . . . . . . . . . . . . . . . 51.5 The European term mobility management . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51.6 The term transport demand management in this study . . . . . . . . . . . . . . . . 5

2 TRANSPORT DEMAND MANAGEMENT IN THE NETHERLANDS . . . . 6

2.12.22.32.42.5

Regional approach . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Company-by-company approach . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Instruments . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Large number of experiments . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Analysis framework . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

3 SURVEY OFPROJECTS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12

3.1 Criteria.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123.2 Accessibility . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123.3 Nature of the company . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15

4 CURRENT TRENDS AND DEVELOPMENTS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

4.14.24.34.44.54.64.74.8

A great deal of effort and unspecified results . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .The action-oriented approach . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Utilization and building . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Province of North Holland (Amsterdam) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Utrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Province of South Holland (Rotterdam, The Hague) . . . . . . . . . . . . . . . . .Remaining areas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

18191920202121

Conclusion . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . _ . . . . . . . . . . . . . 2 1

2

2

876

Page 33: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Transport Demand Management in the Netherlands

This memorandum provides a survey of the developments and current state of affairspertaining to transport demand management in the Netherlands. The memorandum is thefirst product of a European study into transport demand management.What it comes down to, briefly, is that the European Commission, within the frameworkof its DG W’s Transport RTD Programme, wishes to combine existing know-how andexperience in the area of European transport demand management and, by carrying out anumber of demonstration projects, wishes to establish what the potential contribution oftransport demand management could be in solving congestion, environmental andaccessibility issues in Europe.

SAMENVATTING

Vervoersmanagement in Nederland

Deze nota geeft een overzicht van het hoe en waarom van vervoersmanagement inNederland. Deze nota vloeit voort uit een tweetal Europese studies naar vervoersmanage-ment in Europa.De Etiopese Commissie is geintersseerd in de mogelijkheden van vervoersmanagement enwat de bijdrage van dit instrument kan zijn bij de bestrijding van milieuproblematiek enbereikbaarheidsproblemen. Daartoe is gestart met een inventarisatie van diverse vormen vanvervoersmanagement in de lidstaten van Europa. Deze nota inventariseert de situatie inNederland.

877

Page 34: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 INTRODUCTION

This memorandum provides a survey of the developments and current state of affairs pertaining

to transport demand management in the Netherlands. The memorandum is the first product of a

European study into transport demand management’.

What it comes down to, briefly, is that the European Commission, within the framework of its

DG w’s Transport RTD Programme, wishes to combine existing know-how and experience in

the area of European transport demand management and, by carrying out a number of

demonstration project& wishes to establish what the potential contribution of transport demand

management could be in solving congestion, environmental and accessibility issues in Europe.The study, incoxporating various phases, wil1 run from 1996 to 1998. The first year is devoted

to state-of-the-art research.

1.1 First phase: “State-of-the-Art”-research

The objective of the state-of-the-art research is to provide a survey of the current state of affairs

within European countries with respect to transport demand management, analyze the results and

formulate the most significant success and failure factors on the basis of the results.This memorandum covers the state of the art in the Netherlands.

1.2 Second phase: demonstration projects

The demonstration projects constitute the main focus of the second year of the study.

Issues that wil1 dealt with include: what is the course of events in the various demonstrationprojects, which results have been achieved and how can these results be explained.

The results wil1 be compared with those of the state-of-the-art research, so that conclusions

pertaining to the success and failure factors can be formulated more accurately.

1.3 Third phase: evaluation and publication of the results

During the third year of the study, al1 the results wil1 be combined and attempts wil1 be made to

arrive at generalized conclusions and strategies. The ensuing methodologies wil1 be published.

Page 35: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

1.4 Transport demand management: defmitions and scope

Two terms play a key role in this study. One is the European term “Mobility Management” andthe other is the Dutch term, Transport demand management [Vervoersmanagement]. Although

these terms are used interchangeably, there are subtle differences in their defïnition and scope.

To prevent any confusion, these two terms are defined in the paragraphs below.

1.5 The European term mobility management

At a joint European meeting, the parties involved in this study described mobility managementas one aspect of transport policy which focuses mainly on the dissemination of information. This

dissemination of information can be used to reduce car use. This can be achieved by effïcient use

of other means of transport. In this context, mobility management pertains to freight and

passenger transport.

1.6 The term transport demand management in this study

In practice. there is broad consensus on the what is in any case covered by the Dutch term

transport demand management and on the defïnition of the term. Within the context of this study,

transport demand management is understood to mean “the reduction of avoidable individual caruse related to companies by means of measures which can be taken at managerial level, and

geared particularly to influencing the modal split”.

Comments ensuing from this definition:* Transport demand management is confmed to the traffic of individuals* In the Netherlands, transport demand management is virtually always seen in relation to

commuter traffic.

* Transport demand management is part of the mobility policy.An important differente between the Dutch term transport demand management and the Europeanterm mobility management is that mobility management (also) focuses on individuals in general,

whereas transport demand management is confïned to individuals with respect to companies.Partly in derivation of this, the European definition emphasizes information and coordination

while in the Netherlands, greater emphasis is placed on provisions made and facilities offered byor as a result of the company.

879

Page 36: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

2 TRANSPORT DEMAND MANAGEMENT IN THE NETHERLANDS

2.1 Regional approach

In 1989 a number of experiments in the field of transport demand management were initiated

within the framework of the Randstad Accessibility Plan. The objective was to guarantee

accessibility by road of parts of the Randstad. This accessibility was being endangered during

peak hours by the enormous number of cars transporting employees to and from their worklocations. Measures which would make an impact at the work locations were used to reduce the

number of cars by means of modal-split shifts in commuter trafflc. These measures are knownas the ‘regional approach’. This regional approach was regarded as an option with which the

modal split could be influenced. The idea of measures such as these comes from the United States

where they had been able to achieve localized reductions in the number of car kilometers of 20%.

At the same time, the SVV lid was completed. In the SVV, accessibility objectives are combined

with an environmental objective. As far as car traffic is concemed, this boils down to a mixture

of push and pul1 measures which were intended to reduce the growth in car traffic. A number of

these measures focused on commuter traffic: after all, slowing down the growth in car use incommuter traffic would bring the accessibility target closer while also contributing to a cleaner

environment. As the accessibility objective was supplemented with an environmental objective,

a number of experiments were added which were intended to provide insight into the extent towhich environmental objectives could be reached in areas that were less subject to congestion.

The experiments had four goals:* Concrete results were to be achieved in terms of a reduction in the number of car

kilometers in conunuter traffic.* They wished to achieve the on-going commitment of companies to the regio& approach.* They wished to gain experience in the procedural aspects of transport demand manage-

ment* They wished to develop the instruments with which to achieve a reduction in the number

of car kilometers.

2.2 Company-by-company approach

The pilot project “Bedrijvenspoor” ran parallel to the regional approach. Initially, fifty companies

and institutions were approached.

880

Page 37: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

In this experiment, transport demand management was started up at company-level. Someone at

the company (transport coordinator) was appointed either as a full-time or as a part-time transportmanager. One advantage of this approach is that transport demand management is then very

closely related to the company. The transport coordinator knows the company, the opportunitiesfor transport demand management and who should approached for speciflc purposes. In terms of

implementation, the company-by-company approach does not basically deviate from the regio&

approach.

2.3 Instruments

In the beginmng (early in the 199Os), there had been consensus on the way in which this regional

approach should be handled. A Transport Coordination Centre [VervoersCoördinatieCentrum](TCC) was central to this approach.

In these projects, the TCC, which carried out the transport demand management, was kept

separate from the company organizations. With the help of local authorities, Chambers of

Commerce and industrial organizations a separate organization was started up which was incharge of transport demand management. The idea behind it being to interfere as little as possible

with daily course of events at these companies. In addition, in this way it would be possible to

achieve al1 kinds of advantages of scale, such as approaching public transport companies and

requesting them to adapt their schedules, matching carpools with employees of other companies

in the vicinity, and being able to conclude contracts for bulk use. Finally, the smaller companies

could hitch a ride with these transport demand management activities of the larger organizations.

Such a center would have to implement the necessary measures to adjust the modal split in

commuter traffic according to a transport plan.Usually a transport plan is drawn up to be used as a method to initiate transport demandmanagement. A transport plan is based on a survey of the home addresses of the employees, their

preferences for other means of transport, their werking hours, etc. This information is acquired

by means of an extensive survey among employees. If employees express a preferente for means

of transport other the car, means are sought to meet this preferente.In 1992-1994, a large number of transport plans were drawn up. These plans were based on an

analysis of local accessibility and mobility. Recommendations, based on such au analysis, weremade for improvements which could lead to some ether modal split.

881

Page 38: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

An extensive survey is required to be able to draw up a transport plan. As has been said, such

a survey forms the basis of the transport plan. The main reason to conduct a survey is todetermine the current modal split. After ah, this forms the starting point from the which the

objective of reduced kilometers is to be achieved. In many cases questions were also included todetermine the employee’s attitude towards (measures within the framework of) transport demand

management. As the required information cannot be generalized, the intention is that each

employee completes such a questionnaire. After all, the combination of home address (which

determines the available travel options), current means of transport and attitude towards otheroptions is different for every individual and cannot be determined in a random sampling.

Such extensive employee polls make it possible to make personal ‘traveling recommendations’.Such recommendations state the available options and the costs involved. In practice, it appeared

that such recommendations received a rather luke-warm reception. The mam reasons for failure

were incorrect information regarding the recommended altemative and the fact that personal

circumstances were not taken into account adequately.

Finahy, the survey played a role in establishing the starting point for transport demand

management. Comparisons of the surveys before and after transport demand management hadbeen implemented were intended to determine its success.

2.4 Large number of experiments

Shortly after the fïrst experiments a large number of new projects were started up.

In April 1993, DIR0 counted 50 projects with a regional approach. This count did not includeindividual companies with transport demand management; the study was confïned to counting

experiments with a joint, regional approach’.

At the end of 1993, CEA had counted 56 companies and transport plans. This count was confmedto companies and transport plans that had made use of a survey3.

2.5 Analysis framework

2.51 Government, companies and employeesWhen al1 extraneous details have been removed, a line of actions appears with an exemplary

course either in the process of regional approach or the company-by-company approach.

Essentially three groups were involved in this process:* The govemment. The govemment wishes to achieve the accessibility and environmental

882

Page 39: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

objectives through either the regional approach or through the company-by-company

approach. From the point of view of the authorities involved, this is not the responsibility

of the govemment alone: the govemment explicitly wishes to involve the companies in

the process. The govemment wishes to transfer the implementation and to make the

regulation of commuter flows the responsibility of management.* The companies. The companies are the actual policy implementers. The companies

themselves (or a legal entity acting on behalf of the companies) draw up a plan which

brings about a change in the modal split in commuter traffíc. This plan contains a range

of measures to achieve the modal split. To this end, the plan contains both push measures

(e.g., fewer parking places, lower traveling allowances) and pul1 measures (e.g., improvedbicycle facilities, improved public transport, cheaper public transport and bicycle

measures) .* The employees. At the end of the day, it is the employees themselves who decide which

form of transport to use based on considerations of convenience, traveling time, and costs.The company can influence the convenience. traveling time and costs of various forms of

transport, but the final decision lies with the employees.

The above shows that the govemment communicates with the companies and the govemment sees

it as its task to ensure that transport demand management is implemented at the companies. The

companies communicate with their employees who make the final decisions. Therefore, there are

two points of communication:* govemment - companies* companies - employeesThus, there are two studies with which to measure the success of transport demand management:* you have to know how many companies are participating, and* you have to know what the effect of transport demand management is on the employees’

modal split.

2.52 Company participation in transport demand managementIt appears from a number of studies that about 30% of companies participate in transport demand

management.The most in-depth study in this context is the recently developed “Beleidsmonitor Vervoersmana-

gement’ [Transport demand management Policy Monitor]. This brochure4 states that about 30%

of companies with more than 50 employees have implemented transport demand management.

This fïgure varies somewhat in different measurements, but the average is reasonably consistent

883

Page 40: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

and is even slightly higher.

The behaviour of companies is compared with the knowledge within companies on the transportdemand management phenomenon and the willingness to accept responsibility for traffïc and

transport problems. The study shows that knowledge about transport demand management and

measures taken in tbis context (such as carpooling) is rather general. It also appeared that

companies and institutions generally fïnd that an appeal can be made to their social responsibility

to reduce car use. The positive conclusion to be drawn from this is that, in principle, transport

demand management is broadly supported among company and institutions.

A 19935 study states that 16% of companies have implemented transport demand management.

Tbis refers to company transport, the presence of company bicycles and company contracts with

the railways. It should be noted that this study is rather dated. When measures which do not

influence day-to-day company operations are included (such as promoting bicycle use,participating in carpools), two-thirds of companies agree to participate in these measures.

Measures affecting company operations, such as telecommuting are viewed less favourably:telecommuting is only accepted by a quarter.

It can therefore be assumed that 16 - 30% of companies participate in transport demandmanagement. It is likely that this figure will increase in view of the general acceptance of the

measures.However, most companies only take a limited number of measures, such as introducing company

bicycles, promoting public transport and facilitating carpooling. More far-reaching measures, suchas a stringent parking regime and telecommuting, are less wide-spread. It is not clear how many

companies are working on a limited number of measures as compared to the whole.

2.53 hing transport demand management to change companies’ modal split.

By means of the various evaluation studies, it is possible to form an impression of the extent of

modal-split changes in companies actively engaged in transport demand management.

In 1995, a study6 was completed into the changes in the selected forrns of transport at companiesthat have participated in the company-by-company approach. Of the 41 companies, 7 gradually

ended the project. Of the remaining 34, half responded to the interim measurement. The

quantitative data based on this show that these 17 companies (mainly offtces) had achieved anaverage kilometer reduction of 7%-*Despite the low response, it was concluded that the company-by-company approach had definitely

made an impact. From the interviews (10 companies) it also appeared that in general companies

had experienced transport demand management in a positive sense. Most companies stated that

884

Page 41: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

they wanted to continue with transport demand management.

Relatively high reductions were achieved by companies at railway locations, by non-profit

organizations. Moreover it was found that encouraging the use of bicycles was the most

successful measure. The 7% reduction in kilometers appears to have been achieved by motoristsusing bicycles for short commuting distances. This in turn means that the number of trips was

reduced by m than 7%.

Several measurements were made of the effect from transport demand management around

Schiphol airport. The results in terms of the number of trips per form of transport’ indicate a

reduction in the use of the car. This reduction is approx. 4%. Public transport use increased by

several percentage points.In 1993, pre-measurements were made of the use of types of transport in Amsterdam-Zuid,

followed by post-measurements in 1995. Transport demand management had been introduced

locally in the interim*. The researchets distinguished between the various reasons for the decline

in car kilometers had declined. They found a reduction of 6% as a result of the introduction oftransport demand management.

Broadly speaking, the conclusions of the various evaluation studies agree. It appears that transportdemand management is successful when the objective is to reduce the number of car kilometers.

The evaluation studies referred to here al1 relate to enthusiastically implemented experiments. It

appears that it is possible to reduce car kilometers in commuter traffic. The average kilometer

reduction lies between 4 - 7%.

2.54 ToCrrl: number of companies and changes in companiesPotentially, transport demand management can bring about changes in the form of transport incommuter traffic.

On the one hand, a large number of companies are involved in transport demand management,

while on the other hand, it was noted that shifts take place in the modal split at companies

involved in transport demand management.

At this stage, it would be premature to combine the studies so as to arrive at a single conclusion

from which the results of the efforts in transport demand management can be derived. The studiesare too varied in their approach to allow them to be combined.

885

Page 42: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

3 SURVEY OF PROJECTS

As was shown in the previous section, many projects have been started in the Netherlands in

recent years. These projects reached various stages of maturity and the projects actually carriedout have generated varying results.

One of the objectives of this report is to offer a survey of this multitude of projects. Initial

attempts to draw up this survey soon showed that, although written information is available, it

is not always sufficiently comprehensive to provide adequate insight. Moreover, in the rapidlychanging world of transport demand management, up-to-date information is exactly what is

required.

As a result, information was collected from interviews with people directly involved. Information

required thus fulfils the requirement of up-to-date information. To achieve the greatest leve1 ofcompleteness, al1 representatives of the regional board of the Ministty of Public Works and Water

Management were interviewed, as were the most important policy-makers at the Ministry of

Transport, Public Works and Water Management.

3.1 Criteria

A number of criteria were drawn up to classify the transport demand management projects. Thesecriteria were based on two themes:* accessibility* nature of the company

Model projects were sought for each criterion.

3.2 Accessibility

3.2.1 Type of locationLocated at railway station with standard parking facilities

In view of their very nature, locations at a railway station with standard parking facilities offer

an excellent basis for transport demand management. However, this does not imply that transportdemand management automatically takes place.

A good example is the Expeditieknooppunt (EKP) [Distribution Centre] of PTT Post which usedto be located at Oosterdokkade in Amsterdam’. This location is next to the Central Station in

Amsterdam. They had 200 parking places on their own site for a total of 4,ooO employees. In

886

Page 43: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

addition, there were a number of free parking places on the public road so that the parking

facilities applicable such a location were well above the norm.

Before transport demand management was implemented, it was tolerated that employees parked

their cars illegally. The practice of fust come fust served virtually forced late-corners to parkillegally. In terms of the transport demand management plan, it was decided that anyone who

lived within 7 km from work, was not entitled to a parking place.

Located at station with ample parking facilitiesThe Govemment Centre-BANK Area (GcBA) in The Hague is an example of a location close to

a railway station with ample parking facilities. Most of their parking facilities are provided byprivate parking facilities or rented places in parking garages rather than the public roads.

However, not al1 companies/institutions have ‘ample’ facilities in this area with the exception of

the Second Chamber of the States General, for instance.

According to the regional transport plan, carpooling and public transport (in this sequence!) offerthe best chances of kilometer reduction.

The fmal transport plan of the Second Chamber was implemented in June 1995 and includes

doing away with the reimbursement of travelling allowances, providing low-priced public

transport season tickets, cyclists receiving bicycle maintenance and tickets for public transport

during bad weather conditions, car-poolers receiving travelling allowances linked to occupation

and free parking in the garage, while solo motorists have to pay NLG 150 a month for this.

Located at station with good road connections and standerd parking facilitiesThe focal point of the regional transport plan of the Delft municipality, the Chamber of

Commerce and the ING Bank was the locations on the western side of the center of Delft, withinwalking distance of the NS railway station. With one exception, the parking facilities at most of

the locations are in accordance with or even less than the standards. Partly as a result of this,

bicycles are the most common form of transport in the municipality. A study showed that

improving public transport would have the best chance of achieving a reduction. Although themunicipality is not entirely helpless as far as this is concemed, it bas appeared in practice that

local authorities flnd such improvements a time-consuming and laborious business. It alsoappeared that working conditions posed a number of difficulties when it came to giving

precedence to the use of public transport.

887

Page 44: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Located at station with good road connections and ample parking facilitiesIn addition to having good public transport connections, the AEGON premises in The Hague,

Mariahoeve, also has its own parking area, thereby making it a good example of a location with

good rail and road connections and ample parking facilities. Despite the fact employees usingpublic transport already receive a more generous travelling allowance, a number of solo motorists

could use public transport while maintaining acceptable travelling times. The transport plantherefore proposed to reduce or tax the company’s parking facilities. Cycling could also be

promoted more extensively. This plan was never implemented.

Located at motorway exitA typical example of project at a location which is easily accessible by motorway is the industrial

park “de Harselaar” in Barneveld. The site is located on the Al motorway close to an exit.

Accessibility by public transport is limited. Only a few of the companies are within an acceptable

walking distance of the Barneveld Noord station on a secondary line, while the bus is limited toa few stops on the provincial road intersecting the industrial park. A feasibility study for the area

was carried out on behalf of the regional board of the Directorate-General for F’ublic Works and

Water Management. Analysis of postal code data of some 20 companies showed that, in addition

to bicycle use by inhabitants of towns in the vicinity such as Voorthuizen and Barneveld,

carpooling offered the best chances of achieving the govemment’s objectives. It was suggested

that this objective should be achieved by goal-oriented implementation. Owing to the lack ofinterest demonstrated by the companies, transport plans were never actually drawn up (or

implemented).

An example of successful implementation of a location at a motorway exit is Océ-Van der

Grinten in Venlo. This company is located on the northem side of Venlo close to an exit on theA67. After the regional public transport company Zuid-Ooster started up a system of private bustransport for the most important business centers by means of a transport coordination centre, Océ

set up its own transport plan with carpooling, bicycle facilities and an amended allowance system

as its main themes.

Poorly accessible locationAn example of a poorly accessible location for which transport demand management was

attempted is the Statenkwartier in The Hague. This area is poorly accessible both by car and

public transport. On the other hand, its position in the city has increased parking pressure in the

area. Besides the govemment’s objectives, accessibility and parking problems were the main

888

Page 45: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

reasons for canying out a feasibility study on behalf of the Directorate-General for Public Works

and Water Management. Although a number of proposals were made in the study to implement

transport demand management, these were never followed up. The impression is that they are

waiting for the government to do something about the accessibility.

3.2.2 Susceptibìlity to congestionDue to the lack of a clear median variant, only trial projects with high or low congestion

susceptibility are discussed. To demonstrate the differente between the two, locations located at

a motorway exit were selected for both projects.

HighAn example of a location in an area with high congestion susceptibility is the Plaspoelpolder in

Rijswijk. A transport plan was drawn up for this area which showed that new public transport

facilities would have the greatest chance of success. In view of the limited chances companieshad of succeeding in bringing this about, carpooling was stressed. On completion of the research

phase of the study, which was supervised and partly funded by the Directorate-General for PublicWorks and Water Management, the plan was never implemented. However, the companies in the

area stil1 claim to support a new public transport system. This is stil1 several years in the offïng.

L.OW

The Stegeman company in Deventer is located in an area with low congestion susceptibility. Atransport plan was drawn up for the company featuring preferential treatment of car-poolers and

advantageous travelling allowances for bus users and cyclists. Stegeman also arranged that thehigh-speed bus service in the industrial park stopped right at its front door. After an enthusiastic

start, in which a reduction of 8% was achieved, interest in transport demand management

declined.

3.3 Nature of the company

3.3.1 Size of the companyLarge and medium-sized companies were discussed in the above. Below is an example of a

smaller company, demonstrating that smaller companies can also benefit from transport demandmanagement.

A company that implemented transport demand management single-handedly is NEA

889

Page 46: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Transportonderzoek en -opleiding in Rijswijk. The company first participated in the regional

approach for the entire Plaspoelpolder. This led to a plan in which the potential of the various

options of public transport was determined for the entire region. The conclusion was that

improving public transport would be the most effective, followed by carpooling and the utilizationof the current public transport system. The plan also included measums which could be taken

jointly. However, these were never implemented.

3.3.2 Type of companyThe examples include companies which used the company-bycompany approach as well as

companies which, although they were part of the regional approach, played a leading role.

IndustryShell Pernis has been transporting its workforce to and from work for years. Partly as a result ofdevelopments relating to the “Direct-Bus” (now the “Botlekbus”), Shell also started implementing

other measures. For instance, interested parties can register as potential car-pooiers. Despite the

fact that no specifïc fmancial incentives were offered, some 450 carpools have been registered.

Retail trade

Within the framework of the regional approach, IKEA in Delft participated in a feasibility study

of the Poortweg/Olof Palmestraat area. Although they had the intention of drawing up a transport

plan for some time (in the context of company environmental management), nothing ever came

of it due to a lack of manpower (and therefore motivation). The main reasons were probablybecause they (at least the personnel) did not have any accessibility problems.

office with help-deskfinction (many private visifors)

The “Centraal Ziekenfonds” (CZ) group in Tilburg was obliged to draw up a mobility test when

it moved to a location in the Tilburg municipal area. This test showed that the CZ group satisfiedthe parking standards as wel1 as having 15 parking areas for visitors. Presumably a formal

transport plan was never drawn up as a result of the fact that they could easily comply with the

mobility requirements.

Ofj?ce offer& commercial services (many commercial visitors)One of the reasons the Utrecht Rijnsweerd office of Coopers & Lybrand participated in the

‘Bedrijvenspoor’ trial project was the need to create more space on the roads for commercial

890

Page 47: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 7

traffíc. Although tost control was the main objective, the agency itself also contributed by only

giving new employees a car after a year (instead of after three months). However, public transportfor commercial purposes was regarded as being too time-consuming (and therefore too expensive).

Administration office

The AMEV head office is located in Utrecht Rijnsweerd. AMEV is one of the leaders in transport

demand management. Measures were taken related to public transport and bicycles, travelling

recommendations were made, but car-pooling remains the spearhead at AMEV, including matchingand preferential parking places. Already in 19900991, a kilometer reduction of 20% had been

achieved.

Health Care

When the Rijnstate hospital moved to a location in Arnhem north where there were only 4.50

parking places for 2,000 employees, this called for transport demand management measures. Afterthe transport plan had been drawn up, the Transport Coordination Center (TCC) of Arnhem-

Nijmegen made travel recommendations for its implementation. Only 250 employees received

car-pooling / car advice. These people availing themselves of this offer, pay NLG 25 a month for

a parking place (car-poolers have a guaranteed parking place). A parking place without this

recommendation costs NLG 50 a month. The public transport contract concluded by Rijnstate

entitles al1 employees to transport on virtually al1 regi0na.l city and regional buses, Interliners and

some regional trains at very low tost. Car-poolers and public transport users have a ‘getting-home’ guarantee. Leased bicycles are also included in the measures.Visitors and patients were also included i -to-door taxi_ .-service up to a distance of 4 public transport zones. When patieEmake an appointment for--ptreatment they can register for this taxi service at the same time. A CÓÖ?&ationPoint in the.-.. -.- __,_hospital’s central reception area provides further service.

Other public buiïdingsAn important representative in this category is the group of educational institutions. One exponent

in this group is the Technical University of Delft (TIJ). A transport coordinator was appointedto develop a transport plan drawn up by a consultancy agency. After extensive debate, it was

decided to do away with the travelling allowances and use part of this money for transport

demand management. The measures included a TU bicycle mechanic, a bicycle leasing

arrangement, reimbursement of the costs of using the station bicycle shed, bicycle maintenance

891

Page 48: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

and/or tickets for public transport during bad weather, min-wear, public transport bulk contract

plus additional discounts by the TU, carpooling ahowance, and car-pooler matching.

4 CURRENT TRENDS AND DEVELOPMENTS

Mobility and transport demand management are relatively new developments which arecontinuously subject to change. The various developments and changes that have taken place in

this subject have been described in the sections above. This section describes current trends anddevelopments. Naturally, it is not an easy matter to include every development as it is an on-

going process.

4.1 A great deal of effort and unspecified results

It appears from interviews with the parties involved at the government that it is not quite clear

what the results are of the govemment efforts.

Feasibility studies have been canied out and transport plans have been drawn up, often with

govemment funding, after which the companies were supposed to implement these plans

themselves. In many cases, there is lack of insight into the extent to which these plans have

actually been implemented. On the one hand, many plans were shelved as soon as govemmentfunding ceased. On the other hand, in some cases these plans have been implemented after an

incubation period, albeit not in accordance with the previously compiled plans. And even then,

the implemented plans were hardly ever related to the original goals.One of the problems facing companies is that the implementation of transport plans costs money.

And if there is very little clarity (for the companies) about the ultimate returns, implementation

often seems to a bridge too far.

But even in those cases where there are clear advantages for the companies, it appears that (the

extent of) implementation is often determined by personal preferences.

This problem facing the govemment, the fact that despite substantial contributions it has no grip

on nor insight iuto the final results, was the reason to re-assess the policy.

In connection with the govemment’s hands-off policy, funding for feasibility studies and transportplans is gradually being phased out. The resources are now mainly invested in research focusingmore on renewing policy and on experiments such as vanpooling.

892

Page 49: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

4.2 The action-oriented approach

The action-oriented approach developed in 1994. In this approach, transport demand management

is a product that must be sold. Officials of the regional boards of the Directorate-General of

Public Works and Water Management are attempting to convince the business community of the

importante of transport demand management.

What is notable is their pragmatic approach. Without actually putting it into so many words, the

former ambitious objectives (20% reduction in car kilometers) seems to have been replaced byan attitude of “what contribution can 1 make and what can be done about transport demand

management at a specific location”.The officials have a whole range of well-known resources at their disposal: carpooling, promoting

the use of bicycles, publicity and support. Like the representative of days gone by, they determinewhich of these resources can best be used at a specifïc company.

The central issue of this pragmatic approach is to keep up the number of visits to companies. It

almost seems as if this bas become a new objective in itself: the maximum number of face-to-face

contacts with representatives of the business community. They want to determine which options

are open to transport demand management on site.

One of the measures which is particularly suitable to this action-oriented approach is to promote

carpooling. After the centralized approach of the early years, in which cru-poolers had to register

daily with an all-regulating computer system, a more bottom-up approach is now used in whichmatching is left to the car-poolers themselves.Currently, the bicycle has become a permanent future in transport demand management. As isthe case in carpooling, a bottom-up approach is used here as well, leaving the initiative to theemployee and in which me employer provides the facilities. A clear example of this is the leased

bicycle.

4.3 Utilization and building

An important development in transport demand management in 1995 was the McKinsey “Benutten

naast Bouwen” [Utilization and Building] report. This report contains the results of an in-depthpolicy-geared study into the opportunities for radically improving the utilization of the main road,

rail and water infrastructures.

The main conclusion of the report is that measures that improve utilization of the infrastructureare an effective way to reduce congestion on the roads and to create the leeway to improve the

893

Page 50: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

20

quality of the railways or to increase its capacity. In addition, many of these measures can be

implemented faster and cheaper than the proposed road and rail building plans. Utilization, in

addition to building, should be given priority in the development and implementation of the traffic

and transport policy.This report includes four recommendations to improve utilization. The recommendation which

seems the most applicable in terms of the mobility policy is “promoting behavioral changes in

commuter traffïc”. To this end, the following measures are proposed:* flexible workíng hours* promoting carpooling and utilixing the existing public transport facilities* effective tax incentives* media campaigns

Another recommendation to reinforce the measures mentioned above is to promote behaviour

changes with fïnancial incentives and to provide central support and coordination for regional

policy implementation. These additional resources led the regional boards of the Directorate-

General for Public Works and Water Management in the most congested areas to make radical

changes to the policy.As a result of the McKinsey report, additional funds were allocated to the regional boards of the

eastem Netherlands and the Provinces of South Holland, North Holland and Utrecht. Each board

uses these funds in its own way, but one aspect they have in common is that these additional

funds have created an increase in manpower.

4.4 Province of Nortb Holland (Amsterdam)

As a result of the McKinsey report, a total of 3.6 man-years were divided among seven people

who were hired in this region. Fifty percent of their time is spent at consultancy agencies andDepartment of Spatial Planning of the Amsterdam municipality which is also involved in transport

demand management. All of these people have been trained in this subject and are capable of

initiating projects. The ultimate goal of this campaign is to implement transport demand

management at a large number of companies and commercial areas within a period of four years.

4.5 Utrecht

Since 1995, the McKinsey report bas played a decisive role in determining and implementingmobility policy in Utrecht. In contrast to the regio& boards of the Provinces of South Holland

894

Page 51: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

21

and North Holland, Utrecht did not immediately start off with adapting their policy with the funds

released on the basis of the McKinsey report. The stmcture was only laid down in 1996 and the

mobility policy wil1 be based on this structure.

4.6 Province of South Holland (Rotterdam, The Hague)

The approach of the regional board of the Province of South Holland resembles that of North

Holland. They differ in workplace and the workforce’s tasks. In South Holland, they have opted

for strong decentralization; the workforce is employed by certain areas where the companies and

commercial areas are encouraged to support transport demand management. The congested areasare the focal point. People have been hired in for five areas.

4.7 Remaining areas

The areas outside the Randstad follow the trend there to a greater or lesser extent. One of themore innovative developments outside the Randstad and one which may be copied in the

Randstad is the carpooling newspaper of Groningen.

The carpooling project in Groningen has been highly successful for a number of years. This

project started off with a number of carpool registers at various companies which were having

parking problems and saw carpooling as a way to relieve the parking problems at their companies.

Later these registers were combined and everyone in Groningen was given the opportunity to

place an advertisement in this paper.

The paper was then published throughout the province of Groningen and now, in 1996, a real

commuters’ newspaper is being published six times a yeax in a print-run of 450,000 and whichis distributed door-to-door in al1 three northem provinces. People looking for a carpool partner

can insert an advert free of charge, mentioning the towns where they live and work and theircommuting times. They aim for 1,000 inserts and a 25% success rate.

4.8 Conclusion

Although there have been some problems regarding transport demand management, this

instrument certainiy has potential. The McKinsey report confirmed this potential.This study has given a new impulse to transport demand management. It has led to new people

being involved mainly to maintain contact with companies and institutions. The underlying idea

895

Page 52: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

22

being to increase awareness of mobility issues at companies.

1. The authors would like to thank Ben Smeenk, Margriet van de Heuvel and Roelof Oldenburger for their remarks onprevious versions of this paper. Remaining errors are the sole responsibility of the authors, unfommately.

2. INRO, “Projecten met Gebiedsgewijze aanpak om het autoverkeer te verminderen; voorstel tot evaluatie”, TNO reponDelft, 1993.

3.

4.

5.

CEA. “Werknemersenquetering bij vervoersmanagement: theorie en praktijk”, CEA report, Rotterdam, 1994.

Research for Policy, “De beleidsmonitor vervcersmanagement”, Leiden, 1995.

Traftïc Test, “Attitudeonderzoek Verwenmanagement”. Report for the NO& Brabant Directorate-General for PublicWorks and Water Management, Veenendaal, 1993.

6.

7.

Werkgroep 2000, “Evaluatie proeftraject bedrijfsgerichte aanpak”. Amersfoort, 1995.

Derived from BGC. “Effecten van de gebiedsgewijze aanpak Schiphol op woon-werk verkeer; eerste analyses voormetingen nameting”, Deventer, 1991, and internal reports VCC Schiphol.

8. Reported in VCC Amsterdam and AVM, “Evaluatie onderzoek Gebiedsvervoerplan Amsterdam Zuid”, Intemal report,November 1995. Amsterdam.

9. They have since relocated to new premises in Amsterdam West

896

Page 53: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Zakelijk gebruik van de privé auto: de kilometerallocatie is uit de tijd

paper voor het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1996

ir. E.J. Malipaardir. J.G. Quee

Grontmijadviesgroep Verkeer en VervoerDe Bilt, 3 september 1996

837

Page 54: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

blz

1 Inleiding 1

2 Het zakelijk gebruik van de privé auto nader bekeken 1

3 Een alternatief voor de huidige wijze van vergoeding van zakelijke kilometers 4

4 Rekenvoorbeeld 5

5 Wat levert het op 6

6 Conclusie 7

898

Page 55: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Het zakelijk gebruik van de auto is het meest ongevoelig voor de hoogte van de brand-stofprijs. Hier moet dus ook naar andere maatregelen worden gezocht die een bewustautogebruik bevorderen. Deze paper gaat in op de wijze van begroting en vergoeding vande zakelijke kilometers door werkgevers. Als voorbeeld is het bedrijf genomen waar deauteurs werkzaam zijn’. Een alternatief voor de huidige wijze van allocatie, die meerperspectief biedt voor een bewust autogebruik, wordt geschetst.

Summary

The area of car use for business travel is most insensitive to any petrol price rises imposedon it. It is therefore necessary to look for other measures that wil1 stimulate a moreconscious use of the car. This paper is concemed with the methods used by employers forbudgeting and reimbursing business kilometres. The company in the example is the onewhere at present the authors are employed. A proposal sketching an alternative to thepresent method of allocation should offer the prospect of a more conscious use of the car.

I Deze bijdrage IS geschreven op persoonlijkc tItel van de auteurs

899

Page 56: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 Inleidiig

Recent heeft het kabinet haar nationale bereikbaarheidsplannen gelanceerd. Voor het

publiek zijn de verhoging van de brandstofprijzen, in samenhang met een vermindering

van de motorrijtuigenbelasting en de verhoging van de fiscale bijtelling van de lease auto

het meest in het oog springend. Alom wordt echter onderkend dat deze maatregelen voor

de vermindering van de automobiliteit geen zoden aan de dijk zullen zetten. Het autoge-

bruik is vrij ongevoelig voor brandstofprijsverhogingen. Wel kan gesteld worden dat bij

gelijktijdige doorvoering van een verlaging van de motorrijtuigenbelasting er een start is

gemaakt met de broodnodige variabilisatie. Helaas staat het verhogen van de fiscale

bijtelling van lease auto’s als maatregel haaks op dit streven naar variabilisatie.

Het zakelijk gebruik van de auto is het meest ongevoelig voor de hoogte van de brand-

stofprijs. Hier moet dus ook naar andere maatregelen worden gezocht die een bewust

autogebruik bevorderen. Deze paper gaat in op de wijze van begroting en vergoeding van

de zakelijke kilometers door werkgevers. Als voorbeeld is het bedrijf genomen waar de

auteurs werkzaam zijn’. Een alternatief voor de huidige wijze van allocatie, die meer

perspectief biedt voor een bewust autogebruik, wordt geschetst.

2 Het zakelijk gebruik van de privé auto nader bekeken

In Nederland worden jaarlijks zo’n 80 miljard personenautokilometers verreden. Het

aandeel zakelijke kilometers in het totale kilometrage bedraagt ca. 15 %. Welk deel

hiervan door lease auto’s wordt verreden is niet precies bekend. Op grond van verschil-

lende onderzoeken wordt dit deel op ca. éénderde geschat. De overige kilometers

kunnnen voor het overgrote deel worden toegeschreven aan het zakelijk gebruik van de

2 Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel van de auteurs

Page 57: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

privé auto. Het gaat dan om ca. 8 miljard autokilometers.

Zakelijk gebruik van de privé-auto is relatief ongevoelig voor brandstofprijsverhogingen.

Immers, een verhoging van de brandstofprijs wordt uiteindelijk doorberekend aan de

klant. Voor de werknemer resulteert het in een hogere kilometervergoeding.

Het is dus nodig naar andere mogelijkheden te kijken die bijdragen aan een vermindering

van dit autogebruik. De afgelopen jaren zijn hierover onder de noemer “bedrijfsvervoer-

management” de nodige discussies gevoerd. Wij hebben geconstateerd dat de huidige

wijze van begroting en allocatie van zakelijke kilometers in ons bedrijf geen bijdrage

levert aan de centrale doelstelling van ons bedrijfsvervoerplan, te weten een vermindering

van het autogebruik met 5 % op jaarbasis. Er is geen onderzoek gedaan naar de gang van

zaken in andere bedrijven en instellingen.

Hoe zijn de allocatie en het zakelijk gebruik van de privé auto in ons bedrijf geregeld? In

principe krijgt elke medewerker een kilometerallocatie. Alleen de medewerkers die een

bureaufunctie hebben of over een lease auto beschikken zijn hiervan uitgezonderd.

Daarnaast wordt voor alle medewerkers de mogelijkheid geboden om gebruik te maken

van het openbaar vervoer. Daarvan worden alle kosten vergoed. Ook wordt een vergoe-

ding geboden voor het woon-werk verkeer.

Het vervoerplan omvat tevens aantrekkelijke mogelijkheden voor het gebruik van de

fiets.

Zowel de medewerkers als de administratie houden gedurende het begrotingsjaar het

aantal verreden kilometers bij. Zolang het verreden kilometrage onder de allocatie blijft

is er bedrijfsmatig geen probleem. Wanneer het aantal verreden kilometers de allocatie te

boven gaat, wordt in de praktijk in de meeste gevallen na toestemming van het hoofd, de

allocatie opgehoogd.

In tabel 1 zijn enige kentallen samengebracht van het verplaatsingsgedrag van onze

afdeling,

Opgemerkt zij, dat de locatie van het bedrijf vooral historisch bepaald is en niet bijzonder

goed per openbaar vervoer bereikbaar is.

901

Page 58: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

Tabel 1. verplaatsingskentallen van het onderhavige bedrijf in 1995

aantal medewerkers

aantal medewerkers met een allocatie:

94

c 5000 km/jaar

5000-10.000 kmjaar

> 10.000 kmjaar

:otaal

:otaal verreden zakelijke kilometers

34

17

12

63

gemiddeld per mede-

werker

c 5000 km’jaar

5000-10.000 kmijaar

> 10.000 Wjaar

totaal

totaal verreden wo-we kilometers”

37.400

107.100

207.000

351.500

1100

6300

17.250

gemiddeld per mede-

werker:

< 5000 kmljaar

5000-10.000 kmijaar

z 10.000 kmjaar

totaal

vergoedingen (kf)

54.400 1600

88.400 5200

70.200 5850

213.000

zakelijke kilometers 263

wo-we kilometers 80

2 lease auto’s 40

openbaar vervoer 80

totaal 423

1) hierbij is de klasse-indeling voor de allocatie van zakelijke kilometers aangehouden.

902

Page 59: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

Het blijkt dat een flink deel van de medewerkers met allocatie een bescheiden kilometrage

realiseert. Ongeveer een derde van het aantal werknemers rijdt tezamen 11% van de

zakelijke kilometers. Een kleiner deel van de zakelijke rijders (20 %) levert een groot deel

van de kilometers (59 %). In algemene zin, maar vooral voor deze laatste groep, gaat er

van bedrijfswege geen enkel signaal uit om minder te rijden. De vergoeding voor zakelijke

kilometers was in 1995 ongeveer 3% van de bedrijfsomzet en wordt daarmee te gering

gevonden om veel aandacht aan te besteden. Sommige medewerkers gaan er bij kosten-

calculaties voor hun auto zelfs van uit dat de allocatie volledig wordt gebruikt.

3 Een alternatief voor de huidige wijze van vergoeding van zakelijke kilometers

In het voorgaande is geconstateerd dat de vermindering van de zakelijke kilometers geen

primaire aandacht van de werkgever krijgt. Voor de werknemer is vervolgens er geen

aanleiding om minder te rijden. Sommige werknemers streven zelfs naar het volledig

opsouperen van hun allocatie.

Wij suggereren hier een alternatief vergoedingsysteem, waarbij het voor de medewerker

financieel indifferent is of het allocatiebudget al dan niet verreden wordt. Dit alternatief

is in lijn met het streven naar variabilisatie van de autokosten.

De kilometervergoeding bestaat uit een deel ter dekking van de variabele kosten en een

deel voor de vaste kosten. Het alternatieve vergoedingsysteem komt erop neer dat de

medewerker ook voor het niet gebruikte deel van de allocatie een vergoeding krijgt. Deze

vergoeding is opgebouwd uit de vaste kosten. Voor de verreden kilometers krijgt hij een

vergoeding op basis van vaste plus variabele kosten, zoals gebruikelijk.

Wat zou dit voor de onderhavige praktijksituatie kunnen betekenen?

De calculatie voor de kilometervergoeding bestaat uit de volgende posten3:

j bron: ANWB; calculaties voor 1996.

903

1.

Page 60: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

Vaste kosten:

afschrijving;

verzekering;

motorrijtuigenbelasting;

onderhoud carroserie en diversen.

Variabele kosten:

- afschrijving;

brandstof;

,. technisch onderhoud;

banden.

Van de huidige gemiddelde kilometervergoeding4 ter grootte van f 0,60 per kilometer,

dient ongeveer de helft ter dekking van de vaste kosten.

Voor de niet-verreden kilometers kan dus een vergoeding van ca. f 0,30 per kilometer

worden gehanteerd. In het bedrijfsvervoerplan is als doelstelling geformuleerd, dat de

zakelijke kilometers met 5 % op jaarbasis teruggedrongen dienen te worden. Een

dergelijke reductie is bij handhaving van de huidige allocaties in het volgende rekenvoor-

beeld uitgewerkt.

4 Rekenvoorbeeld

Een werknemer bezit een auto van f 33 .OOO,- en rijdt daarmee 25.000 km/jaar.

Bij een gebruik van de auto gedurende 5 jaar zijn de kosten per kilometer 57,3 cent.

De totale kosten van de auto per jaar zijn f 14.325,-.

4 de kilometervergoeding is afhankelijk van het functieniveau van de werknemer; hier is uitgegaan vaneen gemiddelde vergoeding

904

Page 61: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

De allocatie van de werknemer bedraagt 15.000 kmjaar; de kilometervergoeding 60 cent

per kilometer. De werknemer rijdt 10.000 kmijaar privé.

Volgens de bestaande vergoedingregeliig ontvangt de werknemer bij het geheel opmaken

van de allocatie 15.000 km * f 0,60 = f 9.000,- per jaar.

Voor zijn 10.000 privé-kilometers zijn de kosten f 5.325,~/lO.OOO km = 53 cent per km.

Bij de alternatieve vergoedingsstructuur en met 5 % minder verreden zakelijke kilome-

ters, volgt:

. vergoeding gereden zakelijke kilometers: 14.250 km * f 0,60 = f 8.550,-

. vergoeding niet gereden kilometers: 750km’f0,30= f 225,-

De auto rijdt nu per jaar in totaal 14.250 km + 10.000 km = 24.250 km en kost, uitgaande

van gelijke kosten per kilometer f 13.895,- per jaar.

Voor de privé-kilometers zijn dankzij de vergoeding van de werkgever de kosten nu lager

geworden: f 5.120,~/lO.OOO km = 51 cent per kilometer, ofwel een besparing van f 200,-

per jaar.

Hoewel dit een kleine besparing is kan in elk geval worden gesteld dat er geen neiging

meer kan zijn tot het opsouperen van de allocatie.

Deze regeling is administratief eenvoudig uitvoerbaar. Eénmaal per jaar worden werkelij-

ke kilometers en allocatie vergeleken en wordt het verschil verrekend.

5 Wat levert het op

Vertaald naar onze bedrijfssituatie kan de winst van deze maatregel als volgt worden

benaderd.

Aangenomen wordt dat ongeveer de helft van de medewerkers met een allocatie van

5.000 km/jaar of meer de allocatie (grotendeels) opmaakt. Het betreft ca. 15 medewerkers

905

Page 62: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

waarvan de helft bijna 10.000 krn/jaar rijdt en de helft bijna 20.000 kmjaar.

5 % reductie levert 7,5 * 500 + 7,5 * 1 .OOO kmjaar = 11.250 bespaarde km/jaar op, ofwel

ca. 3% van het totale aantal verreden zakelijke kilometers.

6 Conclusie

De huidige bedrijfsregelingen voor het zakelijk gebruik van de privé auto vergoeden de

verreden kilometers. Ter bevordering van een bewust autogebruik lijkt het zinnig om

over te gaan naar een tweeledige vergoeding: een deel voor de verreden kilometers (vaste

+ variabele kosten) en een deel voor de niet verreden kilometers (alleen vaste kosten).

Zodoende wordt het financieel indifferent of zelfs iets voordeliger voor de werknemer (en

de werkgever) om zakelijke kilometers te besparen. De maatregel is administratief

eenvoudig uitvoerbaar.

906

Page 63: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

DE AUTORATIO:

EEN NIEUW MEETINSTRUMENTBINNEN VERVOERMANAGEMENT

auteur: Marco Martens co-auteur: Mieke van der Spek

werkkring: Adviesburo voor Mobiliteit Adviesdienst Verkeer enVervoer

Rhijnspoorplein 28 Postbus 10311018 TX Amsterdam 3000 BA Rotterdamtelefoon: (020) 638.9756 telefoon: (010) 282.5663fax: (020) 639.9836 fax: (010) 282.5643

datum: 4 september 1996

907

Page 64: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

inhoud

Samenvatting/summaryInleiding

AutokilometersAutoratio

Wat is de autoratioWat bepaalt de hoogte van de autoratio

De praktijkwaardenZakelijk autoverkeer en fietsafstand

Hoe gaat de autoratio gebruikt wordenProjectdoelstellingenMonitoren vervoermanagementOverige toepassingen

Tot slot

. . . 3

. . . 4

. . . 4

. . . 5

. . . 6

. . . 8. . . 10. . . 1 1. . . 12. . . 12. . . 13. . . 13. . . 15

908

Page 65: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

De automtio: een nieuw meetinsttxment binnen vervoermanagement.

In Nederland is tot voor kort altijd gewerkt met autokilometers om de stand van zaken bijvervoermanagementprojecten te volgen. Hieraan kleven veel bezwaren: ingewikkeldemeetmethoden, gebrek aan standaardisatie en vooral weinig enthousiasme bij de primairedoelgroep: de bedrijven. Autokilometers zie je niet terug op de parkeerplaats of detoeleidingswegen tot een bedrijventerrein. Besloten is daarom een nieuw meetinstrumentte introduceren: de autoratio. De autoratio is een getal tussen 0 en 100 dat het aantal auto‘sin het woon-werkverkeer relateert aan het aantal werknemers op de vestiging. AVM wasverantwoordelijk voor het voorbereiden van deze introductie.De introductie heeft de vorm aangenomen van een werkmap waarmee bedrijven zelf hunautoratio kunnen meten en een brochure, bedoeld voor de intermediairs en belanghebbendeinstanties. Dit boekje bevat de resultaten van een onderzoek naar de verklarende factorenvoor de hoogte van de autoratio en de kenmerkende waarden die in de praktijk voorkomen.Het bleek bijvoorbeeld dat meer dan de helft van het autogebruik verklaard kon wordendoor structurele factoren.De introductie van de autoratio, vergezeld van deze nieuwe kennis, betekent dat vervoer-management een belangrijke stap voorwaarts kan zetten naar een volwassen bijdrage aaneen beheersbare mobiliteit.

Summary

The car-ratio: new ways of measurement in traffïc demand management.

Since her start in the Netherlands Traffic Demand Management (TDM) has worked withcar-miles (kilometers) to measure succes or failure in projects. Difficult research, lack ofstandardisation and, above all, lack of appeal with the primary interest group (: busines-ses), were reasons for considering car-miles no longer appropiate for TDM. This hasmoved the ministery of Transport to introduce a new tool: the car-ratio. Car-ratio standsfor the number of commuting cars related to the number of employees. The result is afigure between 0 and 100 that offers a clear indication of the number of cars a business basto deal with daily. AVM was responsible for the project that laid the foundation for thisintroduction.The introduction has taken the form of a ready made research package that gives everybusiness simple means to measure her own car-ratio. Beside this business-package, abooklet with documentation was produced to offer information to consultants and interestedorganisations. Part of the project that AVM executed was to flnd the principle factorsinfluencing the car-ratio and the typical figures to be found in typical situations. Thisresearch showed that more than half of the use of cars in commuting could be explainedby structural factors related to either the location or the activities of the companies. Thebooklet gpresents a short outline of this information.Introduction of the car-ratio and the knowledge the project produced, wil1 enable TDM toset an important step forward to a more mature approach to reducing the use of cars incommuting.

309

Page 66: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inleiding

Vervoermanagement is een beleidsterrein dat zich primair richt op het beheersbaar houden

van de automobiliteit. De bedrijven zijn daarbij de doelgroep. Deze worden gewezen op

hun medeverantwoordelijkheid bij het bereikbaar houden van de economische centra.

Recentelijk onderkennen bedrijven ook zelf steeds meer het eigen belang om het vervoer

van en naar hun vestiging niet langer als een gegeven te beschouwen. Ze gaan zelf actief

aan de gang met bijvoorbeeld het parkeren of het zakelijk autoverkeer. Het instrumentari-

um van vervoermanagement wordt ook langzaam maar zeker afgestemd op deze toenemen-

de volwassenwording van dit aandachtsgebied.

De autoratio is sinds dit jaar het officiële instrument om de inspanningen van vervoer-

management bij bedrijven te kunnen meten. De introductie volgt op een integraal project

dat door AVM in opdracht van het ministerie van Verkeer & Waterstaat is uitgevoerd. In

dat project kwamen naast een uitwerking van het meetinstrument, ook de factoren aan de

orde die binnen bedrijven verantwoordelijk zijn voor de hoogte van de autoratio. Het ligt

in de bedoeling dat deze kennis en de instrumenten die beschikbaar zijn om het autogebruik

terug te brengen, in toenemende mate bij gaan dragen aan een volwassenwording van

vervoermanagement. In deze paper wordt kort ingegaan op de achtergronden van de

autoratio en met name op de kennis die nu beschikbaar is gekomen over het autogebruik

bij bedrijven.

autokilometers

Tot voor kort werd het projectresultaat binnen vervoermanagement geformuleerd in een

‘reductie in autokilometers’, bij proefbedrijven zelfs bij voorkeur met 20%. Autokilometers

meten de milieubelasting van verkeer: elke gereden kilometer extra levert vervuiling en

hinder op. In de praktijk bleek het lastig werken met autokilometers. Om autokilometers

te kunnen meten is een uitgebreid en vrij complex onderzoek nodig waar de methodieken

niet voor vast liggen. Vandaar dat in veel projecten bij vervoexmanagement kostbare

energie verloren ging aan enquêtes, berekeningen en herberekeningen. Belangrijker

misschien nog dan dit bezwaar was de klacht dat ‘autokilometers niet echt leven’. Het gaat

er bij vervoermanagement in eerste instantie om dat ondernemers overtuigd worden van

910

Page 67: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

hun eigen verantwoordelijkheid bij het bereikbaar houden van economische centra.

Autokilometers in het woon-werkverkeer zien bedrijven echter nergens terug, niet op de

parkeerplaatsen en niet op de toeleidingswegen. Autokilometers maken ook vergelijkingen

tussen bedrijven moeilijk en bieden geen aanknopingspunten voor een projectdoelstelling

specifiek op de situatie toegesneden. Waarom moeten bedrijven die al actief zijn of waren

20% kilometerreductie halen? Er wordt een kunstmatige nul- en eindfase gecreëerd die niet

recht doen aan het procesmatige karakter van vervoermanagement.

De ideeën voor de autoratio zijn al vrij oud. Berst nog auto-equivalent geheten dook de

autoratio reeds op in 1993’. Na een voorstudie kreeg AVM van het Ministeiie van Ver-

keer&Waterstaat eind 1994 opdracht om de autoratio verder uit te werken. Het project

werd begeleid door de Adviesdienst Verkeer&Vervoer, de Regionale Directies en ging in

opdracht van DGV.

Bij het project autoratio ging het om drie zaken:

1. Wat is de autoratio en op welke wijze kan ze eenduidig gemeten worden.

2. Wat zijn de waarden die de autoratio in de praktijk kan aannemen en wat zijn de

achtergronden van structurele verschillen tussen bedrijven.

3. Bestaat er behoefte aan een nieuw meetinstrument en in welke vorm kan de autoratio

dan het beste worden toegepast.

De autoratio is in de praktijk getest en verder ontwikkeld bij een drietal proefprojecten. In

Zoetermeer, Schiphol en Den Bosch werd op verschillende niveaus ervaring opgedaan: van

verdere verfijning van het meetinstrument tot beleidstoepassingen. De ervaringen waren

overwegend positief en ook de andere onderdelen van het project leverden werkbare

gegevens op. Inmiddels heeft het ministerie van VerkeerBrWaterstaat besloten de autoratio

algemeen te introduceren als nieuw meetinstrument binnen vervoermanagement. Er is

daartoe een brochure en een werkmap opgesteld. De brochure is bedoeld voor intermediairs

1 . in: Normering in vervoermanagement: op weg naar een zorgsysteem; Researchvoor Beleid; Leiden 1993.

911

Page 68: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

die beroepsmatig werkzaam zijn op het gebied van vervoermanagement en gaat wat dieper

in op de achtergronden van de autoratio. De werkmap komt bij de actieve bedrijven zelf

te liggen. In principe kunnen deze bedrijven met de werkmap geheel zonder tussenkomst

van derden hun autoratio meten.

Wat is de autoratio

De autoratio is een getal tussen 0 en 100 en drukt per 100 werknemers het aantal auto’s

uit dat gebruikt wordt in het woon-werkverkeer. In de formule wordt rekening gehouden

met autosolisten en carpoolers. Omdat carpoolers de auto met meerdere personen delen

moet er een correctie plaatsvinden naar het gemiddeld aantal inzittenden. De formule van

de autoratio wordt daarmee:

autoratio = percentage autosolisten + @em. carpoolers/t,3).

Het resultaat wordt bij voorkeur uitgedrukt in een geheel getal wat de communicatie

verduidelijkt. Een autoratio van 25 is vrij laag en een autoratio van 75 is behoorlijk hoog.

Of een autoratio hoog of laag is kan echter per situatie anders beoordeeld worden. Hierover

verderop meer.

Een belangrijk doel van het project was om een eenduidige meetmethodiek voor de

autoratio te ontwikkelen. Voorkomen moest worden dat de autoratio tot dezelfde onduide-

lijkheden zou leiden als de autokilometers waarbij nooit precies duidelijk is geworden hoe

je die moet meten. De standaardisaties vergemakkelijken het werk binnen vervoermanage-

ment aanzienlijk.

De autoratio wordt gemeten op basis van het hoofdvervoermiddel in het woon-werkverkeer:

hoofdvervoermiddel: Het vervoermiddel waarmee een werknemer het grootste deel van

de trajectafstand en het grootste deel van het jaar tussen woning en

werk reist.

912

Page 69: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

Voor het typeren van het hoofdvervoermiddel is een standaardindeling in zes categorie&

opgesteld. Het is de bedoeling dat die in toekomstige enquêtes steeds terug zal komen:

basis categorieën: l- auto alleemijdend/motor (zie verder)

2- auto carpoolend (zie verder)

3- openbaar vervoer: Al het openbaar, in lijndienst rijdend vervoer.

4- fietsen/bromfiets: lichte tweewielers

5- lopen

6- bedrijfs- /vraagafhankelijk vervoer: vanpoolen, bedrijfsvervoer en

andere vormen van georganiseerd vervoer die direct door het be-

drijf ondersteund worden en in principe niet openbaar zijn.

Het gaat bij het meten van de autoratio alleen om de eerste twee categorieën:

auto-alleenrijdend: Alleenrijdend met auto of motor het grootste deel van de afstand

woning-werk voor het grootste deel van het jaar afleggen.

carpool: Met twee of meer personen in een bij een privépersoon behorend

vervoermiddel het grootste deel van de woon-werkafstand afleggen,

waarbij voor alle inzittenden geldt dat ze op weg zijn naar het

werk.

In aanvulling op deze basisdefinities is een voorstel gedaan om tot een eenduidige bedrij-

venindeling te komen en zijn de afspraken voor de meting zelf vastgelegd. Aanbevolen

wordt om voor de meting gebruik te maken van de methode ‘enquête aan de poort’. Deze

korte enquête dient plaats te vinden op een dinsdag of donderdag bij een rustig weertype

in het voor- of najaar. De zomer is geen goede enquêtetijd en levert zeker voor de

autoratio een vertekend beeld op. Zelfs de meest verstokte automobilist wil dan het luie lijf

nog wel eens op een fiets hijsen.

913

Page 70: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

Integrale werknemersenquêtes zijn voor een de meting van de autoratio natuurlijk ook

geschikt, maar veel duurder en voor alleen het berekenen van de autoratio te omslachtig.

Deze definities en enquêtemethode zijn verwerkt in de werkmap waarmee het bedrijf zelf

haar autoratio kan berekenen.

Wat bepaalt de hoogte van de autoratio

Het gebruik van de auto in het woon-werkverkeer ontstaat niet zo maar. Dit is het resultaat

van een groot aantal factoren. Binnen het project autoraho werd ook onderzocht welke

factoren op bedrijfsniveau verantwoordelijk zijn voor de hoogte van de autoratio. Daarvoor

is informatie verzameld van nulmetingen bij 890 bedrijven met in totaal 282.400 werk-

nemers.

Er zijn vele redenen waarom werknemers met de auto naar het werk komen: omdat het

slecht weer is, omdat het openbaar vervoer te langzaam is, omdat hij of zij dat nu eenmaal

zo gewend is, enzovoorts. Toch valt over het autogebruik, en dus over de hoogte van de

autoratio, wel iets meer te zeggen dan deze algemene en steeds terugkerende opmerkingen.

Het is bijvoorbeeld zinnig om onderscheid te maken tussen oorzaken die voor mensen

persoonlijk gelden en oorzaken die meer structureel, op bedriifsniveau spelen. Aan beide

kan gewerkt worden, maar op heel verschillende manieren. Als een bedrijf midden in de

bossen ligt zal de autoratio hoger zijn dan wanneer het midden in de stad ligt. Een project

vervoermanagement dat gericht is op een mentaliteitsverandering van de werknemers

verandert daar weinig aan. Er is geen OV in het bos en voor fietsen is het te ver.

Het onderzoek was uitsluitend gericht op factoren die op bedrijfsniveau spelen. Het blijkt

in hoofdzaak om slechts vijf factoren te gaan die gezamenlijk ongeveer 50% van de hoogte

van de autoratio verklaren.

914

Page 71: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

factoren samenhangend met de locatie

* L.okatiepro$el:

Op een A-locatie zijn meer en kwalitatief betere alternatieven voor de auto beschikbaar

dan op een C-locatie.

* Milieutype:

Het gaat hier om een nieuwe variabele waar bij het analyseren van automobiliteit bij

bedrijven in dit project voor het eerst ervaring mee is opgedaan. Het milieutype onder-

scheidt zich van locatieprofiel doordat meer wordt gekeken naar de fysieke kwaliteit van

een werkomgeving voor de verschillende verkeersdeelnemers: al zijn het misschien

beiden B-locaties, een stadscentrum is voor fietsers en OV-reizigers een ander vervoer-

smilieu dan een modem kantorengebied met tochtige parkeerarealen. Er zijn in eerste

instantie vijf milieutypen onderscheiden:

- binnenstad

- vooroorlogse wij ken

- tuinsteden

- bedrijvengebied

- kantorengebied

- suburbaan

- landelijk

Milieutype bleek in deze opzet meer bepalend voor het autogebruik te zijn dan locatie-

profiel. Door het nieuwe karakter is de factor milieutype bij de introductie van de

autoratio nog niet gebruikt.

factoren samenhangend met de bedrQ/iach.viteiten

* Bedri!stype:

Sommige economische activiteiten zijn meer aan de auto gebonden dan andere. Trans-

port, handel en zakelijke dienstverlening zijn duidelijk bedrijfstakken die op de auto

gericht zijn en waar de auto ook vaak nodig is voor het werk. Voor werknemers in

overheidsgebouwen en detailhandel geldt dit veel minder. De volgende bedrijfstypen zijn

onderscheiden:

- industrie

915

Page 72: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

- handel/transport

- detailhandel

- kantoren met een baliefunctie

- kantoren vnl. administratief

- kantoren met intensief zakelijk verkeer

- openbare gebouwen

- gezondheidszorg

* Percentage werknemers op fietsafstand

Op fietsafstand van het bedrijf zijn meer vervoersaltematieven beschikbaar dan verder

weg: niet alleen de fiets maar ook stedelijk OV zorgt ervoor dat hoe meer werknemers

op fietsafstand wonen, des te lager de autoratio is.

* Percentage werknemers betrokken bij zakelijk autoverkeer:

De belangrijkste verklarende factor op bedrijfsniveau. Hoe meer werknemers in de

enquêtes hebben aangegeven de auto overdag nodig te hebben voor het werk, des te

hoger is de autoratio in het gehele bedrijf.

Om met deze kennis te kunnen werken is onderkend dat er maar twee factoren zijn waar

een bedrijf aan kan werken binnen vervoermanagement: het percentage werknemers dat op

fietsafstand (hemelsbreed 7 km.) woont en het percentage dat overdag de auto nodig zegt

te hebben voor zakelijk verkeer. Met name het zakelijk verkeer leent zich goed voor een

aanpak binnen vervoermanagement. Ticketprinters, autodelen en pendelbusjes tussen

nevenbedrijven zijn slechts enkele maatregelen die de vermeende auto-afhankelijkheid van

het bedrijf fors naar beneden kunnen brengen zonder het economisch functioneren aan te

tasten. Beide factoren, zakelijk autogebruik en percentage op fietsafstand, zijn daarom voor

de introductie van de autoratio binnen vervoermanagement apart gezet.

de pmktijkwaunlen

Het type locatie en het soort bedrijf kunnen bij vervoermanagement als een gegeven

worden beschouwd. Er zijn geen maatregelen beschikbaar die van een industrie een winkel

maken om zo een lagere autoratio te krijgen. Evenmin ligt het bij vervoermanagement

binnen de mogelijkheden om er bij een bedrijf op aan te dringen van een C- naar een A-

916

Page 73: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

locatie te verhuizen. Lokatieprofiel en bedrijfstype zijn daarom als uitgangspunt genomen

om een tabel op te stellen van de gemiddelde waarden die de autoratio in de praktijk kan

aannemen. Deze gemiddelden komen uit het onderzoek onder de 890 bedrijven. Bijgevoegd

is een onderdeel van deze tabel: de autoratio naar locatieprofiel. Daaruit valt af te lezen

dat een typisch bedrijf op een A-locatie een autoratio heeft van gemiddeld 30, terwijl op

een C-locatie bedrijven een autoratio van gemiddeld 66 kennen. Deze informatie kan de

intermediair gebruiken om bij een bedrijf een eerste schatting te maken van de autoratio.

Ze kan ook dienen om de eenmaal gemeten autoratio in een bepaalde context te plaatsen.

Naast het gemiddelde is in de tabel ook de grens aangegeven waar beneden tweederde van

de bedrijven zich bevinden. In het genoemde voorbeeld heeft tweederde van de bedrijven

op een A-locatie een autoratio lager dan 42.

zakelijk autoverkeer en fietsafstand

Zoals al eerder gesteld werd lenen de factoren ‘percentage zakelijk autogebruik’ en ‘percen-

tage werknemers op fietsafstand’ zich goed voor vervoermanagement. Ze zijn belangrijk

voor de hoogte van de autoratio, maar zijn niet zonder meer als een gegeven te beschou-

wen. Stel dat een bedrijf op een B-locatie een autoratio heeft die gelijk is aan de praktijk-

waarde (57). De gemiddelde autoratio van 57 is tot stand gekomen doordat in zo‘n situatie

het personeel voor gemiddeld 19% op fietsafstand woont en voor gemiddeld 22% betrok-

ken is bij zakelijk autoverkeer. (Deze cijfers staan in de tabel klein afgedrukt onder de betreffende

autoratio.)

De autoratio naar locatieprofiel

A-locatie: autoratio 30 (421perc. op fietsafst. +auto zakelijk verkeer 40 13

B-locatie: autoratio 57 (BBIperc. op fietsafst. fauto zakelijk verkeer 19 22

C-locatie: autoratio 66 (761perc. op fietsafst. +auto zakelijk verkeer 21 33

R-locatie: autoratio 55 (67)perc. op fietsafst. +auto zakelijk verkeer 40 21

Totaal: autoratioperc. op fietsafst. tauto zakelijk verkeer

56 (66)29 24

917

Page 74: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

Als uit de inventarisatie blijkt dat bij het betrokken bedrijf maar liefst 30% op fietsafstand

woont, kan geconcludeerd worden dat er toch nog heel wat bereikt kan worden. Eenzelfde

redenering kan worden gehouden bij het zakelijk autogebruik.

Hoe gaat de autoratio gebruikt worden

De autoratio is een meetinstrument binnen vervoermanagement. Dat betekent dat bij alle

bedrijven waar projecten lopen de waarde eenvoudig en helder kan worden vastgesteld.

Voor deze bedrijven is de werkmap bedoeld met voorbeeldenquête en duidelijke instructies.

Hoe de autoratio daadwerkelijk gebruikt gaat worden is meer een zaak voor mensen die

beroepshalve met mobiliteitsbeïnvloeding bezig zijn: de intermediairs bij de overheid,

adviesbureaus en VCC‘s. Zij kunnen bedrijven met de brochure van advies dienen over de

toepassingsmogelijkheden. Er zijn reeds vele toepassingsmogelijkheden voorhanden.

projectdoelstellingen

Anders dan bij ‘autokilometrage’, waar het projectdoel vrij automatisch ‘min twintig

procent’ werd, heeft de autoratio geen directe koppeling met een reductiepercentage. De

autoratio is juist geïntroduceerd om tegemoet te komen aan de kritiek dat ‘- 20%’ te weinig

rekening houdt met de situatie ter plaatse. De eenvoud en herkenbaarheid van de autoratio

maakt ze wel bij uitstek geschikt om te gebruiken als projectdoelstelling. Hiervoor zijn

verschillende ingangen denkbaar waarvan de twee meest voor de hand liggende nader

toegelicht zullen worden.

1. met behulp van de tabel

Als bedrijven ver boven het tabelgemiddelde, of zelfs boven de tweederde-grens zitten,

is een eerste projectdoel vrij eenvoudig vast te stellen. Die staat in feite al in de tabel:

binnen X-jaar een autoratio op het landelijk gemiddelde. De aanvullende informatie over

‘werknemers op fietsafstand’ en ‘percentage betrokken bij zakelijk autoverkeer’ kan

verder behulpzaam zijn bij het vinden van een streefautoratio. In zijn algemeenheid zal

echter met de gemiddelden uit de tabel voorzichtig moeten worden omgegaan. Een

9 1 8

Page 75: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 3

bedrijf met een autoratio onder het gemiddelde zal nog steeds aan vervoermanagement

kunnen doen.

2. door middel van discussie

In een gebiedsgewijze aanpak gaan de gemeten autoratio‘s van de deelnemende bedrijven

al gauw een eigen leven leiden. Elk bedrijf zal niet alleen de eigen autoratio, maar ook

die van de andere bedrijven willen weten. Een discussie over de verschillen en de

oorzaken daarachter zal verhelderend werken en direct tot concrete projectdoelstellingen

leiden. Deze discussie kan de intermediair verder sturen door informatie te gebruiken

over de landelijke gemiddelden en de bepalende factoren.

Monitoren vervoermanagement

De autoratio neemt een centrale plaats in binnen het monitoringsysteem vervoermanagement

dat onder verantwoording van verschillende Regionale Directies is ontwikkeld. Dit systeem

bevat niet alleen informatie over de maatregelen die het bedrijf getroffen heeft, maar ook

over de fase waarin het bedrijf zich bevindt en de autoratio die men bereikt heeft. Op den

duur zal met het monitoringsysteem de autoratio in vele situaties nauwlettend gevolgd

kunnen worden. Welke campagnes zijn succesvol geweest en welke niet?

1. Intern monitoren

Een bedrijf kan de autoratio van de nulmeting plaatsen tegenover de autoratio van een

nameting. Het wordt dan een spiegel voorgehouden van de eigen projectvoortgang. Dit

gebruik is zeer concreet en elk bedrijf kan met de werkmap de autoratio zelfstandig op

deze wijze benutten.

2. Beleidsmonitoring algemeen

Op regionaal niveau is de autoratio bruikbaar om het autogebruik in de verschillende

werkgebieden te monitoren. In welke gebieden is de autoratio te hoog en wat kan daar

op structureel niveau mee gedaan worden? Wat valt er te leren van gebieden waar de

autoratio reeds laag is? Op een kaart van de regio zijn de bedrijfsgebieden met de

actuele autoratio en de lopende projecten aan te brengen.

9 1 9

Page 76: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 4

Overige toepassingen

De autoratio zal zich in de praktijk moeten bewijzen. In frequent gebruik zullen nieuwe

toepassingsmogelijkheden opduiken. Er zijn al enkele te noemen die na verloop van tijd,

bij een bredere acceptatie nuttig lijken.

1. Selectiecriterium

In bepaalde gevallen is de autoratio ook als selectiecriterium te benutten. Dit kan

verstrekkende gevolgen hebben: alleen bedrijven met een autoratio hoger dan de

bovengrens uit de tabel komen voor extra aandacht in aanmerking. Minder vergaand zou

het zijn om bijvoorbeeld op basis van de tabel een bepaald type bedrijven, bijvoorbeeld

administratiekantoren op een A-locatie, te selecteren die met voorrang benaderd moeten

worden. Duidelijk lijkt dat dit type bedrijven op deze plaats een autoratio heeft die voor

het lokatieprofiel en de aard van de werkzaamheden te hoog is.

2. Normering

Door de eenduidige meetmethode leent de autoratio zich in principe goed voor het

gebruik als wettelijke norm. Een wettelijke basis ontbreekt hier evenwel voor en de

normen kunnen hoogstens in een convenant worden vastgelegd.

3. Integratie met andere beleidsterreinen

Vervoermanagement valt onder mobiliteitsbeïnvloeding. Het autogebruik bij bedrijven

wordt vanuit nog een aantal beleidsterreinen kritisch gevolgd. Het eerder genoemde

lokatiebeleid komt uit de hoek van de ruimtelijke ordening. Welk bedrijf moet op welke

plaats gevestigd worden en hoeveel parkeerplaatsen horen daar bij? Milieudiensten van

verschillende steden houden zich ook met het autogebruik bezig. Zij koppelen dit aan

de hinderwetvergunning.

In al deze gevallen is de autoratio goed bruikbaar. Er lopen verschillende initiatieven

om de autoratio ook als zodanig geaccepteerd te krijgen.

Page 77: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

Tot slot

De autoratio is door het ministerie van Verkeer&Waterstaat geïntroduceerd als nieuw

meetinstrument binnen vervoermanagement. Er zijn methodieken en definities beschikbaar

waarmee verzekerd is dat de autoratio eenduidig en eenvoudig gemeten kan worden. Dit

is vastgelegd in een werkmap waarmee elk bedrijf de eigen autoratio kan meten.

De autoratio betekent een stap voorwaarts in het beheersen van het autogebruik bij

bedrijven en in werkgebieden. Ze brengt op een herkenbare wijze de bestaande situatie in

kaart en biedt aanknopingspunten voor een discussie over gerichte maatregelen om tot een

reductie te komen. Bovendien verschaft de autoratio alle betrokken (vanuit RO, vanuit

V&W, vanuit EZ, vanuit Milieudiensten) daarvoor een gemeenschappelijke noemer. Voor

het lokatiebeleid bijvoorbeeld is het opmerkelijk dat de autoratio op bijvoorbeeld B-locaties

op 57 blijkt te liggen. Dit betekent dat niet één op de vijf werknemers, waar de parkeer-

normering in voorziet, met de auto naar het werk komt, maar één op de twee. Als naar

verloop van tijd alle bedrijven werkend met vervoermanagement in het monitoringsysteem

vervoermanagement zijn ingevoerd, wordt het mogelijk systematisch de ontwikkeling van

de autoratio‘s in de bedrijfsgebieden van de regio te volgen. Het gaat dan niet meer om

modelmatige informatie, maar om concreet gemeten resultaten die bovendien aanknopings-

punten bieden om actief in het autogebruik in te grijpen.

Een belangrijke vraag die bij de introductie van de autoratio blijft liggen is de relatie met

de autokilometers. De autokilometers hadden een directe binding met de milieudoelstelling,

voor autoratio is dat verband minder rechtstreeks. Het gevaar dreigt dat bij forse reducties

van de autoratio het aantal autokilometers zal kunnen stijgen (Dit kan bijvoorbeeld als

binnen vervoermanagement vnl. met maatregelen voor korte-afstandsverplaatsingen wordt

gewerkt). Een eerste onderzoek van AVM duidt erop dat dit niet het geval is. Bij actieve

bedrijven waar gegevens over bekend waren (17) is de daling van de autoratio gemiddeld

genomen gelijk op gegaan met de daling van het aantal autokilometers. Nader onderzoek

moet uitwijzen of deze inderdaad alle projecten geldt en of binnen vervoermanagement de

relatie autokilometers-autoratio in de toekomst ook gelijk op zal blijven gaan.

921

Page 78: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

922

.

Page 79: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 13: Methoden en technieken

9 2 3

1

Page 80: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9 2 4

Page 81: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

DE NEDERLANDSE PERSONEN- EN GOEDERENVERVOERMODELLEN

Ervaringen met twee tool audits voor beleidranalyse

L&i TavasszyTNO Inro / Logistiek

Kees van GoeverdenTechnische Universiteit DelftVakgroep InfrastructuurSectie Verkeerskunde

Delft, september 1996

9 2 5

Page 82: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. Inleiding . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

2. Modellen . . . . . . . . _. . _ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2

2.1 Overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22.2 Classificatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

3. Evaluatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .... 5

3.1 Methodiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .._._..............._.... . . . . . . . . . . . . . . . .._........... 53.2 Resultaten .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9

4. Conclusies . . . . .._. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . , . . . 1 1

5. Literahmr . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12

926

.

Page 83: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

De Nederlandse personen- en goederenvervoennodellen - ervaringen met twee tooi-auditsvoor beleìdsanalyse

Het artikel behandelt de methodiek en de resultaten van twee tool audits voor beleidsanalyse.Voor het evalueren van beleidsmaatregelen in verkeer en vervoer kunnen instrumenten wordentoegepast die een globale, kwantitatieve inschatting van de effecten kunnen geven. Dergelijke“tools” kunnen worden gebruikt om pakketten van maatregelen samen te stellen middels eensystematische beleidsanalyse. Afhankelijk van de beschrijving van het verkeer- envervoersysteem die aan deze tools ten grondslag ligt zullen sommige maatregelen makkelijkerdan andere in de evaluaties kunnen worden betrokken. Deze beschrijvingen, of modellen vanhet systeem waren het onderwerp van studie in twee recente onderzoeken uitgevoerd voor hetMinisterie van Verkeer en Waterstaat. De hoofdvraag die in de onderzoeken behandeld werdbetrof de beschikbaarheid van modelvariabelen die hetzij als aangrijpingspunt voorbeleidsmaatregelen, hetzij als indicator voor beleidseffecten konden worden gekenmerkt. Dedaaruit voortvloeiende evaluatie geeft inzicht in het bereik van de vemarneling van modellendie ter beschikking staan van het Ministerie in termen van mogelijk te beoordelenmaatregeueffect combinaties.

Summary

The Dutch freight and passenger transportation system models - experiences with two tool-audits for policy analysis

The paper describes the methodology and the results of two tool-audits from the perspective oftransportation policy analysis. In order to evaluate actions or measures aimed at achieving thepolicy objectives, we can make use of instmments that provide a crude quantitative assessmentof the impacts of these measures. These tools can be used to evaluate single actions as well asgroups of actions, witbin the framework of the policy analysis process. Our ability to evaluatecertain policy measures wti depend on the scope and leve1 of detail of the description of thetransport system that is given in these tools. These descriptions or models of the system werethe subject of two studies perforrned for the Dutch Ministry of Transport, Public Works andWater Management. The main question treated in these studies concemed the availability ofmodel variables that can be associated with either the point of intervention in the system(related to a policy measure) or the indicators of the impacts to assess. The evaluation resultsfocus on the scope of the set of models available to the Minishy, in terms of their ability toevaluate specifïc policy/impact combinations.

927

Page 84: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1. Inleiding

In aanvulling op de vraaggestuurde evaluatie van beleidsmaatregelen (d.w.z. waarvan

onderwerpen bepaald worden door de dagelijkse politieke actualiteit) is in de laatste jaren steeds

meer aandacht gekomen voor de systematische ex-ante beleidsanalyse. Zo’n systematische

beleidsanalyse ondersteunt het richting geven aan beleid op een strategisch niveau, d.w.z. gericht

op een afweging in een vroeg stadium van een grote reeks alternatieve maatregelen ten aanzien

van haalbaarheid en effectiviteit. De volgende fasen van de beleidsanalyse kunnen

achtereenvolgens onderscheiden worden (zie bv. EAC, 1994):

0 genereren van alternatieve maatregelen

. selectie van kansrijke maatregelen

l evaluatie van kansrijke maatregelen

0 vormen van pakketten van maatregelen

Het spreekt vanzelf dat er de nodige feedback bestaat tussen deze fasen. Desondanks worden voor

verschillende fasen toch min of meer onafhankelijke methoden gebruikt. De fase waarop dit paper

zich toespitst is de derde fase, ook wel “impact assessment” genoemd.

Voor het uitvoeren van een impact assessment wordt gebruik gemaakt van informatiesystemen’

waarin m.b.v. kwantitatieve modellen inzicht wordt verkregen in de effecten van (pakketten van)

beleidsmaatregelen. Deze informatiesystemen kunnen een waardevol hulpmiddel vormen voor de

beleidsanalyse indien ze gevoelig zijn voor het type vragen die in beleidsanalyse aan de orde

komen. De aard van de Magen in de beleidsanalyse kan omschreven worden als “what if...?“-

vragen; ze betreffen de effecten van allerhande beleidsmaatregelen op het verkeer- en

vervoerssysteem en haar omgeving. De inhoud van de vragen betreft de terreinen waarop de

I In dit paper ook met “tools” aangeduid

9 2 5

Page 85: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

overheid haar beleid formuleert, zowel aan de zijde van beleidsmaatregelen als aan de zijde van de

doelstellingen van het beleid.

In dit paper wordt een kort verslag gegeven van twee studies (Tavasszy, 1994, van Goeverden,

1996) die betrekking hadden op het beleid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ten

aanzien van het personen- en het goederenvervoer in en door Nederland. Het volgende hoofdstuk

beschrijft de modellen die in de evaluatie zijn meegenomen. In hoofdstuk 3 worden de opzet en de

resultaten van de evaluatie toegelicht. De conclusies worden gegeven in hoofdstuk 4.

2. Modellen

2.1 Overzicht

Het doel van de twee studies was het uitvoeren van een evaluatie van de tools die momenteel in

gebruik zijn bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Gekeken is naar de tools waarvoor

documentatie aanwezig was, of via het Ministerie verkregen kon worden. De evaluatie betrof de

volgende modellen:

. Personenvervoer

LMSRandstad-modelSMARTRuimpad-systeemScenarioverkennerMobiliteitsverkennerFACTSEVVSILENCE

l Goederenvervoer

l TEMII. B I S - B. VP-BVRT

929

Page 86: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

. VT-BVRTl PAWNl VP-WEG. L M S. ISGl NEAC. P O I N T. ATTACK

2.2 Classificatie

In deze paragraaf wordt een korte introductie gegeven op de modellen waarnaar in het onderzoek

is gekeken. Voor een eerste classificatie worden de volgende aspecten nader toegelicht:

1. systeembereik: onderscheid kan gemaakt worden naar modellen die het vervoersysteem

beschrijven (vervoervraagberekening) en modellen die de relatie tussen het vervoersysteem en

de omgeving beschrijven (effectberekening).

vervoerwaag-berekening

directe efkct-bepaknde var.

2. ruimtelijke aspecten: niet altijd zijn de beschreven elementen in het systeem ruimtelijk

gespecificeerd.

3. detailniveau: dit criterium betreft de segmentatie van vraag- en aanbodelementen in het

vervoersysteem.

939

Page 87: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

Voor dit algemene overzicht wordt voor de vraagzijde bij personenvervoer het aantal

verplaatsingsmotieven en perioden en bij goederenvervoer het aantal goederengroepen

weergegeven; voor de aanbodzijde is het aantal vervoerwijzen aangegeven. In tabel 1 worden kort

de belangrijkste kenmerken voor de personenvervoermodellen weergegeven.

Tabel 1: Samenvatting modelkenmerken goederenvervoer

systeem (V/O) zones NL (rest) vervoerwijzen motieven periodenLMS V 345 4 6 3Randstadmodel V 95 (11) 3 2 3SMART VD 700 4 4 4Ruimpad-systeem v,o -- * * *Scenarioverkenner V 6 5 6 1Mobiliteitsverkenner v,o 1 6-9 4 2FACl-S v,o 1 1 2 1EVV 0 -- * * *SILENCE 0 1 1 -- --* = door gebruiker vast te stellen

Wij kunnen zien (zie ook tabel 2 voor het goederenvervoer) dat in het geval van het

personenvervoer, meer dan nog voor goederenvervoer het met name gaat om verkeerskundige

modellen die op Nederland gericht zijn. Enkele modellen hebben een Europese schaal. Het aantal

modaliteiten van vervoer is beperkt; met name railvervoer is ondervertegenwoordigd.

Tabel 2: Samenvatting modelkenmerken goederenvervoer

systeem (V/O) zones NL, EUR aanbod (vw.) vraag (ggr.)TEM 11 V 54,72 w, r, b 5 2BIS-B V 90,65 b 2 7VP-BVRT V 197,9 b 10VT-BVRT V 197,9 b 10PAWN V 197,9 b 27VP-WEG V 345.26 W 5 2LMS V 345,26 W -_ISG V 5, 100 w r b z c9, 7 > 16NEAC V 9,108 w,r,b,z 11POINT 0 54,5 w,b 52ATTACK 0 1, 1 W --

931

Page 88: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3. Evaluatie

3.1 Methodiek

Voor het evalueren van de modellen is een nadere uitwerking gemaakt ten aanzien van het

classificatiecriterium “systeembereik”; de vraag was hier: ‘welke onderdelen van het

vervoersysteem en de omgeving worden beschreven?“.

Dit was belangrijk om vast te stellen, om meerdere redenen:

l de mate waarin beleidsmaatregelen en effecten in detail geoperationaliseerd worden (tot de

concrete instrumenten, aangrijpingspunten en indicatoren) is veel hoger dan het niveau waarop

de eerste classificatie is aangebracht. Om modellen werkelijk van elkaar te kunnen

onderscheiden moet op dit niveau naar beleidsmaatregelen en effecten gekeken worden.

l meerdere modellen zullen de mogelijkheid bieden voor het doorrekenen van een bepaalde

maatregeyeffect relatie (bv. de effecten van prijsstijgingen op mobiliteit zullen met meerdere

modellen berekend kunnen worden). Afhankelijk van de periode waarover men die effecten wil

vaststellen zullen echter verschillende keuzeprocessen van actoren in het personen- en

goederenvervoer relevant zijn.

Het uitwerken van evaluatiecriteria dient dus te geschieden op een niveau waarop de

beleidsinstrumenten, de aangrijpingspunten van deze instrumenten, de indicatoren van de

effectiviteit van het beleid alsmede de keuzeprocessen in beeld kunnen worden gebracht. In de

genoemde studies is getracht zoveel als mogelijk te voldoen aan deze eisen. In plaats van een

gedetaileerde weergave van de resulterende variabelen zal in dit paper voor het doel van de

presentatie volstaan worden met een weergave van de criteria op een enigszins geaggregeerd

niveau.

932

Page 89: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Keuzeprocessen

Ten aanzien van de keuzeprocessen in personen- en goederenvervoer is uitgegaan van een viertal

niveau’s waarop beslissingen worden genomen die de uiteindelijke structuur en omvang van het

verkeer en vervoer beïnvloeden’ :

l het niveau van locaties: dit niveau betreft de beslissingen ten aanzien van locatiekeuze en de

inrichting van locale activiteiten.

l het distributie-niveau, ofwel het niveau van relaties: hier worden de ruimtelijke distributie van

activiteitenrelaties en van verplaatsingsrelaties bepaald. Daar het onderscheid tussen

actviteiten- en verplaatsingsrelaties in geen van de modellen expliciet (middels een ruimtelijk-

functioneel model) wordt gemaakt wordt hierop in het paper niet verder ingegaan.

l het niveau van de vewoerdieusten: op dit niveau vindt de vervoerwijzekeuze plaats alsmede

de beslissingen ten aanzien van de verschijningsvorm, voertuigtype etc.

l het niveau van de infrastructuur: hier gaat het met name om de keuzen die, gegeven de

uitkomsten van de bovenstaande beslissingen de belasting van de infrastructuur bepalen (m.n.

de routekeuze).

Beleidsmaatregelen

Ten aanzien van de maatregelen is gekozen voor een uitwerking die parallel loopt aan een aantal

recente studies (zie bv. TNO/TUD, 1995, Louw et al, 1991). Beleidsmaatregelen kunnen gericht

zijn op een drietal aspecten van de problematiek:

. ten eerste kunnen maatregelen gericht zijn op het verminderen van de vervoervraag in de zin

van het aantal verplaatsingen. Het gaat hier om maatregelen op het vlak van de ruimtelijke

2 Deze niveau’s zijn op te vatten als markten waarop goederen, diensten (in de ruime zin,

dus inclusief bv. wegcapaciteit) “verhandeld” worden.

933

Page 90: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

ordening en tijdbeleid. Deze grijpen duidelijk aan op het bovenste van de vier genoemde

systeemniveau’s.

l ten tweede kan het gaan om maatregelen die, gegeven een hoeveelheid verplaatsingen, de

efficiency van het vervoer verhogen. Deze maatregelen betreffen de aanleg en de benutting

van infrastructuur, het bezit en gebruik van vevroermiddelen, de organisatie en uitvering van

vervoerdiensten en de prijsstelling van het vervoeraanbod. Het aangrijpingspunt van de

maatregelen zal op een van de laatste drie systeemniveau’s liggen.

l De derde categorie van maatregelen betreft de mitigatie van negatieve effecten door middel

van verbeterde infrastructuur (bv. stiller wegdek), suprastructuur (geluidsdempende wallen) of

vervoermiddelen (stillere, schonere, zuinigere voertuigen).

Effecten

Op het vlak van de effecten van beleidsmaatregelen kan teruggegrepen wordt onderscheid

gemaakt naar interne en externe effekten:

l Voor interne effecten is de verplaatsingsweerstand als criterium genomen. Als hiervan een

indicatie wordt gegeven in een model (veelal geoperationaliseerd als gegeneraliseerde

verplaatsingstijd of -kosten) wordt het model geacht bereikbaarheidseffecten van beleid te

kunnen weergeven.

l Op het terrein van de externe effecten wordt in iets meer detail uitwerking gegeven aan de

evaluatiecriteria. Onderscheid wordt gemaakt naar veiligheid, energieverbruik en

luchtvervuiling, ruimtebeslag, geluidshinder en economische effecten.

De evaluatie betrof dus de vraag of de modellen wel of geen mogelijkheid bieden tot het

analyseren van bepaalde maatregelen, effecten en uiteindelijk maatregel /effect relaties. Hierbij is

gekeken naar de aanwezigheid van modelvariabelen die geassocieerd kunnen worden met reële

aangrijpingspunten van beleidsmaatregelen of indicatoren behorende bij specifieke beleidseffecten.

934

Page 91: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

De resultaten kunnen uiteindelijk in matrixvorm weergegeven worden. Deze matrix licht de

mogelijkheden van de modellen toe vanuit twee invalshoeken: enerzijds de mogelijkheden van

individuele modellen om aangrijpingspunten voor beleidsmaatregelen en indicatoren voor effecten

te behandelen, anderzijds de mogelijkheid van het gehele scala aan modellen voor het behandelen

van maatregel/effect-relaties (zie onderstaande figuur).

modellen -+

modellen effect en (indicatoren)

t maatregelen +

(aangrijpingspunten)

Figuur 1 Opzet evulzutiemutrix

Ten aanzien van de evaluatiemethode moet nog het volgende opgemerkt worden:

l Benadrukt wordt dat deze evaluatie slechts een momentopname is van een aantal modellen en

van de mogelijkheden die in de modellen in de jaren van onderzoek werkelijk operationeel

wai-en3.

l Ofschoon een volledige dekking van alle maatregel/impact relaties niet met de huidige

modellen aanwezig is, gaat het in sommige gevallen om relatief eenvoudige uitbreidingen aan

deze modellen in termen van de te beschrijven mechanismen. De data kunnen echter in

sommige gevallen wel een probleem opleveren, indien de mate van detail van de benodigde

gegevens (bv. goederensoorten, wegvakken) groot is.

3 Recente ontwikkelingen als bijvoorbeeld het SMILE en TIGRIS zijn in deze studies buiten

beschouwing gelaten.

9 3 5

Page 92: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

l Koppelingen tussen modellen zijn mogelijk en gebruikelijk, met name tussen

vervoervraagmodellen op verschillende niveau’s en tussen vervoervraag- en effectmodellen.

Om het schema overzichtelijk te houden zijn deze mogelijkheden niet weergegeven.

In de volgende paragraaf worden de resultaten voor personen- en goederenvervoer nader

toegelicht.

3.2 Resultaten

Figuur 2 geeft de resultaten van de personenvervoer-matrix. Duidelijk is te zien dat aan de

maatregel-zijde tijdbeleid niet aan bod komt. Ook aan de effecten-zijde van de matrix zijn er”white

spots”, met name bij ruimtebeslag, economie, veiligheid en geluid.

LMSRANDSTAD

SMARTRUIMPA D

SCEN. VERKMOS VERK.

FACTSEW

SILENCE

Figuur 2 Resultaten evaluatie personenvervoer

936

Page 93: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

Bij de meeste modellen zijn de leefbaarheids en geluidhinderberekeningen, indien aanwezig,

beperkt tot het autosysteem. Voor de overige externe effecten geldt ook dat sterk de nadruk ligt

op het autoverkeer.

De resultaten voor goederenvervoer (figuur 3) laten zien dat met name op het terrein van

leefbaarheid de situatie onderdoet voor personenvervoer.

TEM IIBIS-B

VP-BVRTV7-BVRT

PA WNVP- WEG

LMSISG

NEACPOINT

A77ACK

vetvoermidd. (efficiency)

supra (mtigatie)

Figzmr 3 Resultaten evaluatie goederenvervoer

Wat in de tabel nogmaals naar voren komt is de vertegenwoordiging van verschillende

vervoerwijzen: de modellen zijn sterk ontwikkeld op het gebied van de binnenvaart, op het gebied

van het railvervoer en zelfs het wegvervoer is een achterstand merkbaar. Modellen voor

luchtvracht zijn niet in gebruik; slechts één model staat berekeningen toe voor gecombineerd

vervoer en zeevervoer. Voor ruimtebeslag, geluidhinder en veiligheid ontbreken modellen volledig.

937

Page 94: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Daarnaast betreffen de economische effecten uitsluitend microeconomische effecten voor de

binnenvaart.

Aan de maatregelen-kant van de matrix blijken er ook een aantal hiaten te zijn: aangrijpingspunten

voor tijdbeleid ontbreken. Daarnaast is in de categorie mitigatiemaatregelen geen voorziening

opgenomen om suprastructuur-specifieke maatregelen te evalueren. Als we kijken naar

maatregeueffect combinaties die daorgerekend kunnen worden constateren we dat de. relaties het

sterkst zijn binnen het verkeerssysteem (dus tussen efficiency maatregelen en vervoersspecifieke

effecten) en tussen mitigatiemaatregelen en het energieverbruik of atmosferische effecten.

4. Conclusies

In de twee onderzoeken is getracht via een een systematisch overzicht inzicht te geven in de

toepasbaarheid van rekenmodellen op het gebied van verkeer en vervoer voor een systematische

beleidsanalyse. De belangrijkste conclusies zijn als volgt:

l Ondanks het globale niveau waarop de evaluatie is verricht zijn de resultaten opvallend. Over

het algemeen bezien blijkt dat de huidige verzameling van modellen lang niet een volledige

dekking kan geven van de maatregeueffect-matrix zoals hierboven uiteen is gezet. Duidelijk is

dat de ontwikkeling van personen- en goederenvervoermodellen niet parallel is geweest.

l Nader onderzoek zal zich moeten toespitsen op een verdere invulling van de maatregel/effect

matrices. Voor het goederenvervoer houdt dit met name in een verdere ontwikkeling van

multimodale modellen en meer nadruk op externe effecten. Voor beide categoriëen modellen

geldt dat de terreinen van tijdbeleid, ruimtebeslag, veiligheid, economische effecten en

geluidhinder nog nadere uitwerking zullen moeten krijgen. Voor een deel voorzien de laatste

ontwikkelingen in deze behoefte; deels zal nieuw onderzoek geïnitieerd moeten worden.

9 3 8

Page 95: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

5. Literatuur

l Rand/EAC, TNOhro, TU DelWSectie Verkeerskunde, Policy analysis for passenger

transport, Research proposal, Delft, 1995

l Tavasszy, L.A., The Dutch transportation system models and their characteristics,

RandlEAC, Santa Monica, 1995

l van Goeverden, K., PASPORT- A policy analysis forpassenger transport, Phase I - Tool

Audit (draft), Delft, 1996

. van Louw, E. et al., Sturingssystemen voor infrastructuur en mobiliteit, Delftse Universitaire

Pers, Delft, 199 1

939

Page 96: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

943

Page 97: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

TIEN NEDERLANDSE VERVOERSSCENARIOSTUDIES VERGELEKEN

J.M. Vleugel

P. Nijkamp

P. Rietveld

Vrije Universiteit Amsterdam

Vakgroep Ruimtelijke Economie

De Boelelaan 1105

1081 HV Amsterdam

September 1996

Bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanologisch

Speurwerk 1996

941

Page 98: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2. Verkeer+ en vervoersscenario’s . . . . . . . .............

2.1 Wat iseen scenario? . . . . . . . . . . . .............

2.2 Tien Nederlandse vervoersscenario’s .............

3. Criteria en kenmerken . . . . . . . . . . . . . . .............

3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .............

3.2 Vergelijking per kenmerk . . . . . . . .............

4. Aanbevelingen voor scenariobouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.1 Algemene aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.2 Specifieke aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5. Conclusies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .._...................

Bijlage 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Referenties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1

2

2

2

5

5

5

9

9

10

1 1

12

12

9 4 2

Page 99: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Tien nederlandse vervoersscenario ‘svergelekenIn dit paper worden resultaten gepresenteerd van een vergelijkende analyse vaneen tiental recente Nederlandse scenariostudies op het terrein van verkeer envervoer. Hierbij wordt een set criteria gebruikt die speciaal ontwikkeld is terondersteuning van het ontwerp van dit type scenario’s. Het paper wordt afgeslo-ten met een serie aanbevelingen voor het ontwerpen van dit type scenario’s.

Ten Dutch transport scenarios comparedThis paper discusses ten recent Dutch transportation scenario studies in the fieldof transport from a methodological point of view. A set of judgement criteria basbeen applied which has been developed especially for this purpose. The paperconcludes with a series of recommendations for developers of this type ofscenarios.

943

Page 100: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1

1. Inleiding

Verkeer en vervoer is een complex beleidsterrein, omdat de factoren die verantwoor-delijk zijn voor de omvang en samenstelling van verkeer en vervoer niet alleen relatiefgroot in aantal zijn, maar vooral omdat zij met name van buiten het eigenlijkebeleidsveld stammen. Overheidssturing in verkeer en vervoer heeft daarmee alsvanzelf consequenties voor andere maatschappelijke activiteiten, wat verklaart waaromverkeers- en vervoersbeleid slechts deeloplossingen kan bieden voor het omvangrijkevraagstuk waar het beleid in deze sector nu al decennia mee worstelt, te weten hoe(verantwoord) om te gaan met de negatieve consequenties van de voortgaande(auto)mobiliteit.sgroei en de daarmee gepaard gaande verschuiving van de modal splitvoor bereikbaarheid, leefbaarheid en milieukwaliteit. Dit vraagstuk is inmiddels nietmeer uniek voor de traditionele probleemgebieden, zoals de Randstad en de grotesteden in andere delen van het land, maar duikt tevens op in meer perifere gebieden,zoals recent in de provincie Groningen.Wie de ontwikkeling van de mobiliteit over een wat langere termijn beziet kanmakkelijk in de verleiding komen om achter de (trendmatige) groeicurve van demobiliteit een in de tijd mm of meer gelijkblijvend pakket van bepalende factoren tezien. We weten globaal welke factoren in het verleden de mobiliteitsgroei bepaalden(zie bijv. Blaas et al., 19!92), maar het is onzeker of dit ook in de toekomst zo zalblijven. Beleidmakers die daar van uitgaan zullen steeds weer verrast worden door defeitelijke ontwikkelingen.Ook indien men niet uitgaat van een zekere stabiliteit in het pakket van bepalendefactoren blijft een samenhangende toekomstvisie op het mobiliteitsvraagstuk en zijnconsequenties noodzakelijk, met een daarop inspelend pakket van beleidsmaatregelen.Aangezien het bij het mobiliteit- en infiastructuurbeleid gaat om de (zeer) langetermijn, zal er ook rekening moeten worden gehouden met fundamentele onzekerhe-den. Om die in kaart te brengen kan het natuurlijk niet bij een zo’n beleidsscenario -want dat is het in feite - blijven, maar dienen we tevens een of meer ‘slecht weer’-scenario’s of tenminste varianten van het ‘goed weer’-scenario op te nemen. Dergelij-ke scenario’s dienen meerdere decennia vooruit te kijken.

In dit paper wordt ingegaan op de resultaten van een vergelijkende studie van tienrecente (middel)lange termijn studies en beleidsrapporten op het terrein van verkeeren vervoer, waarin op zijn minst twee scenario’s werden beschreven. De scenario’sdienden tevens een belangrijk deel van het vervoer af te dekken, en van vrij recentedatum te zijn. In de bijlage is een overzicht van deze studies opgenomen, tezamen meteen tabel met een doorsnede uit de analyseresultaten.De studies worden kort ingeleid in paragraaf 2, waarna in paragraaf 3 wordt ingegaanop een deel van de criteria die gebruikt zijn om de studies te vergelijken. Vervolgensworden de studies in paragraaf 4 vergeleken. Daarna wordt in paragraaf 5 een aantalaanbevelingen voor het ontwerpen van verkeers- en vervoersscenario’s gegeven. Deafsluitende conclusies zijn te vinden in paragraaf 6.

944

Page 101: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

2. Verkeers- en vewoersscenario’s2.1 Wat is een scenario?“Een scenario is een beschrijving van de huidige toestand van een samenleving (of eengedeelte daarvan), van mogelijke en wenselijke toekomstige toestanden van diesamenleving alsmede van reeksen van gebeurtenissen, die vanuit de huidige toestandnaar die toekomsten zouden kunnen leiden.” (Becker et al., 1982).

2.2 Tien Nederlandse vewoersscenario’sDe in deze studie beschreven scenario’s zullen nu kort ingeleid worden. Hierbij isgekozen voor een chronologische volgorde (zie verder Tabel 1).

Afrekenen met files. Deze studie van McKinsey werd uitgevoerd in 1986 in opdrachtvan V&W, dat behulpzaam is geweest bij de achtergrondberekeningen. Het betrefthier een onderzoek naar de bereikbaarheid over de weg van - en binnen - deRandstad. Centraal vraagstuk is het verminderen van de files met behulp van eenpakket van beleidsmaatregelen, waarin zowel aanbodsfactoren (beter benutten van debeschikbare) wegcapaciteit, als vraagfactoren (duurder maken van de mobiliteit,parkeerbeleid) een belangrijke rol spelen. De boodschap is duidelijk: de overheid zouhet filevraagstuk (en de daaraan verbonden externe effecten) effectief kunnenaanpakken via sterke sturing van de mobiliteit.Deze studie is vooral van belang omdat zij een belangrijke wijziging in het denken vanbelangrijke actoren over de functie van mobiliteit veronderstelt. De studie gaat echterniet uit van een trendbreuk, maar van een bijsturen van bestaande ontwikkelingen.

Schoon op weg, naar een trendbreuk in het personenverkeer. Van een geheel andereorde is deze studie uit 1988 in opdracht van de Vereniging Milieudefensie en Wijs opWeg. Zoals de titel aangeeft, gaat men uit van de noodzaak van een trendbreuk in deontwikkeling van de mobiliteit en de modal split teneinde de met verkeer en vervoersamenhangende milieubelasting en de verkeersveiligheid sterk te verminderen.Opvallend is niet zozeer het uitgangspunt dat de automobiliteit zeer sterk terug moet,maar eerder de zeer prominente rol voor het OV. Door het OV als basis te nemen inhet personenvervoer, en waar nodig de infrastructuur sterk uit te breiden en tevenseen vergaande netwerkintegratie in het OV tot stand te brengen, zou het OVinderdaad als een aantrekkelijk alternatief gezien kunnen worden door veel van dehuidige niet-gebruikers. In plaats van het bekende doemdenken dat sommige beleids-studies kenmerkt, klinkt hier een zeer optimistische, of zo men wil, utopische toonzet-ting. De studie doorbreekt de traditionele ‘tijd is geld’-barrière door te stellen dat demaatschappij veel schaarse middelen kan besparen door het personenvervoer ver-gaand te de-individualiseren.

OVx2. Deze studie uit 1989 is eveneens van McKinsey, maar dit keer in opdracht vande Samenwerkende OV-bedrijven (SAMOVE). Het betreft hier een studie naar demogelijkheden van een verdubbeling van het OV-gebruik, waarbij ook het aandeel vanhet OV in de modal split zou verbeteren. Deze studie is vooral interessant, omdat zijnaast de traditionele beleidsmaauegelen ook wijst op de eigen verantwoordelijkheidvan het OV, meer in het bijzonder de noodzaak van meer samenwerking en vrij

945

Page 102: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

ingrijpende organisatorische aanpassingen (‘samen staan we sterk’). Een vanuit dereiziger gezien positief geluid, maar wel een dat sterk indruist tegen hetgeen huidigebeleidmakers gewoonlijk plegen uit de dragen.

Beter, meer en verder? Een studie uit 1990 van en voor de haven Rotterdam, metlogischerwijs een focus op het goederenvervoer. De studie is bedoeld ter onderbou-wing van berekeningen ten behoeve van de toekomstige behoefte aan infrastructuuren ruimte. Met behulp van een rekenmodel worden prognoses van de toekomstigeinternationale vervoersstromen voor de diverse goederengroepen gegenereerd, ditonder de in een viertal scenario’s geschetste (sterk divergerende) omstandigheden,waarmee men diverse (internationale) onzekerheden tracht af te dekken. Het meestopvallende aan deze studie is, dat men het aandurft om voor een periode van 20 jaarvooruitberekeningen op het niveau van goederengroepen te maken.

SW-11, Verkeerskundige onderbouw@, Oorspronkelijk was het de bedoeling omSVV-11 (1988-1990) zelf te bestuderen. Dit idee werd al snel verlaten, omdat ditbeleidsstuk niet de benodigde methodologische informatie bevatte. In plaats daarvanis gekozen voor het paper van Bovy uit 1991, dat als een beleidsanalytische verant-woording van SW-II kan worden beschouwd. Uit dit achtergrondstuk blijkt vrijduidelijk de mate van onzekerheid die de schrijvers van SW-11 parten moet hebbengespeeld. Het uiteindelijke regeringsstuk is dan ook niet meer (of minder) dan eenbeleidsmatig compromis, of zo men wil, wensbeeld. Ook hier is van een echtetrendbreuk geen sprake, de term ‘krachtige bijsturing’ is treffender.

Evaluatie Betuwelijn. In 1992 verscheen deze studie van Knight Wendling, een van devele studies over de Betuwelijn in opdracht van V&W. Het betreft een studie, waarinmen niet over een nacht ijs is gegaan als het gaat om de achtergrondberekeningen. Destudie bevat de aanbeveling dat de Betuwelijn aangelegd dient te worden, omdatandere alternatieven (nulvariant) misschien op korte termijn goedkoper zijn, maar oplangere termijn veel duurder. Naast het aanleggen van meer spoor bevat de studie ookaanbevelingen voor een marktgerichter NS Cargo. De toon van de studie is optimis-tisch; goederenvervoer per spoor kan sterk groeien, mits aan een aantal voorwaardenis voldaan.

Goed op weg. Vijf jaar hebben we moeten wachten op deze studie, die in elk gevalqua filosofie complementair is aan de studie Schoon op weg. Ook deze studie gaat uitvan een trendbreuk, maar nu in het goederenvervoer. Velen menen dat de rol van hetbinnenlands goederenvervoer per spoor vrijwel uitgespeeld is. Deze auteurs denkendaar heel anders over, en laten zien dat dit door een combinatie van een andereruimtelijke inrichting (kortere verplaatsingsafstanden), nieuwe (‘groene’) techniek enlogistieke en organisatorische veranderingen mogelijk is. De directe transportkostenzullen wel toenemen. De kosten van bereikbaarheid over de weg worden echter ooksteeds hoger, zeker als de milieulasten volledig doorberekend worden. Het idee isinteressant, en lijkt vanuit milieu- en leefbaarheidsoptiek zo langzamerhand onont-koombaar. Een dergelijke trendbreuk oogt op het eerste gezicht utopisch. Indienknooppunt-tot-knooppunt concepten als stadsdistributie en (gecombineerde) regionale

946

Page 103: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

distributie echter ingang zouden vinden, dan ontstaat een andere situatie. Bij hetwegvervoer staan de ontwikkelingen echter ook niet stil (bijv. automatisch onbemandhoge snelheidsvervoer) .

Trends op visite. In 1994 verscheen deze studie in opdracht van PbIWS. Pen studiedie interessant is, omdat beleidmakers er inmiddels achter zijn gekomen dat niet huntraditionele aandachtsgebied - het woon-werk verkeer - het zorgenkind van detoekomst is, maar het overige verkeer. Dit laatste met alleen omdat het stormachtiggroeit, maar vooral omdat het zo sterk autogericht is. Alvorens de overheid voorzichzelf de vraag kan beantwoorden hoe zij hier sturend op zou kunnen treden, dientzij eerst te weten of hier sprake is van een doorgaande trend en welke ‘driving forces’hier aan het werk zijn. Deze studie voorziet in bepaalde mate in deze leemte, omdatde consequenties van belangrijke sociale trends (bijv. emancipatie) in kwalitatieve zinaangegeven worden. De studie gaat overigens niet in op de rol van het overheidsbe-leid. ’

Scenariostudie Rail 21. In 1994 verscheen deze studie van NS. Een belangrijke studie,omdat deze is verschenen na een voor NS zeer belangrijke trendbreuk; het overheids-besluit tot verzelfstandiging. Binnen NS ontstond behoefte om deze nieuwe situatienader vertalen in termen van vervoersvraag en infrastructuurbehoefte. Ook hier gingmen niet over een nacht ijs, want de studie bevat een scala aan vraag- en aanbodsce-nario’s. Deze studie is zeker van belang voor beleidmakers, vooral diegenen onderhen die dachten dat NS nog steeds uitgaat van de doelstellingen van Rail 21 (meerreizigers en hogere reissnelheden). Dat is duidelijk niet meer zo. Het komt er in feitop neer, dat rentabiliteit binnen de gewijzigde institutionele verhoudingen en dehuidige concurrentiepositie (uitblijven flankerend beleid) voor NS belangrijker isgeworden dan vervoersgroei. De aanleg van de vele miljarden kostende nieuweinfrastructuur is in dit licht vooral een inhaalslag.

Bereikbaarheid Noord-Holland 2040. Deze studie, die tijdens het vorige CVS reedsaan de orde is geweest, is geschreven in opdracht van de Provincie Noord-Holland.Dit is de enige van deze tien studies die de blik op de verre toekomst richt. Deauteurs schetsen wenselijke toekomstbeelden en redeneren dan terug naar het heden.Onderdeel van de studie is een uitvoerige bespreking van de ontwikkelingen vanaf1950. De drie min of meer divergerende toekomstscenario’s zijn duidelijke wensscena-rio’s. Aan de haalbaarheid inclusief de zogenoemde transitiepaden is minder aandachtbesteed.

’ Inmiddels is de studie van Komen (1996) verschenen die m.b.v. de Scenarioverkenner totkwantifïcering van deze trends tracht te. komen.

947

Page 104: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

3. Criteria en kenmerken3.1 InleidingIn onze vergelijkende analyse hebben wij de bovengenoemde scenario’s aan de handvan een dertigtal criteria en kenmerken met elkaar vergeleken. Binnen de beperkteruimte van een paper dient derhalve een keuze te worden gemaakt. Gekozen is voorde volgende 9 (zie wederom Tabel 1):- lengte van de beschouwde periode- de toekomst als haalbare of wenselijke eindtoestand- geografisch schaalniveau- aantal scenario’s en varianten daarbinnen- belang van een serie thema’s- soort onzekerheid- utopisch karakter- toekomstige functie OV- toepassing rekenmodel.

Er heeft een analyse plaatsgevonden van de tekst van het beschikbare hoofdrapporten eventuele bijlagen. Hierbij is met name gelet op expliciete opmerkingen van belangvoor de bovengenoemde thema’s, of verwijzigingen naar eventuele achtergrondstudiesof rekenmodellen. De resultaten zijn vervolgens in tabelvorm voorgelegd aan deoorspronkelijke auteurs, of hun opvolgers binnen hun bedrijf of instelling. Hunopmerkingen hebben tot een aantal bijstellingen geleid.

3.2 Vergelijking per kenmerkDe in een scenario beschouwde periode dient een minimale lengte te hebben. Voorscenario’s ten behoeve van ontwikkelingen op het gebied van de technologie is eenperiode van tien tot twintig jaar gebruikelijk. Voor ingrijpende wijzigingen in socialesystemen, waaronder de ruimtelijke ordening, denkt men echter al gauw in twintig totveertig jaar (Wegener, 1993). Gezien de verwevenheid van verkeers- en vervoersvraag-stukken met vraagstukken op het gebied van de ruimtelijke ordening zijn met namedeze lange termijn scenario’s aan te raden voor verkeer en vervoer. Slechts een vande beschouwde scenario’s voldoet aan dit criterium, namelijk de studie over Noord-Holland, die een periode van liefst vijftig jaar omvat. Duidelijk is dat diverse studieszich oriënteren op de tijdshorizon van SW-11. In meer recente studies als Ruimpadheeft de RPD duidelijk voor een langere periode gekozen, wat zeker te rechtvaardi-gen is. Interessant is ook, dat men in deze lange termijn studies vaak kiest voor meerliteraire scenario’s; de essayvorm wordt blijkbaar gekozen om het inlevingsvermogenvan de lezer te stimuleren.Uit een door ons uitgevoerde eerdere studie (zie bijv. Rienstra et al., 1995) bleek datveel mensen het onderscheid tussen wenselijke en mogelijke toekomsten moeilijkweten te hanteren. Toch is dit onderscheid belangrijk. Wenselijke toekomstbeelden,

948

Page 105: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Tabel I Afrekenen met files Schoon op weg ovx2 Beter, meer en verder? Verkeerskundigeondcrb. SW-11

Jaar van publikatie 1986 1988 I 989 1990 1991

Eindpunt beschouwde periode 2ooo 2010 2010 2010 2010

Mogelijke toekomstbeelden x xWenselijk toekomstbeelden

x 1x x x x

Schaalniveau Randstad Natio-, regionaal Narionaal her-, nationaal Nationaal

Aantal scenario’s (varianten) 2 (2) 2 (-) 2 (3) 4 (-) 2(>2)Thema’s (erg belangrijk = l *, belangrijk = *):- bereikbaarheid/economische gmei l * * * * l *

- milieu en leefbaarheid l * ** * l **

- verkeersveiligheid * l * l l

- capaciteit (benuning en uitbreiding) * ** ** *

- concumndepositie OV (incl. rentab.) * l * ** 1

_ overig Goedkoper pers. verv. - l * Behoefte aan ruimte. -invest. besliss, Europa

Soort onzekerheid- technische ontwikkeling x- economie

xx

- gedragseffect van beleidsinstrumettten x x x x- buitenland

xx

- overig1

x Milieubeleid

Bepaalde scenario’s min of meer extreem x

Toekomstige functie OV:- betere conc. positie (door flankerend beleid) x x x- nieuwe technologie, infta. nieuwe kansen

xx

- neemt verder in belang afx

Eenvoudig rekenmodelUitgebreid rekenmodel x x x x x

Page 106: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Tabel 1 (V.V.) Evaluatie Brtuwe- Goed op weg Trends op visite Scenariostudie Rail 21 Bereikbaarheidlijn Noord-Holland 2040

laar van publikatie 1992 1993 1994 1994 1995

Eindpunt beschouwde periode 2010 2015 2015 2010 2040

Mogelijke toekomstbeelden x x x xWenselijke toekomstbeelden x deels x

Schaalniveau her-, nationaal Inter-, nationaal Regio-, lokaal Nario-, regionaal Noord-Holland e.o.

Aantal scenario’s (vatianlen) 2 (2) 2 6) 4 (-) 16 (4) 3 (-)

Thema’s (erg belangrijk = l *, belangrijk = l ):- bereikbaameidleconomische groei l * ** **

- milieu en leefbaarheid ** ** * l *

- verkeersveiligheid *

_ capacheit (benmting en uitbreiding) ** ** l *

concurrentiepositie OV (incl. rentab.) ** l * l

- overig ** ‘Groene’ techniek en ** Invloed sociale trends op -logistiek sociaal verkeer

Soort onzekerheid- technische ontwikkeling x x- economie x x- gedragseffect van beleidsinstmmenten

x7. x x

buitenland7.

x x- overig Feitelijk gedrag x Infrastmchmr (kosten. be- -

hoefte)

Bepaalde scenario’s min of meer exlreem x x

Toekomstige functie OV: Verschilt per scenario Verschilt per scenario_ betere conc. positie (door flankerend beleid) x x xnieuwe technologie. infra, nieuwe kansen x x- neemt verder in belang af

Eenvoudig rekenmodel xUitgebreid rekenmodel

xx x x

Page 107: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

hoe onbereikbaar ze ook zijn of lijken, kunnen ons misschien op het spoor zetten vantrendbreuken; ze prikkelen kortom onze fantasie en lokken discussie uit. Dit zijnbelangrijke functies van scenario’s. Mogelijke toekomsten sluiten daarentegen meestalaan bij bestaande trends en besluitvormingsmodellen (consensus). Opvallend veelstudies bevatten wenselijke toekomstbeelden, met daarbij ook duidelijke trendbreu-ken. Compleet andere wereldbeelden (bijv. veel minder diffuus ruimtegebruik, nieuwevoortbewegingstechnieken) zijn echter zeldzaam.

Het geografiich schaalniveau is om verschillende redenen van belang. Verkeer envervoer is niet gebonden aan geografische grenzen. Wie tracht op een bepaaldschaalniveau de mobiliteit en modal split te beïnvloeden, zal dit al snel merken.Recente voorbeelden zijn het binnenste buiten keren van de stadsgewesten en deuitschuiving van de Randstad. De meeste studies hebben een nationale oriëntatie,aansluitend bij SW-11. Het is moeilijk te zeggen of dit een goede keuze is, nu hetbeleid zowel centraliseert (‘Brusselisering’) als decentraliseert (‘Ruimte voor regio’s’).Belangrijk is wel dat men in de studies de wisselwerking (‘overloopeffecten’) tussenschaalniveau’s aangeeft; de indruk bestaat dat dit te weinig gebeurt.

Uit de literatuur (Von Reibnitz, 1988) komt naar voren dat een aantal van tweescenario’s gewoonlijk optimaal is. Wie meer scenario’s gebruikt loopt al snel het risicodat deze onvoldoende van elkaar verschillen, en kan beter kiezen voor variantenbinnen een scenario. Daarnaast is het zo dat het ontwikkelen van scenario’s de nodigetijd kost; beperking komt de kwaliteit ten goede. Dit argument speelt overigensminder bij scenario’s met een sterk modehnatige onderbouwing. Zoals uit Tabel 1blijkt houdt het merendeel van de studies zich aan deze regel. Ren studie springt erduidelijk uit, namelijk de Scenariostudie Rail 21. De technische oriëntatie van destudie is daarvoor verantwoordelijk, evenals het feit dat zowel vraag- als aanbodscena-rio’s opgenomen zijn.

Een volgend belangrijk element is het belang van een serie thema’s. Een studie diezich richt op het verminderen van de fdekans kijkt anders tegen het belang vanautorijden aan dan een studie die primair de milieubelasting door verkeer en vervoerwil verminderen. Toch is het opvallend, dat veel studies naast aandacht voor files enbereikbaarheid over de weg, ook ruime aandacht schenken aan milieu en leefbaar-heid. Ook is er vaak aandacht voor infracapaciteit (vergroting en benutting), verkeers-veiligheid en de (concurrentie)positie van het OV.

Scenario’s zijn iustrumenten om onzekerheid beheersbaar te maken. Welke vormenvan onzekerheid worden in de scenario’s beschreven? Iu beleidsstudies verwacht menexpliciete aandacht voor de effecten van beleidsmaatregelen, en de daarmee gepaardgaande onzekerheden. Toch zijn er studies waar dit niet gebeurt. Tweede op de lijstvan onzekerheden is onzekerheid ten aanzien van de technologie. Minder aandacht iser voor economische ontwikkeling en ontwikkelingen in het buitenland(s beleid).

Zoals gezegd, scenario’s dienen de verbeelding te prikkelen, Extreme of utopischetoekomstbeelden kunnen hierbij helpen. Bij de studies die wenselijke toekomstbeelden

951

Page 108: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

schetsen, bevat slechts de helft extreme beelden, in de zin van compleet anderewerelden.

Eveneens belangrijk is de manier waarop in de studies met het OV omgegaan wordt.Heeft het OV nog wel toekomst? Veel studies benadrukken in dit verband de rol vanflankerend beleid, andere wijzen op het belang van infrastructurele of organisato-risch/institutionele aanpassingen of trendbreuken in het denken. Sommige zijn zelfsuitgesproken optimistisch. Opvallend is dat de studies niet ‘overall’ de meningvertolken dat het belang van het OV verder zal afnemen in de toekomst; somshanteert men overigens voor het OV als ‘slecht weer’-scenario’s te beschouwentoekomstbeelden. Misschien is het dieptepunt inmiddels bereikt, of men denkt (ofhoopt) echt dat de wal het schip keert, dan wel dat nieuwe mogelijkheden beschikbaarkomen zoals geïndividualiseerd collectief vervoer of hoge snelheid collectief vervoer.

Niet onbelangrijk is ook de toepassing van een rekenmodel. In principe zijn scenario’skwalitatieve instrumenten. Dit betekent echter niet dat modelberekeningen ongewenstzijn als het gaat om het onderbouwen van toekomstbeelden. Beleidmakers dienentenslotte een (vaag) idee te hebben wat hen (en ons) eventueel te wachten staat. Tenbehoeve van de richtingduiding kan dit zelfs gewenst zijn. In het algemeen is hetsuccesvol modelleren van sociale processen door huu instabiele aard niet bepaaldeenvoudig, zeker als het gaat om dit soort lange periodes. Dit leidt tot de bouw vanzeer ingewikkelde wiskundige modellen. Veel van de hier beschouwde scenariostudiesmaken inderdaad gebruik van zulke uitgebreide wiskundige modellen. De modeluit-komsten blijven echter voorspellingen die te allen tijde gezien dienen te worden tegende achtergrond van de gebruikte veronderstellingen. Anders bestaat het gevaar dat deuitkomsten een eigen leven gaan leiden. Een bekend voorbeeld hiervan zijn demobiliteitscijfers uit het SW-II. In het algemeen kan gesteld worden dat scenario-analyse een meerwaarde heeft ten opzichte van een zuiver modelmatige benadering,omdat de ontwerpers hierbij de mogelijkheid hebben om de veronderstellingen naarbelieven te variëren.

4. Aanbevelingen voor scenariobouw4.1 Algemene aanbevelingenHet ontwerpen van scenario’s is een creatief proces. Creatieve processen laten zich inde regel slecht sturen en nog minder aan regels binden. Toch blijkt uit onze analysedat scenario-ontwerpers in verkeer en vervoer wel degelijk bepaalde basisprincipeshanteren. De uit de literatuur (zie bijv. Becker, 1981) bekende driedeling in pro-bleemanalyse , toekomstbeschrijving en padbeschrijving is bij de meeste studiesduidelijk herkenbaar. De padbescbrijving vervult een essentiële schakelfnnctie tussenheden en verleden. In het algemeen zal deze beschrijving toch één of meer schokkendienen te bevatten, want het lijkt ondenkbaar dat men zijn vervoersgedrag zonder slagof stoot en van de ene op de andere dag zal wijzigen. Besluitvormingsprocessen zijncomplex en kosten zeer veel tijd. Het sluitend maken van toekomstbeelden doorbijvoorbeeld het veronderstellen van consensus (de wal keert het schip) lijkt in ditverband een te simpele oplossing. Toch zien we in veel scenario’s geen echte schok-

952

Page 109: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

ken optreden. In het algemeen kan gesteld worden dat de overgang van heden naartoekomst in de scenario’s toch een soort van ‘black box’ is. De aanbeveling vanWegener (1993) om scenario’s per tijdvak van bijvoorbeeld vijf tot tien jaar op tedelen kan hier wellicht helpen.

4.2 Specifieke aanbevelingenOp grond van de voorgaande analyse komen wij tot de volgende aanbevelingen:

* De in de beschouwde scenario’s gebruikte planningsperioden zijn in het algemeenrelatief kort om belangrijke veranderingen in ons verkeers- en vervoerssysteem terechtvaardigen. Dit geldt zeker voor studies die de (economische) effecten van nieuweinfrastructuurprojecten beschrijven. Een aanbeveling zou kunnen zijn een langereperiode te nemen; daarbij zal men grotere onzekerheid op de koop moeten toenemen.

*Het verdient aanbeveling om duidelijke trendbreuken in de studie op te nemen,waarbij extremen niet geschuwd hoeven te worden. Wel is van belang dat duidelijkaangegeven wordt onder welke voorwaarden deze uitkomsten eventueel zullenoptreden.

* Veel scenariostudies richten zich op het nationale schaalniveau, waarbij de proble-men van de grote steden (in de Randstad) min of meer als uitgangspunt dienen.Rurale regio’s lijken binnen de verkeers- en vervoersplanning steeds minder aandachtte krijgen. Op het gebied van bijvoorbeeld de verkeersveiligheid en de vervoers-armoede vormen rurale gebieden echter wel degelijk een probleem.

* Het verdient aanbeveling om op zijn minst twee scenario’s op te nemen in eenscenariostudie.

* In de scenario’s is veelal ruime aandacht voor een scala aan maatschappelijkefactoren en vraagstukken. Soms is echter niet geheel duidelijk of een bepaalderangorde wordt gehanteerd bij het oplossen daarvan. Aandacht voor het milieu kanbijvoorbeeld op gespannen voet staan met aandacht voor bereikbaarheid. Hetzelfdegeldt voor het streven naar meer gelijkheid en voortgaande economische groei. Benduidelijke explicitering van de gemaakte afwegingen (ook in een eventueel achter-grondmodel) is aan te bevelen.

* Het omgaan met onzekerheid blijkt enigszins problematisch. Soms ontbrekenexpliciete verwijzigingen geheel. Het is dan blijkbaar aan de lezer om de uitkomstenin het juiste perspectief te zien. Een aanbeveling zou zijn: expliciteer de onzekerhedenvan de uitkomsten.

* Het OV heeft in veel scenario’s een goede twkomst voor zich. Een groeimarkt voorhet OV veronderstelt echter een drastisch verbeterd OV. Binnen het huidige markt-denken is een algehele ‘kwaliteitsslag’ echter moeilijk denkbaar. Er lijkt wel ruimte tebestaan voor bepaalde niches, gezien de toenemende aandacht voor ideeën alsARGUS en Randstadrail. Een aanbeveling zou kunnen zijn: neem in nieuwe scenari-

953

Page 110: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 1

0’s hoogwaardiger OV op, en let daarbij op de integratie met het bestaande OV.

* Tenslotte kan een aantal opmerkingen gemaakt worden over het gebruik van een re-kenmodel. Zoals gezegd, bevatten veel studies hetzij een uitgebreide beschrijving vaneen rekenmodel inclusief wiskundige formules, dan wel een referentie naar een externmodel. De lezer wordt in elk geval in de meeste studies voorzien van kwantitatieveuitkomsten. Om deze op hun juiste waarde te kunnen schatten, dient hij of zij eengoed inzicht te hebben in de gebruikte veronderstellingen. Dit is met name bij eenextern model geen sinecure.

5. Conclusie.5

Het vergelijken van een tiental scenario’s geeft een aardig beeld van hetgeen Neder-landse scenariobouwers bezighoudt. Er lijkt een bepaalde mate van consensus tebestaan over wat de belangrijkste vraagstukken in verkeer en vervoer zijn, en welkebeleidsopties er zijn om deze aan te vatten. Van belang is hierbij dat de thema’smilieu en leefbaarheid minstens zo vaak genoemd worden als het thema bereikbaar-heid.Hoewel scenario’s bij uitstek geschikt zijn om toekomstbeelden voor relatief langeperioden te schetsen, blijken de meeste van de beschouwde scenario’s zich eerder opde middellange termijn te richten. Op zo’n termijn zijn echter geen belangrijkeveranderingen in verkeer en vervoer te verwachten.In scenario’s kan de toekomst gemodelleerd worden als haalbaar of wenselijk.Wensbeelden - en vooral de min of meer utopische - stimuleren het denken over detoekomst meer dan haalbare toekomstbeelden. Utopische wereldbeelden zijn relatiefzeldzaam in de beschouwde scenario’s.Expliciete aandacht voor onzekerheden is essentieel om scenario’s op hun waarde tekunnen schatten. Toch wordt hieraan in sommige scenario’s nauwelijks aandachtbesteed.Interessant en opvallend is, dat het OV volgens veel scenario-ontwerpers zekertoekomst heeft, zowel voor personen- als goederenvervoer. Echter, de omstandighedenwaaronder een ‘revival’ eventueel kan plaatsvinden verschillen soms vrij sterk van dehuidige. Op zich is daar niets op tegen, want scenario’s dienen tenslotte mede defantasie te prikkelen. Wel dient men zich er van bewust te zijn dat het autosysteem opmilieutechnologisch en voertuigtechnologisch gebied niet stil staat.Het onderbouwen van scenario’s met kwantitatieve gegevens gegenereerd door een(extern) rekenmodel, kan een meerwaarde hebben ten opzichte van puur kwalitatieveanalyse. De gebruikers van de scenario’s dienen echter ten alle tijde ‘de relatievewaarde van dit soort uitkomsten te beseffen. Dit voorkomt dat zulke cijfers een eigenleven gaan leiden, en dat de onderliggende veronderstellingen naar de achtergrondverdwijnen.

954

Page 111: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

Bijlage 1 - De tien scenario’s:

1:

2:

3:

4:

5:

6:7:

8:

9:10:

McKinsey, 1986, Afrekenen met files; Samenvatting, conclusies en aanbevelingen(I), Bijlagen (II), Min. van V&W, Den Haag.Peeters, P.M., 1988, Schoon op weg, Naar een trendbreuk in het personenver-keer, Amsterdam/Amersfoort (Vereniging Milieudefensie/Schoon op weg).McKinsey, 1989, Kiezen voor Openbaar Vervoer: “OV Maal Twee”, Samenvat-ting, conclusies en aanbevelingen, SAMOVE, Utrecht.Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, 1990, Beter, meer en verder?, Goederen-stromen door de Rijnmondhavens (1995, 2000,2010), Goederenstroom-model 6,O&O-90-085, Rotterdam.Bovy, P.H.L., 1991, Verkeerskundige studies van infrastructuur: Onderbouwingvan het SW-D, PAO-course: Infrastructuur: Nationaal en internationaal, Delft.Knight Wendling, 1991, Evaluatie Betuwelijn: Eindrapport, Amsterdam.Peeters, P.M., 1993, Goed op weg, Naar een trendbreuk in het goederenvervoer,Amersfoort (Werkgroep ‘2duizend).Asseldonk, Y. van, Peeters, P.M., and C. Sombroek, 1994, Trends op visite, Eenonderzoek naar de invloed van sociaal-culturele trends op de relatie arbeids-markt, sociale netwerken en sociaal verkeer, Amersfoort (Werkgroep ‘2Dui-zend).NS, 1994, Scenariostudie Rail 21, Utrecht.Visser, J. en A.J. van Binsbergen, Bereikbaarheid Noord-Holland, toekomstbeel-den voor 2040, Trail, Delft.

Referenties

-Blaas, E.W., J.M. Vleugel, E. Louw en T. Rooijers, 1992, Autobezit, Autogebruik en

Rijgedrag, Determinanten van het Energiegebruik bij Personen-automobiliteit , ITL

no. 14, DUP, Delft.

-Batenburg, R.S. en W.P. Knuist, 1993, Sociaal-culturele beweegredenen SCP,

Rijswijk.

-Becker, H.A. et al., 1982, Handleiding voor het ontwerpen van scenario’s, RPD

Studierapporten no. 18, Den Haag, RPD.

-Bijl, R.V., 1991, Constructie van toekomstscenario’s, dissertatie RUU, Utrecht

(NcGv) .

-Grübler, A., en N. Nakicenovic, 1991, Evolution of transport systems: Past and

future, IIASA report no. RR-91-8, Laxenburg.

-Komen, W., 1996, Mobiliteitseffecten van sociaal-culturele scenario’s, Een kwantifice-

ring met de Scenarioverkenner, RUG/PbIWS, Den Haag.

955

Page 112: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

-Ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W), 1990, Tweede Structuurschema

Verkeer en Vervoer. Deel d: regeringsbeslissing, Tweede Kamer, Vergaderjaar 1989/-

1990, 20 922, NS. 15-16, SDU (Den Haag).

-Reibnitz, IJ. von, 1988, Scenario techniques. Hamburg (McGraw-Hill Book Corp.).

Xienstra, S.A.,Nijkamp P. & J.M. Vleugel, Beoordeling en Presentatie van Resulta-

ten van Expert-scenario’s Voor Toekomstig Duurzaam Personenvervoer, in: Decentra-

lisatie van Beleid (H.J. Meurs & E.J. Verroen, red.), Colloquium Vervoersplanolo-

gisch Speurwerk, Rotterdam, 1995, pp. 905-924.

-Vleugel, J.M., 1996, Brede Omgevingsverkenning, studie verricht t.b.v. NS afdeling

Corporate Development, Vrije Universiteit, ESI/RE, Amsterdam.

-Vught, F.A., 1989, Methodological foundations of impact forecasting, in: P.M. van der

Staal en F.A. van Vught (red.), 1989, Impact forecasting and assessment, methods,

results, experiences, Proceedings of the First Conference of the European Chapter of the

IAIA te Leiden/Delft op 16-17 juni 1988, Delft (DUP), pp. 3-13.

-Wegener, M., 1993, How useful are scenario’s? A new (old) approach in transport

planning, in: Grenzen aan de vervoersplanologie (Th. A.M. Reijs en P.T. Tanja, red.),

Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk, Rotterdam, 1993.

956

Page 113: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

SMILE: Strategisch Model voor Integrale Logistiek en Evaluatie

Paper voor het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk

Martie J.M. van der Vlist ’Hein W.J. van Haselen ’

Hans van der Rest 3

I TNO hfrastructuur, Transport en Regionale Ontwikkeling (TNO INO)1 Nederlands Economisch Instituut (NEI)3 Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV)

957

Page 114: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

2 BELEISRELEVANTIE . . . . . . . . . . _ . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

2.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .............2.2 Modelontwikkeling . . . . . . . . . . . . . . .............2.3 Toepassingsmogelijkheden . . . . . . . . . .............

.

. .

456

3 DE ECONOMIEMODULE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

3.13.23.33.43.53.63.73.8

Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Detailniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Aanbod- en gebruik tabellen . . . . . . . .Productiestructuur: de ketenbenaderingHandelsstructuur . . . . . . . . . . . . . . . .Locatiestructuur . . . . . . . . . . . . . . . .Doorvoerstromen . . . . . . . . . . . . . . .Output van de economiemodule . . . . .

. . . . . . . .

. . . . . . . .

. . . . . . . .

. . . . . . .

7889

111 21213

4 TRANSPORT MODULE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4.2 Logistiek gedrag . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.3 Multi-modaal netwerk . . . . . . . . . . . . . .

. . . . . , . . . . .

. . . . . . . . . . . .

5 SLOTOPMERKINGEN . . . . . . _ . . . . _ _ . . . . . . . . . . . . .

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

......

13

131415

17

6 L I T E R A T W R . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 8

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

3

958

Page 115: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

SAMENVATTING

Smilr

In het model, met het acronym SMILE (Strategisch Model voor Integrale Logistiek enEvaluatie) kunnen vier hoofdmodules worden onderscheiden. In de Bouw ScenarioModule kan de gebruiker (beleidsmakers en onderzoekers) de relevante ontwikkelingenin de komende 30 (of meer) jaren specificeren. De Economie en de Transport moduleszijn de rekenmodules in het systeem. SMILE wordt ontwikkeld als een jaar-op-jaarmodel, waarbij enkele terugkoppelingen worden meegenomen. Kenmerkend voor SMILEis het gebruik van ketens. Dit begint in de Economie module waar de produktie structuurvan produkten, van grondstof tot eindprodukt, wordt geïmplementeerd. In de Transportmodule worden ketens gebruikt voor het Logistieke gedrag en in het gebruikte multi-modale netwerk. In de vierde module, de Evaluatie module, wordt de gebruiker inzichtgegeven in de impacts van de prognoses: impacts worden opgenomen voor het belangvoor de economie, consequenties voor de transport en distributiesector,mobiliteitsindicators en gevolgen voor de omgeving.

SUMMARY

Smile

In the model, with tbe acronym SMILE (‘Strategie Model for Integrated Logistics andEvaluation’) four main modules, can be distinguished. In the Building Scenario Module,the user (policy-makers and researchers) can specify expected relevant developments inthe next 30 or more years. Tbe Economy & Transport Modules are the modules wherethe actual calculations (forecasts) are made. SMILE will be developed as a year-to-yearmodel, taking feedbacks into consideration. A characteristic feature of these modules isthe consistent use of a chain structure. This structure starts in the Economy Modulewhere the production structure of the commodities, from raw material to end product,is implemented. In the Transport Module, chains are used for logistics behaviour and byusing a multi-model network approach. In the fourth module, the Evaluation Module,the user gets insight into the consequences of forecasted flows: indicators which havean effect on the economy, consequences for the Transport & Distribution Sector,Mobility Indicators and impacts on the enviromnent.

959

Page 116: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

1 INLEIDING

In Nederland worden al tientallen jaren lange termijn goederenvervoermodellen ontwikkeld

en gebruikt. Vandaag de dag wordt gebruik gemaakt van het TEM [NEA, 19931. De

ontwikkeling van het TEM is begin jaren tachtig begonnen en het TEM wordt sinds die tijd

voortdurend onderhouden. De groeiverwachting van het goederenvervoer, in combinatie met

de behoefte aan meer evaluatiemogelijkheden voor meer en nieuw beleid, gevoegd bij de

ontwikkelingen in het logistieke keuzegedrag van bedrijven, hebben de behoefte gecreëerd

voor een lange termijn scenariomodel [Van Maanen e.a., 1994; Verroen e.a., 19951 voor het

goederenvervoer.

In een aantal stappen vanaf 1990, heeft de AVV de combinatie van TNO Inro en het NE1

opdracht gegeven voor de ontwikkeling van SMILE ‘Strategisch Model voor Integrale

Logistiek en Evaluatie’ dat nu in de implementatie fase is.

In dit paper worden elementen en bouwstenen van SMILE [Wiericks e.a., 1993; Van de Vlist

e.a., 19941 besproken. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beleidsrelevantie. In de

hoofdstukken 3 en 4 worden de rekenmodules doorgenomen. Naast deze 2 hoofdstukken

komen er ook nog 2 modulen van respectievelijk het bouwen van het Scenario en de

Evaluatie. Het paper wordt afgesloten met enkele slotopmerkingen.

2 BELEISRELEVANTTE

2.1 Inleiding

Door de combinatie van verbeteringen in de transportmiddelen, de ontwikkelingen in de handel

en de economische groei is het transport van goederen sterk toegenomen. Van 1970 tot 1987

is het aantal voertuigkilometers van het vrachtverkeer in Europa en in Nederland bijna

verdubbeld. Nederland dat van oudsher een handelsland is, speelt nog steeds een belangrijke

rol in de wereldhandel. Naast de binnenlandse transport stromen zijn er ook enorme transport

stromen door Nederland. Nederland heeft een belangrijke positie als transport land.

960

Page 117: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

Vanuit economisch oogpunt heeft de groei in het transport een belangrijke positieve betekenis.

De bijdragen aan het nationale inkomen en de werkgelegenheid zijn belangrijk. Om de positie

van belangrijk transport land te behouden is het concept “Nederland Distributieland”

ontwikkeld. In dit concept wordt de noodzaak voor nieuwe infrastructuur benadrukt. Als

onderdeel van het concept “Nederland Distributieland” zijn onder andere de volgende projecten

gepland of in uitvoering:

- uitbreiding en modernisering van de zeehaven Rotterdam;

- een speciale vracht spoorlijn tussen de Duitse grens en Rotterdam (de Betuwe route);

- de uitbreiding van de luchthaven Schiphol.

Vanuit milieu oogpunt heeft de groei van het transport een negatieve betekenis. De verwachte

groei in het wegtransport zal naar alle waarschijnlijkheid leiden tot aanzienlijke toename in

congestie en luchtverontreiniging. In de afgelopen jaren spelen deze negatieve effecten van

het transport - en het goederenvervoer over de weg in het bijzonder - een belangrijke rol in

de politieke discussies.

Het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SW n) beschrijft de huidige en toekomstige

problemen met betrekking tot het transport in Nederland en geeft een aantal stappen aan om

met deze problemen om te gaan. In grote lijnen bestaan deze stappen uit aanpak aan de bron,

beperken van de groei van het wegtransport door verschuiving naar rail- en waterwegen,

verlaging van de kilometers over de weg door een verhoging van de efficiëntie en het

versterken van rail, binnenvaart en gecombineerd vervoer (m.a.w. bieden van goede

alternatieven).

2.2 Modelontwikkeling

Al vele jaren is de belangrijke rol van de transport sector in de Nederlandse economie

aanleiding geweest om het transport en de daaruit voortvloeiende verkeersstromen te

modelleren. Begin jaren tachtig is een model ontwikkeld, welke de relatie tussen de verwachte

economische groei per sector en de transport stromen (uitgedrukt in tonnen) beschrijft.

961

Page 118: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Dit model (TEM - Transport Economisch Model) geeft inzicht in de ontwikkeling van de

transport stromen per vervoerwijze (weg, spoor en binnenvaart) onder verschillende

economische scenario’s. De basis voor dit model wordt gevormd door een gedetailleerde

beschrijving van de “huidige” situatie. Bij de meest gangbare economische scenario’s voor de

komende 15 à 20 jaar laat het model vooral een grote groei in het wegtransport zien. Om tot

een evenwichtige besluitvorming bij het transport beleid te komen bestaat de noodzaak voor

een meer strategisch model, waarin vele variabelen (inclusief logistieke variabelen) eenvoudig

kunnen worden veranderd. Naast maatregelen die de vervoerwijze keuze kunnen beïnvloeden,

zijn er maatregelen die te maken hebben met het integrale logistieke proces, d.w.z. de

beslissingen of eisen van producenten, consumenten, verladers, transporteurs, e.d. Het

strategische model moet onder andere het distributie proces en de veranderende eisen (voor

goederen) door verbruikersiconsumenten bevatten. Niet alleen het volume van het transport

is relevant, maar ook de wijze waarop het transport wordt georganiseerd. Het model moet

kunnen omgaan met just-in-time principes, wijzigingen in het voorraad beheer,

beschikbaarheid van infrastructuur per vervoerwijze en de eigenschappen van deze

vervoerwijzen, enzovoort. Daarom is enkele jaren geleden een project gestart om een dusdanig

model te ontwikkelen, waarin dergelijke beslissings processen met betrekking tot het

goederentransport worden gemodelleerd.

Er is inmiddels veel onderzoek uitgevoerd naar dit beslissings-proces bij individuele bedrijven.

SMILE richt zich echter niet op individuele bedrijven, maar biedt een meer algemene

benadering voor clusters van bedrijven of goederengroepen.

2.3 Toepassingsmogelijkheden

Door van SMILE gebruik te maken moet het mogelijk worden om een groot aantal vragen op

strategisch niveau te beantwoorden die betrekking hebben op de beïnvloeding van de

distributie en het transport van goederen. Relevante vragen in dit licht betreffen de effecten

van de volgende wijzigingen in het transport systeem:

- privatisering van het spoorweg netwerk

962

Page 119: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

- het stimuleren van multimodaal transport

- regulering van vervoerwijzen, bijvoorbeeld een maximale transport afstand voor

wegvervoer;

- het gebruik van snellere schepen, treinen, e.d.

- verandering van de kosten voor voorraad vorming, wegtransport, e.d.

- veranderingen in produktie processen bij bepaalde goederengroepen

Bovengenoemde voorbeelden geven een indruk van de relevantie van SMILE bij de

besluitvotming van beleidsvraagstukken. SMlLE kan samen met andere onderzoeksprojecten

leiden tot een vergroting van de kennis met betrekking tot de relatie tussen het

goederentransport en beleidsmaatregelen, zoals stimulering, regulering, kostenveranderingen,

de bouw van nieuwe of uitbreiding van bestaande infrastructuur, ontwikkeling van nieuwe

transportmiddelen, enzovoort.

3 DE ECONOMIEMODULE

3.1 Inleiding

De economiemodule speelt een uitermate belangrijke rol in het SMlLE model. In tegenstelling

tot wat gebruikelijk is in goederenvervoer modellen is de functie van de economiemodule niet

alleen het aangeven van de ontwikking van vraag en aanbod, op grond waarvan de groei wordt

berekend van bestaande goederenstromen. In SMILE is de procedure omgekeerd in die zin dat

een productieconsumptie structuur wordt gesimuleerd waaruit goederenstromen voortvloeien,

ook voor de uitgangssituatie. Als gevolg hiervan is een hoog detailniveau noodzakelijk, vooral

daar waar het gaat om de verwevenheid in de productiestructuur. Essentieel is dat de

goederenstromen worden gegenereerd door het model zelf, waarbij statistisch materiaal slechts

dient voor de calibratie van het model.

Kort gezegd is de functie van de economiemodule vast te stellen waar en in welke

hoeveelheden goederen worden geproduceerd en geconsumeerd en daarmee de input te leveren

voor de transportmodule. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen stromen die direct

963

Page 120: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

samenhangen met de Nederlandse productie/consumptie organisatie (met inbegrip van importen

en exporten) en stromen die alleen gekoppeld zijn aan de transportsector (met name doorvoer).

3.2 Detailniveau

Ondanks het feit dat SMILE een strategisch model is, waarbij de behoefte aan detail minder

groot is dan in specifieke herkomst-bestemmings modellen is in de economiemodule toch een

hoog detailniveau noodzakelijk. Statistisch materiaal legt echter beperkingen op. Niettemin

worden 542 goederengroepen onderscheiden, die geproduceerd (en geconsumeerd) worden

door 222 productiesectoren. Geografisch worden binnen Nederland 40 COROP-gebieden en

daarbuiten 37 regio’s onderscheiden, in grootte toenemend naar gelang van de afstand tot

Nederland.

3.3 Aanbod- en gebruik tabellen

Uniek in SMLE is de toepassing van de aanbod- en gebruiktabellen [ United Nations, 1993;

Konijn, 19941. Gebruikelijk in goederenstroommodellen is uit te gaan van de “normale”

symmetrische input-output tabel, waarin de betrekkingen tussen sectoren worden gegeven in

termen van financiële stromen. Het nadeel hiervan is dat geen unieke koppeling kan worden

gelegd tussen bepaalde goederengroepen en sectoren. Bovendien hebben de financiële stromen

niet alleen betrekking op goederen maar ook op geleverde of afgenomen diensten.

De aanbodtabel geeft informatie over de output van sectoren in termen van goederengroepen

en dienstensoorten. Bij een voldoende hoog detailniveau kan een grote mate van homogeniteit

worden bereikt, idealiter één goederengroep per sector. In de praktijk is dit echter met

haalbaar. De aanbodtabel bevat tevens een kolom import. Tezamen met de productiekolommen

is hiermee de beschikbaarheid van alle goederengroepen op de Nederlandse markt bekend.

De gebruiktabel is de tegenhanger van de aanbodtabel in die zin dat hierin per sector wordt

aangegeven welke inputs benodigd zijn (goederengroepen, doch ook diensten, arbeid en

kapitaal). Hiernaast zijn de finale vraagcategorieën consumptie, export, investeringen en

964

Page 121: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

voorraadvorming opgenomen. De rijtotalen zijn aldus gelijk aan die van de aanbodtabel en

representeren het totale gebruik in de markt.

Aanbod- en gebruiktabellen tezamen bieden de mogelijkheid voor elke sector een

produktiefunctie op te stellen (en als de sector één goederengroep produceert voor elke

goederengroep). Binnen SMILE worden deze produktiefuncties gebruikt om de effecten te

berekenen van een verandering in de finale vraag naar een goederengroep op de vraag naar

alle andere groepen.

Bovendien kan aan de hand van de tabellen het locatiepatroon van productie en consumptie

worden gesimuleerd.

3.4 Productiestructuur: de ketenbenadering

Binnen SMILE wordt de ketenbenadering [ de Boer et al, 1995; Harthoom, 1985; Harthoorn,

19861 toegepast om alle goederengroepen op een consistente manier aan elkaar te koppelen.

In een statische situatie is dit al interessant, maar belangrijker nog is de toepassing in een

dynamische omgeving. In SMILE is de ketenbenadering op twee manieren zichtbaar. In de

eerste plaats is de ontwikkeling van economische scenario’s voor de projectiejaren gebaseerd

op een set groeivoeten per sector (CPB-scenario’s) en op de groei van de finale vraag naar

goederengroep. Duidelijk is dat een verandering in de vraag naar een goederengroep gevolgen

heeft voor de behoefte aan alle andere goederengroepen, waarbij het gehele systeem consistent

moet blijven. In de tweede plaats kunnen wijzigingen exogeen worden ingegeven in het geval

afwijkende scenario’s worden gehanteerd (bijvoorbeeld sluiting van de grens van een land en

daarmee wegvallende exportmogelijkheden). De gevolgen worden berekend via het opzetten

van een boomstructuur voor elke goederengroep, die bij wijze van voorbeeld in figuur 3.1

vereenvoudigd is weergegeven voor de groep chocoladeproducten.

In feite zijn deze boomstructuren eindeloos en zeer complex omdat dezelfde goederengroep

op meerdere niveaus in de boom kan voorkomen. Een algoritme is ontwikkeld om simultaan

de effecten op de vraag naar alle goederengroepen te berekenen in het geval de vraag naar één

ervan wijzigt. Deze procedure vormt de kern van de economiemodule. Niet alleen is het

mogelijk endogene of exogene veranderingen in finale vraag categorieën door te rekenen, ook

965

Page 122: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

andere veranderingen kunnen worden ingevoerd, bijvoorbeeld de substitutie van een grondstof

door een andere of een wijziging in het invoerpercentage.

Gesteld kan worden dat de ketenbenadering een geavanceerde vorm van input-outputanalyse

is op het niveau van goederengroepen in plaats van sectoren.

Lfk .I .rn.‘,_.. _,.*1 I.. .,.. ..DI I. Ar....... ,...\ ,““. 11.1 .““. . ..“.*. 1.11 . . . .” ,..., .

*,,II. -;“” ,, . . lA I, r

0120 2942

/4

.._ .q... . . . .“A._,,,, . . . . . ,..“I.*. ,,,, .*.....

9.I 1.1 Tl

..“,. . . . . . . . . .l,D, f I..... I/ I.e.-.1-1 “o:., I..

b281

Figuur 3.1

270,CdE

Productiestructuur chocoladeproducten

966

Page 123: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

3.5 Handelsstructuur

Een tweede element in de economiemodule is de handelsstructuur. Goederenstromen

voortkomend uit binnenlandse produktie of uit importen vinden hun weg naar de gebruiker

ofwel direct of via handelskanalen. Voor de berekening van transportstromen maakt het een

belangrijk verschil welke van deze wegen gevolgd wordt. Door combinatie van verschillende

statistische bronnen is voor het basisjaar een verdeling over de verschillende stromen sa-

mengesteld voor elke goederengroep. In de dynamiek van het model zullen de in- en uitgaande

stromen op verschillende manier wijzigen [ Takema,1988]. Een speciale rekenprocedure is

ontwikkeld om er voor te zorgen dat desondanks de balans in het systeem gehandhaafd blijft.

Als voorbeeld is de handelsstructuur van chocoladeproducten weergegeven in figuur 3.2

binnenlandse

produktie

1292

11 L

voorraad 11

712&

uitvoer 842 1

4 5 0 L

groot- 5 4

handelintermediair gebruik 54

466

invoer

consumptie 670

Figuur 3.2 Handelstructuren chocoladeproducten

967

Page 124: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

3.6 Locatiestructuur

Het laatste element in de economiemodule betreft de locatiestructuur. Tot zover zijn hebben

alle berekeningen betrekking op nationale cijfers of voorzover het importen en exporten betreft

wereldtotalen. Binnenlandse produktie, de groothandelsdoorzet en de verschillende vormen van

binnenlands gebruik moeten echter worden toegewezen aan de 40 binnenlandse regio’s, terwijl

im- en exporten verdeeid zijn over de 37 buitenlandregio’s. Het laatste laat zich eenvoudig

oplossen met behulp van de statistiek van de buitenlandse handel. Voor het binnenland wordt

een andere procedure gevolgd.

De oplossing is gezocht in de veronderstelling dat de lokale produktie en het gebruik van

inputs hiervoor direct gerelateerd is aan het aantal werkzame personen betrokken bij de

produktie in een bepaalde sector in de regio. Hierbij wordt bovendien gebruik gemaakt van

een regionale arbeidsproductiviteitsfactor.

De. verdeling van de produktie van een goederengroep is nu een directe procedure omdat in

de aanbodtabel goederengroepen zijn gekoppeld aan de producerende sector. Iets

gecompliceerder is het bij het intermediair gebruik. Met behulp van de gebruiktabel echter,

waarin het gebruik per sector is gegeven en de regionale sectormix kan voor elke COROP het

intermediair gebruik van een goederengroep worden vastgesteld.

De finale consumptie wordt gekoppeld aan het aantal inwoners per regio. Hierbij geldt de

veronderstelling dat er geen verschil is in het consumptiepatroon per regio.

3.7 Doorvoerstromen

Naast de behandelde stromen die gekoppeld zijn aan de Nederlandse produktie-consumptie

organisatie zijn in de Nederlandse context doorvoerstromen van groot belang. Het gaat hierbij

om goederenstromen die zich afspelen tussen buitenlandse regio’s. Of deze stromen al dan niet

door Nederland gaan is afhankelijk van een groot aantal factoren waaronder havenfaciliteiten,

infrastructuur in het algemeen en concurrentiepositie.

Zoals reeds opgemerkt genereert het SMILE model zijn eigen transportstromen, ofwel als

gevolg van binnenlandse produktie en consumptie, ofwel als resultaat van de

968

Page 125: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

concurrentiekracht van het transportsysteem. Praktisch gezien betekent dit dat binnen het

model een keuze wordt gemaakt voor het gedeelte van de internationale handel dat door

Nederland gaat. Om dit gedeelte te kunnen berekenen zijn cijfers nodig over de totale handel

tussen de buitenlandregio’s naar goederengroep. In de economiemodule is voor het basisjaar

een bestand beschikbaar met deze gegevens. Voor de projectiejaren worden de stromen

gegenereerd op basis van scenario’s met betrekking tot de groei van de internationale handel

en de relatieve positie van de regio’s daarin. In de transportmodule wordt vervolgens het

doorvoervolume berekend.

3.8 Output van de economiemodule

De resultaten van de economiemodule dienen als inputs voor de transportmodule. De relatie

tussen beide gaat evenwel verder, aangezien bovendien een terugkoppelingsslag gemaakt wordt

die wijzigingen in de kosten van het transportsysteem vertaalt naar effecten op de economische

groei. Hier wordt verder niet op ingegaan.

De output bestaat uit een intern gegevensbestand genaamd produktie/attractie waarin zijn

opgenomen aan de productiezijde de binnenlandse produktie per regio, de groothandelsdoorzet

per regio en importen per herkomstregio. Aan de attractiezijde gaat het om binnenlands

g e b r u i k per regio (met een onderscheid naar fmale consumptie, intermediair gebruik,

investeringen en groothandelsdoorzet) en om export per bestemmingsregio. Hiernaast wordeninternationale handelsstromen gegenereerd naar regio van herkomst en bestemming. Alle

gegevens hebben betrekking op 542 onderscheiden goederengroepen.

4 TRANSPORT MODULE

4.1 Inleiding

De Transport module bestaat uit een aantal submodules. In dit paper worden niet alle

submodules beschreven. Alleen de twee belangrijkste passeren de revue.

969

Page 126: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Het doel van de Transport module is het berekenen van de ritten per vervoerwijze. Voor deze

berekeningen zijn de volgende punten van belang:

- Het resultaat van de Economie module vormt de input van de Transport module;

- Het Logistieke gedrag van bedrijven is van invloed op de transportstromen;

- Multi-modaal transport is een belangrijk element.

De Economie module is reeds beschreven in hoofdstuk 3. De twee laatste punten komen

hierna aan de orde.

4.2 Logistiek gedrag

Een bedrijf zal er naar streven het logistieke gedrag op een of andere manier te optimaliseren.

Het gaat daarbij om de wijze waarop zij hun goederen distribueren. De locatie van de

voorraden - in distributiecentra - is daarbij een belangrijk element.

Dit proces wordt in SMILE expliciet gemodelleerd. Een modeltechnisch probleem daarbij is

dat Logistiek keuzegedrag zich afspeelt op bedrijfsniveau, terwijl SMlLE uitgaat van

produkten. In SMILE wordt hiervoor de Logistieke familie geïntroduceerd. Een Logistieke

familie is een groep produkten, die voor wat betreft hun Logistiek keten, vergelijkbaar zijn.

De Logistieke families worden vastgesteld op basis van interviews bij bedrijven en clustering

technieken [Yntema, 19961. In de Transport module worden de 542 produkten geaggregeerd

tot 50-60 logistieke families.

De keuze voor een bepaalde logistieke keten wordt bepaald op het niveau van de logistieke

familie. Een logistieke keten is de vertaling van de produktie-attractie relatie naar een keten

waarin aantal en type distributiecentra zijn aangegeven. Er worden twee typen distributiecentra

onderscheiden:

970

Page 127: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

- een continentaal centrum, van waaruit één of meerdere landen op een continent worden

bediend;

- een nationaal centrum, van waaruit één of meer regio’s in een land worden bediend.

Een voorbeeld van een logistieke keten wordt gegeven in figuur 4.1.

Dc Dc

V VFigure 4.1 Voorbeeld logistiek keten (DC = distributie centrum)

De volgende elementen spelen hierbij een rol:

- het gedrag van bedrijven als resultaat van de interviews IJVicherink, 19951;

- beperkingen en mogelijkheden per logistieke familie;

- logistieke kosten van potentiële ketens.

Gezocht wordt naar de keten met de laagste logistieke kosten. Naar de toekomst toe wordt in

de scenario’s de ontwikkeling aangegeven zowel van de kosten (naar verschillende elementen)

als het gedrag van bedrijven. Dit biedt de gebruiker de mogelijkheid om ook ontwikkelingen

met betrekking tot de logistiek te evalueren.

4.3 Multi-modaal netwerk

Alle mogelijke vervoerwijzen zijn opgenomen in SMILE:

- Weg, rail en binnenvaart;

- Pijpleiding;

- Zeevaart (waaronder kustvaart);

- Luchtvaar t .

971

Page 128: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

In SMILE wordt één multi-modaal netwerk [Guélat e.a., 19901 gebruikt. Het is een strategisch

netwerk, hetgeen aangeeft dat alleen de netwerkstructuur wordt opgenomen. Niet alle

alternatieve verbindingen tussen regio’s worden apart opgenomen.

Ten aanzien van het omgaan met het multi-modale netwerk gelden de volgende opmerkingen:

In principe heeft iedere regio één knooppunt. Alleen regio’s met haven faciliteiten (lucht

of zee) hebben zonodig daarvoor een aparte knoop.

Overslag is mogelijk in de knopen van de regio’s (voorover de vervoenirijzen beschikbaar

zijn).

Overslag wordt gemodelleerd als een normale verbinding (link), waar dus sprake is van

tijd en kosten. Daardoor kan gebruik worden gemaakt van standaard routezoek

procedures.

De routes worden gezocht per logistieke familie en voor de afzonderlijke delen van de

logistieke keten. Het routezoek criterium bestaat uit een weging van tijd en kosten. De

wegingsfactoren zijn specifiek per logistieke familie (zand heeft geen haast).

De kosten en tijden op een link zijn afhankelijk van het gebruik. Bij wegen geldt: drukker

gaat langzamer. bij overslag kan de tijd verminderen indien het drukker wordt (grotere

kans op aansluitend transport).

Er wordt een element van multi-routing ingebracht. Instrumenten hiervoor zijn het

toepassen van verschillende sets wegingsfactoren per logistieke familie waarbij een verder

onderscheid wordt gemaakt naar zendingsgrootten.

Ben evenwicht wordt alleen gezocht in het eerste jaar. Er wordt aangenomen dat de jaar-

op-jaar verandering in het rekenproces zo beperkt zijn dat het evenwicht min of meer

bewaard blijft.

De voordelen van het gebruik van het multi-modale netwerk zijn de volgende:

- De representatie van het netwerk is eenvoudig. Er is sprake van verbindingen (waarop een

aantal verschillende vervoerwijzen kunnen zitten) en knopen (waarin de overslag

9 7 2

Page 129: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 7

plaatsvindt). De overslagmogelijkheden in een knoop kunnen op basis van de

linkinformatie automatisch worden gegenereerd.

- Er kan gebruik worden gemaakt van standaard routezoek procedures.

- Vanwege het expliciete gebruik van kostenfuncties kan de gebruiker beleid ten aanzien

van met name multi-modaal transport goed evalueren.

5 SLOTOPMERKINGEN

Dit paper geeft een globaal overzicht van SMILE. Uit de voorgaande hoofdstukken kan

worden afgeleid dat het SMILE project zowel uitdagend als ambitieus is. De volgende

aspecten onderbouwen deze algemene conclusie:

SMILE is een lange termijn model, gebaseerd op Scenario’s. Deze Scenario’s moeten

consistent zijn en een integrale beschrijving van de ontwikkelingen weergeven. Hierbij

zal de Bouw Scenario Module de gebruiker voldoende moeten ondersteunen.

SMILE kan worden toegepast voor de evaluatie van een groot aantal beleidsvoomemens

in combinatie met ontwikkelingen op het gebied van de transport en distributiesector.

SMILE maakt gebruik van nieuwe databases die, voorzover bekend, voor het eerst in een

dergelijke context worden toegepast. De aanbod en gebruikstabellen, die de

produktiestructuur van de afzonderlijke produkten weergegeven, moesten worden

aangepast. Daarbij moest worden gewaakt voor het niet verliezen van te veel detail terwijl

anderzijds te veel detail in strijd zou zijn met het strategische karakter van SMILE.

In SMJLE worden enkele nieuwe databases opgezet. De database die het Logistieke

gedrag van bedrijven beschrijft is met name belangrijk. Binnen SMILE wordt ingegaan

op de ontwikkelingen in het Logistieke keuzegedrag en de invloed die ontwikkelingen

daarop heeft.

SMILE is een softwareproject. Het resultaat moet een gebruiksvriendelijk model zijn. Dat

heeft zowel consequenties voor de ondersteuning en vormgeving van de interactie met de

gebruikers als voor de hoeveelheid aan evaluatiemogelijkheden. Het detail niveau, met

542 produkten en 77 regio’s in combinatie met het jaar-op-jaar proces en het gebruik van

973

Page 130: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

ketens, zorgen dat sprake is van een rekenintensief geheel. Veel aandacht is dan ook

nodig voor de ontwikkeling van de software procedures.

Volgens planning is SMILE eind 1996 gereed voor de eerste (in huis) tests. Enkele maanden

later moet het model worden opgeleverd aan de AVV.

6 LITERATUUR

Boer de, S. and van Dalen, J., “Compilation of material balances in a nationaal accounts

system”, Statistics Netherlands, 1995

Chambers, L.D. and M.A.P. Taylor (1991), “Where are we going? The use of the Trends

Integrator Procedure (TIP) for scenario generation”, In: Traffïc Engineering and Control, June

1991.

Guélat, J. and M. Florian (1990), “A Multimode Multiproduct Network Assignment Model for

Strategie Planning of Freight Flows”, In: Transport Science, vol. 24, pp. 25-39, 1990.

Harthoom. R., “Backward and forward linkages with an application to the Dutch

agro-industrial complex”, Central Bureau of Statistics, 1985

Harthoorn, R., “Production chains”, Central Bureau of Statistics, 1986

Konijn, P.J.A., “The make and use of commodities by industries”, Univers@ of Twente,

Enschede. 1994

Maanen, T. van; E.J. Verroen and G. Borgman (1994); “Models for policy use: a new

approach”, Paper presented at the RSA-conference 1994; Groningen, 1994.

?74

Page 131: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

Masser, I., 0. Sviden and M. Wegener (1990). “Europe 2020: Long term scenario’s of

Transport and Communications in Europe”, NECTAR Core Group 2: Europe 2020, 1990.

NEA (1993), “Modelbeschrijving TEM II (920143/12401), Rijswijk, 1993.

Sviden, 0. (1989), “Scenario’s: On expert generated scenario’s for long range infrastmcture

planning of transportation and energy systems”, Linkoping Studios in Management and

Economics; Dissertations no. 19; Linkoping University; Sweden, 1989.

Takema, T., “Estimating trade margins in the system of input and output tables”, Central

Bureau of Statistics, 1988

United Nations, Eurostat, International Monetary Fund, Organization for Economie

Cooperation and Development, and World Bank, “System of Nationaal Accounts 1993”. 1993

Verroen, Erik J. and T. van Maarten (1995), “The Scenario Explorer: a system dynamics

model for long term travel demand forecasting and policy analyzing”, Paper presented at

WCTR, 1995.

Vlist. M.J.M. van der, A.A.C.M. Wierickx, C.J. Ruijgrok, H.W.J. van Haselen, P.M. Blok, J.

van der Linden (1994), “Functionele Specificaties, SMILE l.O”, DelfuRotterdam, Report

INRO-LOG 1994-06, 1994.

Wicherink, E. (1995). “Het modelleren van logistiek keuzegedrag: vier data

vetzamelingstechnieken onderzocht”, Afstudeerverslag, Delft, 1995.

Wierickx, A.A.C.M., C.J. Ruijgrok, M.J.M. van der Vllst, P.M. Blok, H.W.J. van Haselen,

J.H.M. van Rooden (1993), “SMILE, Strategisch Model Integrale Logistiek en Evaluatie”,

INRO-TNO, 1993.

Yntema, Sabine (I996), “Logistieke families”, Afstudeeropdracht, 96/NuoQ3, Delft, 1996.

975

Page 132: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INHOUDSOPGAVE

I Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 4

2 Achtergrond. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4

3 *et toe&tingsmo&l.............. ..........................................................................................53. i Het oude algoritme.......................................................................................................63.2 Het nieuwe algoritme ...................................................................................................6

4 Verdelen over reismogehjkheden .....................................................................................94. I Dataverzameling over keuzege&ag ..............................................................................94.2 ModeLspecificatie .......................................................................................................104.3 VerdeelJUnctie.. ..........................................................................................................IO4.4 NutySnctie .................................................................................................................I i

5 Toepassingen en prwiukten _ . . . . . . . . . . , _ . . . . . . . _ . . _ . . . . , . . . . . . . . _ . . . . . . . . . . . . , . . . . . . . . . . . . _ . . . . . _ . . . . . . . _ . . . _ . . _ . . .I3

978

_.

~-_, _.. . ---

_. .-,’ .

Page 133: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

PROLOP: Toedelen aan netwerken op basis van ‘multiple routing ’

Voor het toedelen van stationsrelatiematrices aan lijnvoeringen, al dan met metdienstregelingen, gebruikt NSR Marketingonderzoek & Advies hettoedelingsprogramma PROLOP. Dit toedelingsprogramma, in samenwerking met deTU Braunschweig in Duitsland ontwikkeld, berekent aan de hand van zekere kriteriade reismogelijkheden binnen een tijdsspanne tussen twee stations, Gegeven dezereismogelijkheden wordt vervolgens het vervoer over de mogelijkheden verdeeld.

PROLOP: Assignment to networks on basis of multiple routing

In the proces of assignment of station-origin-destination-matrices to schedules, withor without a complete timetable, the Marketing Department of Dutch Railways usesthe so called PROLOP assigmnentprogram. This program, developped with theTectical University of Braunschweig (Germany), determines the routealtemativesbetween two stations within a certain timeperiod on basis of a number of criteria.After that the volume of trips is distributed over these routealtematives.

979

Page 134: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

1 Inleiding

De analyse van het vervoer per trein beweegt zich doorgaans op twee niveaus: hoeveel

reizigers reizen er tussen de stations en van welke treinen maken ze gebruik. Voor de eerste

vraag beschikt NSR Marketingonderzoek & Advies QvIOA) over zogenaamde relatiematrices.

Deze matrices geven het vervoer tussen elk paar stations weer. De matrices worden uit de

kaartverkoop van NSR en met ophoogmethodieken bepaald.

Voor de tweede vraag is in principe een beschrijving van het net, een beschrijving van de

lijnvoering en eventueel een dienstregeling benodigd. Het model waarmee de keuze voor een

bepaalde route binnen het net wordt beschreven wordt het toeaklingsmodei genoemd Met het

toedelingsmodel en een relatiematrix kan een scala van analyses worden uitgevoerd. Met name

de ontwikkeling van toekomstige dienstregelingen heeft veel baat bij dergelijke analyses.

MOA beschikt al enige jaren over een toedelingsprogramma, PROLOP, dat in samenwerking

met de TIJ van Braunschweig is ontwikkeld. Recentelijk heeft het mode1 een nieuwe structuur

gekregen. In dit artikel zal een overzicht worden gegeven van de mogelijkheden van PROLOP

en zal de werking van het model worden toegelicht.

2 Achtergrond

De oorsprong van PROLOP ligt in een meer algemene vraagstelling: wat is, gegeven een

vervoersmatrix, een optimale lijnvoering. Ten behoeve van deze vraag is een simulatiemodel

ontwikkeld door de TIJ Braunschweig. Het mode1 kent drie onderdelen:

het optimalisatiemodd berekent die lijnvoering waarbij, kort door de bocht geformuleerd, het

totaal aantal overstappen minimaal is. Een tweede deel betreft het toedelingsmodd, waarmee

het vervoer tussen stations aan een lijnvoering wordt toegewezen. Het derde onderdeel is het

zogenaamde vergelijkingsmodel, waarmee twee dienstregelingen vergeleken worden in termen

van onder andere reistijden en aantal overstappen.

Hoewel de naam PROLOP eigenlijk voor het gehele systeem wordt gehanteerd’ is het binnen

NSR de naam voor het toedelingsmodel geworden, MOA heet? het toedelingsmodel naar

Utrecht gehaald en in de loop der jaren verder ontwikkeld en verfijnd. Vanaf het moment dat

’ PROgram für LinienOPtimierung

980

Page 135: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

het toedelingsalgoritme in eigen beheer is gekomen, zijn de gebruiksmogelijkheden als analyse-

instrument aanzienlijk uitgebreid. Zo worden met PROLOP nu ook de opbrengstentoedelingen

aan treinseries berekend, waardoor PROLOP ook een rol binnen de boekhouding (!) van NSR

is gaan spelen. Door deze ontwikkelingen werd het meer en meer van belang dat een hoge

mate van nauwkeurigheid kon worden bereikt. Hierdoor is besloten om PROLOP onder de

loep te nemen en wel ten aanzien van het zoeken naar reismogelijkheden en de verdeling van

het vervoer over de mogelijkheden.

3 Het toedelingsmodel

Het toedelingsmodel deelt het vervoer van een relatiematrix toe aan een lijnvoering. Hierbij

moeten per relatie de reiswegen binnen het net worden bepaald. De mogelijke reiswegen zijn

afhankelijk van de definitie van het net en de lijnvoering. Onder de netwerkgegevens verstaan

we de fysieke aanwezigheid van rails en de stations, met de bijbehorende baanvaklengtes. De

definitie van een netwerk ligt bij de toedeling vast.

In de lijnvoering worden de hjnen gedefinieerd. Een lijn wordt gekenmerkt door de haltes die

aangedaan worden, de frequentie, de rijtijden tussen de stations en de halteringstijden op de

stations. Optioneel is de aanwezigheid van een dienstregeling’. Indien er een dienstregeling

bekend is, worden de overstaptijden tussen de lijnen aan de hand van de dienstregeling

berekend, rekening houdend met de minimaal benodigde overstaptijden welke per station

kunnen variëren. Zonder dienstregeling wordt er met standaardwaarden gerekend. In dit artikel

gaan we uit van de aanwezigheid van een dienstregeling”.

Voor het bepalen van de reismogelijkheden tussen twee stations, wordt gebruik gemaakt van

een zoekalgoritme, het hart van het toedelingsmodel. Het algoritme bepaalt voor een relatie de

reismogelijkheden. Dit algoritme is recentelijk vernieuwd. Voor we de beschrijving van het

nieuwe algoritme geven, gaan we eerst kort in op (de nadelen van) het oude algoritme.

2 De dienstregeling wordt weergegeven door het zogenaamde standaardmupatroon. Een lijn is hierbij eentreinserie die elk uur om bijvoorbeeld 08 vertrekt.3 MOA heeft ook een PROLOP-versie ontwikkeld welke zonder -complete- dienstregeling functioneert.

981

Page 136: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

3.1 Het oude algoritme

Het oude toedelingsmodel bepaalde eerst via welke routes de reizen werden afgelegd. Hierbij

werden twee routes onderscheiden; de overstapminimale route en de reistijdkortste route. Een

route werd vastgelegd door het herkomststation, het bestemmingsstation en eventuele

overstapstations. Voor een deel van de relaties gold dat beide routes aan elkaar gelijk waren;

alle reizen werden dan aan de betreffende route toegewezen. Wanneer de beide routes niet

gelijk waren dan werden de reizen op basis van de reistijden van de snelste reismogelijkheden

over beide routes verdeeld. Vervolgens werden voor de gevonden route(s) de bijbehorende

reismogelijkheden bepaald, waarna de reizen omgekeerd evenredig aan de totale reistijden over

de reismogelijkheden werden verdeeld.

Deze methodiek kent een aantal nadelen. Door het in eerste instantie onderscheiden van routes,

vindt er al een eerste verdeling van reizen plaats op het moment dat nog niet alle

reismogelijkheden in kaart zijn gebracht. Dit kan uiteindelijk leiden tot een scheve verdeling

over routes of het voortijdig uitsluiten van realistische reismogelijkheden.

3.2 Het nieuwe algoritme

Het huidige toedelingsmodel bepaalt per relatie eerst al&reismogelijkheden zonder hierbij een

route vast te leggen. Bij de beschrijving van een reismogelijkheid wordt aangegeven van welke

lijn(en) er gebruik wordt gemaakt, welke overstapstations worden benut, de tijd die in de

verschillende lijnen wordt doorgebracht, de tijd die met overstappen is gemoeid en de vertrek

en aankomsttijden.

Nadat per relatie alle reismogelijkheden zijn bepaald, worden op basis van een aantal kriteria de

niet-realistische reismogelijkheden weer weggestreept. Deze kriteria zijn:

1.

2.

3.

een reismogelijkheid mag niet meer dan één keer dezelfde lijn bevatten;

een reismogelijkheid mag niet meer dan één keer op hetzelfde station halteren ;

een reismogelijkheid mag geen overstap bevatten op een station waar uitsluitend

treinen uit één serie stoppen;

982

Page 137: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

4. een omweg van meer dan 5 kilometer is niet toegestaan wanneer in vergelijking met

een andere reismogehjkheid het aantal overstappen groter of gelijk is, de reistijd

gelijk of langer is en de vertrektijd binnen 10 minuten na of de aankomsttijd binnen

10 minuten voor de andere ligt; er gelden geen kriteria voor een omweg van minder

dan 5 kilometer;

Voorbeeld 1

Haarlem - Zoetermeer

vertrek aankomst reistijd afstand

Wm-Gvc-Ztm4 12uo9 13~18 69 5 6

Hlm-Ut-Ztm 12uI2 13u41 8 9 206

Hlm-Ledn-Gvc-Ztm 12u25 13~18 53 56

Wm-Gvc-Ztm I2u39 13~48 69 5 6

Wm- Ut-Ztm I2u42 I4uII 8 9 106

Wm-Ledn-Gvc-Ztm I2u5S I3u48 53 56

De reismogehjkheid via Ut valt af t.o.v. de reismogelijkheid via Gvc omdat de mogelijkheid via Ut 3

nìnuten later vertrekt (O.I2 t.o.v. 0.09 en 0.42 t.o.v. 0.39), evenveel overstappen heeft, 50 km langer

s en 20 minuten langer is.

5. wanneer de vertrektijd van een reismogelijkheid binnen 10 minuten na of de

aankomsttijd binnen 10 minuten voor een andere reismogelijkheid ligt, moet t.o.v. die

andere mogelijkheid voor 1 extra overstap minimaal 5 minuten reistijdwinst geboekt

worden; voor iedere volgende extra overstap moet minimaal 10 minuten extra

reistijdwinst worden geboekt;

Voorbeeld 2

Haarlem - Zoetermeer (zie voorbeeld bij krìterium 4)

De reismogel#heid via Ledn en Gvc b@ft t.o.v. de reismogeltjkheid via Gvc, ondank de gelijke

aankomsthJd (1.18 en I.48), ornaat met de extra overstap I6 minuten reish&iwìnst wordt geboekt.

4 Enige NSR-verkortingen:Hlm=Haa&m, Gvc=Den Haag Centraal, Ut=Utrecht, Ztm=Z.cetermeer,Ledn=LeidenAsa=Amsterdam Amstel, Dvd=Duivendrecht, Asd=Amsterdam Centraal, Ass=Amsterdam SloterdijkDrnnz=Diemen Zuid, Shl =Schiphol

9 8 3

Page 138: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6. wanneer de vertrektijd van een reismogelijkheid binnen 10 minuten na of de

aankomsttijd binnen 10 minuten voor een andere reismogelijkheid ligt, mag t.o.v. die

andere mogelijkheid voor 1 overstap minder maximaal 20 minuten reistijdverlies

geleden worden; voor iedere volgende overstap minder mag maximaal 10 minuten

extra reistijdverlies worden geleden;

Voorbeeld 3

Haarlem - Zoetermeer (zie voorbeeld kriterium 4)

De reìsmogel$%eid via Gvc blijft t.o.v. de reismogelijkheid via Lea!n en Gvc, ondanks de gelijke

aankomsthjd (I. 18 en I.48), omdat met de overstap minder, I6 minuten reistijdverlies wordt geleden.

7. wanneer de vertrektijd van een reismogelijkheid binnen 10 minuten na of de

aankomsttijd binnen 10 minuten voor een andere reismogelijkheid ligt, mag bij een

gelijk aantal overstappen maximaal 20 minuten reistijdverlies geleden worden;

8. een reismogelijkheid mag niet eerder vertrekken en later aankomen dan een andere

reismogelijkheid met een gelijk of lager aantal overstappen;

Voorbeeld 4

Utrecht CS - Duivendrecht

vertrek aankomst reistiid

Ut-Asa-Dvd 12uo2 12u29 2 7

Ut-Dvd I2uO5 12~36 31

Ut-Dvd 12~16 12~31 IS

Ut-Asa-Dvd 12~32 I2u59 2 7

Ut-Dvd I2u35 13~06 31

Ut-Dvd 12~46 13uOI I5

De tweede reismogelijkheid valt af t.o.v. de derde omdat deze II minuten eerder vertrekt, 5 minuten

later aankomt en niet minder overstappen bevat (beide mogelijkheden hebben geen overstap).

Overigens valt de reismogeltjkheid via Asa af vanwege kriterium 5 (de aankomsttijd ligt 2 minuten

voor de direkte mogelijkheid en met de extra overstap wordt geen reistijdwinst geboekt).

984

Page 139: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9. wanneer de vertrektijd van een reismogelijkheid minimaal 5 minuten eerder, en de

aankomsttijd minimaal 5 later dan een andere reismogelijkheid ligt, mag t.o.v. die

andere mogelijkheid per overstap minder maximaal 10 minuten reistijdverlies geleden

worden; voor iedere volgende overstap minder mag maximaal 10 minuten extra

reistijdverlies worden geleden.

Voorbeeld 5

Haarlem - Diemen Zuid

vertrek aankomst reistijd afstand

Hlm-Ass-Shl-Dmnz I2uOO 12~50 50 47

Hlm-Asd-Dvd-Dmnz I2uI2 I2uO2 50 29

Hlm-Ledn-Dmnz 12~25 13~32 67 75

Hlm-Ass-Shl-Dmnz 12~30 I3u20 50 4 7

Hlm-Asd-Dvd-Dmnz 12~42 13~32 5 0 29

Hlm-Ledn-Dmnz 12~55 14~02 67 7 5

De reismogelijkheid via Ledn valt af t.o.v. de reismogelijkheid via Ass en Shl ornaat deze 5 minuten

eerder vertrekt, I2 minuten later aankomt en met een overstap minder 17 minuten reistijd verliest.

Na het wegstrepen van de niet-realistische reismogelijkheden op basis van bovenstaande

kriteria blijven per relatie alleen de realistische en in praktijk door de treinreizigers gebruikte

reismogelijkheden over.

4 Verdelen over reismogelijkheden

Nadat de reismogelijkheden voor alle relaties zijn bepaald moet per relatie het betreffende

vervoer over de mogelijkheden worden verdeeld. Reizigers zullen hun keuze laten afhangen

van de kwaliteit van de verbinding en de gewenste vertrek- en aankomsttijden. Voor de

beschrijving van dit gedrag is een verdeelfunctie geschat.

4.1 Datavetzameling over keuzegedrag

Om inzicht te krijgen in het keuzegedrag zijn data verzameld over het feitelijk gedrag van

reizigers. Het doel van de dataverzameling was het vaststellen van de verdeling van reizigers

9 8 5

Page 140: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

over reismogelijkheden in verschillende keuzesituaties. Onder een keuzesituatie wordt het

aanbod aan reismogelijkheden verstaan. De keuzesituatie per relatie wordt bepaald door het

aantal en het soort reismogelijkheden dat per (basis-)uur aan de reiziger ter beschikking staat

om de reis af te leggen. De keuzesituaties gaan onder andere over directe verbindingen versus

verbindingen met overstap en verbindingen met een intercity versus stoptrein. Bij de

dataverzameling zijn totaal zeven verschillende keuzesituaties in kaart gebracht5.

4.2 Modelspecificatie

Deze verdeelmethode valt uiteen in twee functies: de verdeelfinctie en de nutsjùnctie. De

verdeelfunctie beschrijft de verdeling van reizen over de beschikbare reismogelijkheden op

basis van het nut dat per reismogelijkheid wordt berekend met de nutsfùnctie.

Het opstellen van de totale verdeelmethode bestaat in feite uit drie stappen:

1) het kiezen van een functievorm voor de verdeelfunctie;

2) het vaststellen van de variabelen die het nut van een reismogelijkheid bepalen;

3) het schatten van de bij de variabelen behorende coëfficiënten op basis van

onderzoeksresultaten.

4.3 Verdeelfunctie

Als fùnctievorm is gekozen voor het zogenaamde Logitmodel. De kans P dat reismogelijkheid i

wordt gekozen kan als volgt worden bepaald:

p, = L

2 Ce’])

i = I,...,n

J=l

Pi = aandeel reizen voor reismogelijkheid i

Ui = nut van reismogelijkheid i

n= totaal aantal reismogelijkheden

5 Zie voor een uitgebreide beschrijving:Dam, A.F. en KieIt, SC. NV Nederlandse Spoonvegen NSR Markefingonderzoek & Advies (1996),Toedelingsalgoriime PROLOP-model.

986

Page 141: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Wanneer per relatie het nut (ui) van alle bijbehorende reismogelijkheden is bepaald, kan

volgens bovenstaande methode voor alle reismogelijkheden het aandeel reizen (Pi) worden

bepaald. De som van alle aandelen telt uiteraard op tot 1.

4.4 Nutsfunctie

Duidelijk is dat de reistijd (rij- en overstaptijd) en het aantal overstappen in ieder geval van

belang zijn voor de weerstand van een reismogelijkheid. Ook spelen de vertrek- en

aankomsttijden van de verschillende reismogelijkheden een rol in het keuzeproces van de

reiziger. Wanneer de reizigers kunnen kiezen uit twee identieke reismogelijkheden die vlak na

elkaar vertrekken zal de verdeling anders zijn dan wanneer de beide mogelijkheden mooi over

het uur zijn verdeeld. Deze overwegingen hebben tot de volgende specificatie geleid:

ipecifcatie Nuts$mctie

pl *njhj&C, + p2*rìjtijdIR, + p3 *rijtijdAR, + p4*overstaptijdidis+

p5*aantaloverstap, - p6*ln(volgvoorJ + p7*ln(aanpasnaJ

njtijdIC = totale nytijd in intercity;

nJhldIR = totale nJhJd in Sneltrein;

njtijdAR = totale rijtijd in stoptrein;

overstaphj-tidis = totale overstaptija!ffactor;

aantaloverstap = totaal aantal overstappen;

volgvoor = volghjd-voor;

aanpasna = aanpashjd-na.

pl t/m p7 te schatten cok$îciënten

De overstapweerstand wordt weergegeven door de som van het aantal overstappen en de

totale overstaptijd gedeeld door een factor (= dis). De overstaptijd moet door een factor

worden gedeeld om ervoor te zorgen dat er tussen het aantal overstappen en de overstaptijd

een reële verhouding ontstaat.

Volgtijd-voor is de periode tussen de vertrektijd van de beschouwde reismogelijkheid en de

vertrektijd van de reismogelijkheid ervoor en heeft betrekking op de gewenste vertrektijden

987

Page 142: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

van de reizigers. Wanneer aangenomen wordt dat de gewenste vertrektijden van reizigers

evenredig over het uur zijn verdeeld dan verdelen de reizigers zich afhankelijk van de

vertrektijden over de reismogelijkheden. De volgtijd-voor kan worden gezien ais een soort

‘vultijd’; de trein heeft x minuten de tijd om zich te vullen met reizigers die in de voorliggende

periode (= x minuten) willen vertrekken. Wanneer er bijvoorbeeld in een uur drie

reismogelijkheden zijn om van A naar B te gaan en deze reismogelijkheden op alle punten

identiek zijn dan verdelen de reizigers zich evenredig aan de vultijd over de treinen.

Aanpastijd-na is de periode tussen de aankomsttijd van de beschouwde reismogelijkheid en de

aankomsttijd van de reismogelijkheid erna en heeft betrekking op de gewenste aankomsttijden

van de reizigers. Met de aanpastijd-na wordt hetzelfde principe gevolgd als bij de volgtijd-

voor. Wanneer aangenomen wordt dat de gewenste aankomsttijden van reizigers evenredig

over het uur zijn verdeeld dan verdelen de reizigers zich afhankelijk van de aankomsttijden

over de reismogelijkheden.

De coëfficiënten p 1 t/m p7 zijn geschat op basis van de eerder genoemde verzamelde data.

Hieronder volgen twee voorbeelden van verdelingen.

Voorbeeld 6

Utrecht CS -Amersfoort

Reismogelijkheden en verdeling

Vertrek Reishyd Aankomst Treinsoort

i2u22 15 121137 IC

I2u25 22 12~47 stop

12u52 1.5 13uo7 IC

12u55 2 0 13u15 stop

Aandeel&)

44.0

6.6

42.2

7.2

Uit bovenstaand voorbeeld is af te leiden dat de verdeelmethode tot gevolg heeft dat op

Utrecht CS - Amersfoort de intercity’s aanzienlijk meer reizen toegewezen krijgen dan de

stoptreinen. De kortere reistijden en de langere vultijd doen hun werk. De beide stoptreinen

zijn 5 à 7 minuten langzamer en ze vertrekken vlak na de beide intercity’s; de volgtijd-voor is in

beide gevallen slechts 3 minuten.

9 8 8

Page 143: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

Voorbeeld 7

Best - Boxtel

Reismogelgkheden en verdeling

vertrek reistijd aankomst

12u21 7 12~28

12u51 7 12~58

12uss 8 13uo3

aandeel(%)

49.6

38.2

12.2

Ook uit bovenstaand voorbeeld is afte leiden dat het meenemen van de dienstregeling

belangrijke gevolgen voor de verdeling heeft. In traditionele verdeelmethodes zal er nauwelijks

onderscheid tussen de drie reismogelijkheden zijn. De reizen worden waarschijnlijk nagenoeg

evenredig over de reismogelijkheden verdeeld. In dit voorbeeld krijgt de laatste mogelijkheid in

het uur veel minder reizen toegewezen (12%) omdat deze vlak na de vorige reismogelijkheid

vertrekt.

5 Toepassingen en produkten

PROLOP kent tal van uitvoermogelijkheder?. Een aantal hiervan zijn:

l baanvakbelastingen

0 lijnprestaties

l feedenvaarden

0 overstapmatrices

Met behulp van deze output is het mogelijk gedetailleerd in te zoomen op de karakteristieken

van het vervoer per trein. Het model bevat verder flexibele opties om selected link analyses uit

te voeren. Hierbij wordt een selectie van het vervoer in kaart gebracht dat over (een

combinatie van) een aantal baanvakken reist. Verder is er een selected Iine optie, die de

selectie van het vervoer geeft, dat gebruik maakt van een bepaalde lijn.

’ Zie Dam, A. F. en Oprel, J.M. NV Nederlandse Spoorwegen NSR Marketingonderzoek & Advies (1993)Toedelings- en Vergelijkingsmodel: Overzicht In- en Output.

989

Page 144: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Doordat naast relatiematrices in termen van reizen ook matrices in termen van guldens

beschikbaar zijn, is het mogelijk om bovenstaande informatie ook op opbrengsten-niveau te

verkrijgen. Dit is met name van belang om de opbrengsten aan lijnen of aan delen van het net

toe te rekenen.

PROLOP wordt veel gebruikt bij de ontwikkeling van dienstregelingen. Hierbij worden nieuwe

varianten van dienstregelingen doorgerekend en met behulp van het vergelijkingsprogramma

tegen elkaar afgezet. Belangrijke informatie die hierbij geproduceerd wordt, is per variant

onder andere de gemiddelde reistijd, de gemiddelde frequentie en het gemiddeld aantal

overstappen.

Ook bij prognosewerkzaamheden wordt PROLOP ingezet. Voorbeelden hiervan zijn studies

rond Rail 2 1, de Hanzelijn’ en evaluaties van beleidsmaatregelen van de overheid (Tweede

Taktische Pakket).

In de toekomst zal PROLOP gezelschap krijgen van het prognosemodel van MOA, dat nu

ontwikkeld wordt, ‘ProMiSe’* is haar naam. Een interface tussen PROLOP en ProMiSe zorgt

ervoor dat reiskarakteristieken van toekomstige lijnvoeringen rechtstreeks van PROLOP naar

ProMiSe worden gesluisd. Omgekeerd worden de geprognotiseerde aantallen reizen met de

door ProMiSe berekende verdeling over de reismogelijkheden weer naar PROLOP

teruggevoerd. Hierdoor wordt de consistentie tussen prognose en toedeling optimaal

gewaarborgd.

’ Zie: Hofker, H.F., Oprel, J.M. en Heuvel, M.G. van den: Ventoerwaardestadie Hanzelijn. Paper gepresenteerdop Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1996.

’ Zie voor een beschrijving van ProMiSe: Cohn, N. et al.: ProMiSe: Policy-sensitive rail passenger forecastingfor the Netherlands Railways, artikel gepresenteerd op PTRC-congres september 1996.

990

Page 145: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Regionaal Beleid in Mobiliteitsprognoses

Door: Joan van Dijk - Rijkswaterstaat Directie Noord-BrabantJan Kiel - Hague Consulting GroupRob Visser - Provincie Noord-Brabant

november 1996

991

Page 146: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoud

INHOUD .................................................................................................................................................................... .SAMENvAnWG ........................................................................................................................ ................................3SUMMARY ................................................................................................................................................................ .1 INLEIDMG ........................................................................................................................ ......................................42 REGIONAAL (VERKEERS- EN VERVOERS) BELEID IN HET NRM-GROEIMODEL .................................................... ...53 OPERATIONALISATIE BELEID ................................................................................................................................. .4 la-ORDE EFFECTEN VAN HET GEOPERATIONALISEERDE BELEID VOOR DE AUTO .................................................. ..S5 ACTUELE SITUATIE VERSUS ToEKomnnG BELEID VOOR VERKEER EN VERVOER ............................................... ..l 16 SLOT....................................................................................................................................................................l 3REFERENTIES .......................................................................................................................................................... 15

9 9 2

Page 147: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Regionaal Beleid in Mobiliteitsprognoses

Om regionaal beleid voor verkeer en vervoer te kunnen prognotiseren zijn twee typenaannames nodig. In de eerste plaats zijn dat aannames ten aanzien van de exogenekrachten (bevolkingsgroei, economische ontwikkeling) en in de tweede plaats zijn dataannames specifiek voor het verkeer en vervoer (uitbreiding wegennet, parkeerbeleid).

Met behulp van het NRM-Groeimodel zijn voor Noord-Brabant le-orde effecten alsproxy van de beleidsmaatregelen doorgerekend. Daarbij is gebleken dat zaken alsbevolkingsgroei en economische ontwikkeling een zeer grote invloed hebben op deaggregate uitkomsten. Beleidsmaatregelen in de sfeer van bijvoorbeeld parkeertarievenhebben op het provinciale niveau weinig effect, lokaal echter des te meer.

Om de prognoses te kunnen interpreteren wordt vaak naar de actuele mobiliteitssituatiegekeken. De actuele mobiliteitssituatie bevindt zich in de tijd gezien ergens tussen hetbasis- en toekomstjaar van de prognoses. Om in dat geval tot een juiste beoordeling tekunnen komen dient men zich steeds de vraag te stellen in hoeverre het beleid dat voorde prognoses is gebruikt, van toepassing is op de actuele situatie. Men kan zich danbijvoorbeeld afvragen of de beleidsmaatregelen (in voldoende mate) zijn uitgevoerd enof de aannames van exogene aard nog wel juist zijn.

Summary

Regional Polities in Mobility Forecasts

Forecasting regional polities implies two types of premise. The fust type concernsexogenous characteristics such as population growth or economie development. Thesecond type concerns specific transport aspects such as parking polities or extension ofthe car network.

With aid of the NFLM-Growthmodel some fïrst order effects have been calculated for theprovince of Noord-Brabant. It appeared that forces like population growth have a largeinfluence upon the aggregate results. Polities such as parking tariffs have, on a pro-vincial level, hardly any influence on the outcomes, although they do on a local level.

When interpreting a mobility forecast one often refers to the current mobility situation.The current mobility situation is a point in time between base year and forecast year. Tomake a proper judgement about the forecasts one may ask to what extent the traffïcpolities have (already) made an impact upon the current mobility situation. Questionsmight be raised as to whether the trafftc polities have already been implemented andwhether the premises about the exogenous characteristics are stil1 acceptable.

993

Page 148: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 Inleiding

Regionale mobiliteitsprognoses die met het NRM-Groeimodel zijn samengesteld, worden inde regel tegen de achtergrond van nationale beleidsscenario’s opgesteld. Deze beleids-scenario’s worden door het Centraal Planbureau in samenwerking met onder andere Rijks-waterstaat opgesteld (zie CPB, 1992). Gebruik maken van landelijke toekomstscenario’s heeftbij modelberekeningen voor de regio als voordeel dat de consistentie tussen regionale ennationale prognoses gewaarborgd is. Een nadeel van deze werkwijze is dat de ruimte omprognoses op te stellen met een ‘eigen’ regionaal beleid wordt beperkt. Het doel van dit paperis om inzicht te geven in de mate waarin regionale beleidsmaatregelen op een geaggregeerdregionaal niveau de toekomstige mobiliteitsontwikkeling beïnvloeden, wanneer deze wordendoorgerekend met het NRh4-Groeimodel. De analyse zoals in dit paper beschreven gaat niet inop de effecten van beleidsmaatregelen op lokaal niveau.

Het NRM-Groeimodel is een modelsysteem dat de groei van de mobiliteit vaststelt tussen eenbasis- en een toekomstjaar. Het resultaat is een set van herkomst- en bestemmingstabellenvoor een toekomstjaar die bij diverse verkeers- en vervoersstudies kunnen worden ingezet ommobiliteitsscenario’s door te rekenen.

De opzet die in dit paper wordt gebruikt is als volgt:

l In paragraaf 2 wordt beschreven wat de speelruimte voor de regio in het NRM-Groeimodel isten aanzien van exogene ‘krachten’ (bijvoorbeeld economische en demografische ontwikke-lingen) en het specifieke beleid voor verkeer en vervoer.

. Daarna wordt het regionale beleid zoals recent voor een toepassing van het NRM-Groeimodelis gebruikt in het kort beschreven (0 3).

l Op basis van de geoperationaliseerde beleidsmaatregelen wordt in Q 4 een indruk gegeven vande 1 e-orde effecten van het NRM-Groeimodel. De le-orde effecten geven een globaal inzichtin het te verwachten eindresultaat.

l Vervolgens wordt aangegeven hoe het regionale beleid moet worden afgezet tegen de actuelesituatie. Dit is belangrijk om de mobiliteitsprognoses op hun juiste waarde te kunnen in-schatten (zie 3 5).

l In de laatste paragraaf worden er naar aanleiding van dit paper enkele conclusies getrokken(zie 6 6).

994

Page 149: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

2 Regionaal (verkeers- en vervoers) beleid in het NRM-Groeimodel

Voor de regio is het interessant te zien welke effecten de (regionale verkeers- en vervoers)beleidsmaatregelen hebben, bij toepassing van het NRM-Groeimodel. Dit geeft bijvoorbeeldinzicht in de mogelijkheden om beleidsmaatregelen door te rekenen. Om beleidsmaatregelente kunnen doorrekenen dienen wel aannames te worden gemaakt. Het CPB heeft daartoe insamenwerking met anderen scenario’s opgesteld (CPB,1992).

De aannames bij het berekenen van mobiliteitsprognoses kennen globaal gesproken tweecomponenten:

l In de eerste plaats zijn dat aannames van exogene aard, waarbij bevolkingsgroei, econo-mische ontwikkeling (arbeidsplaatsen, deeltijdbanenetc) en rijbewijs- en autobezit eenbelangrijke rol spelen. Hierbij wordt in de regel rekening gehouden met het algemeneoverheidsbeleid voor bijvoorbeeld de ruimtelijke ordening. Met behulp van de aannamesvan eerste component wordt voor een toekomstjaar het algehele verkeersniveau bepaald(d.i. met name het totaal aantal verplaatsingen dat voor alle vervoerwijzen en motievenwordt gemaakt).

l In de tweede plaats worden aannames ten aanzien van het verkeer- en vervoersbeleid(uitbreiding wegennet, parkeerbeleid, verbetering openbaar vervoer) gedaan, zoals door deregio is gespecificeerd. De tweede component beïnvloedt het algehele mobiliteitsniveaumiddels verkeers- en vervoerbeleid, om zodoende beter inzicht te krijgen in de effecten vanhet beleid op de mobiliteit. Hiermee is het mogelijk om bijvoorbeeld de vervoenvijze- enbestemmingskeuze te beïnvloeden, maar ook de keuze van bijvoorbeeld de vertrek-tijdstipkeuze.

De eerste component, de exogene ‘krachten’ en het algemene overheidsbeleid vervat in

sociaal-economische scenario’s, is zowel nationaal als regionaal van groot belang. Het vormteen kader voor de mobiliteitsprognoses. Het is met behulp van het regionale beleid moeilijkdaarop effectieve invloed uit te oefenen. De sociaal-economische scenario’s voor een toe-komstjaar, zijn ingebed in algemene toekomstscenario’s. De speelruimte in modelstudies (voorzowel nationale als regionale instanties) met betrekking tot deze scenario’s blijft veelal be-perkt tot de data behorend bij de CPB-scenario’s ‘European Renaissance’, ‘Balanced Growthen ‘Global Shift’ (zie CPB, 1992). Van de beleidsscenario’s krijgt ‘European Renaissance’meestal de voorkeur, omdat deze door de rijksoverheid als meest realistisch wordt gezien. Ditscenario ligt dan ook in lijn met de meest recente ontwikkelingen. Dit scenario wordt voor eengroot aantal projecten en studies gehanteerd.

Het beleidsscenario ‘European Renaissance’ kent twee maatregelenpakketten (1 en 11). Dezepakketten verschillen vooral van elkaar wat betreft de tijdspanne waarin de maatregelenworden genomen. De maatregelen zelf verschillen niet veel van elkaar. Indien de sociaal-

9 9 5

Page 150: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

economische gegevens voor ‘European Renaissance’ als gegeven wordt beschouwd, dan is despeelruimte binnen dit scenario beperkt tot het niveau van het aantal auto’s [dat geldt voorzowel nationaal als regionaal niveau). Momenteel zijn twee vooruitberekeningen beschikbaarvoor het aantal auto’s in 2010 in Nederland. De ene berekening komt landelijk gezien uit op7,6 mln auto’s (maatregelenpakket 11) en de andere op 7,X mln (maatregelenpakket 1). Bij derecente toepassing van het NRM-Groeimodel voor het samenstellen van toekomstmatricesvoor Noord-Brabant is uitgegaan van een landelijke hoeveelheid auto’s van 7,X mln.

De speelruimte voor de regio is bij het verkeers- en vervoersbeleid modeltechnisch gezienveel groter. De regio kan het modelresultaat beïnvloeden door te varieren met maatregelenvoor de mobiliteitsbeheersing, zoals prijsbeleid, parkeertarieven, infrastructurele ingrepen,toeritdosering, OV-beleid (regionae sturingsmogelijkheden worden in de nabije toekomst ver-ruimd), enzovoorts. Uiteraard zijn er beperkingen (de planning van het rijkswegennet bijvoor-beeld is uiteindelijk een nationale aangelegenheid), doch minder dan bij het sociaal-economi-sche scenario. De regio kan voor deze specifieke verkeers- en vervoersmaatregelen scenario’ssamenstellen en laten doorrekenen. Op basis van de resultaten kunnen vervolgens prioriteitenworden gelegd en beleidskeuzes worden gemaakt. Het kader voor de speelruimte van hetverkeers- en vervoersbeleid wordt echter vastgelegd door de sociaal-economische gegevensvan het scenario dat wordt toegepast.

Samenvattend kan worden gesteld dat de regio in de regel vooral invloed heeft op hetspecifieke verkeers- en vervoersbeleid dat moet worden doorgerekend. De overige aandachts-velden (bijvoorbeeld bevolkingsontwikkeling, economische ontwikkeling, e.d.) staan inzekere zin vast en zijn in veel mindere mate beïnvloedbaar door de regionale overheid.Mogelijke beinvloeding door de regionale overheden ligt onder andere op het vlak van deruimtelijke spreiding van de bevolkingsontwikkeling en economische ontwikkeling, hetgeendoor bijvoorbeeld de provincie wordt vastgelegd in streekplannen, wat zeer veel invloed heeft.Het achterliggende toekomstscenario is dus sterk bepalend voor de totale mobiliteitsomvangin een toekomstjaar. Met behulp van samenhangende mobiliteitsmaatregelen kan de regionaleoverheid sturend ingrijpen.

3 Operationalisatie beleid

Voor RW Directie Noord Brabant zijn onlangs nieuwe referentiematrices voor 2010 samen-gesteld (zie Hague Consulting Group, 1996). De referentiematrices zijn gebaseerd op dekenmerken van het scenario ‘European Renaissance - maatregelenpakket I’. In tabel 1 staan demeest belangrijke kenmerken van dit toekomstscenario, met enkele verbijzonderingen voorNoord-Brabant.

Met betrekking tot indices die meer exogeen bepalend zijn, is in tabel 1 te zien dat het aantalinwoners in Noord-Brabant tussen 1990 en 2010 stijgt van 2,19 naar 2,45 mln (+12%). Hetaantal huishoudens neemt toe met circa 24%, van 0,82 mln tot 1,02 mln. Dit betekent dat de

9 9 6

Page 151: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

huishoudgrootte (het aantal personen per huishouden) afneemt van 2,7 naar 2,4 (-10%). Hetaantal auto’s stijgt van 0,83 mln naar 1,18 mln (+42%) Het aantal auto’s per huishouden neemttoe van 1,Ol naar 1,16 een stijging van 15%. De betekenis van de sterke groei van het aantalauto’s per huishouden gekoppeld aan een daling van de huishoudgrootte is groot. Binnen eenhuishouden bestaat in dat geval minder ‘concurrentie’ om het gebruik van een auto. Feitelijkbetekent dit dat het autogebruik en daarmee het aantal autoverplaatsingen, in de nabijetoekomst flink zal toenemen, indien geen aanvullende maatregelen worden genomen..

Bij het meer specifieke verkeer.+ en vervoerbeleid kan ten aanzien van het openbaar vervoervooraf worden opgemerkt dat als gevolg van de forse tariefstijgingen (die relatief sterker zijndan de stijging van de benzineprijs) het aantal verplaatsingen en het kilometrage met hetopenbaar vervoer nauwelijks stijgt of zelfs afneemt. Het totaal aantal verplaatsingen over allevervoerwijzen en motieven zal met ongeveer 10% tot 15% toenemen, gelijk aan het aantalinwoners.

Tabel 1 laat voorts de uitgangspunten zien voor onder andere de groei-indices voor brandstof-prijs en -efficiency, en de OV-tarieven. Deze uitgangspunten werken door op de prognosesvoor verplaatsingen en reizigerskilometrage per vervoerwijze.

Tabel 1: Overzicht scenario ‘Europeon Ren.aì.wance 2010 -po!& I’ voor Noord-Brabant

Aantal inwonersAantal huishoudensAantal arbeidsplaatsen (> 15 uur)Aantal werkendenAantal auto’s

Index reëel inkomen per persoonIndex reëel inkomen per huishoudenIndex brandstofprijs/literIndex brandstof-efficiency

Index parkeertarieven

Parkeerplaatsrestricties regionaal niveau

Verbeteting bereikbaarheidskwaliteit langzaam verkeer

Autonome toename strookcapaciteit HWN doorverbeterd rijgedrag en technische maatregelen

Toename strookcapaciteit HWNdoor verkeersbeheersingsmaatregelenIndices Noord-Brabant aangevuld 0.b.v. regionale inzichten

Uitbreiding HWN met diverse projecten.

Verhoging reële tarieven trein gemiddeldVerhoging reële tarieven trein woon-werkVerhoging reële tarieven stad/streekvervoer

Groei vrachtverkeerAKm Hape Cmndtin~Gmup (1995). Rlyhv.4 W (1993).

2.45 mln (1990 = 2.19 mln)1.02 mln (1990 = 0.82 mln)0.96 mln (1990 = 0.80 mln)0.96 mln (1990 = 0.80 mln)1.18 mln (1990 = 0.83 mln)

158 (1986 = 100)178(1986=100)131 (1990 = 100)81 (1990 = 100)

200 (1990 = 100)

Geen

Situatie als in 1990

108 (1990= 100)

105 (1990 = 100)105-110

Regionaal gespecificeerd

127 (1990 = 100)143 (1990 = 100)121 (1990 = 100)

183 (1990 = 100)

997

Page 152: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

In tabel 1 zijn modelveronderstellingen opgenomen met betrekking tot verbeterd rijgedrag,technische maatregelen en verkeersbeheersingsmaatregelen. Deze zijn vertaald in eencapaciteitsverruiming. Gezien de autonome capaciteitstoename van het hoofdwegennet inNoord-Brabant door verbeterd rijgedrag en technische maatregelen (met 8%) en verkeers-beheersingsmaatregelen (met 5%) mag op het eerste gezicht worden aangenomen dat hetautoverkeer minder hinder zal ondervinden van congestie. Daar staat echter een forse groeivan het aantal auto’s tegenover. De groei van het aantal auto’s (en het gebruik ervan) iszodanig groot (+42%) dat mag worden betwijfeld of de autonome capaciteitstoename leidt toteen atñame van de congestie..

Naast de autonome capaciteitstoename zal de uitbreiding van het Brabantse hoofdwegennetnaar verwachting evenmin voldoende soelaas bieden wat betreft het terugdringen van decongestie. Daarvoor stijgt het aantal auto’s in het algemeen, alsmede het aantal auto’s perhuishouden te sterk. Bovendien is er de verwachting dat de hoeveelheid vrachtverkeer op hethoofdwegennet sterk toeneemt (index 183 t.o.v. 1990) en daarmee bijdraagt aan congestie-verschijnselen (zie o.a. Hague Consulting Group, 1995; RIVlWAVV, 1993).

4 1 e-orde effecten van het geoperationaliseerde beleid voor de auto

Met behulp van het NRM-Groeimodel zijn zogenaamde le-orde effecten voor het regionalebeleid vastgesteld. De le-orde effecten beogen een globaal inzicht te geven in de effecten diede beleidsmaatregelen op het eindresultaat hebben. Voor ieder beleidsaspect afzonderlijk is deomvang berekend van het effect op het aantal reizen en het reizigerskilometrage. In dezeparagraaf worden met name de 1 e-orde effecten van het autoverkeer in Noord-Brabant belicht.

De eerste orde effecten worden bepaald voor het toekomstjaar en vergeleken met het basisjaar.Daarvoor wordt niet het gehele (iteratieve) proces van het NRM-Groeimodel doorlopen omeen evenwichtssituatie voor de mobiliteit te bereiken, maar wordt het vervoerwijze-bestem-mingskeuzemodel één keer toegepast (als ware het de eerste iteratie van het NRM-Groei-model). Op deze wijze toegepast wordt op een snelle manier een eerste indruk gekregen vande effecten die van de diverse beleidsmaatregelen uitgaan.

Vooraf twee belangrijke opmerkingen:

l de gepresenteerde resultaten zijn afkomstig van het vervoerwijze- en bestemmingskeuze-model van het NRM-Groeimodel. Er is voor het autoverkeer nog geen evenwichtssituatiemet het NRM-Groeimodel bereikt, en daarom zullen alle indices voor het autovekeer overhet algemeen het maximaal haalbare aangeven (ofwel een situatie waarin zich geen con-gestie voordoet). Uiteraard is dit mede afhankelijk van de wijze waarop het beleid voor deoverige vervoerwijzen is ontwikkeld.

. de resultaten hebben betrekking op alle autoverplaatsingen met een herkomst in Noord-Brabant. Dit is dus exclusief het doorgaande verkeer en het vrachtverkeer.

998

Page 153: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

De volgende varianten zijn met het vervoerwijze-bestemmingskeuzemodel doorgerekend:

1 Basissituatie 1990.2 Als 1, maar met de sociaal-economische gegevens voor 2010. Dit houdt in dat de sociaal-

economische gegevens zijn aangepast (aantal arbeidsplaatsen, aantal werkenden, aantalinwoners, aantal huishoudens, aantal auto’s, etc.) aan de situatie in 2010.

3 Als 2, inclusief de bereikbaarheidskwaliteit in 2010 voor de auto. Ofwel het autonetwerkwordt aangepast en uitgebreid (extra wegen, maximum snelheid, extra capaciteit).

4 Als 3, inclusief de bereikbaarheidskwaliteit in 2010 voor openbaar vervoer. Het openbaarvervoernetwerk is verbeterd en aangepast (snellere verbindingen, overstaptijden, e.d.).

5 Als 4, met het voorzien prijsbeleid (benzineprijs omhoog, auto-efficiency, verhoging OV-tarieven) voor 20 10.

6 Als 6, met een verdubbeld parkeertarief in 2010.

Zoals is te zien zijn de varianten cumulatief doorgerekend. Variant 2 kan daarbij worden be-schouwd als het voeren van geen, of ongewijzigd verkeers- en vervoersbeleid ten opzichte van1990. Alleen de sociaal-economische gegevens worden gewijzigd (1,2 mln auto’s, 2,4 mlninwoners). Het verkeers- en vervoersbeleid wordt niet anders uitgevoerd dan in 1990 reedsgebeurt. In de daaropvolgende varianten wordt stap voor stap een onderdeel van het verkeers-en vervoerbeleid toegevoegd. De figuren 1 en 2 geven een geïndiceerd beeld van de ont-wikkeling van het aantal reizen en reizigerskilometrage voor de autobestuurder per extrabeleidsmaatregel (zie Hague Consulting Group, 1996).

Uit de berekeningen is gebleken dat de totale groei van het aantal reizen (over 5 vervoer-wijzen; autobestuurder, autopassagier, bus, trein, langzaam) een index 112 is (en blijft). Voorde afzonderlijke motieven over alle vervoerwijzen is dat achtereenvolgens: woon-werk 111,woon-zakelijk 144, nietwoon-zakelijk 126 en overig 110. Hoewel de groei bij de zakelijkemotieven groot is, moet worden aangetekend dat hun aandeel in het totaal klein is. Bij door-rekenen van de varianten verandert het aantal reizen voor de vervoerwijze en de bestemming,de motieven behouden de genoemde groei-indices (dit is het algehele verkeersniveau waarvanin $ 2 sprake was).

De groei van het aantal reizen, zonder beleid (tweede variant) bedraagt voor de autobestuurdermet het motief woon-werk 125, voor het motief overig 136 en in totaal 13 1. Voor dezelfdevariant groeit het kilometrage respectievelijk met de indices 124, 134 en 130. Met anderewoorden wanneer ‘geen beleid’ wordt gevoerd zal de ritlengte voor de autobestuurder persaldo licht dalen met indices (respectievelijk 100, 98 en 99). De daling van de groei van deritlengte moet onder andere worden toegeschreven aan de gewijzigde spreiding van wonen enwerken. Doordat bijvoorbeeld wonen en werken ruimtelijk gezien dichter bij elkaar komen teliggen zal de ritlengte iets afnemen. Overigens zullen de overige beleidsmaatregelen (bijvoor-beeld stijging benzineprijs) eveneens ertoe leiden dat dichter bij huis naar een alternatievebestemming of vervoerwijze voor bijvoorbeeld het woon-werk verkeer wordt gezocht.

999

Page 154: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

Figuur 1: Geïndiceerde Je-orde effecten van het aantal reizen voor de vervoerwjze autobestuurderwoon-werk overig en het totaal, uitgesplitst nam toegevoegde beleidsmaatregel.

mo

mo

en de motieven

Figuur 2: Geïndiceerde Je-orde effecten van het reizigerskilometrage voor de vervoerwijze autobestuurder en demotieven woon-werk overig en het totaal, uitgesplitst naar toegevoegde beleidsmaatregel.

1000

Page 155: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

De figuren laten zien dat het aantal reizen nauwelijks toeneemt wanneer de bereik-baarheidskwaliteit van de auto voor 2010 wordt verbeterd. Op het eerste oog wellicht vreemd,maar in Noord-Brabant is het wegennet in 2010 nauwelijks uitgebreid, waardoor weinig vanvervoerwijze wordt veranderd en daarmee weinig extra reizen worden gegenereerd. Aanpas-singen als capaciteitsuitbreidigen en verdubbeling van het aantal stroken hebben bij het be-rekenen van de le-orde effecten geen effect op de vervoerwijze-bestemmingskeuze (van autonaar overige vervoerwijzen), omdat in dit geval wordt gewerkt met een vrije maximum snel-heid en nog niet met de snelheden die bij congestie optreden. Zoals in figuur 2 is te zien neemthet kilometrage fors toe, als gevolg van de uitbreiding van het wegennet en de aanpassing vande maximum snelheden.

Naarmate meer beleidsmaatregelen wordt toegevoegd daalt het aantal reizen licht voor de ver-voerwijze autobestuurder met motief woon-werk tot een index 125, het motief overig tot eenindex 133, en over alle motieven tot een index 130 (laatst toegevoegde beleidsmaatregel).Voor de kilometrage zijn de indices respectievelijk 133, 134 en 135. De ritlengte groeitderhalve voor de vervoerwijze autobestuurder met het motief woon-werk met een index 107,het motief overig met een index 101 en in totaal met een index 104. De verdubbeldeparkeertarieven, zonder uitbreiding van het parkeerareaal, hebben met al te veel effect op hettotale resultaat (zie laatste variant). Voor individuele zones of clusters van zones kan heteffect echter wel groot zijn.

De 1 e-orde analyses voor de autobestuurder met de vervoerwijze-bestemmingskeuzemodulevan het Groeimodel geven een idee van wat mogelijk de maximaal haalbare groei is voor hetaantal reizen en het kilometrage op het uggregate niveau van de provincie Noord-Brabant. Uitvoorgaande blijkt dat de effecten van de beleidsmaatregelen op aggregaat niveau niet deinvloed heeft die apriori wellicht wordt verondersteld. Enerzijds wordt dat veroorzaaktdoordat beleidsmaatregelen voor de auto vaak een sterk lokaal effect hebben (denk bijvoor-beeld aan parkeertarieven), anderzijds door het schaalniveau waarop wordt gekeken (uit-breiding van het wegennet heeft lokaal een sterk effect, maar regionaal is dat effect veelminder duidelijk te zien).

5 Actuele situatie versus toekomstig beleid voor verkeer en vervoer

Het NRM-Groeimodel is sinds 1992 reeds veelvuldig toegepast bij het doorrekenen vanbeleidsmaatregelen. Zoals eerder aangegeven wordt dan op basis van diverse aannames eentoekomstscenario samengesteld. Bij beoordeling van de modelresultaten voor een toekomst-jaar wordt vaak gerefereerd aan een actueel jaar (bijvoorbeeld 1996). Interessant is het dan omte zien hoe het het kilometrage (geïndiceerd) groeit tussen 1990 en 2010 in de prognose enwat de actuele situatie is.

Figuur 3 toont voor de provincie Noord-Brabant de situatie van het totale voertuigkilometragetussen 1990 en 1994 (Provincie Noord-Brabant, 1994). Het voertuigkilometrage op het gehele

Page 156: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

wegennet is tussen 1990 en 1994 toegenomen met circa 8%. Wanneer de waargenomen trendzich voortzet is reeds in 2000 een groei van het voertuigkilometrage bereikt van 20-25%. Metbehulp van het Groeimodel is berekend dat het voertuigkilometrage tussen 1990 en 2010 metcirca 30% groeit (in de evenwichtsituatie van het Groeimodel). Wanneer deze groei wordtvergeleken met de actuele situatie dan is de vraag hoe het voertuigkilometrage zich zalomwikkelen tussen 1994 en 2010.

In figuur 3 zijn vanaf 1994 twee mogelijke (hypothetische) trajecten aangegeven. De eerstevolgt alsnog het geplande beleid, waarbij vanaf circa 2000 een inhaalslag wordt uitgevoerdteneinde de gestelde beleidsdoelen voor 2010 te halen. Het andere traject laat min of meer eenwijziging van het beleid in het huidige tempo zien, waarbij de beleidsdoelstellingen voor 2010niet worden gehaald. Er zit dan geen progressie in het beleidstempo. Wordt de trend van 1990- 1994 omgebogen als gevolg van diverse beleidsmaatregelen of blijft het kilometrage onver-anderd toenemen en komen we in 20 10 uit op een groei van circa 50% ten opzichte van 1990?

Figuur 3: Hypothetisch voorbeeld van de groei van het voertiigkìlometrage over het autonetwerk tusen 1990 en 2010,

als actuele situatie, als voorzien beleid en als ongew#igd beleid.

160

,-**

Ongewijzigd beleid? . . - . .**

-,-

De reden dat de situatie van 1990 - 1994 op de prognoses vooruitlopen is dat een deel van hetgeplande beleid in 1994 nog met ten volle is uitgevoerd. Prijsbeleid bijvoorbeeld blijftsubstantieel achter bij de oorspronkelijke voornemens die als basis voor de prognoses fìm-geerden. Ook is het maar de vraag of de capaciteit van het hoofdwegennet ten opzichte van1990 is gegroeid als gevolg van allerlei verkeersbeheersingsmaatregelen (zie tabel 1). Metandere woorden, de prognose resultaten kunnen voor de vervoerwijze autobestuurder voor eentoekomstjaar relatief (en in sommige opzichten absoluut) gezien lager uitvallen wanneer dezeworden vergeleken met de situatie zoals die in bijvoorbeeld 1994 zijn waargenomen. De

IC)02

Page 157: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

prognoses geven dus een situatie weer waarbij alle maatregelen zijn geïmplementeerd, watniet overeen hoeft te komen met de actuele situatie. Volledige uitvoering van het verkeers- envervoersbeleid beoogt onder andere dat de huidige mobiliteitstrends voor het autoverkeerworden omgebogen.

Samenvattend kan worden gesteld dat de interpretatie van de resultaten voor 2010, zoals diezijn geprognotiseerd met behulp van een verkeersmodel met altijd zo eenvoudig is als hetlijkt. Immers indien de actuele verkeerssituatie op aggregaat niveau een verkeersbeeld laatzien, die bij vooruitberekeningen pas in 2010 worden behaald, dan ligt al snel de conclusievoor de hand dat de prognoses niet juist zijn. Men dient zich dan ook steeds af te vragen inhoeverre het beoogde verkeers- en vervoersbeleid inmiddels is doorgevoerd. Hoewel effectenop lokaal niveau in dit paper buiten beschouwing zijn gebleven, kan ervan uit worden gegaandat het effect op zaken als congestie en bereikbaarheid in dat geval wel groot is.

6 Slot

In dit paper is aandacht besteed aan het regionaal beleid en de relatie die de prognoses van hetGroeimodel ermee hebben. Ten behoeve van de prognoses zijn aannames opgesteld tegen deachtergrond van het door te rekenen regionale beleid. De model-aannam es kunnen wordenverdeeld in aannames van exogene aard en van specifiek regionaal overheidsbeleid. De eersteaannames zijn in termen van verkeer en vervoer moeilijk te beïnvloeden, omdat bij dit beleidmeerdere aandachtsvelden mogelijk zijn. De exogene aannames zijn vervat in sociaal-economische scenario’s. Deze bepalen bij modelprognoses voor een zeer belangrijk deel dealgehele omvang van het verkeersniveau in een toekomstjaar. Het specifieke verkeer+ envervoersbeleid geeft de mogelijkheid om te varieren met het verkeersniveau op het niveau vanvervoetwijze- en bestemmingskeuze. Deze speelruimte is ingekaderd in een algemene toe-komstscenario. De aanpak waarborgt de consistentie tussen nationale en regionale prognoses.

Bij de operationalisatie van het beleid in Noord-Brabant is gekozen voor het algemene beleid-scenario ‘European Renaissance, maatregelenpakket I’. Dit pakket sluit aan bij prognoses diereeds eerder op landelijk niveau zijn uitgewerkt. Bij de operationalisatie van het beleid valtdirect op dat het autoverkeer sterk zal toenemen, terwijl het openbaar vervoer enigszins ingroei en ontwikkeling achterblijft. Bij de analyses van de le-orde effecten voor de auto-bestuurder is te zien dat, wat betreft de totale omvang van het verkeer, het algemene toe-komstscenario (en daarbij de sociaal-economische ontwikkelingen) van groot belang is. Degeringe uitbreiding van het autonetwerk in Noord-Brabant heeft in bij le-orde berekeningenweinig effect op het totaal aantal reizen. Het gevoerde prijsbeleid doet het aantal reizen van deautobestuurder licht dalen.

Het kilometrage dat is berekend bij de le-orde effecten laat een flinke groei zien indien hetwegennet wordt uitgebreid en aangepast. Hierbij zijn de nieuw aangelegde wegen en snel-heden van groot belang. De capaciteiten hebben pas bij het iteratieve deel van het Groeimodel

l!JO3

Page 158: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

effect op het eindresultaat. De le-orde effecten geven alleen een eerste indruk van de resul-taten. Het zijn resultaten die zonder evenwichtssituatie en zonder doorgaand verkeer tot standzijn gekomen. Het met meenemen van het doorgaand verkeer heeft vooral invloed op hetgebruik van de hoofdini%astructuur. Uit de modelberekeningen blijkt dat op het aggregateniveau de effecten van de beleidsmaatregelen veel minder duidelijk zijn dan apriori wellichtzou kunnen worden verondersteld. Enerzijds wordt dat veroorzaakt doordat beleidsmaat-regelen voor de auto vaak een sterk lokaal effect hebben (denk bijvoorbeeld aan parkeer-tarieven), anderzijds door het schaalniveau waarop wordt gekeken (uitbreiding van het wegen-net heeft lokaal een sterk effect, maar regionaal is dat effect veel minder duidelijk te zien

Bij de interpretatie van de prognoses, afgezet tegen de huidige situatie moet men zich terdegeafvragen of het geplande beleid waarop prognoses zijn gebaseerd ook daadwerkelijk is geïm-plementeerd. Prognoses hebben als kenmerk dat diverse beleidsmaatregelen zijn door-gerekend, terwijl de actuele situatie als kenmerk heeft dat de beleidsmaatregelen vaak (nog)met zijn doorgevoerd.

De stelling die kan worden gedaan is dat het autoverkeer blijft groeien zolang de bevolking enhet aantal huishoudens toenemen. Beleidsmaatregelen ter beheersing van de automobiliteit opaggregaat vziveau sorteren over het algemeen wel effect, maar deze effecten worden vaakteniet gedaan door exogene krachten als de bevolkingsgroei en de economische ontwikkeling.Hoewel het lokale niveau niet in dit paper is beschouwd, zijn de effecten van de maatregelenop zaken als congestie en bereikbaarheid op dit niveau overigens duidelijker effectief

Page 159: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

Referenties

CENTRAAL PLANBUREAU1992 Nederland in Drievoud. Een Scenariostudie van de Nederlandse Economie 1990-2015. ‘s-Graven-

hage: Centraal Planbureau.

HAGUE CONSULTING GROUP1995 Congestie Berekeningen Hoofdwegennet tot 2010. (Ref. 5009-4/pCV) ‘s-Gravenhage: Hague

Consulting Group.

HAGUE CONSULTING GROUP1996 Referentiematrices 2010 Noord-Brabant volgens Scenario ‘European Renaissance 1’. (Ref.

5076/02/JXK). ‘s-Gravenhage: Hague Consulting Group.

PROWNCIE NOORD-BRABANT1996 Mobiliteit Noord-Brabant. Verkeer en Vervoer in de Provincie Noord-Brabant 1994.

‘s-Hertogenbosch: Provincie Noord-Brabant.

RIVWAVV1993 Verkeer en Vervoer in de Nationale Milieuverkenning 3 en de SW-Verkenning 1993. De Bilt:

RIVM l Rotterdam: AVV.

1005

Page 160: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1006

Page 161: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

OPTIMALE SAMPLING STRATEGIEËN VOOR MODELKALIBRATIE

Nanne van der Zijpp’

Lóri Tavasszy’

Michiel Bliemer’

Delft, september 1996

’ Technische Universiteit Delft. Vakgroep Infrastructuur, Sectie Verkeerskunde2 TNO Inro / Logistiek

1007

Page 162: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

I Inleiding ..................................... ................................................................. ................. 1

2. Steekproefgrootte bij één variabele ......................................................................................... 1

2.1 Random steekproeven .................................................................................................... 12.2 Gestratificeerde steekproeven .......................................................................................... 2

3. Optimale stratificatie bij meerdere variabelen ........................................................................ 4

4. Discussie ...................................................................................................................... 6

5. Conclusies ,_. _. __. ._. _. ,.. _. ._ ._ .__ ,_. ., _. ._. _. ._, _. ._, ., __. .__. ._. 7

6. Referenties.. .._........_... .._._. .._.......... .._. .._.._......_._.. .__.. 7

1008

Page 163: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Optimale sampling strategieën voor modddibratie

Voor het maken van betrouwbare voorspellingen van het gedrag van actoren in verkeer envervoer op basis van een beperkte hoeveelheid basisgegevens, kan via enquêtes inzicht wordenverkregen in de samenhang tussen kenmerken van de actoren, de specifieke omstandigheden en deuiteindelijke uitkomst van keuzeprocessen. Voor het voorbereiden van deze surveys moeten westilstaan bij de vraag over welke mensen we gegevens moeten verzamelen, vanuit hetuitgangspunt dat we niet zozeer individuen willen karakteriseren, als meer de groep waar zij toebehoren. Een onderdeel van het steekproefontwerp is de manier waarop we de populatiekarakteriseren: indien deze onvoldoende homogeen is, moet een gestratificeerde steekproefoverwogen worden. Ten behoeve van de kalibratie van modellen willen we echter vaak meerderekarakteristieke grootheden kennen Om de kosten laag te houden is het echter gewenst dat al dezevariabelen met één enquête worden verkregen. Centraal in het paper staat de vraag hoe bijgelijktijdige waarneming van meerdere kenmerken de optimale stratificatie gevonden kan worden.

Summary

Optimal sampiing strategies for model calibration

To produce reliable transport forecasts, surveys can be used. These should provide insight in theaverage attributes of the modelled population. For the design of these surveys we must decide onthe sampling fiamework i.e. the people that wil1 be surveyed. When the population underconsideration is not homogeneous with respect to the attribute of interest, stratified sampling maybe beneficial. In this case the population is divided into homogeneous clusters from which samplesof fixed size are drawn. The optimal sizes for each sample can be conveniently solved if for eachcluster the variability with respect to the unknown attribute and the size of the cluster relative tothe size of the total population is known The design of the sampling method becomes morecomplex if one wants to estimate the average value of several attributes instead of one. Accordingto the above mentioned strate=T, for each attribute a set optimal strata sizes exists. However, toeconomise on survey costs different attributes are surveyed within a single sampling framework.In this paper we solve the problem of finding the corresponding optimal strata sizes.

1039

Page 164: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1. Inleiding

Voor het maken van betrouwbare voorspellingen van verkeers- en vervoersstromen, kan via

enquêtes inzicht worden verkregen in de samenhang tussen de eigenschappen van diverse actoren,

de specifieke omstandigheden waarin deze verkeren en de uiteindelijke uitkomst van de

keuzeprocessen. In concrete denke men bijvoorbeeld aan de relatie tussen vervoerwijzekeuze

enerzijds en waarneembare kenmerken zoals bedrijfsgrootte of goederensoorten anderzijds, of in

het personenvervoer, aan de relatie tussen tijdwaardering, inkomen en vervoerwijzekeuze. Voor

het voorbereiden van een enquête moeten we stilstaan bij de vraag over welke mensen we

gegevens moeten verzamelen, vanuit het uitgangspunt dat we niet zozeer individuen willen

karakteriseren, als meer de groep waar zij toe behoren (zie bv. Stopher and Meyburg, 1979 voor

een introductie). Een grotere steekproef geeft i.h.a. een hogere betrouwbaarheid van

groepsaggregaten; daarentegen zullen de kosten relatief hoog zijn.

In dit artikel wordt binnen dit bekende dilemma een onderwerp behandeld dat typisch is voor de

situatie waarin verkeerskundige onderzoekers zich in het algemeen bevinden: ten behoeve van de

kalibratie van verkeer- en vervoermodellen willen we vaak meerdere karakteristieke grootheden

kennen. Om de kosten laag te houden is het echter gewenst dat al deze variabelen met één enquête

worden verkregen Centraal in het paper staat de vraag hoe, bij gelijktijdige kalibratie van

meerdere modellen, de optimale mix eruit moet zien van enquêtes die representatief zijn voor alle

verplaatsingen en enquêtes die zijn gericht op bepaalde deelstromen.

2. Steekproefgrootte bij één variabele

2.1 Random steekproeven

Stel we willen de gemiddelde waarde Y bepalen van een keuzeattribuut y voor een populatie met

grootte P. Daartoe nemen we een steekproef van grootte N. We nemen aan dat N<<P, zodat we

het steekproef proces kunnen modelleren als “trekken met teruglegging”. Voor de individuen i in

de steekproef geldt dat:

1010

Page 165: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

E/y,]=Y e n Var(y, / = 0: (1)

Hierbij is 02 een maat is voor de variabiliteit van het attribuut y over de populatie. Als schatter

voor Y gebruiken we vervolgens:

Deze schatter is zuiver. oftewel:

De bijbehorende variantie wordt gegeven door:

(4)

Naarmate de afmeting van de steekproef toeneemt. wordt Y dus meer nauwkeurig benaderd.

2.2 Gestratifíceerde steekproeven

Doorgaans is het mogelijk een populatie op grond van kenmerken (zoals leeftijd, bedrijfsgrootte,

of goederensoort) te clusteren in groepen. Gesteld dat de afmetingen Pg van deze groepen bekend

zijn kunnen de gewichten voor iedere groep worden berekend met:

w, = PK ’ I’ (5)

Om uiteenlopende redenen kan het wenselijk zijn om in plaats van een random getrokken

steekproef, een gestratificeerde steekproef toe te passen. In dat geval wordt uit ieder cluster een

steekproef met grootte Nx getrokken. Redenen om dit te doen kunnen zijn:

. men wil inzicht hebben in het gedrag van specifieke doelgroepen

l het verzamelen van gegevens over specifieke doelgroepen is erg duur, en men wil om deze

reden deze doelgroepen niet evenredig in de steekproef vertegenwoordigen

. over bepaalde doelgroepen zijn reeds gegevens beschikbaar

. het schattingsproces kan meer efficiënt worden gemaakt, dat wil zeggen dat men met hetzelfde

totaal aantal elementen in de steekproef, een lagere vatiantie behaalt in de schatting van Y.

1011

Page 166: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

Deze bijdrage concentreert zich met name op dit laatste aspect. We gaan daarom uit van een serie

gestratificeerde steekproeven met grootte NR. Hiervoor geldt:

CNs = N (6)

Een zuivere schatter voor Y wordt nu gegeven door

De variantie van deze schatter voldoet aan:

(8)

Deze variantje kan dus worden beïnvloed door de grootte van de steekproeven NR te variëren

Onder voorwaarde dat ZPN, = N voldoen de optimale steekproefgroottes aan’:

Dit resultaat wil zeggen dat de steekproefgrootte proportioneel aan de standaarddeviatie en het

gewicht van de doelgroep wordt gekozen. De variantie van de opgehoogde steekproef is in dit

geval:

;;/N (10)

i

Deze variantie is gelijk of lager dan de variantie van de random steekproef (zie Ben-Akiva en

Lerman, 1985). waarbij de gelijkheid geldt als an*=a2 voor alle strata.

‘zie Ben-Akiva en Lerman (1985) voor de afleiding van dit resultaat

1012

.

Page 167: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

3. Optimale stratificatie bij meerdere variabelen

Wanneer men in plaats van één onbekende Y, meerdere onbekenden Y,, Y,, . YK wil bepalen kan

in principe voor iedere onbekende een optimale indeling van de totale steekproef van grootte Iv in

gestratificeerde steekproeven van grootte NkZ worden bepaald.

Onderstaande figuur visualiseert het probleem voor vier kenmerken (bv. besteedbaar inkomen,

autobeschikbaarheid en grootte huishouden) en voor drie strata of groepen (bv. leefiijdscategoriën

< 18 jr. / 19-70 jr. en >70 jr.); ieder van de vier kenmerken vraagt een andere grootte voor ieder

van de groepen De vraag is nu: wat is de beste keuze voor de verdeling van het totale survey-

budget over de verschillende kenmerke]n?

100%

60%

deel vanbudget

60%

ki k2 k3 k4

Figuur I Verschzllende stratificaties per kenmerk

Er geldt dan:

N*, =Nwp,i:~Q,kc,f’ p

met

r xc = N,k= 1,2,...K e n

uis = varb,,]

(11)

(12)

(13

Als men de gegevens echter wil verzamelen via één en dezelfde enquête kan slechts één

stratificatie worden gekozen. In deze bijdrage gaan we na welke steekproef grootte gekozen

moeten worden voor Nkg met:

1013

Page 168: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

N,,=N22=.. =NKR=Ng (14)

Een eerste benadering voor de waarden N,, X2 ,.. NC; kan door een simpele middeling tot stand

komen:

Een dergelijke weging houdt echter geen rekening met het relatieve belang van de nauwkeurigheid

waarmee men de onbekenden Y,, YJ, . Y,- wil schatten. Dit belang kan tot uitdrukking worden

gebracht in de doeltünctie door middel van kenmerk-specifieke gewichten:

waarin:

Q. = vooraf gespecificeerde gewichten ck 0 , k=l,T.K

De bijbehorende Lagrange-vergelijking kan als volgt worden opgesteld:

min[x ck c Wx’a~g/Ns - A(c N, - N)]k s P

met als eerste orde condities:

2 -ck F+T;.JN; - Á = 0, g=/,2,..íÌk

en 2 N.P = Ns

Hieruit volgt:

(17 1)

(17.2)

(17.3)

(18)

ofwel:

Page 169: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

NS = Nq p,ïs, .I, [x wc ,,\~‘he) (19)‘u k s

Het is eenvoudig in te zien dat deze vergelijking vereenvoudigt tot het geval met één onbekende

indien gekozen wordt voor één stratum (zie (9)).

4. Discussie

De voorgestelde berekeningswijze voor optimale steekproefgrootte kan uiteraard brede toepassing

vinden in surveys. Er zijn een aantal aspecten die met name op het terrein van (verkeer- en

vervoer)modehen een rol spelen. Deze aspecten zijn onderwerp van verder onderzoek.

Gegeven de uitgangspunten van de berekening zijn een aantal uitbreidingen min of meer voor de

hand liggend:

. afhankelijkheden tussen verschillende variabelen kunnen ervoor zorgen dat de splitsing

in strata minder voordelig wordt ten opzichte van een random steekproef Rekening

houden met deze correlaties kan de kwaliteit van een survey verhogen.

l de grenzen van de strata worden in de optimalisatie vast verondersteld. Een

alternatieve werkwijze zou zijn de grenzen van de strata als beslissingsvariabele in het

model mee te nemen.

Verondersteld wordt verder dat de mate van variatie ten aanzien van te waarderen kenmerk in de

populatie en de grootte van de populatie bekend is. Dit zal uiteraard niet altijd het geval zijn. Via

tweetraps-steekproeven (zie bv. Ben-Akiva and Lerman, 1985) is hier een oplossing voor te

vinden. In de eerste steekproef wordt een algemene indruk verkregen van variaties in kenmerken;

deze wordt gebruikt om de tweede steekproef te ontwerpen.

Criteria voor stratificatie kunnen op verschillende manieren verkregen worden. Sterker nog dan in

het bovenstaande geldt dat a priori kennis van het probleem en van de eigenschappen populatie

belangrijk is om strata samen te kunnen stellen. Uitgangspunt voor een stratificatiekenmerk is

uiteraard dat op basis van dat kenmerk een selectie van individuen mogelijk moet zijn. Daarnaast

moet het kenmerk een relatie hebben tot de te verzamelen gegevens, anders zal het de

1015

Page 170: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

betrouwbaarheid niet kunnen vergroten t.o.v. een random steekproef. Deze relatie kan gebaseerd

zijn op een veronderstelde relatie tussen een “selectiekenmerk” en de te verzamelen gegevens. Dit

kan zowel aan de invoer-zijde van een model (bv. relatie inkomen en tijdwaardering) als aan de

uitvoerzijde (bv. relatie tijdwaardering en keuzegedrag). Hier komt wellicht het meest duidelijk

naar voren dat de wijze van het verzamelen van gegevens sterk gerelateerd is aan het onderwerp.

5. Conclusies

l Door een doordachte steekproef strategie kunnen kosten worden bespaard. c.q. kan met een

bestaand budget een optimaal resultaat worden bereikt.

l Het blijkt dat de theorie die hiervoor is gepresenteerd (Ben-Akiva en Lennan, 1985) vrij

eenvoudig kan worden uitgebreid.

6. Referenties

l Stopher, P.R. and MA.H. Meyburg (1979), S’urvey Sampling andhfuítivariate Analysisfor

Social Scirntists and Engineers, Lexington Books

l Ben-Akiva, M, en Lerrnan, S.R. (1985) Ikcrete (‘hoice Analysis, MILT Press, Fifih printing

1993

Page 171: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Simulatiestudie compact dynamisch busstation Leiden

drs. WK. Mak

ing. E.C.M. Keijzers

ing. P.P.M. Jansen MBA

projectleider AGV Adviesgroep voor verkeer envervoertot 01-10-96 verkeersplanologisch beleidsmedewerkergemeente Leiden, afdeling Verkeer en Vervoer, vanaf01-10-96 medewerker planologie en beleid gemeenteUtrecht, afdeling Verkeer en Vervoer.medewerker vervoersontwikkeling ZWN Groep

1017

Page 172: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

Samenvattings-w

Dag.

1.

2.

2.12.1.12.1.2

2.1.32.2.2.2.12.2.22.32.42.4.12.4.2

Inleiding 4

Beleidsmatig kader van de simulatie 5

Achtergrond van het Leiden Centraal Project 5Voorbeeldplan Vierde Nota 5Compact dynamisch busstaton (CDB) en dynamisch reizigersinformatie-systeem@RIS) 6Het ontwikkelings-proces van het CDB en het DRIS 7Noodzaak onderzoek naar ruimtebehoefte 7Functies van een busstation 7Gerezen onderzoeksvragen 7Verschillende belangen 9Programma van eisen aan de simulatie 10Waarom een simulatiestudie? 10Onderdelen uit het programma van eisen 11

3 Onderzoeksmatig: de simulatie 123.1 De onderzoeksvraag en aanpak simulatiestudie 123.2 Invulling van varianten 123.2.1 Het toewijzingsalgoritme 1 33.2.2 Huidige versus toekomstige dienstregeling 1 33.2.3 Afwijkingen van de dienstregeling 133.2.4 De ontwerpvarianten 143.3 Keuze simulatiepakket 143.4 Bijstellingen in het algoritme 143.5 Beoordelingscriteria 153.6 De resultaten 16

4.

4

Besluitvorming en praktijkwaarde van de simulatiestudie 18

4. Literatuur en verwijzingen 19

1018

Page 173: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Simulatiestudie compact dynamisch busstation Leiden

Het “Leiden Centraal Project”, voorbeeldplan VINEX, voorziet in het ontwerpen van eencompact busstation. Het ontwerp bevat twee varianten: een busstation met 7 dubbelevertrekhaltes, en een hetzelfde busstation met toevoeging van 3 extra dubbele vertrekhal-tes op een andere locatie. Vanuit verschillende invalshoeken bestaat er de wens om deomvang van het busstation zo beperkt mogelijk te houden. Om de ruimtebehoefte te peilenheeft de gemeente Leiden een simulatiestudie laten verrichten. De simulatie test voorverschillende dienstregelingsvarianten of de gegeven ontwerpvarianten passen. AGV heeftmet behulp van de simulatietaal PROSIM hiertoe een simulatiemodel ontwikkeld entoegepast.

Tijdens het proces is gebleken dat enige uitgangspunten die ten grondslag lagen aan desimulatie moesten worden bijgesteld, om de resultaten te verbeteren. Mede dankzij deanimatietool van PROSIM (de busbewegingen zijn zichtbaar op het beeldscherm) isinzicht ontstaan in de aard en ooizaak van de ontstane knelpunten. Onder aanname vaneen nieuwe set uitgangspunten is gebleken dat met dynamische toewijzing het compacteontwerp met 7 vertrekperrons de huidige dienstregeling zonder noemenswaardigeproblemen kan afwerken. Als in de toekomst voorzien wordt in een belangrijke uitbrei-ding van de dienstregeling zal het wellicht nodig zijn gebruik te maken van de 3 extravertrekperrons zoals voorzien is in het ontwerp.

A simulation study of the compact dynamic busstation in Leiden

The “Leiden Centraal Project”, example plan of the VINEX environment policy, providesin the design of a compact busstation. This design contains two variants: one busstationwith 7 twofold points of departure and another one of the same design with 3 extratwofold points of departure on another location. From several points of view there is thecomrnon wish to keep the size of the busstation as smal1 as possible. In order to gauge theneed for space, the municipality of Leiden had a simulation study done. The simulationtests for several time-tables if the gives various designs work. AGV has developed withhelp of the simulation language PROSIM a simulation model for this and has put it intopractise .

During the proces it occured that certain assumptions underlying the simulation had to bechanged as to improve the results. Also thanks to the animationtool of PROSIM (busmovements are visible on the screen) insight was developed in the nature and the cause ofthe risen bottle-necks. Taking on an new set of assumptions, it has occured that withdynamic assignment the compact design of 7 twofold points of departure can handle thepresent timetable without problems worth mentioning. If there is to be a major extensionof the timetable in the future, the 3 extra points of departure - as designed - may beneeded .

1019

Page 174: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

1. Inleiding

Bij de ontwikkeling van het Compact dynamisch busstation (CDB) en het dynamisch

reizigersinformatie-systeem (DRIS) in het Leiden Centraal Project (LCP) is een aantal

jaren na vaststelling van het ontwerp van het busstation de vraag gerezen of het ontwerp

aan de daadwerkelijke ruimtebehoefte voldoet, en op welke wijze binnen het ontwerp de

ruimte zo optimaal mogelijk benut kan worden. Om goede keuzes te kunnen maken en tot

verantwoorde besluiten te komen is - mede gelet op de diversiteit aan belangen - hiervoor

een simulatiestudie verricht door AGV in opdracht van de gemeente Leiden. De simulatie-

studie is zowel door de gemeente Leiden als door de ZWN-groep begeleid.

Deze bijdrage gaat achtereenvolgens in op het beleidsmatig kader van de simulatiestudie,

op de onderzoeksmatige aspecten en op de praktijkwaarde van de simulatiesmdie. In het

beleidsmatig kader (hoofdstuk LI) worden onder meer geschetst:

0 de achtergrond van het LCP;

0 het ontwikkelingsproces van het CDB en DRIS;

l de noodzaak van nader onderzoek naar de ruimtebehoefte;

0 de verschillende belangen die bij de onderzoeksvragen een rol speelden;

l de keuze voor een simulatie op basis van een programma van eisen.

De simulatie wordt in hoofdstuk LI1 verder uitgediept. Aan de orde komen: hoe is de

studie aangepakt, hoe zijn onderzoeksvarianten ingevuld, met welk pakket is gesimuleerd,

hoe moest het algoritme worden bijgesteld en wat waren de beoordelingscriteria. Dit

hoofdstuk besluit met een impressie van de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Het slothoofdstuk beschrijft de praktijkwaarde van de simulatie. Deze is op hoofdlijnen

gelegen in onderbouwing van de besluitvorming omtrent het ontwerp, en in een vergroot

inzicht in de gevoeligheid van maatregelen zoals aanpassingen in de dienstregeling.

Page 175: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

11. BeleidsmatiP kader van de simulatie

II.1. Achtergrond van het Leiden Centraal Project

II.l.l. Voorbeeldplan Vierde Nota.

Het Stationsplein in Leiden ondergaat een fundamentele metamorfose. Het voorheen

onoverzichtelijke, onveilige en onaangename plein wordt één van de spillen in de stad

Leiden en de regio. Met één grootschalige ingreep via een integrale aanpak worden alle

problemen opgelost. Eén van de centrale thema’s is bevordering van het openbaar vervoer

en het langzame verkeer door het scheppen van een aangenaam, veilig en toegankelijk

verblijfsklimaat op het Stationsplein. Het Leiden Centraal Project is verworden tot

Voorbeeldplan Vierde nota. Ruimtelijke kwaliteit (ondersteuning functies door vormge-

ving), innovatie (integrale aanpak, publiek-private samenwerking) en voorbeeldwerking

(stimulering openbaar vervoer, versterking regionale economie) zijn de sleutelbegrippen in

het project.

Figuur 1. Overzicht Leiden Centraal Project

Page 176: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

11.1.2. Compact dynamisch busstation (CDB) en dynamisch reizigersinformatie-

syst- mm.

Het voormalige busstation was zeer groot en nam twee uitgestrekte lokaties in beslag. De

bereikbaarheid en toegankelijkheid en de informatievoorziening aan de reizigers lieten

sterk te wensen over.

Gekozen is voor de aanleg van een compact dynamisch busstation met een dynamisch

reizigersinformatie-systeem. Dit biedt comfort aan de reizigers door de overzichtelijkheid,

duidelijkheid en de grotere verkeers- en sociale veiligheid. En het beperkt het ruimtege-

bruik op deze A-locatie, die door gemeente en vervoerbedrijven zeer aantrekkelijk te

gebruiken is met kantoren, winkels en horeca. Het in 1990/1991 ontsviklcelde ontwerp van

het busstation houdt met al deze wensen rekening. Aan dit ontwerp lag een simulatie van

de te verwachten busbewegingen ten grondslag.

Figuur 2. Tekening ontwerp busstation.

1022

Page 177: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

II.1.3. Het ontwikkelings-proces vau het CDB en het DRIS.

Begin 1994 werd definitief gestart met de ontwikkeling van het CDB en het DRIS. Op dit

terrein was toen nog vrij weinig ervaring in Nederland opgebouwd. Eindhoven was een

lichtend voorbeeld. Andere Nederlandse systemen zoals in Amsterdam, Haarlem,

Leeuwarden en Hilversum waren beperkter van opzet.

Desalniettemin hadden de gemeente Leiden en het vervoerbedrijf, het huidige ZWN, de

wens om een zekere concurrentie in de prijsvorming tot stand te gaan brengen. Deze

wens was de basis voor het apart benoemen van een drietal fasen voor de ontwikkeling

van het CDB en het DRIS:

1. Opstellen van een programma van eisen.

2. Opstellen van een functioneel ontwerp.

3. Implementatie.

De fasen werden niet alleen apart benoemd, maar er werd ook afgesproken om zoveel

mogelijk van toegespitste know-how van externen gebruik te gaan maken. Daarbij is een

zeer bewuste keuze geweest om voor een zo groot mogelijke onafhankelijkheid van de

advisering per fase(-onderdeel) steeds opnieuw te bezien welke bureaus/extemen daarvoor

in aanmerking kwamen.

Fase 1 heeft haar beslag gekregen in de periode van half 1994 tot half 1996. Op dit

moment wordt het functioneel ontwerp opgesteld en wordt het CDB/DRIS aanbesteed

zodat in 1997 de implementatie kan plaatsvinden.

11.2. Noodzaak onderzoek naar ruimtebehoefte

11.2.1. Functies van een busstation

De functies van een busstation zijn divers. Het busstation laat (openbaar) vervoermiddelen

op elkaar aansluiten, concentreert reizigers en bussen en wikkelt bussen af. Dit allemaal

met als oogmerk het bieden van een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Het in 11.1.3. genoemde programma van eisen is daarom in een zo breed mogelijk kader

bezien. Vanuit verschillende optieken is het programma opgesteld. De reizigersbelangen,

de belangen van de exploitatie van het openbaar vervoer en de technische invalshoek

hebben hierin een rol gespeeld. Er is niet puur technisch geredeneerd, maar juist de

1323

Page 178: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

belangen van de gebruikers van het busstation stonden voorop.

11.2.2. Gerezen onderzoeksvragen

Een simulatie van busbewegingen had reeds in 199011991 plaatsgevonden. Op basis

daarvan ontstond het ontwerp voor het Leidse CDB. Door de intensieve manier van het

opstellen van het programma van eisen, ontstonden er in de loop der tijd een aantal

belangrijke vragen.

1. Voldoet het onrwerp voor het busstation daadwerkelijk aan de ruimtebehoefte, nu en

in de toekomst? Ofwel: past het ontwerp?

Deze vraag werd ingegeven door het feit dat de simulatie uit 1990/1991 één van de

eerste Nederlandse simulaties is geweest en inmiddels bijna 5 jaar geleden plaatsvond.

Daarnaast speelde cen rol de vergelijking van het aantal busperrons en het aantal

busbewingen in de spits zoals in Leiden ontworpen, ten opzichte van (ontwerpen van)

busstations van andere steden (Eindhoven, Amstelveen, Amersfoort, Enschede).

2. Is het mogelijk uit te gaan van statische toewijzing, of is dynamische toewijzing

noodzakelijk? Ofwel: kan het gewoon statisch of moet het dynamisch?

Deze vraag ontstond vanuit de veronderstelling dat het voor reizigers het meest helder

en duidelijk is om van statische toewijzing uit te gaan. Een modern busstation met

goede informatie: o.k., maar niet dynamisch omdat ‘heel Nederland’ voor CDB’s

gaat.

3. Is het mogelijk om binnen het ontwerp een aantal haltes aan de Stationsweg niet te

realiseren? Ofwel: kan het zo compact en overzichtelijk mogelijk?

Dit werd ingegeven door het feit dat het ontwerp, alhoewel aanzienlijk overzichtelij-

ker dan het oude busstation, nog steeds van twee lokaties voor bussen uitging. Eén

van 3 busperrons voor het station aan de Stationsweg voor de doorgaande lijnen en

één van 7 busperrons schuin naast het station voor de meeste overige lijnen.

Ir)24

Page 179: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Voor de reizigers en de informatieverstrekking had één locatie zo dicht mogelijk bij

de NS-hal, de voorkeur.

En ook de ruimtelijke kwaliteit van de entree van de stad zou er meer mee gebaat zijn

als de ter plaatse beoogde busperrons achterwege konden blijven.

4. Wat is het benodigd aantal uitstap-, instap- en bufferplaatsen? Ofwel: welke ruimte

gaan we ten principale gebruiken?

Is de ruimte die in het ontwerp gereserveerd was voor het busstation nog verder tc

optimaliseren?

II.3. Verschillende belangen

Wanneer puur naar de onderzoeksvragen gekeken wordt, lijkt een aantal van die vragen

strijdig met elkaar. Zo lijken de vragen 1 en 2 strijdig met elkaar: past het ontwerp wel

versus kan het statisch in plaats van dynamisch. Ook de vragen 1 en 3 (past het ontwerp

wel versus kan het zo compact en overzichtelijk mogelijk) en de vragen 2 en 3 hebben

strijdigheden in zich.

Dat komt omdat verschillende achtergronden en belangen een rol speelden.

Een belangrijke gemeentelijke invalshoek is enerzijds het creëren van een openbaar

vervoerknooppunt met een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Anderzijds wordtgetracht zo veel mogelijk ruimte ‘te sparen’ voor andere, meer ‘lucratieve’ functies op

deze A-locatie zoals kantoren. Inpassing, ontwerp en vormgeving worden erg hoog

gewaardeerd.

De invalshoek van het vervoerbedrijf gaat zoveel mogelijk uit van het creëren van een

hoogwaardig vervoerknooppunt dat voor reizigers en vervoerbedrijf c.q. buschauffeurs

optimaal comfort biedt. Dit kan leiden tot conflicten. Zo is bijvoorbeeld een stipte

dienstregeling niet te realiseren zonder afwijkingen in de rijtijd per rit ergens ‘op te

vangen’. Dit betekent dat te vroege bussen, om niet te vroeg te vertrekken, op die plaats

moeten wachten om deze tijd in te halen. Gebeurt dit vóór het station, dan is dit hinder-

1025

Page 180: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

lijk voor de passagiers die uit willen stappen op het station. Vindt dit wachten op het

station zelf plaats, dan betekent dit extra ruimtebeslag, omdat de bussen langer halteren.

Vindt dit wachten in het geheel met plaats, dan zullen bussen dan wel te vroeg vertrek-

ken, dan wel van tijd tot tijd veel te laat vertrekken (in dat geval is de dienstregelingstijd

ingekort).

In veel gevallen bijten de invalshoeken elkaar niet, integendeel, ze vullen elkaar aan.

Maar ze leggen wel wat andere accenten. Het is echter duidelijk dat het voor het

vervoerbedrijf ook belangrijk is dat de ruimtelijke kwaliteit en de benutting van de directe

omgeving goed zijn. En voor de gemeente, overigens verantwoordelijke voor het

stadsvervoer, is een goed functionerend openbaar vervoerlatoopptmt ook erg belangrijk.

Het lokale en regionale verkeers- en vervoersbeleid stoelt daar in niet onbelangrijke mate

op.

In de praktijk lijkt het juist de kunst om de balans niet te veel naar één kant te laten

doorslaan. Een stationsomgeving zou niet mogen verworden tot een puur economisch

centrum, maar omgekeerd ook met tot een puur openbaar vervoerknooppunt. Naast deze

ogenschijnlijke belangentegenstellingen tussen gemeente en vervoerbedrijf, spelen ook

ontwikkelingen zoals diversificatie van het produkt openbaar vervoer en de beoogde

marktwerking een belangrijke rol. Zo maakt de beoogde marktwerking de verhouding

tussen (BOS-)gemeenten - als opdrachtgevers van openbaar vervoer en als beheerders van

de infrasttuctuur - en vervoerbedrijven - als potentiële opdrachmemers en als leveranciers

van het produkt openbaar vervoer - alsmaar meer zakelijk.

LI.4 Programma van eisen aan de simulatie

II.4.1 Waarom een simulatiestudie?

Om de hierboven gestelde vragen goed te kunnen beantwoorden was een simulatie nodig.

Eenvoudige berekeningen kunnen globaal inzicht geven in wat nodig is aan ruimte.

Hierbij wordt uitgegaan van de gegevens van de dienstregeling. Als alles exact volgens

dienstregeling verloopt geeft dit een goed inzicht in het totale ruimtebeslag. Dit soort

1326

Page 181: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

berekeningen is eenvoudig uit te voeren voor het bepalen van het aantal halteplaatsen in

een situatie waar slechts doorgaande lijnen voorkomen en een enkele buffer bestaat. Hoe

meer elementen worden toegevoegd, hoe complexer de berekening echter wordt. Het te

beoordelen ontwerp van het station Leiden had en heeft een aantal verschillende elemen-

ten:

l uitstaphaltes op twee locaties

l instaphaltes op de waaier

l gecombineerde in- en uitstaphaltes op de Stationsweg

l korte termijn buffer

l lange termijn buffer

Deze combinatie van functies maakt een berekening al vrij complex. Toch blijft een

berekening beperkt tot de diensuegeling volgens het boekje. Dit is een interessante

uitkomst van een berekening. Ook wanneer de dienstuitvoering volledig volgens dienstre-

geling uitgevoerd wordt, moet alles passen in het ontwerp voor het busstation. In realiteit

komt dit echter beperkt voor: bussen komen niet op de seconde nauwkeurig het busstation

op. Zij zullen in de meeste gevallen iets voor of juist na dit moment het busstation

oprijden. Dit is een eerste bron van spreiding. Naast deze onzekerheid zijn ook de

halteertijden gespreid. De tijd nodig voor het instappen en uitstappen wordt bepaald door

het wisselend aantal passagiers, het aantal personen dat nog een vervoersbewijs moet

kopen, iemand die een kinderwagen bij zich heeft etcetera. De spreiding in deze verschil-

lende processen die samen het totale proces op het busstation bepalen, maakt duidelijk dat

het eenvoudig weergeven van de dienstregeling een onrealistische weergave van de

werkelijkheid geeft.

Om een realistische weergave van de werkelijkheid te verkrijgen is gekozen voor een

computersimulatie. Uit de eerder uitgevoerde simulatie was al gebleken dat een simulatie

geen panacee is voor het beantwoorden van allerlei vragen. Als een simulatie wel

daarvoor wordt gebruikt, ontstaat een wirwar van uitkomsten. Dit is aardig voor een

eerste aanzet, maar kan niet als uitgangspunt dienen voor een beslissing over hoe met

reizigers en exploitatie wordt omgegaan voor een lange periode. Om deze beslissing te

kunnen nemen moeten de opdrachtgevers een duidelijk beeld hebben van de vragen die

beantwoord moeten gaan worden en binnen welke randvoorwaarden deze beantwoord

1027

Page 182: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

gaan worden.

De vragen die beantwoord moesten gaan worden, waren duidelijk voor de simulatie. Deze

zijn hiervoor al genoemd. In de randvoorwaarden waaraan een simulatie moest voldoen

om een solide basis voor beslissingen te vormen was aanzienlijk minder inzicht. Om deze

reden is een programma van eisen voor de simulatie geschreven. Dit beschrijft waaraan

de simulatie moest voldoen, gegeven de ideeën, het ontwerp en de beslissingen die al

genomen waren over het busstation.

II.4.2 Onderdelen uit het programma van eisen

In deze bijdrage is het niet mogelijk een compleet overzicht te geven van het programma

van eisen. Enkele details willen we toch naar voren halen.

de volgende eisen zijn gesteld met betrekking tot de controleerbaarheid en herhaalbaarheid

van de simulatie:

l openheid van het algoritme, inzicht in programmaregels;

l het expliciet maken van aannames en invoergegevens;

0 het vooraf vaststellen van het simulatiepad;

l minitieuze documentatie.

Verder is voor de inzichtelijkheid als eis gesteld dat de uitkomsten te visualiseren zijn

door middel van bewegende bussen op het beeldscherm en grafieken.

Inhoudelijk is van belang dat (bij dynamische toewijzing) de toewijzing minimaal 3

minuten voor de vertrektijd van een bus moet plaatsvinden, om de passagiers de gelegen-

heid te bieden het juiste vertrekperron op te zoeken.

1028

Page 183: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

IIL Onderzoeksmatk: de simulatie

Ter verduidelijking een enkel begrip. De dienstregeling voor het Leidse busstation bevat

eindigende ritten en doorgaande ritten. De doorgaande ritten bevatten over het algemeen

ook passagiers die met uitstappen op het busstation. Deze bussen verblijven in de regel

slechts gedurende korte tijd op het busstation. De passagiers in de eindigende ritten

stappen allemaal uit en deze bussen maken gebruik van de buffer indien het langere tijd

duurt voordat ze met de volgende rit beginnen.

UI.1 De ondenoeksvraag en aanpak simulatiestudie

Vertaald naar de simulatie luidt de in 5II.2.2. beschreven onderzoeksvraag globaal: wat is

de ruimtebehoefte (uitstaphaltes, instaphaltes en bufferruimte) bij:

l verschillende toewijzingsalgoritmes (statisch of dynamisch);

l verschillende dienstregelingsvariantenten;

l verschillende varianten voor wat betreft de afwijking van de dienstregeling (halteer-

tijd, kans op vertraging, vervroeging).

De vraag ís beperkt tot al dan of niet toereikend zijn van de ontwetpvariant mèt haltes

extra vertrekhaltes aan de Stationsweg en van de variant zonder extra haltes, voor alle

mogelijke combinaties van bovengenoemde varianten. Uitgaande van twee toewijzingsal-

goritmes, twee dienstregelingsvarianten, twee varianten voor de afwijking van de

dienstregeling en twee onhverpvarianten zijn er in totaal dus 2 x 2 x 2 x 2 = 16 teonderzoeken situaties.

Dit aantal benodigde simulaties kan worden beperkt door gebruik te maken van twee

principes: het principe van de logica en het voorkeursprìncipe. De logica geeft aan dat als

het ruime ontwerp met past, het krappe ook niet zal passen, en dat het toevoegen van

bussen aan de dienstregeling nooit soelaas zal bieden als het ontwerp zonder deze bussen

al ontoereikend is. Het voorkeursprincipe dat hier toegepast is, is dat het krappe ontwerp

met dynamische toewijzing de voorkeur heeft boven het ruime met statische (dan wel

dynamische) toewijzing. Op deze manier is stapsgewijs een aantal simulaties gedaan,

waarbij iedere stap bepaald is door de voorafgaande resultaten.

1029

Page 184: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Om te kunnen beoordelen welk aantal uitstaphaltes, bufferplaatsen en instaphaltes nodig

zijn, is het noodzakelijk een verzameling beoordelingscriteria aan te leggen. Bijvoorbeeld:

in hoeveel procent van de gevallen mag het voorkomen dat een bus een uitstapperron met

kan oprijden omdat er geen plaats meer vrij is. In 111.5 wordt hier verder op ingegaan.

EI.2 InvulIiug van de varianten

IEL.1 Het toewijzingsalgoritme

Bij statische toewijzing heeft iedere lijn per richting een vast perron. Bij dynamische

toewijzing wordt per rit mogelijkerwijs een ander perron gekozen. Bij semidynamische

toewijzing vindt toewijzing van een rit steeds plaats in een lijncluster.

Het dynamische toewijzingsalgoritme voor dit busstation is hierop gebaseerd dat iedere

lijn per richting een voorkeurqxxron heeft. Eerst wordt gekeken of het mogelijk is dat

een bus vem-ekt van zijn voorkeursperron. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken of de

bus kan vertrekken van het perron links of rechts van het voorkeursperron. Is dit

wederom niet mogelijk, dan wordt het meest dichtbij gelegen perron gekozen dat nog vrij

is. Je zou dit kunnen beschouwen als een vorm van ‘dynamisch clusteren’.

Het is mogelijk efficiëntere dynamische toewijzingsalgoritmes te ontwikkelen. Dan wordt

de kans geminimaliseerd dat een bus het toegewezen perron niet kan oprijden. Deze winst

is alleen te halen als aankomst- en vertrektijd goed te voorspellen zijn. Gezien het feit dat

de toewijzing 3 minuten voor vertrek (definitief) plaats moet vinden, en de gemiddelde

fluctuaties in de rijtijd van een bus, is de voorspelbaarheid matig te noemen.

De verwachte tijden waarop een bus halteert op het vertrekperron worden dynamisch

bepaald. Dit betekent dat minimaal 3 minuten voor vertrek vanaf de instaphalte aan de

hand van de vertrektijd van de bus op de voorlaatste halte de verwachte aankomst- en

vertrektijd worden ingeschat op basis van de vertrektijd van deze halte. Met deze tijden

wordt deze bus vervolgens ‘ingeroosterd’.

III.2.2 Huidige versus toekomstige dienstregeling

Een belangrijk onderdeel van het project is de vormgeving van de toekomstige diensmge-

hg. Uitgegaan is van een intensiever openbaar vervoergebruik in de toekomst, zoals zich

dat mogelijkerwijs kan gaan voordoen. Uitgangspunt voor deze dienstregeling is geweest

1033

Page 185: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

de huidige dienstregeling. Een realistisch inschatting van het toekomstige gebruik van het

openbaar vervoer wordt globaal bereikt door een 30% hogere bezettingsgraad, 30% meer

gelede bussen en 30% meer ritten. De mate waarin deze toename leidt tot een toename in

benodigde ruimte hangt af van de tijdstippen waarop deze ritten worden ingezet.

III.2.3 Afwijkingen van de dienstregeIing

Er zijn twee afwijkingen van de dienstregelingen: een normale (gemeten waarden) en een

‘verstoorde’ (afwijkingen x 1.5 en langere halteertijden). Van belang is wat de gevoelig-

heid is van het ruimtebeslag ten aanzien van een incidenteel voorkomende grotere

afwijkingen van de dienstregeling. In de praktijk denken we hier aan extreme weersitua-

ties, extreme reizigersaantallen, uitval of flinke vertraging van bussen. Door alle aspecten

te bundelen tot één pakket wordt voorkomen dat de hoeveelheid simulaties te groot wordt

om het resultaat nog te kunnen overzien.

IIl.2.4 De ontwerpvarianten

De belangrijkste ontwerpkeuze is het al dan niet realiseren van de 3 dubbele haltes aan de

Stationsweg. Hierbinnen valt nog te onderzoeken of het aantal haltes per ontwerpvariant

eventueel verminderd kan worden. Wat de situatie complex maakt is dat:

l er geen of slechts beperkte mogelijkheid is om te bufferen voor ritten die gebruik

maken van de extra haltes aan de Stationsweg;

0 extra haltes alleen te gebruiken zijn voor een beperkt aantal ritten, namelijk de

doorgaande ritten komende vanaf de Stationsweg;

l het vrij kunnen in- of uitrijden van de diverse halteerplaatsen steeds verschillend is.

III.3 Keuze simulatiepakket

Als simulatietaal is gekozen voor PROSIM. Binnen AGV was met PROSIM al eerder

positieve ervaring opgedaan bij het simuleren van dienstregelingen van metro’s. PROSIM

is een algemene simulatietaal die ook wordt toegepast voor industriële en logistieke

processen. In PROSIM is het mogelijk alle functies precies zo weer te geven zoals je die

wenst. Bijvoorbeeld ook het met toestaan van bepaalde rijbewegingen of halte/routecombi-

naties. Door meerdere keren eenzelfde situatie te simuleren met andere toevalsgetallen,

kan een kans worden berekend dat er een bepaalde gebeurtenis optreedt. Hiertoe is het

1031

Page 186: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

nodig de rij- en halteerbewegingen in statistische formules te beschrijven, en geschikte

waarden voor de parameters van deze formules te kiezen.

Een tweede motivatie om met PROSIM te werken is dat het simulatieprogramma een

animatiegedeelte heeft waardoor de busbewegingen tijdens de simulatie op het beeld-

scherm goed te volgen zijn. Deze animatie heeft er sterk toe bijgedragen om inzicht te

krijgen in de oorzaak van de in eerste instantie ongelukkige resultaten. Een overzicht van

foutenpercentages alleen geeft te weinig inzicht in het hoe en waarom van het ‘niet

passend zijn’ van een onderliggend ontwerp.

Een nadeel van PROSIM is dat het werken hiermee (in vergelijking met een standaard-

pakket) wat arbeidsintensiever is. Ieder busstation heeft zijn eigen karakteristieken en

vraagt om een eigen, opnieuw samen te stellen en te programmeren model. Voordeel

daarvan is echter dat met PROSIM nooit sprake kan zijn van een standaardsimulatie, maar

dat de praktijksituatie zo waarheidsgetrouw mogelijk wordt gesimuleerd.

III.4 Bijstellingen in het algoritme

Alvorens schema 2. door middel van simulaties ‘in te vullen’ is aan de hand van het

eerste modelresultaat een aantal modelveronderstellingen aangepast. Wat bleek namelijk:

de gemiddelde halteertijd (instappen) van doorgaande bussen was groot omdat veel

bussen te vroeg aankwamen. In de huidige situatie worden namelijk afwijkingen in de

dienstregeling op het busstation opgevangen zodanig dat vanaf het busstation stipt

vertrokken kan worden. Deze bufferfunctie voor doorgaande lijnen conflicteert sterk

met de doelstelling een zo compact mogelijk station te realiseren. Bij de simulatie is

aangenomen dat doorgaande bussen niet te vroeg bij het busstation zullen arriveren.

de dienstregeling was sterk gepiekt vanwege het tegelijkertijd vertrekken van enkele

versterkingsritten. Door deze in de simulatie iets meer te spreiden (wat ook in de

praktijk gebeurt) is de piekoverbelasting gedeeltelijk Verminderd;

Bij gebruik van de haltes aan de Stationsweg bleek een bufferplaats iets voor deze

haltes nodig om extreem lange halteertijden te voorkomen.

l'l32

Page 187: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

ID.5 Beoordelingscriteria

Er is gewerkt met voor een verzameling van criteria met bijbehorende normen, waaraan

zou moeten worden voldaan, wil het ontwerp passen.

Het vaststellen van de normen is een lastige zaak. In principe zou vanuit kosten/baten

overwegingen een afweging plaats kunnen vinden tussen de kosten en misgelopen andere

baten van extra benodigde ruimte tegenover de kosten van eventueel reizigersverlies ten

gevolge van een minder optimaal functionerend busstation en de interne kosten van de

bedrijfsvoering. De kosten van reizigersverlies in termen van aantallen passagiers zijn bij

een OV-stimulerend regime niet gelijk aan de derving van kaartopbrengsten. Immers, het

verlies aan OV-reizigers telt ook als maatschappelijk/politiek verlies. Om dit verlies te

kunnen inschatten ligt een vergelijking met een ander OV-stimulerende maatregel voor de

hand. De meest simpele is prijsverlaging. De vraag luidt dan: welke prijsverlaging moet

doorgevoerd worden om zoveel extra reizigers te winnen als je hebt verloren door

kwaliteitsverlies en wat is dan het verlies aan totale kaartopbrengst.

In ons geval is met voor deze aanpak gekozen omdat relevante gegevens ontbreken zoals:

0 een kwantificering van het nut van alternatieve besteding van de ruimte bij het

Centraal Station, zowel maatschappelijk als economisch;

0 een kwantifícering van het kwaliteitsverlies voor de reiziger (toename reistijd,

ergenisfactoren);

0 een kwantificering van exploitatiekosten (extra rijtijd, ergenisfactoren).

Er is daarom eenvoudigweg gekozen voor een set van criteria die direct betrekkinghebben op de ruimte-aspecten, en op de kwaliteit van de toewijzing:

l te weinig uitstaphaltes: mag in hooguit 1% van de gevallen voorkomen;

0 te weinig instaphaltes: mag in hooguit 1% van de gevallen voorkomen;

l te weinig bufferruimte: mag niet voorkomen:

0 onjuiste perronindicatie (dynamisch toewijzing): mag in hooguit 2% van de gevallen

voorkomen.

Indien er sprake is van een verstoorde dienstregeling zijn deze normen iets versoepeld.

De redenatie hierbij is dat deze grotere afwijkingen incidenteel voorkomen, en dat in

zulke situaties wel een iets slechtere kwaliteit in de busafwikkeling mag worden verwacht,

maar dat er in ieder geval geen chaotische situatie mag ontstaan.

1033

Page 188: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

Deze normen worden toegepast op de ochtendspitsperiode. Een enkel percentage geeft

echter nog niet het inzicht in hoe ‘fout’ het proces verloopt. De animatie laat zien dat bij

een onjuiste perronindicatie groter dan 5% gepaard gaat met een tijdelijke chaotische

toewijzing tijdens de grootste piek in de dienstregeliug.

Dl.6 De resultaten

In schema 1. zijn de resultaten geschetst voor het al dan niet passend zijn van het ontwerp

gegeven de diverse varianten.

Schema 1. Resultaten van de simulaties.

7: geen conclusie +: past -: past niet +/-: twijfelgeval

Voor de huidige dienstregeling blijft het dus de vraag of het ruimere ontwerp nodig is. In

de toekomst zal - afhankelijk van de mogelijke uitbreiding van de dienstregeling - het

hoogstwaarschijnlijk wel nodig zijn extra haltes aan de Stationsweg te gebruiken om de

dienstregeling af te wikkelen.

In Schema 2. is geschetst in welke mate verschillende factoren van invloed zijn geweest

op het benodigde ruimtebeslag.

IC)34

Page 189: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

Schema 2. Matrix van invloedgàctoren op de uitkomst (kwalitatieve indicatie}

l uitstaphaltes

~toewijzingselgoritme: 0

dienstregeling:huidig of toekanstig tb+spits of werkdag *

rijgedrag:afwijking ven dienstregeling +vertrekdiscipline krffers 0

beoordelingscriteria: +

+b+

++++i+

*+

++

krffers

0: geen invloed; +: enige invloed; ++: mede bepalend; *: sterk bepalend;

Hieruit blijkt dat dynamisch toewijzen het aantal benodigde instapperrons flii reduceert,

maar ook dat de verwachte omvang én inrichting van de (toekomstige) dienstregeling de

uitkomst flink bepaalt.

1935

Page 190: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

20

IV. Besluitvorming en nraktiikwaarde van de simulatiestudie

Besloten is om de extra vertrekhaltes aan de Stationsweg vooralsnog niet aan te leggen,

maar hiervoor wel ruimte vrij te houden. Andere factoren dan alleen capaciteit en

exploitatieve overwegingen hebben de beslissing door laten slaan naar deze gekozen

oplossing. Deze factoren zijn reizigersgemak (overzichtelijkheid), ruimtelijke kwaliteit en

inpassing iu de stedelijke ruimte.

Afhankelijk van de toekomstige uitbreiding van de dienstregeling en van het in de praktijk

functioneren van het ontwerp kan alsnog worden besloten tot aanleg van deze extra haltes.

Daarbij zullen steeds eerst andere oplossiugsmogelijkheden worden uitgenut alvorens

besloten wordt de extra haltes aan te leggen. Hierbij kan gedacht worden aan aaupassin-

gen van de dienstregeling en de wijze van inzet van versterkingsritten, maar ook aan een

efftciënter (dynamisch) toewijzingsalgoritme

in de spits, zonder voorkeurperrons en een eventueel verkorten van de 3 minuten

indicatietijd vooraf.

Naast onderbouwing van dit besluit heeft de praktijkwaarde van de simulatie vooral

gelegen in het feit dat voorwaarden zijn geschetst waaraan de dienstregelingsexploitatie

moet voldoen wil het ontwerp werkelijk gaan voldoen. De belangrijkste wijziging is dat

doorgaande lijnen het busstation niet als buffer meer kunnen gaan gebruiken voor enkele

minuten om fluctuaties in de rijtijd op te vangen, tenminste, voor de spitsperiode. Er is

een beter inzicht ontstaan voor de gevoeligheden van diverse te nemen maatregelen. Tot

slot is het mogelijk een nieuwe dienstregeling met behulp van dit simulatiemodel eerst uit

te testen. De uitvoerige documentatie maakt het tenslotte mogelijk de dynamische

toewijzing in de praktijk te implementeren.

Page 191: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

V. Literatuur en verwiizineen

A. de Vos, Compact dynamisch. Het ideale busstation is overal anders. in: OV-magazine,

15 november 1995, pagina’s 17 tlm 19.

Gemeente Leiden en ZWN-groep, Nota beslispunten Leiden Centraal Project. mei 1996.

R.W.M. Smits (BSO) en P. Jansen (ZWN-groep), BSO/Origin bv in opdracht van

gemeente Leiden en ZWN-groep, Inventarisatie van eisen aan simulatie busstation Leiden.

19 februari 1995.

R.W.M. Smits (BSO), BSO/Origin bv in opdracht van gemeente Leiden en ZWN-groep,

Programma van Eisen Dynamisch Reizigers Informatie Systeem. 19 februari 1995.

Gemeente Leiden en ZWN-groep. Programma van ‘reizigers-eisen’ voor de inrichting van

het compact dynamisch busstation en omgeving - Leiden Centraal Project. 25 april 1995.

P. Kilsdonk. Het Leiden Centraal Project. De stedelijke ruimte rond het nieuwe NS

station. Januari 1994.

Rijksplanologische Dienst. Het Leiden Centraal Project. Voorbeeldplan Vierde Nota.

AGV in opdracht van gemeente Leiden. Beoordeling ontwerp busstation Leiden. Mei

1996.

WK Mak, Aantal en inrichting van metrovoertnigen: een commerciële keuze, bijdrage

Openbaar Vervoer Colloquium 1995, Delft, CVS, 1995

1037

Page 192: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1038

.

Page 193: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Ongebreidelde mobiliteit.3 Zin en onzin van gegenereerde vervoersvraag opnieuwe infrastructuur op Europees niveau

Torn van Vuren

Hague Consulting Group36 Regent WeetCambridge CB2 1DBEnglandemail [email protected]

Bijdrage aan Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk, Rotterdam,november 1996

september 1996

1039

Page 194: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. Introductie2. Definities van gegenereerde vraag3. Waargenomen en voorspelde effecten

4. Het modelleren van gegenereerde vraag5. Keuzen6. Conclusies

7. Literatuur

114

81012

13

Deze bijdrage is deels gebaseerd op een paper die in samenwerking met Andrew DaIy isgeschreven en gepresenteerd op het PTRC European Transport Forum, in september 1996 inLonden. Aan het EEG project dat aan beide papers ten grondslag ligt, namen naast HagueConsulting Group ook de Universiteit van Newcastle (UK), Carl Bro (DK) en CSST (1) deel.

1049

Page 195: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

samenvatting

Ongebreidelde mobiliteit? Zin en onzin van gegenereerde vervoersvraag op nieuweinfrastructuur op Europees niveau

In vele gevallen wordt op nieuwe infrastructuur meer verkeer waargenomen dan oorspronkelijkvoorspeld. Deze extra vraag wordt aangeduid als gegenereerde, geïnduceerde of nieuwe vraag.In de praktijk is een aantal methodes ontwikkeld en toegepast om deze gegenereerde vraag tevoorspellen, en deze worden hier vergeleken. Het blijkt dat de definitie van dit extra verkeervan studie to studie verschilt, afhankelijk van gehanteerde modelgrenzen en analysegrenzen.Om gegenereerd verkeer te begrijpen (en dus te voorspellen) moeten we terugkeren naarbasisprincipes; door een onderscheid te maken naar generatieve en distributieve model-componenten is het mogelijk om een functioneel raamwerk op te stellen dat kan helpen bij hetidentificeren van technieken en hun toepasbaarheid. De kern is dat geïnduceerd verkeer metzomaar uit de lucht komt vallen: het is een kunstmatig begrip binnen het vakgebied vooronbekende, onbegrepen of verwaarloosde responses op de nieuwe infrastructuur. In gevallenwaar deze reacties tot een aanzienlijke hoeveelheid extra vraag leiden, moeten de voor-spellingsmodellen worden uitgebreid om expliciet met alle significante effecten te kunnenomgaan.

summary

Unchecked mobility? Sense and nonsense of induced trafic on new transport infrastructure atEuropean leve1

After opening of new transport infrastructure often more tmffïc is observed than originallypredicted; such traffic is generally called induced traffic, pulled into the transport systembecause of the improved levels-of-service. A number of methods are used in practice to try andestimate this induced element; however, the defmition of induced traffc varies widely betweenstudies and depends critically on boundaries used in the model or the analysis. To understandinduced traffic we must return to basics: in the paper we present a functional fianmwxk btdistinguishes between explicit, distributive model componenets and implicit, generativeelements. The latter may be viewed as the induced element in an overall analysis, and thus it isclear that the model structure may indeed determine both the practica1 definition and themagnitude of induced traffic. Where particular responses lead to significant changes in demand,these should be represented in an explicit, distributive marmer, rather than through generativeapproaches, as induced traffic. Rather than rigid rules for the deftition and estimation ofinduced traffic, a clear and explicit statement of boundaries used in the analysis for geographicalcoverage, behavioural responses and time horizon, should remove much of the currentcontroversy in this area.

1041

Page 196: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-l-

l. Introductie

Steeds vaker wordt de vraag gesteld of uitbreiding van het wegennet een zinnige oplossing is

voor de huidige en verwachte toekomstige congestieproblemen. Immers, de extra capaciteit

wordt toch maar opgevuld met extra verkeer (gegenereerde of latente vraag, of geïnduceerd

verkeer). Deze kwestie is relevant voor Nederland, in het licht van gestaag toenemende

congestie op het Rijkswegennet en een afbrokkelend maatschappelijk draagvlak voor

autobeperkende maatregelen als mogelijke oplossing. De problematiek rondom geïnduceerd

verkeer is tevens actueel op Europees niveau en ruimer dan alleen voor het wegverkeer, nu in

het kader van de Trans-Europese Netwerken een aantal grootschalige ingrepen wordt gepland en

uitgevoerd.

Onlangs heeft Hague Consulting Group voor de Europese Commissie een studie uitgevoerd

naar waargenomen en voorspelde geïnduceerde vraageffecten van nieuwe verkeersinfra-

structuur. Hier presenteren we de meest saillante resultaten, maar tevens gaan we in op het

verschijnsel van de gegenereerde vraag zelf - is het een reëel fenomeen of slechts een

kunstgreep die in het leven is geroepen om tekortkomingen in analyses en

voorspellingstechnieken te verdoezelen?

2. Definities van Perzenereerde vraag;

Voor de vraag hoe belangrijk gegenereerd verkeer is bij het voorspellen van effecten van

infrastructuuruitbreidingen kan worden beantwoord, is het nodig in te gaan op de definitie van

geïnduceerde vraag. In de literatuur zijn ondermeer de volgende definities gevonden:

. “..trips that were not made before, or that were made by a different transport mode..”

(Niederau and Theis, 1983);

. “..increased demand for a transport mode after a supply improvement for that same

mode..” (Würdemann, 1983);

. “..short term traffic increase resulting from the Motorway opening, caused by better

accessibility and a changed modal split between private and public transport, plus long

1042

Page 197: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-2-

term traffic increase resulting from additional development enabled by the Motorway

opening. .” (Rotter, 1995);

. “..changes in destination, mode choice and increased mobility..” (Schaechterle, 1983);

. “..newly generated demand for a transport mode or link, measured in the nurnber and

length of trips..” (Meier, 1989);

. “..trips that in the do-nothing case were not made by either public or private transport, and

are only provoked by the investment..” (Bundesminister für Verkehr, 1988);

. “..the growth in the number of trips or trip lengths after a change in transport supply,

caused by changed activity patterns, route, mode, destination and departure time shifts, in

excess of the expected values without the infrastmcture improvement. .” (Herz, 199 1);

. “..behavioural responses other than re-assignment..” (HETA, 1994);

. “..extra trips and extra vehicle kilometres caused by the infrastructure investment..”

(SACTRA, 1994).

Hieruit blijkt dat in de praktijk niet een eenduidige definitie wordt gehanteerd, wat natuurlijk

een vergelijking bemoeilijkt. Dit is tevens één van de kernproblemen bij het bespreken van

het fenomeen nieuwe vraag, de wenselijkheid ervan en de omvang. Het is echter wel mogelijk

om een functioneel consistente definitie van geïnduceerd verkeer af te leiden, resulterend in

een raamwerk voor het classificeren van praktijktoepassingen. Deze functionele definitie

onderkent het belang van het bepalen van grenzen aan de verkeersanalyse of het

voorspellingsmodel en is gebaseerd op het onderscheid tussen:

l generatieve modelcomponenten; en

l distributieve modelcomponenten;

De generatieve component schat de totale vervoersvraag die vervolgens wordt verdeeld over

expliciete alternatieven, in de distributieve fase. Generatie kan verder worden opgedeeld in:

. exogene generatie; en

. endogene generatie.

Zoals figuur 1 al aangeeft, is exogene generatie verantwoordelijk voor de groei in de

vervoersvraag die niet door het infrastructuurproject wordt beïnvloed (gerelateerd aan bijv.

1043

Page 198: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-3-

economische groei en demografische verschuivingen). Zowel de distributieve model-

componenten als de endogeen generatieve componenten zijn afhankelijk van bereikbaarheid,

en worden dus wel beïnvloed door nieuwe infrastructuur. Terwijl distributieve modellen de

vraag herverdelen over expliciete alternatieven en hun respectievelijke bereikbaarheid, creëren

endogeen generatieve modellen meer of minder vraag, afhankelijk van de bereikbaarheid van

het betreffende alternatief zelf. Vanuit een modelstandpunt gezien is endogeen gegenereerde

vraag equivalent met geïnduceerd, nieuw verkeer.

Figuur 1. Generatieve en distributieve modelcomponenten in verkeerskundige

vraagmodellen

Demand Model/ Generative

Components

‘\--_ -_

depe?tbent_’

Dit onderscheid tussen distributieve en generatieve modelcomponenten is van wezenlijk

belang bij het bepalen van geschikte vraagmodellen. Het impliceert een directe keuze door de

analyst met betrekking tot de gehanteerde modelgrenzen voor het studiegebied, de expliciete

gedragscomponenten en de tijdshorizon. Afhankelijk van het resulterende modelontwerp

kunnen de volgende responses òf expliciet en distributief worden benaderd, òf endogeen

generatief (en dus als gegenereerde vraag), òf zelfs volledig worden verwaarloosd:

. vertrektijdstipkeuze;

. routekeuze;

l vervoerwijzekeuze;

1044

Page 199: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-4-

l bestemmingskeuze;

. ritfrequentie;

l locatiekeuze;

l logistieke responses; en

l regionale omwikkeling.

Deze laatste drie componenten worden in het algemeen niet beschouwd in conventionele

verkeersmodellen, maar zijn een noodzakelijke extra dimensie bij het voorspellen van de

vraageffecten van grootschalige infì-astructuuringrepen zoals de Trans-Europese Netwerken.

3. Waarpenomen en voormelde effecten

In een literatuuronderzoek is een veertigtal studies bestudeerd waarin geïnduceerde

vraageffecten van nieuwe infrastructuur zijn onderzocht. Eén van de meest uitgebreide

bronnen is het zogenaamde SACTRA rapport (SACTRA, 1994), hoewel dat zich uitsluitend

richt op wegverkeer (en met een tamelijk ruime interpretatie van “induced tra.ffic”). Hier

concentreren we ons op grootschalige infrastructuurprojecten voor alle vervoerwijzen.

Hoewel we getracht hebben om tenminste het referentiekader voor de presentatie van

gegenereerde vraageffecten eenduidig te maken, is het met mogelijk om de definities in de

verschillende studies aan te passen, zodat een directe vergelijking tussen de individuele

projecten weinig zinvol is.

De schattingen voor gegenereerde vraag in de studies in tabel 1 variëren van zo’n 3% in het

geval van de Zeeburgerturmel, tot meer dan 50% voor de Seto-Ohashi brug, de Bosrucktunnel

en de Sevem brug. In een aantal gevallen is zogenaamd attraktieverkeer waargenomen; dit

verkeer bestaat uit een sterke toename in de vraag direkt na de opening van de infrastructuur,

die na verloop van tijd weer afneemt. De waargenomen hoeveelheid attraktieverkeer op

zowel de Seto-Ohashi brug en de Sevem brug is ongeveer een kwart van het totale korte

termijn geïnduceerde effect. Voor de Sydney-Canberra-Melbourne hogesnelheidslijn is via

een stated preferente onderzoek een waarde van zo’n 20% geschat.

1045

Page 200: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-5.

Tabel 1. Waargenomen en voorspelde gegenereerde vervoersvraag op nieuwe

infrastructuur

Seto-Ohashi Bridge (source: Yamada andTokuoka, 1995; HCV 1991)

M62 (source: Judge, 1983)Gotthard Tunnel (source: Meier, 1989)Bosruck Tunnel (source: Greenpeace, 1995)Sevem Bridge (source: Cleary and Thomas,1973; HCV, 1991)

Amsterdam Ring Road (source: Kroes et al,1996)London-Glasgow railway improvements(source: Smith, 1972)Shinkansen (source: Nakamura and Ueda,1989)

ModelledGreat Belt Fixed Link (source: HCV, 1991)

Channel Tunnel (source: Roberts andVougioukas, 1994)

European High Speed Rail Network (source:fNTRAPLAN/TNRETS, 1993)Sydney - Canberra - Melbourne Very Fast Train(source: Gunn et al, 1990)Berlin - Hamburg MAGLEV (source:Rothengatter and Weber, 1994)1) as a percentage of traffic in the corridor 2) as a

immediate

after 2 years

after 5 yearsafter 5 yearsafier 10 yearsimmediate

after 20 yearsimmediate

immediately afteropening rail linkimmediately afteropening road link1993

2003

2013

2010

long term

Ot tl?

cars 55%”lorries 7-9%”cars 80%*’lorries 40%*)novelty trafflc 25%3)15%*)33%”75%*)46%*’novelty traffïc 25%3)45-69%*)3%”

6%*’

passengers 11%”freight 2%”passengers 20%”freight 19%‘)passengers 7%*)freight O%*’passengers 14%2)freight 5%”passengers 14%”freight 5%”23%*)

36 - 38%*)novelty traffic 20%3’7.5 - 9%*)

tic on the new mfiastructure

3) as a percentage of total induced traffrc

1046

Page 201: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-6-

Waar een onderscheid is gemaakt tussen personen- en vrachtverkeer, zijn de waargenomen of

geschatte nieuwe vraageffecten in het algemeen beduidend groter voor personen dan voor

goederen. Bij zowel de Seto-Ohashi brug als de Kanaaltunnel is dat verschil een factor 2 of

meer. Eenzelfde verschil is gevonden tussen de effecten van weg- en railinfiastructuur, voor

de Grote Belt (Storebzlt) oeververbinding (weliswaar gebaseerd op modelstudies). Deze

verschillen zijn op een aantal manieren te verklaren:

l vrachtvervoer kent geen attraktieverkeer;

l personenverkeer is in het algemeen elastischer met betrekking tot reistijd dan

vrachtverkeer, dat gevoeliger is voor veranderingen in reiskosten;

l capaciteitsproblemen en congestie op het wegennet resulteren in een hoeveelheid latente

vraag voor personenverkeer.

Met andere grenzen voor het verkeersmodel (voor wat betreft de geografische omvang van het

studiegebied, de soorten reacties die expliciet gemodelleerd worden en de tijdsspanne die het

model omvat), kunnen wel eens heel andere getallen worden gevonden voor de geinduceerde

vraag. Twee extreme voorbeelden hiervan zijn gepubliceerde verkeersanalyses van de

Bosrucktunnel en de Zeeburgertunnel.

l De verkeersbelasting op de Pyrhn Autobahn nam gestaag toe in de tien jaar na de opening

van de Bosrucktunnel in 1983, die de doorgang met name in de winter veel betrouwbaarder

maakte. Vergeleken met de trendvoortzetting was de hoeveelheid extra vraag op de

Autobahn gegenereerd door de tunnel zo’n 75%. De grenzen voor de analyse zijn hier echter

heel nauw gekozen: zelfs routeveranderingen maken deel uit van de latente vraag.

l De analyse van de effecten van de opening van de Zeeburgertunnel door de Dienst

Verkeerskunde en Hague Consulting Group is een ander uiterste: alle individuele (korte-

termijn) effecten zijn apart geïnventariseerd en daardoor is de geschatte hoeveelheid nieuw

geïnduceerde vraag minimaal, ongeveer 3%. Hier zijn de analysegrenzen ruimer en is de

definitie van gegenereerd verkeer dus veel nauwer dan in het vorige voorbeeld.

Dit wil niet zeggen dat de werkelijke effecten van de beide tunnels sterk verschillen - de twee

studies laten zo’n vergelijking ook niet toe. De analyses presenteren echter een beeld van de

gegenereerde vraag dat is gedicteerd door de aangenomen grenzen voor de analyse en het

1047

Page 202: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-7-

gekozen referentiekader. Andere grenzen zouden een andere definitie en andere waarden voor

geïnduceerd verkeer hebben opgeleverd. Bijvoorbeeld, als tegelijkertijd met de toename op de

Pyrhn Autobahn de verkeersontwikkeling op parallelle routes zou zijn onderzocht, zou (door

routeveranderingen uit het onbekende, geïnduceerde element te halen) de hoeveelheid nieuw

verkeer waarschijnlijk sterk dalen. Bovendien bestrijkt de beschreven analyse van de

Zeeburgertunnel slechts zes maanden na opening; een langere termijnanalyse van de effecten

van de tunnel (d.w.z. ruimere grenzen met betrekking tot de gehanteerde tijdshorizon) kan wel

eens heel andere, en waarschijnlijk hogere cijfers voor geïnduceerd verkeer tonen.

Nieuw verkeer komt niet zomaar uit de lucht vallen: het bestaat uit reacties op de verbeterde

bereikbaarheid die òf met goed zijn begrepen en dus niet expliciet zijn voorspeld, òf bewust zijn

aangenomen als zijnde buiten het interessegebied van de verantwoordelijke organisatie. In het

eerste geval heeft het meer zin om het expliciete voorspellingsmodel te verbeteren, dan om apart

impliciete mechanismen te ontwikkelen voor het onbekende en onbegrepen element. In het

tweede geval is het met name belangrijk om de analysegrenzen duidelijk af te bakenen, terwijl

ook moet worden voorkomen dat zulke organisatorische grenzen een onnodig beperkende

invloed hebben op het voorspelmechanisme dat wordt gehanteerd om de effecten van de

inf?astructutnverbetering te schatten.

De crux is dat de term geïnduceerde, gegenereerde of latente vraag afhankelijk is van het kader

waarin de analyse is uitgevoerd en de grenzen die zijn gesteld, terwijl de gepresenteerde

relatieve omvang heel sterk wordt beïnvloed door het referentiekader. Zonder een duidelijke

omschrijving van de onderliggende aannames zijn noch empirische analyses noch modelvoor-

spellingen erg begrijpelijk, en kunnen de resultaten gemakkelijk misbruikt worden. Het is met

verbazingwekkend dat het voorbeeld van de Bosrucktunnel diverse malen door milieu-

organisaties als Greenpeace is aangehaald, terwijl het Britse Department of Transport in het

verleden regelmatig de Zeeburgertunnel-resultaten citeerde als bewijs dat gegenereerde vraag

door nieuwe infrastructuur slechts zeer gering is. Wie het helemaal bont wil maken, kan zelfs

stellen dat alle vraag op nieuwe infrastructuur geïnduceerd is!

1048

Page 203: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4. H t modelleren van Pegenereerde vraage

In de onderzochte modelstudies is een aanzienlijk aantal technieken gebruikt om gegenereerde

vraageffecten van nieuwe verkeersinfrastructuur te schatten:

l methodes gebaseerd op vaste reistijdsbudgetten;

l zwaartekrachtsmodellen;

l direct demand modellen;

. elasticiteitstechnieken;

l klassieke “four-stage” modellen (die soms zijn uitgebreid met verdere componenten);

l gedisaggregeerde modelsystemen;

. MATISSE.

Tenslotte is in één van de studies het resultaat van een stated preferente onderzoek naar

geïnduceerde vraag direct toegepast, zonder verdere modelontwikkeling. Voor grootschalige

infrastructuurprojecten is zo’n applicatie minder geschikt, en wordt aanbevolen de stated

preferente resultaten te gebruiken voor de ontwikkeling van een gedisaggregeerd

modelsysteem, waarbij de SP tevens kan worden getemperd met revealed preferente data

(Daly and Rohr, 1996).

De eerste vier van deze methodes kunnen we classificeren als generatieve technieken. Ze

beschouwen de alternatieven die bestaan met betrekking tot de gemodelleerde keuze niet

expliciet, en schatten direct de totale vervoersvraag; in sommige gevallen wordt deze in een

distributieve fase verder verdeeld. Generatieve methodes zijn uitgebreid in de praktijk

toegepast. Distributieve modellen, zoals het four stage model en gedisaggregeerde

modelsystemen, worden minder vaak gebruikt. Dit soort technieken onderscheiden de

verschillende componenten van het gecompliceerde reizigersgedrag dat aan de verkeersvraag

ten grondslag ligt en laten met name de afweging tussen alternatieven toe. In tegenstelling tot

generatieve methodes is het nu dus mogelijk om geïnduceerde vraag uit te splitsen naar de

verschillende bouwstenen. Daarbij is in distributieve modellen automatisch een bovengrens

voor de vraag ingebouwd, gerelateerd aan de beschikbare capaciteit. Daar staat uiteraard wel

een toename in data- en rekenbehoefte tegenover. MATISSE (INTRAPLAlWNRETS, 1993) is

1049

Page 204: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-9-

een hybride methode die zowel generatieve als distributieve elementen omvat; hoewel deze

techniek dus niet gemakkelijk in het voorgestelde raamwerk is in te passen, is hij van belang

vanwege de toepassingen in vraagvoorspellingen voor met name Franse TGV lijnen en het

West-Europese hogesnelheidsnetwerk.

Vanuit een modelstandpunt is het duidelijk: hoe meer reacties expliciet zijn gerepresenteerd in

het voorspelmechanisme (met andere woorden, hoe ruimer de aangenomen modelgrenzen), des

te kleiner het onbekende geïnduceerde element (en in het algemeen hoe betrouwbaarder de

voorspelling). Er is een tweede voordeel van zulke verbeterde voorspelmechanismen. Vanuit

een beleidsstandpunt gezien moet het belangrijk zijn om niet alleen te weten hoeveel totale

vraag ontstaat op de nieuwe infrastructuur, maar met name ook de samenstelling van enige extra

vraag en de positieve en negatieve effecten elders in het systeem. Dit omvat bijvoorbeeld

positieve ontlastingen van knelpunten elders door routeverschuivingen. Anderzijds, als het

gegenereerde verkeer op nieuwe weginfrastructuur in feite een vervoerwijzekeuzeverandering is

ten nadele van het openbaar vervoer, kunnen er ook negatieve rendabiliteitseffecten worden

verwacht. Vandaar dat een zo gedetailleerd mogelijk expliciet vraagmodel vrijwel altijd is te

prefereren boven een simpel aanhangsel als mechanisme voor “nieuw verkeer”.

Sterker nog, waar de verwachte geïnduceerde effecten significant zijn, moeten ze altijd expliciet

voorspeld en geanalyseerd worden via individuele responsmechanismen (en niet via eenvoudige

ophoogtechnieken), omdat dan zowel de afweging tussen alternatieven complex is en ook de

feedbacks van de effecten elders in het verkeerssysteem belangrijk zijn - met andere woorden,

dan moeten de modelgrenzen ruim worden aangenomen. Dit kan het best worden geïllustreerd

door te kijken naar de voorwaarden waaronder geïnduceerd verkeer mag worden verwacht:

l wanneer het verkeerssysteem dicht tegen de capaciteitsgrenzen aan zit;

l wanneer de reizigers extra gevoelig zijn voor veranderingen in bereikbaarheid;

l waar grote veranderingen in bereikbaarheid bewerkstelligd worden.

Dit geeft aan dat met name in gevallen waar congestie hevig is, waar diverse alternatieven (voor

alle betreffende reiskeuzen) sterk concurreren, en waar grootschalige ingrepen zijn gepland,

latente vraag een rol kan spelen. In zulke gevallen moeten de alternatieven (routes,

1050

Page 205: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-lO-

tijdsperiodes, vervoerwijzen en bestemmingen) allemaal in het model vertegenwoordigd zijn,

inclusief feedback-mechanismen tussen deze keuzen.

5. Keuzen

Een aantal belangrijke overwegingen spelen een rol bij het bepalen van geschikte methodes

voor het voorspellen van de verkeersvraag op nieuwe infrastructuur die in het kader van de

Trans-Europese Netwerken wordt gebouwd. Als deel van deze keuze moeten ook de

modelgrenzen, het detailniveau en met name het onderscheid tussen generatieve en

distributieve modelcomponenten worden beschouwd.

De belangrijkste determinant is het inzicht van de planner in de verwachte effecten van het

infrastructuurproject met betrekking tot:

l de soort gedragsresponse,

l en de ruimtelijke spreiding,

l per demografisch bevolkingssegment en per industriële sector,

l op de korte en lange termijn.

De belangrijkste variabele hierbij is de teweeggebrachte verandering in reistijden, of level-of-

service in het studiegebied. Dit wordt ondermeer bepaald door het congestieniveau in het

studiegebied, het type infrastructuurproject en de grootte van de investering. De competitie-

situatie in het studiegebied (met betrekking tot alle mogelijke responses, en ook vaak sterk

beïnvloed door het congestieniveau) bepaalt de gewenste distributieve componenten. Waar de

competitie groot is, zijn generatieve modellen ongeschikt om gegenereerde vraag betrouwbaar

te voorspellen.

De vervoerwijze die de infrastructuur bedient, bepaalt hoe waarschijnlijk gegenereerde

effecten zijn en daarom ook de noodzaak van meer geavanceerde methodes. Scheepvaart,

bijvoorbeeld, wordt vrijwel alleen gebruikt voor laagwaardige bulkmaterialen, waarbij reis-

tijdbesparingen veel minder zwaar wegen dan transportkosten. Aan de andere kant is met

name wegverkeer gevoelig voor reistijden, zodat hier bijna altijd gecompliceerde, expliciete

1051

Page 206: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-ll-

modelvormen nodig zijn bij het voorspellen. Meer aandacht dan gewoonlijk moet worden

besteed aan de responses van vrachtverkeer en vervoersorganisaties op de verbeterde bereik-

baarheid, aan lokatiekeuzen door bedrijven en individuen en aan de structurele effecten op

ruimtelijke en economische ontwikkeling.

Het is belangrijk om duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende reizigers-

segmenten en responses, niet alleen voor de ontwikkeling van een geschikte

voorspellingsmethode, maar met name ook voor een inzicht in alle effecten van

infrastructuurprojecten op de schaal van de Trans-Europese Netwerken. We denken hierbij

aan ondenneer de volgende overwegingen:

l het belang van “value of time” (willingness to pay), omdat vele van de voorgestelde

projecten tolprojecten betreffen, met een belangrijk deel private financiering;

l de effecten van de geplande projecten op lokaal verkeer in tegenstelling tot de effecten op

lange-afstandsverkeer. Dit omvat de mogelijke negatieve effecten op plaatselijke bereik-

baarheid, maar ook het aandeel van de totale vraag op nieuwe infrastructuur met zeer

nabije herkomsten en bestemmingen;

l gedragsresponses die een duidelijk verschillende tijdshorizon kennen. Dit is met name

belangrijk voor het voorspellen van inkomstenstromen voor privaat gefinancierde

projecten, en de uiteindelijke rentabiliteit.

Het moge duidelijk zijn dat infrastructuurprojecten waar private financiering bij is gemoeid

extra eisen stellen aan de voorspellingsmechanismen, inclusief een expliciete benadering van

onzekerheden; Kroes (1996) geeft een goed overzicht. Tenslotte bepalen de beschikbare

gegevens in grote mate in hoeverre meer geavanceerde en explicietere modelvormen mogelijk

zijn. Binnen de Europese Gemeenschap bestaat een grote diversiteit in de hoeveelheid

verzamelde data, de onderscheiden types en hun kwaliteit, terwijl er ook problemen bestaan

met onderlinge consistentie.

1052

Page 207: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-12-

6. ConclusieS

Wat betekent dit voor de Nederlandse situatie? Vergeleken met de ons omringende landen zijn

we beter toegerust voor het voorspellen van geïnduceerde effecten van binnenlandse

infrastructuuruitbreidingen: het Landelijk Model Systeem beschouwt voor personenvervoer

vertrektijdstipkeuze, routekeuze, vervoetijzekeuze en bestemmingskeuze expliciet, en past

terugkoppelingsmechanismen toe tussen de diverse reacties. Het vrachtvervoermodel is wat dit

betreft minder geavanceerd. Voor internationale projecten ligt de zaak iets anders, omdat hier in

het algemeen ad-hoc modelsystemen voor worden opgezet. Hoewel de congestieproblematiek

in zulke gevallen vaak minder urgent zal zijn, leidt met name de schaal van zulke projecten vaak

tot de noodzaak om ook hier geïnduceerd verkeer via expliciete keuzemodellen te beschouwen.

De mechanismen die hier een rol spelen, kunnen echter wel anders van aard en schaal zijn:

regionale ontwikkeling en lokatiekeuze door bedrijven en inwoners moeten dan misschien

uitdrukkelijk binnen de modelgrenzen worden getrokken.

Mijn conclusie is dat in het algemeen de kennis van zaken betreffende de verwachte effecten

van nieuwe of verbeterde infrastructuur voldoende is. In dat licht is het onacceptabel om een

belangrijk deel van de effecten als “onbekend geïnduceerd” te bestempelen en te voorspellen

met simpele technieken. Veelal zijn alle mogelijke en significante reacties bekend, maar niet

voldoende geïntegreerd in voorspellingsmethodiek. Het heeft daarom geen zin om ons te veel

op het gegenereerde vraagelement te concentreren (hoe dan ook gedefinieerd) - het is veel

belangrijker en nuttiger om ervoor te zorgen dat alle significante individuele reacties

afzonderlijk en goed worden voorspeld, op de korte en lange termijn, en als integraal element

van het gehele vraagmodel. Dat laat tevens verdere analyses toe betreffende hun wenselijkheid

en hun positieve en negatieve invloed op congestie, veiligheid en milieu in het gehele verkeers-

systeem.

Het probleem met de definitie van geïnduceerd verkeer blijft bestaan, en vanuit verschillende

hoeken klinkt de vraag voor een eenduidig begrip, onafhankelijk van het gehanteerde

voorspellingsmodel en de daarop gebaseerde evaluatie. Het minst aanstootgevend is wat dit

betreft de term “gegenereerde vraag” of “nieuw verkeer” voor alle kilometers die worden

1053

Page 208: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-13-

veroorzaakt door ritten die voorheen met werden gemaakt. Dan nog is het de vraag of deze

extra mobiliteit via eenvoudige generatieve modellen of uiterst complexe activiteitenanalyses

zou moeten worden geschat. Daarnaast kunnen dan nog steeds met de langere termijn effecten

van de infrastructuur op lokatiekeuzen en regionale ontwikkelingspatronen in de terminologie

worden ingepast. De discussie zet zich voort.....

7. Literatuur

Beardwood J and J Elliot (1986) “Roads Generate Traffic”, Proceedings of PTRC Summer

Annual Meeting, Brighton, 1986.

Btmdesminister ti Verkehr (1988) “Standardisierte Bewertung von Verkehrswegeinvestitionen

des öffentlichen Personennahverkehrs” Bundesminister für Verkehr.

Cleary EJ and RE Thomas (1973) “The economie consequences of the Sevem Bridge and its

associated motorways”. Bath University Press, Bath.

Daly AJ and MA Bradley (1993) “Predicting Demand for Major Infrastructure Links”,

Proceedings 21 st PTRC Summer Annual Meeting, University of Warwick, 1993.

Daly AJ and CL Rohr (1996) “Forecasting Demand for New Travel Altematives”, presented at

Conference on Theoretical Foundation on Travel Choice Modelling, Stockholm, 1996.

Goodwin PB (1996) “Empirical evidente on induced traflic: a review and synthesis”,

Transportation, Vol 23, NO 1, pp 35-54.

Greenpeace (1995) “Missing Green Links - Weichenstellungen ti ein klimatverträgliches

Verkehrssystem” Greenpeace Austria, Vienna.

Gunn HF, MA Bradley and DA Hensher (1990) “High speed rail market projection: survey

design and analysis”, Paper presented at 3rd International Conference on Survey Methods inTransportation, Washington DC, January 1990.

HCV Radgivergruppen (1991) “Storebzlt. Udvikling af en ost/vest-trafikmodel. Slutrapport”,

February 1991.

Herz R (1991) “Inwieweit induzieren neue Strassen zusätzlichen Verkehr”? Seminarberichte der

Gesellschaft Iìir Regionalforschung, Vol 29, pp 5 1-78, 1991.

HETA (1994) “Guidance on Induced Traffic”, Department of Transport, HETA Division,

Guidance Note 1/95, 1994.

1 0 5 4

Page 209: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-14-

INTRAPLAN/INRETS (1993) “Traffic and Profitability for a Western European High Speed

Train Netwerk”, Final Report, EC DG VII, December 1993.

Judge EJ (1983) “Regional Issues and Transport Infrastructure; some reflections on the

Lancashire-Yorkshire Motorway” in: Button, KJ and D Gillingwater (eds): Transport Location

and Spatial Policy, Gower, Aldershot.

Kroes EP (1996) “Some issues in trafftc forecasting for privately fmanced infrastructure”,

PTRC, 24th European Transport Forum, London, Proceedings of Seminar A, Pan-Europen

Transport Issues.

Kroes EP, AJ Daly, HF Gunn and AIJM van der Hoorn (1996) “The opening of the Amsterdam

Ring Road - A case study on short-term effects of removing a bottleneck” Transportation, Vol

23, NO 1, pp 71-82.

Mackie PJ (1996) “Induced traffrc and economie appraisal”, Transportation, Vol 23, NO 1, pp

103-119.

Meier E (1989) “Neuverkehr infolge Ausbau und Veränderung des Verkehrssystems”

Schriftenreihe des Institut für Verkehrsplanung, Transporttechnik Strassen- und Eisenbahnbau,

NO 8 1, Zürich, May 1989.

Nakamura H and T Ueda (1989) “The impacts of the Shinkansen on regional development”.

Paper presented to the World Conference on Transport Research.

Niederau A and Th J Theis (1983) “Analyse der verkehrlichen Auswirktmgen von Neu- und

Ausbaumassnahmen” Forschung Strassenbau und Strassenverkehrstechnik, Vol 389.

Roberts D and EM Vougioukas (1994) “Forecasting short-term demand for the Channel

Tunnel”. Transportation Planning Systems, vol 2, pp 61-73.

Rohr CL and IN Williams (1994) “Modellmg the regional economie impacts of the Channel

Tunnel”. Environment and Planning B, vol 21, pp 555-567.Rothengatter W and H-P Weber (1994) “Appraisal of the MAGLEV link Berlin-Hamburg and

the concept of mixed public and private finance” PTRC, 22nd European Transport Forum,

Warwick, Proceedings of Seminar A, pp 77-99.

Rotter P (1995) “Entwickhmg und Durchfühnmg einer Untersuchung zur Abschätzung des

induzierten Verkebrs am Beispiel der Wattkopfhmnels in Ettlingen” Dissertation, University of

Karlsruhe, Institut für Verkehrswesen.

SACTRA (1994) “Trunk Roads and the Generation of Traffic” HMSO.

1055

Page 210: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-15-

Schaechterle, K (1983) “Umfang und Ursachen von Verkehrsverlagerungen (Neuverkehr) beì

Neuinrichtungen von städtischen Schnellbahnstrecken” München, 1983.

SETEC-Economie (1994) “Evaluation économique de l’impact de la réalisation d’un réseau

européen de trams à grande vitesse”. Rapport final à la Commission Européemae, Direction

Générale des Transports. Paris, mars 1994.

Simmonds DC and NA Jenkinson (1993) “Regional economie impacts of the Charme1 Tunnel”.

Proceedings of the 21st PTRC Summer Annual Meeting, Seminar E.

Smith G (1972) “ Die Auswirkungen von Geschwindigkeiterhöhungen auf das

Verkehrsaufkomrnen”, Schienen der Welt, 1972, pp 707-717.

Stokes G (1994) “Travel time budgets and theìr relevante for forecasting the future amount of

travel” Proceedings of PTRC European Transport Forum, Warwick, 1994.

van Vuren T and AJ Daly (1996) “Forecasting induced traffic on large-scale transport

infrastructure in Europa” PTRC, 24th European Transport Forum, London, Proceedings of

Seminar A, Pan-Europen Transport Issues.

Wiirdemann G (1983) “Nahverkehr die unbekannte Grösse” Intemationales Verkehrswesen”,

Vol 35, NO 6, pp 403-408, 1983.

Yamada H and K Tokuoka (1995) “The effect of new transport infrastructure on the demand for

transport”, Presented at World Conference on Transport Research 1995, Sydney

1 0 5 6

Page 211: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 14: Marktwerking openbaar vervoer

1 0 5 7

Page 212: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1058

Page 213: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Toelating van vervoerders tot het Nederlandse spoorwegnet

hjjdrage aan het ((Illoquium Vervoerplanologisch Speurwerk 1996

ir L.R. Lutje Schipholt

ir R. Wolbers

Twijnstra Gudde

Management (‘onsultants

17 september, 1996

1059

Page 214: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

Inleiding .................................................................................................................. 4

Overheidsdoelen bij introductie van marktwerking.. ................................................. 4

Relevante begrippen en afbakening .......................................................................... 5

Vormen van concurrentie .... ........ .... ..... .................. ............................................ -6

Onderscheiden vervoersdiensten .................................................................................... .6

Onderscheiden type spoorlijnen .......................................................................................6

Toelating en toedeling.. ............. ....... ..... .................................................................... .7

Overwegingen bij het toelatingsbeleid ...................................................................... 7

Ervaring met marktwerking ............................. ...... .................. ............. ..... 7

Veronderstellingen van de Commissie Wijffels.. ............ ... ..... .................................. .8

Juridische en contractuele aspecten .............. ................................................................ 9

Segmentering van de vervoersdiensten .......................................................................... .9

Het voorgestelde toelatingsbeleid.. ......................................................................... 10

Toelatingsbeleid tot het jaar 2000. ............................................................................ 1 0

Toelatingsbeleid na het jaar 2000 ........................................................................... ..... 12

Conclusies ............................................................................................................. 14

Citaten ................ ................................................................................................... 15

Bijlage 1 - Ervaringen met marktwerking bij het spoor in het buitenland en de

luchtvaartsector... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .._.. , . . . . . . . . . . . ..__.. _. _... ._ 16

Bijlage 2 - Mogelijke invulling van de infìaheffmg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .._..................... 19

1060

Page 215: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Onderzoek door Twijnstra Gudde voor de overheid over het toekomstige toelatingsbeleid ende daaraan nauw gerelateerde marktordening heeft geleid tot een aantal aanbevelingen voor hetmarktordeningsbeleid.Bij het opstellen van het toelatingsbeleid moet onderscheid gemaakt worden naar tweeperioden tot het jaar 2000 en na het jaar 2000. Voor de exploitatie van reizigersdiensten isalleen een onderscheid naar ‘gecontracteerde’ en de ‘niet-gecontracteerde’ diensten relevant.

De overheid streeft naar een vergroting van de kwaliteit, de efficiency en het fileoplossendvermogen van het reizigersvervoer per spoor. Bovendien dient de introductie vanmarktwerking beheerst en gefaseerd plaats te vinden.Om dit te bereiken zouden ondernemingen tot 2000 alleen mogen worden toegelaten indien ernauwelijks een bedrijfseconomische aantasting van NS Reizigers plaatsvindt ofindien er eennadrukkelijke meerwaarde tegenover staat.Na 2000 verdient het de voorkeur dat de markt zichzelf reguleert. Voorgesteld wordt eenvorm van gebruiksheffing op de infrastruktuur eniof vervoersdiensten te introduceren waar decommerciële attractiviteit in verwerkt is. Hiermee kunnen maatschappelijk gewenstevervoersvoorzieningen worden gestimuleerd zonder dat de Overheid zich tot in detail met hetdienstenaanbod behoeft te bemoeien.

Summae

Research by Twijnstra Gudde for the Dutch Government, conceming the future policy whereunder companies wil1 be admitted, has led to a number of recommendations on how to reformthe railways.There has to be made a distinction between policy before and after the year 2000. Withpassenger services only one distinction can be made, namely between contracted and non-contracted services.

The Govemment wants to improve quality, efficiency and bring down road congestion.Besides that, the introduction of competition has to take place gradually. Therefore companiesshould only be permitted before the year 2000 when such does not lead to a substantial eco-nornicaj decline of the passenger division of the NS or when it leads to a clear surplus value forpassengers.After the year 2000 the market should be able to reslate itself There should be a kind ofcharge on infrastructure or services, coupled to commercial attractivity. By this, social desir-able services can be stimulated without interference by the Govemment on a very detailedleve].

1061

Page 216: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inleiding

De Overheid wil de kwaliteit en efficiency van het Openbaar Vervoer verbeteren. Introductie

van marktwerking en concurrentie wordt daarbij gezien als een belangrijk hulpmiddel.

Op dit moment vindt de ontvlechting tussen de Nederlandse Spoorwegen (NS) en de Overheid

plaats. Ook hierbij speelt de introductie van marktwerking een belangrijke rol. Bij de

ontvlechting wordt onderscheid gemaakt naar activiteiten die een typische

overheidsverantwoordelijkheid zijn (aanleg, instandhouding en management van infrastruktuur)

en activiteiten die aan de markt worden overgelaten (het aanbieden van vervoersdiensten). In

deze bijdrage wordt ingegaan op de wijze waarop nieuwe vervoerders op de vervoersmarkt

kunnen worden toegelaten.

In opdracht van Verkeer en Waterstaat is door Twijnstra Gudde onderzoek verricht naar een

mogelijk ‘Toelatingsbeleid’ [Lutje Schipholt en Wolbers, 19961. Daarbij is een aantal aspecten

in kaart gebracht en onderzocht:

l Doelen van de overheid (m.b.t. tot spoorvervoer)

l Afbakening en segmentering van de vervoerders en vervoersdiensten

l Overwegingen bij het toelatingsbeleid

. ervaringen met marktwerking

. uitgangspunten van de Commissie Wijffels

. juridische en contractuele aspecten

. segmentering van ver-voersdiensten.

Op basis van deze informatie is een voorstel voor het Toelatingsbeleid tot het jaar 2000

geformuleerd. Ook zijn enkele aanbevelingen gedaan voor het beleid na 2000.

Overheidsdoelen bij introductie van marktwerking

In het SVV beleid heeft Verkeer en Waterstaat twee van haar belangrijke doelstellingen

geformuleerd: leefbaarheid en bereikbaarheid. De introduktie van marktwerking binnen het OV

moet ook daaraan bijdragen. Voor het spoorvervoer betekent dit dat die introduktie moet

leiden tot.

1062

Page 217: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

l verhoging van de efficiency van de .~poonwegvervoerders

hetzeen moet uitmonden in lagere kosten voor zowel de reizigers als de overheid

l verhelering van de kwaliteit van de aangdmím dirnslen

de vervoerders moeten zich richten op hun klanten en op maat gesneden diensten leveren in

plaats van zicht te richten op de overheid als grootste financierder

De rentabiliteit is het laagst bij het verkeer in de regio, in de avond, op de korte afstand en in

de spits. De commerciële opstelling van vervoersondernemingen, die samenhangt met een

verhoging van de kwalitet en efficiency, kan tot gevolg hebben dat een deel van dit aanbod van

vervoersdiensten. met meer rendabel valt te exploiteren. Dan gaat de introduktie van

marktwerking ten koste van het voorzieningenniveau en het fileoplossend vermogen.

De overheid erkent haar maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van een

minimum voorzieningenniveau. De introductie van marktwerking mag er dan ook niet toe

leiden dat dit minimum voorzieningenniveau niet wordt gerealiseerd. Bovendien heeft de

overheid er belang bij dat de verbeteringen van het spoorvervoer zich voor een belangrijk deel

richten op het korte afstand- en spitsverkeer.

(NB. Het budget dat door de overheid is vrijgemaakt om deze diensten te contracteren, is

beperkt).

Het dilemma bij de introductie van marktwerking binnen het spoorvervoer is dan ook dat de

overheid wel de vruchten van de marktwerking wil plukken, maar dat de kwaliteit van het

dienstenniveau niet omlaag mag, de kosten voor de overheid niet omhoog en dat marktwerking

niet alleen tot een verbetering van het meest rendabele vervoer mag leiden.

Relevante begrippen en afbakening

In de discussie over het toelatingsbeleid worden een aantal begrippen gehanteerd die enige

toelichting vragen. Tevens wordt gebruik gemaakt van een segmentering van vervoerders en

vervoerdiensten. Om verwarring te voorkomen worden de belangrijkste hiervan kort

toegelicht.

1063

Page 218: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Vormen van concurrentie

Op het gebied van het spoorvervoer worden drie vormen van concurrentie onderscheiden

[Paauwe en Hovius, 19951:

l concurrentje oy het spoor. Bij concurrentie op het spoor is bediening van hetzelfde

marktsegment door meerdere ondernemers mogelijk, dus meerdere exploitanten voor een

verbinding.

l concurrentie om het spoor. Bij concurrentie om het spoor gaat het om concessies voor éen

marktsegment. voor een geografisch gebied, een bepaald netwerk van diensten of voor

individuele diensten, dus een exclusieve exploitant voor een verbinding.

l concurrentie naast her spoor. Bij concurrentie naast het spoor gaat het om de mogelijkheid

parallel aan het spoor andere vormen van openbaar vervoer (busvervoer) te laten

concurreren met het spoorvervoer. Deze vorm van concurrentie is momenteel onder zeer

beperkte voorwaarden toegestaan.

Onderscheiden vervoersdiensten

In de eindsituatie lijkt voor de exploitatie van reizigersdiensten alleen een onderscheid naar

diensten die al dan niet in de markt tot stand komen relevant. Daarom wordt onderscheid

gemaakt tussen de:

l niet-contractsector. Dit zijn diensten die, zonder overheidsbemoeienis of financiering, in

onderlinge concurrentie tot stand komen.

. contractsector. Dit zijn vervoersdiensten die niet door de markt aangeboden worden en via

een aanbestedingsprocedure door de overheid worden gecontracteerd.

Onderscheiden type spoorlijnen

In verband met de deregulering van taken naar lagere overheden (Brokx). waaronder

uiteindelijk mogelijk ook een deel van de infrastructuur, is het zinvol onderscheid te maken

tussen spoorlijnen van regionaal belang en spoorlijnen van nationaal belang.

l spoorlijnen van regionaal belang Op spoorlijnen van regionaal belang vindt alleen

stoptreinverkeer en eventueel goederenverkeer plaats. Deze spoorlijnen zullen op termijn

worden overgedragen aan de regio’s (provincies). Het feit of er ook goederenverkeer

plaatsvindt op deze spoorlijnen, hoeft geen problemen op te leveren. Die spoorlijnen waarbij

1064

Page 219: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

de handhaving van reizigersdiensten per spoor het meest ter discussie staan zijn namelijk

tevens die spoorlijnen waarbij de regio’s er baat bij hebben dat het goederenverkeer in stand

wordt gehouden.

l .spoorlzjnen van natzonaal belang. Op spoorlijnen van nationaal belang vindt ook Intercity-

en/of Sneltreinverkeer plaats. Deze spoorlijnen zullen onder de verantwoordelijkheid van de

overheid blijven.

Toelating en toedeling

De begrippen toelating en toedeling kunnen tot verwarring leiden. In de discussie is het wel

belangrijk het onderscheid tussen beide te maken. Hierdoor wordt tevens duidelijk welk recht

een spoorwegvervoerder kan ontlenen aan het feit dat hij op het spoor is toegelaten.

l toelating Toelating heeft betrekking op het toelaten van vervoerders op het

spoorwegennet. M.a.w. men is bevoegd om op spoorvervoersdiensten te exploiteren en mag

daartoe de noodzakelijke spoorwegcapaciteit claimen (wanneer mag ik waar rijden)

l toedeling Bij toedeling gaat het om de verdeling van de beschikbare spoorwegcapaciteit

over de vervoersondernemingen. Deze ondernemingen dienen een capaciteitsclaim in bij

Railned. Railned onderzoekt vervolgens of alle gevraagde capaciteit ook toegedeeld kan

worden In geval van een capaciteitstekort is Railned verantwoordelijk voor de beslechting

van het dan bestaande conflict.

Overwegingen bij het toelatingsbeleid

Bij het opstellen van het toelatingsbeleid hebben een aantal overwegingen een rol gespeeld

Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op:

l ervaringen met marktwerking

l de veronderstellingen van de Commissie Wijffels

l juridische en contractuele aspecten

l segmentering van de vervoersdiensten

Ervaring met marktwerking

Binnen Europa is bij drie landen sprake van introduktie van marktwerking op de

spoorwegvervoersmark, namelijk Zweden, Duitsland en Engeland. Na onderzoek van de

1065

Page 220: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

verschillende \methoden waarop de marktwerking is vormgegeven en een analyse van de

ontwikkelingen in de (zeer vergelijkbare) luchtvaartsector, kunnen de volgende conclusies

worden getrokken (zie Bijlage 1. Ervaringen met marktwerking bij het spoor in het buitenland

en de luchtvaartsector):

l er is nog nergens op grote schaal sprake van concurrentie op het spoor (twee of meer

ondernemingen die elkaar beconcurreren op de zelfde verbinding)

l intermodale aanbesteding van regionale spoorlijnen door lokale autoriteiten blijkt een

werkbare constructie te zijn en kan leiden tot aanzienlijke efficiency- en

kwaliteitsverbetering

l een grote landelijke nationale spoorwegonderneming kan maatschappelijke en financiële

voordelen opleveren

l vrijwel overal in de EU is of zal sprake zijn van een heffing op het gebruik van de

infrastruktuur.

Veronderstellingen van de Commissie Wijffels

Bij het opstellen van het advies van de Commissie Wijffels. waarbij marktwerking een cruciale

rol speelt, is uitgegaan van een aantal veronderstellingen. In dit kader zijn de belangrijke:

l een toegankelijke markt

l een stevig flankerend beleid.

Toqankriijke markt

Wil marktwerking succesvol zijn dan moeten er concurrenten te komen. Een hoge drempel zal

het toetreden tot de spoorvetvoersmarkt niet stimuleren. In de huidige situatie lijkt er sprake

van een hoge drempel. Deze worden met name veroorzaakt door de kosten en beschikbaarheid

van kwalitatief goed materieel en technische systemen.

De attractiviteit van de spoorvervoersmarkt hangt zeer sterk samen met kosten van de

alternatieven Het huidige flankerend beleid is nog onvoldoende. De auto blijft nog te

aantrekkelijk Het succes van de introduktie van marktwerking hangt sterk samen met de

aantrekkelijkheid van de sector en dus van het flankerend beleid.

1066

Page 221: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Geconcludeerd kan worden dat voorlopig nog niet wordt voldaan aan de voorwaarden die de

Commissie Wijffels stelde aan een gezonde marktwerking in de spoorven/oersmarkt. De

overheid dient, tot die gewenste situatie wel bereikt is, een sterkere regulerende rol te

vervullen.

Juridische en contractuele aspecten

Op korte termijn (tot 2000) heeft de overheid te maken met een aantal beperkingen. Deze

liggen deels op juridisch vlak (wetgeving) en deels op contractueel vlak.

Het huidige wettelijke instrumentarium biedt slechts beperkte mogelijkheden om de markt te

reguleren, De criteria die op basis van wetgeving hanteerbaar zijn, zijn:

l de meerwaarde voor de reizigers en

l de,financiële consequenties voor de overheid.

Dit instrumentarium ligt vast tot zeker het jaar 2000. Voor die tijd is het niet mogelijk nieuwe

wetgeving te realiseren.

(Ontracturb heperkingm

De overheid heeft een overgangscontract afgesloten met de NS. Dit contract loopt tot 2000. In

het contract zijn een aantal afspraken met NS-Reizigers vastgelegd. Hier zijn de afspraken met

betrekking tot marktwerking en de positie van NS-Reizigers relevant. Overeengekomen is dat:

l de introduktie van marktwerking op een beheerste en gefaseerde manier plaatsvindt

l er rekening gehouden wordt met de positie en het ‘veranderingstempo’ van NS-Reizigers.

Segmentering van de vervoersdiensten

Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, wordt er alleen onderscheid gemaakt tussen twee soorten

vervoersdiensten, namelijk de ‘gecontracteerde’ en de ‘niet gecontracteerde’ diensten.

Afbakening van de sectoren aan de hand van andere criteria, zoals onrendabele infrastructuur,

zijn niet te operationaliseren. Onrendabele spoorlijnen of stops bestaan namelijk niet. De

1067

Page 222: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

rentabiliteit van een spoorlijn of stop kan alleen worden bepaald in combinatie met de diensten

die daarop worden gerealiseerd Bovendien impliceert de koppeling van rentabiliteit aan

spoorlijnen, oftewel infrastructuur, een exclusief gebruiksrecht op de infrastructuur. Daarmee

zou de infrastructuur en dus ook de markt feitelijk dicht zijn.

De markt voor de contractdiensten is een andere dan die voor de niet gecontracteerde diensten.

De overheid wil in haar toelatingsbeleid dit onderscheid handhaven. Voor de vervoerders die

op de niet gecontracteerde diensten willen aanbieden gelden meer/andere eisen dan voor

vervoerders die zich uitsluitend richten op de te contracteren diensten.

Het voorgestelde toelatingsbeleid

Bij het opstellen van het toelatingsbeleid moet onderscheid gemaakt worden naar twee

perioden: tot het jaar 2000 en na het jaar 2000. Dit omdat er tot 2000 nog sprake is van

contractuele verplichtingen jegens NS-Reizigers en omdat er tot 2000 op basis van de huidige

wetgeving gewerkt zal moeten worden. Daarnaast gelden er twee toelatingsregime’s: één voor

vervoerders die zich richten op te contracteren diensten en één voor vervoerders die zich

richten op de niet te contracteren diensten.

In alle gevallen zal de vervoerder moeten voldoen aan eisen op het gebied van veiligheid en

vakbekwaamheid Daarnaast wordt een onderneming wordt alleen toegelaten op basis van

wederkerigheid (reciprociteit). Aangezien deze eisen voor alle vervoerders gelijk zijn zal hier

verder niet op in worden gegaan.

Toelatingsbeleid tot het jaar 2000

Tot het jaar 2000 lijkt het verstandig ervaring op te doen met concurrentie en marktwerking.

Dit geldt zowel voor de te contracteren diensten als de niet te contracteren diensten. Hiermee

kan nader inzicht worden verkregen omtrent de effecten en wordt de druk op NS om de

kwaliteit en efficiency te vergroten hoog gehouden.

Tijdens deze periode moet de gewenste eindsituatie nader worden uitgewerkt. Ook moet

worden voorkomen dat er in de komende jaren (tot 2000) besluiten worden genomen die het

bereiken van de wenselijke situatie in 2000 onmogelijk maken.

1068

Page 223: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Afhankelijk van de aard van de toegelaten dienst van een andere ondernemer is er tot 2000 een

risico dat NS Reizigers in mindere mate in staat is om onrendabele treindiensten te subsidiëren

met rendabele treindiensten (kruissubsidi&-ing), met als consequentie dat voor een groter aantal

treindiensten een beroep wordt gedaan op de contractsector. Tot het jaar 2000 zijn er voor de

overheid geen mogelijkheden om te garanderen dat winsten die door andere ondernemers

worden gemaakt terugvloeien in de openbaar-vervoersector (d.m.v. kruissubsidiëring of

infrahefflng) De introductie van marktwerking zal daarom de positie van NS Reizigers niet te

veel moeten aantasten.

Vervoerdus die zich richten op te contracteren diensten

Waar meerdere partijen zich aandienen voor contractdiensten, vindt de gunning plaats op basis

van aanbesteding’. Dergelijke contracten moeten een exclusiviteitsclausule bevatten. Het

contract geeft dan een exclusief recht op de exploitatie van de in het contract omschreven

vervoersverbindingen, maar geen exclusief recht op het gebruik van de desbetreffende

railinfrastructuur

Vervoerders die zich richten op niet te contracteren diensten

Tot het jaar 2000 zijn, zoals aangegeven, de meerwaarde van de vervoersdienst voor de klant

en de financiële gevolgen voor de overheid bruikbare criteria. Deze zijn gebaseerd op de

huidige wetgeving. Daarnaast bestaan er nog de contractuele afspraken, zoals gefaseerde en

beheerste invoering van marktwerking en het rekening houden met de positie van NS-

Reizigers.

Voorgesteld is deze criteria als volgt hanteerbaar te maken:

l een nieuwe spoorverbinding De nieuwe treinverbinding bedient stations die eerder niet

bediend werden. of biedt een nieuwe rechtstreekse verbinding tussen bestaande stations met

Contractering vmdt bij voorkeur intennodaal plaats. Daarbij heeft de veranhvoordelijke

vervoerautoriteit de volgende keuze:

. De vervoerverbinding aan te besteden op basis van een aantal vastgestelde eisen op het gebied van

routes. dienstregelingen en tarieven.

. De vervoerverbinding als onderdeel van een nemerk aan te besteden, waarbij de keuze tussen

vervoermodaliteiten (bus. trein) open wordt gelaten.

1369

Page 224: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

een significante reistijdverbetering van bijvoorbeeld 10% voor bijvoorbeeld 50% van de

stations die worden aangedaan.

l ,jkquentre. Op verbindingen die ook door NS Reizigers worden aangeboden mag een nieuw

toetredende vervoerder ten hoogste circa 10% van het totaal aantal geboden verbindingen in

die relatie verzorgen.

l geen capaciteitsconflict met bestaande reizigersdiensten. Toetreding van nieuwe

ondernemers mag tot het jaar 2000 niet tot gevolg hebben, dat reizigerstreinen van eerder

toegelaten ondernemers op capaciteitsgronden worden verdrongen. Als referentie hiervoor

dient de dienstregeling van het voorgaande jaar.

Toelatingsbeleid na het jaar 2000

Om ervoor te zorgen dat de stappen die nu gezet worden richting verdere openstelling van het

spoor in de goede richting worden gezet, is een globale visie op het beoogde eindbeeld

noodzakelijk.

Na het jaar 2000 is sprake van een nieuw situatie. Er kan op dat moment nieuwe wetgeving

gerealiseerd zijn, hetgeen kan leiden tot nieuwe instrumenten. Ook is het overgangscontract

beëindigd.

Het verdient de voorkeur de markt zo in te richten dat er sprake is van zelfiegulering. De

Overheid wil voorkomen dat de bestuurslast sterk toeneemt doordat zij ten behoeve van een

groot aantal spits- en korte afstandtreindiensten contracten moet afsluiten. Dit moet dan zo

min mogelijk te koste gaan van de minder rendabele diensten, hetgeen mogelijk is door een

handhaving van het beginsel van kruissubsidiëring of de introductie van een gebruikersheffing.

Uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van concurrentie op het spoor. Dit betekent dat het

verlenen van concessies per lijn, zoals in Engeland, niet tot de mogelijkheden behoort.

Na 2000 verdient het de voorkeur de kruisubsidiëring, zoals nu op grote schaal door NS

Reizigers plaatsvindt. los te laten omdat met kruissubsidiëring:

l de werkelijke kosten van een dienst niet inzichtelijk worden gemaakt (‘black box’)

l de overheid afhankelijk is van de ‘goodwill’ van NS reizigers en andere ondernemingen of

moet bepalen en vastleggen welke combinaties van treindiensten als netwerk worden

aanbesteedt Dit laatste betekent regulering op detailniveau (dienstregeling)

1970

Page 225: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

l de ondememingsvrijheid beperkt kan worden

l bedrijven geneigd zullen zijn de onrendabele treindiensten, zoals korte afstand- en

spitstreinen als sluitpost te behandelen.

Het zou de voorkeur verdienen dat de markt ‘uit zichzelf wordt gestimuleerd om zich te

richten op het korte afstand- en spitsverkeer, zonder dat dit leidt tot de nadelen van

kruissubsidiering. In een marktconforme situatie zullen bedrijven dat alleen uit zichzelf doen

indien bedrijven winst kunnen maken in deze marktsegmenten en dat de winstgevendheid

vergelijkbaar is met die van het lange-afstandsverkeer.

Voorgesteld wordt daarom om een vorm van gebruiksheffing op de infrastruktuur enlof

vervoersdiensten te introduceren waar de commerciële attractiviteit in verwerkt is. Door de

hoogte van deze heffing selectief te variëren, kunnen rendabele diensten meer belast worden

dan de minder en onrendabele diensten. De overheid kan met zo’n gebruikersheffing (op

afstand) de markt beïnvloeden en maatschappelijk gewenste vervoersvoorzieningen stimuleren

Met een gebruikersheffmg:

l is de overheid is niet meer afhankelijk van de ‘good-wil]’ van NS Reizigers

l kan worden voorkomen dat exploitanten alleen (zeer) winstgevende treindiensten

exploiteren en de winst niet terug laten vloeien in de sector (cherry picking)

l kan waarschijnlijk worden voorkomen dat het aantal te contracteren diensten enorm stijgt

(evenals de daarmee gemoeide kosten en bestuurslast).

l kan een exploitant worden gestimuleerd het treinaanbod ook te verbeteren op die markten

die markteconomisch minder aantrekkelijk zijn, maar wel van groot belang voor het

welslagen van het SVV beleid

l kan een exploitant worden gestimuleerd om efficiënt met de beschikbare baanvakcapaciteit

om te gaan.

Nadeel hiervan is dat de overheid voor elk type treindienst (en evt tijdstip) moet vastleggen

wat de hoogte van de heffing of subsidie zal zijn. In de bijlage 2 is aangegeven hoe een

infraheffing zou kunnen worden geoperationaliseerd. Daarbij is o.a. gebruik gemaakt van de

wijze waarop in Duitsland met de infiaheffing wordt omgegaan.

1071

Page 226: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Het toelatingsbeleid kan in een dergelijke situatie een ander karakter krijgen. Minder defensief

en meer gericht op het realiseren van de ideale marktsituatie. Wel zal een beeld gevormd

moeten worden van de wenselijke samenstelling van de marktpartijen. wil de men een beperkt

(1 à 3) aantal grote vervoerders en meerdere kleine? En wat is de draagkracht van de markt?

Nog dit jaar (1996) zal een definitief toelatingsbeleid moeten worden geformuleerd om nieuwe

wetgeving tijdig te kunnen operationaliseren.

Conclusies

Bij het opstellen van het toelatingsbeleid moet onderscheid gemaakt worden naar twee

perioden: tot het jaar 2000 en na het jaar 2000. Dit omdat er tot 2000 nog sprake is van

contractuele verplichtingen jegens NS-Reizigers en omdat er tot 2000 op basis van de huidige

wet;eving gewerkt zal moeten worden. In de eindsituatie lijkt voor de exploitatie van

reizigersdiensten alleen een onderscheid naar ‘gecontracteerde’ en de ‘niet gecontracteerde’

diensten relevant.

Om de kwaliteit, efficiency en fileoplossend vermogen van het reizigersvervoer per spoor te

vergroten en bovendien de introductie van marktwerking beheerst en gefaseerd te laten

plaatsvinden zouden ondernemingen tot 2000 alleen mogen worden toegelaten indien er niet of

nauwelijks een bedrijfseconomische aantasting van NS Reizigers plaatsvindt of er een

nadrukkelijke meerwaarde tegenover staat.

Na 2000 verdient het de voorkeur dat de markt zichzelf reguleert en dat kruisubsidiëring, zoals

nu op grote schaal door NS plaatsvindt wordt losgelaten. Voorgesteld wordt een vorm van

gebruiksheffing op de infrastruktuur en/of vervoersdiensten te introduceren waar de

commerciele attractiviteit in verwerkt is. Door de hoogte van deze heffing selectief te variëren,

kunnen rendabele diensten meer belast worden dan de minder en onrendabele diensten.Hiermee kunnen maatschappelijk gewenste vervoersvoorzieningen worden gestimuleerd en kan

mogelijk worden voorkomen dat het aantal te contracteren diensten enorm stijgt (evenals de

daarmee gemoeide kosten en bestuurslast). Dit zonder dat de Overheid zich tot in detail met

het dienstenaanbod behoeft te bemoeien.

1072

Page 227: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

Citaten

Hylen, B. Acces.7 to rail infiastructure - regxlation andpricing. Vag- och

transportforskningsinstitutet. VTO notat 32- 1995

Hylen, B. en M.A. Linköping. Die Ewenbahn in Schweden. Mit regionalisierung um.i

dereguherung. Schweden. Der Nahverkehr, 611996.

Link, H. Railway Reform in Germany, (‘hances, risks and$rst experiences. German institute

for Economie Research, Germany. Fourth international conference on competition &

ownership in land passenger transport, 1995.

Lutje Schipholt, L.R. en R. Wolbers. Toelatingbeleid op het spoorwegnet. Twijnstra Gudde

i.o.v. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, DGV, Directie Collectief Personenvervoer.

Amersfoort, 1996 (nog te verschijnen).

Paauwe, C.M. en L. Hovius. Bijdrage (‘ongres Railforum ‘Op het spoor van concurrentie’.

McKinsey. Rotterdam. 1995.

Preston. J. en G. Whelan. The.fianchising of Passenger Rail Services in Britain. Institute for

Transport Studies. University of Leeds, UK Fourth intemational conference on competition

& ownership in land passenger transport, 1995.

1073

Page 228: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 6

Bijlage 1 - Ervaringen met marktwerking bij het spoor in het buitenland en

de luchtvaartsector

In deze bijlage wordt op een aantal belangrijke elementen ingegaan die naar voren zijn

gekomen bij een analyse van de regulering van de spoorvervoermarkt in andere landen en van

de luchtvaartsector

Deregulering van het spoowewoer in Europa

Binnen Europa is bij drie landen sprake van een vergaande regulering en introductie van

concurrentie bij de spoorwegen, namelijk Zweden, Duitsland en Engeland. Verder is er in de

ons omliggende landen nauwelijks sprake van een verdergaande liberalisatie van het spoonveg-

net.

(‘oncurrentie op het landelijk spoorwegnet

In Duitsland staat vanaf 1994 de infrastructuur open voor andere ondernemingen dan de

Deutsche Bundesbahn (DB), zij het dat de geheven infrastructuurheffing de DB tot nu toe

duidelijk bevoordeelt omdat grote vervoerondernemingen zoals de DB aanzienlijke kortingen

krijgen. Mede hierom is er eigenlijk (nog) geen sprake van directe concurrentie met de DB.

Het enige land waar wèl sprake op grote schaal sprake is van de toetreding van nieuwe

ondernemers op het landelijke spoorwegnet is Engeland. De concessies voor het

reizigersvervoer geschieden echter vaak lijnsgewijs en er is dus (met uitzondering van

samenloopbaanvakken) geen sprake van concurrentie op het spoor (directe concurrentie tussen

twee of meer ondernemingen op hetzelfde traject).

In tegenstelling tot andere landen is in Engeland gekozen voor een opsplitsing van de huidige

spoorwegonderneming in totaal circa 30 passagiers- en goederenunits [Preston en Whelan,

19951. In 1995 zijn de eerste acht units aanbesteed. De concessie wordt in principe voor een

periode van 7 jaar verleend aan de hoogste bieder.

In tegenstelling tot Engeland zijn zowel in Duitsland als Zweden de lokale autoriteiten

verantwoordelijk voor de regionale spoorlijnen. Het is aan de verantwoordelijke autoriteiten

1074

Page 229: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

om te bepalen of spoorlijnen worden aanbesteed en op welke wijze ondernemingen worden in

stand gehouden. In Zweden dragen de lokale vervoersautoriteiten dragen de volle

kostenverantwoording voor het totale openbaar in de hun regio (uitgezonderd de rendabele

diensten die door de nationale spoorwegmaatschappij worden verzorgd). De keuze tussen bus

en (duurdere) trein bij een bepaalde verbinding heeft dus directe consequenties voor het te

besteden geld dan andere dan regionale lijnen.

In Zweden worden bij de aanbesteding vergaande kwaliteitseisen gesteld, bijvoorbeeld aan de

maximale gemiddelde leeftijd van het materieel, aan de stoelaccommodaties, aan de

schoonmaakfrequenties, etc [Hylen en Linköping, 19921. Er is voor de ondernemer geen

sprake van en stimulans voor het verhogen van de opbrengsten, daar de opbrengstenrisico ligt

bij de lokale vervoersautoriteit. De aanbestedingen hebben desondanks geleid tot aanzienlijke

kostenbesparingen en een betere dienstverlening. Ook in Duitsland heeft de omvorming van het

regionale spoorvervoer vaak tot aanzienlijke kwaliteits- en efficiencyverbeteringen geleid

[Link, 19951.

In vrijwel alle landen van Europa is er nu of op termijn sprake van een infraheffing [Hylen,

I 9951. In Duitsland en Engeland wordt er zelfs naar gestreefd 100% van de kosten terug te

verdienen door een infraheffing. In Nederland zal er tot het jaar 2000 in ieder geval nog geen

sprake zijn van een infiaheffing en is het enige EU-land dat nog niet heeft besloten een

infraheffing te introduceren.

Deregulering binnen de luchtvaartsector

De spoorwegen en de luchtvaart vertonen op veel punten grote overeenkomsten. In beide

gevallen is sprake van kapitaalintensieve onderneming, hoge veiligheidseisen een beginsituatie

waarbij sprake is van een grote, logge ondernemingen die onvoldoende klantgericht werken en

een hoge mate van regulatie door de overheid.

Nieuwe toetreders blijken in de luchtvaartsector alleen een kans te maken op die markten die

voor grote ondernemingen minder interessant zijn en waar deze kleine ondernemingen

goedkoper kunnen werken dan grote ondernemingen. Zodra nieuwe ondernemingen een

bedreiging gaan vormen voor grote ondernemingen drukken deze de nieuwe toetreders uit de

1075

Page 230: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

markt door onder de kostprijs te gaan werken. Het komt er op neer dat de ‘grote jongens’

groot blijven en dat de kleintjes het alleen redden door op het gebied van tarief, dienstregeling

e.d. samen te werken met de grote maatschappijen.

In de overgangsfase is het voor de overheid van belang gebleken om een zekere mate van

greep te houden op het proces om te voorkomen dat nationale belangen al te zeer worden

geschaad en nieuwe toetreders een kans te geven. De UM levert namelijk een grotere

toegevoegde waarde aan de Nederlandse economie dan buitenlandse ondernemingen. Bij een

buitenlandse onderneming vloeien vrijwel alle inkomsten, zoals winstafdrachten en belastingen

af naar het buitenland en zou Schiphol nooit die groei hebben doorgemaakt dan nu het geval is

1076

Page 231: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

Bijlage 2 - Mogelijke invulling van de infraheffing

Bij een heffing kan onderscheid gemaakt naar het type baanvak en type trein-

Type baanvak

Het Nederlandse spoorwegnet wordt opgedeeld in secties naar maximum snelheid en met een

verschillende commerciele waarde die afhankelijk is van de treinintensiteit (zie tabel 3).

Tabel 1. Voorbeeldindeling naar baanvaksecties en potentie

Sectie (kndh)

k’erkeerspotentie 160 140 120 100 80 40

hoog X X X

middel X X X

laag X X X

De commerciële waarde van een baanvaksectie kan daarnaast afhankelijk gesteld van:

l tijdstip (spits, dal. avond, nacht)

l type dag (werkdag of weekend)

l technische staat (beveiliging, bovenleiding e.d.)

Type wem

Voor elke sectie wordt een basisprijs berekend aan de hand van het aantal stations dat wordt

aangedaan. Deze basisprijs wordt gekoppeld aan mate van winstgevendheid van het type trein.

Zo is de heffing bij een trein die alleen stopt op weinig stations hoger dan bij een stoptrein,

waardoor het niet (veel) aantrekkelijker is om een Intercity te exploiteren dan een stoptrein te

exploiteren. Om het goederenvervoer of het spitsvervoer per spoor te stimuleren kan er voor

worden gekozen om de heffing voor bepaalde marktsegmenten of op bepaalde tijdstippen laag

te houden.

Naarmate een trein met een bepaald aantal stops een hogere gemiddelde snelheid heeft wordt

het tarief lager. Hiermee wordt gestimuleerd om het capaciteitsbeslag te minimaliseren. Een

reizigerstrein wordt gestimuleerd dat een trein zo kort mogelijk halteert en zo snel mogelijk

1077

Page 232: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

20

optrekt. Bij het goederenverkeer wordt op deze wijze gestimuleerd dat goederentreinen met

100 in plaats van 80 km/h gaan rijden.

De basisprijs kan vervolgens opgehoogd, respectievelijk verlaagd worden, met een bedrag

voor:

l vertragings-gevoeligheid (hoger tarief bij strikte eisen door ondernemer t.a.v. maximaal

toegestane vertraging, bijvoorbeeld bij Eurocity)

l betrouwbaarheid (vertragingen veroorzaakt door ondernemer)

l treingewicht (hoger tarief naarmate aslast toeneemt).

Deze regeling zal regelmatig moeten worden geëvalueerd in overleg met de betrokken

ondernemingen. Op grond van deze evaluatie kan indien nodig bijstelling plaatsvinden.

1978

Page 233: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Schaal en synergie in het

Nederlands streekvervoerMark Lijesen*

* De auteur is als senior onderzoeker verbonden aan het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven(IOO). Hij dankt Joost van Leenders (Regioplan) voor diens bijdragen in een eerder stadium van hetondenoek en René Goudriaan (100) voor zijn nuttige commentaar op de concept versie. Daarnaast dankthij Jan van der Vlist en Rob Bakker van het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor hun hulp bij dedatave rxmeling. De verantwoordelijkheid voor deze paper ligt bij de auteur. Voor opmerkingen en vragenkut u zich tot hem wenden. 100, Oranjestraat 8, 2514 JB, Den Haag, telefoon 070-3709100, e-mail:mlijese&ivovo.nl.

1079

Page 234: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Een schets van de sector

3. Literatuuroverzicht

4. De productie van OV-ondernemingen

5. De data

6. Bepaling van de kostenstructuur

7. Schattingsresultaten

8. Afsluitende opmerkingen

Noten

Literatuur

1

2

4

6

8

9

11

13

14

15

1080

Page 235: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Schaul en synergie in het Nederlands Streekvervoer

In het Nederlandse streekvervoer zijn twee trends herkenbaar. Enerzijds is er sprakevan schaalvergroting, anderzijds gaan OV-ondememingen zich steeds meer toeleggenop commerciële activiteiten. Aan de hand van een translog kostenfunctie onderzoektde auteur in hoeverre deze ontwikkelingen gunstig te noemen zijn. Uit de analysevolgen geen significante schaal- of synergievoordelen optreden. Daarnaast concludeertde auteur dat er geen sprake is van kruissubsidiëring en dat er nog mogelijkheden zijnvoor efficiencyverbeteringen in het streekvervoer.

Summary

Economies of Scope and scale in Dutch local and regional public trans-port

In Dutch regional public transport, there is a trend toward larger companies thatprovide more commercial services besides from public transport. Using a translog tostfunction, the author tests whether these trends are favorable to public transport compa-nies. There are no economies of scale and scope. Furthermore, the author fmds thatthere is no cross-subsidizing between public transport and commercial activities, andthat there is room for efficiency improvement in Dutch regional public transport.

1081

Page 236: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1

1. Inleiding

De Nederlandse streekvervoerders, alle dochterondernemingen van het staatsbedrijf Ver-

enigd Streekvervoer Nederland (VSN groep), gaan zich meer en meer toeleggen op com-

merciële activiteiten. In het begin van de jaren negentig daalde het aandeel openbaar ver-

voer in de omzet van de VSN groep van 94 naar 80 procent. Het bedrijf streeft naar verdere

commercialisering en naar een fifty-fifty verhouding in de omzet van openbaar vervoer en

commerciële activiteiten. De private touringcxbedrijven kijken met argusogen naar de

commerciële ambities van deze gesubsidieerde reus. Het gevaar van louissubsidiëring, en

daarmee concurrentievervalsing, ligt op de loer. De VSN stelt daar het argument tegenover

dat haar leden in staat zijn om zowel het openbaar als het commerciële vervoer goedkoper

uit te voeren omdat ze beide producten in het assortiment hebben. Dit zou betekenen dat er

synergie-voordelen te behalen zijn. We kunnen synergie-voordelen definiëren als bespaarde

kosten als gevolg van de gezamenlijke productie van meerdere goederen. Een voorbeeld van

synergie-voordelen bij de gezamenlijke productie van openbaar en commercieel vervoer is

het terugdringen van de seizoensgebonden overcapaciteit. In de zomer is er relatief veel

vraag naar touringcarvervoer, terwijl er in de winter relatief veel vraag is naar openbaar

vervoer. Combinatie van deze twee vervoerswijzen zou kunnen leiden tot een doelmatiger

benutting van de capaciteit.

In dit onderzoek richten we ons onder andere op het bestaan van synergie-effecten. De te

onderzoeken hypothese is dat streekvervoerders tegen lagere kosten kunnen produceren door

naast OV-activiteiten commerciële vervoersactiviteiten te ontplooien. Dit onderzoeken we

door een kostenfunctie te schatten voor de streekvervoerbedrijven.

De indeling van deze paper is als volgt. In paragraaf 2 geven we een schets van het open-

baar vervoer in Nederland, gevolgd door een bespreking van de relevante literatuur in

paragraaf 3. In paragraaf 4 geven we aan hoe we de productie van OV-ondememingen

bepalen, terwijl we in paragrafen 5 en 6 ingaan op de data en de specificering van de te

schatten vergelijking. De resultaten van de analyse komen in paragraaf 7 aan de orde.

Paragraaf 8 geeft tot slot enkele afsluitende opmerkingen.

1082

Page 237: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

2 Een schets van de sector

Het stads- en streekvervoer in Nederland wordt uitgevoerd door 15 streekvervoerbedrijven

en 9 stadsvervoerbedrijven. De stadsvervoerbedrijven zijn bedrijven met uitsluitend lokaal

vervoer. De streekvervoerbedrijven bieden meestal zowel lokaal als interlokaal vervoer

aan.’ De negen stadsvervoerbedrijven verzorgen het lokale openbaar vervoer in de vier

grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, en de gemeenten Arnhem,

Groningen, Maastricht, Nijmegen en Dordrecht. Deze gemeenten zijn verenigd in het

Beleidsorgaan Openbaar Vervoer (BOV) en worden daarom BOV-gemeenten genoemd. Het

vervoer binnen de BOV-gemeenten vindt plaats met verschillende modaliteiten: bus, trol-

leybus, tram, metro en sneltram. Naast deze gemeenten zijn er 47 zogenaamde BOS-ge-

meenten. BOS-gemeenten zijn verenigd in het Beleidsorgaan Openbaar vervoer Subsidiëren-

de gemeenten. De BOS-gemeenten hebben een (streek)vervoerbedrijf ingeschakeld voor het

verrichten van lokaal openbaar vervoer. Al het stads- en streekvervoer binnen BOS-gemeen-

ten is busvervoer.

Het lokale openbaar vervoer bestaat uit het openbaar vervoer binnen de BOV-gemeenten en

de BOS-gemeenten. Het overige openbaar vervoer noemen we interlokaal. Het interlokale

openbaar vervoer wordt verzorgd door streekvervoerbedrijven. Momenteel zijn er 15

streekvervoerbedrijven .* Deze bedrijven zijn op één na allemaal busmaatschappijen. Eén

maatschappij exploiteert naast bussen ook een sneltram. Tien streekvervoerbedrijven zijn

dochterondernemingen van de N.V. Verenigd Streekvervoer Nederland (VSN Groep), achthiervan voor 100 procent.

De vervoermaatschappijen verschillen sterk in omvang. Deze omvang kan worden weerge-

geven in het aantal reizigerskilometers .3 Het grootste bedrijf is het stadsvervoerbedrijf van

Amsterdam (GVB) met 666 miljoen reizigerskilometers in 1993. Andere grote bedrijven zijn

de ZWN Groep (streekvervoer) met 657 miljoen reizigerskilometers, het Rotterdamse

stadsvervoerbedrijf (RET) met 621 miljoen reizigerskilometers en de streekvervoerder

Midnet met 576 miljoen reizigerskilometers. Zeer kleine ondernemingen in het openbaar

vervoer zijn B-Rental, Kennemer Lijndienstmaatschappij en Verhcef met minder dan 0,5

1083

Page 238: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

miljoen reizigerskilometers en Pieper met nog geen 3 miljoen reizigerskilometers. Tabel 1

geeft een overzicht van de recente ontwikkelingen in het openbaar vervoer in Nederland.

Tabel 1 Enkele kemcOfen voor het Nederlanak openbaar vervoer

Bron: CBS. ministerie van Verkeer m Waterstaat, VSN 1995

Dit onderzoek concentreert zich op de vijftien ondernemingen die interlokaal OV verzorgen.

Al deze bedrijven voeren ook commerciële (vervoers)activiteiten uit, tien van de bedrijven

verzorgen ook BOS-vervoer. GemeenteIijke vervoerbedrijven blijven buiten beschouwing,

omdat ze vrijwel geen streekvervoer en commerciële activiteiten ontplooien. Bovendien

maken ze, naast de bus, gebruik van verschillende modaliteiten, zoals veerboten, trams,

metro’s en trolleybussen.

In 1993 waren met het interlokale vervoer door de streekvervoerbedrijven 2.288 miljoen

reizigerskilometers gemoeid. Daarnaast verzorgden zij het vervoer in de BOS-gemeenten,

waarmee 393 miljoen reizigerskilometers gemoeid waren. De vervoeropbrengsten in het

interlokale vervoer bedroegen 401 miljoen gulden en in het lokale vervoer 87 miljoen. Naast

openbaar vervoer bieden de meeste streekvervoerbedrijven ook besloten busvervoer, taxiver-

voer en overig vervoer (bijvoorbeeld rondvaarten) aan. Dit gebeurt veelal via dochteronder-

nemingen. De bij de VSN Groep aangesloten ondernemingen haalden in 1995 77 procent

1084

Page 239: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

van hun omzet uit openbaar vervoer. Het besloten vervoer maakt 15 procent van de omzet

uit en overige activiteiten 8 procent (bron: Jaarverslag VSN, 1996). Het deel van de omzet

dat wordt behaald uit commerciële activiteiten stijgt al een aantal jaren. In 1990 waren het

besloten busvervoer en de overige activiteiten tezamen goed voor zo’n 6 procent van de

omzet, terwijl dit in 1995 ruim 23 procent was.

Ondanks een daling van gebruik van het openbaar vervoer is de kostendekkingsgraad in het_- _..openbaar vervoer, het percentage van de kosten dat gedekt wordt door inkomsten uit kaart-- -----~~-~ -~ -~--- -~_verkoop, van de VSNdochters in d.eTriode 1990 tot 1994 gestegen. In het interlokale ver-- - .voer steeg de kostendekkingsgraad van 38 procent in 1990 tot 45 procent in 1994. Bij het

lokale vervoer is dit gestegen van 26 procent naar 33 procent. Het grootste deel van de

kosten wordt gedekt door overheidsbijdragen. In 1994 bedroegen de vervoeropbrengsten van

de VSNdochters uit openbaar vervoer 1.662 miljoen gulden. Hiervan bestond 973 miljoen,

bijna 59 procent, uit overheidsbijdragen.

Binnen de groep streekvervoerbedrijven zijn de afgelopen jaren zes bedrijven gefuseerd. In

1994 zijn Centraal Nederland en de VAD gefuseerd tot Midnet en Westnederland en ZWN

tot de ZWN Groep. In 1995 is de Hermes Groep ontstaan uit VSL en de ZOAD. De VSN

Groep stimuleert deze ontwikkelingen aangezien haar dochterondernemingen op deze wijze

groeien ‘naar een schaalgrootte die bedrijfseconomisch en markttechnisch noodzakelijk is’

(VSN Groep, 1995). In 1994 is concurrentie via aanbesteding in het Nederlandse streekver-

voer geïntroduceerd in twee gebieden. In Zeeland heeft de ZWN Groep de opdracht gegund

gekregen en in Limburg een buitenlandse maatschappij (Vancom) ten koste van VSN doch-

ter VSL.

3. Literatuuroverzicht

Voorzover bekend bestaat er geen literatuur over synergie-effecten door het exploiteren van

commercieel vervoer naast openbaar vervoer. Er zijn wel diverse studies verricht naar

efficiency van het openbaar vervoer, en één studie naar synergie-effecten van het gebruik

1085

Page 240: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

van meerdere modaliteiten binnen het openbaar vervoer. Hieronder bespreken tij kort

enkele van deze studies, zonder daarbij naar volledigheid te streven.

Viton (1992) onderzoekt de hypothese dat vervoerbedrijven efficiency-voordelen kunnen

behalen door het aantal modaliteiten uit te breiden. Daarbij kijkt hij ook naar het effect van

de schaal op de efficiency van een bedrijf. Om de hypothese te toetsen schat Viton een

kwadratische kostenfunctie, waarin hij de exploitatiekosten verklaart uit de productie van de

verschillende modaliteiten, uitgedrukt in voertuigkilometers.* Hij maakt daarbij gebruik van

een dataset van 289 gesubsidieerde Amerikaanse vervoerders, en onderscheidt zes modali-

teiten: bussen, light-rail systemen (sneltrams e.d.), trams, trolleybussen, vraagafhankelijk

vervoer (belbussen en dergelijke) en overig. Viton concludeert dat de te behalen schaal-

voordelen beperkt zijn, maar dat er wel sprake is van synergie-voordelen. Of, en in welke

mate er synergie-voordelen worden behaald is sterk afhankelijk van de loonhoogte, die in de

Verenigde Staten tussen vervoerbedrijven kan verschillen. Hoewel dit voorbehoud in Neder-

land niet van toepassing is, geeft dit wel aan dat de gevonden synergie-effecten een beperkte

rol spelen.

Bij het Center for Operations Research and Rconomettics (CORE) van de Katholieke

Universiteit van Leuven is de afgelopen jaren een groot aantal discussie-papers verschenen,

waarin de efficiency van het openbaar vervoer op de een of andere wijze aan de orde komt.

Thiry en Tulkens (1988) schatten een parametrische productiefunctie om een beeld te

krijgen van inefficiency in het Belgische openbaar vervoer. Zij tonen aan dat er inderdaad

langdurige en omvangrijke ondoelmatigheden optraden in de onderzochte periode (1977-

1985). Tulkens (1990) voert een niet-parametrische efficiency analyse uit op vier diensten,

waaronder het (Brusselse) openbaar vervoer. Hij concludeert dat de productie van de

Brusselse vervoermaatschappij, uitgedrukt in zitplaatskilometers, met in de tijd wisselende

doelmatigheid tot stand komt. De cijfers geven een trend te zien van technische vooruitgang

en toenemende doelmatigheid. Wunsch (1994) gebruikt verschillende econometrische tech-

nieken om efficiency-verschillen tussen het openbaar vervoer in Europese grote steden te

vinden en te verklaren. Hij vindt een negatief verband tussen de capaciteit van een railmo-

daliteit en de operationele kosten per zitplaatskilometer. Dit verband geldt ook voor bussen,

1086

Page 241: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

maar niet tussen bussen en railmodaliteiten. Bussen zijn aanzienlijk goedkoper dan de_---_ -railmodaliteiten met een vergelijkbare capaciteit. ’ Andere verklaringen die Wunsch vindt-voor verschillen in efficiency zijn de snelheid (hogere snelheden verlagen de kosten per

zitplaatskilometer, voornamelijk voor bussen), de dichtheid van het netwerk (een hogere

dichtheid leidt tot hogere kosten per plaatskilometer voor railmodaliteiten) en de marktvorm.

Erkens en Wiggenraad (1995) hebben de kosten van trams, metro’s en bussen in de drie

per lijn, per reizigerskilometer en per plaatskilometer. De kosten per plaatskilometer zijn

vergelijkbaar voor tram en bus, en aanzienlijk lager voor metro’s, die een hogere capaciteit,

een hogere snelheid, maar een lagere netwerkdichtheid hebben. De conclusies van Erkens

en Wiggenraad (1995) zijn daarmee in overeenstemming met die van Wunsch (1994).

Erkens en Wiggenraad gaan verder nog in op de snelheid van de verschillende OV-modali-

teiten. Deze blijkt positief afhankelijk te zijn van de lengte van een lijn en het percentage

eigen traject op de lijn. De snelheid is negatief afhankelijk van de netwerkdichtheid.

4. De productie van OV-ondernemingen

In onderzoeken over het openbaar vervoer worden verschillende maatstaven voor de produc-

tie van OV-ondernemingen gehanteerd. Sommige daarvan, zoals aantallen passagiers en

reizigerskilometers, houden verband met de geleverde diensten. Anderen, zoals plaatskilo

meters en voertuigkilometers, zijn gebaseerd op de beschikbaarheid van openbaar vervoer.

beide typen maatstaven hebben hun voor- en nadelen.

Bij het meten van de beschikbaarheid van openbaar vervoer kunnen we (zit)plaatskilometers

of voertuigkilometers gebruiken. Laatstgenoemde indicator heeft de sterkste relatie met de

kosten, omdat de belangrijkste kostenpost, de loonkosten van chauffeurs, bepaald wordt

door het aantal uren dat de voertuigen zich op de weg bevinden. Wanneer rekening wordt

gehouden met de gemiddelde snelheid, geeft het aantal voertuigkilometers daarvan een

goede indicatie. Voertuigkilometers kunnen we echter nauwelijks productie noemen, we

1087

Page 242: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

weten dan immers niet voor hoeveel passagiers er vervoer beschikbaar is. Het ligt voor de

hand dat een gelede bus, met een capaciteit van 120 tot 160 passagiers, meer vervoer

beschikbaar stelt dan een mini-bus, met circa 20 plaatsen. Daarom zijn plaatskilometers een

aanzienlijk betere indicator voor de beschikbaarheid van openbaar vervoer.

In plaats van de beschikbaarheid van openbaar vervoer, kunnen we ook de geleverde dien-

sten in beschouwing nemen, bijvoorbeeld het aantal vervoerde passagiers, of, nauwkeuriger,

het aantal afgelegde reizigerskilometers. Wanneer we de geleverde diensten bekijken, blijft

één aspect echter buiten beschouwing. Veelal wordt de frequentie, en soms zelfs de route,

bepaald door de overheid die opdracht geeft tot het vervoer. Als dan de vraag, en daarmee

de geleverde diensten, op een bepaalde route gering is, is de OV-onderneming niet in staat

de inzet van materieel te verminderen, waardoor de kosten per reizigerskilometer hoger

zullen zijn. Daar staat tegenover dat de onderneming wel de vrijheid heeft om kleinere

bussen te gebruiken, om zo in ieder geval de brandstofkosten te drukken.’ Het rijden van

verplichte routes met te grote bussen vormt een ondoelmatigheid, die we niet zouden meten

als we de beschikbaarheid van openbaar vervoer als productie zouden beschouwen. Het zou

daarom het beste zijn om zowel de kostenstructuur van de geleverde diensten als die van de

beschikbaarheid van OV te analyseren. Dit onderzoek blijft om drie redenen beperkt tot een

analyse van de kostenstructuur van de geleverde diensten:

- de core bussines van OV-ondememingen is het vervoeren van passagiers, en niet van

stoelen;

- de overkoepelende organisatie van de streekvervoerders, VSN, vindt de data over plaats-

kilometers te concurrentiegevoelig om ze beschikbaar te stellen voor onderzoek;

- de bekostiging van het openbaar vervoer is eveneens gebaseerd op reizigerskilometers.

Een hogere kostendekkingsgraad kan alleen bereikt worden door de kosten per reizigers-

kilometer terug te brengen.

Het gebrek aan data geldt ook voor de productiegegevens van het besloten vervoer. Boven-

dien zijn niet alle commerciële activiteiten meetbaar in kilometers (zoals garage-diensten en

consultancy). Daarom gebruiken de omzet als productie-indicator. In de translog-specifica-

Page 243: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

tie, die verderop wordt besproken, standaardiseren we alle gegevens naar hun eigen gemid-

delde. De omzet is dan gelijk aan:

Per definitie geldt dat de omzet gelijk is aan de prijs maal de afgezette hoeveelheid, zodat:

Onder de aanname van vrije marktwerking moet P,/P, gelijk zijn aan tin, of er tenminste

zeer dichtbij liggen. In dat geval is ri een goede benadering van qi.8

5 De Data

Gegevens over reizigerskilometers zijn openbaar in Nederland. Het ministerie van Verkeer

en Waterstaat laat regelmatig onderzoek doen naar het reisgedrag van OV-gebruikers. De

reizigerskilometers per streekvervoerder zijn beschikbaar voor 1992 tot en met 1994. De

kosten van de ondernemingen en de omzet uit commerciële activiteiten zijn terug te vinden

in de openbare jaarverslagen van de ondernemingen. Dit zijn nominale bedragen, die we

eerst moeten defleren. Daartoe maken we eerst onderscheid tussen loonkosten en overige

kosten. Voor de loonkosten zijn er drie relevante prijsindices, met verschillende gewichten

voor iedere ondememing.g De overige kosten worden gcdeflcerd met de productieprijsindex

voor de transportsector (CBS), de omzetcijfers met de consumptieprijsindex voor vervoers-

diensten (CBS) .

Voor dit onderzoek zijn data uit de periode 1992-1994 gebruikt, voor bijna alle streek-

vervoerders. Alleen de allerkleinsten, die geen jaarverslag presenteren, blijven buiten

beschouwing. Voor 1994 waren enkele jaarverslagen niet tijdig beschikbaar, zodat het aantal

waarnemingen voor dat jaar enigszins achterblijft. Onderstaande tabel schetst een beeld van

de gebruikte gegevens.

1089

Page 244: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Tabel 2 De dataset

Bron: 100

Uit de tabel blijkt dat de spreiding voor alle variabelen fors is. Dit blijkt zowel uit de

verschillen tussen minima en maxima, als uit de standaardafwijkingen in verhouding tot de

gemiddelden. De gevonden spreiding komt overeen met de schets van de sector in paragraaf

2.

6. Bepaling van de kostenstructuur

Om een beeld te krijgen van de kosten van de onderscheiden activiteiten van streekver-

voerders moeten we de kosten verklaren uit de verschillende soorten productie. Hiervoor

maken we gebruik van de flexibele translog specificatie. De translog kostenfunctie heeft de

volgende algemene vorm:

1990

Page 245: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

waarbij C de kosten van de producent weergeeft, en x, tot en met x1 de outp~ts.‘~ Bij de

algemene translog specificatie doen zich echter twee problemen voor:

1 bij de translogfunctie zijn de oorspronkelijke variabelen getransformeerd naar hun

logaritmen. Er zijn echter ondernemingen die niet ieder van de onderscheiden producten

aanbieden, terwijl de logaritme van nul niet gedefinieerd is (zodat het model niet kan

worden geschat);

2 bij een translogfunctie neemt het aantal te schatten coëfficiënten sterk toe, omdat niet

alleen de onderscheiden producten in het model worden opgenomen, maar ook alle kwa-

dratische en kruistermen.

Deze problemen zijn op te lossen met een hedonische specificatie van de outputs. In de

translog specificatie onderscheiden we dan nog maar twee outputs, openbaar vervoer en

commerciële activiteiten. Het openbaar vervoer is vervolgens in een extra vergelijking nader

te specificeren. Zo ontstaat een translog-kosten model, dat bestaat uit de volgende twee

vergelijkingen:

met:

lnov.lwko,+P,~ov

In dit model staat 2, voor de omzet uit commerciële activiteiten en & het totaal aantal

reizigerskilometers met het openbaar vervoer. De term rk,Jr~, staat voor het aandeel van

het lokale openbaar vervoer in het totale openbaar vervoer. Het interlokaal openbaar ver-

voer fungeert daarbij als numeraire.

1091

Page 246: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 1

De eerste orde coëfficiënten, CY, en oz, geven de kostenelasticiteit van het voortgebrachte

product. Zij geven voor de gemiddelde onderneming de procentuele verandering in de

kosten weer bij een toename van de productie met &n procent. Uit de translog-kosten-

specificatie kan ook vrij eenvoudig afgelezen worden of er sprake is van synergie- en

schaaleffecten. Synergievoordelen tussen openbaar vervoer en commerciële activiteiten tre-

den op wanneer geldt dat:

Schaalvoordelen treden op wanneer de som van de eerste orde coëfficiënten van de outputs

kleiner dan één is:

Bij het schatten van een kostenfunctie gaan we er in beginsel vanuit dat de niet verklaarde

variantie volledig uit ruis in de data bestaat. De analyse heeft dan betrekking op de gemid-

delde praktijk, en (in)efficiency blijft buiten beschouwing. Een andere mogelijkheid is om te

veronderstellen dat de met verklaarde variantie veroorzaakt wordt door effíciencyverschil-

len. In het laatste geval is de kostenfunctie een deterministische frontier.” De frontier geeft,

gegeven de productmix, de minimale kosten weer. Alle ondernemingen die niet op de fron-

tier liggen zijn minder efficiënt dan de ondernemingen die er wel op liggen. Dat wil nog

niet zeggen dat ondernemingen op de frontier per definitie efficiënt zijn. De deterministische

frontier geeft alleen informatie over de reltieve efficiency.

7 Schattingsresultaten

Onderstaande tabel geeft de schattingsresultaten weer van het translogmodel.

1092

Page 247: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Tabel 3 Tramlog hteyünaies het streekvervoer (t-waarden tussen wes)

Bron: 100

De resultaten geven aan dat er geen significante synergievoordelen optreden, (Y,~ is kleiner

dan de term -q*cx2, maar wijkt niet significant van nul af. Hetzelfde geldt voor schaalef-fecten. De som van de eerste orde coëfficiënten is weliswaar kleiner dan en, maar wijkt

hier niet significant van af.‘*

Een andere interessante conclusie volgt uit de vergelijking tussen de gemiddelde praktijk en

de deterministische frontier. De gemiddelde efficiencyscore, berekend uit deze frontier,

bedraagt 74 procent. Dit wil zeggen dat streekvervoerders gemiddeld 35 procent minder

efficiënt zijn dan de meest efficiënte streekvervoerder. Met andere woorden, wanneer alle

streekvervoerders zo efficiënt zouden zijn als de meest efficiënte, zouden de kosten van het

streekvervoer in Nederland met 35 procent omlaag kunnen.

1093

Page 248: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 3

Uit de kostenfunctie zijn ook de marginale kosten te berekenen. Vooral de marginale kosten

van een extra gulden omzet aan commerciële activiteiten is daarbij interessant. Als deze

hoger ligt dan één gulden, zijn de commerciële activiteiten niet kostendekkend en vindt er

kruissubsidiëring plaats. Dit blijkt niet het geval te zijn. De gemiddelde marginale kosten

van eén gulden extra omzet bedragen 83 cent. Er is dus geen sprake van kruissubsidiëring.

8 Afsluitende opmerkingen

De uitkomst van de analyse geeft aanleiding tot de volgende conclusies:

Er is geen sprake van significante synergievoordelen. Dat wil zeggen dat de gezamenlijke

productie van openbaar en besloten vervoer niet goedkoper is dan de gescheiden voortbren-

ging van deze producten. Daar staat echter tegenover dat de OV-ondernemingen wel in staat

zijn om hun commerciële activiteiten winstgevend uit te voeren. Wellicht is het mogelijk om

de synergievoordelen te versterken door organisatorisch beter met deze scheiding om te

gaan-

De door VSN gewenste schaalvergroting om te komen tot ‘een schaalgrootte die bedrijfseco-

nomisch en markttechnisch noodzakelijk is’ leidt niet tot significant lagere kosten. Voor

kleinere ondernemingen kan het wel nuttig zijn verder te groeien en/of te fuseren.

Uit de analyse blijkt verder dat er aanzienlijke effciencyvoordelen te behalen zijn in het

streekvervoer. Hiermee zou de kostendekkingsgraad in het openbaar vervoer fors omhoog

kunnen.

Een kanttekening tot slot is op zijn plaats. Door reizigerskilometers als productie te be-

schouwen ontstaat een vertekening. OV-ondememingen met een hoge gemiddelde bezet-

tingsgraad zijn volgens deze definitie efficiënter. Parallel aan dit onderzoek zou een onder-

zoek met plaatskilometers als productie-indicator gedaan moeten worden. Daarnaast zou dan

een betere productie-indicator voor de overige activiteiten gevonden moeten worden. De

1094

Page 249: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

uitkomsten van beide onderzoeken naast elkaar zouden ons veel kunnen leren over de

kostenstructuur van OV-ondememingen, en daarmee behulpzaam zijn bij het bereiken van

een hogere kostendekkingsgraad in het openbaar vervoer.

Noten

1. In enkele stedelijke agglomeraties en regio’s verzorgt NS stads- en streekvervoer.Dit vervoer blijft in deze paper buiten beschouwing.

2. Van de 15 streekvervoerbedrijven verzorgen 8 naast interlokaal vervoer ook lokaalvervoer binnen BOS-gemeenten. Een streekvervoerbedrijf vetzorgde naast interlokaalvervoer en lokaal vervoer in een BOS-gemeente ook lokaal vervoer in een BOV-gemeente (Arnhem). Deze vervoerder (GVM) is ontstaan door een fusie tussen GSMen het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Arnhem.

3. Een reizigerskilometer is de vervoersprestatie die wordt geleverd wanneer t%n pas-sagier over een afstand van één kilometer wordt vervoerd.

4. Amerikaanse studies, waaronder die van Viton, gebruiken mijlen als afstand. Voorde consistentie spreken we echter steeds van kilometers.

5. Dit lijkt in tegenspraak met Viton (1992), die stelt dat de kosten van bussen pervoertuigkilometer circa twee maal zo hoog zijn als die van trams. Trams en bussenhebben echter in de (Europese) praktijk zelden een vergelijkbare capaciteit. Boven-dien verschilt de verhouding waarin rail- en wegmodaliteiten last hebben van con-gestie waarschijnlijk tussen de Verenigde Staten en Europa.

6. Congestie zit niet in de snelheidsvergelijking van Erkens en Wiggenraad. Vermoe-delijk heeft dit te maken met het gegeven dat er, zowel binnen als tussen de grotesteden, weinig verschil bestaat in de mate van congestie. Tussen de modaliteitenbestaat er wel verschil, maar dit komt grotendeels tot uitdrukking in het percentageeigen traject.

7. In stedelijke gebieden leidt het gebruik van kleinere bussen bovendien tot eenhogere gemiddelde snelheid, en daarmee tot lagere loonkosten per afgelegde kilo-meter.

8. Zelfs bij gebrek aan marktwerking blijft de analyse bruikbaar, alleen verandert dande interpretatie. De gevonden coëfficiënt geeft dan de kostenelasticiteit van deomzet weer.

9. Hoewel er geen loonverschillen bestaan tussen bedrijven, zijn er wel verschillen inde pensioensystematiek. Dat is de reden voor het gebruik van verschillende loon-kosten-indices

10. Zoals gebruikelijk bij een translog specificatie, schalen we alle variabelen naar hungemiddelde. Dat wil zeggen dat de waarde van C eén bedraagt voor de ondeme-ming waarvan de kosten gelijk zijn aan het gemiddelde van de kosten van alle

1095

Page 250: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

ondernemingen. Dankzij deze schaling zijn de coëfficiënten van de translog spe-cificatie te lezen als kostenelasticiteiten.

ll. Een tussenvorm is de stochastische frontier. Daarbij veronderstellen we dat de ruisnormaal verdeeld is en de efftciencyverschillen halfnormaal. De beperkingen van dehier gebruikte dataset laten een dergelijke analyse echter niet toe.

12. De som van a, en aZ is gelijk aan 0,91, met een standaarddeviatie van 0,09. Dewaarde van a,*cu,-a,, bedraagt O,ll, met een standaardafwijking van 0,06. Overi-gens zijn de synergievoordelen wel significant bij een betrouwbaarheidsmarge van90 procent.

1096

Page 251: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Literatuur

Centraal Bureau voor de Statistiek, 1995,zokboek verkeer en vervoer, Voorburg, Centraal

Bureau voor de Statistiek.

Erkens, A. en P.B.L. Wiggenraad, 1995, Cost analysis of urban public transport-com-

parison of light rail with bus and metro in Dutch cities, 2%~ 23rd European Tran.sport

Forum. proceedings of seminar D, public tranxporc plunning and operations, London,

PTRC.

Greene, W.H., 1993, Econometrie analysis, 2nd edition, New York, Macmillan Publishing

Company.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1993, Het stads- en streekvervoer en het WROOV-

PLUhysteem, Den Haag, Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1995, WROOV-PLUSJaarboek 1993, Den Haag,

Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1996, WROOV-PLUS-onderzoek 1994/1995 in ‘t

kort, Den Haag, Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Pama, G . , 1994, Streekvervoer Nederland-een staatsbedrijf dat vijanden maakt, MC

Hana’elsblad. 13 december, blz. 19

Schmalensee, R. en R. Willig (eds.), 1989, Handbook of induwial organization, Amster-

dam, Elsevier Science Publishers.

1097

Page 252: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

Thiry, B. en H. Tulkens, 1988, AZIowing for technical ineficiency in paramteric estimafes

of production functions, with an application to urban transitjinns, CORE discussion paper

8841, Leuven, Katholieke Universiteit.

TRN, 1992, Rapport inzake ondenoek toepassing door streekvervoerbedrijven van de

algemene regels voor kostentoerekening, Den Haag, TRN Registeraccountants.

Tulkens, H., 1990, Non-paramieric eficiency analyses in four service activities: Retail

banking, municipalities. courts and urban transit, CORE discussion paper 9050, Leuven,

Katholieke Universiteit.

Viton, P.A., 1992, Consolidations of scale and scope in urban transit, Regional Science and

Urban Economics, 22, blz. 25-49.

VSN Groep, 1995, Jaarverslag 1994, Utrecht, VSN Groep.

Wunsch, P., 1994, Cost and eficiency of major urban trasit systems in Europe, CORE

discussion paper 9454, Leuven, Katholieke Universiteit.

1098

Page 253: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Openbaar Vervoer: Hoe decentraler? Hoe beter?

O.H. Schmidt-Reps

A. Baanders

Adviesdienst Verkeer en Vervoer

1’399

Page 254: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

SAMENVATTING 3

1 INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

2 DE HUIDIGE ONTWIKKELINGEN ROND DECENTRALISATIE EN

CONCURRENTIE BIJ HET OPENBAAR VERVOER

2.1 Gedachtenvorming en stand van zaken rond decentralisatie

2.2 Gedachtenvorming en stand van zaken rond concurrentie

4

3. DE VOORWAARDEN VOOR SUCCES VOOR DECENTRALISATIE EN

CONCURRENTIE BIJ HET OPENBAAR VERVOER.

3.1 Drie voorwaarden voor succes.

3.2 Weten welk beleid uit te voeren

3.3 Het beleid kunnen uitvoeren

3.4 Het beleid willen uitvoeren

9

9

10

11

16

4 CONCLUSIES 17

Page 255: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Openbaar Vervoer: Hoe decentraler? Hoe beter?

Met de decentralisatie, deregulering, privatisering en de invoering van concurrentie in het stads-en streekvervoer wordt decentrale overheden de kans geboden om effectiever en doelgerichterverkeers- en vervoersbeleid te voeren. De achterliggende gedachte is dat de decentrale overhedenbeter sturing kunnen geven aan het openbaar vervoer omdat ze beter bekend zijn met deregionale problematiek. Het zal een behoorlijke inspanning vergen om de kans te grijpen. Hetmissen van de kans is met ondenkbaar.

Summary

Public Transport: The more decentralized the better ?

The decentralization, deregulation, privatisation and the introduction of competion in the publictransport sector in the Netherlands offers local authorities the chance to execute public transportpolicy in a more effective way then the goverment. One of the underlying thoughts is that localautborities are in a better position to execute transport policy because they are familiar witb thelocal transport situation. However, it wil take a lot of effort to take the chance and it’s an easyone to miss.

1101

Page 256: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-4-

1 INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

Begin jaren ‘90 (het aannemen door het parlement van het SVV 11 in 1990) is er in ons land een

vrij grote consensus ontstaan over de grotere rol die het openbaar vervoer moet spelen in het

personenvervoer. Maar tegelijkertijd groeide de twijfel aan de geschiktheid van de bestuurlijke

en economische constellatie waarin het openbaar vervoer zich bevond. Daarom is er de afgelopen

jaren gezocht naar een andere vorm van sturing van het openbaar vervoer. In een reeks rapporten

van de verschillende commissies en discussies tussen de betrokken partijen zijn langzamerhand

de grote lijnen van een nieuwe bestuurlijke en economische constellatie duidelijk geworden. Het

ziet er naar uit dat we nu in de fase van uitwerking en invoering zijn gekomen.

De twee belangrijkste conclusies uit de discussie van de afgelopen jaren zijn naar ons idee:

1 Decentralisatie van de taken en bevoegdheden van de overheden

Teveel werd centraal door de rijksdiensten gedaan, waardoor er te weinig

aansluiting was met de plaatselijke behoeften en ontwikkelingen. De rol van de

andere overheden moet groter worden teneinde die aansluiting te verbeteren.

2 Concurrentie tussen de bedrijven die openbaar vervoer exploiteren

De openbaar vervoer bedrijven zijn zich teveel als gesubsidieerde monopolisten

gaan gedragen, met te weinig zorg voor de behoeften van de reizigers en voor

de rentabiliteit van hun exploitatie. Concurrentie moet de efficiency en de

klantgetichtheid van de vervoerbedrijven stimuleren.

Nu deze conclusies vrij algemeen onderschreven worden, verplaatst de discussie zich naar de

uitwerking van de grote lijnen en het treffen van maatregelen voor de invoering. Zelfs met die

mate van overeenstemming over de hoofdlijnen blijkt dit nog lang geen eenvoudige opgave.

In deze bijdrage willen we een aantal problemen bij die in- en uitvoering op een rij zetten.

Daarbij bekijken we (1) wat de voorwaarden voor het slagen van de decentralisatie en

concurrentie zijn, en (2) in hoeverre daaraan voldaan wordt (voor zover we het nu reeds kunnen

zien).

1102

Page 257: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-5-

We beperken ons in deze bijdrage tot het stads- en streekvervoer (om een indeling uit de oude

constellatie te gebruiken die waarschijnlijk op den duur zal verdwijnen). Maar tenminste voor

delen van het spoorwegnet is de problematiek vergelijkbaar.

In 9 2 van deze bijdrage geven we beknopt de huidige ontwikkelingen in de bestuurlijke en

economische constellatie van het openbaar vervoer aan. In 5 3 behandelen we de voorwaarden

van succes voor deze ontwikkelingen. In 5 4 trekken we enige conclusies.

2 DE HUIDIGE ONTWIKKELINGEN ROND DECENTRALISATIE EN

CONCURRENTIE BIJ HET OPENBAAR VERVOER

2.1 Gedachtenvorming en stand van zaken rond decentralisatie

Het fundament van de decentralisatiegedachte wordt eind jaren tachtig gelegd door de commissie

Houben. Voor het verkeers - en vervoersbeleid ziet de commissie een rol weggelegd voor de

‘regio’ als verantwoordelijke overheid. Tevens benadrukt zij de wenselijkheid voor de scheiding

van bestuur en bedrijf.

De gedachtengang van de commissie Houben wordt in de jaren ‘90 verder vorm gegeven door de

commissie Brokx Openbaar Vervoer. In haar rapport ‘Openbaar Vervoer en Regionaal Bestuur’

constateert de commissie twee knelpunten in de huidige aansturing van het openbaar vervoer die

een nieuwe bestuurlijke constellatie rechtvaardigen. Ten eerste sluit de schaal van de

onderscheiden vervoergebieden niet aan bij de schaal van Rijk, provincie en gemeente. Ten

tweede belemmert de huidige verdeling van taken, bevoegdheden en middelen de wenselijke

beleidsmatige en bestuurlijke ontwikkelingen. De decentralisatie zou er volgens de commissie

mede voor moeten zorgdragen dat deze knelpunten worden opgeheven.

In eerste instantie stelt de commissie voor om vervoerregio’s te ontwikkelen. De vervoerregio’s,

die geografisch zijn afgestemd op de loop van vervoerstromen, zouden de verantwoordelijke

bestuurslaag worden voor het verkeer+ en vervoersbeleid. De vervoersregio’s zijn echter nooit

1103

Page 258: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-6-

goed van de grond gekomen. Het feit dat deze nieuwe bestuurslaag geen democratische

legitimering kende was een belangrijk struikelblok.

De decentralisatie zoals die nu wordt vormgegeven gaat uit van het huidige principe van drie

bestuurslagen, het rijk, de (stads)provincie en de gemeente. De volgende ontwikkelingen zijn

gaande:

. Sinds 1 januari 1996 zijn de provincies Friesland, Drenthe en Groningen bevoegd voor

het streekvervoer binnen de provincies. Deze drie provincies lopen daarmee vooruit op de

algehele decentralisatie van het streekvervoerbeleid naar de provincies die op 1 januari 1997

moet gaan plaatsvinden. De overdracht kan worden gezien als een eerste implementatie van

het akkoord dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse

Gemeenten (VNG) met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het ministerie van

Binnenlandse Zaken hebben gesloten. Dit is het zogenaamde VERDI-convenant’.

. Binnen deprovincies blijven de BOV/BOS steden (steden met een eigen openbaar

vervoerbedrijf, respectievelijk steden die openbaar vervoer bij streekvervoerders inkopen)

verantwoordelijk voor het stadsvervoer. Er verandert voor deze steden dus eigenlijk weinig.

Wel staat de status van enkele BOS-steden ter discussie en het is niet ondenkbaar enkele

BOS-steden deze zullen verliezen. In dat geval gaan hun bevoegdheden over naar de

provincie.

0 Op 1 juli 1994 is de Kaderwet bestuur in verandering in werking getreden. In de

zogenaamde kaderwetgebieden (stedelijke knooppunten) werken gemeenten samen op

beleidsvelden waarvan de problematiek de gemeentegrenzen overscheidt. Verkeer en vervoer

is zo’n beleidsveld. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het kaderwetgebied wordt omgezet in

een stadsprovincie.

In totaal zijn er in Nederland zeven kaderwetgebieden (stadsregio Rotterdam, ROA, RW,

Haaglanden, KAN, regio Eindhoven en regio Twente ). Over hun toekomst bestaat nog veel

’ Het VERLMsonvenmt (Verkeer en Vervoer; Regionaal, Decentraal, Integraal) regelt de (her)verdeling van taken, bevoegdheden enmiddelen op het gebied van verkecr en WWXT in de niet-kaderwetgebieden.

1104

Page 259: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-7-

onduidelijkheid en het is nog maar de vraag of al deze gebieden zich tot stadsprovincie zullen

ontwikkelen. Dit zal afhangen van de evaluatie die het ministerie van Binnenlandse Zaken

eind 1996 gaat houden.

Met de overdracht zijn de decentrale overheden bevoegd om sturing te geven aan het openbaar

vervoer. Het betreft de volgende taken’:

- vergunningverlening voor het verrichten van openbaar vervoer

- vaststellen van een dienstregeling;

- behandeling van bezwaarschiften;

- verlenen van een financiële bijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer;

- aanvragen voor financiële bijdragen bij het rijk voor investeringen in kleine

ir&&.ructuur;

- op- en vaststellen van een Verkeers- en Vervoersplan.

Samen met de taken en bevoegdheden gaan ook de noodzakelijke middelen over naar de decentrale

overheden. In de gedecentraliseerde situatie worden de r~ksb~&~gen over de decentrale overheden

verdeeld. Deze kunnen het geld naar eigen inzichten voor het openbaar vervoer gebruiken. De

verdeling van de opbrengsten uit de hamerkoop blijft de verantwoordelijkheid van het rijk. De

bevoegdheid ten aanzien van de tarieven (de bepaling van de tariefhoogte en tariefdifferentiatie)

wordt in principe bij de decentrale overheid gelegd3. Deze kan haar bevoegdheid doormandateren

naar de vervoerbedrijven.

2.2 Gedachtenvorming en stand van zaken rond concurrentie

De gedachtenvorming rond concurrentie is voor een groot deel vorm gegeven door de commissie

Brokx Openbaar Vervoer. Deze commissie is van mening dat concurrentie een belangrijk

instrument is om de positie van het openbaar vervoer te verbeteren. De tucht van de markt moet

ervoor zorgdragen dat vervoerbedrijven zich meer om de kosten en de opbrengsten bekommeren.

’ De kademetgebicden en de drie noordelijke provincies zijn reeds veranhvoordelijk voor dit takenpakket, de resterende provincies krijgen1”’ per ll11’97 toegedeeld.

Om de nationale kaartintegratie te waarborgen (CCn YM de uitgangspunten van de commissie Brolor) heeft de rijksoverheid deoverdracht van de tariefvrijheid gekoppeld aan de invoering van de chipkaart.

1105

Page 260: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Dit zou moeten resulteren in een (kosten)effrciënter en klantvriendelijker opereren van de

vervoerbedrijven.

In principe kon worden gekozen uit twee vormen van concurrentie, concurrentie op de weg en

concurrentie om de weg. Bij de eerste mag elke vervoerder (met een openbaar vervoer vergunning)

openbaar vervoerdiensten aanbieden, waar en wanneer dan ook. Bij concurrentie om de weg

strijden vervoerbedrijven om een tijdsgebonden vervoerconcessie in een geografisch afgebakend

gebied. Gedurende de looptijd van de concessie (die door de overheid wordt verstrekt) heeft het

winnende vervoerbedrijf het exclusiefrecht op het leveren van openbaar vervoer. Om de

concurrentie &beheersbaar’ te houden is gekozen voor concurrentie ‘om de weg’ door middel van het

periodiek aanbesteden van concessies. Met het verlenen van concessies kan de overheid

gemakkelijker sturing geven aan het openbaar vervoer, en is zodoende beter in staat haar

beleidsdoelstellingen te verwezenlijken.

De Nederlandse ervaringen met het aanbesteden van openbaar vervoerconcessies zijn beperkt.

Slechts twee kleine netwerken zijn aanbesteed, één in Zuid-Limburg en één in Zeeland. Deze twee

aanbestedingen waren vooral bedoeld om ervaring met het instrument op te doen.

Bij het schrijven van dit paper moet het kabinet nog een standpunt formuleren omtrent de exacte

wijze waarop concurrentie ‘om de weg’ wordt vorm gegeven. Met de behandeling van de

‘implementatienota Brolcx’ in de tweede kamer zal hierover meer duideljkheid ontstaan.

3. DE VOORWAARDEN VOOR SUCCES VOOR DECENTRALISATIE EN

CONCURRENTIE BIJ HET OPENBAAR VERVOER.

3.1 Drie voorwaarden voor succes.

In dit deel van het artikel wordt aandacht besteed aan drie voorwaarden die volgens Glasbergen

voor effectieve beleidsuitvoering. Aan hand van deze voorwaarden wordt bekeken in hoeverre de

decentralisatie de uitvoering van openbaar vervoerbeleid bevordert danwel belemmert.

’ P.B.Lehning. J.B.D. Simonis, Handboek Beleidswctenschap. Boom 1987, blz 85

Page 261: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-9-

De drie voorwaarden zijn simpel. De decentrale overheid moet weten wat van haar verwacht wordt,

zij moet het beleid kunnen uitvoeren en zij moet het beleid willen uitvoeren. De eerste voorwaarde

heeft te maken met een goede communicatie. Voor de decentralisatie geldt dat de doelstellingen van

de rijksoverheid duidelijk naar de decentrale overheden moeten worden gecommuniceerd. De

doorvertaling moet zuiver zijn. De tweede voorwaarde verwijst naar de beschikbaarheid van

hulpronnen als geld, tijd, mankracht, expertise en de nodige instrumenten om het beleid te kunnen

uitvoeren. De derde voorwaarde verwijst naar de bereidheid van de decentrale overheden om het

(rijks)beleid uit te willen voeren.

In het onderstaande worden de drie voorwaarden met betrekking tot het openbaar vervoer apart

behandeld.

3.2 Weten welk beleid uit te voeren

De eerste voorwaarde, de decentrale overheid moet weten wat van haar verwacht wordt, houdt in

dat de rijksdoelstellingen op duidelijk, ondubbelzinnig en zonder tegenstrijdigheden naar de

decentrale overheden gecommuniceerd worden.

. Het r(ihbeleid

In beginsel moeten de decentrale overheden hun verkeers- en vervoersbeleid afstemmen op de

doelstellingen zoals door het rijk vastgelegd in het SVV-11. De SVV-11 doelstellingen hebben

betrekking op het verbeteren van de leefbaarheid en bereikbaarheid in Nederland. Een speerpunt van

het beleid is de beperking van de groei van de automobiliteit. Het SVV-11 ziet een mix vanpush en

puil maatregelen als de aangewezen weg om dit te bereiken. Push maatregelen zoals prijsbeleid

moeten het autogebruik ontmoedigen. Pul1 maatregelen moeten het openbaar vervoergebruik

aantrekkelijker maken.

Naast het SVV-11 zijn er beleidslijnen uitgezet in de verschillende beleidsdocumenten zoals de

kabinetsstandspunten naar aanleiding van de adviezen van de commissie Brokx en commissie de

Boer. In deze adviezen worden subdoelstellingen (of instrumenten) geformuleerd die noodzakelijk

zijn om de leefbaarheids- en bereikbaarheidsdoelstellingen te realiseren. De decentralisatie en de

introductie van concurrentie zijn hier het uitvloeisel van.

Page 262: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- lO-

Naast de doelstellingen die de mobiliteit beïnvloeden heeft de rijksoverheid ook nog een financieel

doelstelling. Zij streeft een kostendekkingsgraad bij het stads- en streekvervoer van 50% na.

De vraag is of de decentrale overheden precies weten wat de rijksoverheid voor ogen staat. Op grote

lijnen uiteraard wel. De decentrale overheden zijn bekend met de verschillende beleidsdocumenten

en de belangrijkste beleidslijnen die erin verwoord zijn. Uit de verschillende provinciale en

regionale verkeers- en vervoersplannen (PVVP’s en RVVP’s) die verplicht door de decentrale

overheden moeten worden opgesteld blijkt dat de overheidsdoelstelligen onderschreven worden.

Onbekendheid zal wellicht bestaan over de concrete invulling van het instrument concurrentie (hoe,

waar en wanneer in te voeren). Met het verschijnen van de implementatienota Brokx in het najaar

van 1996 zal ook hierin meer helderheid worden verschaft.

. Spanning tussen rijksdoelstellingen

Verwarring kan mogelijkerwijs ontstaan als gevolg van een tegenstrijdigheid tussen de

mobiliteitsdoelstellingen “verbetering leefbaarheid” en “vergroting bereikbaarheid” enerzijds

en de financiële doelstelling “hogere kostendekkingsgraad” anderzijds.

Voor de mobiliteitsdoelstellingen is onder meer een substitutie van auto naar openbaar

vervoer wenselijk. Het is bekend dat alleen het aantrekkelijker maken van het openbaar

vervoer over het algemeen met veel substitutie zal opleveren. De maatregelen zullen vooral op

het autogebruik zelf moeten aangrijpen (de al genoemde push). Een deel van de autover-

plaatsingen zal daardoor met langer gemaakt worden, maar een ander deel zal een andere

vervoerwijze zoeken. De rol van het openbaar vervoer is daarbij het bieden van een alternatief

voor die verplaatsingen. Het zal daarbij voor een belangrijk deel (maar niet uitsluitend) om

woon-werk-reizen in en tussen de stedelijke gebieden in de spits gaan.

Dit spitsvervoer is voor de vervoersbedrijven het vervoer met hoge marginale kosten en lage

marginale opbrengsten (abonnementen). Meer vervoer in de spits kan dus conflicteren met de

doelstelling “hogere kostendekkingsgraad”. Kortom, de decentrale overheid zal een afweging

tussen deze doelstellingen moeten maken, net als de rijksoverheid tot nu toe gedaan heeft.

Page 263: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- l l -

. De invloed van het bekostigingssysteem

In de afweging tussen genoemde doelstellingen worden de decentrale overheden gestuurd

door de opzet van de verdeelsleutel van de rijksbijdrage over de decentrale overheden. Deze

verdeling gebeurt op basis van prestaties, gemeten in reizigerskilometers (en in de toekomst

wellicht in hoeveelheid opbrengsten).

In de geest van het SW 11 is substitutie van auto naar openbaar vervoer wenselijk, maar niet

van fiets naar openbaar vervoer of het genereren van nieuwe verplaatsingen. Maar het is

makkelijker voor het openbaar vervoer om bietsers en nieuwe verplaatsingen aan te trekken,

dan substitutie uit de auto te krijgen. Voorzover het dan om verplaatsingen buiten de spits

gaat, zijn de kosten bovendien lager.

Het probleem is dat bij het meten van de prestaties van het openbaar vervoer het verschil

tussen “generatie”-km en “substitutie”-km niet hard gemeten kan worden. Het is moeilijk dit

in de verdeelsleutel van de rijksbijdrage te verwerken. Zolang de uitkering op basis van het

aantal reizigerkilometers (of de ontvangsten) gebeurt, zullen generatie van nieuwe mobiliteit

en substitutie ten koste van de fiets voor de decentrale overheden aantrekkelijker zijn.

3.3 Het beleid kunnen uitvoeren

De tweede voorwaarde waaraan voldaan moet worden om een goede beleidsuitvoering te realiseren

is dat de decentrale overheden het beleid ook Runnen uitvoeren. Dit betekent dat ze over de nodige

bevoegdheden en middelen en instrumenten moeten beschikken om het beleid inhoud te kunnen

geven. In deze paragraaf worden enkele aspecten uitgelicht die een efficiënte beleidsuitvoering in de

weg kunnen staan.

l Bevoegdheden

Zoals al eerder gezegd is de decentralisatie er mede op gericht om bevoegdheden en

middelen ten aanzien van openbaar vervoer zoveel mogelijk in één hand te leggen. Idealiter

zou de decentrale overheid over alle bevoegdheden moeten beschikken die nodig zijn om

zelfstandig beleid te kunnen voeren.

1109

Page 264: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- 12-

Veel van de benodigde bevoegdheden krijgt de decentrale overheid ook toegedeeld. Het

betreft de verantwoordelijkheid voor de vergurmingverstreklcing, de vaststelling van de

dienstregeling en de verdeling van de middelen. Verder kan de decentrale de tariefhoogte

bepalen en tariefdifferentiatie toepassen5.

In eerste instantie zou men concluderen dat de samenbundeling van bevoegdheden en

financieel middelen genoeg is om zelfstandig effectief openbaar vervoerbeleid te voeren.

Echter, openbaar vervoer maakt deel uit van een groter geheel. Het succes of mislukken

van openbaar vervoerbeleid wordt niet alleen bepaald door maatregelen die direct op het

openbaar vervoer slaan, ook indirecte maatregelen beïnvloeden de gang van zaken bij het

openbaar vervoer. Zowel de commissie Brokx als de commissie de Boer (en nog vele

anderen met hen) wijzen op het belang van flankerende maatregelen om de doelstellingen

ten aanzien van openbaar vervoer te realiseren.

De huidige verantwoordelijkheid voor maatregelen die het openbaar vervoerbeleid moeten

ondersteunen ligt voornamelijk bij het rijk en de gemeenten. De verantwoordelijkheid

voor accijnsverhogingen en de meer regionaal gerichte vormen van prijsbeleid voor de auto

zoals pay-lanes en rekening rijden, ligt bij het rijk. Parkeerbeleid valt onder de

verantwoording van de gemeenten. Naast de prijsmaatregelen zijn er ook de fysieke,

itiastructurele, maatregelen zoals bijvoorbeeld het aanleggen van verkeersdrempels en

maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening. Ook hier ligt de verantwoordelijkheid

vooral bij het rijk of de gemeenten.

l Bestuurlijke en financiële vervlechting

Scheiding van bestuur en bedrijf is een voorwaarde om concurrentie bij het openbaar

vervoer te realiseren. Decentrale overheden moeten vrij zijn om het openbaar vervoer aan

de, in hun ogen, beste vervoerder te gunnen en geen voorkeursbehandeling geven aan hun

‘eigen’ huisvervoerder. In de huidige situatie is er sprake van een stevige vervlechting

tussen bestuur en bedrijf. Dit blijkt onder andere uit de veel voorkomende, historisch

gegroeide situatie waarin een wethouder of gedeputeerde functies binnen het vervoerbedrijf

’ De overdracht van de vaststelling van de tarieven is echter gekoppeld aan de invoering van de chipkam

1119

Page 265: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- 13-

bekleed. De vervlechting is het duidelijks bij de GVB’s waar het openbaar vervoer

onderdeel van de gemeente uitmaakt.

De ontvlechting moet op verschillende niveau’s plaatsvinden. Het betreft een bestuurlijke,

een juridische, een financieel, een organisatorische en een economische ontvlechting.

In eerste instantie kunnen de decentrale overheden de ontvlechting zonder al te veel moeite

vormgeven, zij het dat de ontvlechting van de GVB’s moeilijker zal zijn dan de

ontvlechting met de andere vervoerders zoals de streekvervoerders van de VSN. De

ontvlechting is daarom niet zozeer een probleem van kunnen maar van willen.

Door de overdracht van bevoegdheden aan de decentrale overheden kan zich een nieuw

fenomeen voordoen, namelijk vervlechting nieuwe stijl. Door het gebrek aan expertise op

het gebied van openbaar vervoer (het is immers een nieuwe taak voor de decentrale

overheden) kan men besluiten om de expertise van vervoerbedrijven in te schakelen.

Op zich is er niets op tegen dat decentrale overheden gebruik gaan maken van de expertise

van anderen. Het lijkt zelfs waarschijnlijk dat consultancies zich gaan toeleggen (en dit

eigenlijk al doen) op het adviseren van overheden. Het is ook mogelijk dat

vervoerbedrijven hun expertise in aparte organisaties onderbrengen en vervolgens met deze

expertise de markt opgaan. De decentrale overheden moeten ervoor waken dat zij niet

afhankelijk worden van aan aanbieders gelieerde adviseurs. De diensten die de decentraleoverheid inkoopt moeten een puur zakelijke grondslag hebben.

l Bestuurlijke afstemming tussen decentrale overheden

Omdat vervoer zich niet alleen binnen de gebieden van de decentrale overheden afspeelt

maar ook ertussen, zal de nodige afstemming over het interregionale en interlokale

openbaar vervoer moeten plaatsvinden. Beleids- en vervoerkundige afstemming tussen

decentrale regio’s is essentieel om een goed, regio-overscheidend openbaar vervoer

netwerk te realiseren. De noodzaak tot bestuurlijke afstemming is sinds de teloorgang van

de vervoerregio alleen maar belangrijker geworden. De geografische afbakening van de

vervoerregio’s waren (ten dele) gebaseerd op de ligging van vervoerstromen. De

1111

Page 266: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-14-

geografische ligging van provincies zijn niet op vervoerkundige grondslagen gebaseerd

zodat de grensoverscheidende vervoerstromen relatief groot zijn.

Bestuurlijke afstemming moet plaatsvinden tussen (1) aangrenzende provincies, (2)

aangrenzende provincies en kaderwetgebieden, (3) aangrenzende kaderwetgebieden, en (4)

provincies en inliggende BOVBOS gemeenten.

Een (min of meer) dwingende bestuurlijke afstemming is alleen tussen provincies en de

inliggende BOV/BOS gemeenten (4) geregeld. In het VERDI convenant is geregeld dat de

provincie een coördinerende rol moet gaan vervullen bij het afstemmen van de

dienstregelingen van gemeenten en provincie. In geval van geschillen kan de provincie een

beleidsmatige ‘aanwijzing’ geven. Voor alle andere gevallen is geen dwingende

afstemming geregeld.

De commissie Brokx onderkent de noodzaak tot afstemming. Deze wordt echter niet door

het rijk opgelegd. De onderlinge afstemming tussen decentrale overheden berust daarmee

op vrij blij vendheid.

De historie van de Wet gemeenschapppelijke regelingen (Wgr) leert dat vrijwillige

samenwerking/afstemming tussen gelijkwaardige bestuurlijke partijen in de praktijk taaie

materie is. De Kaderwet bestuur in verandering is mede in het leven geroepen om de

samenwerking tussen gemeenten meer vorm te geven. Enige dwang bleek noodzakelijk.

Voor de decentrale overheden is het dus zaak om de samenwerking en de afstemming van

de openbaar vervoer netwerken goed vorm te geven. Deze afstemming geldt voor het

verkeers- en vervoersbeleid maar uiteraard ook voor andere beleidsvelden zoals

ruimtelijke ordening en economisch beleid.

l Expertise en menskracht bij decentrale overheden

Aangezien de decentrale overheden pas recentelijk hun nieuwe taken hebben gekregen (of

nog moeten krijgen) is het niet verwonderlijk dat de meeste nog geen ingewerkte

1112

Page 267: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-15-

uitvoeringsorganisatie hebben. Dit uit zich onder andere doordat decentrale overheden

gebruik maken van de expertise van vervoerbedrijven.

Met de overdracht van bevoegdheden zal menskracht aan de decentrale overheden worden

toegevoegd. Dit uit zich onder andere door de overgang van personen van de regionale

rijkswaterstaat directies naar bijvoorbeeld de provincies. Over de bepaling van de precieze

omvang van de toe te voegen menskracht wordt momenteel gewerkt.

Het gebrek aan expertise, menskracht en ervaring kan met name op de korte termijn een

soepele beleidsuitvoering in de weg staan.

l Het beleidsinstrument ‘aanbesteding’.

Om het voorgenomen beleid te kunnen uitvoeren moeten de decentrale overheden over

genoeg beleidsinstrumenten beschikken. In het onderstaande wordt op één van de

belangrijkste beleidsinstrumenten ingegaan dat de decentrale overheden in handen krijgen,

het aanbestedingsinstrument.

Zoals al gezegd zal concurrentie bij het openbaar vervoer door middel van het aanbesteden

van periodieke concessies plaatsvinden. Decentrale overheden worden geacht op termijn

de exploitatie van openbaar vervoer netwerken voor aanbesteding open te stellen. Iedere

vervoerder kan een offerte uitbrengen die vervolgens door de decentrale overheid wordt

beoordeeld. De vervoerder met de meest gunstige offerte wint de aanbestedingsronde en

krijgt een vervoersconcessie voor een beperkte periode6.

In beginsel is het aanbestedingsinstrument zeer geschikt om de beleidsdoelstellingen te

operationaliseren. Het instrument biedt namelijk de mogelijkheid om voorwaarden aan de

aanbesteding te verbinden. Offertes die niet aan deze voorwaarden voldoen kunnen bij de

beoordeling worden uitgesloten. Het stellen van voorwaarden is noodzakelijk waar de

markt een ander optimum voortbrengt dan datgene dat de decentrale overheid voor ogen

staat. De sociale functie van het openbaar vervoer is bijvoorbeeld een doelstelling die

’ Vijfjaar is richtinggevend

1113

Page 268: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- 16-

maatschappelijk gewild is, maar die niet optimaal door de markt zal worden

voortgebracht. De decentrale overheid kan in dat geval besluiten om het aan te besteden

netwerk zodanig vorm te geven dat aan de sociale functie tegemoet wordt gekomen

(bijvoorbeeld door onrendabele lijnen of diensten in het netwerk op te nemen).

Het opvangen van automobilisten uit depush zal evenmin vanzelf door de markt gebeuren.

Zoals reeds eerder aangegeven zijn deze reizen voor de vervoerbedrijven niet aantrekke-

lijk. Die hebben een commercieel belang om ze uit de spits te weren, bijvoorbeeld door

“yield management” (hogere tarieven op momenten van veel vraag). Hoewel push het

mogelijk maakt de tarieven te verhogen, kan een deel van de effecten van de push-

maatregelen bij te hoge tarieven weer teniet worden gedaan. De decentrale overheden

zullen dus bij de aanbesteding voorwaarden moeten stellen aan de in te zetten capaciteit in

de spits en aan de tarieven.

Deze vormen van ingrijpen op de marktwerking zijn onvermijdelijk, maar beperken wel de

werking van het marktmechanisme. De gedachte achter het idee van marktwerking is

immers dat de risicodragende ondernemer beter (soepeler, creatiever, innoverender) op de

vraag van de reiziger kan inspelen dan de overheid, die de tucht van de markt niet voelt.

Elke ingreep in de marktwerking legt weer een stuk risico terug bij de overheid.

De decentrale overheden zullen hier een gulden middenweg moeten zoeken tussen

vertrouwen op de marktwerking en correctie van de imperfecties van de markt. Dit is juist

wat in het verleden voor de rijksoverheid, op veel grotere afstand van de markt, heel

moeilijk was.

3.4 Het beleid willen uitvoeren

Wanneer de decentrale overheden over de nodige bevoegdheden en middelen beschikken om het

beleid uit te voeren rest alleen nog maar de vraag of decentrale overheden het beleid ook te willen

uitvoeren.

Over de wil om beleid uit te voeren valt eigenlijk weinig concreets te zeggen en de toekomst

zal moeten uitwijzen in hoeverre de wil aanwezig is. Maar er zijn wel een paar signalen.

1114

Page 269: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- 17-

In principe kan ervan worden uitgegaan dat de decentrale overheden voorstander zijn van de

decentralisatie en dat daarom de wil tot het uitvoeren van beleid aanwezig is. De vraag is

alleen op welke onderwerpen de zwaartepunten gaan liggen. Aangezien de aard van de

verkeers- en vervoersproblematiek regionaal verschillend is zal ook het te voeren beleid

verschillend zijn. In gebieden waar veel congestie voorkomt zal men eerder proberen te

substitutie van auto naar openbaar vervoer te realiseren dan in gebieden waar de congestie

beperkt is. In landelijke gebieden zal men zich waarschijnlijk meer toeleggen op de sociale

functie van het openbaar vervoer.

De introductie van concurrentie zou wel eens op weerstand kunnen stuiten, met name bij de

grote steden met tram- en /of metrosystemen. Het meest sprekende voorbeeld is het 20-jarige

vervoercontract dat recent aan de RET is verstrekt, waardoor concurrentie onmogelijk wordt

gemaakt. Andere decentrale overheden nemen een meer open positie ten aanzien van

concurrentie in. De provincies Friesland, Drenthe en Groningen hebben bijvoorbeeld een

werkgroep ‘aanbesteding’ in het leven hebben geroepen om zich op de introductie van

concurrentie voor te bereiden.

4 CONCLUSIES

Met de decntralisatie wordt in potentie de mogelijkheid geschapen om de beleidsuitvoering tenaanzien van het openbaar vervoer te verbeteren. Ten eerste worden bevoegdheden en middelen,

meer dan in de oude situatie, in één hand gelegd waardoor de beleidsuitvoering gemakkelijker

wordt. Ten tweede krijgen de decentrale overheden met het aanbestedingsinstntment een krachtig

instrument in handen om sturing te geven aan het openbaar vervoer.

Aan hand van de criteria weten, kunnen en willen kunnen echter nog enkele vraagtekens bij het

slagen van de decentralisatie en de invoering van concurrentie worden gezet.

1115

Page 270: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- 18-

Weten

. Er is onduidelijkheid over het te voeren beleid waarvan waarschijnlijk het

substitutiebeleid de dupe wordt. Alhoewel substitutiebeleid één van de uitgangspunten

van het verkeers- en vervoersbeleid in Nederland is, kan de systematiek voor de

verdeling van de rijksbijdrage over de decentrale overheden het voeren van een

substitutiebeleid van de auto naar het openbaar vervoer belemmeren.

Kunnen

Met het aanbestedingsinstrument krijgen decentrale overheden een krachtig instrument

in handen om vervoerbedrijven conform de overheidsdoelstellingen te sturen. De

decentrale overheid moet er echter voor waken dat zij niet teveel voorwaarden bij de

aanbesteding stelt aangezien dit afbreuk doet aan het principe van marktwerking.

Op de korte termijn kan het tekort aan ervaring en expertise bij de decentrale

overheden de beleidsuitvoering in de weg staan.

Onduidelijk is nog hoe decentrale overheden onderling de afstemming over

grensoverscheidende lijnen regelen. De integraliteit van het landelijke netwerk is onder

andere afhankelijk van deze afstemming.

Voor de essentiële flankerende maatregelen zijn de decentrale overheden veelal

afhankelijk van andere overheden zodat aan het principe ‘alle bevoegdheden en

middelen in één hand’ niet geheel voldaan wordt.

Willen

. De invoering van concurrentie kan op verzet van de decentrale overheden stuiten, met

name bij de grote steden waar trams- en of metro’s actief zijn.

1116

Page 271: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

- 19-

- samenwerking

- introductie concurrentie

- invoering aanbestedingsinstrument (wordt wetteijk vastgelegd)

- ontvlechting (financieel en functies) (hoe is dit geregeld??)

- voorbeelden kaderwetgebieden noemen???? Utrecht, Rotterdam.

Over de wil van decetrale overheden om beleid ook conform de rijksoverheidsdoelstellingen uit te

voeren valt weinig algemeen te zeggen. Bij de provincies Groningen, Drenthe en Friesland is de wil

sterk aanwezig. Bij de gemeenten met een tram en/of metrobedrijf is de wil in principe ook

aanwezig, zij het dat men toch zeer terughoudend zal zijn met de introductie van concurrentie. Wat

dat betreft heeft niemand de behoefde om op de anderen vooruit te lopen. Zoals al eerder is

geconstrateerd proberen gemeenten hun vervoerbedrijven in beescherming te nemen zoals de

gemeente Utrecht die één dag voordat de . . . . . onder de verantwoordelijkheid van de . . . . (RW? PM)

zou vallen nog snel een 10 jarig vervoercontract met het .._ afsloot. De gemeente Rottterdam heeft

onlangs een 20-jarig contract met de RET afgesloten.

Daar waar geen gemeentelijke vervoerbedrijven in het geding zijn looopt het proces voortvarender.

1117

Page 272: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1118

Page 273: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

STADS- EN STREEKVERVOER IN 2010

drs. D. Buitendijken

drs. E. Boneschansker

Drs. D. Buitemiijk en drs. E. Bonenschamker zijn beide nwkmom aLr senioxmdemekers bij BA4 GroepBeleidsondemek & -Adw’es BV te Den Haag.

1119

Page 274: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave Blz.

Samenvatting

Inleiding

Hoe het allemaal zo ver kon komen. Een korte historie

Wat er allemaal moet gaan veranderen: de dubbeldoelstelling

De weg naar het einddoel: de maatregelen

De weg naar het einddoel: de ‘beren’ op de weg

De dubbeldoelstelling

Het stads- en streekvervoer in 2010

3

4

4

6

7

12

14

17

1120

Page 275: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Stads- en streekvervoer in 2010

In dit paper wordt een toekomstschets gegeven van het stads- en streekvervoer. Invoe-ring van aanbesteding moet leiden tot een goedkoper en beter openbaar vervoer dat deconcurrentie met de auto aan kan. D aamaast vindt decentralisatie van taken naar lagereoverheden plaats. Dit grote veranderingsproces levert naast kansen ook risico’s op. Eenaantal mogelijke knelpunten wordt aangegeven.

Bus transport in the Netherlands: a scenario for 2010

This paper deals with the policy changes that take place in bus txuqort. From adeclining and heavily subsidized sector, bus transport must become a real altemative forgrowing car use and must be financially less dependent on government subsidies. Themam tools are tbe introduction of competition (on transport concessions) and decentrali-zation of policymaking to regional authorities. The paper looks at some diffrculties, andgives a scenario for a better bus transport in the future.

ll.21

Page 276: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inleiding

Er staan enorme veranderingen voor de deur van het stads- en streekvervoer. In begin-

sel gaat het om een grootscheepse reorganisatie op bestuurlijk terrein (decentralisatie en

verzelfstandiging), financieel terrein (eisen aan de kostendekkingsgraad) en ten aanzien

van de marktsituatie (inrroductie van concurrentie door aanbesteding). Het stads- en

streekvervoer moet weer een aantrekkelijk alternatief voor de auto worden en financieel

op orde komen - de zogenoemde dubbeldoelstelling. Zoals bij elke grootschalige

reorganisatie zou men te optimistisch zijn als op korte termijn al resultaten worden

bereikt. Maar welke resultaten kunnen uiteindelijk wel worden gehaald?

In dit paper staat deze vraag centraal. Bezien zal worden wat de te verwachten effectivi-

teit is van de verschillende genomen maatregelen. Daarbij wordt bijzonder aandacht

gegeven aan belangrijke ‘beren’ die op de weg naar het einddoel kunnen worden tegen

gekomen. Aan het eind van het paper wordt een beeld geschetst van hoe het stads- en

streekvervoer er in 2010 uit zou kunnen zien.

Hoe het allemaal zo ver kon komen. Een korte historie

Volgens de plannen van het kabinet moet het stads- en streekvervoer door de introductie

van concurrentie in staat zijn om een concurrerend alternatief voor de auto te worden en

daarnaast ook financieel weer in sterkere mate op eigen benen komen te staan. Daarmee

lijkt de klok rond te zijn gegaan. In het begin van deze eeuw werd het openbaar vervoer

namelijk gekenmerkt door vrije mededinging. Het resultaat was moordende concurrentiewaaronder de kwaliteit van het vervoersaanbod te lijden had. Dit deed het Rijk, in zijn

streven naar een duurzame vervoersvoorziening, al voor de Tweede Wereldoorlog

besluiten tot regulering van het openbaar vervoer.

In de jaren zestig kwam het openbaar vervoer in grote financiële problemen. Vanaf detweede helft van de jaren zestig vindt daarom op steeds grotere schaal subsidiëring van

exploitatietekorten plaats. Vanaf ongeveer midden jaren zeventig geldt volIedige tekort-

afdekking door het Rijk. Begin jaren zeventig bedroeg de exploitatiesubsidie voor het

1122

Page 277: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

stads- en streekvervoer nog ongeveer 250 miljoen guMen. In 1980 was dat opgelopen

tot bijna 1,5 miljard gulden. In 1995 was het subsidiebedrag ongeveer 2 miljard,

waarvan 1 miljard voor de BOV-steden (de grote steden met een eigen vervoerbedrijf),

300 miljoen voor de BOS-steden (de steden die het vervoer door een streekvervoerder

laten uitvoeren) en 700 miljoen voor het streekvervoer (het overige, interlokale, ver-

voer). Het streekvervoer deed het in 1995 relatief het beste met een kostendekkings-

graad van 42%. BOV- en BOS-steden lagen daar nog onder met kostendekkingsgraden

van respectievelijk 33 % en 29% .’

Naast de financiële achteruitgang komt daar nog bij dat het vervoervolume in het

openbaar vervoer al decennia stagneert, ondanks een sterk gestegen welvaart en mobih-

teit in het algemeen. Het aantal reizigerskilometers in het openbaar vervoer is tussen

1960 en 1995 nauwelijks gestegen, terwijl de totale mobiliteit in dezelfde periode bijna

vervijfvoudigde. In 1960 nam het openbaar vervoer nog één derde van de verplaatsingen

voor zijn rekening. In 1995 was dat gedaald tot iets boven de tien procent.

In de literatuur worden als oorzaken van deze teloorgang in termen van marktaandeel en

financiële positie genoemd: de marktstructuur en de bestuurlijke en financiële verhou-

dingen. De marktstructuur wordt gekenmerkt door regionale monopolies waar geen

marktprikkels voor efficiency optreden. De bestuurlijke verhoudingen, waarbij overhe-

den tot in detail & zeggenschap over het vervoer hebben, veroorzaakten dat sociaal-

politieke overwegingen vaak boven bedrijfseconomische afwegingen werden geplaatst.

Daar kwam bij dat met name in het stadsvervoer & scheve situatie was ontstaan dat

stadsbestuurders de zeggenschap hadden over het vervoer (in de BOV-steden uitgevoerd

door de gemeentelijke vervoerbedrijven) terwijl de rekening bij het Rijk kon wordengelegd.

1 De c#ers zijn onder meer ontleend aan E. Boneschansker en H. oè Groot# Verkeer en vervoer, in H. de Grooten C.A. de Kam Jaarboek Ovetietimitgoven 1995. hwtitmt voor Onderzoek van Overheidsuìtgaven-/Academie Service. Den HoogSchoonhoven. okober 1994.

11 2 3

Page 278: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Wat er allemaal moet gaan veranderen: de dubbeldoelstelling

Mede door & rol die het openbaar vervoer werd toebedacht in de uitvoering van het

tweede Suuctuurschema Verkeer en Vervoer (SW2) werd duidelijk dat een grondige

reorganisatie van het stads- en streekvervoer noodzakelijk was. Ook waren er signalen

dat door verdergaande bezuinigingen bij de vervoerbedrijven het stads- en streekvervoer

in een neergaande spiraal zou blijven.

In de kabinetsstandpunten bij de adviezen van de commissie-Brokx word gesteld dat

marktwerking impulsen moet geven aan de vervoerbedrijven om te komen tot een meer

op de reiziger afgestemd vervoeraanbod. Hierdoor moet het openbaar vervoer een aan-

trekkelijk alternatief voor de auto worden. Marktwerking moet tot stand komen door

aanbesteding, waarbij openbaar-vervoerconcessies in concurrentie worden aangeboden

aan vervoerders. Het betreft de aanbesteding van zowel de uitvoering (het laten rijden

van de bussen) als de omwikkeling (het bepalen van het openbaar-vervoerproduct in

termen van netwerk, dienstregeling e.d.). Het kabinetsbeleid is er daarnaast op gericht

de kostendekl&gsgraad binnen afzienbare tijd tot tenminste 50% te verhogen, waar die

nu gemiddeld rond de 35% schommelt. Beide doelstellingen vormen de zogenoemde

dubbeldoelstelling.

Om de haalbaarheid van een en ander te stimuleren wordt op advies van de commissie-

De Boer besloten tot een investeringsimpuls van 1 miljard gulden die vooral gericht is

op vergrotig van de snelheid en doorstromingsmaatregelen, wat de concurrentiepositie

van het openbaar vervoer moet versterken. In het kabinetsstandpunt-De Boer wordt ook

uitgegaan van efficiencybevordering en productrationalisatie die moeten bijdragen aan

een verbetering van de kostendekkingsgraad. Invulling van de bezuinigingen (vooral bij

het stadsvervoer) en productrationalisatie hoeven volgens het kabinet geen ingrijpende

2

11 24

Page 279: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

consequenties voor & sociale functie te hebben.3 Inmiddels heeft het kabinet wederom

geld ter beschikking gesteld voor filebestrijding (2 miljard gulden) waarvan een groot

deel voor het openbaar vervoer.

Verder vindt er een bestuurlijke decentralisatie plaats. De taken en bevoegdheden rond

het lokale en interlokale vervoer worden overgedragen aan de Kaderwetgebieden, de

provincies en de BOV-/BOS-gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het

nationale verkeer- en vervoerbeleid en het flankerend beleid, en draagt via medefï-

nanciering bij aan inf&tn.~ctuur.

De weg naar het einddoel: de maatregelen

Kort gezegd zijn de gestelde doelen een goedkoper en beter openbaar vervoer. Beter wil

zeggen dat door product- en kwaliteitsverbetering het openbaar vervoer weer ver-

voergroei kan realiseren en dus een toename van opbrengsten.

Het openbaar vervoer kan goedkoper door vooral de volgen& maatregelen.

1.

2.

3

Optimalisatie openbaar-vervoemehverk. Dit komt neer op productrationalisatie

waarbij lijnen of delen van lijnen worden aangepast die een relatief lage bijdrage

aan de kostendekkingsgraad hebben. Deze aanpassingen hebben direct of indirect

invloed op het aantal in te zetten voertuigen en op de rijtijd. Beide elementen be-

invloeden op hun beurt de kosten. Concreet kan bijvoorbeeld worden gedacht aan

het beperken van de dienstregeling in ‘stille’ (avond)uren (lagere frequentie of

uitval van lijnen), het strekken van lijnen, of het vergroten van halteafstanden

(minder haltes).

Efficiencywinst bij de vervoerder. Hierbij gaat het om de mogelijkheden die er

zijn om, gegeven het vervoerproduct, te komen tot prodnctiviteitsverbetering.

Daarbij kan worden gedacht aau een rationalisatie van voertuiggebruik, en pro-

ductiviteitsstijgmg bij het personeel.

Tweede Kamer, Náar een stenker stads- en streekvervoer, Kabineusazn&nt bij het advies van De audit-commksie Staak- en Streekvervoer (Convnksie De Boer), vergaderjaar 19944995, 23 645. nr. 3.

1125

Page 280: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3.

4.

8

Integratie openbaar vervoer met doelgroepenvervoer. Integratie van doelgroepen-

vervoer (bijvoorbeeld leerlingenvervoer en WVG- en WSW-vervoer) in het

(reguliere) openbaar vervoer, kan via het inzetten van andere (goedkopere)

voertuigen en het beperken van het aanbod tot die momenten waarop er voldoende

vraag is kostenvoordelen opleveren. Hetzelfde geldt ook voor collectief vraag-

afhankelijk vervoer (CVV) .

Aanbesteding. Aanbesteding is geen direct kostenvermmderende maatregel.

Indirect moet het invoeren van concurrentie door aanbesteding leiden tot effi-

ciencywinst bij de vervoerder. Daarbij kan het zowel gaan om productiviteitsver-

beteringen als om het aanbieden van doelgroepenvervoer en CW. Buitenlandse

voorbeelden laten zien dat concurrentie van de uitvoering tot flinke kostenvoor-

delen kan leiden.

Het openbaar vervoer kan beter door vooral de volgende maatregelen.

5. Infrastructuur-/doorstromingsmaatregelen. Maatregelen die de snelheid van het

openbaar vervoer vergroten, hebben een belangrijke betekenis in de concurrentie

met de auto. De verlaging van rijtijden leidt overigens ook tot kostendahng.

6. Productverbetering. Vraagvergrotiug kau worden bereikt door productverbetering

in termen van snelheid en kwaliteit. Ook gaat het hier om het aanboren van

nieuwe (deel)markten van reizigers met nieuwe producten. Een voorbeeld van zo’n

nieuw kwalitatief hoogstaand product is de interliner. Productverbetering en -

vernieuwing hangen samen met doorstromingsmaatregelen, verbetering voor- en

natranspor&, doelgroepenvervoer en CVV. Ook verbetering van de kwaliteits-

aspecten als informatievoorziening, comfort e.d. speelt een rol.

7. Verbetering voor- en natransport. Verbetering van het voor- en natransport (keten-

benadering) kan worden bereikt door bijvoorbeeld betere overstapmogelijkheden te

creëren in de vorm van transferia. Ook het gemeentelijke fietsbeleid kan een rol

spelen in het meer toegankelijk maken van het openbaar vervoer (stallingen). Bij

verbetering van het voor- en natraject van het openbaar vervoer gaat het om

kwaliteitsverbetering van het openbaar vervoer.

1126

Page 281: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8.

9.

10.

9

Bekostigingsprikkels. Hierbij gaat het om het inbouwen van op efficiency en op-

brengstvergroting gerichte bekostigmgsprikkels in de relatie (aanbestedingscontrac-

ten!) tussen lagere overheid en vervoerder. Van belang hierbij is bijvoorbeeld

welk deel van efficiencywinsten of extra opbrengsten door de vervoerder mogen

worden behouden.

Tariefdifferentiatie. Tariefdifferentiatie betreft de mogelijkheden om voor specifie-

ke marktsegmenten/vervoerproducten verschillende prijzen te hanteren, en is

daannee een onderdeel van de productvemieuwing. Daarnaast maakt tariefvrijheid

het mogelijk om gemiddeld tot een prijsverhoging te komen, zonder dat de

reizigersaantallen/-kilometers evenredig afnemen. Vooral in de spits zijn de

prijselasticiteiten over het algemeen laag, zodat vooral daar prijsverhogingen tot

relatief substantiële opbrengstenverhogingen leiden. Daarbij moet bovendien

worden bedacht dat door het gebruik van abonnementen de opbrengsten per

reiziger(skilometer) in de spits nu veelal lager zijn dan voor het overige vervoer.

Aanbesteding. Aanbesteding is geen instrument dat direct de opbrengsten vergroot.

Het in concurrentie aanbesteden van de ontwikkelingsfunctie kan er wel toe leiden

dat vervoerders betere openbaar-vervoerproducten proberen te omwikkelen.

Daarmee moet de kwaliteitsverbetering die nodig is voor de concurrentie met de

auto worden gestimuleerd.

Ten slotte kunnen nog twee maatregelen worden genoemd die tot het flankerende beleid

van gemeenten (en provincies) behoren.

11.

12.

Parkeerbeleid. Parkeerbeleid behoort tot het flankerende beleid van de gemeente.

In beginsel kan parkeerbeleid de vorm aannemen van fysieke maatregelen (beper-

ldng aantal parkeerplaatsen) en prijsmaatregelen (parkeertarieven). Parkeerbeleid

moet leiden tot het laten staan van de auto en een overstap naar het openbaar

vervoer.

Locatie- en RO-beleid. Het locatiebeleid en het ruimtelijke-ordeningsbeleid van de

gemeente hebben indirect een belangrijke invloed op de vervoervraag, doordat de

locatie van wonen, werken en recreëren erdoor wordt bepaald. De invloed van

1127

Page 282: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

locatie- en RO-beleid op het vervoer doet zich vooral op de wat langere termijn

gelden. Van belang is dat in de plannen voor ruimtelijke inrichting de mogelijkhe-

den voor openbaar vervoer nadrukkelijk integraal worden meegenomen. Een goede

ontsluiting van een nieuwe woonwijk of bedrijfsterrein met openbaar vervoer kan

een bijdrage leveren aan de substitutie van auto door openbaar vervoer.

In onderstaande tabel is een ruwe schatting gegeven van de effectiviteit van de maatre-

gelen in termen van bijdrage aan verbetering van de kostendekkingsgraad, hetzij via

lagere kosten hetzij via hogere opbrengsten.

1128

Page 283: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Schatting effectiviteit maamgekn

Gemeentelijke maatregelen Kwalitatieve

íIL5Chhlg

effectiviteit*

Kwantitatieve

inschatting

effectiviteit**

Goedkoper openbanr verwerOptimalisatie netwerk (/aanbesteding)

Efficiencywinst vervoerder (/aanbesteding)

Integratie doelgroepenvervoer

Beter openbaar wrvoerInfrastructuur- f doorstroruìngsmaatregeaatregelen

Productvernieuwing (/aanbesteding)

Voor- en natranspott (/productverbetering)

Bekostigingsprikkels

TariefdifferentiatieI-vrijheid

Totaal maatregelen

Flankerend beleid

Parkeerbeleid +++

Locatie- en RO-beleid

++

+++

+

+++

++

+

++

+++

++

1 %-punt

2-3 % -punt

<O,S%-punt

2-3 % -punt

1% -punt

<0,5%-punt

1 w-punt

2-3 %-punt tarieven +20%>3%-punr tarieven +30%

9-12%-punt

7 % p u n t tan’ewn +50%lO-15%-punt takven

+100%

ï %-punt

*

**

+ wil zeggen beperkte bijdrage aan een hogere kostendeklc.ingsgraad; + + wil zeggen eenredelijk bijdrage; + + + wil zeggen een substantiële bijdrage. Merk op dat aanbestediig alseen ‘indirect’ instrument een aantal keren in de tabel is aangegeven.Uitgangspunt is een stedelijke gemeente met een kostendekkingsgraad van 30%. Bij eenandere kostendekkingsgraad is de effectiviteit in %-punten te berekenen door het %-punt uitde tabel te delen door 30 en te vermenigvuldigen met de andere kostendekkingsgmad.

Bron: B&A Groep, commissie-Brolor, commissie-De Boer.

1129

Page 284: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

Aanbesteding is geen direct instrument, maar wel onmisbaar om productverbetering,

efficiency en netwerkoptimalisatie te bereiken. Als indirect instrument kau aanbesteding

de optimalisatie van het netwerk en efficiencyverbetering bij de vervoerder stimuleren.

Daarnaast stimuleert aanbesteding (uitvoeringsfnnctie én ontwikkelingsfunctie) pro-

ductvemieuwing. In totaal zou volgens deze globale schatting met aanbesteding een

kostendekkingsgraadverbetering van rond de 5%punt kunnen worden bereikt (uitgaande

van een huidige kostendekkingsgraad van 30%). Overigens moet wel rekening worden

gehouden met een eventuele ‘uitruil’ tussen opbrengstenverhoging en kostenverlaging.

Met name productvernieuwing kan gepaard gaan met kostenverhoging. In economische

termen betekent dit een mogelijke uitruil tussen technische en allocatieve efficiency.

De weg naar het einddoel: de ‘beren’ op de weg

De hiervoor aangegeven effectiviteit wordt mede bepaald door een aantal randvoorwaar-

den en factoren. Voor een deel betreffen die belangrijke knelpunten op weg naar realisa-

tie van de doelstellingen; het zijn ‘beren’ op de weg. De volgende kunnen worden ge-

noemd.

0 Marktwerking

Marktwerldng is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van het instrument

aanbesteding. Marktwerking betreft ten eerste & marktstructuur, dat wil zeggen het

aantal (vragers en) aanbieders op de markt. Van belang is dat concurrentie over de

grenzen van de nu geografisch afgebakende vervoergebieden heen gaat, en dat toetre-

dingsbatrières voor nieuwkomers laag zijn.

Ten tweede gaat het om de bedrijvenstructuur, wat wil zeggen dat voorkomen moet

worden dat een of twee marktpartijen een dominante rol vervullen. Daarbij moet ook

worden gedacht aan mogelijke onevenwichtigheden tussen particuliere ondernemingen

en bedrijven die via aandelenbezit verbonden zijn met de overheid (VSN, NS en ver-

zelfstandigde GVB’s). Ook het ontvlechten van de relatie tussen lagere overheid en

vervoerder is van belang, met name als het gaat om de verzelfstandiging van de ge-

1130

Page 285: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

meentelijke vervoerbedrijven.

Een derde element dat kan worden genoemd, betreft de organisatie van het toezicht op

marktwerl&g, bijvoorbeeld ten aanzien van prijsafspraken (mededingingsregels) en

voorkómen van toetredingsdrempels (marktordening). Bij toetredingsdrempels gaat het

onder meer om de concessieduur bij aanbesteding (en andere afspraken daaromheen),

vrije informatie (lage transactiekosten; de chip card speelt daarin een belangrijke rol),

en vrije toegang tot infrastructuur.

0 Expertise lagere overheden

Hierbij gaat het om de vraag of de decentrale overheden voldoende capaciteit en

expertise hebben om - vooral de ontwikkelingsftmctie - te kunnen aanbesteden. Afhan-

kelijk van het tempo van invoering van aanbesteding en het tempo waarin lagere overhe-

den de benodigde capaciteit en expertise kunnen opbouwen, is dit ook op voorhand als

een knelpunt te beschouwen. Van lagere overheden wordt verwacht dat zij inzicht in en

een visie op netwerkontwikkeling tot stand brengen. Ook gaat het, bij de beoordeling

van offertes van vervoerders, om inzicht in de kostenstructuur van vervoerders

(bijvoorbeeld in verband met het voorkómen van kruissubsidies).

0 Bestuurlijke verhoudingen

Met de decentralisatie is een aantal bestuurlijke processen in gang gezet. Op het gebied

V3Il (vervoertidige) afstemming, bestuurtij ke samenwerking, doordecentralisatie

(overdracht van lijnen van de provincie naar ge gemeente) e.d. zijn de nieuwe bestuur-lijke verhoudingen nog niet uitgekristalliseerd. In beginsel kan dat tot sub-optimale

oplossingen leiden ten aanzien van het aan te besteden netwerkgebied, of tot vertraging.

l Tariefvrijheid

Tariefvrijheid geeft vervoerders de mogelijkheid om meer opbrengsten te genereren en

om in de marketing van nieuwe producten ook de prijs mee te nemen. Randvoorwaarde

is dat er één nationaal tarievensysteem blijft bestaan en dat de chipcard wordt ontwik-

keld.

1131

Page 286: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

0 Bekostigingssysteem en -relaties

De bekostigingsrelatie tussen decentrale overheid en vervoerder vormt een integraal

onderdeel van een aanbestedingscontract. De decenuale overheid kan daarbij aan de ene

kant het bekostigingssysteem tussen tijk en decenuale overheid 1 op 1 volgen. Aan de

andere kant kan de decentrale overheid de bekostingsparagraaf in het aanbestedingscon-

tract in meerdere of mindere mate zelf invullen (denk bijvoorbeeld aan winst die de

vervoerder mag behouden). Van belang voor de effectiviteit van aanbesteding is dat via

de bekostiging wordt aangestuurd op die indicatoren die de beleidsdoelstellingen het

meest stimuleren. Het beoogde nieuwe bekostigingssysteem tussen Rijk en lagere

overheden waarin opbrengsten een belangrijke parameter moeten worden, legt als het

ware de basis voor de bekostigingsrelaties tussen lagere overheden en vervoerders.

a Flankerend automobiliteitsbeleid

Het flankerende automobiliteitsbeleid van het Rijk (prijsbeleid), speelt een belangrijke

rol in de aantrekkelijkheid van het openbaar-vervoerproduct ten opzichte van de auto, en

dus ook in de mogelijkheden om via aanbesteding tot een aantrekkelijker openbaar-

vervoerproduct te komen.

0 Positie werlmemers

De positie van de werknemers, in het bijzonder van de huidige vervoerder in een aanbe-

stedingsgebied, vereist regulering. Het overnemen van het huidige personeel, inclusief

‘oude’ arbeidsvoorwaarden, door een nieuwe vervoerder kan in beginsel een belem-

mering voor succesvolle aanbesteding zijn.

De dubbeldoelstelling

De effectiviteit van het ingezette beleid moet getoetst worden aan de beleidsdoelen: de

dubbeldoelstelling. De kansen en risico’s van het beleid hebben te maken met de twee

kanten van de dubbeldoelstelling: het bereiken van kostenefficiency en het bereiken van

vervoergroei en opbrengstvergroting. De concrete beleidsmaatregelen en de knelpunten

Page 287: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

die hiervoor zijn genoemd moeten dan ook beoordeeld worden in het kader van beide

elementen.

Netwerkoptimalisatie en efficiency bij & vervoerder kunnen worden bereikt door

aanbesteding van de uitvoeringsfunctie (concurrentie op prijs), en hebben te maken met

het bereiken van een goedkoper openbaar vervoer. De overige maatregelen hebben meer

effect op de opbrengstenkant c.q. vervoergroei.

Vooralsnog lijken de genoemde knelpunten minder te spelen op & korte termijn bij

aanbesteding van alleen de uitvoering. Hoe complexer de aanbesteding, door ook de

ontwikkelingsfunctie aan te besteden (concurrentie op prijs èn kwaliteit), hoe zwaarder

bepaalde knelpunten mee gaan wegen. Bijvoorbeeld zullen er meer eisen worden gesteld

aan de kennis en expertise van lagere overheden. Ook zal het moeilijker zijn om

voldoende vervoerders te interesseren voor concessies van uitvoering en ontwikkeling

dan van alleen uitvoering, omdat voor het eerste meer kennis en een grotere investering

nodig is.

Een onderscheid tussen aan de ene kant maatregelen (en knelpunten) die vooral met

kostenbesparingen te maken hebben, en aan de andere kant maatregelen (en knelpunten)

die vooral met het stimuleren van vervoergroei te maken hebben, is ook logisch: de

behaalde efficiencywinsten kunnen worden ingezet om te komen tot kwaliteitsverbete-

ring waardoor vervoergroei gestimuleerd wordt. De samenhang van de inzet van

efficiencywinsten voor vervoergroei is een essentieel element in het nieuwe beleid.

De omvang van de middelen die vrijkomen door efficiencywinsten als gevolg van

aanbesteding van de uitvoering kmmen bovendien aanzienlijk zijn. Buitenlandse

ervaringen (met name in het Verenigd Koninkrijk en Zweden en Denemarken) laten zien

dat een winst in termen van kostenreductie in de orde van grootte van 10 à 20% of nog

meer haalbaar kan zijn.4 Ondanks scepsis die wat dit betreft vaak wordt geuit, lijkt de

praktijk de hoge ambities en verwachtingen te rechtvaardigen.

4 D.M. van de Velde en J.D.M. Westeneng, Ach~qymdetruiìe Aanbesteding en Mkktstmcturen in het?tY-baar Vervoer in het Buìtmìànd, Commissie Brok @enboor Vervoer/FaczdteP der Economiwhe Wetemc

pen, Erasmus Universireit Rouerdom, Rotterdom. ougus~december 1994.p-

1133

Page 288: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Het is goed denkbaar dat fors wordt ingezet op aanbesteding van de uitvoering. Met de

gegenereerde efficiencywinsten kan vervolgens worden ingezet op een verbetering van

het openbaar vervoer. De efficiencywinst geeft als het ware de ruimte om de concurren-

tie met de auto aan te gaan.

Zijn de beleidsmaatregelen voldoende voor het behalen van de dubbeldoelstelling: een

gemiddelde kostendekkingsgraad van 50% en een vervoergroei van 15 % in 2005 (t.o.v.

1992)?

Om deze vraag te beantwoorden, moeten twee zaken duidelijk worden.

1. Zijn & gegenereerde efficiencywinsten groot genoeg om voldoende opbrengstver-

grotende c.q. vervoergroei stimulerende maatregelen te kunnen bekostigen?

2. Wat is de kosten-effectiviteit van de opbrengstvergrotende c.q. vervoergroei

stimulerende maatregelen?

Ten aanzien van het eerste punt lijkt enig optimisme op zijn plaats gezien de potenties

aan kostenbesparingen door aanbesteding. Het tweede punt levert meer problemen op en

is sterk afhankelijk van de lokale of regionale (uitgangs)situatie.

In landelijke gebieden lijkt de potentie om vervoergroei te genereren niet groot. De

noodzaak om te concurreren met de auto is bovendien geringer omdat de congestiepro-

blematiek er geringer is dan in de (groot)stedelijke gebieden. Denkbaar is een situatie

waarin de efficiencywinsten vooral worden besteed om het sociale karakter van het

netwerk of de dienstregeling te behouden. Concreet kan hierbij worden gedacht aan de

integratie van CW en regulier openbaar vervoer in landelijke gebieden.

In de stedelijke gebieden is de noodzaak om de concurrentie aan te gaan met de auto het

sterkst, omdat daar de bereikbaarheid het meest in gevaar komt door congestie. Omdat

vervoerstromen daar ook het grootst zijn, is de potentie voor vervoergroei er ook het

hoogst. Daarbij geldt in het bijzonder dat de grote vervoeromvang meer mogelijkheden

biedt voor productdifferentiatie (interliners, aparte busstroken of geheel nieuwe open-

baar-vervoerconcepten). Daar waar de mobiliteitsprobleem het grootst zijn, lijken dus

ook de meeste kansen te liggen om te komen tot een kwaliteitssprong in het openbaar

1134

Page 289: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 7

vervoer.

Daarmee is ook duidelijk dat de mate van inzet van aanbesteding ten behoeve van

vervoergroei samenhangt met de algemene ontwikkelingen van de mobiliteit en de

mobiliteitsproblematiek. Andere beleidsinstrumenten, zoals het prijsbeleid, zijn daarbij

ook van belang. Het in gang gezette openbaar-vervoerbeleid kan met los worden gezien

van het algemene verkeers- en vervoerbeleid van de overheid.

Het stads- en streekvervoer in 2010

In het voorgaande hebben we geprobeerd enkele kansen en risico’s van het openbaar-

vervoerbeleid te schetsen. Voorop staat dat de veranderingen die in het stads- en

streekvervoer in gang zijn of worden gezet, tezamen een gigantische operatie betekenen.

De veranderingen die op stapel staan zijn zo drastisch dat gesproken kan worden van

een complete systeemverandering. In de tijd die gemoeid gaat met de overgang van het

bestaande (gecentraliseerde en, aaubodgeoriënteerde) OV-systeem naar het toekomstige

(gedecentraliseerde, kosteneffectieve en vraaggerichte) OV-systeem zullen de risico’s

overheersen. Het is met realistisch om in de overgangsperiode - die de kenmerken zal

hebben van een soort vacuüm - reeds beleidssuccessen te verwachten. Eerder moet

rekening gehouden worden met een verdere terugval van gebruik van het OV en,

daarmee samenhangend, de kostendekkjngsgraad; kortom: een verslechtering van de

uitgangssituatie. Deze terugval is een mm of meer onvermijdelijk effect van de transitie

van het ‘oude’ naar het ‘nieuwe’ systeem. Door de rolwisseling aan overheidszijde en

de ingrijpende veranderingen in de relatie overheid - bedrijf zullen alle betrokken

actoren minimaal twee à drie jaar nodig hebben alvorens er, binnen de nieuwe verhou-

dingen, ook daadwerkelijk maatregelen worden genomen die zullen leiden tot de zo

gewenste marktwerking en productverbetering. In feite zal er sprake zijn van een ‘stand

still’, zowel aan de zijde van de vervoerbedrijven (die zich vooral zullen richten op de

herziening van de strategische relatie met de overheid en de condities waaronder

gewerkt moet worden) als aan & zij& van de decentrale overheden (die druk doende

1135

Page 290: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

zijn met beleidsvorming en organisatie-opbouw).

In & overgangsperiode zal bij een aantal betrokkenen de neiging groot zijn om te plei-

ten voor restauratie van het bestaande en zich - expliciet of impliciet - te keren tegen het

‘nieuwe’ beleid dat verantwoordelijk wordt gehouden voor de neergaande spiraal. Een

dergelijke tendens is nu reeds zichtbaar, bijvoorbeeld in de roep om het bestaande voor-

zieningemriveau te fixeren, zelfs al zou dat betekenen dat er (relatief en absoluut) meer

overheidsmiddelen voor de exploitatie beschikbaar zouden moeten komen.

Alvorens tot een (te) vroegtijdig oordeel te komen ten aanzien van het ‘nieuwe’ beleid is

het echter goed te bedenken dat de terugval zoals die zich voordoet eerder onderdeel

uitmaakt van de afbouw van het ‘oude’ beleid. Een beoordeling van het nieuwe beleid is

pas mogelijk nadat decentrale overheden daadwerkelijk zijn overgegaan tot implementa-

tie van het nieuwe, geregionaliseerde OV-beleid. Uitgaande van 1998 als start van de

implementatie, betekent dat pas rond 2000 een eerste beoordeling van het ‘nieuwe’

beleid mogelijk is.

Het is ook in die periode dat zich de eerste echte kansen voordoen om belangrijke

stappen te zetten in de richting van realisering van de dubbeldoelstelling; kansen die, zo

hebben wij reeds betoogd, in beginsel in ruime mate voorhanden zijn. Of deze kansen

zullen worden verzilverd zal van regio (provincie, gemeente) tot regio (provincie,

gemeente) verschillen. Immers, met de decentralisatie van beleid wordt ook een belang-

rijke mate van beleidsvrijheid ‘overgeheveld’ en dat betekent met alleen dat het OV-

beleid geregionaliseerd wordt (dat wil zeggen: een regio-specifieke invulling zal

krijgen), maar tevens dat de beleidsresultaten van regio tot regio zullen verschillen,

afhankelijk van de bestuurlijke en beleidsmatige kwaliteit. Met de decentralisatie van

beleid moet daarom rekening gehouden worden met (zeer) gedifferentieerde beleidsre-

sultaten. In eenvoudige bewoordingen: in sommige regio’s zal het OV-beleid succesvol

zijn, in andere met.

De mate waarin het regionale OV-beleid succesvol wordt zal, anders dan veelal wordt

voorgesteld, met zozeer afhangen van de iînanciële randvoorwaarden (hoogte van het

exploitatiebudget, wijze van bekostiging etc.) maar veel meer van de mate waarin

1136

Page 291: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

decentrale overheden in staat zijn een samenhangende beltidsvisie te formuleren en

vervolgens te implementeren. Het is deze beleidsvisie waarin de relatie gelegd dient te

worden tussen bestuurlijke organisatie, de uiteenlopende taken en bevoegdheden ten

aanzien van exploitatie en (OV-)infiastnrchmr, financiering van bedrijven, de marktom-

standigheden en het verkeer- en vervoerbeleid/flankerend beleid; dit alles tegen de

achtergrond van de specifieke, ‘decentrale’ achtergrond en met inachtneming van

specifieke beleidswensen.

Daarbij is het de kunst om een gefaseerd implementatietraject te kiezen waarbij op een

mm of meer ‘natuurlijke’ wijze naar de nieuwe omstandigheden wordt toegegroeid.

Decentrale overheden die daarin slagen, kunnen rond het jaar 2010 inderdaad beschik-

ken over een regionaal openbaar vervoer dat zo wervend beschreven is in de diverse

kabinetsnota’s met betrekking tot het stads- en streekvervoer.

1137

Page 292: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1138

Page 293: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

York versus Den Bosch:Welk OV-systeem biedt het meeste waar voor zijn geld?

Drs. D.M. Van de Velde

Erasmus Universiteit RotterdamFaculteit der Economische WetenschappenVakgroep Regionale, Haven- en Vetvoerseconomie & ECTAL

1996

1139

Page 294: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1 Inleiding

2 Gebiedskeuze

3 Vergelijking van de netwerken

3.1 Lijnvoering 63.2 Frequenties en bedieningsniveau 73.3 Tarieven 1 43.4 Subsidies 16

4 Conclusie

4

5

6

1 8

1140

Page 295: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

York versus Den Bosch: Welk systeem biedt meer waar voor zijn geld?

De deregulering van 1986 in het Britse openbaar vervoer heeft geleid tot een aanzienlijke et%-ciëntieverbetering bij de openbaar busvervoerbedrijven en tot een bezinning bij de lokale over-heden omtrent het nut van subsidiëring van bepaalde busdiensten. Maar is de nu in Groot-Brittannië ontstane situatie beter dan wat bereikt wordt in het huidige Nederlandse regime?Om een zinvolle discussie aan te kunnen gaan, is in dit onderzoek een objectieve vergelijkingtussen de uitkomsten (aangeboden dienstenniveau, gehanteerde tarieven en bijbehorende sub-sidiëring) van vrije marktwerking in een Engelse stad en de uitkomsten van de huidige regule-ring in een vergelijkbare Nederlandse stad gemaakt. De vergelijking tussen de regio’s DenBosch en York laat zien dat er, ondanks de lagere omvang van het subsidiebedrag en de in-voering van marktwerking, geen sprake is van karige bediening in deze Engelse stad. Over hetalgemeen is het bedieningsniveau van het openbaar vervoer, zoals die in dit onderzoek is gede-finieerd, in York beter dan in Den Bosch. De tarieven liggen in beide gebieden op een verge-lijkbaar niveau en kortingen voor bepaalde doelgroepen zijn in beide gebieden beschikbaar.Partiële gegevens laten zien dat de omvang van de subsidiëring in Den Bosch een veelvoud(minimaal vijf keer zoveel) is van dat in York.

Summary

York versus Den Bosch: Who ofJers better value for money?

The British deregulation of public transport in 1986 has resulted in a streng improvement ofthe efficiency of bus companies and in a more carefùl evaluation by public authorities of theneed to subsidise specific services. But is the performance of the British deregulation betterthan that of the Dutch regulation? To stimulate the discussion, this paper makes an objectivecomparison of the achievements of both systems (i terms of leve1 of service, fare leve1 andleve1 of subsidisation) for the free market in an English city and a regulated market in a compa-rable Dutch city. The comparison between the regions of Den Bosch and York show that it iswrong to believe that the leve1 of service in York would be poer, despite the much lower leve1of subsidisation and the introduction of competition. In general it can be said that the leve1 ofservice, as defined in this paper, is higher in York than in Den Bosch. The fares are, roughlyspeakíng comparable and rebates are available for specific target groups in both areas. Partialdata show that the subsidisation in Den Bosch is a multiple of that in York (at least five timeslarger).

1141

Page 296: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 Inleiding

Er bestaan in Europa aanzienlijke verschillen in de regulering van het openbaar busvervoer. Als

extreme vorm van deregulering geldt Groot-Brittannië waar het openbaar busvervoer in 1986

volledig gedereguleerd werd. Deze deregulering heeft geleid tot een aanzienlijke efficiëntiever-

betering bij de openbaar busvervoerbedrijven en tot een bezinning bij de lokale overheden om-

trent het nut van subsidiëring van bepaalde busdiensten.

Thans komt de Nederlandse overheid tot de conclusie dat de Nederlandse regulering van het

openbaar busvervoer tot onvoldoende klantgerichtheid en tot inefficiënties bij de openbaar

busvervoerbedrijven heeft geleid. Maar is de nu in Groot-Brittannië ontstane situatie beter dan

wat bereikt wordt in het huidige Nederlandse regime? Het antwoord op deze vraag is moeilijk

te geven. Omdat beide landen in omvang en opbouw aanzienlijk van elkaar verschillen, biedt de

vergelijking van nationale statistieken geen adequaat beeld; openbaar-vervoermarkten zijn im-

mers regionaal van aard. Om een zinvolle discussie aan te kunnen gaan, is een objectieve ver-

gelijking tussen de uitkomsten van vrije marktwerking in een Engelse stad en de uitkomsten

van de huidige regulering in een vergelijkbare Nederlandse stad nodig.

Op basis van de vergelijking van het aangeboden dienstenniveau, van de gehanteerde tarieven

en van de bijbehorende subsidiëring in beide steden wordt zo objectief mogelijk een vergelij-

king gemaakt tussen de prestaties van de Britse deregulering en die van de Nederlandse regu-

lering. Hierbij wordt impliciet aandacht besteed aan de gevolgen van marktfalen in Groot-

Brittannië versus de gevolgen van niet-markt falen (c.q. reguleringsfalen) in Nederland. Het zal

duidelijk zijn dat een meer diepgaande analyse een beter inzicht zou kunnen verschaffen over

de oorzaken van de geconstateerde verschillen tussen de onderzochte gebieden. Een dergelijke

diepgang was in het kader van dit onderzoek’ onmogelijk omdat, wegens geheimhouding, een

deel van de benodigde informatie niet beschikbaar was (vervolgonderzoek is nu gaande).

’ Dit artikel is een van de resultaten van het ondetzwk “Marktwerking in Nederland: Het Openbaar Vervoer”uitgevoerd in opdracht van de Directie Marktwerking van het Ministerie van Economische Zaken en begeleiddoor het OCfEB (Onderzoekcentrum FinancieeLEconomisch Beleid van de Erasmus Universiteit Rotterdam).Het voUedige rapport wordt in het najaar van 1996 door de Directie Markhverking van het Ministerie van Eco-nomische Zaken gepubliceerd

1142

Page 297: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2 Gebiedskeuze

In deze studie is gekozen voor twee stedelijke gebieden van middelgrote omvang (rond de

200.000 inwoners) die met busnetwerken worden bediend en geen significant intern spoorge-

bonden openbaar vervoernetwerk hebben. Beide stedelijke gebieden en hun omringende platte-

land zijn vergelijkbaar qua oppervlakte, bevolkingsomvang en omgeving. Zo liggen beide ge-

bieden op een redelijke afstand van de dichtstbijzijnde stedelijke agglomeratie en zijn ze ver

van de kust of van grote bosgebieden gesitueerd.

De keuze is gevallen op het gebied van de in 1996 in te stellen ‘stadsprovincie’ York (City of

York Council) in Groot-Brittannië en de regio Den Bosch in Nederland’. De keuze voor York

is mede ingegeven door het feit dat deze stad, evenals Nederlandse steden, een hoog fietsge-

bruik kent.

De oppervlakte van beide gebieden is nagenoeg gelijk (zie Tabel 1) maar de bevolkingsomvang

van de regio York is in 19933 17% geringer dan die van de regio Den Bosch. In deze studie is

tevens de spreiding van de bevolking in beide steden nagegaan. Hiervoor wordt een indeling

gehanteerd die zoveel mogelijk overeenkomt met de volgende karakteristieken: historische

stadskern (‘kern’), bebouwde kom (‘ring 1’) en meer landelijke gebieden (‘ring 2’). Hierbij

moest worden uitgegaan van bestaande administratieve indelingen in gemeenten en wijken. De

resultaten tijn in Tabel 1 af te lezen.

* Op basis van de oppervlakte en bevolkinwmvang van de nieuw in te stellen ‘stadsprovincie’ York is voordeze studie voor Den Bosch en een aantal omliggende gemeenten gekozen. De gekozen gemeenten zijn: DenBosch, Vlijmen, Hedel, -erzoden, Rosmalen, Berlicum, Sint Michielsgestel, Vught, Helvoirt, Den Dungenen Maasdriel3 De meest recente beschikbare bevolkingsgegevens waren uit 1993. Voor York betreft het een schatting van delokale overheden op basis van cijfers uit 1991.

1143

Page 298: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Tabel 1: Bevolking en oppervlakte van de regio’s Den Bosch en York (1993)

Bron: Voor Den Bo!

de bevolkingstelling

Bevolking (inw.) Oppervlakte @a)

Den Bosch York Den Bosch York

18.500 12.590 300 334

110.400 117.420 6.230 5.559

128.900 130.010 6s30 5.893

81.500 44.750 20.670 21.305

210.400 174.760 27.200 27.198

:h: CBS, 1993. Voor York: schattingen gemaakt door de lokale overheden op basis van

ml 1991

De bevolkingsomvang in de stadskern en in de rest van de bebouwde kom tezamen is in Den

Bosch nagenoeg gelijk aan die van York. Het verschil in bevolkingsomvang zit voornamelijk in

de meer landelijke gebieden waar York een lagere bevolkingsdichtheid kent.

3 Vergelijking van de netwerken

Voor beide gebieden zijn gegevens verzameld over de in de herfst van 1995 bestaande open-

baar busvervoerdiensten. Het zal duidelijk zijn dat een integrale opname van de lijnvoering en

dienstregelingen in dit rapport onmogelijk is. Daarom is er gekozen voor een summiere be-

schrijving van de openbaar busvervoerdiensten van de betreffende gebieden4.

3.1 Lijnvoering

In beide gebieden kunnen stadsdiensten van streekdiensten worden onderscheiden, al is deze

scheiding in York minder duidelijk aan te brengen dan in Den Bosch.

De streekdiensten vertonen in beide gebieden een stervormig netwerk met als eindpunt meestal

het centraal station. Deze busdiensten gaan min of meer via de kortste route naar de omliggen-

de steden buiten het onderzoeksgebied (zie stippellijnen in Figuur 1).

’ In afionderlijl vervoigonderzoek zal de vergel@ng tussen Den Bosch en York verder worden uitgediept.

1144

Page 299: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

De stidiemten hebben in Den Bosch en York als overeenkomst dat in bijna alle gevallen de

lijnen van een wijk aan een kant van de stad, via het stadscentrum en het centraal station, naar

een wijk aan de andere kant van de stad lopen. Het verschil is dat binnen de wijken in Den

Bosch de lijnen steeds van hetzelfde traject gebruik maken en daarbij vaak in “lussen” door de

wijk rijden (zie de niet-gestippelde lijnen in ‘Den Bosch’ in Figuur 1). In York komt dit bedie-

ningspatroon weinig voor. De lijnen zijn georganiseerd in lijnbundels die binnen eenzelfde wijk

verschillende eindpunten en trajecten hebben (zie de verschillende niet-gestippelde lijnen in

‘York’ in Figuur 1). In York worden zo met meer lijnen meer straten bediend. De frequentie

op elke lijn is er echter lager dan in Den Bosch.

Figuur 1: Schematische weergave lijovoering buitenwijken: Den Bosch, York

3.2 Frequenties en bedieningsniveau

Gegevens over het totale aantal buskilometers in York waren, wegens commercialiteit, niet

beschikbaar. Dit maakte de vergelijking van het bedieningsniveau op basis van deze grootheid

onmogelijk. Er is daarom gekozen voor een vergelijking van het aanbod aan openbaar busver-

voerdiensten waarbij de meeteenheid het aantal mogelijkheden tot vertrek/aankomst tussen de

Kern en Ring 1 en tussen de Kern en King 2 is. Het bedieningsniveau is daarom gedefinieerd

als het totale aantal vertrekkende busdiensten vanuit de eindpunten van de lijnen waarbij elke

lijn artificieel opgeknipt werd bij het centraal station als de betreffende lijn beide eindpunten in

1145

Page 300: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

de buitenwijken of elders had5. In de volgende tabellen en figuren wordt het bedieningsniveau

weergegeven per periode (weekdag, zaterdag en zondag) en per bestemmingsgebied (Centrum

- Ring 1 en Centrum - Ring 2)6. Deze laatste indeling komt grotendeels overeen met het bereik

van respectievelijk, het stadsvervoer (bebouwde kom) en het streekvervoer (omringende platte-

land).

De meeste stedelijke lijnen in Den Bosch, en de meeste lijnbundels in York hebben doorde-

weeks een frequentie van vier (of twee) bussen per uur tussen 7:00 en 18:00 uur. Daarna daalt

de frequentie tot twee (of één) bus(sen) per uur. De streeklijnen hebben in Den Bosch in het

algemeen een frequentie van twee (of één) bussen per uur tussen 7:00 en 18:OO uur. In York

hebben veel streeklijnen een afwijkend bedieningspatroon waarbij de busdiensten geen klokvas-

te uurdienstregeling hanteren maar vertrektijden die afgestemd zijn op bijzondere markten.

In Tabel 2 staat onder de titel ‘bussen’ het aantal in- en uitgaande bussen (het bedieningsni-

veau) in de verschillende gebieden en perioden vermeld. Uit de tabel valt te observeren dat het

bedieningsniveau voor de relaties met ring 1 in York hoger ligt dan in Den Bosch behalve op

zondag (omgerekend: weekdagen 16% meer busdiensten in York, zaterdagen 34% meer in

York en zondagen 50% minder in York). Voor de verbindingen met ring 2 is eenzelfde beeld te

constateren (omgerekend: weekdagen 12% meer busdiensten in York, zaterdagen 44% meer in

York en zondagen 61% minder in York). Als, omwille van het verschil in de omvang van de

twee steden, naar het aantal vertrekkende busdiensten per 1 .OOO inwoners en per hectare wordt

gekeken, wordt de gunstige positie van York verder versterkt.

5 Uit de analyse van het netwerk is gebleken dat de buslijnen zowel in York als in Den Bosch, voor het meren-deel, de hele breedte van het betreffende gebied (ring 1, ring 2) doorkruisen zodat de gehanteerde meeteenheidde onnauwkeurigheden beperkt.6 De tabellen en @eken voor ‘Centrum - Ring 2’ betreffen uitsluitend de busdiensten die vanuit hetstadscentrum gebieden de tweede ring aandoen. De tabellen en grafieken voor ‘Centrum - Ring 1’ betreffen allebusdiensten, inclusief die busdiensten die tot het tweede ring doorrijden.

1146

Page 301: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Tabel 2: Vergelijking bedieningsnivenu Den Bosch - York

-Ingaande 14,3 11,3 6,8 !1,9 1.4 0,9 18,2 16,9 3,8 12,2 2,0 0,3. . . . . . ..-..-.....-.. -..- Totaal

..-..-..-.-..-..-...................-..-.. * . . . . . . . . . . . . . . . . ..-.........-.....................-......................-......................... :; . . . . . . . . . . . . . . . .._._................................28,3 22,4 13.6 :3,8 2.8 1,8 36,2 33,3 7,6 [4,4 4,0 0,7

In de volgende grafieken wordt nader gekeken naar de verschillen in bedieningsniveau op ver-

schillende tijdstippen van de dag. De eenheid die gebruikt is op de verticale as is de frequentie,

uitgedrukt in het aantal bussen dat binnen het uur vertrekt, gesommeerd voor alle lijnen en alle

richtingen in het betreffende gebied. Deze meting wordt per kwartier uitgevoerd en kan dus

voor elk kwartier worden geïnterpreteerd als het aantal busdiensten dat binnen het uur zal ver-

trekken; wat een manier is om de beschikbaarheid van de betrokken diensten voor de klant te

Op basis van deze grafieken kunnen de volgende observaties worden gemaakt:

l Het verloop van het bedieningsniveau per uur van de dag vertoont in beide steden een zeer

vergelijkbaar patroon (zie Figuur 2 t/m Figuur 7).

l Het bedieningsniveau, volgens de gekozen maatstaf is in de daluren in Den Bosch ongeveer

een kwart lager dan in York, in de spits is het verschil kleiner. Hetzelfde geldt voor de be-

1147

Page 302: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

bouwde kom (ring 1) en voor het platteland (ring 2) zowel voor weekdagen (zie Figuur 2

en Figuur 5) als voor zaterdagen (zie Figuur 3 en Figuur 6). In de dalperiode is een klein

gedeelte van de busdiensten aanbesteed.

. ‘s Avonds ligt het bedieningsniveau in Den Bosch licht boven die van York (zie Figuur 2 en

Figuur 5). Het belangrijkste verschil is dat in Den Bosch de diensten een half uur later eindi-

gen (wellicht heeft dit te maken met de verschillende sluitingstijden van horecabedrijven).

Voor York is te zien dat meer dan de helft van de busdiensten in die avondperiode geen

commerciële diensten zijn maar aanbesteed zijn. Het verschil in bediening tussen beide ste-

den is terug te voeren op de beslissing van de lokale overheid in York om ‘s avonds niet

meer dan de nu bestaande hoeveelheid busdiensten aan te besteden,

l Op zondag ligt het bedieningsniveau in York op ongeveer de helft van dat in Den Bosch (zie

Figuur 4 en Figuur 7). De grote meerderheid van de diensten wordt niet commercieel aan-

geboden maar op basis van aanbesteding door de lokale overheid. Het lage bedieningsni-

veau in die periode is dus het gevolg van een bewuste keuze van de lokale overheid om niet

méér diensten aan te besteden.

1148

Page 303: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

W e e k d a g e n : C e n t r u m - R i n g 1

.Figuur 2: Vergelijking van de hoeveelheid busdiensten in York en Den Bosch tussen het stadscentrum en

ring 1 op weekdagen (herCst 1995)

200

175

150

l 125.g

$ 1 0 0

z 75

50

25

00 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 088888oooooooooooooogti r-: Co’ 05 0: g ti 0’ 9: ti ui r; aj ti 0: G .pj ti 0:

--“‘7” .---cvNcucu0ö

Z a t e r d a g : C e n t r u m - R i n g 1

I York (tendered)I York (commercial)

-Den Bosch

Figuur 3: Vergelijking van de hoeveelheid busdiensten in York en Den Bosch tussen het stadscentrum en

ring 1 op zaterdagen (herfst 1995)

1149

\.

Page 304: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

Z o n d a g : C e n t r u m - R i n g 1

Quur 4: Vergelijking van de hoeveelheid busdiensten in York en Den Bosch tussen het stadscentrum en

ring 1 op zondagen (herfst 1995)

W e e k d a g e n : C e n t r u m - R i n g 2

150

25

Figuur 5: Vergelijking van de hoeveelheid busdiensten in York en Den Bosch tussen het stadscentrum enting 2 op werkdagen (herfst 1995)

1 150

Page 305: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

Z a t e r d a g : C e n t r u m - R i n g 2

l 12522z 100BLf 75

50

25

0

I ,

Figuur 6: Vergelijking van de hoeveelheid busdiensten in York en Den Bosch tussen het stadscentrum en

ring 2 op zaterdagen (herfst 1995)

Z o n d a g : C e n t r u m - R i n g 2

l 125izpo0

E 75

25

0~ 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0o o o o o o o o o o o o o o q 8 8 8 8ti k ti 05 0 ~~p-j+~~~~aJj9-~~3~T--vv-Y--v- (VCYNCVOO

Figuur 7: Vergelijking van de hoevee.lheid busdiensten in York en Den Bosch tussen

ring 2 op zondagen (herfst 1995)

het stadscentrum en

1151

Page 306: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

3.3 Tarieven

In aansluiting op de structuur van het netwerk in beide gebieden (bijna alle buslijnen zijn radiaal

en rijden langs het centraal station) is gekozen voor een vergelijking van tarieven voor ritten

van of naar het centraal station. Een aantal, willekeurig gekozen, observaties op verschillende

afstanden van het centraal station vormen de basis voor het opstellen van de grafische verge-

lijking.

De tarieven van de enkeltjes gekocht aan boord van de bussen in York zijn even duur of goed-

koper (op de zeer korte afstanden) dan de tarieven met de strippenkaart (15-strippen) in voor-

verkoop in Den Bosch (zie Figuur 8). De tarieven van de kaartjes die in Den Bosch aan boord

van de bussen te koop zijn, liggen ongeveer op het dubbele van de tarieven in York (zie Figuur

9).

OV Tarieven vergelekenVoorverkoop Vol tarief

0.W 2.00 4.00 8.00 10.00 12.00 14.00Kilomhn

Figuur 8: Vergelijking (steekproef) van de tarieven in York (enkeltjes) en Den Bosch (strippenkaart in

voorverkoop) (herfst 1995)

1 1 5 2

Page 307: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

ov Tarieven vergelekenAan boord

Figuur 9: Vergelijking (steekprmf) van de tarieven in York (enkeltjes) en Den Bosch (kaartje aan boord)

(hetfst 1995)

Er bestaat in York geen abonnementen die op alle lijnen van de regio geldig zijn. Wel heeft de

belangrijkste vervoerder @der York) een eigen abonnement op al zijn lijnen (wat ongeveer

85% van alle diensten in de regio vertegenwoordigt). Dit abonnement kost £27 per maand

(ongeveer f67,50). In Den Bosch kost een maandabonnement op alle diensten 182 per maand.

Er bestaan ook kortingen voor kinderen.

De lokale overheid in York subsidieert rechtstreeks bejaarden (mannen boven 65 jaar en vrou-

wen boven 60 jaar) in het gebied door hen jaarlijks voor X24 cf60) aan openbaar-

vervoerpenningen (zogenaamde ‘tokens’) te geven. Deze zijn geldig in alle openbaar-

vervoerdiensten maar ook in bepaalde taxi’s en belbussen. Daarnaast kunnen bejaarden bij de

belangrijkste vervoerder (Rider York) een kortingskaart voor £30 per jaar u75) aanschaffen

waarmee zij een jaar lang voor een maximaal tarief van £0,32 (fO,80) per rit kunnen reizen,

ongeacht de lengte van de rit. Deze regeling is een commercieel initiatief van de vervoerder en

wordt niet door de lokale overheid gesubsidieerd.

1153

(.

Page 308: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

De lokale overheid in York heeft besloten om naast bejaarden meerdere doelgroepen kortingen

toe te kennen. Zo kunnen mensen met een mobiliteitshandicap (onder de voorwaarde dat ze

nog niet pensioengerechtigd zijn en geen recht hebben op een bijzondere uitkering van de na-

tionale overheid) jaarlijks een maximum van f100 u250) aan openbaar-vervoerpenningen ko-

pen tegen een gereduceerde prijs van f50 yl25). Daarnaast krijgen blinden gratis een abon-

nement op alle lijnen van die vervoerders die hieraan tegen vergoeding van de lokale overheid,

willen meedoen. In de praktijk zijn dat de meeste vervoerders.

3.4 Subsidies

Voor het bestudeerde gebied in York wordt voor het boekjaar 1-4-1994/3 1-3-1995’ een sub-

sidie van f967.350 cf2.418.375) uitgekeerd. Dit bedrag moet worden uitgesplitst in subsidië-

ring ten behoeve van de aanbesteding van diensten, subsidiëring van bepaalde doelgroepen

(tariefkortingen) en verlaging van de brandstofaccijnzen voor de vervoerders (zie Tabel 3).

Tabel 3: Subsidies aan het openbaar vervoer in de (New) District York voor het jaar 1994/95

f van 1995 York City Notth- Central Cov- Totaal

Council Yorkshire ernment

County Couocil

Aanbestedingen: 91.450 175.900 267.350

Avond- en zondagsdiensten 71.750 111.250 182.000

Dagdiensten 0 63.900 63.900

Reserve 18.000 0 18.000

Contractmonitoring 1.700 1.750 3.450. . . ..-..-..-..-.. - ..-......-. 1 . . . . . . . . . . soo.ooo . . . . . . . . . . . . . . . . ..-............- ..-......Tariefkortingen

. . . . ............ ~.ooo.

.-..-..- ..-.. -.- ..-.-...-...........................-..... . . I .._...........-..-........................... - . . . . . . . . . . . . . . . . . . - . .BrandstofaccijnZ

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .200.000 200.000

TOTAAL 591.450 175.900 200.000 967.350

’ 0~ basis van opgave door York City Council (overschatting van openbaar vervoer subsidiëring wegens mo-

gelijkheid tot taxi-, belbus- en treingebnrik)

’ Schatting op basis van landelijke gemiddelden.

’ Voor het boekjaar 95/96 zijn maar beperkte wijzigingen voorzien.

1154

Page 309: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

Voor Den Bosch werd in 1995 voor het BOS-gebied uitsluitend (stadsdiensten van Den Bosch

en omgeving, met uitzondering van de streekdiensten) een Rijksbijdrage van f12.872.000 uit-

gekeerd. Omdat het bestudeerde gebied in de regio Den Bosch groter is dan het BOS-gebied

en tevens streeklijnen omvat, ligt de ware omvang van de subsidiëríng in de regio Den Bosch

hoger dan het bovengenoemde bedrag. Doordat het subsidiebedrag voor het streekvervoer dat

van en/of naar Den Bosch rijdt, onderdeel is van het totale subsidiebedrag van de BBA (de

streekvervoerder in het gebied rond Den Bosch), is het helaas niet mogelijk om precies aan te

geven hoeveel subsidie hierin omgaat.

Op basis van deze partiële vergelijking kan worden geconstateerd dat het totaal aan subsidië-

ring uitgegeven bedrag in het gebied Den Bosch minimaal vijf maal groter is dan de subsidië-

ring in het gebied York, zonder dat dit in omvangrijkere diensten en lagere tarieven voor Den

Bosch resulteert. Nader onderzoek zou moeten uitwijzen wat de oorzaken voor het verschil in

de omvang van subsidiëring zijn. Het merendeel van de hiertoe benodigde gegevens zijn helaas

om commerciële redenen, zowel in York als in Den Bosch, niet beschikbaar. Hierdoor ontbre-

ken bijvoorbeeld de gegevens over produktiekosten en aantallen reizigers.

4 Conclusie

De vergelijking tussen het openbaar vervoer in de regio Den Bosch en in de regio York laat

zien dat er, ondanks de lagere omvang van het subsidiebedrag en de invoering van marktwer-

kin& geen sprake is van karige bediening in deze Engelse stad. Over het algemeen is het be-

dieningsniveau van het openbaar vervoer, zoals die in dit onderzoek is gedefinieerd, in York

beter dan in Den Bosch. Dit geldt voor diensten doordeweeks en op zaterdag, zowel in de

spitsuren als in de daluren en zowel in de bebouwde kom als daarbuiten, ‘s Avonds is de be-

diening in beide gebieden ongeveer gelijk. De uitzondering is de zondag waar het bedieningsni-

veau in York lager ligt dan in Den Bosch.

De tarieven liggen in beide gebieden op een vergelijkbaar niveau, waarbij moet worden opge-

merkt dat dit alleen geldt wanneer de reiziger in Den Bosch zijn vervoerbewijs voorafgaand

1 I 55

Page 310: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

aan de rit koopt*. Voor bepaalde doelgroepen zijn in beide gebieden kortingen beschikbaar.

Omdat de beschikbare kortingen in York meer dan in Den Bosch aan de omvang van het ge-

bruik van het openbaar vervoer is gerelateerd, kan geen scherpe conclusie worden getrokken

omtrent de vraag in welk gebied de grootste kortingen wordt verstrekt aan bepaalde groepen

reizigers. Voor wat betreft de kortingen waarover bejaarden kunnen beschikken, kan op basis

van de beschikbare informatie geen aanmerkelijk verschil worden geconstateerd. Verder dient

hier te worden opgemerkt dat de omvang van deze kortingen in York volledig door de lokale

overheid kan worden bepaald.

Partiële gegevens laten zien dat de omvang van het totale subsidiebedrag voor het openbaar

vervoer in de regio Den Bosch een veelvoud (minimaal vijf keer zoveel) is van dat in York.

* Bij de aansclufva~ een vervoerbewijs aan boord van de bussen in Den Bosch liggen de tarieven aanzienlijkhoger dan in York.

1156

Page 311: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

De regio : bekering of vervoering?

M.J.G. Witbreuk

Universiteit TwenteFaculteit Technologie & Management

Vakgroep Civiele TechniekSectie Verkeer en Vervoer

September 1996Enschede

Paper voor het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1996

1157

Page 312: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1. INLEIDING ....................................................................................................4

2. COLLECTZEVE GOEDEREN : HET PROBLEEM.................................................... 4

3. SAMENWERKING : HET MIDDEL ..................................................................... 6

4. TRAGEDY OF THE COMMONS .........................................................................7

5. COLLECTIEVE ACTIE : EEN SYSTEEMBENADERING ..........................................8

5.1 Assumpties en randvoorwaarden ...................................................................... .8

5.2 Het model. ................................................................................................ 10

5.3 Percepties ................................................................................................. 11

5.4 Interactie en reputatie .................................................................................. 11

5.5 Heterogeniteit ............................................................................................ 1 2

5.6 Groepsomvang ........................................................................................... 12

5.7 Stabiliteit van de groep ................................................................................. 1 3

5.8 Het probleem ............................................................................................. 13

5.9 Ontwerpregels voor de organisatie ..: ................................................................ 13

5.10 Hypothesen ............................................................................................. 1 4

6. EEN TOEPASSING : VERKEER EN VERVOER ................................................... 15

6.1 Regionale samenwerking op het gebied van verkeer en vervoer.. ............................. 15

6.2 Samenwerking in de Twentse regio .................................................................. 17

6.3 De regio : bekering of vervoering ................................................................... 1 9

LITERATUUR... _..___ . . . _._..._. .__ . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20

1158

Page 313: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

De regio : bekering of vervoering?

De bestuurlijke structuur van Nederland staat eigenlijk al decennia ter discussie. Devormgeving van de bestuurlijke organisatie zou theoretisch afhankelijk moeten zijnvan de schaal waarop voorzieningen dienen te worden geproduceerd of problemenzich voordoen. Vrijwillige samenwerking kan ook soelaas bieden, maar isafhankelijk van verschillende variabelen. Theoretische inzichten worden gebruikt omde regionale samenwerking op het gebied van verkeer en vervoer te bezien.

Summary

The regional authority : withdrawal or exaltation?

The past decennia the administrative structure of the Netherlands is discussed.Theoretically the administrative structure should depend on the leve1 at whichprovisions should be produced or problems do arise. Voluntary cooperation isanother possibility, but its success is dependent on several variables. Theoreticalinsights wil1 be used to study regional cooperation with respect to transport policy.

1159

Page 314: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1. INLEIDING

In deze paper staat de bestuurlijke organisatie centraal. Uitgegaan wordt van het fiscal

federalism, een theorie die stelt dat de schaal van de bestuurlijke organisatie moet aansluiten

bij de schaal waarop de problemen (de verschaffing van de publieke goederen) zich voordoen.

Indien de schaal van problemen verandert, kan de schaal van de bestuurlijke organisatie

formeel-juridisch worden aangepast, maar ook kan de weg van samenwerking worden

gekozen. Met behulp van de speltheorie (met name de tragedy of the commons) wordt

uiteengezet dat samenwerking geen eenvoudige zaak is. Een soort systeembenadering wordt

vervolgens uitgewerkt waarbij samenwerking wordt gezien als een “repeated game”, een spel

waarbij diverse factoren hun invloed uitoefenen op de kwaliteit van de samenwerking.

Vanuit de constatering dat verkeer en vervoer sterk de kenmerken van publieke of collectieve

goederen bezit, wordt vervolgens bekeken in hoeverre het gepresenteerde model een raam-

werk kan vormen voor het beschrijven en verklaren van de samenwerking op het gebied van

verkeer en vervoer in de regio. De overheid ontwikkelt de laatste jaren een beleid, dat er op

is gericht de mobiliteit te beïnvloeden. Daarbij zou het te voeren beleid kunnen worden

onderscheiden naar regio. In het verlengde van deze constateringen kwam ook de bestuur-

lijke structuur ter discussie te staan.

2. COLLECTIEVE GOEDEREN : HET PROBLEEM

Economisch kan gesteld worden, dat het prijsmechanisme met betrekking tot bepaalde goede-

ren en voorzieningen niet effectief werkt. Dit is vooral het geval ten aanzien van publieke of

collectieve goederen. In het algemeen kunnen goederen en voorzieningen worden ingedeeld

in vier categorieën, zoals figuur 1 weergeeft.

1160

Page 315: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

rivaliteit gering

uitsluitbaarheid

moeilijk publieke goederen

(bijv. defensie)

gemakkelijk tol-goederen

(bijv. kabeltelevisie)

Figuur 1 : typen goederen

groot

common pool goods

(bijv. infrastructuur)

private goederen

(bijv. brood)

Ook kan het zo zijn, dat een goed een verschuiving op het continuiim van puur collectief goed

naar puur privaat goed maakt. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van infixstructuur. Het

verschaffen van infixstructuur is moeilijk te bereiken vanwege de kenmerken ervan. Wanneer

infiasíx-uctuur is gerealiseerd, is het moeilijk of zeer kostbaar om individuen van gebruik ervan

uit te sluiten. Daarnaast beïnvloedt gebruik door de één gebruik door de ander niet tot het punt

waarop congestie optreedt. Zolang er geen congestie optreedt is er niet of nauwelijks sprake

van rivaliteit, wanneer er wel congestie optreedt is er wel sprake van rivaliteit. Waar het dus

gaat om het beheer van het transport netwerk, kan worden gesproken over een publiek goed of

een common pool good. En daaronder valt dan niet alleen het aanleggen van wegen, maar ook

zaken als het onderhouden van de infrastructuur en het verschaffen van infrastructuur voor

openbaar vervoer.

Wanneer de markt nalaat een bepaalde voorziening te treffen of prijzen berekent die,

maatschappelijk gezien, tot een ondoelmatig gebruik van voorzieningen zou leiden, kan deoverheid er voor kiezen om deze voorzieningen collectief te produceren entof te bekostigen.

In het algemeen nemen overheden dan ook de taak tot productie van (bepaalde) collectieve

goederen op zich. Zoals gesteld, kan infì-astructuur bijvoorbeeld worden beschouwd als een

goed, dat, afhankelijk van het gebruik ervan, het karakter heeft van een publiek goed of een

common pool good. In Nederland wordt het verschaffen, onderhouden en beheren van

verkeersnetwerken ook als taak van de overheid beschouwd. In de loop der jaren is de drie

overheidslagen rijk, provincie en gemeente een aantal verschillende taken en bevoegdheden

ten aanzien van het verkeer en vervoer toebedeeld.

1161

Page 316: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3. SAMENWERKING : HET MIDDEL

Publieke goederen kunnen verschillen in de schaal waarop ze geproduceerd dienen te worden.

Het fiscal federalism stelt, dat voor elke voorziening een optimale bestuurIijke context kan

worden gevonden. Via het “principle of fïscal equivalente” stelt de theorie, dat het organisa-

torisch verband dat een voorziening verschaft dient te worden afgestemd op het ruimtelijk

begrensde gebied van de profïjthebbers. Wanneer dit principe tot het uiterste zou worden

doorgevoerd, dan zou een lappendeken van bestuurlijke eenheden ontstaan. Het kunnen

behalen van schaalvoordelen en het internaliseren van externe effecten enerzijds en politieke

voorkeuren anderszijds zorgen er voor dat dat niet gebeurt en dat er een meer eenvoudiger,

gelaagde bestuurlijke organisatie tot stand komt. Omdat de tot stand gekomen bestuurlijke

organisatie is toegesneden op een op bepaalde momenten aanwezige situatie, kunnen

maatschappelijke of technologische veranderingenleiden tot een druk op de bestuurlijke

structuur. Hieraan kan worden tegemoet gekomen door de bestuurlijke structuur te veranderen

of door samenwerking tussen actoren.

In de jaren tachtig had Nederland nog steeds het systeem van binnenlands bestuur zoals dat in

het midden van de negentiende eeuw was opgericht. In de loop van de tijd deden zich echter

veranderingen voor. Zo vond een sterke groei plaats van de gemeentelijke overheden, werd

men zich bewust van een verschil tussen grotere en kleinere gemeenten wat betreft de omvang

van het takenpakket en de daarmee samenhangende kwaliteit van de overheidszorg. De

mobiliteit nam toe, de oriëntatie van de burger verschoof van een lokale oriëntatie naar een

meer interlokale, regionale en (inter)nationale oriëntatie. Schaalvoordelen werden meer

manifest. Het probleem van de externe effecten werd duidelijker. Met name het regionale

niveau werd gezien als het niveau waarop de grootste problemen zich voordeden. De discussie

over de wenselijkheid van regionale bestuursautoriteiten, eigenlijk al in 1924 ingezet door van

Poelje, werd in deze eeuw voortgezet. Er is immers geen regionale autoriteit, terwijl zich op

dat niveau wel grote problemen voordoen. Tot nu toe wordt vastgehouden aan de bestaande

1162

Page 317: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

driedeling rijk, provincie en gemeente, en is er slechts plaats voor min of meer cosmetische

veranderingen. Omdat het regionale karakter van de problematiek om een andere aanpak bleef

vragen zou (vrijwillige) samenwerking tussen overheden een mogelijkheid kunnen bieden om

deze regionale problemen aan te pakken.

4. TRAGEDY OF THE COMLMONS

Samenwerking tussen overheden kan dus een middel zijn om de collectieve doelen of

voorzieningen te bereiken. Dat dit echter niet een vanzelfsprekende zaak is, geven het

prisoner’s dilemma en de tragedy of the commons aan, die de basis van de theorie van de

collectieve actie vormen. Terwijl het prisoner’s dilemma, dat de basis vormt van de spel-

theorie, betrekking heeft op twee individuen en verschillende zwakheden kent, won het

commons dilemma game aan betekenis gedurende de zeventiger jaren. Hardin introduceerde

de “tragedy of the commons”, waarin hij de degradatie van de omgeving schetste die kon

worden verwacht wanneer vele individuen een schaarse bron gezamenlijk beheren. De

tragedie kan als volgt worden omschreven.

Zes herders hebben één weide in gemeenschappelijk bezit. Elke herder heeft éen koe die

1000 kilo weegt. De weide is geschikt voor begrazing door maximaal zes koeien.

Wanneer er een koe bgomt, dan neemt het gewicht van elke koe af met 100 kilo. Dit is

belangrijk voor de herders, want de waarde van een koe hangt samen met zijn gewicht.

Elke herder profiteert direct van begrazing van de weide en lijdt op den duur dus

schade van overbegrazing van de gemeenschappelijke weide door zijn koe en de koeien

van de andere herders. Toch wordt elke herder gestimuleerd om een meer en meer

koeien op de weide te brengen, omdat hij de directe voordelen van zijn eigen koeien

plukt, maar slechts een gedeelte van de kosten door overbegrazing hoeft te dragen.

Hierin ligt de tragedie. Iedere herder zal dus koeien toevoegen, met als gevolg

vernietiging van de weide, omdat de capaciteit van het systeem beperkt is.

De strategische structuur van een commons dilemma game (zoals de tragedy of the commons)

heeft een drietal kenmerken. In de eerste plaats heeft elkespeler een keuze tussen sarnen-

1163

Page 318: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

werken (C-optie) en niet samenwerken @-optie). De D-optie is voor elke speler dominant,

omdat elke speler beter af is als hij de D-optie kiest, hoeveel andere spelers ook de C-optie

kiezen. De dominante D-opties leiden tot een niet-optimaal evenwicht. De uitkomst die zou

resulteren wanneer alle spelers de niet-dominante C-optie zouden kiezen is vanuit elke speler

bezien te verkiezen boven de uitkomst die resulteert wamreer elke speler D kiest, maar toch

wordt geen enkele speler gestimuleerd tot afwijken van de D-keuze.

Ondanks de problemen worden er in de werkelijkheid toch wel organisaties gevormd die

publieke goederen en voorzieningen verschaffen. Er blijken dus toch variabelen te zijn die

samenwerking beïnvloeden.

5. COLLECTIEVE ACTIE : EEN SYSTEEMBENADERING

5.1 Assumpties en randvoorwaardenDe theorie van de collectieve actie richt zich (vooralsnog?) op samenwerking tussen indivi-

duen, maar in dit artikel wordt een Simonistische opvatting gevolgd, die stelt dat samenwer-

king tussen individuen vergelijkbaar is met samenwerking tussen organisaties. De belangen

van een organisatie worden nagestreefd door de leden van de organisatie, die door dat te doen,

tevens hun eigen belangen nastreven. Daarnaast worden persoonskenmerken, die overigens

zeer zeker wel een invloed uit kunnen oefenen op de processen van samenwerking, gelijk

verondersteld.

Assumptie 1 : Samenwerking tussen individuen is vergelijkbaar met

samenwerking tussen organisaties.

Assumptie 2 : Persoonskemnerken van vertegenwoordigers van

samenwerkende organisaties hebben geen significante invloed

op de (effectiviteit van de) samenwerking.

1164

Page 319: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Een randvoorwaarde is dat er sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid. Er dient sprake te

zijn van (positieve) interdependentie. Om de doelen te bereiken is medewerking van alle

organisaties relevant, en die medewerking is niet af te dwingen door de andere organisaties op

grond van bevoegdheden.

Randvoorwaarde 1 : Er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen de

actoren. Er is geen actor aanwezig die in staat is en bereid is om

het (gemeenschappelijke) doel alleen te bereiken.

Bovendien dienen de actoren belang te hebben bij het gemeenschappelijke doel. Dat betekent,

dat voor hen de verwachte baten van samenwerking groter dienen te zijn dan de verwachte

kosten ervan. Wanneer dit met het geval is, zal de actor niet meewerken. Ten aanzien van

collectieve goederen kan deze situatie worden verondersteld.

Randvoorwaarde 2 : Bi > K

Aangezien tijdens een beleidsproces in het algemeen een serie beslissingen worden genomen,

waarbij de actie (of beslissing) van de ene partij een reactie van de andere partij uitlokt, biedt

het meervoudige spel een betere weergave van de werkelijkheid dan het enkelvoudige spel.

De output van het ene spel kan daarbij de input van het volgende spel vormen. Variabelen

kunnen gerelateerd zijn aan elkaar. Een systeembenadering kan een nuttig hulpmiddel zijn om

de werkelijkheid te bestuderen. De systeembenadering gaat er van uit dat in het geval sprake

is van een open systeem (en dat is ten aanzien van organisaties altijd het geval), ook de

omgeving van de organisatie(s) van invloed is. Zo kan een grote onzekerheid de samenwer-

king tussen organisaties belemmeren. Een zekere stabiliteit is dus nodig om samenwerking

mogelijk te maken. Dit kan als derde randvoorwaarde worden toegevoegd.

Randvoorwaarde 3 : De stabiliteit van de omgeving mag niet dusdanig

gering zijn, dat er een dusdanig grote onzekerheid resulteert

dat actoren niet zullen gaan samenwerken.

1165

Page 320: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

5.2 Het modelOnder de vermelde assumpties en indien is voldaan aan de genoemde randvoonvaarden kan

een verzameling van variabelen worden onderscheiden die de (effectiviteit van) samenwer-

king tussen organisaties die een gemeenschappelijk goed trachten te produceren be’invloeden.

De mate van effectiviteit wordt hierbij bepaald door de tevredenheid van de samenwerkende

organisaties met de samenwerking en de resultaten ervan, de kloof tussen datgene dat zal

worden bereikt en datgene dat kàn worden bereikt en de aanwezigheid van een gemeenschap-

pelijk plan met duidelijke doelen, maatregelen en beoogde effecten (en een aanzet tot uitvoe-

ring ervan) dat past binnen de landelijk vastgestelde doelen en maatregelen.

groepsomvang + c h e t e r o g e n i t e i t _

1

+ effectiviteit van) samenwerking.

Figuur 2 : de bdnvloeding van samenwerking als enkelvoudig spel

Figuur 2 geeft de variabelen modehnatig weer. De (probabilistische) relaties tussen de varia-

belen kunnen positief of negatief zijn. In figuur 2 is de samenwerking voor de eenvoud als een

enkelvoudig spel weergegeven. In werkelijkheid is er meestal sprake van een meervoudig

spel. In dergelijke situaties zijn er ook terugkoppelingen te onderscheiden. Zo kan een goede

1166

Page 321: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

samenwerking leiden tot een intensivering van de interactie (positieve terugkoppeling) of tot

een aíñame van de heterogeniteit. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen de variabelen die de

samenwerking beïnvloeden kort worden aangegeven.

5.3 PerceptiesVoordat wordt overgegaan tot beschrijving van de variabelen, dient te worden opgemerkt dat

de percepties van de actoren een centrale rol innemen in het proces. Actoren handelen op basis

van de beelden en interpretaties die zij gedurende een bepaalde tijdsperiode hebben gevormd.

Vanuit hun perceptie kiezen actoren hun strategieën. De invloed van de variabelen is dus in

verschillende gevallen niet een directe, maar een via de perceptie van de actoren verlopende

invloed. Zo kan een actor pas inspelen op een afhankelijkheidsrelatie met een andere actor, als

hij deze afhankelijkheid als zodanig percipieert.

5.4 Interactie en reputatieElke actor heeft te maken met andere actoren waarmee wordt geïnteracteerd. Interactie beïn-

vloedt de samenwerking. Een blijvende kans op interactie is zelfs noodzakelijk (maar niet

voldoende) voor de ontwikkeling van samenwerking. Een blijvende kans op interactie impli-

ceert dat de toekomst van belang is en zal er toe leiden dat actoren voorzichtig en welover-

wogen met elkaar zullen omgaan, omdat een zelfzuchtige actie in het heden er toe zou kunnen

leiden dat de andere actor in de toekomst niet mee bereid zou kunnen zijn onder dezelfde

condities samen te werken. Bij interactie gaat het om de frequentie van zowel formele als

informele contacten, de regelmaat van de contacten en de uitgebreidheid ervan, de eenzijdig-

heid en directheid van de interactie, en om de mate waarin de activiteiten van de actoren die

met elkaar interacteren op elkaar zijn afgestemd. Hoe frequenter, regelmatiger, uitgebreider en

directer de interactie tussen de organisaties, hoe beter de activiteiten op elkaar afgestemd zijn

en hoe minder eenzijdig de interactie is, des te beter zijn de perspectieven voor een effectieve

samenwerking.

Door interacties krijgen de actoren een idee van het gedrag van de andere actoren. Dit bepaalt

de reputatie van die actoren. Het kennen van de reputatie van een actor stelt de andere actor in

staat iets te weten over de strategie die de eerstgenoemde actor zal gebruiken, nog voordat de

1167

Page 322: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

actor zelf de eerste beslissing heeft genomen. Actoren die de reputatie hebben betrouwbaar te

zijn hebben dan de neiging elkaar op te zoeken. Een actor die niet meewerkt in het ene spel,

benadeelt zichzelf in het volgende spel omdat de andere actoren (wanneer ze tenminste de

reputatie van die actor kennen) minder geneigd zullen zijn weer met die desbetreffende actor

samen te werken.

5.5 HeterogeniteitDe actoren die met elkaar samenwerken kunnen verschillen in belangen en in kenmerken.

Afgezien van het feit dat ze allen belang hebben bij het gemeenschappelijke belang, kan de

mate van belang dat ze er bij hebben verschillen. Zo kan de ene organisatie de verhouding

tussen kosten en baten als veel positiever beschouwen dan een andere organisatie (maar

beiden dienen de baten als groter dan de kosten te beschouwen, dus hun belangen zijn met

concurrerend). Daarnaast kunnen hun eigen belangen verschillen. De eigen belangen van de

actoren kunnen zelfs in richting verschillen (concurrerend zijn). Hoe groter de verschillen, hoe

moeilijker het is om samenwerking tot stand te brengen.

Daarnaast kunnen actoren ook verschillen in kenmerken. Ze kunnen verschillen in capaciteit,

expertise, ervaring, informatie etc. Hoe sterker dit het geval is, des te moeilijker is

samenwerking te bereiken.

5.6 GroepsomvangOm het doel te bereiken, dienen verschillende actoren met elkaar samen te werken. Een kleinegroep is daarbij in het voordeel, want hoe groter de groep, hoe meer coördinatie en organisatie

(en dus kosten) vereist is. In kleine groepen is informatieverzameling, communicatie, collec-

tieve besluitvorming en monitoring eenvoudiger. Hoe groter de groep is, des te kleiner is de

kans dat de bijdrage van een actor wordt opgemerkt. De kans op free ridergedrag neemt dan

ook toe naarmate de groep groter wordt.

1168

Page 323: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

5.7 StabiIiteit van de groepDe groep samenwerkende actoren kan al dan met stabiel zijn. Wanneer de samenstelling van

de (vertegenwoordigers van de) groep instabiel is en regelmatig wisselt, dan zullen de leden

van de groep amper tijd hebben om elkaar te leren kennen. Interactie zal dan atñemen en

reputaties zullen minder eenvoudig worden gevestigd. De bereidheid van actoren om dan met

andere actoren samen te werken neemt dan af, omdat men met weet of de betreffende actoren

ook in de nabije toekomst deel zullen uitmaken van de samenwerking. In geval van een sterk

wisselende vertegenwoordiging is men onzeker van het feit of de opvolgers van de huidige

representanten van de actoren een gelijke opstelling kiezen.

5.8 Het probleemDe energie die een actor steekt in de ontwikkeling van samenwerking is ook afhankelijk van

het probleem zelf. In de eerste plaats moet de actor een situatie als een probleem ervaren.

Wanneer dit het geval is, dan is de acuutheid van het probleem van belang. Hoe acuter het

probleem naar mening van de actor is, des te groter zal zijn geneigdheid tot handelen zijn,

indien hij tenminste het probleem als oplosbaar ziet en samenwerking als een nuttig hulp-

middel daarbij beschouwt.

5.9 Ontwerpregels voor de organisatieIn het spel beïnvloeden diverse “spelregels” de mogelijke acties en reacties van actoren en de

relaties tussen hen en daarmee de kansen op een stabiele, effectieve samenwerking. Zo dienen

er afspraken te zijn gemaakt ten aanzien van de organisatorische vormgeving van de samen-

werking, moet er toezicht zijn op het houden van afspraken waarbij gestraft en/of beloond kan

worden. Alle relevante actoren zouden invloed op de planvorming tot bereiken van het

gemeenschappelijke doel en de organisatie ervan dienen te hebben. Bovendien zou een

koppeling van de samenwerking met samenwerking op andere beleidsterreinen een positieve

invloed kunnen hebben, Verder is het van belang dat externe bovengeschikte actoren hun

bemoeienis met de samenwerking minimaal laten zijn. Te grote bemoeienis kan de samen-

werking bedreigen.

1169

Page 324: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

5.10 HypothesenUit het beschreven theoretische model kunnen verschillende hypothesen worden afgeleid.

Hypothese 1 : Hoe groter de groepsomvang, hoe groter de (kans op meer)

heterogeniteit.

Hypothese 2 : Hoe groter de groepsomvang, hoe kleiner de (kans op een

grote) stabiliteit van de groep.-

Hypothese 3: Hoe groter de groepsomvang, hoe geringer de (kans op een)

effectieve samenwerking.-

Hypothese 4: Hoe groter de heterogeniteit, hoe geringer de (kans op een)

effectieve samenwerking.

Hypothese 5: Hoe groter de verwachte stabiliteit, hoe groter de (kans op

meer) interactie en de vorming van reputaties.

Hypothese 6: Hoe groter de verwachte stabiliteit, hoe groter de (kans op)

effectieve samenwerking.-

Hypothese 7: Hoe meer interactie (en reputaties zijn gevormd), hoe groter

de (kans op) effectieve samenwerking.

Hypothese 8: Hoe acuter het probleem, hoe groter de (kans op) effectieve

samenwerking.

Hypothese 9: Hoe beter wordt voldaan aan de organisatie-ontwerpregels,

hoe groter de (kans op) effectieve samenwerking.

1170

Page 325: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

6. EEN TOEPASSING : VERKEER EN VERVOER

6.1 Regionale samen werking op het gebied van verkeer en vervoerZoals in paragraaf 2 reeds is opgemerkt, kan inf&$ructuur als een common pool good worden

beschouwd. Het realiseren, onderhouden en beheren van infrastructuur kan worden be-

schouwd als de verschaffing of voorziening van dat common pool good. Ten aanzien van de

geëigende bestuurlijke structuur kan het fiscal federalism derhalve een hulpmiddel vormen.

Het is de bedoeling van de overheid zowel de negatieve effecten op het milieu te vermin-

deren als de bereikbaarheid van de steden voor het zakelijk verkeer en het goederenvervoer

te verbeteren. Het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer geeft daartoe een vijfstap-

penplan. De vijfde stap is de versterking van het fundament. De overheid constateerde

namelijk dat tussen de verschillende regio’s van het land verschillende situaties bestaan. In

de Randstad heeft het openbaar vervoer een geheel andere positie dan in Drenthe. Verkeers-

en vervoersstromen houden zich met aan grenzen (van gemeenten, provincies of landen), maar

wel kan een regionale functionele samenhang in de stromen worden onderscheiden. Het over-

grote deel van verkeersstromen en de resulterende problemen op het gebied van bereikbaar-

heid en leefbaarheid blijken zich op een niveau voor te doen, dat gekenmerkt kan worden als

het regionale niveau. Dit niveau (dat in verschillende gevallen redelijk overeenkomt met het

huidige provinciale niveau) zou volgens de theorie van fiscal federalism dan ook een organi-

satorisch verband dienen te hebben dat zich bezig houdt met het beheer van het verkeers-

netwerk.

De overheid concludeerde ook dat verandering noodzakelijk was. De bevoegdheden ten

aanzien van het verkeers- en vervoersbeleid waren naar haar mening sterk gespreid, hetgeen

het voeren van een coherent en afgestemd beleid en het voeren van integrale planvonnmg

bemoeilijkt. Volgens de overheid was een gezamenlijke aanpak en zowel horizontale als

verticale afstemming met zowel een decentralisatie als een centralisatie van bevoegdheden

echter wel noodzakelijk om de problemen efficiënt en effectief aan te kunnen pakken.

1171

Page 326: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Verschillende nota’s en wetten (Besturen op Niveau-nota’s, Kaderwet, WGR-plus) zagen het

licht, en de “vervoerregio” werd voor het beleidsterrein verkeer en vervoer als het

toegesneden middel gezien om de regionale problematiek aan te pakken. Verkiezingen in

1994, het “mislukken” van referenda in Amsterdam en Rotterdam over de wenselijkheid van

stadsprovincies aldaar, het tegensputteren van provincies (zoals het afwijzen van de Provincie

Overijssel van een Provincie Twente) hebben er echter toe geleid dat in eerste instantie de

vervoerregio’s ten grave werden gedragen en vervolgens de BON-gebieden hun vormgeving

als nieuwe provincies nog lang niet zeker zijn. Maar toch zal samenwerking tussen met name

de lokale overheden een essentiële voorwaarde blijven, wanneer doel tenminste is het

daadwerkelijk trachten te bereiken van de nationale doelstellingen van het verkeers- en

vervoersbeleid.

Het in paragraaf 5 gepresenteerde model zou een kader kunnen vormen voor het bestuderen

van de samenwerking in de regio’s, wanneer voldaan wordt aan de randvoorwaarden.

Geconstateerd kan worden dat er sprake is van een zekere mate van interdependentie. De

gemeenten die deel uitmaken van de regio’s kunnen de problemen niet zelfstandig oplossen.

De gemeenten zijn interdependent, en voor oplossing van de problemen afhankelijk van

elkaars medewerking. Ten aanzien van de omgeving kan worden verondersteld dat deze

stabiel genoeg is om actoren te laten samenwerken. Wel kan verschil worden geconstateerd

tussen bijvoorbeeld WGR-plus-gebieden en BON-gebieden. Terwijl de bestuurlijke ontwikke-

lingen voor WGR-plus-gebieden onderling gelijkelijk kan worden verondersteld, is die anders

dan die voor BON-gebieden, waarbij ook voor de BON-gebieden onderling niet gelijk lijkt te

zijn. Of aan de tweede randvoorwaarde wordt voldaan, kan eigenlijk pas na contact met de

actoren worden vastgesteld. Weliswaar lijkt objectief gezien wel aan deze voorwaarde te

worden voldaan, maar of de actoren dit als zodanig percipiëren is een tweede. Aan de eerste

en derde randvoorwaarde lijkt in meer of mindere mate te zijn voldaan, voor wat betreft de

tweede lijkt dit te mogen worden verondersteld. Samenwerking in de regio zou derhalve

kunnen fungeren als een toets van het model. Of anders gesteld: het model zou een verklaring

kunnen bieden waarom samenwerking in de diverse regio’s beter of minder goed verloopt en

1172

Page 327: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

in het verlengde daarvan een leidraad bieden bij het opzetten eniof optimaliseren van

samenwerking.

6.2 Samenwerking in de Twentse regioOm het model te toetsen dienen meerdere case studies te worden uitgevoerd. Deze fase van

het onderzoek is momenteel nog niet afgerond. Wel kan hier reeds een beschrijving van de

situatie en ontwikkelingen in de Twentse regio worden gegeven met behulp van het model.

In de eerste plaats is de interactie tussen gemeenten sinds het begin van de samenwerking

toegenomen. In het begin hadden de actoren amper of geen contact met elkaar. Reputaties

waren er wel, maar deze waren niet gebaseerd op feiten. Zo werden grote(re) gemeenten als

zeer egoïstisch en dominant gezien. Door de interacties leerden de actoren beter met elkaar

omgaan. De gevormde reputaties konden samenwerking echter ook belemmeren. Zo werd de

provincie Overijssel in toenemende mate als een actor beschouwd die er op uit was de eigen

positie (invloed) maximaal te houden (terwijl Twente als BON-gebied naar een meer onafhan-

kelijke status zou moeten groeien). De (met name grotere) gemeenten probeerden daarom de

invloed van de provincie te minimaliseren. De overgang van “vervoerregio” naar de Regio

Twente (op basis van de Kaderwet) ging gepaard met een verschuiving in de structuur van de

samenwerking. De provincie verliet het “spel” en twee andere gemeenten traden toe. De verte-

genwoordiging van de gemeenten wisselde ook in verschillende gevallen. Dit resulteerde in

een stagnatie van de samenwerking van ruim een half jaar. De interactie nam af en er werden

gedurende die periode geen verdere resultaten geboekt.

De regio Twente bestaat uit een aantal grotere gemeenten die gezamenlijk een stedenband

vormen met daar om heen een groot aantal kleinere landelijke gemeenten. De kleine

gemeenten hebben een kleiner ambtenarenapparaat, zien met direct grote mobiliteits-

problemen en achten samenwerking ook niet zo noodzakelijk als de grotere gemeenten. De

kleine gemeenten hebben minder kennis en minder capaciteit. Dit resulteerde in een situatie

waarin veel tijd besteed werd aan informatie-uitwisseling. Bovendien werd een verschil in

belang gezien tussen kleinere gemeenten aan de ene kant en grotere gemeenten aan de andere

kant. Kleinere gemeenten voelen weinig voor automobiliteitsbeperkende maatregelen, maar

1173

Page 328: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

wensen wel een handhaving van het bedreigde openbaar vervoemet. Daarnaast vrezen zij dat

alle financiële middelen in de grotere gemeenen zullen worden ingezet. Grotere gemeenten

willen medewerking van de kleinere gemeenten om de economische structuur (met verlies van

klanten aan kleinere kernen) niet in gevaar te brengen. Zij zien een verslechterende bereik-

baarheid (en leefbaarheid) wanneer geen maatregelen worden genomen. Twee situaties

kunnen worden onderscheiden. In de eerste plaats slaagden de gemeenten in Twente er in een

gemeenschappelijk regionaal verkeers-en vervoersplan tot stand te brengen, zij het dat dit een

nogal algemeen plan was (met een zeer brede hoofddoelstelling). Door dit te bereiken

kwamen ze in aanmerking voor financiële middelen van het Rijk (hoewel deze eis later weer

werd ingetrokken door het Rijk). Na vaststelling van het plan echter dienden de (eventuele)

middelen te worden verdeeld over de maatregelen die werden voorgesteld om de doelen te

bereiken. Daar ontstonden de problemen, omdat elke gemeente vooral toch ook wel een

graantje uit de ruif wilde meepikken. Investeringen in een andere gemeente achtten ze niet

direct ook in hun eigen belang. De heterogeniteit werd op dat punt manifester en de samen-

werking moeilijker. Toen in de loop van de samenwerking (in de tijd van de vervoerregio)

bovendien duidelijk werd dat de te verkrijgen financiële middelen een zeer beperkte omvang

hadden daalde de stimulans voor actoren om mee te werken. Met name de kleinere gemeenten

lieten vaker verstek gaan bij bijeenkomsten in regionaal verband.

Ten aanzien van de organisatie-ontwerpregels kan worden gesteld, dat actoren niet al te bereid

zijn relevante bevoegdheden af te staan aan een regionale autoriteit. De uiteindelijke organisa-

torische vormgeving (en bevoegdheden) van die regionale autoriteit is echter evenmin al

geheel duidelijk, daar de discussie over de Kaderwetgebieden een voortdurende is. De

Twentse gemeenten willen wel een Provincie Twente, de Provincie Overijssel (uiteraard?)

niet, de stellingname van het Rijk is nog niet bekend. Wel is, vooral sinds de overgang van de

vervoerregio naar de Regio Twente, de samenwerking ten aanzien van verkeer en vervoer

meer en meer geïntegreerd met andere beleidsvelden waarop wordt samengewerkt.

1174

Page 329: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

6.3 De regio : bekering of vervoering

De positie van de regio is zoals aangegeven reeds sinds lange tijd onderwerp van discussie.

Theoretisch bezien is dit vanzelfsprekend, omdat de bestuurlijke structuur continu onder

invloed van centraliserende en decentraliserende krachten staat. Verschillende problemen

doen zich op een schaal voor, waar de huidige bestuurlijke structuur met aan tegemoet

komt. Economisch gezien zou dit een reden kunnen zijn een regionaal bestuursniveau in

het leven te roepen. Maar politiek spelen meerdere argumenten. Na een aanzet tot het

oprichten van regionale autoriteiten op (onder meer) het gebied van verkeer en vervoer

(vervoerregio’s) bleef echter uiteindelijk alles bij het oude, afgezien van enige plastische

chirurgie. Bovendien is de positie van enkele grootstedelijke gebieden nog niet een

duidelijke. Een groot deel van de problematiek blijft echter een regionale en de drang tot

regionaal verkeers- en vervoersbeleid bleef. Regionale plannen zijn ook nu nog een basis

voor het beleid. Ook blijft de mogelijkheid voor gemeenten om op vrijwillige basis met

elkaar samen te werken. Of die samenwerking in de verschillende regio’s daadwerkelijk

een stabiele samenwerking zal zijn, worden en/of blijven, is afhankelijk van de geschetste

variabelen, waarbij het overigens allereerst de vraag is of voldaan wordt aan de randvoor-

waarden van een stabiele omgeving, het de baten van samenwerking groter achten dan de

kosten ervan en het (vooral door de kleinere gemeenten) percipiëren van de situatie als een

interdependente. Voorlopig lijkt sprake van een verschil tussen WGR-plus-gebieden

enerzijds en BON-gebieden anderszijds, omdat de BON-gebieden een kans hebben dat hun

samenwerking meer ge’mstitutionaliseerd wordt. In de WGR-plus-gebieden doet zich die

situatie niet voor, zij het dat in bepaalde gevallen de regio een gelijke schaal heeft als de

provincie. Er zijn ook gevallen waarbij de regio provinciegremoversch.rijdend is (zoals de

regio Zutphen-Apeldoorn-Deventer). Dergelijke gevallen lijken wel de minste kans te

hebben om te gaan voldoen aan de organisatie-ontwerpregels. Indien zij geen duidelijke

voordelen hebben ten aanzien van de waarde van de andere variabelen, dan zullen zij meer

dan andere regio’s geremd worden in het nastreven van de gemeenschappelijke doelen.

Het bereiken van de nationale doelstellingen zal, nu de vrijwillige samenwerking theore-

tisch gezien hieraan een bijdrage zal moeten gaan leveren, ook athankelijk zijn van de aard

van de problematiek in de regio’s. Te verwachten valt, dat, omdat de meeste regio’s nog

1175

Page 330: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

20

niet doordrongen lijken te zijn van de ernst van de problematiek (die vooral buiten de

Randstad op dit moment immers nogal beperkt lijkt te zijn), de put zal worden gedempt als

het kalf verdronken is.

Van de overige variabelen is de groepsomvang niet een beïnvloedbare. De heterogeniteit

van belangen zou kunnen veranderen indien andere inzichten beschikbaar komen bij de

actoren. Interactie kan daaraan bijdragen. Door interacties kunnen ook de percepties van de

actoren van de problematiek veranderen. Interactie zou, door het delen van informatie en

kennis, ook de heterogeniteit van kenmerken kunnen verkleinen.

Concluderend kan worden gesteld, dat het regionale niveau economisch bezien het niveau is

waarop de regionale verkeers- en vervoersproblematiek (samen met andere regionale proble-

matiek) zou dienen te worden aangepakt. Om een effectieve uitvoering van de nationale

doelstellingen op het gebied van verkeer en vervoer te bereiken, zou dus zowel een decentra-

lisatie als een centralisatie van bepaalde bevoegdheden een nuttig hulpmiddel zijn. Gezien het

feit, dat het Rijk geen bestuurlijke autoriteit op regionaal niveau wenst, zal vrijwillige samen-

werking zonder decentralisatie of centralisatie van bevoegdheden een bijdrage dienen te

leveren aan het bereiken van de nationale doelstellingen. Veel interactie (cormmmicatie) in de

regio is daarbij het aangrijpingspunt om de kans op effectieve samenwerking te optimaliseren.

LITERATUUR

(Vervoer)regio Twente, Regionaal Verkeers- en Vervoerplan Twente, 1994.

Witbreuk, M., Collectieve actie en regionaal verkeers-en vervoersbeleid, in : Meurs, H.J. en

E.J. Verroen (red.), Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1995, pp. 303-322, Delft,

C.V.S., 1995.

Witbreuk, M., Regional cooperation in the management of transport-systems, University of

Twente, Enschede, 1996.

1176

Page 331: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 15: Nieuwe vervoersystemen

1177

,.

Page 332: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1178

Page 333: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

VERVOERSYSTEMEN MET INDIVIDUELE EN COLLECTIEVE EIGENSCHAPPEN

Bart EgeterArjan van Binsbergen

Technische Universiteit DelftFaculteit der Civiele Techniekvakgroep InfrastnlctuurSectie Verkeerskunde

september 1996

1179

Page 334: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INEIOUDSOPGAVE

1 Inleiding

2 Elementen vervoersysteem

3 Indeling van vervoersystemen3.1 Wisselwerking vervoervrager - vervoereenheid3.2 Wisselwerking vervoereenheid - verkeersruimte3.3 Totaaloverzicht

4 Vervoersystemen met individuele en collectieve eigenschappen

5 Globale uitwerking van enkele INCO-systemen5.1 Uit te werken varianten5.2 Variant 1: Snel dynamisch clustersysteem5.3 Variant 2: Langzaam dynamisch clustersysteem5.4 Variant 3: Cluster-shuttle-systeem

4

4

679

10

11

1 31315171 8

1180

Page 335: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

SAMENVATTING

In deze paper vindt een analyse plaats van vervoersystemen met zowel individuele alscollectieve kenmerken. Geconcludeerd wordt dat er vijf kenmerken zijn, die bepalen of eenvetvoersysteem als individueel kan worden aangemerkt:l de aanwezigheid van vervoerdiensten;l de aanwezigheid van logistieke diensten;l geen zeggenschap over het voertuig tijdens de verplaatsing;. dustering van voertuigen;. bundeling van toegangspunten.Systemen die op een deel van deze kenmerken als ‘individueel’ worden beschouwd, op eenander deel als ‘collectief’, worden INCO-systemen genoemd. ‘Koppelkar’-systemen zijn eenbepaalde vorm van INCO-systemen en worden gedefinieerd als systemen met volledigezeggenschap over het voertuig tijdens de verplaatsing (individueel), gecombineerd metclustering van voertuigen (collectief). Van drie van deze ‘koppelkar-systemen wordt eenglobale nadere uitwerking gegeven.

SUMMARY

Transportation systems with ìndìvìdual and collective characteristìcs

In this paper, an analysis is made of transportation systems with both individual and collectivecharacteristics. Five characteristics determine if a tmnsportation system has to be consideredas individual:. the presence of transportation services;l the presence of logistic services;l no say on the vehicle during the trip;. no vehicle clustering;l bundling of access points.Systems that can be considered as ‘individual’ on a subset of these points, and as ‘collective’on the other points, are called ‘INCO-systems’ . Three examples of INCO-systems, al1cbamcterized by full say on the vehicle dur& the trip (individual), combined with vehicleclustering, have been worked out.

1181

Page 336: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 INLEIDING

De termen ‘individueel’ en ‘collectief’ duiken veelvuldig op bij functionele indelingen van hetvervoersysteem. Het is echter niet altijd even duidelijk wat met deze termen precies bedoeldwordt. Is een collectief vervoersysteem gekarakteriseerd door het feit dat meerdere reizigerstegelijk van een voertuig gebruik kunnen maken, of zijn er nog andere factoren van belang?

Hieraan gekoppeld kan men zich de vraag stellen welke vervoersystemen zowel individuele alscollectieve kenmerken in zich dragen. Zo wordt vaak gesproken over de zgn. INCO-systemen. Meestal worden hiermee systemen bedoeld, bestaande uit individuele voertuigen dieop bepaalde trajecten tot ‘treinen’ gekoppeld worden.

Deze paper beoogt te komen tot een rationele afbakening van de begrippen individueel encollectief in relatie tot het vervoersysteem, en op basis daarvan tot een karakterisering vanvervoersystemen met zowel individuele als collectieve eigenschappen. Van een aantal vandeze INCO-systemen vindt vervolgens een globale kwantificering van enkele karakteristiekesysteemkenmerken plaats.

2 ELEMENTEN VERVOERSYSTEEM

Feitelijk is het gehele vervoersysteem te beschouwen als een wisselwerking tussen hetindividuele vervoervrager (de persoon die zich wil verplaatsen) en de per definitiecollectieve ruimte. Ergens tussen deze twee uitersten moet zich dus een punt bevinden waarhet individu te maken krijgt met de vervoerwensen van andere individuen. Eenvervoersysteem dat voor het grootste deel tegemoet komt aan de individuele wensen van devervoervrager, noemen we een individueel vervoersysteem. Individueel vervoer in zijn meestextreme vorm is vervoer in een eigen voertuig over een eigen weg op een eigen terrein. Vindtin het grootste deel van het vervoersysteem afstemming plaats tussen vervoerwensen vanverschillende individuen, dan spreken we van collectief vervoer. Collectief vervoer in zijnmeest extreme vorm is het traditionele openbaar vervoer: De individuele vervoervrager huurtslechts een zitplaats; hoe deze zitplaats zich door het systeem beweegt, is van te vorenvastgesteld als een optimum tussen alle individuele vervoerwensen.

Om inzicht te krijgen in het spectrum tussen deze twee extremen, is binnen hetvervoersysteem een geleding aan te brengen in drie hoofdelementen:l De vervoervragers. De vervoereenheden waarin deze vervoervragers zich verplaatsenl De verkeersruimte waarbinnen deze vervoereenheden zich kunnen bewegen.

VervoervraagDe vervoervraag kan zich manifesteren als:. een persoon met bepaalde vervoerwensen;. een (ondeelbare) groep met bepaalde vervoerwensen.Merk op dat de vervoervraag niet altijd als onderdeel van het vervoersysteem wordtbeschouwd; in deze analyse is dat echter wel het geval.

1182

Page 337: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

VervoereenhedenDe centrale eenheid is het voertuig: de kleinste eenheid die zelfstandig door deverkeersruimte kan bewegen. Binnen een voertuig bevinden zich plaatsen (zit- en/ofstaanplaatsen). Verschillende plaatsen kunnen worden samengevoegd in een compartiment.

Veelal zullen voertuigen zich zelfstandig over de infrastructuur bewegen (zoals bij een auto ofeen treinstel); het is echter ook mogelijk om voertuigen te koppelen tot een cluster, die alseenheid over de infrastructuur beweegt. Er zijn drie vormen van clusters:l fysieke koppeling: bijvoorbeeld een trein bestaande uit verschillende treinstellen;. electronische koppeling: verschillende voertuigen zijn niet fysiek gekoppeld, maar

functioneren wel als een eenheid;. trailers: verschillende voertuigen worden op één drager geladen, bijvoorbeeld auto’s op de

kanaaltunneltrein.

VerkeersruimteDe verkeersruimte (d.i. de ruimte waarbinnen een bepaalde categorie van vervoereenhedenzich kan bewegen) wordt gevormd door een speciaal daarvoor bestemd deel van de collectieveruimte: de infrastructuur. Vanouds is de verke-ersruimte constant in de tijd: ‘s Nachts liggen erprecies evenveel wegen als overdag. Er komen echter steeds meer vormen vantijdsafhankelijke verkeersruìmte: wisselstroken op autosnelwegen, dienstregelingpaden opspoorwegen. Ook deze tijdsafhankelijke verkeersruimte wordt hier aangeduid met het begrip‘weg’.Aangenomen wordt, dat de verkeersruimte per definitie collectief is; eigen wegen of eigenterreinen bLijven dus buiten beschouwing.

Elementen vervoers ysteemHet bovenstaande leidt tot de volgende opdeling van het totale vervoersysteem in elementen:

Tabel 1Elementen van het vervoersysteem

vervoervragers

Persoon

Groep

vervoereenheden

Plaats

Compartiment

Voertuig

Cluster

verkeersruimte

Weg

Niet tussen elk paar elementen van het vervoersysteem kunnen rechtstreekse interactiesoptreden. Zo kan een (ondeelbare) groep personen nooit een plaats in een voertuig huren,echter wel een compartiment, of het hele voertuig.

1183

Page 338: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Tabel 2 geeft de mogelijke rechtstreekse interacties tussen de elementen. De met ‘8’ gemerktecellen zijn niet-bestaande rechtstreekse interacties:. een groep kan geen rechtstreekse interactie hebben met een plaats;l personen, groepen, plaatsen en compartimenten kunnen geen directe relatie hebben met

een cluster, omdat een cluster per definitie een venameling gekoppelde voertuigen is;. een compartiment kan geen directe relatie vertonen met een weg, omdat een compartiment

per definitie onderdeel uitmaakt van een voertuig.

Tabel 2Mogelijke rechtstreekse interacties tussen de elementen

Vervoereenheid

Cluster

Weg1 kan toetreden tot / maakt deel uit van2 huurt / gebruikt3 heeft zeggenschap over4 loopt op5 bevindt zich in6 is onlosmakelijk verbonden met (lopende band)J geen rechtstreekse interactie

3 INDELING VAN VERVOERSYSTEMEN

Op basis van een nadere analyse van de in het voorgaande beschreven interacties tussen deelementen waaruit het vervoersysteem is opgebouwd, kunnen verschillende soortenvervoersystemen worden onderscheiden. Hierbij wordt achtereenvolgens ingegaan opl de wisselwerking tussen de vervoervrager en de vervoereenheidl de wisselwerking tussen de vervoereenheid en de verkeersruimtel de indeling die resulteert uit de combinatie van beide.

1184

Page 339: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

3.1 Wisselwerking vervoervrager - vervoereenheid

Vervoerdiensten en logistieke dienstenAllereerst gaat het hierbij om de vraag, in hoeverre de vervoervrager (wat een individu of eengroep kan zijn) een min of meer permanente ‘verbindtenis’ aangaat met de vervoereenheid(zoals bijvoorbeeld bij de eigen auto), of dat deze verbindtenis per verplaatsing (of deeldaarvan) opnieuw wordt aangegaan (zoals bijvoorbeeld bij het openbaar vervoer). Hierbijworden twee begrippen onderscheiden:. vervoerdienst: Hiervan is sprake, als het voertuig niet wordt besruurd door de

vervoervrager zelf; de vervoervrager hoeft dus zelf geen zorg te dragen voor hetvervoerproces.

l logistieke dienst: Hiervan is sprake, als het voertuig nier wordt beheerd door devervoervrager zelf; de vervoervrager hoeft dus zelf geen zorg te dragen voor hetlogistieke proces ‘tussen’ de verplaatsingen in.

Bij de eigen auto is noch sprake van een vervoerdienst, noch van een logistieke dienst: Deeigenaar bestuurt zijn eigen voertuig. Het beheer van het voertuig als hij zich niet verplaatstdoet hij ook zelf, door het voertuig eenvoudig voor de deur te parkeren.Het openbaar vervoer biedt zowel vervoerdiensten als logistieke diensten: Tijdens hetverplaatsen hoeft de vervoervrager geen zorg te dragen voor de besturing (vervoerdienst), hijhoeft er ook niet voor te zorgen, dat het juiste voertuig op het juiste moment komt voorrijden.Een vervoerdienst impliceert een logistieke dienst; het omgekeerde hoeft echter niet het gevalte zijn. Een voorbeeld van een logistieke dienst zonder vervoerdienst is het ‘caU-a-car’-systeem in zijn meest extreme uitwerking: De vervoervrager bestuurt zelf het voertuig, maartussen de verplaatsingen heeft hij er niets over te zeggen. De ‘logistieke dienstverlener’ zorgter voor dat op de juiste tijd op de juiste plaats een auto wordt afgeleverd.Zowel vervoerdiensten als logistieke diensten kunnen leiden tot efficiency-verhoging van hetvervoersysteem. Bij vervoerdiensten kunnen voertuigen door verschillende vervoervragerstegelijk gebruikt worden; logistieke diensten maken het gebruik van voertuigen dooropeenvolgende vervoervragers mogelijk, hetgeen kan leiden tot een betere benutting van hetvoertuigpark.

Zeggenschap over voertuig tedens verplaatsingHet onderscheid naar zeggenschap over het voertuig tijdens de verplaatsing staat haaks op debovenbeschreven typen diensten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:. Volledige zeggenschap: De vervoervrager heeft tijdens zijn verplaatsing, binnen de door

de verkeersruimte opgelegde beperkingen, volledige zeggenschap over het voertuig. Hijkan de route naar believen vaststellen en wijzigen.

. Geen zeggenschap: De vervoervrager heeft tzjdens z!Jn vepkatsing geen zeggenschapover het voertuig; het voertuig kan worden gebruikt door meerdere vervoervragerstegelijk.

Als er tijdens de verplaatsing geen zeggenschap over het voertuig is, moet logischerwijzealtijd sprake zijn van een vervoerdienst. We noemen dit dan een collectieve vervoerdienst.Het omgekeerde geldt echter niet: de taxi biedt een vervoerdienst met volledige zeggenschap.We noemen dit een individuele vervoerdienst.

1185

Page 340: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

Gedeeld eigen vervoerDe zeggenschap over het voertuig wordt gekoppeld aan het begrip ‘vervoervrager’. Dezevervoervrager kan ook een (ondeelbare) groep zijn met bepaalde vervoerwensen, bijvoorbeeldeen gezin, of een reisgezelschap; in geval van eigen vervoer wordt de vervoereenheid danbestuurd door een (willekemig) lid van de groep.Soms is er sprake van, dat individuen voomfgaand aan de verplaatsing een groep formerendoor de reiswensen op elkaar af te stemmen. We spreken dan van ‘gedeelde zeggenschap’. Iser geen sprake van vervoerdiensten, dan spreken we van ‘gedeeld eigen vervoer’. Eenvoorbeeld is het carpoolen. Ook bij taxistandplaatsen kan men echter soms een dergelijkproces waarnemen.

CompartimentenAls er geen zeggenschap over het voertuig is, kan het voertuig worden gebruikt doormeerdere vervoervragers tegelijk. Meestal zal elke vervoervragers een plaats in het voertuighuren of gebruiken. Het is echter ook mogelijk dat het voertuig is verdeeld incompartimenten, en dat een vervoervrager een geheel compartiment huurt of gebruikt.Hoewel bij deze variant bepaalde aspecten aanwezig zijn die behoren bij volledigezeggenschap (bijvoorbeeld privacy), spreken we in eerste instantie toch van vervoer zonderzeggenschap.

HoofdtypenResumerend kunnen op basis van de wisselwerking tussen vervoervmger en vervoereenheideen aantal hoofdtypen vervoersystemen worden onderscheiden. Deze zijn weergegeven intabel 3, waarbij onmogelijke combinaties van kenmerken zijn gemerkt met een %.

Tabel 3Hoofdtypen vervoersystemen op basis van wisselwerking vervoervrager - vervoereenheid

vervoer-dienst

nee

.ia

% onmogl

logistiekedienst

ja

zeggenschapvoertuig tijdens

verplaatsing

volledig

gedeeld

volledig

gen

gedeeld eigen vervoer carpoolen I

nee volledig

geen

ja volledig

genelijke combinatie

%

%

individuele vervoerdiensten taxi

collectieve vervoerdiensten trein

Page 341: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

3.2 Wisselwerking vervoereenheid - verkeersruimte

Bij de wisselwerking tussen vervoereenheid en verkeersruimte zijn twee soorten bundeling vanbelang:l bundeling van toegangspunten tot het systeeml bundeling van voertuigen tot clusters

Bundeling van voertuigen tot clustersVoertuigen kunnen al dan niet worden samengevoegd tot clusters. Er kan dus onderscheidenworden tussen:. individueel verkeer: De voertuigen hebben een rechtstreekse wisselwerking met de weg,

er vindt dus geen clustering plaats;. voertuigclusters: er vindt wel clustering van voertuigen plaats.

Bundeling van toegangspun tenEr kan onderscheid worden gemaakt tussen:. individuele toegang: De toegangspunten van het systeem sluiten exact aan op de

herkomsten en bestemmingen van de vervoervragers. Een voorbeeld: de voor de deurgeparkeerde auto, of de taxi die komt voorrijden.

l gebundelde toegang: Het systeem kan slechts op een beperkt aantal plaatsen binnengegaanresp. verlaten worden; er is dus voor- en natransport nodig. Voorbeeld: de tram, de autodie op een centrale parkeerplaats gestald is, of de taxi op de taxistandplaats.

Deze twee onderscheiden leiden tot de volgende hoofdindeling (in elke cel is een voorbeeldgegeven):

Tabel 4Hoofdtypen vervoersystemen op basis van wisselwerking vervoereenheid - verkeersruimte

naamgeving voorbeeld

l ja

I ja

individueel verkeer met auto voor de deurindividuele toegang I

individueel verkeer met auto op centralegebundelde toegang parkeerplaats I

voertuigclustering metindividuele toegang

koppelkar voor de deur

voertuigclustering metgebundelde toegang

koppelkar op centraleparkeerplaats

1187

,.

Page 342: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

3.3 Totaaloverzicht

Combinatie van beide indelingen (wisselwerking vervoervrager-vervoereenheid enwisselwerking vervoereenheid-verkeersruimte) leidt tot een aantal mogelijke vervoersystemen.Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel. In elke cel is een voorbeeld genoemd.

Tabel 5Hoofdindeling vervoersystemen

wisselwerkingvervoervrager -vervoereenheid

eigen vervoer

gedeeld eigenvervoer

logistiekediensten

individuelevervoerdiensten

collectievevervoerdiensten

wisselwerking vervoei enheid - verkeersruimte

individueel verkeer voertuigclustering

carpoolen carpoolplaats

ca&a-car witkar,ereenwheels’

koppelkar-pool koppelkar-DOOlDhltS l

bel-een-koppelkar

koppeltaxi

collectievekoppeltaxi

koppelwitkar

koppeltaxi-stamïpiaats

gekoppeldtreinstel

Voor een aantal cellen in de tabel zijn geen bestaande voorbeelden voorhanden; hier zijnbenamingen verzonnen, die zo goed mogelijk weergeven om wat voor soort vervoersysteemhet gaat. Deze benamingen zijn cursief weergegeven.

Natuurlijk zijn niet van alle vervoersystemen in de tabel de toepassingsmogelijkheden evengroot. Zo kan aan het nut van een een ‘koppelkar-pool’ getwijfeld worden, omdat de pool eensemi-collectief gebruik van de voertuigen nastreeft, terwijl de essentie van de koppelkar juistis dat het voertuiggebruik individueel blijft, terwijl toch bundeling van vervoerstromenoptreedt. Hetzelfde geldt voor de ‘collectieve koppeltaxi’ en de ‘koppelkarpool-plaats’.

’ ‘Greenwheels’ is een systeem, waarbij op een centraal punt opgestelde auto’s kunnen wordengebruikt door personen, die lid zijn van een beherende organisatie.

1188

Page 343: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

onderscheidend kenmerk individueel tussenvorm collectief

vervoerdienst eigen vervoer (geen gedeeld eigen vervoerdienstvervoerdienst) vervoer (bijv.

carpoolen)

logistieke dienst

zeggenschap overvoertuig tijdensverplaatsing

bundeling vantoegangspunten

bundeling vanvoertuigen

. . ,~ollectív~tertsscore I

geen logistiekedienst

11

4. VERVOERSYSTEMEN MET INDIVIDUELE EN COLLECTIEVEEIGENSCHAPPEN

Individuele en collectieve eigenschappenOm aan te kunnen geven, wat nu vervoersystemen zijn met zowel individuele als collectieveeigenschappen, moet eerst worden gedefinieerd wat verstaan moet worden onder individueelen collectief. Feitelijk zijn alle in het voorgaande genoemde onderscheidende kenmerkenterug te voeren tot een onderscheid tussen individueel en collectief. In onderstaande tabel zijndeze onderscheidende kenmerken samengevat. Hierbij zijn per onderscheidend kenmerk ookde tussenvormen tussen individueel en collectief weergegeven.

Tabel 6Individuele en collectieve eigenschappen van vervoersystemen

gedeeltelijkelogistieke dienst(bijv. huurauto)

logistieke dienst

volledige zeggenschap overzeggenschap compartiment in

voertuig

individuele toegang gedeeltelijk(geen bundeling gebundelde toegangVZUl (bijv.toegangspunten) vraagafhankelij k

openbaar vervoer)

geen zeggenschap

gebundelde toegang

individueel verkeer geconditioneerd voertuigclustering(geen clustering individueel verkeervan voertuigen) (bijv.

blokbeveiliging)

Er zijn op twee manieren vervoersystemen met zowel individuele als collectieveeigenschappen aan te wijzen:1. Vervoersystemen met een ‘mix’ van zowel individuele als collectieve onderscheidende

kenmerken;2. Vervoersystemen waarvan minstens één kenmerk zich in het grensgebied tussen

individueel en collectief bevindt.

1189

Page 344: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

De ‘mate van collectiviteit’ van een vervoersysteem kan worden weergegeven door de ‘score’(individueel - tussenvorm - collectief) op elk van de vijf genoemde onderscheidendekenmerken te sommeren, waarbij individueel de score 0 krijgt, collectief de score 2 en eentussenvorm de score 1. In tabel 7 op de volgende bladzijde zijn van alle vervoersystemen diein het voorafgaande de revue zijn gepasseerd, deze scores weergegeven.

Tabel 7Vervoersystemen, gerangschikt naar ‘collectiviteits-score’ op de vijf onderscheidendekenmerken

onderscheidende kenmerken

voorbeeldcollectiviteit

SSCOE

CINkIN

IN-

I N

IN

IN

IN I IN leieen auto )

,

l

l

1

i

,

,

1

1

)

ml 1.mix elgen auto op intelligente weg

INkIN

mixCo

IN

IN

1IN IN huurauto

IN IN call-a-car

IN

ÏÑ

IN IN CO eigen koppelkar

IN IN carpoolen

IN CO IN leigen auto in parkeergarage

IN-CO

Co

CO , ININ

CoCO CO eigen koppelkar in parkeergarage

i CO CO koppelwitkar

C O-

C O

i CO IN taxistandplaats

IN collectief deur-tot-deur-vervoer

CO mix IN 1 vraagafhankelijk openbaar vervoer

CO 1 mix Itreincoupé

CO 1 CO IN 1 bus, tram

C O-

C O-

CO mix trein met blokbeveiligmg

CO CO gekoppeld treinstel l(

1190

Page 345: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

5 GLOBALE UITWERKING VAN ENKELE JNCO-SYSTEMEN

5.1 Uit te werken varianten

In dit hoofdstuk wordt van een aantal INCO-systemen een nadere uitwerking gegeven. Alleuitgewerkte systemen zijn aan te duiden als ‘koppelkar’-systemen. Deze wordengekarakteriseerd door twee onderscheidende kenmerken:1. zeggenschap voertuig tijdens verplaatsing: individueel2. bundeling van voertuigen: collectiefDat wil zeggen dat in tabel 7 in de derde kolom ‘IN’ moet staan, en in de vijfde kolom ‘CO’.

Aan koppelkar-systemen worden veelal een aantal voordelen toegedicht. Deze hebbenbetrekking op de volgende aspecten:

Efficiënter ruimtegebruik: Het clusteren van voertuigen kan leiden tot een groterecapaciteit, zonder dat het ruimtebeslag hoeft toe te nemen.Efficiënter energiegebruik: Bij het clusteren van voertuigen kan het energiegebruikafnemen, doordat (afhankelijk van het soort systeem) wellicht met kleinere voertuigen kanworden gewerkt, de snelheid gelijkmatiger kan zijn, en electrische voortstuwing kanworden gebruikt.Gegarandeerde reistijd: Indien als uitgangspunt wordt gehanteerd, dat de koppelbaan (debaan waarop de voertuigclusters rijden) nooit boven zijn capaciteit wordt belast, zullen dereistijden op de koppelbaan goed voorspelbaar zijn. Daar staat echter tegenover, dat bijoverbelasting wachttijden zullen ontstaan bij de toegangspunten.Het kunnen verrichten van nevenactiviteiten: Als tijdens de rit over de koppelbaan debesturing wordt overgegeven aan een extern systeem heeft de bestuurder zijn ‘handen vrij’om zijn reistijd nuttig te besteden.

In dit hoofdstuk wordt het koppelkar-systeem steeds in samenhang beschouwd met eenvolledig individueel systeem, dat zorgt voor aan- en afvoer naar en van de koppelbaan.Uitgangspunt is, dat tussen dit volledig individuele systeem en de koppelbaan geen fysieketransfer plaatsvindt, dat wil zeggen: in beide systemen wordt hetzelfde voertuig toegepast.

Hoofdtypen van koppelkar-systemenDe plaats waar voertuigen kunnen toetreden tot of zich afsplitsen van clusters wordt een‘koppelpoon’ genoemd. Daarnaast kunnen voertuigen ook worden uitgewisseld tussenverschillende clusters. Hierbij zijn drie principe-varianten denkbaar, zie onderstaande tabel:

1191

Page 346: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Tabel 8Hoofdtypen van koppelkar-systemen

hoofdtype kenmerken

A cluster-shuttle Cluster formeren op beginpunt, ontbinden op eindpunt (stilstaand)Geen uitwisseling van voertuigen tussen clusters. Voorbeeld:kanaaltunnel

B cluster-lijnen Rijdend aan- en afkoppelen op alle koppelpoorten onderweg; geenuitwisseling tussen clusters. Voertuigen moeten wachten op een clustermet de juiste bestemming

C dynamische Rijdend aan- en afkoppelen op alle koppelpoorten onderweg; rijdendeclusters uitwisseling van voertuigen tussen clusters op / nabij knooppunten

Uit te werken variantenDe gebruiksmogelijkheden van hoofdtype B (cluster-lijnen) zullen zeer beperkt zijn, doordat opde toegangspunten substantiële wachttijden kunnen ontstaan. Dit hoofdtype wordt dan ookverder buiten beschouwing gelaten. Hieronder worden drie varianten van koppelkar-systemennader uitgewerkt, namelijk:variant 1. een snel dynamisch clustersysteem (variant type C);variant 2. een langzaam dynamisch clustersysteem (variant type C);variant 3, een cluster-shuttle-systeem (variant type A).

Bij de uitwerking van deze drie varianten worden de volgende hoofdkenmerken als uitgangspuntgehanteerd:

Tabel 9Hoofdkenmerken uit te werken koppelkar-varianten

variant individuele verkeersafwikkeling

operationele soort motorsnelheid

1. snelle 80 km/u verbrandings-dynamische motorclusters

2. langzame 30 krn’u electromotordynamische (accu’s)clusters

3. cluster-shuttles 30 km/u electromotor(vtg. op trailer) (accu’s)

geclusterde voertuigen

operationele soort motorsnelheid

120 km/lJ verbrandings-motor

60 kmh electromotor(externetoevoer)

180 km/u electromotor(externetoevoer)

De eerste variant zal het meest uitgebreid worden besproken; van de tweede en de derde variantwordt slechts een beknopte uitwerking gegeven.

1192

Page 347: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

5.2 Variant 1: Snel dynamisch clustersysteem

In het algemeen kan de koppeling tussen de voertuigen ‘fysiek’ zijn (de voertuigen zijn vast aanelkaar verbonden) of electronisch. Het kritische proces in een dynamisch clustersysteem is hetrijdend aan-. afkoppelen en uitwisselen van voertuigen. Naar onze mening kan dit alleen met enigsucces gebeuren. als de koppeling electronisch is. Daar wordt dan ook verder van uit gegaan.

In principe biedt de (electronische) geleiding op de koppelbaan de mogelijkheid tot externetoevoer van electrische energie. Dit zou echter impliceren dat alle voertuigen zowel eenverbrandingsmotor als een electromotor moeten bezitten. We zijn hier uitgegaan van uitsluitendverbrandingsmotoren.

Karakteristieken lin-infrastructuurEen van de zaken die met een koppelkar-systeem worden beoogd, is het bieden van een hogerecapaciteit, zonder dat het ruimtebeslag hoeft toe te nemen. Dit kan (bij gelijkblijvende snelheid)door de gemiddelde volgafstanden tussen de voertuigen te verkleinen. Normaal gesproken leidtdit tot een verlaging van de veiligheid. Nadert de afstand echter tot nul, dan wordt de veiligheidweer groter (enigszins vergelijkbaar met zwakke en sterke kernkrachten tussen protonen). Ditgebeurt binnen de clusters (volgafstanden van ca. 1 m). De afstand tussen de clusters wordtbepaald door het gewenste veiligheidsniveau. Gaat men uit van het huidige veiligheidsniveau bijde auto (ca. 1300 doden per jaar) dan leidt clustet-vorming inderdaad tot een forsecapaciteitsverhoging (tot ca. 3000 vtg/uur per rijstrook) en een betere doorstroming, dus totminder ruimtebeslag (bij gelijke vervoervraag). Uitgaande van clusters van ca. 10 voertuigen,leidt dit tot opvolgtijden tussen de clusters van ca. 12 seconden. De vraag is echter, of eendergelijke hoge mate van onveiligheid geaccepteerd wordt van een extern bestuurd systeem.Maakt men het systeem veiliger, bijvoorbeeld door de afstanden tussen de clusters te bepalenvolgens de zgn. brick-wal1 strategie (een cluster moet dan binnen de volgafstand geheel totstilstand kunnen komen), dan zou de capaciteitsverhoging van de koppelbaan ten opzichte vanhet huidige autosysteem veel minder spectaculair zijn.

Karakteristieken toegangspunten lkoppelpoortenlIs het systeem onder zijn capaciteit belast, dan is de wachttijd op een koppelpoort maximaal 10seconden, zijnde de volgtijd tussen de clusters. Hierbij gaan we dus uit van een ‘dynamischcluster’ systeem, d.w.z. we hoeven niet te wachten tot een cluster dat de goede kant op gaat. Bijzeer lage intensiteiten zal het regelmatig voorkomen dat er nog geen cluster is; het voertuigvormt dan in z’n eentje een nieuw ‘cluster’.Wordt het systeem boven de capaciteit belast, dan treden bij de koppelpoortentoegangswachttijden op, een soort geavanceerde toeritdosering. Uitgangspunt is, dat op dekoppelbaan zelf (calamiteiten daargelaten) nooit congestie optreedt.Het ruimtegebruik op toegangspunten zal groter zijn dan bij het autosnelwegnet, door denoodzakelijke opstelruimte en de langere in- en uitvoegstroken.

Karakteristieken knooppuntenOp de knooppunten (de ‘Oudenrijnen’ van de koppelbaan) moeten veelvuldig voertuigen tussenclusters worden uitgewisseld. Het is niet eenvoudig om dit proces even snel ‘in de vingers’ tekrijgen. We hebben echter de indruk dat twee uitgangspunten kunnen worden gekozen:

1193

Page 348: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

1. Op de knooppunten mag geen noemenswaardig tijdverlies optreden, d.w.z. de clusters rijdentijdens het uitwisselproces met volle snelheid door. Dit maakt weven over korte afstandvrijwel onmogelijk, omdat dan voertuigen dan veelal ‘los’ komen te rijden met apertonveilige volgafstanden. Alle conflicterende bewegingen, zelfs tussen rijstroken onderling.zullen daarom kruisingsvrij moeten worden afgewikkeld, hetgeen per knooppunt leidt tot eenveel groter ruimtebeslag (zie de ontwikkeling bij Prins Clausplein / Ypenburg).

2. Het ruimtebeslag van de knooppunten mag niet noemenswaardig toenemen. Dit kan slechtsdoor de snelheden op de knooppunten te verlagen.

In beide gevallen valt te verwachten dat de capaciteit van de knooppunten maatgevend zal zijnvoor de capaciteit van het totale systeem, doordat het uitwisselproces altijd zal leiden tot‘turbulenties’ in de stroom. Per saldo wordt uitgegaan van een toename van het ruimtegebruikten opzichte van de autosnelweg met ongeveer 50%.

Overige doelenNaast het bieden van een hogere capaciteit bij gelijkblijvend ruimtebeslag, worden met eenkoppelkar-systeem nog enige doelen nagestreefd:l Een efficiënter energiegebruik: bij het rijden op de koppelbaan kan in theorie maximaal 20%

brandstof worden bespaard (rijden met zeer gelijkmatige snelheid, lager voertuiggewicht),over het hele koppelkar-trajcet zal de besparing lager liggen (rond 15%).

l Een gegarandeerde reistijd: De reistijden op de koppelbaan zelf zullen goed voorspelbaarzijn; bij overbelasting zullen echter wachttijden ontstaan bij de toegangspunten. Een onzekerefactor wordt gevormd door de storingsgevoeligheid van het systeem: Het proces van aan- enafkoppelen en vooral van het uitwisselen op knooppunten is zeer complex. Het gevaar vangrote verliestijden als er iets misgaat in het systeem is een belangrijk aandachtspunt.

. Het kunnen verrichten van nevenactiviteiten: Tijdens de rit over de koppelbaan heeft debestuurder zijn ‘handen vrij’ om zijn reistijd nuttig te besteden.

ConclusiesDe volgende dilemma’s bepalen de uitwerking van het hier besproken koppelkar-systeem:. capaciteit: dilemma tussen veiligheid en ruimtebeslag;l knooppunten: dilemma tussen snelheid en ruimtebeslag.

Toegangspunten en knooppunten hebben een zeer verschillende functie: Op toegangspuntenmoet van stilstand tot 120 km/u worden geaccelereerd om aan te kunnen koppelen; opknooppunten worden (bij ongeveer constante snelheid) voertuigen uitgewisseld tussen clusters.Dit leidt ertoe dat toegangpunten en knooppunten in de netwerken ook ruimtelijk gescheidenmoeten zijn.

Doen we als aanname, dat de veiligheid van het systeem vergelijkbaar is met die van het huidigeautosysteem, en dat op de knooppunten geen noemenswaardig tijdverlies optreedt, dan heeft ditten opzichte van het autosysteem de volgende implicaties:l de capaciteit neemt belangrijk toe;. het ruimtebeslag van de lijnelementen wordt (door de geringere breedte per strook) in

principe kleiner;. per toegangspunt zijn wel langere in- en uitvoegstroken nodig, omdat een voertuig alleen op

volle snelheid kan aan- en afkoppelen. het ruimtebeslag van de knooppunten wordt groter.

1194

Page 349: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

Beide laatste punten zullen ertoe leiden, dat het koppelbanen-netwerk wat grofmaziger wordt(minder knooppunten en minder toegangspunten) dan het huidige autosnelwegnet (althans in deRandstad).

5.3 Variant 2: Langzaam dynamisch clustersysteem

Als uitgangspunt bij dit systeem geldt, dat de ‘individuele component’ gevormd wordt doorkleine (tweepersoons), lichte voertuigen, voortbewogen door accu’s, met een topsnelheid van ca.30 km/u. Op de koppelbaan worden deze voertuigen aaneengeschakeld tot clusters. Ook hierwordt weer uitgegaan van electronische koppeling.

Wordt uitgegaan van een electromotor waarvan het vermogen geen hogere snelheid dan 30km/uur toelaat, dan blijft deze maximumsnelheid ook bestaan op de koppelbaan: Ieder voertuigmoet immers zijn eigen gewicht verplaatsen, of het nu gekoppeld is of niet. Er zijn drie principe-mogelijkheden, om op de koppelbaan toch een hogere snelheid te kunnen ontwikkelen:. de voertuigen op een trailer laden;. elke cluster voorzien van een trekker;l de voertuigen een groter motorvermogen geven.

De eerste mogelijkheid valt af, omdat met een dergelijk systeem uitwisseling van voertuigentussen clusters (kenmerk van een dynamisch clustersysteem) vrijwel onmogelijk is. Het werkenmet trailers komt overigens wel aan bod in het cluster-shuttlesysteem, zie 5 5.4.

De tweede mogelijkheid heeft zeer veel haken en ogen, o.a. samenhangend met de logistiek vande trekkers: Telkens wanneer een cluster gevormd wordt, moet ook direct een trekkerbeschikbaar zijn. Deze mogelijkheid blijft hier verder buiten beschouwing.

De derde mogelijkheid (een groter motorvermogen) impliceert, dat de voertuigen in principe ookbuiten de koppelbaan 60 km/u kunnen rijden. De beperking tot 30 km/u kan dan worden bereiktmet een snelheidsbegrenzer, die automatisch in werking treedt zodra het voertuig wordtafgekoppeld van de externe energietoevoer. Het hogere motorvermogen betekent wel, dat devoertuigen zwaarder zullen zijn dan voertuigen waarvan het motorvermogen geen hogeresnelheid dan 30 krrJuur toelaat.

Karakteristieken I&infrastructuurHet bij het snelle clustersysteem besproken dilemma tussen veiligheid en ruimtebeslag geldt, doorde lagere snelheden, in mindere mate. Uitgegaan kan worden van een iets kortere volgtijd tussende voertuigen (ca. 10 seconden), hetgeen leidt tot een capaciteit van ca. 4000 vtg/uur perrijstrook.

Karakteristieken toegengspunten (koppelpoorten/ en knooppuntenHet ruimtegebruik is per saldo vergelijkbaar met dat van autosnelwegen: Enerzijds zal door resp.wachten en ongelijkvloers weven meer ruimte nodig zijn, anderzijds zal het ruimtegebruik doorde lagere snelheden (kleinere boogstralen) afnemen. Vergeleken met het snelle dynamischeclustersysteem is het ruimtegebruik van toegangspunten en knooppunten dus lager.

1195

Page 350: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

Overige doelen. Wat betreft energiegebruik zal met dit systeem door de lagere en meer constante snelheden,

alsmede het lagere voertuiggewicht een (veel) grotere besparing tot stand kunnen wordengebracht dan met het snelle shuttle-systeem. Zowel op de koppelbaan als daarbuiten moet tenopzichte van het autosysteem worden gerekend op een besparing van minimaal 50%.

. Ten aanzien van de gegarandeerde reistijd en de nevenactiviteiten gelden dezelfdeoverwegingen als bij het snelle dynamische clustersysteem.

ConclusiesDoor de lagere snelheden gelden de bij het snelle dynamische clustersysteem besprokendilemma’s in mindere mate. Dit leidt tot een (nog) verdere toename van de capaciteit en eenafname van het ruimtebeslag. Een langzaam dynamisch clustersysteem is vooral geschikt voorrelatief fijnmazige netten op stadsgewestelijk niveau.

5.4 Variant 3: Cluster-shuttle-systeem

Bij dit systeem worden, evenals bij het ‘langzame dynamische clustersysteem’, voor deindividuele component kleine (tweepersoons) lichte voertuigen gebruikt, die voortbewogenworden door accu’s, en die een topsnelheid hebben van ca. 30 km/u.

De clustering van deze voertuigen komt tot stand, door ze op trailers te laden. Deze trailershebben een operationele snelheid van 180 kmh en hebben extern gevoede electromotoren. Doordeze constructie kan het motorvermogen van de kleine voertuigen beperkt blijven.

Het werken met trailers heeft als belangrijke beperkin,,0 dat afgezien moet worden van tussentijdsop- en afladen en van uitwisseling van voertuigen tussen clusters. Dat betekent dat dit systeemslechts geschikt is voor shuttlediensten van A naar B: In A wordt de cluster geformeerd, in Bontbonden. Het is dus niet mogelijk met dit systeem echte netwerken te bouwen. Wel isbijvoorbeeld een systeem denkbaar van snelle verbindingen tussen de grote steden onderling. Eendergelijk systeem kent onderweg dus geen ‘op- en afritten’! Doordat er geenuitwisselingsprocessen hoeven plaats te vinden. kan op de koppelbaan een railsysteem (dus metfysieke geleiding) worden toegepast.

Karakteristieken IJn-infrastructuurUitgegaan wordt van een beveiliging met een ‘meebewegend’ bloksysteem; dit leidt tot eenminimale opvolgtijd van ca. 20 seconden. Uitgaande van een capaciteit van 10 à 15 voertuigenper trailer (het laad- en losproces is hierbij de kritieke factor) leidt dit tot een infrastructuur-capaciteit per ‘rijstrook’ van ca. 2000 vtg/uur, vergelijkbaar met de huidige autosnelweg.

Karakteristieken toegangspuntenHet laad- en losproces van de electrische voertuigen op de trailer is bij dit systeem het kritiekeproces. Het beladen van een trailer met 10 à 15 voertuigen binnen de opvolgtijd van 20 secondenis alleen mogelijk als de voertuigen alle tegelijk op de trailer gezet worden, dus in dwarsrichting.Het lijkt echter erg oncomfortabel om met 180 km/u in dwarsrichting te rijden. AIS wordtuitgegaan van belading in langsrichting, dan kan een belading van 10 à 15 voertuigen per traileralleen worden gehaald, als steeds meerdere trailers tegelijk worden beladen. Het ruimtegebruikvan de toegangspunten zal dus, door de benodigde opstelruimte zowel van trailers als van de

1196

Page 351: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

individuele voertuigen, belangrijk groter zijn dan bij autosnelwegen; uitgegaan wordt van eenverdubbeling.

Karakteristieken knooppuntenHet ruimtegebruik van eventuele infrastructuurknooppunten zal vergelijkbaar zijn met dat vanspoorwegen.

Overige doelenl Het energiegebruik van het collectieve deel van het cluster-shuttlesysteem is vergelijkbaar

met dat van autosnelwegen: Enerzijds kan door het vervangen van 10 à 15 eenheden dooréén grote eenheid een energiebesparing worden bereikt; deze wordt echter weer tenietgedaan door de hogere snelheden. Waar de electrische voertuigjes ‘los’ rijden, is echter eengrote energiebesparing te verwachten. Deze besparing is, doordat de voertuigjes nietgeschiklt hoeven te zijn voor snelheden boven 30 km/u, nog hoger dan bij het langzamedynamische clustersysteem, zeg ca. -70% vergeleken met de auto.

. Ten aanzien van de gegarandeerde reistijd en de nevenactiviteiten gelden dezelfdeoverwegingen als bij de beide eerder besproken systemen.

ConclusiesBij het cluster-shuttlesysteem is het laad- en losproces het kritieke proces. Dit leidt tot een forsetoename van het ruimtegebruik van de toegangspunten. De capaciteit is vergelijkbaar met die vanautosnelwegen. Door de hoge snelheden en het ontbreken van op- en afritten is dit systeem bijuitstek geschikt voor de verbindingen tussen de grote steden.

1197

Page 352: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1198

Page 353: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

PIJPLEIDINGEN: NAAR EEN VOLWAARDIGE VERVOERSMODALITEIT

Paper voor het ColloquiumVervoersplanologisch Speurwerk 1996

drs J.C. van Ham

Technische Universiteit DelftFaculteit der Technische Bestuurskunde

Sectie Trausportbeleid en Logistieke Organisatie

1199

Page 354: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. ~l3IXNG _..._._..._..._..................,.......................................................................................... 4

2. AANPAK ............................................................................................................................... 5

3. VERVOERMARKT.. ............................................................................................................ .6

3.1 Model split.. ...................................................................................................................... 6

3.2 Toekomstverwachting ..................................................................................................... .9

4, MAATSCHAPPELIJKE PERFORMANCE.. ...................................................................... 10

4.1 Milieu en veiligheid.. ...................................................................................................... 10

4.2 Ruimtegebruik.. ............................................................................................................. .12

5. INFRASTRUCTUUR: EIGENDOM EN EXPLOITATIE .................................................. 12

6. POLITIEK-BESTUURLIJK ATTITUDE.. ........................................................................ 14

7. TOEKOMSTSTRATEGIËN . . . ............................................................................................. 16

Literatuur .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

1200

Page 355: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Pijpleidingen: naar een volwaardige vervoersmodaliteit

Het vervoer per pijpleiding krijgt in het beleid niet de aandacht die het op grond van devervoersprestatie verdient. Bovendien scoort pijpleidingtransport goed op emissies,energiegebruik, veiligheid en ruimtegebruik. De tijd is derhalve aangebroken voor eenmeer stimulerend en initiërend beleid. Een dergelijk beleid zou juridisch-bestuurlijkeaanpassing ten aanzien van aanleg en exploitatie van buisleidngen en publiek/privatesamenwerking met betrekking tot projecten moeten omvatten. Tenslotte hoort hétpijpleidingtransport als volwaardige transportmodaliteit primair onder deverantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat te vallen.

Summary

Pipelines: towards a mature mode of transport

In Dutch transport policy little attention has been paid to transportation by pipelines,notwithstanding its large volume. Moreover, Pipeline have a good score on energyconsumption, pollutants, risk and safety and land use. Therefore, time bas come for amore stimulating policy. Such a policy should consider adjustments of regulations andpublic-private partnership in projects.Last but not least, pipelines as a mature transport mode ought to be positioned withinthe Ministry of Transport, Public Works and Water Management.

1201

Page 356: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

1. INLEIDING

Afgaande op de beleidsnota’s over verkeer, vervoer en infrastructuur (Tweede Structuurschema

Verkeer en Vervoer, Meejarenprogramma Infrastructuur en Transport, Vierde Nota Ruimtelijke

Odening (Extra)) lijkt de positie van pijpleidingen in de totale vervoermarkt op dit moment

tamelijk zwak. Hoewel jaarlijks circa 150 mln ton via pijpleidingen wordt vervoerd is de

aandacht voor en de bemoeienis van de overheid bij dit type vervoer beperkt.

Dit staat in schril contrast met de politiek-bestuurlijke belangstelling voor de vervoerwijzen

weg, rail, water en lucht. Omvangrijke (publieke) investeringen in infrastructuur richten zich op

het faciliteren van de vervoerstromen geaccomodeerd door deze modaliteiten.

Er zijn echter aanwijzingen dat het relatieve gebrek aan politiek-bestuurlijke belangstelling voor

pijpleidingen begint te veranderen. Tijdens de discussies over de aanleg van de Betuwelijn heeft

de optie van ondergronds goederenvervoer serieuze aandacht gekregen. In recente publicaties

over filebestrijding wordt buisleidingtransport zelfs als alternatief voor het wegvervoer genoemd

(V&W, 1996b).

Figuur 1 Beoogde verschuivingen in de vervoerwijzekeuze (Groot, 1991)

Verschuiving van bepaalde goederenstromen naar pijpleiding is echter alleen zinvol indien dit:

. uit oogpunt van leefbaarheid gewenst is. Op het gebied van veiligheid, risico,

energiegebruik en emissie zou de verschuiving derhalve winst moeten opleveren, of anders

gezegd een bijdrage moeten leveren aan een duurzame ontwikkeling van de samenleving.

1202

Page 357: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

l steun betekent voor de strategische economische doelen op het gebied van Nederland als

distributie- en industrieland. Met name kan gedacht worden aan (a) de bijdrage aan

vermindering van de congestie waardoor de bereikbaarheid van economische centra voor

andere vervoermodaliteiten wordt verbeterd en @) de mogelijkheid bestaande

productielokaties beter (langer) te laten functioneren.

l voor de verladers logistieke voordelen (capaciteit, betrouwbaarheid, bedrijfszekerheid,

kosten) oplevert in het vervoer van de betreffende productgroepen.

Het is evident dat de verschuiving richting buisleidinggebruik met op simpele wijze tot stand

kan worden gebracht. Daarvoor is het inzicht te beperkt inzake:

- de randvoorwaarden in technisch, economisch en juridisch opzicht;

- de vereiste veranderingen in de rollen van overheid en bedrijfsleven (type van

samenwerking, beleidsinstrumenten, verantwoordelijkheden, organisatie).

In dit paper is bewust een beperking aangebracht in de richting van conventioneel

pijpleidinggebruik (gassen en vloeistoffen). Immers, ten aanzien van dit vervoer bestaat reeds

veel ervaring. Bovendien kan deze oriëntatie leiden tot adviezen die reeds op betrekkelijk korte

termijn zouden kunnen leiden tot verandering in de interactie tussen leidingeigenaren en

bestuurlijke actoren. Tegelijkertijd start het formuleren van een strategische visie over

buisleidingenvervoer in de toekomst toch in belangrijke mate met de ervaringen van dergelijk

vervoer in het verleden en heden.

2. AANPAK

Zoals reeds gesteld moet om een strategie voor de toekomst te kunnen formuleren inzicht

bestaan in de randvoorwaarden ten aanzien van pijpleidingvervoer en in de rollen van overheid

en bedrijfsleven. In het TRAlL-onderzoek in opdracht van de Vereniging van Leidingeigenaren

in Nederland (VELIN) is gekozen voor een benadering, waarbij simultaan aandacht is besteed

aan een aantal invalshoeken (v.d.Heijden et& 1996):

. Vervoermarkt: Het betreft hier de positionering van pijpleidingen in de totale

vervoersmarkt en de verwachtingen voor de toekomst

1203

Page 358: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

. Maatschauoeliike nerformance: Vanuit het streven naar een ‘duurzame ontwikkeling van de

samenleving’ komen de prestaties op het gebied van emissies, energiegebruik, veiligheid,

ruimtegebruik e.d van pijpleidinggebmik ten opzichte van andere vervoersmodaliteiten aan

de orde.

Lnfrastuctuur: eigendom en exploitatie: In hoeverre b lokkeren de bestaande

eigendomsverhoudingen en exploitatievormen de gewenste ontwikkeling tot volwaardige

vervoermodaliteit.

Politiek-bestuurliike attitude: Bij deze invalshoek gaat het feitelijk om de rol die de

overheid zou moeten en willen spelen bij het stimuleren van pijpleidinggebruik en welke

sturingsinstrumenten daarbij in het geding zijn.

De bevindingen in deze studie zijn gebaseerd op een viertal methodische benaderingen. In de

eerste plaats is de relevante literatuur bestudeerd en verwerkt. Hierbij dient het rapport

‘Goederenvervoer per buisleiding’ van NEM-Iaskoning uit 1993 met name genoemd te worden.

Ten tweede zijn diverse gesprekken gevoerd met sleutelfiguren uit het bedrijfsleven en de

overheidssector die bij pijpleidingvervoer betrokken zijn. Deze inzichten worden ondersteund

door een schriftelijke enquête onder de leden van de Vereniging van Leidingeigenaien in

Nederland (VELIN). In de derde plaats is tweemaal een workshop georganiseerd, gebruik

makend van de electronische vergaderfaciliteit van de TU Delft/faculteit der Technische

Bestuurskunde: één met vertegenwoordigers van eigenaren en gebruikers, één met

beleidsvoorbereiders. Tenslotte heeft het TRAlL-onderzoeksteam tijdens een aantal

bijeenkomsten brainstormenderwijs haar gedachten over de problematiek aangescherpt.

3. VERVOERMARKT

3.1 Modal split

In het totale vervoer van goederen van, naar en binnen Nederland speelt pijpleiding een

belangrijke rol. Voor het grensoverschrijdende vervoer staan de marktaandelen van de

verschillende vervoerwijzen in figuur 2 vermeld. Het vervoerde volume via buisleidingen

bedraagt de laatste jaren circa 90 mln. ton (V&W, 1996’). Vermeldenswaard is dat de afvoer per

buisleiding een factor 10 groter is dan de aanvoer.

1204

Page 359: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

Pijpleiding

n Wegvervoer

[7 Binnenvaart

IIl Spoorwegen

n Luchtvaart

fl Zeevaart

Figuur 2 Modal split grensoverschrijdend vervoer in 1993 (CBS, 1995)

Wanneer de bijdragen van de verschillende vervoerwijzen in het totale binnenlandse vervoex

worden vergeleken, blijkt een min of meer vergelijkbare positie van de pijpleiding. Een

handicap bij deze analyse is dat nauwkeurige gegevens over het totaal vervoerde volume door

pijpleidingen niet voorhanden zijn.

Globale schattingen over 1990 komen voor buisleid.ingtmnsport uit op een totaal van 42 miljoen

ton (NE&Ha.skoning, 1993). Een groot deel van deze goederenstroom loopt het binnen

industriële centra met name in het Rijnmondgebied. Uit onderzoek van het Gemeentelijk

Havenbedrijf Rotterdam blijken de interne stromen binnen Rijnmond overigens veel hoger

namelijk I 54 miljoen ton (GHR, 1994). Het gaat hier om vervoer over korte afstand dat kan

worden opgevat als een onderdeel van het produktieproces van de daar aanwezige industrieën.

Voor een vergelijking met de andere vervoerwijzen kan dit interne vervoer beter buiten

beschouwing blijven, alhoewel het een interessante exercitie zou zijn te berekenen wat het

ontbreken van pijpleidingen op deze betrekkelijk korte afstanden aan extra wegvervoer zou

genereren. Buiten de industriële centra om wordt ongeveer 10 miljoen ton per buisleiding

binnen Nederland vervoerd.

Uit de voorgaande cijfers blijkt dus dat pijpleidingen een substantieel aandeel hebben in het

goederenvervoer. Toch maken de specifieke kenmerken van het pijpleidingsysteem deze

vervoerwijze alleen voor bepaalde goederenstromen tot een geschikte modaliteit. Technische en

vervoereconomische factoren spelen hierbij eveneens een rol:

1205

Page 360: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

. In de eerste plaats worden beperkingen opgelegd door de fysieke kenmerken van het te

vervoeren goed. Voorwaarde is immers dat de goederen vloeibaar of gasvormig zijn.

Hierdoor komt slechts een beperkt aantal gcederensoorten in aanmerking voor

pijpleidingvervoer. Vervoertechnisch is het mogelijk om ook bepaalde vaste stoffen per

pijpleiding te vervoeren (het zogenaamde sluny-vervoer), maar een grootschalige

toepassing van deze techniek is in Nederland tot op dit moment uitgebleven.

. Ten tweede vormt de omvang en logistieke kenmerken van de goederenstroom een

kritische factor. Door de investeringen die gemoeid gaan met de aanleg van pijpleidingen

is, vanuit een economisch oogpunt, een tamelijk groot vervoersvolume nodig om voor deze

vorm van vervoer in aanmerking te komen. Ter vergroting van het aandeel pijpleidíngver-

voer wordt op dit punt dan ook gewerkt aan bepaalde bundelingsprincipes (multi-producti

multi-core/ multi-modal).

Daarnaast bepalen de logistieke kenmerken van de goederenstromen en de goederen de

mate van geschiktheid voor buisleidingtransport. Daar waar continue vervoerstromen

vereist zijn is pijpleidingtransport uitermate geschikt, maar de verlangde frequentie en

zendinggrootte van het vervoer kan ook slecht aansluiten bij de mogelijkheden van de

buisleiding. Ook kan het zijn dat de vereiste conditionering van goederen de buisleiding als

vervoerwijze bij de huidige stand der techniek ongeschikt maakt.

Bovengenoemde factoren hebben ertoe geleid dat buisleidingvervoer zich tot op heden slechts

op beperkt aantal relaties en voor bepaalde soorten goederen goed heeft ontwikkeld. In eerste

instantie kunnen de goederencategorieën aardgas, drink- en industriewater worden onder-

scheiden. Deze produkten nemen een echter een aparte positie in. Het vervoer van gas en water

is zo specifiek voorbehouden aan pijpleiding, dat hier sprake is van een zeer bijzondere

deelmarkt. Verdere analyse van aardgas en water is op deze plaats daarom overbodig.

De overige belangrijke goederencategorieën zijn aardolie, vloeibare brandstoffen (benzine,

dieslolie, kerosine), energiegassen (LPG e.d.), aardoliederivaten, zout, chemische ba-

sisprodukten, produkten van steenkool- en petrochemie en andere chemische produkten. Andere

goederen die slechts incidenteel per buisleiding worden vervoerd zijn melk en kalvennest.

Verreweg de meeste goederenstromen hebben te maken met petro-chemische activiteiten in het

gebied gelegen tussen Rotterdam, Antwerpen en het Ruhrgebied, met een uitloper naar

Ludwigshafen. Dit gebied omvat een aantal bedrijven die afhankelijk zijn van aardolie als

1206

Page 361: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

grondstof. In een aantal opzichten is hun onderlinge samenhang zo sterk dat van een petro-

chemisch complex gesproken kan worden. Vanuit de produktkolom aardolie gezien bevinden zij

zich in één of meer van de volgende fasen: het raffinageproces. ‘kraken’ tot basischemicaliën en

chemische verwerking.

3.2 ToekomstverwachtingTen aanzien van de toekomstverwachtingen voor buisleidingtransport is het van belang

onderscheid te maken in vervoerrelaties (welIgeen buisleiding) en goederen (traditioneel/nieuw).

De prognoses voor het vervoer van (petro)chemische produkten voor het bestaande netwerk

zijn optimistisch; in het European Renaissance-scenario van het Centraal Planbureau is er sprake

van een duidelijke groeipotentie. Hoewel de gemiddelde bezettingsgraad van de bestaande

pijpleidingen nog een forse toename van het vervoer toestaat, kan op bestaande relaties toch

behoefte aan extra pijpleidingcapaciteit bestaan. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een

tweede pijpleiding tussen Rotterdam en Schiphol voor het jaar 2000.

De perspectieven voor goederen die potentieel geschikt zijn voor pijpleidingtransport zoals

steenkool in de vorm van slurry, wijzen niet in de richting van grootschalige commerciële

toepassingen (NLMHaskoning, 1993).

Op bepaalde relaties waar nog geen pijpleidingverbinding is kan (in de toekomst) toch

voldoende vervoersvolume zijn voor pijpleidingtransport. Nieuwe aantakkingen op het bestaan-

de net of het aanleggen van nieuwe leidingen zijn hiervoor echter wel noodzakelijk. Op deze

relaties gaat uitbreiding ten koste van weg, spoor of binnenvaart. Dit geldt voor zowel

binnenlandse als grensoverschrijdende goederenstromen. Hier liggen in eerste instantie de

uitdagingen voor buisleidingvervoer. zO onstaat er ontstaat er op korte termijn behoefte aan

nieuwe internationale pijpleidingverbindingen voor LPG, ethyleen en propyleen (parpinelli

TECNON’, 1995). Op dit moment zijn bijvoorbeeld het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam

en de Aethylen-Rohrleitungs-Gesellschaft (ARG) in onderhandeling over de aanleg van een

nieuwe ethyleenpijpleiding tussen Antwerpen en Rotterdam (GHR, 1996). Ook kan gekeken

worden in hoeverre het vervoer van vloeibare brandstoffen (voor het verkeer) in aanmerking

komt voor buisleidingtransport (Takkenberg, 1996).

1207

Page 362: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

Zelfs op relaties waar (te) weinig vervoervolume is kunnen innovaties op het gebied van

conventionele pijpleidingen uitkomst bieden. In het havengebied van Rotterdam worden

momenteel de mogelijkheden van een zgn. multi-core-pijpleiding onderzocht (GHR, 1995).

De achterliggende gedachte is een systeem waarin meerdere leidingen van een geringe diame-

ter gekoppeld worden tot bundels waardoor de investeringskosten sterk worden gereduceerd.

Bovendien is koppeling met nutsleidingen mogelijk.

De kansen voor het vervoer van goederen waarmee in buisleidingtransport nog geen of

nauwelijks ervaring is opgedaan zijn veel moeilijker in te schatten, dit geldt zeker voor goederen

waarvoor sterk aangepaste buisleidingsystemen vereist zijn. De potentie van bijvoorbeeld Unit

Transport per Pijpleiding (UTP) zal a.d.h.v. een aantal proefprojecten zoals het Ondergronds

Logistiek Systeem (OLS) voor het vervoer van bloemen tussen Schiphol en Aalsmeer, moeten

worden vastgesteld.

Tabel 1 Produktharkt-ontwikkelingen in het buisleidingtransport

Produkt\markt bestaand nieuw

Traditionele produkten + ff

Nieuwe produkten - - +t-

++ = zeer kansrijk + = kansrijk - = kansarm - - = zeer kansarm

4. MAATSCHAPPELIJKE PERFORMANCE

4.1 Milieu en veiligheid

Een groot deel van de ongewenste milieu-effecten van vervoersstromen ontstaan door

geluidsernissies van de vervoerende eenheden (vrachtauto’s, treinen, vliegtuigen) en de emissies

van verbrandingsgassen. Het is duidelijk dat ten aanzien van geluid vervoer door pijpleidingen

en per binnenvaart aanzienlijk gunstiger scoren dan de andere modaliteiten. Voor wat betreft

verbrandingsgassen kan het energiegebruik als een belangrijke indicator worden gezien. Zo is

het energiegebruik van het conventionele buisleidingvervoer per tonkilometer max. 0,25

Megajoules. Ter vergelijking: de vervoerwijzen weg, rail en binnenvaart verbruiken resp. 285

0.34 en 0,47 MJ/tkm (NEAIHaskoning, 1993).

1208

Page 363: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 1

Op grond van de ongevalsgegevens van de FACTS databank van TNO is het mogelijk een beeld

te geven van van de relatieve veiligheid per modaliteit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de studie van NEALHaskoning wordt in de geregistreerde ongevallen een onderscheid

gemaakt naar aardgas tegenover olie, olieprodukten en chemicaliën. Opgemerkt zij dat

natuurlijk het transport van gas zich onderscheidt qua karakter van de andere goederen. Van de

tussen 1980 en 1992 geregistreerde ongevallen met pijpleidingen in Nederland blijkt de sector

aardgas 144 ongevallen voor z’n rekenin,0 te nemen, tegenover 16 in de andere sectoren. Het

totaal van ongevallen met gevaarlijke stoffen over alle vervoerswijzen bedraagt 817, waarvan

19,6%bij pijpleidingen. Uitgedrukt per miljoen ton getransporteerde goederen scoort de

buisleiding dus aanzienlijk beter dan de overige vervoerswijzen (tabel 2, exclusief

aardgasongevallen). De gegevens en trends blijken elkaar in de verschillende Europese landen

voor zowel de gas- als oliedistributie weinig te ontlopen.

Tabel 2 Gemiddeld aantal ongevallen per miljoen ton goederen in het vervoer vangevaarlijke stoffen voor weg, binnenvaart, spoor en buisleiding

Weg Binnenvaart Spoor Buisleiding excl.aardgas ongevallen

1986 0,89 0,22 2,39 01987 1,47 0,27 1,16 0,lO

1988 0,38 0,07 1700 0

1989 0,25 0,02 0,26 01990 0,41 0,26 158 01991 0364 0,03 1,08 0

Gem. per jaar 0,66 0,15 1.26 0,02Bron: NEA/Haskoning, 1993.

Recente publicaties van de Ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM (V&w\VROM,

1996) over de risico’s van de transportmodaliteiten weg, rails, water en buisleiding achten een

onderlinge vergelijking niet zonder meer mogelijk. De conclusies luiden:

l In zijn algemeenheid kan geen uitspraak worden gedaan over wat de meest veilige

transportwijze voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is. Een beoordeling van een

specifieke vervoerstroom is wel mogelijk en soms ook wenselijk.

1209

Page 364: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

l Op dit moment zijn er geen grote verschillen in het aantal meer risicovolle lokaties tussen de

vier transport-modaliteiten.

Samenvattend kan worden gesteld dat er vooralsno g geen harde, algemeen erkende numerieke

parameters beschikbaar zijn voor het vergelijken van de veiligheidsniveau’s van de

vervoerswijzen. Wel blijkt uit elk der vergelijkingen dat buisleidingen het hoogste

veiligheidsniveau van alle modaliteiten bezitten en daarmee voor bepaalde marktsegmenten als

gunstig alternatief naar voren komen.

4.2 Ruimtegebruik

In vergelijking met andere vervoerswijzen komt al snel de gunstige ruimte-prestatie tot

uitdrukking. Uitgaande van het directe theoretische ruimtebeslag, waarbij alleen rekening is

gehouden met de snelheid en de vervoercapaciteit van de vervoermiddelen, blijkt het ruimtebe-

slag van buisleidingen resp. 125 , 50 en 500 maal beter dan spoor, weg en water. (Groot, 1991)

Het indirecte ruimtebeslag is relatief groot. Vaak is er een zogenaamd veiligheidsgebied

waarbinnen niet mag worden gebouwd. Deze restrictie in functionaliteit laat echter wel ruimte

voor agrarische en recreatieve bestemmingen.

Intensivering van het gebruik van de ondergrondse ruimte kan leiden tot een ondergrondse

chaos: een situatie waarin strategische opties voor toekomstig gebruik worden uitgewist door

ongecoördineerde beslissingen nu. De mogelijkheid van een ondergronds bestemmingsplan.

dient derhalve onderzocht te worden (Hor-vat, 1995).

5. INFR4STRUCTUURz EIGENDOM EN EXPLOITATIE

Kenmerkend voor pijpleidingvervoer is dat infrastructuur en verplaatsingsmiddelen één geheel

vormen. Hierdoor wijken pijpleidingen af van andere vervoermodaliteiten en is pijplei-

dingvervoer minder flexibel d.w.z. voor het vervoer van sterk verschillende goederen per

pijpleiding zijn steeds afzonderlijke pijpleidingen nodig. Een belangrijk gevolg van deze situatie

is dat pijpleidingvervoer (tot nog toe) vrijwel altijd eigen vervoer betreft en geïntegreerd is in het

produktieproces. Om die reden zijn pijpleidingen vaak privaat eigendom en worden ze conform

beheerd. In de huidige situatie zijn pijpleidingen dus in het bezit van de belanghebbenden.

Verschillen in het aantal belanghebbenden leidt tot verschillende aanduidingen van pijpleiding

1210

Page 365: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 3

systemen. Om deze verschillen te weer te geven wordt in de tabel gebruik gemaakt van de

OECD-classificatie (OECD, 1994)

Tabel 3 Netwerk vs. organisatie buisleidingtransportr

verbinding leverancier-afnemer voorbeelden

een pijpleiding - één leverancier Ethyleen Pijpleiding Maatschappij- één afnemer (Shell)

aparte pijpleidingen - meerdere leveranciers PRB: Rotterdam - Geleen- één afnemer PALL: Antwerpen - Geleen:

open-access pijpleiding - meerdere leveranciers Aethylen-Rohrleitungs-Gesellschaft- meerdere afnemers W=)

gridvormig netwerk - meerdere leveranciers Central European Pipeline System- meerdere afnemers (NAVO)

backbone pijpleiding - meerdere leveranciers RotterdamRijn Pijpleiding (RRP) met- meerdere afnemers Rhein-Main-Rohrleitung (RMR)

transito pijpleiding leveranciers en afnemers Aardgasnet (Gasunie)in derde-landen

Bron: OECD, 1994; parpinelle TECNON, 1995b; VELIN-enquête.

Als er sprake is van meer dan één gebruiker wordt soms gesproken van een ‘common carrier’.

Overigens betekent het aanduiden van een pijpleiding als common carrier niet per se ‘third party

access’, dat wil zeggen toegang voor iedere willekeurige derde. In de huidige situatie is de

toegang in hoge mate beperkt tot de belanghebbenden.

De term Multiproduct Common Carrier (MPCC) word gebezigd wanneer bovendien

verschillende stoffen door de pijpleiding worden vervoerd. Dit is slechts in een beperkt aantal

gevallen mogelijk.

Indien het systeem voor meerdere gebruikers toegankelijk is kunnen de tarieven op tweeërlei

wijze worden bepaald. Ten eerste kunnen de kosten van alternatief vervoer i.c. de binnenvaart

maatgevend zijn, in het tweede geval bepalen de bedrijfseconomische kosten grotendeels het

tarief van pijpleidingvervoer.

Voor conventionele pijpleidingen vormen de kosten van aanleg (f 750.000 - f 1.000.000 per

km) en onderhoud (f 2.000 - f 15.000 per Wjaar) de vaste kosten en zijn de variabele kosten

de kosten voor het daadwerkelijke vervoer (f 0,16 - f 0,50 per tonkm) (GHR, 1994). Dit maakt

de vaste kosten in verhouding tot de variabele kosten relatief hoog.

1211

,.

Page 366: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Belangrijk daarbij is vooral dat de kosten, in tegenstelling tot andere modaliteiten, momenteel

privaat gedragen worden d.w.z. bijdragen uit het Infrafonds ontbreken.

6 . POLITIEK-BESTWRL~ A’ITITUDE

Het beleid met betrekking tot pijpleidingen wordt grotendeels bepaald door het Stnrcttmrsche~

Buisleidingen @BUI) uit 1984 (EZ, 1985). Dit SBUI, met de erbij behorende planologische

kernbeslissing (PI(B), is in 1985 vastgesteld. Het gold voor een periode van 5 jaar en is inmid-

dels twee maal zonder nadere wijzigingen verlengd ( 1991 en 1996).

In het Structuurschema wordt als hoofdoelstelling van het beleid gehanteerd-“Het verlenen van

medewerking aan en waar nodig het bevorderen van de totstandkoming en het gebruik van

buisleidingen voor zover de bijdrage aan het welzijn van de gemeenschap per saldo positief is.”

Het Structuurschema bevat richtlijnen met betrekking tot het functioneren van buisleidingen in

de economische structuur, stimulering van de regionaal-economische ontwikkeling alsmede de

energie- en grondstoffenvoorziening.

Buisleidingen moeten, volgens het Structuurschema, tevens bijdragen aan de doelstelLingen van

het verkeers- en vervoerbeleid. Daarbij wordt een redelijke rentabiliteit van de verschillende

vervoerwijzen nagestreefd alswel een adequate vervulling van de vervoerbehoefte. Richtsnoer is

een goed functionerend en veilig verkeer+ en vervoerstelsel. Buisleidingvervoer moet daarbij in

samenhang met de overige infrastructuur worden beschouwd. _

Kenmerkend voor infrastructuur is dat deze in belangrijke mate collectief wordt verstrekt en een

belangrijke voorwaarde vormt voor verdere ontplooiing van het economische proces. Het is

veelal de overheid die deze voorzieningen aanlegt en beheert. In de eerste plaats is dit het geval

omdat initiatieven vanuit het bedrijfsleven tot de ontwikkeling van infrastructuur vaak

ontbreken. De voorbereiding, met name de openbare besluitvorming, duurt lang. De investe-

ringen zijn omvangrijk en risicovol, de terugverdienmogelijkheden zijn beperkt en de terugver-

dientijd is zeer lang. Ten tweede is infrastructuur een (quasi-)collectief goed, want ondeelbaar.

Pijpleidingen hebben met de traditionele vormen van infrastructuur gemeen dat het fysieke

voorzieningen voor transport, in dit geval vloeistoffen en gassen, betreft. De rol van de overheid

1212

Page 367: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

bij pijpleidingen verschilt echter aanzienlijk van die bij andere vervoersmodaliteiten. Bij de

binnenvaart, spoorvervoer en wegvervoer behoren feitelijk alle verbindende delen (rijvlak plus

opbouw) tot de infrastructuur, welke door de overheid gefinancierd, aangelegd en geëxploiteerd

wordt. De tabel geeft een overzicht van de verschillen.

Tabel 4 Rol van de overheid met betrekking tot de inftastructuur

Beschikbaar stellenvan ruimte

Financiering

Aanleg

Exploitatie

Buis

XWeg Binnenvaart Spoor

X X X

X X X

X X X

X X (X)

De betrokkenheid van de overheid bij buisleidingen heeft de gedaante van reservering van

ruimte in buisleidingstraten, -stroken en -zones.

Een buisleidingstrook is een doorgaande strook van 50-200 meter breedte, die als zodanig

is opgenomen in sueek- en bestemmingsplannen en daardoor planologisch medebestemd is

voor het leggen van buisleidingen.

Een buisleidingenstraat is een buisleidingstrook met een bijzondere status, waarbij de

grond reeds is verworven en de noodzakelijke kunstwerken zijn aangelegd. Nederland kent

één buisleidingenstraat, namelijk Buisleidingenstraat Zuidwest-Nederland liggend tussen

Rotterdam en de Belgische grens. (N.B. Momenteel bevat de buisleidingenstraat f 50

leidingen)

Daarnaast kent men het begrip buisdeìdingenzone wat een strook grond met een breedte van

enige honderden meters tot enige kilometers, die als zodanig is opgenomen in het

streekplan en wordt opengehouden in het bestemmingsplan.

Er bestaat momenteel geen duidelijke regeling voor de aanleg en het beheer van pijpleidingen:

bepalingen hierover zijn over vele juridische adressen verspreid (ruimtelijke ordenings- en

bouwwetgeving, mijnwetgeving, bodembeschermingsregelingen, Spoorwegwet, ministeriële

circulaires, concessies, milieuwetgeving enzovoorts). Dit gebrek aan overzicht wordt door de

betrokkenen als storend ervaren (NEAIHaskoning, 1993).

1213

1

Page 368: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Het Ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor de concessieverlenmg. Dit

ministerie bereidt de conceptconcessie voor die aan een aantal andere ministeries wordt

toegezonden. Het ministerie dat het meeste onderzoek moet verrichten eer advies te kunnen

geven is het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. De externe

veiligheid, de milieurisico’s en het totale ruimtelijk ordeningskader zijn aspecten die bekeken

moeten worden.

De concessie wordt uiteindelijk onder voorwaarden met betrekking tot het gebruiksdoel en het

globale tracé verleend. In de concessie worden ook voorwaarden verbonden in verband met

een doelmatig gebruik van de leiding. zoals de common carrier verplichting die ook anderen

het (principe) recht geeft gebruik te maken van de leiding. -

Opmerkelijk is dat voor concessieverlening geen duidelijke juridische basis is. De

concessieverlening vindt hierdoor nogal op ad-hoc basis plaats. Dit euvel werd al in 1983

door de Raad voor de Ruimtelijke Ordening in het advies over het SBUI gesignaleerd. De

Raad adviseerde om serieus te overwegen een algemene leidingenwet tot stand te brengen, ten

einde de bestaande regelingen en praktijken te harmoniseren, te coördineren en aan te vullen.

7. TOEKOMSTSTRATEGIËN

In juridisch-bestuurlijk opzicht staat het vervoer per buisleiding op een tweesprong:

handhaven van de huidige situatie, met het daarbij horende juridische regime of het

uitbouwen naar een volwaardige(r) modaliteit. In de tweede optie zullen een aantal juridische

regelingen grondig op de helling moeten, maar wat is de ideaaltypische eindsituatie? Deregelgeving binnen Europa is met betrekking tot de aanleg, eigendom en exploitatie van

buisleidingen per land verschillend!

De huidige onduidelijke en versnipperde juridische regeling voor aanleg en exploitatie van

buisleidingen behoeft in ieder geval herziening. Hoewel in de huidige situatie betrokkenen

met de bestaande procedures hebben leren werken, is het vanuit het oogpunt van juridische en

bestuurlijke zorgvuldigheid wenselijk om een samenhangende regeling voor buisleiding-

aanleg en -exploitatie te maken. Een dergelijke Leidingenwet zou overeen kunnen komen met

1214

Page 369: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

de Belgische Basiswet (voor pijpleidingvervoer) of gemodelleerd kunnen worden naar de Wet

Milieubeheer.

Ten aanzien van de exploitatie wordt het vraagstuk van de derden-toegang tot het net

manifest. Deze ‘third party access’ speelt ook een belangrijke rol in de discussie om de

energiemarkten binnen de Europese Unie te liberaliseren. Daarop inhakend stelt de Derde

Energienota (EZ, 1995) ter voorkoming van een natuurlijk monopolie op energiemarkten:

“Dat impliceert het beginsel van toegang tot de netwerken op non-discriminatoire

voorwaarden.” Onafhankelijk toezicht moet het recht op toegang waarborgen. Dat toezicht

betreft de uitvoering van regels en voorziet in een procedure voor geschillen met de

mogelijkheid om bindende aanwijzingen te geven. Deze vorm van toezicht kan uitgebeid

worden tot alle buisleidingnetwerken.

Gezien de prioriteiten van de overheid op het gebied van vervoer-, milieu-, veiligheids- en

energiebesparingsbeleid is de vraag gerechtvaardigd of, gezien de gunstige score van vervoer

per buisleiding op die punten, de tijd niet is aangebroken voor een meer stimulerend en

initiërend beleid. Naast het opheffen van belemmeringen kunnen financiële bijdragen van de

overheid voor buisleidingprojecten leiden tot publiek/private samenwerking. Hierdoor kan de

overheid als katalysator werken in het proces van het bij elkaar brengen van partijen. Anders

blijft het de vraag of verdere ontwikkeling van buisleidingvervoer binnen de huidige

eigendomsverhoudingen wel plaats zal hebben.

Buisleidingen hebben raakvlakken met de beleidsvelden van de Ministeries van EZ (energie,

economische structuur), VROM (ruimtelijke ordening, milieu) en V&W (vervoer). Indien

gekozen wordt voor een meer stimulerend beleid ligt het voor de hand om buisleidingen in de

eerste plaats te zien als een vervoersmodaliteit die onderdeel vormt van het verkeers- en

vervoerbeleid. Dit betekent expliciete opname in betreffende beleidsdocumenten

(Structuurschema Verkeer en Vervoer, Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport) en

budgetten (Infrafonds, Hoofdstuk XII). Het noodzakelijke interdepartementale overleg valt

dan onder de primaire verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

1215

Page 370: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

18

Literatuur

Ministerie van Economische Zaken, Structuurschema Buisleidingen, deel d regeringsbeslissing,deel e -Planologische Kernbeslissing, ‘s-Gravenhage, 1985

Ministerie van Economische Zaken, Derde Energienota, ‘s-Gravenhage, 1995

Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, Pijpleidingnet havengebied, Rotterdam, 1994.

Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, ROM-PROJECT “Bevorderen pijpleidingenvervoer”studie I: “Multi-core-pijpleidingennet” (Marktverkenning), Rotterdam, 1995.

Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, Openbare pijpleidingen in: Port of Rotterdam, jaargang35-nummer4-augustus 1996 blz.3 1. -

Groot, P.J.M., Goederenvervoerperpijpleiding, Amsterdam, EIB, 1991.

Heijden, R.E.C.M. van der. en J.W.R. Schouten-Niëns, Pijpleidingen: naar een volwaardigevervoersmodaliteit, Delft, TRAJL (i.o.v. VELJN), 1996.

Keper, J. de, Juridische aspecten m.b.t. de aanleg en exploitatie van buisleidingen voor hetvervoer van gevaarlijke stoffen in België en Nederland, Geleen, DSM, 1994. (interne publicatie)

NEA/Haskoning, Goederenvervoer per buisleiding, Tilburg/Nijmegen, 1993.

parpinelli TECNON”, West European Pipeline Znfrastructure for Petrochemical Feea!stock.s andSteam Cracker Products, Brussel, 1995.

parpinelli TECNONb. Multiproduct Common Carrier (MPCC) for Liquzfìed Petroleum Gases,Milaan, 1995.

Takkenberg, G.M., Het fysieke distributiesysteem van oliemaatschappijen en haarmogelijkheden voor de buisleiding, Delft, TU DelftIfac. der Technische Bestuurskunde, 1996.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat/ Ministerie van VROM, De risico’s van het vervoer vangevaarlijke stoffen vergeleken, rapportmunmer22589, ‘s-Gravenhage, 1996.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat/ Ministerie van VROM, Risiconormering VervoerGevaarlijke Stoffen, rapportnummer 24611, ‘s-Gravenhage, 1996.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Jaarbericht Vervoerend Nederland 1995,‘s-Gravenhage, 1996 ‘.

Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Nederland bestrijdt defiles, ‘s-Gravenhage, 1996 b.

1216

Page 371: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

DE DEELAUTOALS

INSTRUMENT VOOR MOBILITEITSBEHEERSING

Paper voor het 23e Colloquium Vet-foersplanologisch SpeurwerkWTC Rotterdam. 28 en 29 november 1996

ir. Rens Me~jknnp(TUD. Fac. Industrieel Ontwerpen)

tlrs. ing. Roger Theunissen(THEMA, mobiliteitsadvisering)

1217

Page 372: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1218

Page 373: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INHOUDSOPGAVE

§1.

$2.

§3.

$4.

$5.

Inleiding

1.1. inleiding1.2. relevantie van de Deelauto voor mohiliteitsbeheersing1.3. probleemstelling en onderzoeksvragen

Empirische verkenning

2.1. inleiding2.2. de Deelauto in de Nederlandse praktijk2.3. Huur-op-Maat in Leiden2.4. kwalitatief vooronderzoek2.5. resultaten survey gebruikers Huur-op-Maat

Theoretisch model

3.1. inleiding3.2. de Deelauto als een innovatie, het model van Rogers3.3. de means-end theorie3.4. een geschikte keuze van segmentatievariabelen3.5. de Deelauto als een dienst. het SERVQUAL model3.6. conclusie

Onderzoeksopzet

4.1. inleiding4.2. diverse groepen van onderzoek4.3. centrale onderzoeksmodel

De Deelauto als een instrument voor mobiliteitsbeheersing

1219

Page 374: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

DE DEELAUTOALSINSTRUMENT VOOR MOBILITEITSBEHEERSING

Rem MeijhnpRoger Theunissen

INLEIDING

1.1.

Het huren van een auto is al langer een bekende vorm van dienstverlening, die voor veelmensen voor het incidentele gebruik van een auto een uitkomst is. Gedeeld autogebruik, ofwat ook wel de Deelauto wordt genoemd, is in wezen niets nieuws: een huurvorm van auto’s.Toch is de Deelauto tegelijkertijd een revolutie, omdat de “huurauto” als een alternatief voorde eigen auto wordt gepositioneerd en vermarkt. Het gebruik van één auto met meerderemensen en het scheiden van het bezit en het gebruik van de auto kan men met recht eenrevolutie noemen.Dat de auto een onaantastbare grootheid is, bli.jkt wel uit het feit dat hij gemiddeld 23 uur perdag ongebruikt geparkeerd staat (CBS, 1992) en dat de doorsnee consument bereid is alleenvoor de direkte beschikbaarheid van een auto (onafhankelijk van het gebruik) fl. 650,= permaand uit te geven. (Consumentenbond, 1995)

De Deelauto is een antwoord op de grote (gebruiks)inefficiëntie van de doorsneepersonenauto en is een dienstverlening, die de inzet van de middelen (het autogebruik) in eenefficiëntere verhouding brengt tot de grootte van het wagenpark. Daarmee wordt eenconcurrentieel voordeel (voor een deel van de automobilisten) ten opzichte van de prive-autogecreëerd.Daarnaast beïnvloedt, zo is de verwachting, de Deelauto het mobiliteitsgedrag van mensen.Doordat de auto niet meer direkt beschikbaar is, dwingt het tot een bewuster autogebruik.

In deze paper willen we ingaan op het maatschappelijk fenomeen van de Deelauto, depraktische betekenis in Nederland op dit moment ervan schetsen en het evaluatie programma“Gedeeld Autogebruik in Nederland” toelichten, dat in samenwerking met het ministerie vanVerkeer en Waterstaat is opgezet. Dit evaluatieprogramma gaat in op deconsumentenacceptatie van de Deelauto en de invloed op het mobiliteitsgedrag van degebruikers van deze systemen. Naast de opzet en de theoretische onderbouwing van hetonderzoek zal in deze paper de resultaten van een empirische verkenning op basis van eenpilot studie bij “Huur-op-Maat” in Leiden beschreven worden. Hiermee zal de relevantie vande Deelauto voor een beheersing van de mobiliteit duidelijk gemaakt worden.

1.2. Relevantie van de Deelauto voor mobiliteitsbeheersing

Gedeeld autogebruik brengt, zo is de verwachting, een aantal positieve effecten op demobiliteit met zich mee. Deze veronderstellingen, die deels gebaseerd zijn op ervaringen inhet buitenland, vormen de basis voor het beleid dat het ministetie van Verkeer & Waterstaatop dit moment voert ten aanzien van de Deelauto. In het evaluatie-onderzoek zullen dezeverwachtingen als hypothesen worden behandeld:

1. Ten eerste kan het concept van de Deelauto ertoe bijdragen dat het aantal auto’steruggedrongen wordt, dat wil zeggen dat het autohezit wordt gereduceerd. Een voorwaardehiervoor is wel dat de Deelauto als een alternatief voor de eigen auto wordt gezien en datprivé-auto’s worden gesubstitueerd door deelauto’s. In hoeverre dit in de praktijk ook het

1220

Page 375: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

geval is, moet het evaluatie-onderzoek uitwijzen. De ervaringen met bestaande commerciëlesystemen wijzen uit dat de ratio van één auto voor zo’n 10 tot 12 mensen een haalbare is.De reductie van het aantal geparkeerde auto’s draagt speciaal bij aan de leefbaarheid van(over)volle binnensteden en woongebieden.

2. Het tweede, verwachtte effect van de Deelauto is van geheel andere aard. Gedeeldautogebruik wordt verondersteld een positieve verandering op het mobiliteitspedrag uit teoefenen. Hieronder wordt het afnemend gebruik van de auto verstaan en de stimulering vanhet gebruik van andere vervoermiddelen, zoals de fiets en het openbaar vervoer, ten koste vanhet gebruik van de auto.

Het effect op het mobiliteitsgedrag wordt verwacht doordat de Deelauto een specifiekeinvloed op het besluitvormingsproces van de consument uitoefent: Gedeeld autogebruik grijptimmers in op het individuele autobezit, en daarmee de direkte beschikbaarheid van de autovoor de huisdeur. Gekoppeld aan het feit dat men in het geval van de eigen auto reeds een(forse) investering heeft gedaan om mobiel te kunnen zijn, genereert men daarmee eensituatie, waarin geen strategisch keuzemoment meer wordt ingebouwd ten aanzien van dekeuze van het meest geschikte vervoermiddel. Ongeacht het feit of de auto wel of niet hetmeest optimale vervoermiddel voor die bepaalde verplaatsing is wordt de auto, vanuit degewoontevorming en de kostenstruktuur, gebruikt. Zo wordt bijna 50% van het aantalautoritten gemaakt op afstanden korter dan 5 kilometer. Bovendien zien we dat autobezitterrelatief gezien zeer weinig van de trein gebruik maakt. Autogebruik kan met recht alsgewoontematig handelen worden beschouwd. (Aarts, 1996)De Deelauto stimuleert een bewuste keuze voor het “meest optimale” vervoermiddel voor eenspecifieke rit. Zowel het openbaar vervoer als de auto, in de vorm van een deelauto kennennu een variabele kostenstruktuur. Bovendien, zo wordt verondersteld, funktioneert de drempeltot beschikking over een auto als een rem op de -mobiliteit.

Onderzoek in Zwitserland (Muheim, 1992) en in Nederland (Meijkamp, 1995) hebben eersteindicaties gegeven dat deze veronderstellingen ten aanzien van veranderingen in hetmobiliteitsgedrag gerechtvaardigd zijn. Op het Nederlandse onderzoek zal in het vervolgdieper worden ingegaan.

1.3. Probleemstelling en onderzoeksvragen

Een verdere ontwikkeling van de Deelauto lijkt met oog op bovengenoemde effecten zeerzinvol om de politieke doelen ten aanzien van mobiliteitsbeheersing mee te helpen realiseren.Harde argumenten, die het huidig beleid met betrekking tot de Deelauto in Nederland door dediverse overheden ontbreken echter.

Daarnaast toont de praktijk in Nederland weliswaar een gestage groei van het aantaldeelnemers aan Deelauto systemen, maar van een stormachtige groei is zeker geen sprake.Ook bij een grote groep consumenten, die een behoorlijk financieel voordeel kunnen behalendoor de eigen auto te vervangen door een Deelauto, is nog geen sprake van een grote toeloop.Hiervoor zijn een aantal mogelijke redenen aan te dragen, maar die kunnen nog geenondersteuning vanuit een degelijk marktonderzoek vinden. Het ontbreekt zelfs aan basismarktinformatie, laat staan dat betrouwbare informatie beschikbaar is om een verderestimulering en verdere ontwikkeling van de Deelauto te kunnen onderbouwen.

Op basis van deze probleembeschrijving, is voor het evaluatieprogramma “Gedeeldautogebruik in Nederland” een tweeledige doelstelling geformuleerd:

1. Ten eerste zal middels de evaluatie van praktijkprqjekten kennis opgebouwd wordenmet betrekking tot de invloed van “gedeeld autogebruik” on het mohiliteitspedrag vanpersonen. In eerste instantie richt zich dit vooral op een mogelijke verandering in hetautogebruik en een mogelijke toename naar het gebruik van andere mobiliteitsmiddelen;

1221

Page 376: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

2% Ten tweede zal middels de evaluatie inzicht verkregen worden over de cruciale factorenbinnen het besluitvorminpsnroces van personen om deel te nemen aan een autodeel initiatief;2b. Als subdoelstelling van deze tweede doelstelling wordt inzicht gekregen in die factoren,die tot een tevreden cehruik van het systeem leiden. Het betreft de evaluatie van de beslissingom lid te worden van een Deelauto systeem.

Vanuit de hierboven geformuleerde doelstellingen zijn de volgende ondezzoeksvragengeformuleerd:

- Welke factoren in het besluitvormingsproces bepalen de acceptatievan gedeeld autogebruik als een alternatief voor de eigen auto?

- Welke invloed heeft de adoptie van gedeeld autogebruik op hetmobiliteitsgedrag?

- Welke elementen in een gedeeld autogebruik formule of produktleiden tot een tevreden gebruik van het systeem?

b. EMPIRISCHE VERKENNING

2.1. Inleiding

Omdat er op dit moment zeer weinig literatuur (“revealed preferente” onderzoek) beschikbaaris over de deelnemers van de Deelauto systemen, ontstond de behoefte om een verkennendconsumentenonderzoek te doen. Dit onderzoek zou de basis moeten vormen voor de opzet ende modellering van het evaluatieprogramma. De literatuur biedt geen enkel houvast voor een(empirisch) onderzoeksmodel en zeker niet voor een bewezen theoretisch kader om deDeelauto als een alternatief voor de eigen auto te kunnen beschrijven en verklaren.

We zullen in dit hoofdstuk allereerst de diversiteit van commerciële diensten schetsen waarinde Deelauto in Nederland wordt aangeboden. Daarnaast zullen we een aantal conclusies uithet verkennend onderzoek hier presenteren. Deze conclusie zijn gebaseerd op onderzoek bijHuur-op-Maat in Leiden in samenwerking met de gemeentelijke overheid. Het onderzoekbestond uit een tweetal groepsdiscussies met gebruikers en een survey onder alle gebruikersvan Huur-op-Maat, zo’n 125 mensen (eind 1994).

2.2. De Deelauto in de Nederlandse praktijk

De Deelauto gaat uit van het principe dat consumenten geen eigen auto hoeven te bezitten omregelmatig gebruik te kunnen maken van een auto. De Deelauto verschilt hiermee van hethuidige autosysteem, dat georganiseerd op basis van het individuele bezit van een auto.

Met de Deelauto wordt een grote variëteit van organisatievormen aangeduid, die gedeeldautogebruik mogelijk maken. Op dit moment zijn er verschillende systemen operationeel, diein principe lijken op de reeds bekende autoverhuur, maar in uitvoeringsvorm sterk daarvankunnen verschillen. We willen hier volstaan met een korte omschtijving van de vierbelangrijkste vormen, die op dit moment in de praktijk voorkomen:

AbonnementsystemenHet gebruik van een auto wordt op abonnementbasis aangeboden. De consument neemtvoor een aantal dagen en kilometers per jaar een contract en betaalt hiervoor inmaandelijkse termijnen.UurverhuurDe consument kan al een auto huren voor een zeer korte periode, voor minimaal eenuur. Veelal worden dergelijke systemen vanuit de woonomgeving opgezet. waarbijnagenoeg geen reserveringstermi,jn wordt gehanteerd. De consument gaat hierbij geenlangdurige verplichting aan.

1222

Page 377: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

CouponsystemenGrote internationale verhuurbedIi.jven als AVIS, Budget en Hertz hebben ook de trendnaar auto’s op maat opgepikt. Via relatief goedkope couponsystemen proberen zeklanten sterker aan zich te binden. De klant koopt voor f fl. 500,= een couponboekjevooraf en betaalt middels de coupons de autohuur. Dit systeem steunt sterk op eensterkere klantenbinding met een bestaande klantengroep.BurensystemenEen auto wordt gebruikt op basis van afspraken die gemaakt zijn tussen buren, vriendenof kennissen. Men dient wel zelf mede te investeren in een auto, maar de investeringwordt gedeeld met anderen.

Al deze systemen hebben gemeen dat er slechts voor betaald wordt op het moment dat ookdaadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van een auto. De kostenstructuur van de auto wordthiermee sterk gevariabiliseerd.Daarnaast spelen zij in op de inefficiëntie, uit oogpunt van de consument in het gebruik vaneen auto. Het gemiddelde gebruik van een auto ligt immers niet hoger dan 72 minuten perdag.

Deze systemen zullen in eerste instantie vooral een groep consumenten aanspreken, dieinfrequent gebruik (willen) maken van de auto. Een vi.jfde van de Nederlandse autobezitterheeft een auto aangeschaft en gebruikt deze vrijwel alleen voor sociaal-recreatieve ritten.Deze autobezitters laten overwegend een laagjaarkilometrage zien, veelal minder dan 9.000 -12.000 kilometer per jaar. Dit is bij benadering ook de grens beneden welke gedeeldautogebruik financieel gezien aantrekkehjk is. Daarbij komt dat deze personen een zeer vastritpatroon hebben. Voor deze groep lijkt het dus zeer goed mogelijk om gebruik te maken vaneen autosysteem waarbij iets meer planning bij komt kijken dan bij het gebruik van een eigenauto. Hiertegenover staat het feit dat men geen omkijken meer heeft naar het verkering,belasting en onderhoud van een auto. Naast het kostenvoordeel biedt de Deelauto dus extraservice-elementen.

2.3. Huur-op-Maat in Leiden

De Deelauto werd in Leiden als een van de eerste Deelauto-systemen in Nederlandoperationeel onder de naam “Huur-op-Maat”. “Huur-op-Maat” is een abonnee-systeem, datontwikkeld en uitgevoerd wordt door een samenwerking van vier Leidse autoverhuurders,gefaciliteerd door de gemeentelijke overheid in het kader van het projekt “Binnenstad Leiden,Bereikbare Kwaliteit”. Eind 1994, een jaar na de start, waren ongeveer 125mensen lid van“Huur-op-Maat”.

We zullen hier een aantal conclusie uit dit verkennende onderzoek noemen, gebaseerd op eentweetal groepsdiscussies met gebruikers van het Huur-op-Maat systeem. Daarnaast zullen eenaantal kwantitatieve resultaten worden gepresenteerd, die uit een survey onder alle (125mensen) gebruikers voort kwamen met een response van 52%.

2.4. Kwalitatief vooronderzoek

Allereerst zullen we hier een aantal conclusie uit dit verkennende onderzoek presenteren,gebaseerd op een tweetal groepsdiscussies met gebruikers van het Huur-op-Maat systeem. Bijde samenstelling van de groepen is onderscheid gemaakt tussen mensen die voorheen wel eenauto hadden en een groep die we de “autolozen” kunnen noemen. Een aantal opmerkelijkeobservaties willen we hier noemen:

Diverse eebruikersproenenDe nieuwe vorm van, dienstverlening, De Deelauto, zo bleek uit de groepsdiscussie, wordt opprijs en prestatie sterk vergeleken met de op dat moment beschikbare transportmiddelen. Hetonderscheid tussen mensen, die voorheen geen auto hadden en diegene, die er wel over

1223

Page 378: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

beschikten, is een essentiële om zowel de motivatie te kunnen begrijpen, als ook de effectenop de mobiliteit te kunnen beschrijven. De motivatie om deel te nemen aan De Deelauto en deperceptie van de voor- en nadelen is afhankelijk van de uitgangssituatie. Op voorhand kunnenwe een aantal doelgroepen, op basis van autobezit onderscheiden, die in het onderstaandefiguur 1 zijn weergeven:

,autobezit auto verkocht heeft nogvoor na steeds een J 7lidmaatschap? lidmaatschap? auto?c

t

figuur 1. Verschillende gebruikersgroepen De Deelauto

De substituters beschouwen De Deelauto als een alternatief voor de eigen auto, die toch alniet zo fequent gebruikt wordt. De kosten van de auto en de mogeli.jkheid tot een zorgenvrijgebruik van de auto waren in Leiden voor deze groep de belangrijkste redenen om totdeelname over te gaan.De nieuwe instrappers daarintegen zien De Deelauto als een nieuw transportmiddel,aanvullend aan het openbaar vervoer. De Deelauto kent een lage drempel, vanwege hetontbreken van een investeringsdrempel en de aantrekkelijkheid van de mogelijkheid om nuwel regelmatig een auto te kunnen gebruiken.Het zal duidelijk zijn dat de mate van aantrekkingskracht van de Deelauto op de verschillendegebruikersgroepen een sterke invloed uitoefenen op de uiteindelijke mobiliteits- en milieu-effecten van gedeeld autogebruik.

beschikbaarheid van vervoersalternatievenEen van de overeenkomsten tussen de verschillende gebruikersgroepen, is de dat alleAutoDelers niet afhankelijk zijn voor het dagelijkse woon-werkverkeer van de auto. Datbetekent dat de deelnemers ofwel dicht genoeg bij hun werk wonen om met de fiets of te voette gaan, ofwel dat er openbaar vervoer onder goede condities beschikbaar is. We mogenverwachten dat alleen bij de beschikbaarheid van voldoende vervoersaltematieven. mensenop vrijwillige basis voor De Deelauto kiezen.

het crisismomentVoor dieeene. die een auto hadden (de substituters) was er nagenoeg altiid een directeaanleiding tot’het lidmaatschap. Deaanleiding om tot een fundamentele gedragsveranderingte komen, kan zelfs in het merendeel van de gevallen een crisismoment genoemd worden. Decrisis kan van uiteenlopende aard zijn, maar geeft zowel in de sfeer van moeten of kunnenaanleiding om de eigen auto weg te doen. Dat kan zijn vanwege financiële redenen, vanwegeproblemen met de eigen auto, naar aanleiding van een “life event” of anderszins.

kostenhewustziinDe indruk uit de groepsinterviews was dat nagenoeg iedereen een zeer hoge betrokkenheidtoonde bij de kostprijsafweging tussen de eigen auto en de Deelauto. Naast de kennis over dekostenstruktuur van een eigen auto -de vaste en variabele kosten- wist men ook hoe men eeneerlijke kostprijsafweging zou moeten maken. Hoewel een hoge kostenbewustheid eennoodzakelijke voorwaarde lijkt om voor De Deelauto te kunnen kiezen, moet men wel bereidzijn op basis van een economische inefficiency tot een nieuwe keuze te komen: voor deDeelauto dus.

1224

Page 379: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

segmentatie naar mobiliteitsredragOp basis van praktische en economische overwegingen zal De Deelauto alleen voor eenspecifieke doelgroep interessant kunnen zijn. Een laag jaarkilometrage en een lage frequentievan autogebruik, zullen samen met een hoog openbaar vervoer gebruik segmentatievariabelenvormen voor de primaire doelgroep van De Deelauto.

de betekenis van de auteNaast een aantal rationele en ook objectieve variabelen, lijken, naar aanleiding van degroepsinterviews ook meer subjectieve aspecten een belangrijke rol te spelen. Zo zeggen dedeelnemers aan Huur-op-Maat dat men niet hecht aan de auto als een statusobject. Deinstrumentele visie op de auto lijkt te overheersen. Daarnaast lijkt de houding ten opzichtevan andere vervoersmiddelen zich duidelijk te onderscheiden van de doorsnee autogebruiker.De veronderstelling is dat de Deelautogebmikers op basis van hun waarde-oriëntatie teonderscheiden zijn.

2.5. Resultaten survey gebruikers Huur-op-Maat

mobiliteitsgedrugNaar aanleiding van uitspraken in de groepsinterviews mag een verhoging van het gebruikvan het openbaar vervoer worden verwacht en een bewuster en ook matiger gebruik van deauto. Op basis van zelfrapportage door 52% van de Huur-op-Maat klanten is hetvolgendebeeld ontstaan over de veranderingen in het mobiliteitsgedrag: (figuur 2.)

De substituters reden voorheen f13.100 km/ jaar en nu nog maar &4.000 km. Uit hetonderzoek valt een verklaring voor de kilometerreduktie af te leiden naar aanleiding van demening van de respondenten over een aantal stellingen: 86% is het ermee eens dat zij veelminder korte autoritten maken, 67% met dat zij voor de boodschappen geen gebruik meermaken van de auto, 67% met dat zij niet meer met de auto naar het werk gaan, 57% met datzij vaker de fiets nemen of gaan lopen en 48% met dat zij wat minder vaak van huis gaan.Opvallend is wel dat 62% het oneens is met de stelling dat zij meer met het openbaar vervoerzijn gaan reizen. In tegenstelling hiermee staat het feit dat de substituters aangeven dat zijbijna Fl. 400,= meer per jaar uitgeven aan de trein.

De nieuwe instanners reden voor lidmaatschap zo’n 1.400 km/ jaar in huur- of leenauto’s ennu in de Huur-op-Maat en andere leenauto’s zo’n 5.000 km. Dit lijkt een vrij negatieveontwikkeling, die echter wel tegen het licht van de alternatieve situatie gehouden moetworden: Indien deze mensen geen Huur-op-Maat auto gehad zouden hebben, zou een deel vanhen (38%) alsnog een eigen auto gekocht hebben, waarin logischerwijze nóg meer geredenzou zijn.

De extra automobiliteit van de nieuwe instappers heeft een additioneel karakter: 60% van denieuwe instappers is het oneens met de stelling dat men minder vaak met het openbaarvervoer rijdt. Huur-op-Maat biedt volgens 65% een faciliteit om makkelijker mensen ver wegte bezoeken of verschaft de mogelijkheid (5 1%) verschillende ritjes te combineren.

autobezirZoals in $1 al benadrukt is, zijn de werkelijke effecten op het autobezit afhankelijk van deveranderingen in het individuele gedrag van consumenten. De werkelijke reductre van hetaantal auto’s is zowel afhankelijk van de mate waarin men de deelauto als een substituut zietvoor de eigen auto, als van de mate waarin de deelauto een nieuwe doelgroep aantrekt:diegene die voorheen geen auto hadden (de “nieuwe instappers”).

Uit het onderzoek bij “Huur-op-Maat” in Leiden (Meijkamp, 1995) is gebleken dat 64%direkt voor deelname niet over een eigen auto beschikte (de “nieuwe instappers”). Van deoverige 36%, die voorheen wel een auto hadden zei 95% dat zij de eigen auto van de handhadden gedaan. Deze groep, de substituters, is de kleinste van de twee, maar realiseert eenforse teruggang van het eigen autobezit. immers slechts 5% behoudt nog de eigen auto.

3225

Page 380: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

Voor wat de nieuwe instlppers betrrt’r heeft Huur-op-\laar eveneens een sterk remmendewerking op het xttohrzir: 46% van hen overwoog op het moment van lid worden een auto aante schaffen. Dit wordt ondersteund door het feit dat 16% zeg dat ze teer zeker wel en 22%dat ze misschien wel een LIIJK-I zouden hebben gekocht als Huur-op-Mw er niet was geweest.

Naast een korte termijn effect. hestaat er een lange termijn effect van Huur-op-Max. Van debeschikbaarheid van een huurauto in deze formule gaat een preventieve werking uit op deaanschaf van een eigen auto: 45% is het etmee eens dat zij dankzij Huur-op-Maat minder sneleen auto zullen aanschaffen. tegenover 22%. die het hiermee oneens is.

iplur 2. De verandering van aurogehruik (Meijhamp. 1995)

Page 381: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 0

A Theoretische model

3.1. Inleiding

Aan de ontwikkeling en de vermarkting van de diverse Deelauto systemen, die in Nederlandde afgelopen drie jaar zijn ontstaan, ligt feitelijk een nieuwe definitie van een marktbehoefteten grondslag: Voor een zeker deel van de consumenten markt zou het huren van een auto alsalternatief voor het kopen van een auto of voor het zelf bezitten van een auto, een interessantevorm van dienstverlening kunnen zijn. De veronderstelling daarbij is dat mensen ininstrumentele zin behoefte hebben aan een auto en daarbij de mogelijkheid tot gebruik alsbelangtijkste voordeel beschouwen. Met instrumenteel wordt bedoeld, dat de consument deauto (slechts) als een middel ziet dat ze van A naar B brengt.

Dat deze veronderstelling slechts ten dele geldig is, kan worden afgeleid uit het feit dat deacceptatie en diffusie van de Deelauto op dit moment niet bijzonder stormachtig is. Toch zienwe anderzijds dat er op grote schaal interesse voor gedeeld autogebruik is en dat er eengestage groei van het aantal en de omvang van de diverse autodeel systemen bestaat. (InNederland participeren op dit moment, zo’n twee jaar na de eerste marktintroductie, naarschatting 15.000 mensen in een commercieel Deelauto systeem.)

Op dit moment is het onduidelijk hoe we de gemengde reacties op de Deelauto kunnenverklaren. Als we de reacties beschouwen bij de primaire doelgroep, die op functionele eneconomische gronden direct geïnteresseerd zouden moeten zijn, dan is het onduidelijk welkeverklaring aangedragen kan worden voor de afwi.jzing van de Deelauto. Deze mensen, kunnenvanwege hun lage jaarkilometrage middels een “Deelauto” een groot financieel voordeelbehalen en zijn niet dagelijks afhankelijk van de auto voor bijvoorbeeld woon-werk verkeer.Toch zien we in deze groep ook weerstanden tegen de Deelauto.

In dit hoofdstuk willen we de theoretische basis uiteenzetten om het fenomeen Deelauto tekunnen bestuderen en een antwoord te kunnen geven op de gestelde onderzoeksvragen uit11.3. We zullen hiervoor naar een theoretische onderbouwing zoeken ( §3.), die in deonderzoeksopzet tot een synthese worden gevormd. Deze opzet voor het evaluatie-onderzoekzal in $4 verder worden toegelicht, alsmede het generale onderzoeksmodel.

3.2. De Deelauto als een innovatie, het model van Rogers

De aanschaf van een auto kan als strategisch gedrag van consumenten worden beschouwd omover een langere tijd in een bundel van mobiliteitsbehoeften te kunnen voorzien. Het is vanbelang te onderkennen dat de aanschaf van een auto gerelateerd is aan een grote variëteit vanritten en ritmotieven, waarvoor de auto als oplossing wordt gekozen.

Het aanschafgedrag van een auto staat in tegenstelling tot het dagelijkse “keuzegedrag” vanconsumenten voor een vervoermiddel voor een specifieke verplaatsing. In het laatste geval iser vaak sprake van gewoontegedrag en vindt er nauwelijks een overwogen beslissing plaatsop basis van een afweging tussen verschillende opties. We mogen ervan uitgaan dat indienconsumenten een grote investering voor langere tijd doen middels de aanschaf van een auto,dat hier in zekere mate een hewust, weloverwogen besluitvoimingsproces aan gekoppeld is.

In het verlengende hiervan kunnen we een weloverwogen beslissing verwachten bij debesluitvorming om lid te worden van een AutoDeel systeem als een alternatief voor de eigenauto. Mede gezien het feit dat het hier een innovatie betreft, die bovendien financieel ensociaal gezien grote consequenties met zich meebrengt, kunnen we de acceptatie van DeDeelauto vanuit een weloverwogen besluitvormingsproces benaderen.

1227

Page 382: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Rogers heeft in zijn boek “Diffusion ot’ Innovations” (1983. 1995) een vlgemeenbesluitvormingsmodel gepresenteerd, dat ten ,grondslag ligt aan de beslissing tot aanschaf vaneen innovatie. Volgens Rogers is een innovatle “an idea, pracrice or o6jecr thar is perceivedUS new by an indivich~al or orhrr rrnir of adoption”. Omdat De Deelauto in termen van Rogers(De Deelauto als een “new practicr”) als een innovatie gezien kan worden, willen we op basisvan zijn innovatie diffusie theorie De Deelauro verder beschrijven. Dit biedt namelijk demogelijkheid om een groot aantal determinanten te onderscheiden, die van invloed zijn op deadoptie van deze innovatie.

Centraal in Rogers’ theorie staat het innovatie besluitvormingsproces. (figuur 3.) Hetinnovatie besluitvormingsproces is het proces dat een consument doorloopt, van een eerstekennismaking met de innovatie, de vorming van een algemene attitude ten opzichte van deinnovatie, een beslissing tot adoptie dan wcl verwerpin g. de implementatie van het nieuweidee tot de bevestiging van de implementatie. In het onderstaande wordt zi.jn modelweergegeven. Hierin zi.jn een aantal groepen van (mogelijke) determinanten voor deacceptatie van een innovatie weergegeven. Deze zullen hier niet verder toegelicht worden,maar bij de uitwerking van het onderzoeksmodel in 6 4 zal dit Rogers’ model verdertoegesp’itst worden op de situatie van De Deelauto.

iguur 3. Rogers model, “the Innovation decision process” (1995)

Als we het model van Rogers goed beschouwen. dan zien we dat naar zi.jn idee decommunicatie van centraal belang is in de verspreiding van innovaties: “Di&sion is rh.eprocess by which an innovarion is communicored through cerrain chnnnels over rime amongthe members of a social system”.

Een belangri,jke impliciete veronderstellin g ia zijn theorie is dat vroeger of later de innovatie,mits deze innovatie voldoet aan de criteria voor SLICC~~ (“perceived char-acteristics of theinnovation”) zoals o.a. relatief voordeel, zi.in weg zal vinden in de maatschappij. De snelheidvan adoptie en het sociale systeem, waarin adoptie het eerst zal plaats vinden IS afhankelijkvan de aard van de communicatie en de sub.iectieve eigenschappen van de individuelebeslisser in het communicatiegedrag, de mogelijkheid om met nieuwe zaken om te gaan enom risico’s te kunnen dragen. Op andere aspecten dan communicatiegedrag, persoonli-ikheidskenmerken voor comunicatieprocessen en indicatoren voor sociaal economische status echterworden geen subject gebonden variabelen van belang geacht.

1228

Page 383: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

Het verwaarlozen van subject gebonden variabelen zou ten onrechte kunnen wijzen op deveronderstelling dat elk individu een innovatie vanuit eenzelfde waardesysteem zoubeoordelen c.q.. evalueren. Uit de dagelijkse ervaring echter is bekend dat er enormeverschillen bestaan tussen groepen consumenten en individuen met betrekking tot hunwaarde-oriëntatie en hun beoordeling van eenzelfde fenomeen: er zijn grote verschillen tussenwat mensen belangrijk vinden. Juist deze verschillen zijn van zeer groot belang ombesluitvormingsprocessen te kunnen begrijpen en ook veranderingsprocessen te kunnenstimuleren.

We willen daarom in het navolgende zoeken naar een mogelijkheid om beide benaderingen tekunnen integreren. Zo kunnen we de afhankelijkheid van de beslissing om al dan niet lid teworden van een AutoDeel systeem niet alleen relateren aan de subjectieve maar ook aan derationele, meetbare en zelfs niet individu georiënteerde variabelen een plaats kunnen krijgen.De besluitvorming om al dan niet lid te worden van De Deelauto wordt verondersteld nietalleen van de waarde oriëntatie van consumenten afhankelijk te zijn, maar ook van objectievevariabelen als de afstand tot het werk, de beschikbaarheid van vervoersalternatieven, desamenstelling van het huishouden en het inkomen van mensen, enzovoort.

3.3. De means-end chain theorie

De means-end chain theorie (Reynolds en Gutman) gaat ervan uit dat consumenten produktenen diensten kopen om daarmee hun waarden te realiseren. Daarmee wordt een verbandverondersteld tussen de produkt-attributen, de consequenties, die produkten in de praktijk vanhet gebruik hebben en de persoonlijke waarden. Waarden worden door Rokeach gedefinieerdals:

een langdurige overtuiging dat een. specifieke vorm van gedrag of eindtoestand vanbestaan persoonlijk of sociaal de voorkeur hecf? boven een tegenovergestelde ofandersgerichte vorm van gedrag of eindtoestand.

De gewenste eindtoestanden van bestaan spelen een belangrijke rol in het afwegen van(gedrags)altematieven of andersoortige keuzes.

Met de consequenties worden de gevolgen van het gedrag, of van het gebruik van het produktbedoeld. De kern van het means-end chain model is dat consumenten handelingen kiezen diegewenste consequenties tot gevolg hebben en ongewenste gevolgen minimaliseren.Aansluitend bij Rokeach, gaat het model ervan uit dat waarden gebruikt worden om degevolgen of de consequenties te waarderen en preferenties aan te brengen tussenalternatieven.

Een belangrijke aanname binnen de means-end chain theorie is dat mensen deverscheidenheid aan produkten categoriseren in groepen, om zodoende om te kunnen gaanmet de complexe keuze processen. Deze groepen zijn volgens Gutman gebaseerd opproduktkenmerken én op produktfunkties. Deze groepen zullen in het vervolg domeinen (vanconsumptie) of produktklassen worden genoemd. Dit is van belang, omdat de hierbestudeerde gedragsverandering juist substituties binnen een domein betreffen.

Van Raaij en Verhallen hebben de means-end chain theorie op hun wijze geïnterpreteerd engevisualiseerd. De figuur 4. toont de betekenisstruktuur van een produktklasse. Theoretischgezien is de betekenis struktuur samengesteld uit elementen uit drie verschillende gebieden.De attributen komen uit het produktaanbod. De gevolgen hebben betrekking op het gedrag ende waarden komen uit het gebied van de evaluatie.

1229

Page 384: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

attributen gevolgen waarden

i q p r o d u k t =E $ 3 p e r s o o ni q p r o d u k t =E $ 3 p e r s o o nr ir i

produktaanbodproduktaanbod ge&gge&g evaluatieevaluatie

lfiguur 4. de betekenisstruktuur van een produktklasse

(Van Raaij & Verhallen. 1990)

Naar aanleiding van dit theoretisch model kunnen we de gedragsverandering naar acceptatieen gebruik van de deel auto beter duiden. Beide opties kennen in essentie wellicht eenovereenkomst in hun functionele consequenties, namelijk dat men zelf in een auto ergensheen kan tijden, maar verschillen op een aantal essentiële punten van elkaar. Zo zal integenover de noodzaak tot reservering (in het geval van de deel auto) de noodzaak wegvallenzelf voor het onderhoud en reparatie zorg te dragen. Hoe onder andere deze afweging, insamenhang met andere gevolgen gemaakt zal worden, zal volgens het means-end chain mode1sterk afhangen van de waarde-oriëntatie van het individu.Het zelfde geldt voor de overeenkomsten en verschillen ten aanzien van de (sociaal-)psychologische consequenties.

Van deze -eenzijdig- op waarden georiënteerde benadering kan opgemerkt worden dat hetwaarschijnlijk lijkt dat een belangrijke voorspeller voor acceptatie, naast de gehanteerdewaarden, ook rationele, meetbare en zelfs niet individu georiënteerde variabelen een rolzullen spelen in de besluitvorming om al dan niet deel te nemen, zoals reeds genoemd: deafstand tot het werk, de beschikbaarheid van vervoersaltematieven, de samenstelling van hethuishouden, het inkomen van mensen, enzovoort. Ook vanuit deze optiek is het dusaanbevelingswaardig dat er een onderzoeksbenadering gevonden wordt, die beide elementenin zich draagt.

Een tweede opmerking ten aanzien van de means-end theorie betreft de mate van abstractie inde hantering van waarden. Uit de literatuur blijkt dat doorgaans vanuit een te algemeenwaarden nivo weinig voorspellende waarde behaald kan worden voor zeer specifiekbeslissingen, zoals het al dan niet deelnemen aan een auto deel pro.jekt. (Verhallen & vanRaaíj, Oppedijk van Veen) Hier zullen we verder op ingaan in de volgende paragraaf.

3.4. Een geschikte keuze van segmentatie variabelen

Om een bruikbare marktsegmentatie te kunnen maken en voorspellende relaties tussenvariabelen en gedrag te kunnen bepalen, hebben van Raaij en Verhallen een classificatie vansegmentatievariabelen gesuggereerd. De keuze van de juiste segmentatievariabelen is cruciaalom uiteindelijk significante relaties aan te kunnen tonen tussen variabelen.

Een fout, die vaak gemaakt wordt om marktgedrag te verklaren en te voorspellen, is het feitdat niet de juiste segmentatievariabelen worden gekozen. Dit leidt dan tot uitspraken op basisvan niet significante relaties tussen gedrag en de gekozen segmentatievariabelen. Een veelgemaakte fout is de niveaufout, dat wil zeggen dat men met behulp van algemenepersoonskenmerken en algemene waarden een specifiek consumentengdrag probeert tevoorspellen. Aan de hand van een classificatie van segmentatievariabelen kunnen we hetbestaan van verschillende segmentatieniveaus inzichtelijk maken:

1230

Page 385: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

A.Merk-specifiek(gebruik van een merk)

Domein-speci fíek(gebruik van eenproduktklasse)

C.Algemeen(gedragspatronen;persoonskenmerken)

Figuur 5. Classificati<

1 4

Obiectief(gedrag)merkentrouw

I Subiectief(evaluatie)

1 merkentrouw (attitude)gebruiksfrequentiehandelingen

voorkeurenevaluatiekoopintentie

gebruiksfrequentiesubstitutiecomplementariteitgedrag

interessesperceptieattitudedomein-specifieke

inkomenwaarden

1 levensstijlenleeftijdopleiding

persoonlijkheidalgemene waarden

woonplaatsgedragspatronen lan segmentatie variabelen (van Raaij en Verhallen)

Segmentatievariabelen kunnen merk-specifiek, domein-specifiek of algemeen zijn. Algemenevariabelen kunnen los van specifieke gedragingen worden gezien. Domein-specifiekevariabelen zijn gerelateerd aan een bepaald domein van produkten of diensten, deproduktklasse. Op basis van hun funktie kunnen produkten ingedeeld worden in eenspecifieke produktklasse.

Een andere indeling is objectief versus sub.jectief. Bij objectieve variabelen ligt de meetschaalals het ware vast, zoals bij inkomen of jaarkilometrage. Bij subjectieve variabelen kunnenverschillende meetprocedures worden gebruikt om bijvoorbeeld interesses, attitudes,meningen en dergelijk te meten. Het betreft doorgaans variabelen, die binnen het domein vande subjectieve evaluatie worden gebruikt. De waarden, die mensen hanteren bij de evaluatievan gedmgsalternatieven zijn bij uitstek subjectieve variabelen.

De reden dat we deze indeling hier willen maken, is het feit dat we de keuze voor eendomein-specifieke benadering willen onderbouwen. en speciaal ook de domein-specifiekewaarden benadering. Er zijn twee belanghjke redenen hiervoor aan te dragen:1.Ten eerste moeten we de acceptatie van De Deelauto als een vorm van substitutie gedragbeschouwen binnen een specifiek domein, in dit geval personen mobiliteit. CIp basis van hetvoorafgaande kunnen we in de domein-specifieke variabelen een belangrijke, verklarendegroep van variabelen vinden voor de acceptatie van De Deelauto. Een niveaufout wordthiermee vermeden.

2.Ten tweede wordt, in het verlengde van de means-end theorie, verondersteld dat de domein-specifieke waarde oriëntatie een belangri.jke verklaring kan geven van verschillen in responseop een aanbod van De Deelauto door groepen consumenten. Immers vanuit de means-endtheorie wordt een direct verband gelegd tussen de produkt attributen en de gehanteerdewaarden door consumenten. Op basis van verschillen in gevolgen van beide funktievervullers(de eigen auto en de deel auto) wordt op individueel niveau een afweging gemaakt.

In het onderzoek zullen we a posteriori de verschillen in waarde oriëntatie tussen beidegroepen trachten te onderscheiden. De keuze van de mogelijk relevante waarden wordenhierbij ontleend aan divers onderzoek van anderen. (Oppedijk van Veen, IPM, Tertoolen) Ditbetekent dat we kiezen voor een methode van achterwaartse segmentatie: op basis vangedragscategorieën wordt bekeken in welke mate ze verschillen op diverse variabelen.

1231

Page 386: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

3.5. De Deelauto als een dienst, het SERVQUAL model

Hoewel Rogers in zijn definitie van “Innovaties” ook expliciet de term “practices” gebruik,kunnen we naar ons idee zijn model niet zondermeer overnemen voor de acceptatie enverspreiding van diensten. In het bijzonder met betrekking tot de evaluatie binnen hetbesluitvormingsproces zijn diensten dusdanig verschillend van produkten, dat hier eenspeciale bijstelling van het model voor nodig is.

In het artikel van Zeithaml, “How consumer evaluation processes differ between goods andservices” (1981) worden een aantal hypotheses geformuleerd met betrekking tot deverschillen in besluitvorming tussen produkten en diensten. Uitgaande van de inherenteeigenschappen van diensten, zoals de ongrijpbaarheid, het gebrek aan standaardisatie en debetrokkenheid van de consumenten in het productieproces van dienstverlening is het in zijnalgemeenheid bijzonder lastig om tevoren de kwaliteit van de dienstverlening in te schatten.Dit betekent dat, ondanks het feit dat consumenten zich doorgaans goed informeren bij deaanschaf van (nieuwe) diensten, zij v66r aanschaf geen zekerheid kunnen krijgen over deuiteindelijke gevolgen van de dienstverlening voor henzelf. Een sterkere nadruk komtdaardoor te liggen op de “post-purchase” evaluatie. Aangezien de probeerbaarheid vandienstverlening doorgaans zeer hoog is, zal juist de evaluatie van de (repeterende)dienstverlening van groot belang zijn om een langdurige klantenbinding te realiseren. (Dit istegenstelling tot in ons geval van de eenmalige aanschaf van een eigen auto.)

Binnen de service-marketing (Grönroos) wordt de evaluatie van diensten gekoppeld aan hetbegrip kwaliteit van dienstverlening. Kwaliteit is hier een begrip dat gedefinieerd wordtvanuit de ervaring van de gebruikers. In tegenstelling tot bij produkten is er veel mindersprake van een kwaliteitsdefinitie. die gerelateerd is aan een object (in dit geval de auto).Aangezien diensten per definitie immaterieel van karakter zijn en feitelijk subjectieveervaringen betreffen, waarbij een sterke interactie tussen dienstverlener en de klant bestaat,zal de wijze waarop de dienst verleend wordt een grote invloed hebben op dekwaliteitibeleving van de klant.

Bij de kwaliteit van een dienst wordt daarom een belangrijk onderscheid gemaakt tussen dezogenaamde “technical quality” en de “functional quality”. De technical quality verwijst naarWAT men binnen een transactie krijgt, of het resultaat. In dit geval is dat de auto zelf. Defunctional quality beschrijft het proces. het HOE van de serviceverlening ofwel de interactiemet de klant.

Vanzelfsprekend is het WAT de bestaansreden van de serviceverlener in de markt, maar uitvele onderzoeken is gebleken dat met name de “functional quality” voor een belangrijk deelde kwaliteitsperceptie van de klant bepaalt. Het imago van de dienstverlener heeft voor beidedimensies een sterke invloed op de perceptie.

Volgens Grönroos en anderen kunnen we voor een goed begrip van de waargenomenkwaliteit niet slechts over de ervaren kwaliteit door consumenten spreken, maar moet we ditin relatie zien tot de verwachtingen die leven bij de consumenten ten aanzien van de dienst.Deze verwachting wordt gevoed door wat er voor informatie over de dienstverlening op demarkt is aangeboden (folders, reclame en dergelijke), door de behoefte zelf, door de meningvan de sociale omgeving en door het imago.De waargenomen kwaliteit is nu het verschil tussen de verwachte en de ervaren kwaliteit,waarbij het streven is dat de ervaring de verwachting overtreft. De onderstaande figuurillustreert het begrip waargenomen kwaliteit, dat ook voor dit deelonderzoek als afhankelijkevariabele wordt gezien.

1232

Page 387: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Source: CrSnroos, C. (1988): S ervice Qualiry: The SIX Cnrene of Cood Service Quallry.Rcuicu~ of hsiness 3 (Ncw York: Sr. John’s Univcrsiry Press): p. 12.

figuur 6. De waargcnomcn kwaliteit (Griinroos)

3.6. Conclusie

In de onderzoeksopzet. zoals die in 54 geprcscntccrd wordt, zal het ondcrzoeksmodclweergegeven worden. Op basis van het innnvatic diffusie model van Rogers is een integratievan de verschillende relevante theoriSn gevonden.

A. Onderzoeksopzet

4.1. Inleiding

Uitgaande van de uiteenzetting met betrekking tot de theoretische achtergrond van hetonderzoek in $3, is een onderzocksopzet geformuleerd binnen het veld van commerciëleactiviteiten rondom De Deelauto.

Het onderzoek is. naast dat het deel uitmaakt van een promotie-onderzoek, in belangrijkemate de basis van de landeli.jke evaluatie van de diverse Deelauto pro.jekten in Nederland. Ditonderzoek wordt gecoördineerd vanuit het minislcrie van Verkeer en Waterstaat. dienst AVV.

Vanuit de hierboven geformuleerde doelstellingen (# 1.3.) zijn de volgende onderzoeksvragengeformuleerd:

Welke factoren binnen het bcsluitvormingsproces bzpalcn de acceptatievan De Deeluuto als een alternatici van een eigen auto?

Welke invloed heeft de adoptie van De Deelauto op het mobiliteitsgedrag?Welke elementen in een De Deelauto formule of produkt leiden tot eentevreden gebruik van het systeem?

Deze laatste onderzoeksvraag heel’t betrekking op het feit dat er sprake is van een grotediversiteit aan dienst-formules, die op de markt gebracht worden. Zowel in de strategischekeuzes als in de operationele uitvoering treden grote verschillen op. We zullen hier verderniet op ingaan, maar de at%ankeli.jkheid van de f‘olmule-opzet zal in de analyses uitdrukkelijkmeegenomen worden.

1233

Page 388: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

4.2, Diverse doelgroepen van onderzoek

Rogers onderscheidt een vijftal stadia in besluitvotmingsprocessen bij innovaties en nieuwediensten. Deze stadia in het besluitvormingsproces worden gebruikt als een a priori gedragssegmentatie. Hiermee kunnen verschillen in het belang van de determinanten gedurende dediverse fasen van het besluitvormingsproces gedestilleerd worden. We onderscheiden alsstadia:

1. kennisverwerving,Tijdens deze fase wordt de kennismaking met de innovatie (De Deelauto) beschreven en hoeen via welke media deze gecommuniceerd is;2. overtuiging,Op basis van de verkregen informatie wordt vervolgens een attitude (houding) ontwikkeld tenaanzien van de innovatie. Een positieve attitude is essentieel voor een eventueel positievegevolggeving aan het aanbod.3. besluitvorming,Op basis van een gunstige situatie, een aanwezige behoefte en een positieve attitude kan menhet plan opvatten om uiteindelijk lid te willen worden.4. implementatie,In deze fase wordt het voornemen uitgevoerd en wordt tot lidmaatschap en feitelijk gebruikovergegaan.5. bevestiging,Omdat de uiteindelijke gevolgen van het gebruik van De Deelauto tevoren onbekend waren,zal doorgaans geëvalueerd worden. De klant zal na een zekere proeftijd bekijken of DeDeelauto een goede oplossing voor de mobiliteitsbehoefte is. Eventueel zal men zelfsbesluiten niet meer gebruik te maken van De Deelauto of het lidmaatschap niet meer teverlengen.

Dit theoretisch onderscheid in stadia is in onderstaande figuur uitgewerkt voor De Deelauto.Hieraan worden de verschillende groepen (potentiële) gebruikers gekoppeld aan deverschillende stadia in het besluitvormingsproces. De groepen worden onderlingonderscheiden door middel van een aantal criteria. Deze staan links in de figuur.

1234

Page 389: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

-folder aangevraagd-bl] voorkhtlngsavond

Implementatie

iguur 7. Diverse groepen potentiEle gchruikcrs

Op deze wijze kunnen we een aantal verschillende rcspondcntgrocpcn onderscheiden, die minof meer dezelfde schril‘teli.jk vragenlijst tocgcstuurd icl,i.igen. Er wordt verondersteld dat in elkstadium van her besluitvormingsproccs, en dus ook hl) elke respondcnrgrocp een specifiekproblematiek te onderscheiden valt.

4.3. Centrale onderzoeksmodel

Afgezien van een onderscheid van verschillende stadia in het besluitvormin,gsproces, op basisvan een onderscheid tussen verschillende respondent groepen, zal het beslulLvormingsprocesals een black-box worden benaderd, met input en output variabelen.

De input-output benadering vindt plaats in twee stappen. in lijn met de onderzoeksvragen. Deeerste stap kent als afhankeli,jke variabele het lid worden van een Auto-Deel organisatie. Debesluitvorming is hierbi,j niet gerelateerd aan de eigen ervaring met de dienstverlening, maaris gebaseerd op informatie en percepties van de innovatie. Een grote variëteit van variabelenwordt verondersteld van invloed te zijn op de perceptie van de voor- en nadelen van DeDeelauto.

De tweede stap kent als afhankelijke variahcle een tevreden gebruik van de Deelauto. die totgevolg heeft een voortzetting van het comract met de aanhieder. We spreken hielnadrukkeli,jk over een proces, waarbi.j de ervaringen afgewogen worden tegen deverwachtingen en de behoefte.

Gebaseerd op uitgebreid verkennend onderzoek, in de vorm van literatuur onderzoek, groepsinterviews en expert interviews. is een generaal onderzoeksmodel opgesteld. Centraal in hetmodel staat het besluitvormingsproces. met diverse groepen variabelen. die verondersteldworden een invloed uit te oefenen op de beslissing.

1235

Page 390: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

iguur 8. Centrale ondcrxocksmodel

De variabelen kunnen in twee groepen opgedeeld worden. in aanbod georicnteerde en inconsument georiCnteerde variabclcn. Am dc consumenten zijde, ot’ de vraarziid~ wordt deacceptatie van De Deelauto als een alhxxaticr voor de eigen auto afhankelijk verondersteldvan:

A. De randvoorwaarden

-de oude ervaringenOude ervaringen. zoals bekendheid met de huur van auto’s kunnen de adoptievergemakkelijken. zeker als daar in de promotie op ingespeeld wordt.

-de gevoelde problemenProblemen zijn doorgaans een sterke aanleiding tot verandering van gedrag. Deproblemen, die relevant zijn kunnen van uiteenlopende aard zlJn, zoals financiëleproblemen, verandering van werk ol‘ huishoud samenstelling en problemen met dehuidige auto kunnen een crisismomcnl creCren.

-de beschikbare vervoers alternatievenDe beschikbaarheid van altematicven voor mobiliteit zijn uitermate belangri.jk omuitwijkmogelijkheden te hisden, anders zullen mensen verworvenheden zoals vrijheidvan mobiliteit.op moeten geven, waar ze niets voor terug ktijgen.

-de ruimtelijke ordeningDe ruimtelijke ordening bepaald in sterke mate de aard en de kwantiteit van devervoersbehoelie.

1236

Page 391: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

B. De beslisse1-de socio-economische variabelen

De socio-economische variabelen hebben op diverse wijze invloed op debesluitvorming, zowel vanuit de vorming van de behoefte, als de beschikbaarheid vanfinanciële middelen.

-het kostenbewustzijn van vervoerskostenEen relatief nieuwe set van variabelen, die van grote invloed wordt geacht op debesluitvorming, is het kostenbewustzijn ten aanzien van mobiliteit. De praktijk wijst ervaak op dat mensen slechts met de benzinekosten rekenen, als men een afwegingmaakt tussen verschillende verkeersmodaliteiten. Gezien de grote kostenposten vaneen auto vaste kosten als rente en afschrijving, maakt dit de vergelijking metbijvoorbeeld het openbaar vervoer niet gunstig.

-het milieubewustzijnHoewel het milieubewustzi.jn niet direkt aangesproken worden en de milieuvoordelenniet als het belangri.jkste verkoopargument aangedragen worden, lijken ze toch eenbelangrijke motivane op de achtergrond te vormen voor de gedragsverandering. Ditsluit sterk aan bij de waarde-oriëntatie van mensen:

-de domein-specifieke waarde oriëntatieZoals uitgebreid uiteengezet in $3 lijkt de domein-specifieke waarde oriëntatie eendiscriminerende gegeven bij marktsegmentatie.

-de life-eventsDe life-events worden doorgaans als exogene variabelen gezien, die nietbeïnvloedbaar zijn, maar die wel een belangrijke invloed uitoefenen op demobiliteitsbehoefte van mensen.

-het oude mobiliteitsgedragHet oude mobiliteitsgedrag is enerzijds te beschouwen als een voorspeller vooracceptatie. Mensen zullen zoveel mogelijk hun oude gedragspatronen voort willenzetten.Anderzijds is het in dit onderzoek een helangrijke grootheid, die de evaluatie mogelijkmaak. Immers de invloed op het mobiliteitspatroon, ten gevolge van adoptie is eenbelangrijke onderzoeksvraag.

Aan de aanhodskant kunnen we deze verschillende variabelengroepen onderscheiden:

C. De innovatie

Volgens Rogers zullen innovaties, die gekenmerkt worden door een groot relatief voordeel,een goede probeerbaarheid en een goede zichtbaarheid, een grote compatibiliteit met dehuidige oplossingen en een lage complexiteit de meeste kans op succesvolle introductiehebben. Op basis van deze karakteristieken zullen de verschillende dienstenformules metelkaar vergeleken worden.

D. De communicatie

De wijze waarop de innovatie gecommuniceerd wordt en de boodschap waarmee hij verkochtwordt, draagt in elke fase van de besluitvorming bi,j tot de beïnvloeding van de consument.

Voor de evaluatie fase van het hesluitvormin~smoces zal gebruik worden gemaakt van hetSERVQUAL model, zoals dal in de vorige paragraaf is uiteengezet.

Een belangrijke variabelengroep. die niet als voorspellers wordt gebruikt is het nieuwemobiliteitspatroon. Het nieuwe mobiliteitspatroon wordt als een resultante gezien van deadoptie van De Deelauto. In de vergeli.jking met het oude mobiliteitsgedrag kan eeninschatting gemaakt worden van de effecten op het mobiliteitsgedrag van mensen.

1237

Page 392: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

/5. De Deelauto als instrument voormobiliteitsbeheersing?

Tot slot een aantal opmerkingen in het licht van de titel van deze paper:

De Deelauto als instrumentDe titel van de paper, waarin wordt afgevraagd of de Deelauto een instrument is voormobiliteitsbeheersing, suggereert alsof het hier om een (nieuw) sturingsinstrument voor hetoverheidsbeleid gaat om de mobiliteit te beheersen. Uit de beschrijving van de Deelauto zalduidelijk geworden zijn dat het hier niet gaat om een sturingsgereedschap dat door deoverheid naar eigen inzicht ingezet kan worden. De Deelauto is een feitelijk een vorm vancommerciële aktiviteiten die weliswaar de overheidsdoelstellingen ondersteunen, maar waarde overheid niet direkt mee kan sturen.

De Deelauto is voor het ministerie van V&W een betrekkelijk nieuwe vorm vanbeleidsvoeting. Het gaat immers om de ontwikkeling van marktinitiatieven en de verdereprofessionalisering ervan. Communicatie, stimulering en facilitering middels onderzoek enadvies zijn in het geval van de Deelauto de instrumenten, die ingezet worden, met alsresultaat een goed lopende Deelauto-systemen. Deze kunnen op hun beurt in de gewensteeffecten resulteren. De Stichting voor Gedeeld Autogebruik heeft in het overheidsbeleid metbetrekking tot de Deelauto een spilfunktie gekregen. Zij coördineert en informeert, dicht bijde marktpartijen.

MobiliteitsbeheersingIn deze paper hebben we duidelijk gemaakt dat het concept van de Deelauto inderdaad inpotentie een zekere bijdrage kan leveren aan een heheersing van de mobiliteit. Uitbuitenlandse ervaringen en de hier gepresenteerde pilot studie bij Huur-op-Maat in Leiden isgebleken dat in zi,in algemeenheid de gedragseffecten positief te noemen zijn. Hierbij moetworden opgetekend dat de effecten nog niet exact zijn vastgesteld. Onderscheiden zijn zowelde reducerende effecten op het autobezit, als het autogebruik. Daarnaast kan men alsgedragseffect een stimulans tot een intensiever OV gebruik waarnemen.

Een belangi?jk dilemma, dat samenhangt met de eigenschappen van de Deelauto, is dat hettevens nieuwe automobilisten aantrekt. Ofschoon deze groep nog steeds zeer beperkt van deauto gebruik maakt, en ofschoon op de langere termijn bij deze groep een preventievewerking kan uitgaan van de Deelauto, dient in de verdere marktontwikkeling de nadruk teworden gelegd bij het overtuigen van automobilisten.

OnhuikkelingstrujektAls de Deelauto echter een suhstantiële bijdrage wil kunnen leveren aan een beheersing vande mobiliteit in Nederland, dan dient allereerst een hrede marktacceptatie gevonden teworden. Immers zonder deelnemers ook geen (mogelijk) positieve effecten. Zoals reedsaangegeven dient hierbij de nadruk op het overtuigen van de automobilisten te liggen en nietde “nieuwe instappers”. Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat die zondermeer welzullen volgen in deze ontwikkeling.

Op dit moment is het mogelijk om op ongeveer 250 plaatsen in Nederland gebruik te makenvan een deelauto. Hierbij gaat in hoofdzaak om de commerciële vormen. Het aantal personendat aan deze pro.iecten deelneemt is naar schatting 15.000. Als het gaat om de burensystemendan kan er van worden uitgegaan dat ongeveer 50.000 personen in Nederland op een ofandere manier een auto met elkaar delen. Deze aantallen groeien op dit moment sterk.

Daarnaast is voor een hlijvende invloed op de beheersing van de mobiliteit van van belang datdeelautosystemen in staat te zijn hun klanten blijvend te binden. Hiervoor is een grote(m)professionaliteit, betrouwbaarheid en continuiteit essentieel. In de verdere ontwikkelingendient hier grote zorg aan te worden geschonken.

1238

Page 393: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvattend kunnen we stellen dat de deelauto in combinatie met een diversiteit aanvervoersmogelijkheden de conculTentie met de eigen auto aan kan gaan. De auto wordt hierbijbeschouwd als de minst efficiënte oplossing om in de funktie van mobiliteit te kunnenvoorzien.De laatste twee j!ar wordt een dergelijke visie gehanteerd bij de verdere vermarkting van dedeelauto, zowel m binnen- als in het buitenland. Dat betekent dat er gestreefd wordt naar eenintegratie van verschillende vervoerssystemen. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat erenerzijds goede deelautosystemen ontwikkeld worden, die een werkelijk alternatief voor deeigen auto kunnen betekenen voor grote groepen in de samenleving. En anderzijds is het vanbelang dat men voor voldoende alternatieve mobiliteitsmiddelen zorg draagt. De Deelautokan alleen funktioneren in de schaduw van een geolied openbaar vervoerssysteem.

Literatuurlijst

Aarts, H. 1996Habits unddecision muking. the ca.re of trucelmode chokeProefschrift KIT Nijmegen.

Brezec J.C. 1994Van prototype tot srundaurd; De d$j’ìu.sir vun energiebesparende technologie.Proefschrift, Erasmus IJniversiteit Rollerdam.

Cavalini, P.M., Hendrickx, L. and Rooijers, A.J.Verschillen tussen groepen automobilisten mer hetreliking tor milieurelevant gedragin: Milieu 1995/1

CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek)Auto’s in Nederland. Qifers over gebruik, kosren en qflecren.Voorburg/ Heerlen, 1992.

CBS (Centraal Bureau voor de Sultistiek)De nwbiliteit von de Nederlundse bevolking.Voorburg/ Heerlen, 1993.

Daly, H.E. 1997Steady-Stote EconomicsFreeman and Company, San Francisco

Dittmar. H.The sociul psychology ofmuterial pmsession: to have is to be.Harvester Whearsheaf. New York. 1992.

Giarini, 0. & Stahel. W.R. 1985The limits to certointy: fucing risk in the new service econorrly.Kluwer Academie Puhlishers, Londen.

Grönroos, Ch. (1990)Sevice Management und Ma&ering: Monnging the ~~~o~ncnl.s of truth in service competitionLexinglon Books, Massachuseltsl Toronto

Grönroos. Ch. (1994)From Murkkng mix to Relutionship Markering: To\varcis LI porudigrn shjJ7 in Marketing.in: M‘ananement Decision. Vol. 32 No. 2. 1994. no. 4 - 20.

Holt, K. & GeschEa, H. & Petrelongo G. 1984. .

Need assessment: A kcy to user-orirnred product innovution.John Wiley & sous Lrd.

Internationales Forum für Gestalrung Ulm (1992)Gemeinsam nutzen stuit einzeln verhruuchen: eine neue Beziehung zu den Dingen.Anahas-Verl. Kitipf, Giessen

Lovelock. C.H.SerVices ntorketing.Prentice-Hall, New Yersey, 1984.

Meijkamp, R.G. ( 1994)Service-products. un approach 10 su.~/oinabilily.7paper for WDK workshop Design for Uje enviroument. Copenhagen.

Meijkamp, R.G. en Douma, G. (1995)Een evaluatie van gedeeld uutogel>ruik in LeidenTU Delft. Faculreit Industrieel Ontwerpen.

Meijkamp, R.G. and Theunissen, R. (1995)Draaiboek voor de evuluutie van gedeekl uutogebruikproject description for miuiswy ot Transport, AVV.

1239

Page 394: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

23

Meiikamn. R.G. and Theunissen. R. (1996)?ar Sharing: consunwr’acceprance and chonges on mohility behaviourproceedinns 24th PlRC Europe;m Transport Forum, London.

Muheim; 1992. -Das energiesparpotenriol des gemcinsch~~ftlichen yehruuchs von Morarfahrzeugen 01s Altemacive zumBesitz eines eigenen Autos.Bundesamt für Energiewirtschaft.

Oppedijk van Veen, W.M. and VerhallenVacation segmentotion, A domoin specific upproachin: Annals of Touyrism Research, Vol. 13, pp. 37 - 5X.1986

Pieters, R.G.M. 1995Over de kloof tussen verwachting en ervaringin: Tijdschrift voor Marketing, januari/ februari 1995

R.aajj, van W.F. and Verhallen, Th. M.M. (1990)Domein-spect’fìek marktsegmenlutieTijdschrift voor Marketing, april 1990, pag 6 - 15.

Reynolds, Th. J. and Guunan. J.Advertising is image managementJoumal of Advertising Research, Vol. 24, No. 1.. Fehrruaryl March 1984

Rogers, E.M. 198311995Diffusion of InnovationsThird edirion, The free Press, New York.

Rosendaal. C. & Poiesz. T. 1987.Milieu en cnnsurnenrengedrus. een literorllurontlerzoek.Onderzoeksnpport nr 50. SWOKA Den Haag.

Ryan, C 1992.EcoDesign nor EcoTechnology: Socrol crnd culturu1,fuctor.s US the tey to design in a greener marker.Keynote lecture, Cleaner Technology: Prevention Through Design; Technovision Conference.Copenhagen.

te Riele. H. and Zweers. A.Eco-design: achl voorbeelden.Produktcentrum TNO/NOTA, 1994.

Theunissen, R.De auto uls alternuticf:Afstudeerrapport, Rotterdam, 1991

Stahel, W.R. and Jackson, T. (1993)Optinwl U/ilisutron end Durability.towards u new definirion of rhr service econongin: Clean Prcxluciion Stmtegies, Jackson, T. (ed.), 1993

Stahel, W.R. (19944)Services and SustainaOilityPaper at the workshop on Ecwefficient services, sept. 1994. Wuppertal

World commission on Environment and DevelopmentOur Common FutureOxford/ New York, 1987.

Zeithaml, V.How consumer evoluation processes difler henvcen goeds and services.in: Services Marketing, Prentice-Hall, New Yersey, 1984.

1240

Page 395: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

CONTAINERISATIE VAN HET OV, HOE WERKT ZOIETS?

Dr. R.J. Schede

Universiteit Utrecht

1241

Page 396: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

Samenvatting/Summary

Inhoudsopgave

1 Containerisatie

1.1 Containerisatie van het OV1.2 Voor- en nadelen van containerisatie

2 De basismechanismen

2.1 De individuele overstapbewegingen2.2 Het ptincipe2.3 De confainerbewegingen2.4 Prijsvorming van de gecombineerde reis

3 Conclusie

Geraadpleegde literatuur

2

3

4

45

7

7789

9

10

1242

Page 397: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Aspecten van containerirarie van het OV

Het collectief vervoer in de verre toekomst blijft zijn schaduwen terugwerpen. In hetonderstaande wordt wat concreter ingegaan op een aantal aspecten van containerisa-tie. Hoe zou zoiets eigenlijk werken?

De flexibiliteit en de infrastructurele benutting in het openbaar vervoerzouden nog met sprongen kunnen toenemen als de voornaamste beweegreden wordt:een veel efficiënter energiegebruik - geen lege vrachtwagens meer, maar ook geenhalflege treinen. Elk chassis, of het zich nu op de weg of op het spoor bevindt zalwaar mogelijk met hetzij een volle passagierscontainer, hetzij een volle vrachtcontai-ner geladen zijn, Goederen- en passagierstransport worden zonder enig bezwaargemengd.

Doordat de verwachting gewettigd lijkt dat het zware verkeer steeds meer uitde stedelijke gebieden wordt geweerd, worden de op- en afritten van de snelwegenhalteplaatsen met perrons waarlangs de nu lange wegtreinen stoppen om huncontainers te laten overslaan. Met het toenemen van de vervoersefficiëntie wordt hetvoor de reizigers mogelijk om hun ultralichte stads’auto’ (ULV) in dwarsbergingmee te nemen op reis. Iemand uit een dorpje in Groningen zal de weg- of spoortreinnemen om in Utrecht of Londen zijn weg weer te vervolgen.

Ingegaan wordt in het artikel op de voor- en nadelen van containerisatie, deprincipes die er aan ten grondslag liggen en iets over de prijsvorming die er aangepaard kan gaan.

Containerization aspects of public transport

When the energy situation becomes tight, flexibility and infrastructural use of publictransport can be raised substantially through its containerization. NO more halfloaded trams nor empty trucks. Any carrier, whether on rail or road, whethertransporting people or goods, will be employed effectively whenever transportdemands are present. Constant comparisons of origin-destination matrices andavailable capacity can be made as soon as they are being produced by chip card dataand freight applications. Optimization of transport capacity will be the result.

Heavy traffic wil1 be restrained more and more in urban areas, making theentrances of highways the transfer stations of road trains. Railway stations againprocess goods next to passengers. As transport efficiency increases, it wil1 bepossible for ultralight car users to take with them their ultra light vehicles in specialcontainers. A usual trip may then be a trip on the road to the nearest station, a tripvia long haul public transport and finally a trip on the road to the destination.

The article considers the issues related to containerization of public transport,some of the principles involved, and matters of price structure.

1243

Page 398: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 Containerisatie

1.1 Comainerisatie van het openbaar vervoer

Als reactie op de noodzaak tot een steeds energiebewuster transport zal er steedsintensiever gezocht worden naar manieren om gemiddeld per ton/km zo minmogelijk energie te gebruiken. Dat kan leiden tot een ander functioneren van hetOV. Vooral de flexibiliteit in het vervoer kan nog met sprongen toenemen. Een voorde hand liggende mogelijkheid daartoe is dat passagierscabines worden uitgevoerd inde maat van vrachtcontainers, waardoor uitwisseling van goederen- en OV-systemenmogelijk wordt, leidend tot een aanzienlijk efficiënter energiegebruik. “Geen legevrachtwagens meer, maar ook geen halflege treinen of bussen”.

Een heel belangrijke omslag in het verkeer en vervoer zal bereikt worden alssteden besluiten om geen zwaar verkeer meer toe te laten ‘binnen de poorten.’ Denieuwe stadspoorten zijn de op- en afritten van de snelwegen die steeds meer zullenworden omgebouwd tot overslagpunten met lange perrons annex apparatuur om deoverslag te minimaliseren. In de steden zullen uiteindelijk slechts enkele zorgvuldiggereserveerde straten nog bereikbaar blijven voor zwaar verkeer en openbaarvervoer.

De daaraan gepaard gaande treinvorming van vrachtwagens op de snelwegen(meerdere aanhangers) leidt tot optimalisatie van goederen- en passagiersvervoer.Een snelwegtrein zal om het even goederen- of passagierscontainers kunnen omvat-ten. Overigens geldt dat evenzeer (weer) voor de klassieke trein op de rails. Delaatste zal wel in toenemende mate zijn uitgevoerd als hoge snelheidstrein waarmeein belangrijke mate weer terrein teruggewonnen wordt op het wegvervoer. Waar heteven kan - hoge snelheid per spoor niet meer als uitzondering, maar als regel.

De door de containerisatie toegenomen vervoerseffïciëntie maakt het mogelijkom ook profíjtelijk voor de individuele ultralichte voertuigen (ULV’s) containers indwarsberging in te richten. Lange afstanden zijn voor een ULV minder voor de handliggend. De actieradius ligt, op grond van enquêtegegevens, op ca. 35 à 40 km. Ditzal op termijn leiden tot een hernieuwd vervoersfenomeen - het samengaan vanopenbaar vervoer en individueel vervoer (Scheele, 1986). Deze nieuwe relatie tussenhet individueel vervoer en het collectief vervoer heet in termen van Dijst en vanHoogdalem (1994) een ic-systeem (individueel-collectief systeem). Het collectiefvervoer gaat er zelfs een fundamenteel nieuwe levensfase mee in - het ic-vervoerneemt op de langere afstanden de hegemonie over van het klassieke autoverkeer enzal daarmee sterk groeien in de modal split, maar met mogelijk verlies van aandeelop de korte afstanden. De aantrekkelijke combinatiereis, met individuele voor- ennatrajecten en het hoofdtraject collectief per OV, wordt regel. Zoals nu veerbotenbijna vanzelfsprekend functioneren als roll-on roll-off vervoermiddelen, zullen ooktreinen en bussen dat doen. Iemand uit een dorpje in Groningen zaI naar het stationrijden om daar de trein in te rijden naar Utrecht of Londen en ter plaatse aangeko-men zijn/haar reis weer over de weg vervolgen.

1244

Page 399: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1.2 Voor- en nadelen containerisatie

Wat zijn nu eigenlijk de voor- en nadelen van gecontaineriseerd vervoer. Om tebeginnen lom gesteld worden dat elke vrijwel elke vooruitgang berust op enerzijdsschaalvoordelen aan de zijde van de aanbieder en anderzijds op inventief inspelen opde behoefte van de klant.

Grote schaalvoordelen in het vervoer zijn te behalen door geïntegreerdopereren. De uitwisselbaarheid over verschillende dragers, weg-, spoor-, water-,kabel- en zelfs luchtdragers, maakt een doeltreffende inzet mogelijk over allebeschikbare infrastructuur. Spoor- en weginfrastructuur worden veel meer Cén. Hetis zeer wel denkbaar dat rond nieuwe knooppunten van openbaar vervoer - ook alsze niet aan het spoor, maar bijvoorbeeld aan de snelweg zijn gelegen - dezelfde OV-gebruikseffecten ontstaan als in de omgeving van de huidige NS-stations.

Het schaalvoordeel komt voorts tot uiting in de kosten van bouw en onder-houd van vervoermiddelen. Waar nu een veelheid aan transportmodellen bestaat, metalle ontwikkelings- en onderhoudskosten vandien, betekent standaardisering doelge-richter ontwerpen en gebruiken van componenten. Er zijn duidelijke randvoorwaar-den waarbinnen competitief ontwikkeld kan worden. Het veelvuldige en kostbareinterieuronderhoud kan in hoge mate vereenvoudigd worden doordat apparatuur enprocedures kunnen worden gestandaardiseerd. Om optimaal en kosteneffectief teopereren zijn er veel meer containers dan dragers. Ze verschillen ook conceptueel.De container kan in lichte, recycleerbare, materialen worden gebouwd als aluminiumen kunststof, terwijl de drager zwaar kan blijven voor een vaste wegligging.

Men kan aanvullend en competitief gebruik maken van vrachtautobedrijven,die opereren als algemene ‘containervervoerders’ . Deze vervoeren niet alleen meervrachtcontainers, maar waar nodig ook passagierscontainers. De OV-maatschappijwordt steeds meer de grote reisoperator met alleen een aantal kernvoorzieningen.

Dat uit zich ook in de te reguleren bezettingsgraad. Door chipkaattgegevensweet men nauwkeurig de reizigersstromen te sturen. De containersamenstelling kanop elk moment worden geoptimaliseerd voor elk traject en op elk tijdstip doorvergelijking van de beschikbare capaciteit aan containers en dragers met de vigeren-de herkomst-bestemmingsmatrix. Door deze ook nog te vergelijken met de vracht-container h-b-matrix kan op elk tijdstip van de dag de totaalstroom worden geopti-maliseerd.

Het grootste voordeel voor de klant wordt verkregen door de hele OV-reis alsketenverplaatsing te organiseren met verkorting van halteringstijden door synchroni-satie van de laad- en losbeweging en het automatisch afhandelen van de reisbewegin-gen. Het betekent minimaliseren en veraangenamen van het overstappen. Overstap-pen is veel minder bezwaarlijk. Soms hoeft alleen van drager te worden gewisseld.Soms ook van container, maar dan wel weersonafhankelijk door plaatsing van decontainer aan een sluis van een wisselhal. In veel gevallen kan het in-, uit- enoverstappen vrij wel gelijkvloers gebeuren. Waar voldoende reizigers voor eenbepaalde (tussen-)bestemming zijn staan containers tevoren gereed. De reis begint alshet ware meteen. Immers men neemt plaats in een gemakkelijke cabine en kan TVkijken, een cursus volgen of zich anderszins verpozen zonder last te hebben vanwachtstress. Containerinterieurs kunnen worden aangepast aan en in eigendom zijn

1245

Page 400: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

van doelgroepen. Gehandicaptenorganisaties kunnen hun aangepaste containersbezitten, terwijl voetbalclubs over supportervaste containers beschikken.

Toch is het lang niet alles goud dat er blinkt. Zo zal er sprake zijn van eenevidente ‘drempelvraag’ over een bepaald (keten-)traject. Stel dat alle OV-trips kris-~IIZ zouden gebeuren dan vervallen de veronderstelde voordelen. Een te geringeverwenvraag over vooral de langere afstanden kan nadelig doorwerken; er zaloverwogen moeten worden hoe de enkele reiziger, bv. via een hub-and-spokeaanpak, toch nog geholpen kan worden.

Er zijn ook nadelen die samenhangen met de infrastructuur. De buitenmatenvan de containers liggen veelal vast op bijvoorbeeld 20-, 40- of 48-voet lengte, 8,2voet breedte en 83 voet hoogte. De 48-voet ‘amerikaanse treincontainer’ lijkt hetmeest in aanmerking te komen als standaard voor OV-toepassingen, maar kan nietover elke tramlijn, door elke tunnel of door elke bocht.

Alle containers moeten uniform en automatisch gekoppeld kunnen worden aanbijvoorbeeld verwarmings-/ventilatiesystemen, overslagsystemen, telecommunicatieen dragers in welke vorm dan ook. Een pragmatische vraag is verder of en hoesanitaire voorzieningen geregeld moeten worden, in of buiten de container.

boven: uitwisseling sçmrfwegmidden: perron voor in-fuitstappers en uhwisseling spoorfqmoronder: uitwisseling spoorfwegftxam

Figuur 1. Voorbeeld van een halte-cotiguratie gebruikmskend van ‘container-voortrohnen’ voorcontainerverple&ngen in lengterichting. Alle dragers zijn vlek met gelijke hoogte.Naast rolbanen gebruik-t elke drager ook een ‘draaibrugprincipe’ voor lossen ofoverhevelen - de container wordt omhoog gebracht, gedraaid en weer neergezet.

1246

Page 401: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

De overslag vergt een integrale ontwerp- en uitvoeringsinspanning om aaneisen van een optimale werking te voldoen. Te gemakkelijk kan hier veel mis gaandoor afwijking van het totaalconcept, resulterend in een slecht functionerendsysteem. En juist het goed functioneren voor de reiziger ligt aan de basis van de heleopzet. Diens reistijd en ongemak moeten worden geminimaliseerd. Dit wordt vooreen belangrijk deel bereikt door de containerwisseling in de hoofdstroom te latenplaats hebben en de reizigerswisseling waar mogelijk er buiten (zie onder 2.2).

Haltes zullen vaak geheel moeten worden heringericht. Door de overslagef-fïciency met halteringstijden van slechts enkele seconden zijn weliswaar minderperrons nodig, maar de overslag en afhandeling vragen weer eigen voorzieningen.Perrons moeten vaak zowel containertreinen, als -trams en -bussen bedienen enhebben daarvoor geëigende opstelplaatsen nodig. Uit een oogpunt van reizigers-comfort, maar bijvoorbeeld ook vanwege de aanwezigheid van bovenleidingen bijhet spoor ligt primair de horizontale containerverplaatsingsbeweging voor de handEen bijkomend voordeel is dat men altijd ‘vooruit’ kan rijden.

Het gaat bij de behandelapparatuur om schuif- of draaibewegingen. Eeneenvoudig ontwerpprincipe zou kunnen zijn dat elke drager laag en geheel vlak is,een standaardhoogte heeft (bijv. 1,22 m.) en werkt volgens een soort draaibrug-principe (figuur 1). De drager kan daarbij de container in het midden iets omhoogbrengen, zodat deze vrij komt en vervolgens draaien, in dit geval over ca. 210.

Dragers en perrons moeten verder zijn voorzien van omhoog komende/intrek-bare aangedreven rollen die de container in lengterichting door kunnen laten glijden.Verder zijn er opstelplaatsen nodig voor gereed staande reizigerscontainers, maarook voor wachtende vrachtcontainers.

Open perrons kunnen zoveel mogelijk vermeden worden. Uit klimatologischeen veiligheidsoverwegingen komt de reiziger via een gesloten pier bij de container,de ‘buitenruimte’ bestemmend voor behandelapparatuur, zwaairuimte, onderhoud,etc. Het deur-deurvervoerprincipe leidt tot minimalisering van overstaptijd en -afstand, van overstapkosten en -ongemak, en van weersafhankelijkheid.

2 Basismechanismen

2.1 De nieuwe modal split

Onder ‘overstapbewegingen’ wordt ook verstaan de gang van huis naar individueelvoertuig. In de toekomst zou deze ‘overstap’ er wel eens wat anders uit kunnen ziendan thans. ‘De auto voor de deur’ zou voor de ULV weleens kunnen betekenen,ofwel de ‘auto’ in de schuur of aan het plafond van de gang, ofwel de ‘auto’ in eenparkeerberging om de hoek. Als het om een klassieke zware auto gaat zou dezeweleens in de parkeergarage aan de stadsrand kunnen staan. De klassieke auto zalvanwege de kosten bovendien voor slechts weinigen meer zijn weggelegd. De‘gewone’ trip zal zijn per ULV naar de OV-halte om, nadat het ULV in de ULV-container is geschoven, een plaatsje in de passagierscontainer op te zoeken. Eengoede weg-perronverbinding is bij dit alles voorwaarde. Hoe minder tijdverlies enongemak, hoe beter.

Page 402: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

2.2 Het principe

In principe doen zich de volgende overstappen vice versa voor (figuur 2, waarbijkabelbaan, watertransport en luchttransport vooralsnog buiten beschouwing zijngelaten, maar zonder meer mee kunnen spelen):

individueel vervoer

wegchassis spoorchassis

container

Figuur 2. De overstapbewegingen die zich in principe voordoen.

Verticaal zijn 3 *langzame’ reizigersbewegingen te onderscheiden: (1) individueelvervoer-individueel vervoer, (2) individueel vervoer-container, (3) container-container. Horizontaal gaat het (voornamelijk) om 3 ‘snelle’ containerbewegingen:(1) wegchassis-wegchassis, (2) wegchassis-spoorchassis, (3) spoorchassis-spoorchas-sis. Centraal voor het OV-functioneren is nu de langzame passagiersbewegingenzoveel mogelijk uit het doorstromingsproces te halen (te extemaliseren) en daarte-genover waar mogelijk alleen containerbewegingen in het doorstromingsproces op tenemen (te internaliseren).

Containerregulering (welke, waar, wanneer) is verbonden met plaatszekerheidvoor reiziger (en eventueel) ULV. Het kan uitsluitend goed functioneren via eenreserveringssysteem. Aangezien het gehele proces electronisch gestuurd is zalbijvoorbeeld thuis of onderweg via de mobiele telefoon de eerstvolgende dichtstbij-zijnde reserveringsmogelijkheid worden opgevraagd - het kan zijn dat deze zich snelaandient juist omdat men toevallig de laatste is die het break-even punt laat passe-ren - er is voldoende vraag; het kan ook zijn dat men moet wachten op voldoendeextra vraag. Dit speelt temeer als een reis een overstap behelst. In het algemeen zaleen overstap container-container voor wat betreft het ULV kunnen worden geau-tomatiseerd en gemechaniseerd; voor wat betreft de reiziger moet men denken aaneen overstap die in een gesloten ruimte plaats heeft. Met overduidelijke electronischeschermen en kleuren worden de bestemmingen aangegeven. Een extra controle heeftplaats als men met de chipcard toegang vraagt naar zijn zitplaats in de container.Verkeerd op de bestemming aankomen is vrijwel uitgesloten. Evenals trouwens telaat uitstappen - het beeldscherm dat zich vóór elke zetel bevindt vertelt U tijdig (in‘woord en beeld’) dat U op de plaats van bestemming gaat arriveren en hoe uw reiser verder uitziet.

In het algemeen worden vertrektijden flexibeler als nu geregeld. Het vaste

1248

Page 403: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

reistijdenboekje zal dan ook nog maar voor een beperkt aantal reizen gelden.Vermoedelijk zal dat vooral kortere reizen in stedelijke gebieden en lange reizentussen grote stadscentra betreffen. Wellicht zal een deel van de middellange afstand-reizen gegenereerd worden door de vraag op een bepaald tijdstip - energiegebruikmoet worden geminimaliseerd. Dat tenslotte allerlei prijspolitieke constructiesgemakkelijk uitvoerbaar worden zal duidelijk zijn. Bij grotere restcapaciteitenvoorbij het break-even punt kan men bijvoorbeeld stand-by passagiers meenemen,zoals minder tijdgebonden gepensioneerden of studerenden.

2.3 De containerbewegingen

Als belangrijke redenen voor het werken met containers gelden ‘vulgraad’, of inpersonenvervoerstermen de bezettingsgraad, en optimalisering van de deur-deurbe-weging in tijd, kosten en beweging. Qua tijd zo kort mogelijk, qua (milieu-)kostenzo laag mogelijk en qua beweging zo vloeiend mogelijk.

Zonder op alle aspecten volledig in te gaan zijn er enkele evidente potentiesen vereisten. Kruisingen van spoor- en snelwegen komen al gauw in aanmerking omte worden bezien op container-overslagpotentie van weg op spoor w.. Datzelfdegeldt ook voor voorstadsstations. Daarbij zal zowel gedacht moeten worden aanpassagiers- als vrachtcontainers. Nu al ruimte hiervoor vrijhouden getuigt vanvooruitziend beleid.

De op- en afritten van snelwegen gelden verder als cruciale knooppunten inhet langere afstandsvervoer met veel weg-wegoverslag, en veel beginnend/eindigendic-vervoer. Als zodanig zal de betekenis ervan enorm toenemen en ook hier getuigtruimte-reservering van vooruitziend beleid.

2.4 De prijsvorming van de gecombineerde reis

Het ic-vervoer in de vorm van gecombineerd containervervoer zal zodanig georgani-seerd moeten zijn dat het een voordeel inhoudt voor de reiziger. Anders gezegd,hij/zij zal het prijsverschil tussen het zelf de afstand afleggen of de reis deels makenper collectief vervoer acceptabel moeten vinden. Een eenvoudige vergelijking ziet erals volgt uit:

Pc 5 Pi + W

PC = prijs per ic-vervoerPi = prijs per individueel vervoerW = winst in reisgemak

Lastig door de imponderabilia is het om te bepalen hoe groot de cruciale factor W(‘gemakwinst’) zal zijn. Het te betalen reisgemak bestaat uit tijdwinst, vertier en uitminder energiegebruik. Bij het laatste gaat het vrijwel uitsluitend om de variabelekosten. Als er vaste kosten in het geding zijn, zullen deze bij de prijsbeoordeling een

1249

Page 404: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

verwaarloosbare rol spelen.De tijdwinst zou wel eens de belangrijkste component kunnen zijn van W,

maar is daardoor ook het lastigst te bepalen element. De winst zou bijvoorbeeldprimair afgeleid kunnen worden uit het tijdverschil tussen een huidige reis per zwareauto en een reis per ULV. Het verschil zal groter zijn en daardoor een belangrijkeretrigger-werking hebben (het besluit tot het nemen van een combi-reis) naarmate dereis langer duurt. Immers, er zal altijd frictieverlies optreden doordat omgeredenmoet worden naar een halte, het ULV opgeborgen moet worden en gewacht moetworden tot de vertrektijd. Tijdens de rit moeten deze beginverliezen samen metsoortgelijke eindverliezen (meer dan) worden goedgemaakt. Stel dat deze verliezen15 minuten bedragen dan ligt het break-even punt (‘alle moeite gedaan voor niets’)bij een toch zeer hoge gemiddelde snelheid van 60 km/u al op een afstand van 15km. Voor stadsgewestelijke afstanden lijkt ic-vervoer dan ook met weggelegd.

3 Emdbeschouwing

In het voorgaande is aandacht besteed aan aspecten die bij OV-containerisatie aan deorde moeten komen. Maar het geeft nog geen duidelijkheid over de precieseconsequenties van een dergelijk systeem. Om bestaansrecht te hebben moet het (deHaan, 1981): (1) nieuwe toepassingen openen, (2) bestaande of toekomstige functiesbeter vervullen, en (3) lagere offers vergen (in geld, energie, milieu). De belangrijk-ste kennis die ons momenteel ontbeert is de verschilevaluatie over de herkomst-bestemmingsmatrix in reistijd, -kosten (ook energiekosten) en -comfort tussen hethuidige collectief systeem en een deels of geheel gecontaineriseerd ic-systeem.Intuïtief gezien lijkt er een zekere vergrofmazing van het OV-systeem bij te horen.Maar pas aan de hand van de uitkomsten van een nauwkemige analyse, rekeninghoudend met verschillende niveaus van energieschaarste, kan worden vastgesteld of,waar en wanneer containerisering levensvatbaar is en vooral ook in hoeverre en inwelke fasen het gerealiseerd ka.n/moet worden.

Ook bij gunstige uitkomsten vraagt een en ander nogal wat op het gebied vanknow how en organisatievermogen. ‘Technisch kan alles’, maar het kan wel meteengoed gebeuren of pas via een langdurig proces van vallen en opstaan (en veel kostenen ergernis) tot wasdom komen. Nog veel problematischer is echter of samenleving,bedrijfsleven en bestuurlijk kader uit zichzelf een dergelijke aanpak zullen willenrealiseren. Er zal nogal wat grootmoedigheid met inslikken van competenties moetenworden opgebracht voor een dergelijk integraal systeem.

Geraadpleegde literatuur

Dijst, M. en H. van Hoogdalem (1994), IC-systeem als schakel tossen individueel en collectiefvervoer, Verkeerskunde, 1994, nr. 4.Haan. F.J. de, (1981) Nieuwe technieken en oude problemen, Openbaar Vervoer 14, 12.Scheele, R.J. (1986). NNAO-werkpapers, 1986.Schele, R.I. (1995). Collectief vervoer in de 21e eeuw. In: Reijs, Th. (red.), Commercialisering,ovc, 1995.

1259

Page 405: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

ONDERGRONDS GOEDERENTRANSPORT:

FICTIE WORDT WERKELIJKHEID

Paper voor het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1996

ir. J.G.S.N. Visser, Onderzoeksinstituut OTB

ir. A.J. van Binsbergen, Faculteit der Civiele Techniek

Technische Universiteit Delft

Delft, november 1996

1251

Page 406: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. Inleiding ........................................................................................................................ 1

2. Waarom ondergronds .................................................................................................... 1

3. Ondergronds waar? ...................................................................................................... .4

4. Ondergronds hoe? ........................................................................................................ .8

5. Inspanningen.. ............................................................................................................. 11

6. Ontwikkelingstraject ................................................................................................... 1 4

7 . Literatuur ..................................................................................................................... 1 6

1252

Page 407: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Ondergronds goederentransport: Fictie wordt werklgkheid

In diverse studies zijn de mogelijkheden van ondergronds goederentransport bestudeerd. In dezebijdrage wordt de aandacht voor dit thema toegelicht en welke argumenten pleiten voorondergronds goederentransport, zoals het besparen van ruimte, het beperken van de directeoverlast, uitbreiding van de vervoerscapaciteit en verbetering van de vervoerskwaliteit. Viertoepassingsgebieden worden beschreven, namelijk stedelijke distributie, interregionaal vervoer,intern vervoer in een industrieel complex, continentaal achterlandvervoer.De bijdrage beschrijft de verschillende vervoersconcepten. Deze kunnen worden onderscheidennaar transportmiddel of transportwijze (deur-tot-deur vervoer, bimodaal of intermodaal). Vooreen grootschalige toepassing zijn technologische innovaties nodig. Overige inspanningen liggenop het terrein van vervoersvraag- en aanbod, financiering, ruimtelijke inpasbaarheid en logistiek.Tenslotte wordt een opzet voor een ontwikkelingstraject geschetst.

Summary

Underground transport of goods: Fiction becomes reality

Several studies have been canied out in the recent years on underground í?eight transport. Thepaper explans this interest. Arguments are for instance the saving of space, reducing of theenvironmemtal effects and improvement of the transport qualty. The opportunities and obstaclesof the application areas city distribution, interregional transport, intemal transport within anindustrial complex and continental transport. The paper gives a short overview of transportconcepts and concludes that there stil1 uncertainities in the development of such a transportsystem. Finally, the essential elements of the strategy to develop an underground transportsystem are described.

1253

Page 408: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1

1. Inleiding

Recentelijk zijn in verschillende studies de mogelijkheden van ondergronds transport

bekeken. Deze studies reiken verder dan de ondertunneling van wegen en spoorwegen en

ondergronds personentransport, zoals metro’s. Uitdrukkelijk is ook de mogelijkheden van

ondergronds goederentransport aan de orde gekomen. Deze betreffen de studie Unit

Transport per Pijpleiding (UTP), Ondergronds Logistiek Systeem (OLS) en de

Deftitiesrudie Buisleidingen voor Goederentransport (DTO). Projectbureau IVVS heeft

daarnaast een kader ter afweging van de voor- en nadelen van het ondergronds brengen van

vervoersystemen laten ontwikkelen (Van Binsbergen, Schoemaker en Van Goeverden,

1995).

2. Waarom ondergronds

In de OLS-studie wordt geconstateerd dat het goederenvervoer zich in een schaarbeweging

bevindt (Van der Geijn en Partners, 1996). Enerzijds worden door de verlader steeds

hogere eisen gesteld aan het vervoer in termen van goedkoper, sneller en betrouwbaarder en

anderzijds worden onder andere door congestie de reistijden langer en de transporten

onbetrouwbaarder. Het ziet er naar uit dat door het toenemende autogebruik de problemen

nijpender worden.

Een aparte infrastrucruur voor goederenvervoer, zoals de Betuwelijn of vrachtautostroken

kan een oplossing voor het probleem vormen. Door goederen en personen te scheiden

wordt het mogelijk de infrastructuurcapaciteit voor het goederenvervoer uit te breiden

zonder nieuwe (personen-)mobiliteit te genereren. Anderzijds kan men natuurlijk twijfels

hebben aan deze nieuwe goederenmobiliteit: in hoeverre zal het leiden tot het onnodig heen

en weer sjouwen van goederen?

Aanleg van nieuwe infrastructuur is niet eenvoudig te realiseren. De huidige

infrastructuurprojecten tonen aan dat de besluitvorming zeer traag verloopt, waarbij de

omgevingseffecten en het ruimtegebruik belangrijke aanknooppunten vormen om de

1254

Page 409: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

wenselijkheid van deze projecten ter discussie te stellen. Ondergrondse aanleg blijkt

daarbij, dit is al in de HSL-discussie gebleken, een ‘waar’ wondermiddel te zijn. De

infrastructuur is ‘onzichtbaar’ aanwezig, waardoor de omgeving niet de aandelen van de

infrastructuur hoeft te ondervinden.

Argumenten voor ondergronds transport kunnen daarom zijn:

1.

2.

3.

4.

5.

Beperking van de directe overlast van het goederenvervoer aan de omgeving met

betrekking tot vervuilende emissies, geluids- en stankoverlast en fysieke overlast.

Uitbreiding van de capaciteit en verbetering van de vervoerskwaliteit met betrekking tot

het goederenvervoer. Een van de kenmerken van een autonoom transportsysteem is dat

het een hoge capaciteit biedt, een hoge transportsnelheid heeft, en veilig en betrouwbaar

is.

Consolidatie van goederenstromen. Evenals railvervoer en binnenvaart leidt een

autonoom transportsysteem tot consolidatie. Consolidatie heeft voordelen op het terrein

van milieu-efficiëntie, er is een ruimer en beter vervoersaanbod en leidt tot een hogere

bedrijfs- en macro-economische efficiëntie.

Isoleren van het vrachtverkeer. Dit biedt voordelen voor het overig verkeer (meer

capaciteit en minder hinder) en het vrachtverkeer zelf (minder last van congestie). De

voordelen zijn aan te duiden in termen van bedrijfseconomische en maatschappelijke

efficiëntie.

Besparing van ruimte.

De vraag komt wellicht op waarom dit niet al eerder is bedacht? Tot voor kort bestond er

weinig draagvlak voor onderhmneling. In de eerste plaats om de hoge kosten. Hooguit het

vervoer van personen komt daarom in aanmerking om ondergronds plaats te laten vinden.

Ten tweede omdat door het gebruik van de open-bouwputmethode de omgeving voor een

bepaalde tijd zeer ingrijpend werd aangetast. Alleen als het echt noodzakelijk was, onder

andere door ruimtegebrek werd besloten tot ondergrondse realisatie (“bovengronds waar het

kan en ondergronds waar het moet”).

1255

Page 410: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

De boormethoden, zoals die bijvoorbeeld in Japan worden gebruikt, zijn mede naar

aanleiding van de HSL- en Betuwelijndiscussie in de belangstelling gekomen. Het boren

met behulp van een tunnelboormachine leidt slechts beperkt tot overlast bovengronds.

Daarnaast werd verkondigd dat de kosten van het boren wel meevallen, met name als meer

ervaring met het boren wordt opgedaan.

In de genoemde studies wordt uitdrukkelijk gekeken naar kleine buisdiameters, d.w.z.

buisdiameters tot 3 meter. De verwachting is dat buisdiameters van ongeveer 3 meter een

factor vier goedkoper zijn dan de traditionele buizen (groter dan 5 meter). Een buisdiameter

van drie meter is mogelijk met geschikt voor het transporteren van personen, echter wel

voor geautomatiseerd goederentransport. In de eerder genoemde studies wordt deze vorm

van ondergronds goederentransport ook wel aangeduid met pijpleiding- of buisleiding-

transportsysteem. Deze kostenbesparing maakt het interessant om de mogelijkheden van

ondergronds goederentransport te bekijken.

Afbeelding 2.1: Overweging tot ondergrondse goederendistributie

Overwegingen: Stedelijk goederenvervoer

- behoefte of noodzaak tot stads- of regionale distibutiebundeling:

I- minder uitstoot en geluid: electrische aangedreven

voertuigen

- kwalitatief betere tevoomding:I

autonoom

goederentrarksportsysteem

I

- minder ruimtegebruik:i

ondergronds:ondertunneld of in buizen

3ron: Visser, J.G.S.N., 1995, DTO-workshop november 1995

1256

Page 411: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

3. Ondergronds waar?

In de definitiestudie Buisleidingtransport (Haccoû e.a., 1996) is aandacht besteed aan

mogelijke toepassingsgebieden. Hier volgt een korte beschrijving.

3.1 Stedelijke distributie

Stedelijke distributie is een van de mogelijke toepassingsgebieden, omdat het verkeer in

binnensteden (voetgangerszones, venstertijden) wordt geweerd en veel hinder wordt

ondervonden van congestie op de ontsluitingswegen. In het buitenland, zoals Tokio en

Londen bestaan uitgewerkte plannen voor ondergrondse distributiesystemen, o.a. voor

postvervoer. De problemen met betrekking tot stedelijke distributie zijn in Nederland in

vergelijking met Tokio en Londen veel kleinschaliger. Wellicht moet eerder gedacht

worden aan regionale distributie. Van Binsbergen en Visser (1995) hebben voor

verschillende typen binnensteden uitgewerkt hoe het ondergronds transport kan worden

ingevuld.

Ajbeelding 3. I : Stedelijke distributie met behulp van buisleidingtransport

1257

Page 412: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

3.2 Interregìonaal vervoer

Een buisleidingtransportsysteem kan een verbindend netwerk vormen voor transport tussen

stedelijke gebieden of tussen centra in een stedelijk gebied. Vermunt en Vehmeyer zien

beiden mogelijkheden in een ondergronds buizensysteem tussen de grote steden (Venemans,

1994, blz. 188). Gedacht kan worden het Delta Transit concept (Evers in TRAIL Ned Extra

van oktober 1995), een netwerk voor duurzaam randstedelijk goederenvervoer als buis-

leidingtransportsysteem uit te voeren. Ook kan het worden gezien als transportsysteem

tussen 2e en 3e lijnsknooppunten en de randstedelijke distributie van consumptiegoederen.

Afbeelding 3.2: Een Randstedelijk buisleidingennetwerk

3.3 Intern vervoer in een industrieel complex

Een buisleidingtransport systeem kan het intern vervoer regelen tussen bijvoorbeeld eendistripark, de haven en een railservicecentrum voor maritieme containers maar ook

bijvoorbeeld luchtvrachtcontainers als het gaat om een luchthaven. Een dergelijk systeem

kan als feeder dienen voor spoorvervoer. In de UTP-studie wordt het intern transport op het

DSM-terrein van producten op pallets als een mogelijk toepassingsgebied gezien. Het

Ondergronds Logistiek Systeem Schiphol is eveneens een interessant toepassingsgebied.

1258

Page 413: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Afbeelding 3.3: Buisleidingtranspon in het zeehavengebied

3.4 Continentaal achterlandvervoer

Achterlandvervoer, in de regel vervoer over lange afstand is een interessante markt voor

ondergronds of buisleidingtransport. De goederen zijn in belangrijke mate gecontaineriseerd

en het betreft een dikke gebundelde goederenstroom.

Afbeelding 3.4: Achterlandvervoer door middel van buisleidingtraruporr

1259

Page 414: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

De maatschappelijke problemen omtrent achterlandvervoer is echter beperkt tot bepaalde

trajecten. Er is in beperkte mate sprake van ruimteschaarste. Wel is sprake van congestie

vooral nabij stedelijk gebied en bij bepaalde grensovergangen. In de regel vormt de

doorsnijding van gevoelige (natuur- of woongebieden) het belangrijkste struikelblok voor de

aanleg van nieuwe infrastructuur.

Het is voor de hand liggend om een deel bovengronds en waar nodig een deel ondergronds

aan te leggen. Een voordeel is dat het netwerk niet complex hoeft te zijn. Het kan bestaan

uit enkele verbindingen met daartussen overlaadstations. Interessante vervoersrelaties zijn

o.a. Nederland-Oostenrijk en Rotterdam-Antwerpen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt

van de bestaande buisleidingstraten en -stroken.

3.5 Beschouwing

Een nieuw transportsysteem zal niet direct een reikwijdte hebben dat volledig deur-tot-deur-

vervoer kan worden geboden. Vandaar zal het gebruik ervan, zeker in het begin een vorm

van intermodaal transport inhouden. In Afbeelding 3.5 staan diverse mogelijke posities van

ondergronds transport ten opzichte van traditionele vervoerswijzen weergegeven.

Tabel 3.1. Kansen en belemmeringen per toepassingsgebied

Toepasringsgebied concept belemmeringen kamenStedelijke distributie integrated . diffuse vervoersvraag l leefbaarheids-

distribution network l veel aanbieders vraagstukken

l ruimtegebrekInterregionaal vervoer integrated backbone l veel aanbieders . congestie op

. weinig dikke stromen hoofdwegenuetIntern vervoer niche . specifieke stromen l weinig partijen

l fm. draagkracht l beperkte publiekegebruiker/exploitant besltitvomling

Achterlandvervoer competitive netwerk l lange realisatietijd l competitie met rail enbiienvaart

Naar gelang het toepassingsgebied zal een andere startpositie kunnen worden gekozen (zie

Tabel 3.1). De kansen en belemmeringen verschillen per toepassingsgebied. Gemeen-

schappelijk is dat een dergelijk systeem kostbaar en technisch gecompliceerd is.

1260

Page 415: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

Afbeelding 3.5: Plaats van ondergronds transport ten opzichte van traditionele

vervoersvormen

Integrated-backbone

raad / rail /barge tube road / rail /barge

Integrated-distribution network

Competitivetube

- - - - - - -gidq_ _ _ _ _ _

Nichetube

-----ma

Integraltube

4. Ondergronds hoe?

In de PbIVVS-studie (Van Binsbergen, Schoemaker en Van Goeverden, 1995) zijn de

ontwerpvariabelen met betrekking tot een ondergronds transportsysteem bepaald en de

verschillende mogelijkheden uitgewerkt tot verschillende systeemconcepten (netwerk-

structuur, boven-/ondergronds, geleiding, en dergelijke).

Indien we nader ingaan op de verschillende transportvormen dan, kunnen we een viertal

varianten onderscheiden (voor een beschrijving van de genoemde concepten zie Haccoû,

Visser en Elting, 1996):

1. de ondergrondse snelweg. Individueel intern of extern aangedreven voertuigen,

bijvoorbeeld AGV’s rijden (on-)bemand door tunnels. Voorbeelden van dergelijke

concepten zijn Dual Mode Truck in Japan en Metrofreight (UK). Capsuletransport

1261

Page 416: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

TUBEXPRESS) kan hier in principe ook toe worden gerekend. Dergelijke systemen

hebben de voordelen van een individuele vervoersvorm, d.w.z. flexibel en snel en

relatief goedkope voertuigen. Nadeel is het verkeersmanagement ondergronds

complexer zal zijn dan bovengronds (zero-failure).

2. de goederen-metro. Hierbij worden de goederen in een soort metro getransporteerd,

bijvoorbeeld het Container Bogie System en L-Net Tokyo. De benodigde infrastructuur

is relatief en biedt een hoge capaciteit. Daartegenover staat een complexere

dienstregeling en een beperktere toegankelijkheid.

3. de ondergrondse koppelbaan. Dit betreft een tussenvorm. Individuele ladingdragers

worden gekoppeld en van een trekkende eenheid voorzien.

4. de ondergrondse lopende band. Ben ondergrondse lopende band heeft een hoge

capaciteit en een eenvoudige overslag. Daartegenover staat dat de transportwijze zeer

hoge investeringen vergt en kwetsbaar is.

De ondergrondse omstandigheden leiden er toe dat de aandrijving electrisch zal zijn

(electromotor of met behulp van lineaire inductietechnologie). De brandstofmotor of de

waterstofcel vergen extra voorzieningen en lijken daardoor minder geschikt.

Om kosten te besparen en om veiligheidsredenen zal het systeem geautomatiseerd

(onbemand) zijn. Geautomatiseerde transportsystemen hebben een vorm van geleiding

nodig. Dit kan een rail zijn, maar laser, optische of electra-magnetische geleiding is

mogelijk. Voor een uitgebreidere beschouwing kan worden verwezen naar Van Binsbergen,

Schoemaker en Van Goeverden, 1995).

Bij bovengrondse, bemande vervoersystemen was de mogelijkheid tot bundeling bepalend

voor de keuze van het systeem. Bij onbemande systemen is er minder aanleiding tot

bundelen vanwege de lagere variabele kosten, namelijk geen variabele personele kosten.

Over grotere afstanden kan daardoor met kleinere voertuigen worden gereden. Minder

bundeling betekent kortere doorlooptijden wat ten goede komt aan de vervoerskwaliteit.

1262

Page 417: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

Afbeelding 4.1: Bundeling

produkt-eenheden

zeeschip

lokaal stedelijk regionaal (inter-)continentaal

Schaal / afstand

Op voorhand is met direct te zeggen welk systeem in welk toepassingsgebied het meest

geschikt. Hiervoor dienen de systemen voor elk toepassingsgebied te worden vergeleken in

kosten en prestaties. Daarbij speelt ook een rol welke vorm van transport wordt gekozen

(zie Tabel 4.1). Bijvoorbeeld deur-totdeur vervoer is enkel mogelijk indien slechts een

beperkt aantal ontvangers en verladers aansluiting hebben op het systeem, ervan uitgaande

dat de terminalkosten hoog zijn.

In de eerder genoemde studies zijn verschillende vervoersconcepten uitgewerkt. Een manco

is dat deze voorstellen eerder zijn gebaseerd op wat mogelijk is dan op wat gezien kosten en

prestaties wenselijk is, oftewel een grondige vergelijking van de mogelijke vervoers-

concepten op basis van kosten en prestaties ontbreekt.

1263

Page 418: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Tabel 4.1: Transpomomen

Transport beschrijving benodigd

deur-totdeur ontvanger en verlader hebben ieder een een terminal bij elke verlader ofterminal waartussen een ondergrondse ontvanger; de terminal isverbinding aanwezig is dedicated en is mogelijk

gecombineerd met een magazijn.

bimodaal het voertuig kan voor het deur-tot-deur bimodale voertuigen; de functievervoer tevens gebruik maken van de van de terminal is enkel hetbovengrondse infrastructuur toegang bieden tot de buis

intermodaal het voor- of natransport vindt plaats met Overslagpunten; de terminaleen bovengrondse modaliteit. bevat overslag- en tijdelijke

opslagfaciliteiten

5. Inspanningen

De realisatie van een ondergronds goederentransportsysteem vergt op verschillende

terreinen nodige inspanningen.

5.1 Technologische innovaties

Geen van de geïnventariseerde concepten (zie Haccoû, Visser en Elting, 1996) is reeds

gerealiseerd. Een belangrijke factor daarbij is de ontwikkeling van de techniek.

l boortecbniek. De kermis omtrent het boren met een tunnelboormachine in zachte grond

in Nederland is in ontwikkeling. De aanleg van tweede Heinenoordtunnel vormt daarbij

een belangrijke praktijkproef. Een basisvoorwaarde voor de ontwikkeling van onder-

gronds transport is dat we de techniek onder de knie krijgen en het kunnen

industrialiseren zodanig dat de kosten van het boren aanzienlijk zullen dalen.

l Buistechniek. Buizen met een diameter van 3 meter, die geschikt zijn voor een

dergelijke toepassing en met een tunnelboormachine kunnen worden aangelegd zijn in

Nederland niet eerder ontwikkeld.

l besturingstechniek. Geautomatiseerde transportsystemen worden voornamelijk bedrijfs-

intern toegepast. Slechts op beperkte schaal worden relatief eenvoudige toepassingen

van geautomatiseerd transport toegepast (op het gebied van personenvervoer: VAL te

1264

Page 419: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

Lille en spoorbus in Essen; op het gebied van goederenvervoer: combiroad). Een

transportsysteem in een uitgebreider ondergronds netwerk vergt besturing op

verschillende niveau’s (voertuigbesturing, voertuigroutering verkeersmanagement, en

vlootmanagement). Dergelijke uitgebreide systemen zijn voor een dergelijke toepassing

nog niet ontwikkeld.

aandrijftechniek. Veel inspanning wordt verricht tot de ontwikkeling van de

electromotor, de batterijtechnologie ten behoeve van de energievoorziening en in

mindere mate de lineaire inductiemotor. De prestaties dienen nog te worden verbeterd

om te concurreren met bestaande systemen.

overslagtechniek. Indien ondergronds transport een vorm van intetmodaal vervoer

wordt zal overslag nodig zijn. De kosten en het tijdverlies door extra overslag vormt

een bottleneck voor de huidige vormen van intermodaal vervoer. Automatisering kan

daarvoor een gedeeltelijke oplossing bieden. Ook hier geldt dat de techniek nog in

ontwikkeling is. In Europees verband wordt vooral gekeken naar nieuwe systemen voor

railoverslag van containers. Bij kleiner buisdiameters zal men eerder moeten denken aan

overslagsystemen voor containers op palletniveau of colloniveau.

Naast de technische vraagstukken zijn er ook niet-technische vraagstukken, zoals de

logistieke organisatie, de exploitatievorm, d.w.z. een ‘dedicated’ infrastructuur of een

‘publieke’ infrastructuur. Vooral het vinden van een goed antwoord op de niet-technische

vraagstukken zal bijdragen tot de ontwikkeling van een maatschappelijk draagvlak, met

name bij de marktpartijen.

5.2 Vervoersmarkt

De huidige vervoersmarkt wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van veel (en kleinere)

vervoerders met een zeer beperkt (individueel) investermgsvermogen. Deze vervoerders

zijn niet in staat in infrastructnur te investeren.

In de huidige context zal het voor bepaalde toepassingsgebieden daarom zeer lastig zijn

ondergronds transport te realiseren.

1265

Page 420: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

5.3 Financiering

De mogelijkheid bestaat dat de overheid bij moet springen in de financiering van de

infrastructuur. Dit is met zonder meer mogelijk omdat buisleidingvervoer als een private

vorm van transport wordt gezien. De chemische industrie heeft in de regel de eigen

buisleidinginfrastructuur gefinancierd, aangelegd en geexploiteerd.

Het erkennen van buisleidingen als infrastructuur staat nu op het programma bij het

ministerie van Verkeer en Waterstaat. De buisleidingexploitanten en -gebruikers voelen zich

immers achtergesteld indien het aankomt op ruimtelijke afwegingen. Buisleidingen moeten

veelal wijken bij nieuwe weg- of spoorwegtracé’s. De discussie omtrent de erkenning van

de buisleiding als infrastructuur begint nu een aanvang te nemen. Met deze nieuwe status

wordt de betrokken van de overheid groter.

5.4 Ruimtelijke inpusbuurheid

Het direct ruimtegebruik is beperkt. Toch verdient de tracékeuze aandacht. Bijvoorbeeld

ook de ondergrond begint steeds voller te geraken. Met name in het stedelijk gebied wordt

de ondergrond intensief gebruikt (funderingen, buizen, kabels, e.d.). Buiten het stedelijk

gebied zijn de mogelijkheden het bundelen met bestaande infrastructuur en het benutten van

buisleidmgstroken en -straten.

5.5 Logistiek

Het gebruik van een ondergronds systeem vergt aanpassingen in de logistiek. Vooral als

kleinere buisdiameters worden toegepast. Het is niet eenvoudig nieuwe laadeenheden of

standaardmaatvoeringen te introduceren. Het kan alleen als hiervoor in de logistieke keten

draagvlak is en aangesloten kan worden bij veranderingsprocessen in de logistieke ketens.

1266

Page 421: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

6. Ontwikkelingstraject

De realisatie van ondergronds goederentransport betreft een lange termijnontwikkeling.

Deze ontwikkeling kan gezien de benodigde inspanning niet zonder enige vorm van sturing

en stimulering.

Ten behoeve van een succesvolle implementatie van een ondergronds goederen-

transportsysteem ontbreken nog diverse elementen op het terrein van maatschappelijk

draagvlak en techniek. Op korte termijn moet daarom duidelijk worden of

buisleidingtransport een interessante optie is, zowel voor de markt als voor de samenleving.

Voor de lange termijn zijn drie trajecten te onderscheiden, namelijk het kennistraject. Dit

traject moet de benodigde kennis opleveren om een systeem te ontwerpen en in productie te

nemen, een communicatietraject, waarbij de samenleving en in het bijzonder de

marktpartijen “warm= gemaakt worden voor een dergelijk systeem en tenslotte het

implementatietraject, waarin ondergronds transport gerealiseerd of de benodigde

deeltechnieken worden toegepast. Deze trajecten staan niet los van elkaar: toepassing heeft

ook een communicatief nut.

Pilotprojecten vormen een belangrijk onderdeel in het traject. Door middel van pilots

kunnen technieken worden beproefd. In het kader van Ondergronds Bouwen worden

daarom proeven gedaan met het boren van tnnnels. Combi-road is een pilot waarbij

automatische besturing wordt beproefd. Het overzicht met technologische innovaties geeft

aan dat mogelijk nog meer pilots nodig zijn.

Naast beproeving van de deeltechnieken is het wenselijk een toepassing van een

ondergronds goederentransportsysteem te realiseren. Een niche in de vervoersmarkt, een

toepassing, zoals intern vervoer waarbij geen of nauwelijks concurrentie is van de bestaande

vervoersmodaliteiten, vormt hiervoor de meest optimale omgeving.

In dit kader wordt een ondergronds goederentransportsysteem tussen de Bloemenveiling

Aalsmeer, de luchthaven Schiphol en een te ontwikkelen railterminal in Hoofddorp

1267

Page 422: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

voorbereid. Het betreft een omgeving waarbij het wegvervoer veel hinder ondervindt van

de congestie. De ruimte is schaars en dus kostbaar. Het betreft een homogene, waardevolle

en tijdkritische goederenstroom, namelijk de export en import van bloemen. Het draagvlak

bij de betrokken instanties is groot. De realisatietijd kan kort zijn omdat geen langdurige

publieke besluitvormingstrajecten te worden afgewikkeld.

In een dergelijk afgeschermd toepassingsgebied kan het ondergronds goederen-

transportsysteem zich bewijzen. Uitbreiding en verdere toepassing is dan de volgende stap.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat een ontwikkelingstraject nodig is om

ondergronds goederentransport van f ic t i e to t werke l i jkhe id te l a ten worden .

Kennisontwikkeling, communicatie en implementatie dienen daarbij zorgvuldig te worden

geprogrammeerd.

Afbeelding 6.1 Ontwikkelingstraject

KORTE TERMIJN.

LANGE TERMJN

ontwikkelen v.e stappenplan

COMMUNICATIE

1268

Page 423: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

7. Literatuur

Binsbergen, A.J. van, Th.J.H. Schoemaker en C.D. van Goeverden, 1995, Studiemogelijkheden ondergronds transport, Delft.

Binsbergen A. van en J. Visser, 1995, Distributie in stedelijke gebieden ondergronds?, in: H.J.

Meurs en E.J. Verroen (red.), 1995, Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk - 1995 -

Decentralisatie van beleid: implicaties voor kennis en onderzoek, Delft (CVS), blz. 425-444.

Binsbergen, A.J. van, en J.G.S.N. Visser, The added value of Urban Distribution Centres, in:

Proceedings 2nd TRAIL Onderzoekschool PhD Congress 1996 “Defence or Attack”, Delft

(TRAIL Onderzoekschool).

Van de Geijn Partners, 1996, Ondergronds Logistiek Systeem tussen Luchthaven Schiphol

en Bloemenveiling Aalsmeer, haalbaarheidsondenoek, Amsterdam.

Haccoû, H.A., J.G.S.N. Visser en R.L. Elting, 1996, Buisleidingen voor goederentransport,

Definitiestudie, DTO werkdocument M2, Delft @rogma DTO).

Raadgevend Ingenieursbureau Lieveuse, Knight Wendling Consuhmts en Holec Machines &

Apparaten, 1995, Ondenoek naar de technische en economische haalbaarheid van het

transport van goederen in units per pijpleiding (UTP), Breda.

Visser, J.G.S.N., 1995, Verkenning Ondergronds Transport, netwerken voor

goederenvervoer, Delft (TRAIL Onderzoekschool).

Visser, J.G.S.N. en A. Loos, 1995, Heeft ondergrondse stedelijke distributie toekomst?, in:

Verkeerskunde nr. 6, Delft (ANWB), blz. 33-35.

1269

Page 424: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1270

Page 425: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 17: Goederenvervoer

1271

,.

Page 426: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1272

Page 427: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

IS ‘G-OEDERENMOBILITEIT’ IN STEDELIJKE GEBIEDENBEHEERSBAAR?

Paper voor het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 1996

Arjan van BinsbergenFaculteit der Civiele Techniek

Vakgroep Infrastructuur

Johan VisserOnderzoeksinstituut OTB

TRAIL OnderzoekschoolTechnische Universiteit Delft

1273

Page 428: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

1. De betekenis van goederenverkeer in stedelijke gebieden1.1 bevoorrading1.2 consumenten1.3 veroorzaakte hinder

blz.4456

2. Ontwikkelingen in het winkelgedrag2.1 van boodschappen doen tot windowshopping2.2 inkopen doen is (vaak) assortiment samenstellen2.3 beheersing mobiliteit door ontwikkelingen in winkelgedrag?

3. Ruimtelijke ontwikkelingen 113.1 stadscentra en perifere winkelgebieden 113.2 beheersing mobiliteit door ruimtelijke ontwikkelingen? 13

4.4.14.24.3

Logistieke ontwikkelingendistributievormenlogistieke trendsbeheersing mobiliteit door logistieke ontwikkelingen?

141 4141 5

5.5.15.25.35.45.5

Conclusiestrendmatige ontwikkelingen in het winkelgedragtrendmatige ontwikkelingen in de ruimtelijke ordeningtrendmatige ontwikkelingen in de logistiekmogelijkheden om mobiliteit te beheersenis beheersing van ‘goederenmobiliteit’ een utopie?

181818181919

Bronnen 20

1274

Page 429: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

samenvatting

Is ‘goederenmobiliteit ’ in stedelijke gebieden beheersbaar?

Vooral een uitgekiend ruimtelijk beleid ten aanzien van winkelvestigingen kan degroei van de ‘automobiliteit’ dat gericht is op winkelen beheersbaar maken. Daarbijmoet veel aandacht geschonken worden aan het realiseren (of revitaliseren) vanwinkelcentra die door iedereen goed bereikbaar zijn.Door logistieke veranderingen is veel meer samenwerking tussen vervoerbedrijvenmogelijk, zeker indien hen daartoe de ruimte wordt geboden door verladers. Juistverladers moeten op de goedenvervoerproblematiek worden aangesproken.Veranderingen in voertuigtechniek, organisatie en infrastructuur maken het goedmogehjk goederenvervoer (per vrachtauto) in te passen in een stedelijke omgeving.Om de mobiliteit te kunnen beheersen is een goed afgewogen, regionaal afgestemdruimtelijk èn verkeers- en vervoerbeleid. Het decentralisatiedogma van derijksoverheid en de onderlinge competitie van gemeenten op het vlak vanwinkelvoorzieningen moet daartoe wel opzij worden gezet.

summary

Can we control the ‘mobility of goods ’ in urban areas?

A well-designed land-use plan with respect to shopping areas can control the growthin @assenger) car ‘mobility’ aimed at shopping. Much attention must be paid torealize (or revitahze) shopping centres that are accessible for everybody, notexclusively for car-users.By changes in logistic organisation, more cooperation between transport companieswil1 be possible. Shippers should give transport companies this opportunity bylowering their demands on transport times and frequency of deliveries. Shippersmust be hold responsible for the annoyance the transportation of goods causes inurban areas. This is certainly not the sole responsibihty of transport companies.By adaptmg vehicle technology, logistics and infrastmctures fitting in freightvehicles in urban areas wiU be very wel1 possible. To control freight mobility, weneed a balanced, regional coordinated land use and transport plan. The dogma ofdecentralization, as propagated by the national govemment, and the rivalry betweenlocal govemments with respect to shopping centres should be set aside.

1275

Page 430: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

Is ‘goederenmobiliteit’ in stedelijke gebieden beheersbaar?

Een groot deel van de verkeersbewegingen in steden heeft te maken met bevoorrading van

winkels of met consumenten die bij die winkels inkopen doen. Deze paper gaat in op de

mogelijkheden die er zijn om deze mobiliteit (en dan in het bijzonder de negatieve kanten

ervan) te beheersen. Ingegaan wordt op een, grove, kwantificering van het belang van de

‘winkelmobiliteit’ in de totale mobiliteit, vervolgens op het winkelgedrag en veranderingen

daarin. Daarna komen ruimtelijke en logistieke ontwikkelingen aan de orde. De gevolgen

van deze ontwikkelingen voor de mobiliteit worden genoemd en aangegeven wordt hoe

negatieve gevolgen kunnen worden beperkt.

1. De betekenis van goederenverkeer in stedelijke gebieden

1.1 bevoorrading

Om een inschatting te kunnen maken van het belang van aan winkels gerelateerde

vrachtverkeer, is eerst inzicht in het totale aandeel van het vrachtverkeer gewenst. In de

Haagse agglomeratie bestaat bijvoorbeeld 94,9 A van het verkeer op hoofdwegen en cordons

uit personen- en bestelauto’s en 4,5 % uit middelzware en zware vrachtauto’s. Op niet-

hoofdwegen is die verdeling 95,3 resp. 4,2% [2].

Zo op het oog speelt goederenvervoer dus een ondergeschikte rol. De percentages

vrachtverkeer (vracht- èn bestelauto’s) op invalswegen kunnen echter aanmerkelijk hoger

zijn: tot 13,7 % op de Utrechtsebaan [2]. Afgaande op het type goederen dat vervoerd

wordt, kan ingeschat worden dat 40% à 60% van deze vrachtverkeerritten gerelateerd is aan

winkels:

Tabel 1: aandeel in ritten van verschillende soorten goederen

voedingsmiddelen 20% brandstoffen 4%duurzame consumptiegoederen 20% bouwmaterialen en afval 6%

stukgoederen 8%leeg 20% personen in relatie tot goederen 2%

bron aandelen 161

Dit houdt in dat globaal 2 % tot 7 % van het autoverkeer vrachtauto’s zijn die te maken

hebben met winkelbevoorrading. Dit is nog maar een deel van het bevoorradende verkeer:

voor de bevoorrading van winkels worden ook veelvuldig personenauto’s ingezet. In welke

mate dit gebeurt hangt af van de structuur van de stad en het soort winkels dat zich er

bevindt (tabel 2):

1276

Page 431: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

Van alle bevoorradend verkeer is dus slechts ongeveer 39 % een vrachtauto, 61% is een

personen- of bestelauto. Hieruit wordt afgeleid dat gemiddeld 5 % tot 18 % van alle weg-

voertuigbewegingen (in een stad of op een hoofdroute) gerelateerd is aan

winkelbevoorrading.

1.2 consumenten

De vervoerketen van goederen houdt bij de winkel natuurlijk niet op: de spullen moeten ook

nog bij de consumenten gebracht worden. Voor het grootste deel doen de consumenten dat

zelf, maar voor een leveren leveranciers aan huis. Het ‘winkelpersonenverkeer’ neemt een

belangrijke plaats in in de totale verkeersomvang in een stad. Het aandeel personenver-

plaatsingen naar winkelbestemmingen bedraagt tussen de 12 % (niet verstedelijkte gebieden)

tot 16% (grote steden) van alle verplaatsingen. Daarbij is de modal split verdeling sterk

afhankelijk van de urbanisatiegraad van het bestemmingsgebied (zie tabel 3). Omdat circa

16% van alle verplaatsingen winkelverplaatsingen zijn en ongeveer 35 % daarvan auto-

verplaatsingen, is in de grote steden globaal 6% van het autoverkeer winkelverkeer. In

kleinere steden ligt dit op circa 7 % . In totaal (bevoorrading en consumenten samen) is dus

11% tot, op bepaalde routes, 25 % van het autoverkeer te relateren aan winkels.

1277

Page 432: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

De auto blijkt als vervoermiddel voor consumenten in alle gebiedstypen van groot belang,

hoewel het belang afneemt naarmate gebieden meer verstedelijkt zijn. Het openbaar en

langzaam vervoer zijn daar juist (relatief) belangrijker. In alle gebieden is het langzaam

verkeer, wat betreft aantallen personen-winkelverplaatsingen, echter dominant.

Voor de verschillen in vervoerwijzekeuze per gebiedstype zijn er diverse redenen: in

stedelijke gebieden is de kwaliteit van het openbaar vervoer beter, zijn de

verplaatsingsafstanden korter, is de autobeschikbaarheid lager en is ook de structuur van het

winkelaanbod anders dan in bijvoorbeeld niet verstedelijkte gebieden.

1.3 veroorzaakte hinder

De verkeersstromen in stedelijke gebieden, vooral die van het gemotoriseerde vervoer

(vracht-, bestel- en personenauto’s, maar ook brommers) leiden tot veel overlast in de zin

van luchtvervuiling, geluidhinder, ruimtebeslag (rijdend en vooral ook stilstaand verkeer),

barrièrewerking, fysieke hinder (het is lastig straten over te steken) en verkeersonveiligheid.

Een meerderheid van de (stads)bevolking wordt gehinderd door wegverkeerslawaai en een

onevenredig groot deel van dat lawaai wordt veroorzaakt door de (zware) vrachtvoertuigen.

Iets soortgelijks geldt voor emissies: voor bepaalde stoffen zijn vrachtvoertuigen

verantwoordelijk voor soms meer dan de helft van de totale emissies veroorzaakt door het

wegvervoer.

1278

Page 433: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

2. Ontwikkelingen in het winkelgedrag

2.1 van boodschappen doen tot windowshopping

De activiteit ‘winkelen’ bestaat inmiddels uit een scala van subcategorieën, waarbij

tenminste het onderscheid tussen ‘winkelen’ en ‘boodschappen doen’ zo langzamerhand

gemeengoed is geworden (behalve in statistieken). Zonder volledigheid na te willen streven,

kan een verder onderscheid gemaakt worden naar:

- incidenteel boodschappen doen (‘vergeten boodschappen’);

- one-stop boodschappen doen (eenmaal in de week een auto vol);

- winkelen om het inkopen doen, met als doel ook daadwerkelijk iets te gaan kopen;

- windowshoppen, recreatief winkelen, met als belangrijkste doel het recreatieve aspect.

Waár de consument gaat boodschappen doen resp. gaat winkelen hangt af van vraagfactoren

als het doel van de activiteit, het soort en diversiteit van goederen waarnaar gezocht wordt

en van aanbodfactoren, zoals het type winkel/winkelgebied en parkeerlstallingskosten.

Van belang voor de VentoenGjzekeuze van de consument is:

- de verplaatsingsafstand, meestal groter voor ‘funshoppen’ en duurzame goederen dan

voor dagelijkse boodschappen;

- de (verwachte) hoeveelheid te vervoeren aankopen, voor ‘boodschappen doen’ uiteraard

groter naarmate inkoopfrequentie lager wordt, en uiteraard:

- de beschikbare vervoerwijze en de bereikbaarheid van het beoogde winkelgebied.

De vervoetwijzekeuze is voor veel consumenten ‘voorgeprogrammeerd’: bij een bepaald

type verplaatsing is door gewoontevorming een bepaalde vervoerwijze gaan horen.

Tabel 4: vervoenv#zekeuze bij winkelen en boodschappen doen (riffen}

lopen (brom)fiets openbaar autovervoer

boodschappendoen 19% 29% 1% 52%

winkelen 6% 16% 10% 69%

bron: [4]

1279

Page 434: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

Hoewel het langzaam vervoer dominant is voor wat betreft het aantal verplaatsingen, zijn

bezoekers die met de auto komen per bezoek(er) gemiddeld genomen de grootste kopers:

Tabel 5: Gemiddeld besfedingsbedrag per bezoek naar vervoerwijze(geïndexeerd, gemiddelde besfeding per bezoek = 100)

food non-food totaal

voet 70 80 70

(brom) fiets 65 70 65

auto 130 120 125

openbaar vervoer 50 110 90

bron: [6]

Vandaar ook het grote belang dat winkeliers aan een goede autobereikbaarheid hechten.

Toch willen deze cijfers met zeggen dat bezoekers die met de auto komen ook het grootste

deel van de omzet genereren. Dit hangt af van de bezoekersaantallen en de modal split

verdeling in een bepaald gebied. In binnenstedelijke gebieden wordt een groot deel van de

omzet gegenereerd door bezoekers die te voet, te fiets of met het openbaar vervoer komen.

2.2 inkopen doen is (vaak) assortiment samenstellen

Indien een consument op zoek is naar eén bepaald product zal hij naar een winkel(gebied)

gaan waar onder meer dat product te koop is of naar een gespecialiseerd(e) winkel(gebied)

gaan. Omdat speciaalzaken en zeker gespecialiseerde winkelgebieden (meubelboulevards)

een groot verzorgingsgebied nodig hebben, is de verplaatsingsafstand dan meestal groter.

Voor veel andere inkopen, zeker voor de dagelijkse inkopen, is de consument op zoek naar

een assortiment goederen. Dit assortiment kan op vele manieren bij elkaar gebracht worden,

hetzij door de consument zelf, hetzij door de aanbieder (winkeliers, fabrikant) [l]:

- producten samengevoegd in een ‘pakker’ (zelfbouwmeubelen, maaltijdpakketten);

- producten samengebracht in een winkel, een winkelcatalogus of een markt(terrein);

- producten samengebwcht in verschillende winkels binnen een winkelcentnun.

Naarmate de inkoopfrequentie toeneemt, zal de consument minder snel geneigd zijn lang te

sprokkelen om een assortiment samen te brengen. Voor de inkoop van dagelijkse bood-

schappen doen veel consumenten daarom het liefst zo weinig mogelijk verschillende winkels

aan (vandaar het succes van supermarkten) of winkels aan die in elkaars nabijheid liggen.

Voor andere typen inkopen is de bereidheid te ‘shoppen’ wat groter en worden,

bijvoorbeeld ook tussen winkels, grotere afstanden afgelegd.

1280

Page 435: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

2.3 beheersing mobiliteit door ontwikkelingen in winkelgedrag?

Kan door (gestuurde) ontwikkelingen in het winkelgedrag de mobiliteit (in termen van

autokilometrage) worden afgeremd?

one-stop shopping of winkelen in winkel- of stadscentntm

Het maakt voor het autokilometrage niet uit of consumenten alle inkopen doen in één

winkel of daarvoor een aantal winkels binnen een winkelcentrum aandoen - mits tussen die

winkels gelopen wordt. Een veel grotere invloed op het autokilometrage heeft de keuze van

het bestemmingsgebied: one-stop winkels zullen in veel gevallen grootschaliger zijn en

daarom eerder gelegen zijn in perifere winkelgebieden. Dit zal leiden tot meer autogebruik.

Verder kan one-stop shopping de consument er toe verleiden in één keer veel inkopen te

doen. Ook dit versterkt de positie van de auto.

Omdat de bevoorradingslogistiek binnen één winkel beter gecoördineerd kan worden dan

binnen een winkelcentrum, kan one stop shopping leiden tot efficiënter goederenvervoer.

van dutyshoppen naarfunshoppen

Het ‘leuker’ maken van inkopen doen door aan supermarkten extra voorzieningen toe te

voegen, heeft als doel grotere omzetten te realiseren. Deze gaan meestal gepaard

omvangrijkere vervoerstromen. Daarvoor zal de consument dus eerder een auto nodig

hebben. Funshoppen zou dus kunnen leiden tot een (beperkte) modalshift richting

autogebruik.

teleshoppen

Vooralsnog heeft teleshoppen een betrekkelijk geringe betekenis in verhouding tot de totale

omzet in de detailhandel. Ook in de Verenigde Staten en Frankrijk (waar inmiddels meer

mogelijkheden voor teleshoppen geboden worden) blijft de betekenis beperkt [ 111. Er zijn

zeker wel deelmarkten (zowel wat betreft produkten als consumenten) voor

postorderverkoop als teleshoppen, maar meestal worden die meer gezien als aanvullend dan

als vervangend voor gewoon winkelen. Indien teleshoppen niettemin een belangrijke

betekenis krijgt, zou dit kunnen leiden tot een afname van het aantal winkelverplaatsingen

door consumenten. De vraag is echter hoe en of dit door hen wordt gecompenseerd.

Consumenten zullen zich immers toch blijven verplaatsen, misschien voor andere motieven

en misschien over grotere afstanden. De bezorging van tele-gekochte artikelen bij een grote

toename van teleshoppen zal problematisch worden: in woonwijken zullen bevoorradings-

1281

Page 436: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

problemen ontstaan. Per saldo mag het positieve effect van teleshoppen, als het al massaal

van de grond komt, daarom in twijfel worden getrokken.

winkeloperùngstijden

De verruiming van de winkelopeningstijden heeft al geleid tot verschuivingen in het

aankoopgedrag, maar de lange-termijn effecten zijn nog lang niet zeker. Verwacht wordt

dat consumenten niet zozeer méér gaan kopen, maar meer verspreid. Dit kan inhouden dat

de ‘congestie’problematiek die zich in en rond winkels in het weekeinde en op koopavonden

voordoet, minder groot kan worden. Het aantal verplaatsingen zal echter toenemen.

Hoe dit uitpakt voor het autokilometrage valt te nog bezien: enerzijds zal het aantal

boodschappen per keer afnemen, waardoor eventueel gebruik gemaakt kan worden van de

fiets. Anderzijds blijken het vooral de grootwinkelbedrijven te zijn die langer openblijven,

en deze trekken door hun ligging toch vaak eerder klanten met de auto. Welke kan het

opgaat, is sterk afhankelijk van de plaatselijke situatie.

autonome of gestuurde ontwikkelingen?

Belangrijk is te onderkennen dat de consumentenmarkt er één is die sterk aangestuurd wordt

door de aanbieders van productassortimenten (de detaillisten en daarbinnen vooral de

grootwinkelbedrijven en ketens, maar ook de vrijwillige filiaalbedrijven en georganiseerde

zelfstandigen) [ 111. Het is daarom moeilijk om te spreken van ‘autonome’ veranderingen in

het consumentengedrag. Dit heeft op zichzelf als voordeel dat het consumentengedrag in

principe ook ‘omgevormd’ kan worden naar een minder-mobiel (kilometrage) gedrag indien

overheden voldoende invloed kunnen uitoefenen op de belangrijke spelers in de markt.

1282

Page 437: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

3. Ruimtelijke ontwikkelingen

3.1 stadscentra en perifere winkelgebieden

Als trends in de ruimtelijke ordening van winkelvoorzieningen zijn schaalvergroting en

specialisatie (naar winkeltype) te constateren, Kleinschalige winkelgebieden leggen het

loodje, in traditionele stadswinkelcentra zijn bepaalde winkeltypen praktisch verdwenen

(levensmiddelen, meubelwinkels e.d.). Hoewel ontwikkelingen zelden slechts één kant

opgaan (in centra van grote steden keren supermarkten weer terug), kan van een zekere

specialisatie gesproken worden:

- keten/filiaalbedrijven en eventueel warenhuizen in stadscentra (‘hoofdstraten’);

- kleinschalige detailhandel eveneens in stadscentra (‘nevenstmten’);

- grootschalige detailhandel (gemeten naar winkeloppervlak) naar perifere gebieden.

perifere detailhandelsvestigingen (PDV’s)

Lange tijd paste de ontwikkeling van winkels ‘in de weide’ niet in het ruimtelijke-

ordeningsbeleid. Van oorsprong waren perifere detailhandelsvestigingen daarom nauw

gedefinieerd: ze waren bedoeld voor de verkoop van brand- en explosiegevaarlijke of

volumineuze goederen. In PDV’s waren dan bijvoorbeeld woninginrichters, bouwmarkten,

tuincentra, keukencentra en caravan-dealers gevestigd. De locatie van deze vestigingen was

perifeer in de betekenis van ‘buiten of niet-aansluitend aan een bestaande

winkelconcentratie’. Probleem is inmiddels, dat de PDV’s uitgroeien naar centra waar veel

meer soorten goederen te koop zijn. Naast caravans worden nu ook tenten en

kampeerartikelen verkocht, naast meubels ook klokken en serviesgoed. ‘Volumineuze

goederen’ werd allengs vertaald als ‘omvangrijk assortiment’, waardoor vele typen winkels

zich nu in dergelijke gebieden vestigen. Voor de traditionele steden betekent de

ontwikkeling van PDV’s een verschuiving van personen- en vmchtverkeerstromen.

Daardoor zijn in centrumgebieden bepaalde vormen van overlast verdwenen. Voor de stad

als geheel is er echter sprake van een verschuiving van langzaam en openbaar vervoer naar

autogebruik door consumenten. De perifere centra liggen (de naam zegt het al) minder

centraal en dus voor ‘meer mensen op grotere afstand’. Door de ligging op C-locaties zijn

ze ook sterk op de autogebruiker gericht [12].

1283

Page 438: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

12

grootschalige detailhandelsvestigingen

Recent is de komst van Grootschalige Detailhandel Vestigingen (GDV’s) door de regering

toegestaan op B-locaties binnen de 13 stedelijke knooppunten. In principe mogen alle

branches zich vestigen op GDV-locaties, aan regels gebonden is alleen de minimale omvang

(1.500 m2 bvo per winkel). In vergelijking met traditionele centra, zijn ook de GDV’s veel

sterker gericht op de autogebruiker (ondanks de B-locatie):

Tabel 6: vooheeld modal-split bij Rijneke Boulevard, ZoeterwoudeRJndijk invergelijking met alternatief winkelcentrum (ritten)

te voet ( b r o m - ) f i e t s o v auto +motor

winkelcentrum Rijneke 1 ,7% 5,1% 0,8% 92.4%

alternatief winkelcentrum 4,2% 11,3% 2,7% 81,8%

bron: [12]

Berekend is dat indien consumenten gebruik maken van GDV’s in plaats van de traditionele

centra, dit voor die verplaatsingen zal leiden tot een toename van 17 tot zelfs 43 5% van het

autokilometrage [ 121. De marges in de percentages worden veroorzaakt door de wisselende

kwaliteit van het openbaar vervoer. De GDV’s hebben ook een generatie-effect (reeds

verwerkt in de genoemde cijfers). Deze generatie gaat echter ten koste van verplaatsingen

met andere motieven en dit effect is in de cijfers niet meegenomen.

Het mobiliteitseffect van de GDV’s is van grote lokale betekenis, en dit niet in positieve

zin. Voor heel Nederland is het effect echter verwaarloosbaar indien er inderdaad een zeer

beperkt aantal GDV’s wordt gerealiseerd [12]. Het is echter de vraag of niet ook andere

gemeenten dan de 13 stedelijke knooppunten de smaak van GDV’s te pakken krijgen. Door

de uitbouw van perifere centra (PDV’s) zijn immers ‘pseudo-GDV’s’ te realiseren. Indien

deze ontwikkeling niet effectief kan worden tegengegaan, zullen de mobiliteitseffecten

uiteraard aanmerkelijk groter zijn.

Voor wat betreft het bevoorradende verkeer zijn perifere winkelcentra bijna ideaal: de

ontsluiting van de centra ten opzichte van de doorgaande wegen is meestal optimaal en de

bevoorrading kan relatief eenvoudig geschieden (voorzieningen waardoor ander verkeer niet

gehinderd wordt bij laden en lossen), De bereikbaarheid van GDV’s zal, ondanks de ligging

binnen de stedelijke knooppunten, naar verwachting ook redelijk zijn. Ook bij GDV’s

zullen speciale laad- en losvoorzieningen worden gecreëerd.

1284

Page 439: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

3.2 beheersing mobiliteit door ruimtelijke ontwikkelingen?

Voor (lokale) overheden staan verschillende beleidsopties ter beschikking voor de

vormgeving van winkelgebieden. Traditionele centra kunnen in stand worden gehouden of

worden versterkt, maar ook kan gekozen worden voor uitbreiding van perifere centra.

in stand houden tradih’onele stadscentra

Traditionele winkelcentra kunnen in stand worden gehouden of worden versterkt door de

centra te verdichten, door schaalvergroting toe te staan en door de bereikbaarheid (voor

zowel langzaam als autovervoer) te verbeteren. Dit leidt tot:

- een centrum dat bij uitstek geschikt blijft voor langzaam en eventueel openbaar vervoer;

- ‘parkeren op afstand’ voor autogebruikers; voor sommige consumenten is dit

aantrekkelijk (autoluw), voor anderen juist niet - zij gaan (toch) naar elders;

- mogelijk vele problemen voor en door bevoorradende goederenvervoer, slechts op te

lossen door (infrastructuur-) technische oplossingen.

groei grotere, niet-perifere winkelcentraOok kan ervoor gekozen worden het traditionele centrum uit te breiden, Onder meer in

Delft bestaan dergelijke plannen. Ook van dit soort ontwikkelingen zijn de gevolgen divers:

- van het nieuwe centrum-deel zal een vrij grote auto-aantrekkende werking uitgaan, er

dreigt een toename van het autogebruik (verstopping wegen, toename verkeersoverlast);

- er is toch redelijke kans op behoud van een deel ov- en langzaam vervoerreizigers;

- afhankelijk van lokale omstandigheden is er sprake van nauwelijks tot enige hinder voor

en door bevoorradend goederenvervoer.

groei perifere centra: toename automobiliteit, eflciëntere bevoorrading

Grootschalige detailhandel kan de traditionele detailhandel verdringen, met als gevolgen:

- een toename van het autogebruik door consumenten: de grootschalige bedrijvigheid is

veelal niet langer in de traditionele centra gevestigd, de grotere hoeveelheid aangekochte

goederen is makkelijker met de auto te vervoeren en een deel van de winkels in het

traditionele centrumgebieden zal verplaatsen naar het nieuw ontwikkelde gebied;

- een efficiëntere bevoorrading, omdat logistieke processen veel meer in één hand zijn en

de (perifere) locaties beter voor het vrachtvervoer bereikbaar zijn.

1285

Page 440: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

4. Logistieke veranderingen: aanvoer van goederen

4.1 distributievormen

In stedelijke gebieden komt een grote diversiteit aan distributievormen voor. Deze

verscheidenheid is een gevolg van verschillende te vervoeren goederen (met hun unieke

karakteristieken), de verschillende organisatiestructuren van verladers en soms ook de

ruimtelijke structuur. Daardoor ontstaan tussen branches, binnen branches en tussen steden

grote verschillen, welke moeilijk te kwantificeren zijn. Veel voorkomend zijn:

- ongeorganiseerd eigen vervoer: de winkelier haalt zelf zijn spullen op resp. de

leverancier levert ze zelf af op het moment dat de goederen nodig of beschikbaar zijn;

- georganiseerd eigen vervoer: winkelier(s) of leverancier(s) verzorgen in eigen beheer

een veivoerdienst met vaste routes en/of aflevertijden;

- ‘ongeorganiseerd’ beroepsvervoer: beroepsvervoerders rijden ‘op afroep’ voor een

leverancier of ontvanger;

- georganiseerd beroepsvervoer: lijn-, bode- en afhaaldiensten die werken volgens vaste

tijden en routes (zoals pakketdiensten).

In veel steden vindt meer dan de helft van het aantal bevoorradingen met het (ongeorga-

niseerde) eigen vervoer plaats [lol, waarbij men vaak een personen- of bestelauto gebruikt:

Tabel 7: mocfal split bij verschillende distributievormen1 I I

ongeorganiseerd eigen vervoer

lichtevrachtauto

zwarevrachtauto

I

30% 20%54% 46%20% 0%

bron: [14]

4.2 logistieke trends

Binnen de logistieke dienstverlening lopen allerhande trends door elkaar: schaalvergroting

en samenwerking enerzijds, flexibilisering en streven naar kleinere voorraden anderzijds.

schaalvergroting en samenwerking

Op nationale en internationale schaal is er sprake van schaalvergroting: het aantal

distributiecentra wordt teruggebracht en geconcentreerd in Europese of ‘Regionale’ centra

(waarbij de term Regio in dit verband slaat op regio’s als ‘Noordwest Europa’). Ook binnen

Nederland zien we dit soort ontwikkelingen. De tendens tot schaalvergroting gaat deels

1286

Page 441: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

voorbij aan de stedelijke bevoorrading: bijna altijd zijn er ook nog lokale of regionale

(landsdeel) distributiecentra in het spel. Voorts werken steeds meer beroepsvervoerders

samen, zodat door lading-uitwisseling en consolidatie (lading-samenvoeging) efficiënter kan

worden gewerkt. Op deze wijze zijn regionale distributienetwerken ontstaan, deels uit de

vroegere ‘bodediensten’, die vanuit regionale centra steden bevoorraden.

voorraadbeheersing: quick response concepten

Overal in de logistieke keten bezuinigt men op voorraden, ook indien dit extra

verplaatsingen genereert. Distributiecentra van de toekomst zijn daarom bijvoorbeeld veel

meer verdeelcentra dan opslagcentra. De bevoonadingsintervallen worden korter, de

zendinggrootte relatief kleiner en de tijd tussen bestelling en levering (lead-time) korter.

Bevoorradingsconcepten als ‘quick response’ of ‘vandaag voor morgen’ (zoals toegepast

door Albert Heijn) sluiten naadloos bij deze ontwikkeling aan. Voor goederen met korte

aanvoerlijnen en voor organisaties met een hoge graad van organisatie en informatisering,

zijn dit soort logistieke concepten haalbaar.

We moeten daarbij denken aan de supermarktbranche, grote warenhuizen en boekhandels.

In die laatste branche is de organisatiegraad zo hoog, dat een centraal distributie- systeem is

opgezet (Centraal Boekhuis). Door dit systeem kunnen boeken, mits centraal in voorraad,

zeer snel worden geleverd. Quick response bevoorradingssystemen leiden normaal

gesproken tot méér en kleinere zendingen. Dit leidt tot het gebruiken van kleinere

voertuigen (bestelauto’s in plaats van vrachtauto’s) of tot minder goed beladen normale

vrachtauto’s. De mogelijkheden voor samenladingvervoer nemen af (er is nauwelijks

gelegenheid meer om zendingen te bundelen), het voertuigkilometrage dreigt toe te nemen.

Ook bij bedrijven die weinig geschikt zijn voor quick-response systemen, zien we een

afname van de zendinggrootte en een toename van de leveringsfrequentie. Hier is het echter

beter mogelijk vervoer efficiënt te organiseren en blijven de mobiliteitseffecten beperkt.

4.3 beheersing mobiliteit door logistieke ontwikkelingen?

stedelijke distributiecentra

Stedelijke Distributiecentra (SDC’s) zijn centra waarbij goederen die worden aangevoerd in

(grote) vrachtvoertuigen worden overgeladen en herverdeeld over speciale stadsdistributie-

voertuigen. De SDC’s staan sterk in de aandacht: in Nederland is een aantal proefprojecten

geweest, die echter maar in een enkel geval succesvol bleken te zijn.

1287

Page 442: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Over het concept van Stedelijke Distributiecentra kan het volgende worden opgemerkt:

- SDC’s leiden theoretisch tot optimalisatie goederenstromen binnen en buiten stedelijke

gebieden - er zijn bijvoorbeeld minder (zware) voertuigen nodig voor distributie [l];

- het SDC-concept is geschikt voor vervoer met als bestemming een stedelijk

centrumgebied en een herkomst buiten dat gebied en geschikt voor slechts een deel van

de zendingen;

- het concept biedt de mogelijkheid tot inzet gespecialiseerde (electrische) voertuigen

binnen de stad en ook daarbuiten (bijvoorbeeld langere vrachtauto’s of korte treinen);

- het concept wordt gehinderd door juridische problemen (aansprakelijkheid) en

problemen door concurrentie-overwegingen;

- het concept lijkt slechts realiseerbaar bij strikte regelgeving èn bijbehorende handhaving.

op fysieke kenmerken gebaseerd toelahgssysteem

Gemeenten kunnen overgaan tot het instellen van een toelatingssysteem dat betrekking heeft

op de fysieke eigenschappen van voertuigen. Dit kan bijvoorbeeld door de her-

dimensionering van wegprofielen (bepaald voertuigafmetingen) of het installeren van

automatische weegbruggen e.d. Deze maatregelen kunnen leiden tot:

- afname gebruik zware voertuigen in doelgebieden;

- toename van het aantal verkeersbewegingen en dus ook kilometrages (zowel in als buiten

de doelgebieden) omdat meer kleine voertuigen gebruikt zullen gaan worden.

samenwerkingsverbanden, distn’butienetwerkenOok kan getracht worden meer samenwerking tussen vervoerders te bewerkstelligen. Dit is:

- effectief in de zin dat grote efficiëntiebesparingen bereikt zijn en nog kunnen worden -

voor dezelfde hoeveelheid lading zijn minder voertuigen nodig;

- geschikt voor slechts een deel van de zendingen;

- het begin van netwerkvorming dat kan uitgroeien tot systeem dat uiteindelijk veel weg

heeft van een stadsdistributiecentrum-netwerk.

aanpassing voorraadstrategieën

Ook kan aangestuurd worden op het (laten) aanpassen van voorraadstrategieën. Overheden

hebben hier weinig directe invloed op, maar kunnen het doel indirect bereiken door betzij

het rijden met vrachtvoertuigen, hetzij het laden en lossen te belasten (‘laad- en los geld’).

1288

Page 443: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 7

Een aanpassing van de voorraadstrategieën lijkt zinvol want:

- ‘quick response’-achtige systemen leggen een zware claim op het transportsysteem (en

de omgeving) terwijl het de vraag is in hoeverre de consument er werkelijk behoefte aan

heeft;

- het aanhouden van iets grotere voorraden, eventueel in centra aan de randen van steden,

maakt een efficiëntere voertuiginzet mogelijk (en dus een lagere verkeersdntk).

nachtdistributie

Een gemeente kan ook kiezen voor het toelaten (of zelfs verplichtstellen) van

nachtdistributie. Dit heeft als mogelijke gevolgen (zie ook [9]):

- afname van de verkeersdruk in de (ochtend) spitsperioden en tijdens

winkelopeningstijden, leidt tot een afname van de overlast veroorzaakt en ondervonden

door vrachtverkeer;

- risico van geluidoverlast - daartoe moeten speciale maatregelen worden genomen

(electrische aandrijving voertuigen, geluidarme laad/los apparatuur en rolcontainers etc.)

- mogelijke sociale (chauffeurs) en aansprakelijkheidsproblemen (wanneer vindt

eigendomsoverdracht plaats, wie controleert de afgeleverde lading?)

afhaalcentra

Tenslotte is het mogelijk afhaalcentra te realiseren. Dit zal leiden tot:

- aanmerkelijke vermindering vrachtautobewegingen naar centrumgebieden (daar zijn

alleen ‘toonzalen’);

- wegvallen noodzaak om de auto te gebruiken om naar de toonzalen te komen (het is

immers toch niet mogelijk goederen daarvandaan mee te nemen);

- de noodzakelijk om naar afhaalcentra te rijden, daardoor per saldo meer autokilometers,

ook al doordat de afhaalcentra perifeer (en dus niet op fiets of loopafstand) zullen

liggen;

- per saldo afname van het (vracht)autogebruik in het doelgebied maar toename van het

@ersonen)autogebruik en autoafhankelijkheid elders.

1289

Page 444: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5. Conclusies

18

5.1 trendmatige ontwikkelingen in het winkelgedrag

Gesteld mag worden dat de ontwikkelingen in het winkelgedrag voor een groot deel met

‘autonoom’ zijn, maar gestuurd worden door de ontwikkelingen in het aanbod (de vraag

volgt vooral het aanbod, andersom veel minder). De omwikkelingen leiden momenteel

eerder tot een toename van het autogebruik door consumenten dan tot een afname, Juist

omdat het winkelgedrag voor zo’n groot deel ‘gestuurd’ is, liggen er in principe

mogelijkheden voor beïnvloeding; de sleutel ligt daarbij niet primair bij de consument,

maar veel meer bij de detaillist (de grootwinkelbedrijven en ketens). Het is noodzakelijk

tijdig maatregelen te nemen, want eenmaal gegroeide gewoonten zijn met zo snel weer om

te buigen.

5.2 trendmatige ontwikkelingen in de ruimgelij ke ordening

Om redenen van efficiëntie streven vele detaillisten naar schaalvergroting en een goede

(auto) bereikbaarheid, eventueel buiten de traditionele kemgebieden. Dit leidt opnieuw tot

een hoger autogebruik door consumenten. Deze ontwikkeling leidt echter ook tot een

afname van de bevoorradingsproblematiek: een dilemma voor beleidsmakers.

Veel gemeenten zien in deze tendensen de mogelijkheid een deel van de regionale markt

naar zich toe te trekken door de ontwikkeling van perifere of grootschalige detailhandels-

vestigingen te stimuleren. De onderlinge concurrentie van gemeenten maakt het voeren van

effectief (regionaal) mobiliteitsbeleid moeilijk. Het creëren van steeds meer van dit type

winkelvestigingen zal per saldo leiden tot een grotere ‘automobiliteit’ van consumenten en

een verarming van het bereikbare winkelaanbod voor grote groepen uit de samenleving.

5.3 trendmatige ontwikkelingen in de logistiek

De mogelijkheden die vervoerdiensten bieden, onder meer door de komst van gegevens-

uitwisselingtechnieken, worden nu vooral gebruikt om voorraden zoveel mogelijk te

reduceren. Samenwerking binnen de vervoerbranche leidt op vele plaatsen tot een

efficiënter vervoer van datgene dat ter vervoer aangeboden wordt. Samen leidden deze

ontwikkelingen er tot op heden toe dat de verkeerstoename binnen de perken bleef. In de

toekomst bestaat er echter wel degelijk een risico op een toename van het vrachtverkeer

door de steeds afnemende zendinggrootten.

1290

Page 445: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

19

Concepten als stedelijke distributie centra komen niet goed van de grond, hoewel ze goede

mogelijkheden bieden voor het reduceren van de negatieve gevolgen van de mobiliteit.

Redenen van de stroeve ontwikkeling zijn problemen met de aansprakelijkheid, de

onderlinge concurrentie en ook het weinig consistente toelatings- en (met name)

handhavmgsbeleid van vele gemeenten.

5.4 mogelijkheden om mobiliteit te beheersen

De ontwikkelingen in het consumentengedrag bieden weinig aangrijpingspunten om te

komen tot mobiliteitsbeheersing. Omdat het gedrag voor een groot deel wordt bepaald door

de aanbodkant, zijn er toch wel beïnvloedingsmogelijkheden. Een uitgekiend ruimtelijk

beleid ten aanzien van winkelvestigingen, kan echter veel beter leiden tot een beheersing

van de groei van de ‘automobiliteit’. Veel meer aandacht moet dan ook geschonken worden

aan het realiseren (of revitaliseren) van winkelcentra die voor iedereen goed bereikbaar zijn,

en niet alleen door autogebruikers.

Door logistieke veranderingen is veel meer samenwerking tussen vervoerbedrijven

mogelijk. Voor deze samenwerking moet wel ruimte geboden worden door verladers

(leveranciers en ontvangers): juist zij moeten aangesproken worden op hun

‘mobiliteitsverantwoordelijkheid’ , niet alleen de vervoerders. Het concept van Stedelijke

Distributie is op het moment wellicht een onhaalbare kaart, maar is op termijn wel degelijk

een zinnige optie.

Door technische, organisatorische en infrastructurele maatregelen zijn er mogelijkheden het

goederenvervoer (vrachtauto) te optimaliseren en in te passen in een stedelijke omgeving.

5.5 is beheersing van ‘goederenmobiliteit’ een utopie?

Het beheersen van de mobiliteit die samenhangt met winkelen is geen utopie. Het vergt wel

een consistent doorgevoerd, regionaal afgestemd verkeer- en vervoer beleid. Zonder de

keuzevrijheid van consumenten aan te tasten, moet het mogelijk zijn een winkelapparaat te

ontwikkelen waarbij de auto-afhankelijkheid wordt beperkt, er kansen blijven voor lang-

zaam en openbaar vervoer en de toename van de (auto)kilometrages beperkt kunnen blijven.

Het beleid staat daarbij wel voor een aantal dilemma’s:. een, vanuit het oogpunt van mobiliteit, optimale locatie voor de consument is vaak juist

niet een optimale locatie voor het goederenvervoersysteem -juist technische (o.a.

infrastructurele) oplossingen zullen hier uitkomst moeten bieden;

1291

Page 446: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2 0

gebieden die voor de meeste consumenten redelijk bereikbaar zijn, zijn vaak ook

historische centra; er is durf voor nodig om deze centra uit te bouwen tot aantrekkelijke,

ook goed voor de auto bereikbare winkelgebieden, zonder de historische betekenis aan te

tasten;

oplossingen die distributie van goederen efficiënter kunnen laten verlopen zijn in de

huidige omstandigheden weinig kansrijk - alleen indien de ontvangende winkelier direct

wordt aangesproken op de overlast die wordt veroorzaakt, zal dit veranderen: hij zal dan

samen met zijn vervoerder (en eventueel de overheid) moeten zoeken naar oplossingen.

de (rijks)overheid streeft decentralisatie van het beleid na, maar dit leidt tot competitie

tussen lagere (gemeentelijke) overheden op het vlak van winkelvoorzieningen - deze

competitie wordt vaak uitgevochten door het bieden van optimaal voor de aufo

bereikbare winkelplekken; decentralisatie is daarom funest voor een effectief

mobiliteitsbeleid.

Bronnen111

PI

[31

141

151[el[71

Vl

[91

1101

[IIl

r121

v31

r141

Binsbergen A.J. van, J.G.S.N. Visser (1996), The added value of Urban DistributionCentres, Proceedings 2nd TRAIL PhD Congress, Delft/RotterdamBorkens E. (1996), Conceptrapportage Stedelijke Distributie en GIS, TechnischeUniversiteit Delft, DelftBRO Adviseurs (1995), Ruimtelijke problemen in de Transport- en Distributiesector,Bureau voor Ruimtelijke Ordening van Heesewijk, VughtD&P Onderzoek en Advies (1995), Consument en detailhandel; Monitorondetzoeknaar koopstromen rond winkelgebiedenGoeverden, C.D. van (1996) - OVG 1994 analyseHibma, M.P. (1994), Stadsbevoorrading, Technische Universiteit Delft, DelftHoofdbedrijfschap Detailhandel (1995): Mag het ook een kilometertje minder zijn?Kwantificering van de vervoerbelasting naar de achterdeur van de detailhandel enbeschrijving van de (on)mogelijkheden om deze te beïnvloeden, HBD, Den HaagIMK (1992), Winkelbezoek en vervoerwijze, Instituut voor Midden en Kleinbedrijf,DiemenRiet J. van, P. Prak, A, (1996) Vieveen, Nachtdistributie en nachttransport in hetwegvervoer, INRO-TNO, DelftRijke B.J. de (1991), Bevoorrading in het Utrechtse Werfkeldergebied, Kamer vanKoophandel en Fabrieken voor Utrecht en Omstreken, UtrechtTaatgen G.T. (1991), Planologische Kengetallen ‘Commerciële dienstverlening -Detailhandel’, red. F.A.M. Schreiner, Samson H.D. Tjeenk WillinkVerkeersadviesbureau Diepens en Okkema (1995)) Het effect van GDV op demobiliteit, Diepens en Okkema, DelftVisser J.G.S.N., A.J. van Binsbergen (1996) Modelling Freight Transport in Cities,Proceedings 2nd TRAIL PhD Congress, Delft/RotterdamVisser J.G.S.N. (1993), Bevoonading van bedrijven in de binnenstad, in:Colloquium Vervoerplanologisch Speurwerk 1993, CVS, Delft

1292

Page 447: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Integratieproject (fase 1)

Milieu en Economie

in de Transportsector

Op weg naar schoner transport

3 september 1996/4.421 .l

ir. Pieter Janse Centrum voor energiebesparing en schone technologie

drs. Mique Bos Transport en Logistiek Nederland

1293

Page 448: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Doel en werkwijze Integratieproject

2.1 Doel

2.2 Werkwijze

2.3 Milieudoelstellingen voor het jaar 2010

Uitgangspunten voor een schoner transport 5

3.1 Inleiding 5

3.2 Uitgangspunten 6

Het maatregelenpakket 9

4.1 Inleiding 9

4.2 Autonome ontwikkeling 9

4.3 Maatregelen en instrumenten 12

4.4 Ondersteunende instrumenten 16

Effecten van het pakket

5.1 Effecten op NO,- en CO,-emissies

5.3 Conclusies

17

17

19

6 Referenties 2 0

1294

Page 449: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Op weg naar schoner transport

Het Nederlandse beroepsgoederenwegvervoer, verenigd in Transport en Logistiek Neder-land en Koninklijk Nederlands Vervoer, ondersteund door het Centrum voor ener-giebesparing en schone technologie (CE), komt zelf met plannen voor een effectief milieu-beleid voor de sector. Het feit dat deze beide organisaties dit eigener beweging doen enniet wachten op regelgeving of voorstellen van de overheid, is uniek.

Met dit rapport wordt voor het eerst een integrale visie gegeven op milieuverantwoordl = schoner) transport. Aansluitend is met grote zorg een pakket maatregelen ontwikkeldom die visie gestalte te geven en zo de doelstellingen van het NMPZ te verwezenlijken.Voor NO, kan de doelstelling (vermindering van de uitstoot met 75% t.o.v. 19861 v66r2010 zonder meer worden gehaald. Voor CO, (vermindering met 10% t.o.v. 1986) kan ditook grotendeels, maar vooral het laatste deel van de beoogde reductie zal een flinke extrainspanning van alle betrokken partijen vergen.

Ook is berekend wat de verschillende milieumaatregelen kosten en welk effect ze hebbenop de reductie van NO,- en CO,-emissies.

Summary

The Dutch road haulage industry, united in Transport en Logistiek Nederland (DutchTransport and Logistics) and Koninklijk Nederlands Vervoer (Royal Dutch TransportAssociation), supported by the Centrum voor energiebesparing en schone technologie(Centre for Energy Conservation and Environmental Technology, CE), has proposed plansto create an effective environmental policy for the industry. The fact that these two or-ganizations do so of their own volition instead of waiting for legalisation or governmentsproposal, is unique.

This report for the first time provides an overall view on ecologically sound (i.e. cleaner)transport. In connection with it, great care has been taken to develop a set of measuresthat will give shape to this vision and thus realize the NMP2 targets. For NO, the target(reduction of emissions by 75% relative to 1986) can easily be realized before the year2010. As for CO,, it will be possible to realize the target treduction by 10% relative to1986) to a large extent, but the final stages of the intended reduction in particular willrequire a lot of extra effot-t by all pat-ties involved.

Also the costs of the various environmental measures and their effect on the reduction ofNO, and CO, emissions have been calculated.

1295

Page 450: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

1 Inleiding

Het beroepsgoederenvervoer over de weg, verenigd in Transport en Logistiek Nederland en

Koninklijk Nederlands Vervoer, heeft het initiatief genomen om in samenwerking met het

Centrum voor energiebesparing en schone technologie zelf voorstellen en plannen te

ontwikkelen voor een effectief milieubeleid. Doel van dit project is dan ook met draagvlak

binnen de sector te komen tot een effectief milieubeleid voor het goederenvervoer,

vormgegeven vanuit een lange-termijnperspectief op duurzaam transport. Het beroepsver-

voer over de weg neemt daarmee zijn verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van

plannen, aanvullend en vooruitlopend op overheidsbeleid. Dit paper is gebaseerd op het

eindrapport “Op weg naar schoner transport” en doet verslag van de bevindingen van de

eerste fase van dit project.

2 Doel en werkwijze Integratieproject2.1 Doel

Het Integratieproject dient een viertal doelen:

1 Het ontwikkelen van een strategische visie voor de langere termijn, die richting kan

geven aan de keuze van instrumenten en maatregelen, op de juiste bestuurlijke

schaalniveaus.

2 Het verkrijgen van een goed inzicht in maatregelen die binnen de sector goederen-

vervoer over de weg, de meeste milieuwinst brengen tegen de geringste kosten.

3 Het ontwikkelen van een mix van instrumenten die ervoor zorgen dat de geselec-

teerde maatregelen ook daadwerkelijk in de loop van de tijd zullen worden geimple-

menteerd .

4 Het bevorderen van de acceptatie bg de vervoerders van een vergaand maar econo-

misch rationeel beleid gericht op duurzaam transport dat oplossingen voor de

milieuproblematiek koppelt aan een economisch perspectief voor het goederen-

(weglvervoer.

2.2 Werkwijze

De hierboven geformuleerde doelstellingen van het Integratieproject zijn ambitieus, en de

Stuurgroep realiseert zich dan ook terdege dat een dergelijke benadering een kwestie is van

lange adem.

Om die reden is het project in enkele fasen verdeeld. In deze eerste fase heeft het accent

gelegen op de doelen 2 en 3: het vaststellen van de kosteneffectiviteit van milieu-maat-

regelen binnen de sector. Daarnaast is een aanzet gegeven voor een instrumentenmix die

tot implementatie van deze maatregelen leidt. Een verdere uitwerking van deze instrumen-

1296

Page 451: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

tenmix tot ‘panklare’ beleidsvoorstelien wordt in een volgende fase voorzien. Tenslotte zijn

de belangrijkste uitgangspunten voor een strategische lange-termijnvisie op duurzaam

goederenvervoer ontwikkeld.

2.3 Milieudoelstellingen voor het jaar 2010

Om praktische redenen zijn de doelstellingen en de berekeningen die in dit project zijn

uitgevoerd beperkt tot de belangrijkste vormen van milieubelasting van het goederen-

wegvervoer: de emissie van kooldioxyde (CO,) en van stikstofoxyden (NO,). CO, draagt bij

aan het risico van het versterkt broeikaseffect (klimaatproblematiek). Daarnaast is de

uitstoot van CO, een maat van het energiegebruik van een economische activiteit, en

daarmee in zekere zin ook een indicator van de algemeen door die activiteit veroorzaakte

milieubelasting. De uitstoot van stikstofoxyden (NO,) draagt bij aan de verzuringsproblema-

tiek: schade aan onder meer natuur en cultuurmonumenten, en voorts heeft NO, gezond-

heidseff ecten .

Als doelstelling worden de doelen uit het NMPZ overgenomen. Deze zijn gebaseerd op de

uitstoot in het jaar 1986. Dit betekent voor CO, een vermindering van de emissie met 10%

in 2010 t.o.v. 1996 en voor NO, een vermindering met 75% in dezelfde periode.

3 Uitgangspunten voor een schoner transport

3.1 Inleiding

De sector wil toewerken naar een beleid voor schoner transport, waarbij uiteindelijk aan de

geschetste uitgangspunten recht wordt gedaan. Deze uitgangspunten kunnen fungeren als

hulpmiddel bij het zoeken naar oplossingsrichtingen op de lange termijn en ook voor

concrete maatregelen en plannen die op kortere termijn spelen. Acceptatie van deze

beleidsuitgangspunten door overheden stelt de sector in staat te anticiperen op verande-

ringen. De sector kan de scherper wordende milieu-eisen dan aangrijpen als kans, in plaats

van ze te zien als bedreiging. Een consistent overheidsbeleid is daarvoor een belangrijke

voorwaarde. De sector zelf hoopt met onderstaande uitgangspunten daaraan een zinvolle

bijdrage te leveren.

1297

Page 452: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

3.2 Uitgangspunten

Uitgangspunten duurzaam transport1 De juiste rekening op de juiste plek.2 Economische rationaliteit als leidraad voor beleid.3 Eerlijke concurrentie en vrije verladerskeuze.4 Kostendoorrekening naar verlader en consument5 Doorstroming van het goederenvervoer

Uitgangspunt 1: de juiste rekening op de juiste plak

Een goede marktwerking in een duurzame richting ontstaat alleen maar als alle kosten die

samenhangen met transport worden doorberekend in de kostprijs van vervoer, via alle

modaliteiten.

Er zijn drie aspecten van belang:

A de milieuschade en andere externe effecten; :“wie vervuilt, betaalt”

B de infrastructuurkosten; “wie gebruikt, betaalt”

C variabilisatie van kosten; “wie rijdt, betaalt”

Ad A Milieuschadelexterne effecten (“wie vervuilt, betaalt”)

Wat het eerste betreft, de milieuschade die economische activiteiten veroorzaken: de

Lschaduw)prijs daarvan dient zoveel mogelijk bij de veroorzaker in rekening te worden

gebracht.

Het uitvoeren van deze gedachte is echter minder eenvoudig dan hij lijkt. Er is immers geen

markt voor milieubescherming, waarop volgens de werking van de markt een prijs voor

milieubehoud kan ontstaan. Er zal dan ook een schaduwprijs voor milieuschade en

verkeersonveiligheid moeten worden geconstrueerd. De financiële waardering van milieu-

effecten (emissies, geluidshinder en verkeersonveiligheid) is een ingewikkeld onderwerp, en

sterk in discussie. In de afgelopen jaren is er een aantal studies naar verricht’. De studies

zijn niet direct vergelijkbaar, doordat is uitgegaan van verschillende doelstellingen,

verschillende kostenposten en verschillende waarderingsmethoden. De uitkomsten, lopen

uiteen van f 0,9 mld per jaar, tot bijna f 3 mld per jaar.

Ook als overeenstemming zou zijn bereikt over de hoogte van externe kosten, dan zijn er

nog verschillende wegen mogelijk om de externe effecten te verminderen. Het van

overheidswege opleggen van financiële prikkels (gecompenseerd door bijvoorbeeld

’ o.a. CE, (19941, Instituut voor Ondenoek naar Overheidsuitgaven (100). (1994). Nederlands EconomischInstituut (NEI). (19931 en European Federation for Transport & Environment (-SE). (1993)

1298

Page 453: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

verlaging van andere collectieve lasten) is een mogelijkheid, maar ook voorschriften,

normstelling en andere instrumenten die er toe leiden dat milieumaatregelen worden

getroffen zijn mogelijk. In het project is hiervoor een voorstel vorm maatregelenpakket

uitgewerkt.

Ad B Kostentoerekening infrastructuur (“wie gebruikt. betaalt”)

Alle vervoersmodaliteiten dienen de aan hen toe te rekenen infrastructuurkosten uiteindelijk

volledig te betalen. In de huidige situatie betaalt het goederenwegvervoer aan de overheid

in de vorm van vaste lasten (motorrijtuigenbelasting, Eurovignet) en variabele lasten

(accijnzen). Als “tegenprestatie” zorgt de overheid voor de infrastructuur voor het

goederenvervoer. Er zijn in de afgelopen jaren verschillende studies naar de verhouding

tussen infrastructuurkosten en overheidsinkomsten uit het wegvervoer uitgevoerd*. Deze

verhouding wordt ook wel de dekkingsgraad genoemd.

Ad C Variabilisatie van kosten (“wie rijdt, betaalt”)

Uit het principe “de juiste rekening op de juiste plek” komt als vanzelfsprekend een pleidooi

voor variabilisatie van kosten naar voren. Dit houdt in een verschuiving van vaste kosten

naar variabele kosten. Dit principe wordt in de EU in toenemende mate wordt onder-

schreven. Het sluit aan bij het territorialiteitsbeginsel: men betaalt waar men rijdt.

Voor variabilisatie en doorberekening van infrastructuur- en externe kosten geldt dat

internationaal afstemming nodig is over de wijze van berekening en uitvoering. Zonder

internationale afstemming leidt dit tot scheve concurrentieverhoudingen. Dit zou het

streven naar efficiënter goederenvervoer doorkruisen.

Uitgangspunt 2: economische rationaliteit als leidraad voor beleid

Bij het vaststellen van de milieudoelstellingen spelen naast wetenschappelijke inzichten ook

normatieve, gevoelsmatige aspecten een rol. De uiteindelijke afweging gebeurt langs de

democratische weg van besluitvorming. Hoewel de keuze van milieudoelen dus per

definitie niet rationeel is, en ook niet hoeft te zijn, moet de keuze van instrumenten en

maatregelen wel zoveel mogelijk op economisch-rationele gronden gebeuren.

Allereerst geldt dat maatregelen zoveel mogelijk op het aspect kosteneffectiviteit moeten

worden beoordeeld. Kosteneffectiviteit, ook wel aangeduid met de term ‘milieurendement’,

houdt in dat per maatregel gekeken wordt hoeveel milieuwinst er per bestede gulden te

realiseren is. Zo kunnen ongelijksoortige maatregelen toch in redelijke mate vergelijkbaar

worden gemaakt. Vervolgens kan dan een pakket van maatregelen worden samengesteld,

2 100 (1994 en 19961, NEI (1993) en DHV/Tebodin (1992)

1299

Page 454: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

dat voldoende is om de doelstellingen te halen, tegen de laagste kosten. Zoekend naar een

maatschappelijk optimum, ligt het voor de hand niet alleen naar de kosteneffectiviteit van

maatregelen binnen de sector te kijken, maar tevens een vergelijking te maken met de

kosteneffectiviteit van maatregelen in andere economische sectoren.

Uitgangspunt 3: eerlijke concurrentie en vrije verladerskeuze

Het derde uitgangspunt is primair ingegeven door overwegingen van marktefficiency: er

dient sprake te zijn van een eerlijke concurrentie en vrije verladerskeuze. Maar ook vanuit

een milieu-optiek is het principe van een vrije-markteconomie aantrekkelijk, mits de milieu-

randvoorwaarden duidelijk zijn. Marktwerking is immers bevorderlijk voor de innovatie, en

wanneer de incentives mede gericht zijn op milieubehoud dus 66k voor innovaties in

duurzame richting. Het gaat hierbij om eerlijke concurrentie tussen de verschillende modali-

teiten, en tussen ondernemingen uit verschillende landen. Van essentieel belang is dat de

milieurandvoorwaarden duidelijk zijn, zoals de milieudoelstellingen voor het goederenweg-

vervoer.

Een eerlijke concurrentie tussen ondernemingen uit verschillende landen is met name voor

de Europese situatie relevant. Instrumenten voor milieubeleid dienen zoveel mogelijk aan te

sluiten bij de schaal waarop de problematiek speelt. Anders is altijd sprake van subop-

timalisatie, zowel vanuit een economisch als vanuit een milieukundig oogpunt.

In het verlengde van het idee van eerlijke concurrentie ligt het uitgangspunt van de vrije

verladerskeuze voor die modaliteit en binnen deze modaliteit die onderneming die het

meest aan zijn wensen tegemoet komt. Dit lijkt een open deur, maar blijkt het in een aantal

gevallen helaas toch niet te zijn. Wanneer aan alle transportvormen milieu-randvoorwaar-

den worden opgelegd, is er geen enkele reden het principe van de vrije verladerskeuze los

te laten.

Uitgangspunt 4: Kostendoorrekening naar verlader en consumeti

Kostenverhogingen die niet kunnen worden doorgerekend zetten het rendement van de

sector goederenwegvervoer onder druk, maar leiden niet tot de verschuivingen in de

vervoersvraag en niet tot efficiënter transport. Het is daarom van belang dat de milieukos-

ten die door de vervoerders worden gemaakt, kunnen worden doorberekend aan de trans-

portvragers (verladers), en dus uiteindelijk aan de consument. Zij moeten immers worden

geconfronteerd met de kosten (incl. de milieu-kosten) van hun beslissingen. Alleen dan kan

een werkelijk optimale allocatie van produktie en consumptie totstandkomen.

Wanneer die mogelijkheid er is zullen beleidsmaatregelen immers sterk aan effectiviteit

kunnen winnen, doordat ze een andere allocatie in de economie helpen bewerkstelligen. De

1300

Page 455: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

sector pleit ervoor om de milieukosten van het goederenwegvervoer de komende jaren zo

veel mogelijk uit de concurrentiesfeer te halen.

Uitgangspunt 5: Doorstroming van het goederenvervoer

Een duurzame samenleving kan alleen ontstaan als een schoon en efficiënt transportsys-

teem beschikbaar is. Verder is het zaak om zo rationeel mogelijk om te gaan met de

schaarste ruimte en de infrastructuur. Dit betekent in eerste instantie dat de bestaande

infrastructuur zo efficiënt mogelijk moet worden benut. Dit geldt voor alle transportmoda-

liteiten. Het huidige congestieniveau op het hoofdwegennet is zowel vanuit economische

motieven als ook vanuit het oogpunt van milieu ongewenst. Om dit te bereiken is variabi-

lisatie en met name variabilisatie via road-pricing een goed instrument.

Daarnaast is het voor een duurzaam transport van belang om het goederenvervoer

voorrang te geven boven het verkeer met een geringer economisch belang. Dit is het meest

eenvoudig toe te passen door het goederenvervoer (en bussen) een doelgroepstrook te

geven op plaatsen waar regelmatig congestie optreedt.

4 Het maatregelenpakket4.1 Inleiding

In het goederenwegvervoer is een aantal potentiële mogelijkheden om de emissies van CO,

en NO, te verminderen. Een aantal hiervan is rendabel, wordt door de sector geaccepteerd

en kent geen wetten of regels die toepassing tegenhouden. Het is te verwachten dat deze

mogelijkheden vanzelf in de markt hun intrede doen zodra de techniek of organisatie

hiervoor rijp is. Deze ontwikkelingen zijn in paragraaf 4.2 beschreven onder de “autonome

ontwikkeling”. Daarnaast zijn er potentiële mogelijkheden (maatregelen) die niet zonder

extra beleid tot stand komen. Belemmeringen in de vorm van kosten, onbekendheid of

belemmerende regels kunnen hiervan de oorzaak zijn. Om de CO, en NOx-emissie

substantieel te verlagen en de geformuleerde doelstellingen te kunnen halen is het

noodzakelijk om een samenhangend maatregelenpakket op te stellen. Dit maatregelenpak-

ket wordt in paragraaf 4.3 beschreven.

4.2 Autonome ontwikkeling

In het goederenvervoer zullen zich de komende jaren een aantal ontwikkelingen voordoen.

Voor de ontwikkeling van de vervoersprestatie in 2010 is uitgegaan van de lange-ter-

mijnprognose van het Transport Economisch Model ll. Dit is op zijn beurt weer gebaseerd

op het EU-scenario van het CPB.

De ontwikkelingen op het gebied van techniek, logistiek etc. hebben (soms bedoeld, soms

1301

Page 456: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

onbedoeld) een effect op het milieu in casu de emissies van NO, en CO,. Een aantal

technische ontwikkelingen zullen naar verwachting leiden tot een vermindering van de NO,-

en CO,-emissie per voertuigkilometer. Een voorbeeld hiervan is het in gang gezette beleid

van schonere vrachtwagens. Ontwikkelingen in de logistiek zullen zowel gunstig als on-

gunstig voor het milieu uitpakken.

Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de verwachte emissies in 2010 is getracht

het effect van de autonome ontwikkeling op de emissies in te schatten.

De autonome ontwikkelingen op het gebied van techniek zullen vooral tot een vermindering

van NO, leiden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de in gang gezette verbetering

van de dieselmotor, die wordt ‘vertaald’ in een scherpere normstelling van 7 gram

NOJkWh (EURO-11). Aangenomen is dat de normstelling voor het jaar 2010 niet verder

wordt aangescherpt. Verder is verondersteld dat de technische ontwikkeling op het gebied

van lucht- en rolweerstand en vermindering van het leeggewicht resultaat oplevert.

Het aandeel dieselbestelwagens met directe injectie (DI-dieselmotoren) zal toenemen. Dit

leidt tot een vermindering van het brandstofverbruik maar een lichte toename van de NO,-

emissie. Verdere (potentiële) verbeteringen van het motorrendement in de toekomst zullen

naar verwachting volledig teniet worden gedaan door maatregelen die worden getroffen

om de NO,-emissie te reduceren. Deze maatregelen hebben in de regel een negatief effect

op het rendement van de motor.

Verbetering rijgedrag

Aangenomen is dat in het rijgedrag een kleine verbetering zal optreden. Dit is gebaseerd op

het doortrekken van de huidige trend.

Verbetering logistiek

De toenemende eisen die aan het vervoer worden gesteld (frequentere leveringen) en de

afname van het gemiddelde gewicht van de te vervoeren goederen leidt tot een daling van

de beladingsgraad. De betere logistieke organisatie bij vervoerders leidt tot een hogere be-

ladingsgraad van de voertuigen. Verondersteld is dat deze twee ontwikkelingen elkaar in

evenwicht houden. Wel is er in het binnenlands vervoer een toename van het gemiddelde

laadvermogen van het totale voertuigenpark te constateren. Verondersteld wordt dat deze

ontwikkeling zich doorzet, zodat de logistiek per saldo iets efficiënter zal worden.

Intermodaal vervoer

Het intermodaal vervoer zal licht toenemen. In de berekening is uitgegaan van de verwach-

tingen van het CPB (volgens het EU-scenario). De toename van het intermodaal vervoer is

in mindering gebracht op de prognose van het goederenwegvervoer en is dus al op-

1302

Page 457: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

genomen in de cijfers van de vervoersprognose voor 2010.

Verbeterde doorstroming

Aangenomen is dat de doorstroming van het goederenvervoer ongeveer gelijk blijft. Dit

betekent dat het aantal file-verliesuren procentueel gelijk blijft.

In tabel 4.1 is het verwachte effect op de COZ- en NO,-emissies aangegeven.

Tabel 4.1 Overzicht van de vooronderstelde autonome ontwikkeling

Betere voertuigen door verbeterde kwaliteit

Verbetering rijgedrag’

Verbeterde logistiek

Intermodaal vervoer

Verbeterde doorstroming

Totaal”

co*- 1 1 %

- 1 . 4 %

- 2 . 8 %

- 0 %

- 0 %

- 1 5 %

NO.

- 3 4 %

-0.8%

- 1 . 9 %

- 0 %

- 0 %

- 3 5 %

Om een vergelijking van de CO,- en NO,-emissies onder verschillende omstandigheden

mogelijk te maken is allereerst nagegaan welke milieubelasting zou optreden als in 2010

het dan te verwachten transportvolume zou worden vervoerd met een wagenpark

overeenkomstig de huidige technische staat en volgens de huidige logistieke concepten.

Dit is het scenario “2010 stilstand” genoemd. Vervolgens is de milieubelasting bij de

autonome ontwikkeling in 2010 berekend. In die situatie zal de verwachte groei van het

aantal voertuigkilometers een gedeelte van de milieuwinst (per voertuigkilometer) echter

weer teniet doen, zodat in 2010 per saldo een reductie van de NO;emissie met 10% t.o.v.

1986 wordt verwacht. De CO,-emissie van het goederenvervoer zal in de autonome

ontwikkeling nog toenemen. De toename is weliswaar geringer dan de groei van het aantal

voertuigkilometers, omdat een VerhOQifIQ van de brandstofefficiency en de logistieke

efficiency is verondersteld. De toename van de CO,-emissie volsens het scenario van de

autonome ontwikkeling zal ongeveer 38% bedragen (t.o.v. 19861.

3 De gegeven reductiecijfers gelden nadat er verbeterde voertuigen zijn ingezet. Dit geldt idem dito voor deandere verbeteringsopties.

Het totale effect wordt verkregen door de CO,- en ND,-emissies in de uitgangssituatie te, verminderen met deberekende reductie van de autonome technische ontwikkeling. Voor CO,: l-((1-0.1 1) - (1-0.014) * (1-0.028)) m15%.

1303

Page 458: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Figuur 4.1

emissies volgens doelstelling NMP-2i .;. ,.: ~ .( ., :) : .: :

Emissies van CO, en NO, in 2010 in scenario’s “stilstand” en “basis” en de

doelstelling.

4 . 3 Maatregelen en instrumentenIn dit maatregelenpakket zijn mogelijkheden opgenomen die:

rendabel zijn, maar waarvan de toepassing achterwege blijft door bijvoorbeeld

strijdigheid met geldende normen en voorschriften of door onbekendheid bij

ondernemers;

per saldo geld kosten, maar onmisbaar zijn om de emissies voldoende terug te

dringen. De kosten moeten wel binnen redelijke grenzen blijven, gerelateerd aan de

kosteneffectiviteit van maatregelen in andere sectoren. Als grens voor de reduc-

tiekosten van NO, is f 5.000 per vermeden ton NOx6 aangehouden en voor CO,

een niveau van f 50 per vermeden ton CO,‘.

5 Ter Vergelijking de reductiekosten van een ton NO, door toepassing van een driewegkatalysetor in eenpersOne”a”t0, bedragen O”Qe”eH f 5.000,-.

B Voor energiebesparingsmaatregelen in de huishouden6 en utiliteitsbouw wordt een niveau van ca f 50,- pervermeden ton CO, aangehouden.

1304

Page 459: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

Het maatregelenpakket dat in het Integratieproject is opgesteld omvat de maatregelen die

extra zijn t.o.v. de ontwikkelingen in het basisscenario.

Tabel 4.2 Overzicht van maatregelen en instrumenten

Maatregel instrumenten Niveau

Betere vosrluigen door varbetade techniek

schone VraChIwaQens

versnelde introductie schonevrachtwagens

onboard-diagnostics

Europese normstelling NO,: Europeesoktober 1996: ? QkMlh2 0 0 0 : 5 QkWh2 0 0 4 : 3 Qkvvh

financiële stimulering: nieuwe SELA-rege- Nationaalling

fiscale stimulering: NationaalVAM&regeling’

betere stroomlijning doorzij-afscherming

verlaging voeKuiQQewichtdoor lichtere materialen

vfwbetsrklg rijgedrag

fiscale stimulering:VAMIL-regeling

fiscale stimuleringVAMlL-regeling

Nationaal

Nationaal

lagere kruissnelheden enaangepaste schakelverhoudingen

handhaving bestaande normen Nationaal

Zuinig rijgedrag

Verbeterde Iq+akfinanciële stimulans voorzuinig rijgedrag

Nationaal/onderneming

zwaardere en langere voertuigen aanpassen Europese en Nederlandse . Europees1WetQe”inQ nationaal

coördinatie tussen verladers proefprojecten: Nationaal/standaardisatie verpakkingen initiatieven uit de sector zelf coördineren regionaalverbeterde logistieke organisatie bij vervoerders of startsubsidie voor initiatieven, budgetvolledige cabotage voor verder onderzoekstads- en regionale distributiecentraverruiming van venstertijden

Intewnodaal vervoer

verbeteren kwaliteit

verlaging kosten

Verbeterde dawuuomhg

nachtdistributie

dOelgrOepStrOken

standaardisatie

0verslaQtechniekencoördinatie voor en na transport

aanpassen infrastructuur

Europees

Regionaal/lokaal

Nationaal

7 De VAMIL-regeling kan worden gebruikt om vrije afschrijving van milieu-investeringen mogelijk te maken.Investeringen in milieu-vriendelijke bedrijfsmiddelen kunnen worden toegevoegd aan de VAMIL-lijst.

1305

Page 460: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

14

Toelichting betere voertuigen door verbeterde technieken

Dit impliceert een sterke verbetering van de dieselmotor om het niveau van EURO-III te

halen. Volgens de huidige inzichten zal de aanscherping van de NO,-norm tot 3 gram/kWh

(EURO-IV) een toepassing van uitlaatgasrecirculatie fEGR) betekenen.

Aangenomen is dat de ontwikkeling van zuiniger motoren volledig te niet wordt gedaan

door de motortechnische maatregelen die nodig zijn om de NO,-emissie te verlagen. Om

deze reden is de zuinige motor niet als aparte maatregel opgenomen.

De NO,-reductiekatalysator kan de NO,-emissie bij zware dieselmotoren nog verder

terugdringen dan 3 gram/kWh. De kosten van deze techniek zijn aanzienlijk en de reduc-

tiekosten overstijgen de grens van f 5000,- per vermeden ton NO,‘. Om deze reden is

geen verdere verlaging van de NO,-emissie in het pakket opgenomen.

Toelichting verbetering rijgedrag

voor vrachtwagens een verlaging van de gemiddelde kruissnelheid op snelweg van

85 naar 80 kmlh. Hierdoor ondervindt het voertuig met name minder luchtweer-

stand en zijn er minder acceleratieverliezen door een rustiger rijgedrag. De voor-

genomen maatregel om de instelsnelheid van de snelheidsbegrenzer op 89 km/u te

zetten is een stap in de goede richting’. Deze marge van 9 kmlu geeft enige

flexibiliteit in verband met het inhalen op de vlakke weg en het rijden in heuvelach-

tige gebieden. Voor bestelwagens wordt een maximum snelheid van 100 kmlu

voorgesteld. Hiermee is het mogelijk om het brandstofverbruik terug te brengen.

Bij nieuwe vrachtauto’s geeft een aan de lagere kruissnelheid aangepaste schakel-

verhouding een gunstiger verbruik.

onderzoek naar methoden om te kunnen beoordelen of chauffeurs zuiniger dan

gemiddeld rijden. Dit geeft een mogelijkheid om zuinige chauffeurs te belonen voor

hun rijgedrag: de dieselpremie. Een bijtelling bij het salaris, als beloning voor zuinig

brandstofverbruik.

8 De voorstudies Techniek en Logistiek zijn uitgevoerd als onderdeel van het Integratieproject. De resultaten zijngepubliceerd in de bijlagebundel van “Op weg naar schoner transport”.

e Afstelling van de snelheidsbegremer op 85 kmlu zoals nu het geval is, blijkt nu in de praktijk te leiden totstijging van het brandstohrerbruik en de CO+itstoot.

1306

Page 461: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

15

Toelichting verbetering logistiek

Uit de resultaten van de voorstudie Logistiekr” is een aantal maatregelen naar voren

gekomen die efficiëntie van de logistiek van het vervoer te kunnen vergroten. Deze

maatregelen moeten leiden tot minder voertuigkilometers en voller beladen voertuigen.

De maatregelen die naar verwachting zowel per saldo tot kostenbesparing kunnen leiden,

als tot vermindering van de milieubelasting, zijn in het pakket opgenomen. Verder is

nagegaan of de maatregelen haalbaar lijken.

Zwaardere en langere voertuigen

voertuigen met een maximale lengte van 24 meter /laadlengte 21 meter en 7

assen].

voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht van 60 ton.

efiìciëntere logistiek

coördinatie tussen verladers kan ertoe bijdragen dat vervoerders meer grotere

zendingen ineens te vervoeren krijgen dan tot nu toe gebruikelijk is. Dit voorkomt

het leeg rijden en maakt het eenvoudiger om grotere voertuigen in te zetten.

standaardisatie verpakkingen.

verbeterde logistieke organisatie bij vervoerders.

volledige cabotage.

met verbeterde rit- en routeplanningssystemen kan de dezelfde hoeveelheid vervoer

met nog minder kilometers plaatsvinden: voordeel voor het milieu en voor de

ondernemer.

nieuwe logistieke concepten voor stedelijke distributie. In feite is dit het bundelen

van goederenstromen naar (goederen) en van (goederen, verpakkingsafval e.d.1

distributiecentra aan de rand van de agglomeratie en vervolgens naar en van de

binnensteden. De hogere beladingsgraden leiden tot minder uitstoot en kosten-

voordelen.

Toelichting intermodeel vervoer

Uit de resultaten van de voorstudie van het Intergratieproject Intermodaal vervoer* blijkt

dat het stimuleren van intermodaal vervoer over langere afstanden (weg-water vanaf ca

200 km en weg-rail vanaf ca 500 km) een kosteneffectieve maatregel is. Dit is echter

alleen mogelijk als het intermodaal vervoer qua prijs enlof kwaliteit beter kan concurreren

met het wegvervoer over lange afstanden.

De maatregelen die in het pakket zijn opgenomen, hebben tot doel de kwaliteit te ver-

beteren en kosten te besparen.

IO De voorstudies Techniek en Logistiek zijn uitgevoerd els onderdeel van het Integratieproject. De resultaten zijngepubliceerd in de bijlagebundel van “Op weg naar schoner transport”.

1307

Page 462: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

(Europese) standaardisatie van wissellaadbakken voor gecombineerd vervoer.

Onder andere de stapelbaarheid van deze bakken is belangrijk.

(Europese) standaardisatie van een systeem voor het vervoer van opleggers op

spoordraaistellen. Dit beperkt de vervoer ‘dood gewicht’ in de vorm van spoor-

wagons.

ontwikkelen van efficiëntere goedkopere overslagtechnieken.

betere coördinatie van voor- en natransport om daarmee de kwaliteit te verbeteren

en de kosten te verlagen.

grensoverschrijdende samenwerking tussen spoorwegmaatschappijen en meer open

concurrentie in het railvervoer.

Toelichting verbeterde verkeersdoorstroming

Doelgroepstroken

Het maatregelenpakket omvat de aanleg van een aantal doelgroepstroken op de belang-

rijkste knelpunten voor het vrachtverkeer en het medegebruik van busbanen. Er is vanuit

gegaan, dat hiermee 70% van de file-verliesuren wordt vermeden.

4.4 Ondersteunende instrumenten

Naast de instrumenten uit de vorige paragraaf zijn er maatregelen en instrumenten die niet

direct gekoppeld zijn aan de verbeteringsmogelijkheden. Deze instrumenten werken meer

algemeen en kunnen op meerdere fronten gewenste ontwikkelingen ondersteunen:

a. Variabilisatie

Variabilisatie kan via accijnzen op brandstof en via road-pricing worden ingevoerd.

Complementair daaraan komen de Motorrijtuigenbelasting en het Eurovignet voor

verlaging in aanmerking.

b.

Systemen van road-pricing hebben de mogelijkheid om te differentiëren naar

plaats, tijd en type voertuig. Op deze manier kan de schaarse ruimte op de weg en

in de binnensteden beter worden “verdeeld”. Daarnaast kan road-pricing als

instrument voor een schoner milieu worden gebruikt. Als een variabele kostenfactor

levert hogere accijns of road-pricing een stimulans voor een efficiënter vervoer

(minder ritkilometers en minder milieubelasting).

Fonds voor investeringen: Milieufonds Goederenwegvervoer

De investeringen die nodig zijn voor een milieuvriendelijker goederenvervoer zullen

alleen door de ondernemer worden gedaan als hij de investering verwacht te

kunnen terugverdienen (m.a.w. als de investering rendabel is). Daarnaast zijn er

investeringen gewenst die niet rendabel zijn. Het gaat hier om zowel investeringen

door bedrijven (bijv. EURO-III vrachtwagens) als investeringen ten behoeve van de

1308

Page 463: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

17

C.

hele sector (bijv. een multimodale terminal, een project voor efficiëntere logistiek).

Om deze investeringen te bekostigen wordt voorgesteld het Milieufonds Goederen-

wegvervoer op te richten. Dit fonds wordt gevoed met een deel van de accijnsop-

brengsten van de dieselbrandstof.

Milieu-label

Een gewenste ontwikkeling is dat wegvervoerders die (relatief) milieuvriendelijk

werken zich kunnen onderscheiden van colleQa’s/concurrenten. Door het invoeren

van milieu-label kan op een objectieve manier de mate van milieuvriendelijkheid van

een onderneming worden vastgesteld. Dit zal enerzijds de ondernemers stimuleren

om milieumaatregelen te nemen en zich daardoor te onderscheiden van de rest van

de markt, Anderzijds geeft het de verladers een mogelijkheid om te kiezen voor een

milieuvriendelijk transportbedrijf.

5 Effecten wan het pakket

5.1 Effecten op NO,- en CO,-emissies

De effecten van het pakket zijn berekend met het behulp van het rekenmodel voor het

brandstofverbruik en de emissies van het CE.

De berekening van de milieubelasting gebeurt in twee stappen. De eerste stap berekent de

benodigde vervoersprestatie op basis van de omvang van de goederenstromen. Hierbij is

uitgegaan van de lange termijn- prognose van het Transport Economisch Model ll. Dit is

weer Qebaseerd op het EU-scenario van het CPB.

De tweede stap berekent de emissies van CO, en NO, op basis van de vervoersprestatie.

Daarvoor wordt de totale vervoersprestatie uitgesplitst naar voertuigsoort, beladingsgraad,

wegtype en leeftijd van de voertuigen.

Het model berekent de vervoerprestaties en emissies in 2010. Het verschil tussen de

veronderstelde autonome ontwikkeling en de veronderstelde situatie met maatregelen geeft

het effect van het pakket weer.

Het totale effect van het maatregelen pakket geeft de vermindering van de emissies ten

opzichte van 2010 BASIS.

1309

Page 464: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Tabel 5.1

18

Effect van het maatregelenpakket op de emissies van het QOederenWeQ-vervoer in 2010

Maatregel co2 I NO,

Betere voertuigen door vwbetarde techniek

Schone vrachtwagens

Versnelde introductie schonevrachtwagens

On-board-diagnostics

betere stroomlijning doorzij-afscherming

verlaging voertuiggewichtdoor lichtere materialen

0 % - 6 2 %

0 % - 4 . 4 %

- 0 . 7 % - 0 . 7 %

- 0 . 7 % - 0 . 8 %

Pm Pm

lagere kruissnelheden enaangepaste schakelverhoudingen

zuinig rijgedrag- 5 . 3 % -6,3%

Verhetede logitiak

Zwaardere en langere voertuigen

coördinatie tussen verladersstandaardisatie verpakkingenverbeterde logistieke organisatie bij venroerdersvolledige cabotagestads- en regionale distributiecentraverruiming van vensteflijden

- 4 . 3 % - 6 . 0 %

-7,9% - 8 . 3 %

Intermodaal wrwer

verbeteren kwaliteit

verlaging kosten- 0 . 3 % - 0 . 3 %

Verbeterde doomlrom&

nachtdistributie

doelgroepstroken

TOTAAL EFFECT”

- 0 . 2 % -0,2%

- 0 . 1 % - 0 . 2 %

- 1 8 . 3 % - 8 3 . 2 %

Om een vergelijking met de doelstelling mogelijk te maken is de vermindering ook uit-

gedrukt in procentpunten ten opzichte van de emissies in 1986. Het totale effect van het

volledige pakket op de CO,-emissies wordt dan -18.3% - 1.38% = -25 procentpunten

resp. voor NO,-emissie -63.2% - 90 = -57 procentpunten.

Het totale effect wordt verkregen door de emissies in de uitgangssituatie lbasisontwikkeling in 2010) teverminderen met de berekende reductie van de eerste maatregel en de reductie van de tweede maatregel teberekenen ten opzichte van de dan nog resterende emissie etc. Het totale effect wordt dus niet door verkregendoor vermenigvuldiging en niet door optelling van de percentages.

1310

Page 465: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Tabel 6.2

19

Effect van het maatregelenpakket ten opzichte van de autonome ontwik-

keling (2010 BASIS) en de doelstelling, alles in indexpunten (1988 = 100).

co* NO.

2010 BASIS 1 3 8 9 0

Effect van maatregelenpakket (in procentpunten) - 2 5 - 5 7

Emissies in 2010 1 1 3 3 3

Doelstelling in 2010 9 0 25

5.3 Conclusies

De berekeningen laten zien dat het maatregelenpakket een drastische vermindering van de

NO,-emissie tot gevolg heeft en een aanzienlijk effect heeft op de CO,-emissie.

Dit effect komt bovenop de vermindering als gevolg van de autonome ontwikkeling in

techniek, rijgedrag en IoQistiek. Deze verbeteringen zijn in de cijfers van de basisontwik-

keling 2010 al meegenomen.

Veruit het belangrijkste effect wordt veroorzaakt door schonere vrachtwagenmotoren. Dit

als gevolg van de scherpere normstelling en de fiscale stimulering. De andere maatregelen

dragen ieder afionderlijk in bescheiden mate bij aan het verminderen van de NO,-emissie,

maar zijn echter onmisbaar om de doelstelling te halen.

De conclusie is dat de ND,-doelstelling voor het QOederenweQvervOer in 2010 haalbaar is.

Naast de maatregelen die in het pakket zijn opgenomen, is nog een kleine aanvulling nodig.

Deze aanvulling kan bestaan uit extra maatregelen of extra instrumenten die de voorges-

telde maatregelen effectiever maken.De doelstelling voor vermindering van de CD,-emissie

wordt met het voorgestelde pakket maatregelen van 4.3 nog niet zonder meer gehaald. De

CD,-doelstelling van -10% is wel te halen indien extra maatregelen worden genomen en

extra instrumenten worden ingezet om de voorgestelde maatregelen nog succesvoller te

maken. Dit betekent dat nog een flinke extra inspanning moet worden Qeleverd ten

opzichte van het maatregelenpakket. Bij deze maatregelen zullen de kosten toenemen. De

kosteneffectiviteit van deze maatregelen is niet bekend, maar verwacht mag worden dat de

netto kosten het niveau van f 50,- per vermeden ton CO, overstijgen. Daarmee zal de

kosteneffectiviteit ongunstiger zijn dan in andere sectoren gebruikelijk is.

Een andere mogelijkheid om de CO,-doelstelling te halen doet zich voor als de groei van de

transport volumina of de transportafstanden lager uitvallen dan nu in de prognoses wordt

aangenomen.

Zowel de toenemende kosten van de CO,-maatregelen als het afremmen van de groei van

het goederenwegvervoer zullen hun weerslag hebben op de economische ontwikkeling van

de sector als op de Nederlandse economie als geheel. Dit is een dilemma waarvoor er een

dialoog met politiek, verladers, maatschappelijke organisaties en de sector nodig is.

1311

Page 466: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

20

6 Referenties

CBSLuchtverontreiniging; emissies door wegverkeer 1980-1990Den Heeg 1992

CE (Centrum voor energiebesparing en schone technologie)Meatschappelijke kosten van het verkeer, literatuurcvetzichtA.N. Bleijenberg e.a.Delft, februari 1994

CE (Centrum voor energiebesparing en schone technologie)Milieu en economie: sterke hand of onzichtbare hand? Beleidsinstrumenten voor behoud wan milieu en welvaart.Eindrapport Integratieproject Milieu & EconomieJ.P. van SoestDelft. 1991

DHVflebcdinKosten op het spoor, kosten infrastructuur NS-Goederenvervoer, een afleiding op basis van concurrerendevervoerswijzenAmersfoortlDen Haag, november 1992Integratieproject Milieu & Economie in de Transportsector (CE, KNV en TLN)Op weg naar schoner transport (eindrapport en bijlagebundel) Delft, juni 1995

100 (Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven)Overheidsfinanciën in relatie tot verkeer en vervcerJ. van der Bij e.a.Den Haag. 1994

100 (Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven)De prijs van mobiliteit in 1990, door E. Bcneschansker e.8Den Haag oktober 1994

Mckinsey & CompanyEconomische aantrekkelijkheid van het goederenvervoer per spoorseptember, 1992

Ministerie van Verkeer en WaterstaatTweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (deel dljuni 1990

Ministerie van VROMNationaal Milieubeleidsplan 2 ‘Milieu als maatstaf

december 1993

NEI (Nederlands Economisch Instituut)De lasten van de kosten: effecten van doorberekening van infrastructuur- en externe kosten 88” het goederenver-voerP.M. Blok e.a.Rotterdam, 1993

T&E (European Federation for Transport and Envircnment)Getting the prices right: a Europeen scheme for making transport pay its truc ccetsP. KägesonStockholm, 1993

Transport en Logistiek NederlandTransport in cijfers editie 1995Zoetermeer 1995

Page 467: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

“DATABASE GOEDERENVERVOER; BASIS VOOR BELEID EN ONDERZOEK”

Drs. M.M. Kraan

NEA, Transportonderzoek en -opleiding

Drs. A.H. Zandee

Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rijkswaterstaat

11 september 1996

1313

Page 468: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INHOUDSOPGAVE

1 Inleiding

2 Plaats van gegevens in onderzoek en beleid

3 EIasisbestanden Goederenvervoer

3.1 Doel van het onderzoek

3.2 Belangrijke items

4 Het initiatief BRIDGE

4.1 Doel van het onderzoek

4.2 Onderwerp van BRIDGE

4.3 Het stappenplan van het vooronderzoek

1

2

4

4

5

1314

Page 469: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

SAMENVATTING

Database Goederenvervoer; basis voor onderzoek en beleid

Het paper gaat in op huidige en toekomstige acties gericht op het verzamelen,bewerken en verstrekken van gegevens omtrent het goederenvervoer van, naar, in endoor Nederland. Deze gegevens dienen onder andere als basis voor degoederenvervoermodellen: Transport Economisch Model, Verkeersproduktie en -toedelingsmodel Binnenvaart, BeleidslnformatieSysteem Binnenvaart en deVrachtautomatrix en worden daarnaast toegepast ten behoeve van landelijk enregionaal goederenvervoer-beleid.

ABSTRACT

Database Freight transport;

This paper deals with current and future actions in the field of collecting, processingand providing of data concerning the freight transport to, from, within and through theNetherlands. These data are used as base-data in models concerning freight transport:Transport Economisch Mode/, Vefkeersproduktie en 4oedelingsmodel Binnenvaart,BeleidslnformatieSysteem Binnenvaart and Vrachtautomatrix and are also used innational and regional studies regarding polities on the flow of goods.

1315

Page 470: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 Inleiding

In dit paper vormen “gegevens op het gebied van goederenvervoer” het belangrijkste

onderwerp. Het toenemend besef dat de afwikkeling van het goederenvervoer (en

vooral de toename van het wegvervoer) in de toekomst op meerdere terreinen tot

problemen zou kunnen leiden (bereikbaarheid, milieu, vestigingsklimaat Nederland)

leidt ook tot een toenemende behoefte om dit goederenvervoer goed in kaart te

brengen. In dit paper worden twee onderzoeken aangehaald die nu en in de komende

tijd bepalend zullen zijn op het gebied van gegevensverzameling, bewerking en

verstrekking. Het gaat daarbij om de volgende onderzoeken:

1)

2)

Basisbestanden goederenvenroerrnodellen; een onderzoek met als primair doel

het up to date brengen en houden van de basisbestanden voor de diverse

modellen op het gebied van goederenvervoer.

BRIDGE, een initiatief van AW, AGV en NEA op het gebied van regionale

gegevens/instrumenten over economie, vervoer, verkeer, verkeersveiligheid en

milieu. Op dit moment loopt een vooronderzoek in het kader van dit project.

In de paper wordt ingegaan op de volgende aspecten:

1)21

Wat is de plaats van gegevens in onderzoek en beleidsondersteuning (par 2)

Wat is het belang van het onderzoek “Basisbestanden Goederenvervoer-

modellen (paragraaf 3)?

- doel van de studie

3)

- belangrijke items van de studie

- het uitleveren van gegevens via de Help-desk

Wat is het belang van BRIDGE (paragraaf 4)?

- doel en onderwerp van de studie

- stappenplan in het vooronderzoek

1316

Page 471: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

2 Plaats van gegevens in onderzoek en beleid

Gezien het belang van het goederenvervoer voor onze economie en de omvang van

de investeringen die gedaan (gaan) worden, is het noodzakelijk om te kunnen

beschikken over goede ‘Yools” om de effecten van deze investeringen te kunnen

bepalen. Onder deze “tools” vallen de basisgegevens, de prognoses en de

instrumenten om effecten van veranderingen in het vervoersysteem in kaart te

brengen.

In veel onderzoek op het gebied van goederenvervoer in Nederland worden gegevens

omtrent de goederenstromen gebruikt. Een aantal voorbeelden van dergelijke

onderzoeken is:

1) diverse Corridorstudies (Amsterdam Utrecht, Benedenrivieren, Tussenstudie)

2) diverse regionale goederenvervoerstudies (Noord Brabant, Utrecht, Gelderland)

3) diverse MER-gerelateerde studies voor Rijkswegen (RW1 5, A4/A16, Al 2, A2)

4) diverse onderzoeken in het kader van Betuweroute

5) Maatschappelijke haalbaarheidsstudie Twenthe Mittellandkanaal

6) Vervoer Economische Verkenningen

7) Lange termijn prognoses, onder ander ten behoeve van het SW

Om te kunnen analyseren welke effecten bepaalde voorgenomen maatregelen hebben,

is inzicht in de huidige en toekomstige afwikkeling van het goederenvervoer een

vereiste. Veel onderzoeken volgen daarbij een aanpak die er ongeveer als volgt uitziet:

1) In kaart brengen huidige situatie

2) In kaart brengen toekomstige situatie bij ongewijzigd beleid

3) Probleemanalyse (verschil wenssituatie en verwachting)

4) Definitie mogelijke maatregelen

5) Effectanalyse (t.o.v. autonome ontwikkeling)

1317

Page 472: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

De basisgegevens die in dit paper centraal staan zijn in eerste instantie voor de eerste

stap van belang. Prognoses zijn veelal gebaseerd op deze basisgegevens

(gecombineerd met groeiverwachtingen van de economie) dus ook voor de prognoses

is de kwaliteit en beschikbaarheid van basisgegevens van belang.

Bij het gebruik voor onderzoek zijn de kenmerken die deze gegevens bevatten . Een

aantal van deze, veel gebruikte kenmerken, is:

1) De herkomst en bestemming van het vervoer;

2) Het vervoerde goed;

3) De verschijningsvorm (container, bulk, stukgoed);

4) De vervoerwijze (weg, spoor, binnenvaart, zeevaart, pijpleiding, luchtvaart)

5) Het type voer- of vaartuig dat gebruikt wordt

Van deze kenmerken kan vanuit de gegevens een uitspraak gedaan worden over de

omvang van het verkeer en vervoer. Voor de duidelijkheid volgt hier een korte

uiteenzetting van wat onder vervoer en verkeer verstaan wordt.

Vervoer kan worden gedefinieerd als het verplaatsen van goederen en/of personen.

In het vervolg wordt alleen het vervoer van goederen in beschouwing genomen.

Vervoer van goederen wordt uitgedrukt in tonnen vervoerd gewicht Als bovendien de

afstand waarover de goederen vervoerd worden in de analyse betrokken wordt, dan

wordt gesproken van de vervoerprestatie, die wordt uitgedrukt in tonkilometers (één

tonkilometer is het vervoer van één ton over één kilometer). Deze eenheid is

samengesteld: zo levert het vervoer van 1 ton over 10 kilometer dezelfde

vervoerprestatie op als 10 ton over 1 kilometer, namelijk 10 tonkilometers. Onderscheid

kan gemaakt worden naar de vervoerprestatie op Nederlands grondgebied danwel het

totaal op de herkomst-bestemmingsrelatie. Voor het verplaatsen van goederen is een

vervoermiddel nodig’. De goederen kunnen op of in het vervoermiddel geladen

1dit geldt uiteraard niet voor het vervoer van vloeistotfen door pijpleidingen

1318

Page 473: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

worden, waarna het vervoermiddel de goederen van A naar B kan brengen. Om van

A naar B te komen is bovendien een geschikte infrastructuur (wegen, kanalen en

rivieren, spoorwegen) nodig. De beweging van het vervoermiddel over de infrastructuur

wordt verkeer genoemd. Het verkeer wordt uitgedrukt in ritten of reizen. Als bovendien

de afstand waarover het vervoermiddel zich verplaatst in de analyse betrokken wordt,

dan wordt gesproken van de vetkeersprestatie, uitgedrukt in voertuigkilometers of

vaartuigkilometers. Hierbij kan wederom gesproken worden over de prestatie op

Nederlands grondgebied, danwel het totaal op de herkomst-bestemmingsrelatie.

In het vervolg van dit paper is een tweedeling aanwezig, aan de hand van de al eerder

genoemde projecten: Basisbestanden goederenvervoer en BRIDGE. Van beide zaken

wordt in de volgende paragrafen aan de orde gesteld: het doel van de

werkzaamheden, enkele belangrijke items en de stand van zaken. Bij Basisbestanden

wordt daarbij tevens ingegaan op de Help-desk; de wijze waarop gegevens aan

derden ter beschikking gesteld kunnen worden.

3 Basisbestanden Goederenvervoer

3.1 Doel van het onderzoek

Het primaire doel van het onderzoek is het updaten van de basisbestanden voor de

volgende goederenvervoermodellen: Transport Economisch Model, Verkeersproduktie

en toedelingsmodel Binnenvaart, BeleidslnformatieSysteem Binnenvaart en de

Vrachtautomatrix. Daarnaast vindt de gegevensverzameling zoals benodigd ten

behoeve van de Vervoer Economische Verkenningen plaats. Alhoewel de opzet van

deze modellen in feite de werkzaamheden en het eindresultaat vastleggen, behelst het

onderzoek in de praktijk toch meer dan dit primaire doel alleen. Een aantal afgeleide

doelen, die zeker niet minder belangrijk zijn, is:

1319

Page 474: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1)

2)

3)

4)

5

het afstemmen van de basisgegevens van de verschillende modellen:

het zo compleet mogelijk in kaart brengen van de vervoerstromen;

het zo recent mogelijk beschikbaar krijgen van deze gegevens, en;

het gebruik van deze gegevens zo goed mogelijk stimuleren.

In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de belangrijke items die met deze

doelen verband houden.

3.2 Belangrijke items

ti Afstemmina tussen modellen

In het verleden is de gegevensverzameling voor de verschillende genoemde modellen

niet op elkaar afgestemd, dit betekent bijvoorbeeld dat de omvang en structuur van

het vervoer per binnenschip als basis voor de binnenvaartmodellen anders was dan

bij het Transport Economisch Model. Hetzelfde geldt voor de Vrachtautomatrix in

verhouding tot TEM. Dit levert bij vergelijking van de uitgangspositie, maar ook bij het

maken van prognoses, aanzienlijke verschillen op. De reden voor deze gescheiden

gegevensverzameling is gelegen in de verschillende registraties die als bron kunnen

fungeren. Zo is het Transport Economisch Model vooral gebaseerd (voor het

internationale vervoer) op de “Statistiek van de Aan-, af- en doorvoer” van het CBS

(een statistiek van de handel), daar waar de Vrachtautomatrix en de binnenvaartmatrix

gebaseerd is op (o.a.) internationale wegvemoerstatistieken (NlWO/CBS) respectievelijkde Statistiek van de internationale binnenvaart van het CBS.

In de nu lopende update wordt een afstemming gezocht tussen de beide vormen van

registratie (handel versus techniekgegevens), met als doel om de omvang van het

vervoer dat als basis voor de modellen dient zo min mogelijk te laten verschillen. Er

wordt daarbij een directe vergelijking en koppeling gemaakt tussen stromen uit de

verschillende registraties. Geconstateerd is dat niet attijd een 100% overeenstemming

te behalen is, maar dat er een duidelijke verbetering ten opzichte van de huidige

situatie behaald kan worden.

1320

Page 475: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

21 Comoleetheid van de aeoevens;

Zoals aangegeven is het primaire doel van het onderzoek het updaten van de

basisbestanden van de modellen. Om dit te kunnen doen zijn diverse acties nodig

1)

2)

3)

verschillende bronnen dienen te worden geraadpleegd; zo wordt een niet

onaanzienlijk deel van het vervoer over de weg uitgevoerd door buitenlandse

vervoerders, iets wat niet door het CBS in de ‘Techniekbestanden” geregistreerd

wordt. Hiervoor worden buitenlandse bronnen gebruikt, bijvoorbeeld van het

Nationaal Instituut voor de Statistiek uit België en het Statistisch Bundesambt

uit Duitsland.

in de beschikbare gegevens meer detailniveau aangebracht te worden,

bijvoorbeeld indien er een relatief grove indeling van de Nederlandse herkomst

en/of bestemming in een buitenlandse statistiek is opgenomen;

voor sommige aspecten bevatten de bronnen meer informatie dan strikt

noodzakelijk voor de update: deze worden zo lang mogelijk vastgehouden

teneinde toekomstig gebruik van deze gegevens mogelijk te maken.

Al deze activiteiten zijn er enerzijds op gericht om “de modellen te kunnen voeden” en

anderzijds om een zo compleet mogelijk beeld te kunnen krijgen van het vervoer in

Nederland. De bron- en tussenbestanden worden dan ook minstens net zo belangrijk

als de eindprodukten van het onderzoek “Basisbestanden Goederenvervoer”. Deze

bron- en tussenbestanden bevatten ten aanzien van sommige aspecten meer

informatie, meer detail.

20 het zo recent moaeliik beschikbaar kriiaen van deze aeaevens:

In het kader van het verzamelen van de gegevens ten behoeve van de Vervoer-

economische gegevens worden de meest recente publikaties van het Centraal Bureau

van de Statistiek verzameld, gecontroleerd en bewerkt. Deze zogenoemde “publikatie-

bestanden” kunnen vervolgens in onderzoek gebruikt worden (zie paragraaf over de

Help-desk) Op basis van deze gegevens en een (nog op te zetten) methodiek wordt

van de hele set van aangemaakte basisbestanden een “ophoging” gemaakt. In het

1321

Page 476: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

project zijn deze bestanden “Synthetische bestanden” genoemd. Dit houdt in dat deze

bestanden voor wat betreft een aantal kenmerken overeenkomen met de CBS-

registratie van het desbetreffende jaar, maar dat op een lager detailniveau de structuur

van het basisbestand van 1992 gehandhaafd blijft.

9 het oebruik van deze aeaevens zo soed mooeliik stimuleren

Het project omvat niet alleen het fysiek verzamelen, controleren en bewerken van de

veelheid aan gegevens, er is ook ruimte ingebracht voor het uitleveren van de

gegevens. Alle gegevens zijn eigendom van AW en kunnen, tenzij contracten met

leveranciers anders bedingen, aan derden binnen en buiten het ministerie van Verkeer

en Waterstaat doorgeleverd worden. Dit is ondergebracht in een Help-desk, die door

de projectleiders van AW en NEA “bemand” wordt. De Help-desk heeft als onderwerp

het kunnen uitleveren van alle bron- tussen en eindbestanden zoals aangemaakt in het

onderzoek. Binnen de Help desk wordt onderscheid gemaakt in activiteiten die

standaard zijn en waarvoor door de klant geen prijs betaald hoeft te worden (dit betreft

eenvoudige bewerking als selecteren en aggregeren, danwel het uitleveren van gehele

bestanden). Indien er echter daadwerkelijk bewerkingen op de gegevens uitgevoerd

moeten worden dat worden hiervoor meerkosten in rekening gebracht. Over de

mogelijkheden en de procedure van deze uitlevering zal in de presentatie dieper

ingegaan worden. De beide auteurs van dit paper zijn te benaderen voor elke vraag

met betrekking tot deze Help-desk.

4 Het initiatief BRIDGE

4.1 Doel van het onderzoek

BRIDGE staat voor Beleidsrelevante Regional Integrale Dataset voor Goederenvervoer

en Economie. Belangrijker dan precies deze naamgeving is de metafoor die met deze

term bedoeld wordt. Doel van het onderzoek BRIDGE is namelijk om een brug te slaan

over de kloof die er, naar de mening van de initiatiefnemers van BRIDGE

1322

Page 477: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

(AGVINEAJAW), is tussen de beschikbaarheid en de wens ten aanzien van regionale

gegevens/instrumenten op het gebied van economie, goederenvervoer, vrachtverkeer,

verkeersveiligheid en milieu. De initiatiefnemers worden in toenemende mate

geconfronteerd met een behoefte vanuit de regio naar een dergelijke “brug”. Op dit

moment wordt veel tijd en geld in diverse regionale onderzoeken besteed aan het

opzetten van de juiste dataset. Dit is aan de ene kant inefficiënt en maakt het aan de

andere kant moeilijk om vergelijkingen tussen de (regionale) onderzoeken te maken.

Op dit moment wordt gewerkt aan een vooronderzoek in het kader van BRIDGE. dit

vooronderzoek heeft tot doel om de haalbaarheid, zowel qua wenselijkheid als

techniek, te bepalen.

In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op het onderwerp van BRIDGE.

4.2 Onderwerp van BRIDGE

BRIDGE richt zich op gegevens/instrumenten voor de regio (bijvoorbeeld Regionale

directies van Rijkswaterstaat) waarbij in eerste instantie een breed scala aan aspecten

in beschouwing genomen worden. Dit scala bevat niet alleen stroom-elementen (zoals

vervoer en verkeer) maar ook regio-gebonden elementen zoals werkgelegenheid,

infrastructuur en dergelijke. Van belang is voorts de (gewenste danwel mogelijke)

koppeling tussen de verschillende gegevens. Dit om bijvoorbeeld analyses van de

relatie tussen Ruimtelijk ordeningsbeleid en het verkeer en vervoer mogelijk te maken.

Belangrijke items in het kader van het (vooronderzoek) BRIDGE zijn dan ook het op

juiste schaalniveau (qua behoefte versus beschikbaarheid) hebben van de gegevens

van economie, vervoer, verkeer en dergelijke, het kunnen leggen van een link tussen

deze gegevens, daarmee integraal onderzoek en dus beoordeling van integraal beleid

mogelijk maken en het bereiken van consistentie met landelijke (cq europese)

datasets, en ten aanzien van analyses bij de regio’s zodat vergelijking tussen regio’s

beter mogelijk gemaakt wordt.

1323

Page 478: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Zoals gezegd vindt er momenteel een vooronderzoek plaats. Dit betekend dat de

precieze afbakening van het onderwerp nog moet geschieden. Hoe dit aangepakt

wordt, is in de volgende paragraaf beschreven.

4.3 Het stappenplan van het vooronderzoek

De opzet van het vooronderzoek verloopt volgens de volgende stappen:

II Het vaststellen van de betrokken partiien

De betrokken partijen zijn in eerste instantie in drie clusters verdeeld. De eerste cluster

bevat de naar de mening van de initiatiefnemers “belangrijkste” doelgroep, te weten

de regionale directies van Rijkswaterstaat, de provincies en de Adviesdienst Verkeer

en Vervoer. Daarnaast een cluster gedefinieerd waarin opgenomen gemeenten en

relevante gemeentelijke instellingen (cluster 2) en een cluster met overige mogelijk

geïnteresseerden (cluster 3). Tijdens het vooronderzoek zal de doelgroep preciezer

gedefinieerd worden.

a Het inventariseren van de informatiebehoefte

Het inventariseren van de informatiebehoefte geschiedt bij een aantal betrokken

partijen zoals in de vorige stap gedefinieerd. Bij deze inventarisatie wordt in kaart

gebracht welke vragen er heersen en op welke wijze men idealiter op deze vragen

antwoord zou willen geven. Ook komt aan de orde in hoeverre bestaande informatiein de behoefte voorziet.

32 Het inventariseren van de beschikbare sectevens

Deze inventarisatie is gebaseerd op de ruime ervaring van de initiatiefnemers op het

gebied van onderzoek met betrekking tot de onderhavige materie. Niet alleen

vervoergegevens, maar ook economische gegevens, demografische gegevens,

netwerkgegevens en dergelijke worden bij deze stap in kaart gebracht.

1324

Page 479: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

2.l Confrontatie tussen informatiebehoefte en beschikbare oeoevens

Deze stap heeft tot doel om vast te stellen aan welke criteria de dataset zou moeten

voldoen en of het mogelijk is om tot een dergelijke set te komen. Feitelijk wordt hierbij

de haalbaarheidsvraag aan de orde gesteld, waarbij zowel de mogelijke meerwaarde

als de (technische) mogelijkheid aan bod komen. In deze stap worden de belangrijkste

conclusies van het vooronderzoek geformuleerd.

3 Toetsina conclusies aan de doelaroeo

De conclusies die aan de hand van de voorgaande stappen getrokken zijn, worden

voorgelegd aan de betrokken partijen. Dit wordt gedaan om er zeker van te zijn dat

de juiste conclusies boven tafel komen. Bij deze toetsing hoort een GO/NO GO

moment, met andere woorden; antwoord dient gegeven te worden op de vraag of het

initiatief verdere steun verdient of dat volstaan kan worden met de huidige gang van

zaken.

cl Oostellen plan van aanpak

Indien besloten wordt dat het initiatief verder tot ontplooiing dient te komen, zal een

globaal plan van aanpak opgesteld worden. In dit plan zal niet alleen aandacht

geschonken worden aan de inhoudelijke kant van BRIDGE, maar ook aan de

organisatie van het project; wie zijn er bij de uitwerking betrokken.

5 Afsluitend

Het moge duidelijk zijn uit de voorgaande paragrafen dat er ambitieuze plannen zijn

en uitgewerkt worden met betrekking tot de gegevensverzameling en verstrekking in

Nederland. Gezien het belang van goede gegevens in de beleidsvoorbereiding zijn

dergelijke ontwikkelingen onontbeerlijk. Beide behandelde projecten leveren een

positieve bijdrage aan het beter gebruik maken van gestructureerde en intern

consistente data bij onderzoekingen op het gebied van goederenvervoer. Naast

enthousiasme is er echter ook reden voor zorg; de ruwe data laten niet alle eventueel

gewenste bewerkingen toe en soms is er sprake van een sterke achteruitgang van de

1325

Page 480: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

kwaliteit van de brongegevens (bijvoorbeeld door het wegvallen van de interne EU

grensregistraties).

Om ook in de toekomst garant te kunnen gaan staan voor een goede gegevens-

verzameling en verstrekking is het besef dat een goede dataset (zowel in kwantiteit als

kwaliteit) van belang is voor de wijze waarop omgegaan wordt met de vraagstukken

op het gebied van verkeer en vervoer van groot belang. Dit besef zal vervolgens als

basis moeten dienen voor gerichte acties om deze garantie te kunnen geven. De

schrijvers van dit paper hopen aan deze ontwikkeling een positieve bijdrage geleverd

te hebben.

1326

Page 481: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Sessie 18: Veiligheid

1327

Page 482: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1328

Page 483: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

DE KRACHT VAN OUDE CONCEPTEN

Structuur van duurzaam-veilige wegennetten in stedelijke gebieden

Ir. A. (Atze) Dijkstra

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV, Leidschendam

september 1996

1329

Page 484: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

INHOUD

Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .._....................................................

Concepten en beschouwingen van diverse auteurs . . . . . . . . . . . . . . _ . . . _ . . . . . . . . . . . . . . .

Indicatoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Slotconclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Onderzoekdatzoumoetenvolgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Referenties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8

11

11

12

1330

Page 485: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

SAMENVATTING

DE KRACHT VAN OUDE CONCEPTEN; Structuur van duurzaam-veilige wegennetten instedelijke gebieden

Het streven naar een duurzaam-veilig verkeerssysteem houdt met name in dat het Nederlandsewegennet opnieuw wordt gecategoriseerd. In stedelijke gebieden zal men grote verblijfsgebiedengaan instellen die met bedoeld zijn voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Auto’s mogen er maxi-maal dertig kilometer per uur rijden. De vraag is welke omvang dergelijke gebieden mogen hebbenen hoe de verkeersswctuur moet zijn opgebouwd. Aan de hand van de literatuur is nagegaan watover de verkeersstructuur in woongebieden bekand is. Dit is toegespitst op vier aspecten: verkeers-veiligheid, bereikbaarheid, leefbaarheid en kosten. Dit leidde tot een voorlopige voorkeur voor eenbepaald type verkeerssuuctuur.

SUMMARY

THE STRUCTURE OF ROAD NJYIWORKS IN RESIDENTIAL AREAS

The Dutch govemment aims at a transport system which is ‘sustainable safe’. Amongst ethers theroad network wil1 be categorized in a new way and large resident.4 areas wil1 be created. Theseresidential areas wil1 be ahnost free from through-tmffic and motorcars should drive slower than30 kmph. The questions still are what me size of these areas should be and what type of roadnetwork is suitable. A literature review bas been carried out in order to answer thesE questions,especially in relation to four aspects: traffic safety, mobility, environment and costs. This resultedin a preliminary conclusion about a type of road stnxture which should be preferred.

1331

Page 486: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

Inleiding

De rijksoverheid heeft zich ten doel gesteld in het jaar 2010 50% minder verkeersdoden en 40% minder

verkeersgewonden dan in 1985 te bereiken. Omdat deze doelstelling veel verder gaat dan het volgen van

een trend, streeft men naar een duurzaam-veilig verkeerssysteem met stnxtureel lage ongevallencijfers..

Een belangrijk onderdeel in zo’n systeem is een duurzaam-veilige vormgeving van het Nederlandse

wegennet: wegen worden in een beperkt aantal categorieën ingedeeld. Elke categorie heeft een eenduidige

functie voor het verkeer en moet zich uiterlijk goed onderscheiden van de andere categorieën, In de woon-

of verblijfsgebieden moet de verkeersfunctie zeer gering zijn. Hierbij komt weer een aloud probleem

opdoemen, namelijk de omvang van die verblijfsgebieden. Ben te groot gebied genereert teveel verkeer op

de wegen in het gebied en een te klein gebied heeft onvoldoende waarde voor de bewoners. Behalve de

omvang van een verblijfsgebied, beïnvloedt ook de structuur van het wegennet de hoeveelheid verkeer,

met name op de wegen die het gebied ontsluiten. De wegenstructuur op stedelijk niveau bepaalt op zijn

beurt of zich in een gebied verkeer bevindt dat er geen herkomst of bestemming heeft (doorgaand verkeer).

Al velen hebben geprobeerd de ‘ideale’ verkeersstruuctuur in woongebieden vast te stellen. De structuur is

sterk afhankelijk van de doelstellingen die men nastreeft. Het ligt voor de hand om bij een duurzaam-

veilige structuur de veiligheidsdoelstelling te laten prevaleren. Maar men mag tegelijkertijd de

bereikbaarheids- en leefbaarheidsdoelstellingen met veronachtzamen. Ook dienen de investerings- en

onderhoudskosten aan bepaalde randvoorwaarden te voldoen.

In deze CVS-bijdrage gaan we na wat volgens een aantal auteurs geschikte structuren zijn voor verblijfs-

gebieden of, indien relevant, voor de gehele stedelijke verkeerssuuctuur. Vervolgens gaan we nat wat de

verschillende verkeersstructuren bijdragen aan verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid en, voor

zover er gegevens over zijn, hoe de investerings- en onderhoudskosten uitpakken.

Wegenstructuur op stedelijk niveau

We kunnen niet altijd zinnig over de wegenstructuur binnen een verblijfsgebied spreken zonder de

structuur op stedelijk niveau erbij te betrekken. Want sommige stedelijke wegenstructuren zijn zo opge-

bouwd dat de ontsluitingspunten van een verblijfsgebied slechts op enkele specifieke plaatsen kunnen

liggen waardoor de verdere structuur in het gebied al voor een belangrijk deel vastligt. Ook kan de

gewenste structuur van het wegennet in het verblijfsgebied gevolgen hebben voor het omliggende wegen-

net. Daarom zullen we soms ook kijken naar het wegennet buiten een verblijfsgebied.

1332

Page 487: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

Concepten en bevindingen van diverse auteurs

Het organische verkeerssysteem

In ‘Die autogerechte Stadt’ geeft Reichow (1959) een presentatie van zijn ideeën om een stedelijk ver-

keerssysteem te maken dat overeenkomsten vertoont met de opbouw van organische structuren zoals

boombladeren. Vanuit een hoofdweg volgen vele vertakkingen en subvertakkingen en zo voort. In 1928 is

dit concept voor het eerst uitgevoerd in het woonerfavant la leme, namelijk Radbum (Verenigde Staten).

Later heeft het organische verkeerssysteem de prozaïsche aanduiding hiërarchisch opgebouwd wegennet

gekregen

Reichow ontkoppelt de stratennetten van auto’s, voetgangers en fietsers en introduceert een nieuw type

kruispunt dat de meest onveilige ontmoetingen tussen verkeersdeelnemers uitsluit.

Reichow heeft een dergelijk systeem kunnen toepassen in een Duitse woonwijk. Het systeem kan overal in

elke woonwijk worden uitgevoerd en stelt gen speciale eisen aan het wegennet op stedelijk niveau.

Nadelen van het organische verkeerssysteem zijn: omwegen, onoverzichtelijke routes, één verkeersader

moet al het ingaande en uitgaande verkeer van een wijk verwerken en kriskras relaties voor auto’s binnen

de wijk (bezorgdiensten) zijn nauwelijks mogelijk. Sommige woonerf-achtige wijken in het Nederland van

de zeventiger jaren lijken een toepassing van Reichows plan.

Afbeelding 1 Toegestaan aantal motorvoertuigen per uur bij een gemiddeld leve1 of protection

0

I ! : ! : i. . . . ..i......................................~........................ . . ..i.............. . . . . . ..i............‘.........,..:........,

: ;w..::~::::::::::~~:::~:::::

12 18 29 30 36

Breedte rijbaan in kr

Bron: (Minisuy of transport, 1963)

1333

Page 488: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

Buchanun

Het rapport van de commissie Buchanan ((Ministry of Transport, 1963) is tot ver over de grenzen van het

Verenigd Koninkrijk beroemd geworden. Het rapport beschrijft de stedelijke verkeersproblematiek in al

zijn facetten en grijpt in op de gehele stedelijke verkeersstructuur.

Buchanan C.S. constateren dat de toename van het autoverkeer niet te stuiten is en dat het wegennet

drastische aanpassingen behoeft. Zij kiezen niet voor een opzet met veel openbaar vervoer, maar zetten de

deur open voor de grote doorbraken om ruimte te maken voor nieuwe hoofdwegen. Deze visie heeft veel

steden jarenlang geteisterd.

Buchanan C.S. kiezen ook voor enviromnental areas (verblijfsgebieden) waarin de erffunctie plaats moet

krijgen. De omvang van deze gebieden mag niet te groot zijn omdat anders de hoeveelheid verkeer de

environmental capacity overstijgt. Die environmental capacity definieert men simpelweg door de over-

steekbaarheid van de straten in een gebied als criterium te nemen. Een bepaald percentage voetgangers

moet ongehinderd kunnen oversteken. De oversteekbaarheid laat men variëren met het percentage kwets-

bare voetgangers (ouderen, kinderen) (leve1 of vulnerability) en met de mate waarin een straat overzichte-

lijk is (geparkeerde auto, aantal uitritten enz.) (leve1 of protection). Dit betekent bijvoorbeeld voor een

straat met een gemiddeld leve1 of protection en een rijbaanbreedte van 9 meter, dat er slechts 100

motorvoertuigen per uur doorheen mogen rijden; zie afbeelding 1.

Deze variatie in de enviromnental capacity betekent dat de aiïnetingen van de environmental areas sterk

plaatsgebonden zijn.

Voorop staat de hiërarchie in het totale netwerk. Men schrijft niet een bepaald type verkeersnetwerk voor

binnen een environmental area Buchanan c.s geven wel nadmkkelijk het voorbeeld van Radbum (organi-

sche structuur) binnen de verblijfsgebieden.

Overigens hebben Giskes en Váhl(l980) een eigen interpretatie aan de environmental capacity (eigenlijk

de oversteekbaarheid) gegeven: als de oversteekbaarheid van een smalle drukke weg veel groter is dan vaneen brede minder drukke weg, dan zou men in verblijfsgebieden alleen zeer smalle wegen moeten aanleg-

gen waar tegemoetkomende motorvoertuigen alleen met moeite elkaar zouden kunnen passeren.

Verkeer en stad

Een Nederlandse klassieker is ‘Verkeer en stad’ (Goudappel en Perlot, 1965). In dit boekje staat een

plaatje dat waarschijnlijk het meest gekopieerde plaatje op verkeersgebied is, namelijk de indeling van

wegen en straten naar erf- en stroomfunctie.

Onder de kop ‘stedelijke verkeersplanning’ behandelen de auteurs onder andere de classificatie van wegen

(van stedelijke autosnelweg tot woonpad) die nog steeds (denk aan hun plaatje) door velen wordt geciteerd

of gebruikt. De precieze herkomst van de classificatie blijft onduidelijk. In eerdere of latere publikaties

1334

Page 489: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

van Goudappel ontbreekt een onderbouwing of aanzet hiertoe. De ontwerpcriteria voor wegen en straten

zijn volgens Goudappel & Perlot (1965, pag. 101):

1 Alle delen van het stadsgebied moeten in gelijke mate toegankelijk zijn.

Il De spreiding van de optredende verkeersbelastingen dient zo gelijkmatig mogelijk te zijn; sterke

concentraties van verkeer moeten worden vermeden.

m De wegen dienen de hoofdstromen van het relatiepatroon (wenslijnendiagram) zo goed mogelijk

te volgen, waarbij het leiden van verkeer door stadsgedeelten die geen deel hebben aan een

bepaalde relatie moet worden vermeden.

l v Door juiste dimensionering van wegprofielen en kruispunten dient een vlotte en continue afwik-

keling van het verkeer mogelijk te zijn, hierbij is de classificatie weer een belangrijk hulpmiddel.

V In het bijzonder voor een toekomstige situatie moet bij het streven naar een minimale distantie

voor het gezamenlijke verkeer, meer gelet worden op de factor ‘tijd’ dan op ‘afstand’.

Van drie verkeerssystemen, radiaal, tangentiaal (grid) en ‘overig’, kiezen Goudappel & Perlot voor het

tangenliale sysreem, met name gelet op criterium 11. Voor binnensteden prefereren zij de ring of lus.

De auteurs stellen verder eisen aan de ligging van woningen die enerzijds goed bereikbaar moeten zijn

voor het autoverkeer en anderzijds aan een straat moeten h,,‘ooen waar de erffunctie overheerst. Over

Radbum-achtige concepten zeggen ze:

“Het is de vraag of in woonbuurten, waar de erflünctie van de verkeersvoorzieningen toch al overheer-

send is, een ver doorgevoerde scheiding niet tot een steriele oplossing leidt. Velen zullen de voorkeur

geven aan het wonen aan een woonstraat boven het wonen in een doodlopend straatje, waar nauwelijks

meer enige beweging is’. Het is met uitgesloten dat het groeperen van een beperkt aantal gezinnen in

een moderne vorm van het hofje, zal leiden to sociale conflictsituaties”.

De auteurs hebben destijds gestimuleerd dat de aanpak van de verkeersproblematiek voor een belangrijk

deel op stedelijk niveau ging plaatsvinden.

Boomstructuur?

In het bekende ‘A city is not a tree’ zet Alexander (1966) zich af tegen de boomstructuur (hiërarchische of

organische sm~tuur) die in die periode wordt bepleit en toegepast. De boomstructuur is volgens hem met

geschikt om de veelheid aan mogelijke relaties tussen stedelijke elementen te faciliteren. De boomstructuur

kan hooguit de verbinding leggen tussen de achtereenvolgende elementen terwijl een gridstructuur allerlei

kris-basrelaties mogelijk maakt. Bovendien gaat het concept van boomstructuren vaak gepaard met een

scheiding van stedelijke functies (aparte woonwijken en werkgebieden), wat volgens Alexander afbreuk

doet aan de stedelijke dynamiek. Hij meent dat de boomstructuur steeds weer opduikt door de eenvoud van

1 Bijna overbodig om op te merken dat inmiddels zeer velen tot genoegen in dergelijke doodlopen-de straatjes wonen.

1335

Page 490: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

het concept en de moeite die mensen hebben met het doorgronden van de patronen en relaties die bij

ingewikkelder structuren horen.

Limited access

Marks (1957) rapporteert een belangrijke ongevallenstudie in Los Angeles. Er waren twee verkeersstruc-

turen onderzocht: een gridsysteem en een systeem met limited access (IA). Het gridsysteem vertoont bijna

acht maal meer ongevallen dan het La-systeem. Op kruispunten met vier takken is het aantal ongevallen

per jaar per kruispunt in het gridsysteem drie maal zo hoog als in het l.a.-systeem. Volgens Marks (19.57)

kenmerkt een veilig ontwerp zich door:

- een limited-accesssysteem, bij voorkeur met ontsluitingsstraten om de +350 meter (een maat die

Le Corbusier in de twintiger jaren ook al noemde);

- geen straten die twee hoofdwegen verbinden;

- verzamelstraten alleen als zij niet louisen met doorgaande straten en als zij slechts aan één zijde

aansluiten op een hoofdweg;

- kruispunten met vier takken zoveel mogelijk vermijden en bij voorkeur eenvoudige kruispunten met

drie takken toepassen.

Deze aanbevelingen zijn jaren later in het grote Nederlandse ‘Demonstratieproject herindeling en herin-

richting van stedelijke gebieden’ (Janssen & Kraay, 1984) ook weer ‘teruggevonden’.

Conclusie

De verkeerskundige geschiedenis levert drie kenmerkende wegenstructuren voor verblijfsgebieden op:

grind, limited acces en boom/organisch (zie afbeelding 2).

De conclusie moet zijn dat de verkeersveiligheid is gediend met een systeem gebaseerd op beperkingen in

de toegang en de snelheid (boomsmtctuur of limited access) en dat de leefbaarheid en bereikbaarheid meer

gediend zijn met een gridsysteem. Over de kosten van deze systemen gaan we later verder in.

Indicatoren

We zullen ingaan op de eerder genoemde doelstellingen omtrent verkeersveiligheid, bereikbaarheid en

leefbaarheid. We operationaliseren die doelstelliipen met enkele indicatoren die direct samenhangen met

de netwerkstructuur. De mate van verkeersveiligheid hangt samen met het totale aantal afgelegde voertuig-

kilometers, de beoogde h-ajectsnelheid (bijvoorbeeld dat vijfentachtig procent van de voertuigen een

bepaalde snelheid met overschrijdt) en de kruispuntdichtheid. De bereikbaarheid drukken we hier uit in de

ritlengte binnen het verblijfsgebied en op de omliggende wegen (van belang als er veel moet worden

omgereden op die wegen). De snelheid is hierbij ook van belang, maar binnen verblijfsgebieden is dat geen

variabele omdat de snelheid op alle straten ongeveer gelijk zou moeten zijn, namelijk maximaal dertig

1336

Page 491: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

kilometer per uur. De verkeersleefbaarheid bepalen we hier met de verkeersintensiteit (op een wegvak) en

het totale aantal afgelegde voerh@Aometers.

Afbeelding 2 Schematisch voorstelling van drie typen wegenstructuren

Grid

Boom

Limited access

1337

Page 492: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

De kosten van de verkeersstructuur hangen vooral af van het aantal kilometers weglengte, het dwarsprofiel

en de aanvullende voorzieningen. met name de snelheidsremmende maatregelen.

Uiteraard zijn er meer of eventueel geavanceerdere indicatoren te bedenken voor deze doelstellingen. Voor

de hier gegeven beschouwing zijn de aangeduide indicatoren echter goed bruikbaar.

Verkeersveiligheid

Bij sommige verkeersstmcturen in verblijfsgebieden legt het autoverkeer een deel van een interne verplaat-

sing af over het omliggende wegennet. Voor het totale aflegde aantal voertuigkilometers moeten we dat

deel van de verplaatsing meetellen. Van Minnen (1993) heeft de afgelegde voertuigkilometers berekend

voor verschillende geschematiseerde verkeersstmcturen. Hij corrigeert hierbij voor de lagere snelheid in de

verblijfsgebieden, dus eigenlijk berekent hij de duur van de verplaatsingen (afgelegde voertuigkilometers

per tijdseenheid). Een gridstmctuur met veel aansluitingen op het omliggende wegennet, heeft de kortste

ritduur. Een eenvoudige boomstructuur heeft een bijna 30% langere ritduur dan een grid. Het verschil in

ritduur tussen een limited-accessstructuur en een boomstructuur is gering.

In het algemeen hangt het aantal kruispunten rechtevenredig samen met de totale weglengte in het ver-

keersnetwerk (Jansen & Bovy, 1975). Maar voor bijzondere netwerken zoals limited acces en boom gaat

deze regel niet volledig op. Want in die structuren beperkt men bewust het aantal kruispunten (zie nog-

maals afbeelding 2). De boomstructuur heeft het kleinste aantal lauispunten, gevolgd door limited access.

In het algemeen zijn kruispunten met drie takken gunstig voor de verkeersveiligheid (Janssen & K.raay,

1984). Dergelijke kruispunten komen veel voor bij limited acces en boom. Ook dit pleit voor deze twee

structuren.

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid, uitgedrukt in de ritlengte, hangt sterk af van de mate waarin omrijden noodzakelijk is.

Met name de boomstructuur noopt tot veel omrijden over de omliggende wegen. Holroyd (1966) heeft

voor een cirkelvormig gebied de ritlengte via verschillende structuren berekend. Hij normeert de ritlengten

op een rit die direct van herkomst naar bestemmig in het gebied verloopt. Een rit via een gridstructuur is

1,3 maal langer en een rit via een rondweg (noodzakelijk bij boomstructuren) is 2,5 maal langer dan de

directe verbinding. De bereikbaarheid lijkt gediend bij een gridstructuur.

Leefbaarheid

De verdeling van het verkeer over het netwerk hangt sterk samen met de dichtheid van het netwerk en het

aantal kruispunten (uitwisselingspunten). Voor de vergelijkbaarheid van de hier beschouwde drie struc-

tuurtypen stellen we dat de dichtheid ongeveer even groot is. We wisten al (zie hiervoor) dat het aantal

louispunten in een boomstructuur kleiner is dan in een structuur met limited access en dat een gridstmc-

1338

Page 493: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

tuur de meeste kruispunten heeft. De gridstructuur biedt daarom de meeste mogelijkheden voor een

gelijkmatige verdeling van het verkeer over het netwerk. De gemiddelde intensiteiten per wegvak zijn

daarin het laagst. In een boomstnxtuur voegen de verkeerssuomen zich voortdurend bij elke vertakking

samen tot op de weg die aansluiting geeft op de omliggende wegen. In het voorbeeld van afbeelding 2 zou

de intensiteit op die ontsluitende wegen voor limited access en boom even groot zijn, maar er zijn andere

voorbeelden te geven waarbij de boomstructuur de ongunstige concentraties van verkeer te zien geeft.

Kosten

De totale lengte van de wegen in een verkeersnetwerk zal in een gridstructuur groter zijn dan in de andere

twee smxturen. Deze verschillen zijn echter gering, zeker in vergelijking met de verschillen in noodzake-

lijke snelheidsremmende maatregelen. Want in een grid met zijn lange rechte wegvakken en daardoor hoge

snelheden, dienen meer van dergelijke maatregelen te worden getroffen dan in andere sbucturen. De

kosten van een gridstructuur zullen dus oqutig uitvallen.

Het dwarsprofiel hangt meestal af van de verwachte intensiteiten. Er zijn er veel stedelijke verbindingen

die erg breed zijn in verhouding tot de hoeveelheid verkeer die er gebruik van maakt. Daarentegen zijn er

ook genoeg voorbeelden van smalle profielen met een gezamenlijk gebruik door veel gemotoriseerd en

langzaam verkeer. Het lijkt erop dat het dwarsprofiel niet afhangt van het structuurtype.

Slotconclusie

In tabel 1 zijn de voorgaande bevindingen samengevat. De structuur met limited access scoort positief op

alle aspecten. De symphatieke kant van deze structuur is dat ook bestaande gridstructuren kunnen worden

omgebouwd tot deze vorm. Het is veel moeilijker om een grid om te bouwen tot een boomstructuur.

Ondenoek dat zou moeten volgen

Gedurende enkele tientallen jaren hebben diverse auteurs zich beziggehouden met het fenomeen verkeers-

structuur. Zelden leken ze op elkaars resultaten of methoden terug te grijpen. Het zou verhelderend zijn

om een integraal onderzoek te starten naar de effecten van verschillende structuurtypen op de aspecten

verkeersveiligheid. bereikbaarheid, leefbaarheid en kosten. Dat onderzoek zou zich moeten richten op:

- de theoretische en mathematische verbanden tussen de diverse netwerkvariabelen;

- de simulatie van verkeersbewegingen in de verschillende netwerken (bijvoorkeur ook de gelijktijdige

aanwezigheid van verschillende soorten verkeersdeelnemers);

- de empirische toetsing van de uitkomsten uit de vorige twee onderdelen.

Met een dergelijk onderzoek kunnen we de inhoudelijke ar-umentatie voor het rigoreus ombouwen van

wegennetten verstevigen.

1339

Page 494: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 2

Tabel 1 Score van drie structuurtypen op de aspecten verkeersveiligheid, bereikbaarheid, leef-

baarheid en kosten.

Verkeersveiligheid

Grid Limited access Boom

+ ti-

Bereikbaarheid tk +

Leefbaarheid +b +

Kosten +k +

Per aspect zijn relatieve scores toegekend. De score ‘-’ betekent dat het beaeffende aspect slecht scoort: hoge kosten.

veel ongevallen, minder kwaliteit wat belxeft leefbaarheid, moeilijk bereikbaar.

- Alexander, C. (1966). A city is not a tree. Lu: Design. Febr.

- Corbusier, Le. (1987). The city of tomorrow. The Architectural Press, London (vertaling van de oor-

spronkelijk in 1924 uitgegeven Franse versie, getiteld ‘Urbanisme’).

- Dijkstra, A. (1991). Categorisering van wegen: deel 1: verkeersplanologische gezichtspunten; Binnen-

en buitenlandse benadelingen van categorisering. R-91-52. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek

Verkeersveiligheid SWOV, Leidschendam

- Giskes, J. & HG. Váhl (1980). Menselijk verkeer. In: Verkeerskunde 31. Nr. 5 pp. 244-249.

- Goudappel, H.M. & Perlot, J.A. (1965). Verkeer en stad. Stedebouwkundige studies 4. Vuga, 2.~1.- Holroyd E.M. (1966). Theoretical average joumey lenghts in circular tow-rs with various routeing

systems. Report 43. Transport and Road Research Laboratory. Crowthome.

- Jansen, G.R.M. & Bovy, P.H.L. (1975). De opbouw van stedelijke wegennetten. E

- Janssen, S.T.M.C. & Kraay, J.H. (1984). Demonstratieproject herindeling en herimichting van stedelij-

ke gebieden (in de gemeenten Eindhoven en Rijswijk); Eindrapport van het onderzoek Verkeersveilig-

heid. R-84-29. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV. Leidschendam.

- Marks, H. (1957). Subdividing for traffïc safety. In: Trtic Quarterly. July. pp. 308-325.

- Minnen, J. Van (1993). Duurzaam veilig in de praktijk en ontsluitingsstmcturen. In: Verkeerskundige

werkdagen 1993. Publikatie 73. Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en

Wegenbouw en de Werkeerstechniek CROW, Ede.

1340

Page 495: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

- Ministry of Transport (1963). Traffic in towns; A study of the long term problems of lraff?c in urban

areas. (Buchanan report). HMSO, London.

- Reichow, H.B. (1959). Die autogerechte Stadt; Ei Weg aus dem Verkehss-Chaos. Otto Maier Verlag,

Ravensburg.

- Vaughan. R. (1987). Urban spatial traffïc pattems. Pion Limited, Londen

1341

Page 496: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1342

Page 497: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

VEILIGHEID VAN GEBUNDELDE INFRASTRUCTUUR:aandachtspunten vanuit ontwerpperspectief

N. RosmullerTechnische Universiteit Delft

Faculteit der Technische BestuurskundeSectie Transportbeleid en Logistieke Organisatie

J. WillemsTechnische Universiteit DelftFaculteit der Civiele Techniek

Vakgroep Infrastructuur

1343

Page 498: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Inhoudsopgave

SAMENVATTING.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . - . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..ii

1. INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .._..........................................................................1

2. WEZENSKENMERKEN VAN GEBUNDELDE INFRASTRUCTUUR .....................................................2

2.1 DEFINITIES .........................................................................................................................................................22.2 VERSCHIJNINGSVORMEN EN O~TWERPMOGELIJKHED.W ....................................................................................... 3

3. AANDACHTSPUNTEN BJJ HET ONTWERP VAN BUNDELING ...........................................................43.1 BUNDELINGSEIGENSCHAPPEN.............................................................................................................................53.2 ALGEMENE TRACERINGVOORWAARDEN...............................................................................................................63.3 BLINDELINGSCRITERIA .........................................................................................................................................73.4 SAMENVATEND..................................................................................................................................................7

4. VEILIGHEID.....................................................................................................................................................84.1 BELEID IN NEDERLAND. .......................................................................................................................................84.2 BUNDELING EN VEILIGHEID: ZORGWEKKENDE GELUIDEN. .................................................................................... 9

5. VEILIGHEID EN HET BUNDELMGSCONCEPT ....................................................................................11

5.1 VEILIGHEJD EN BUNDEUNGSEIGENSCHAPPEN.................................................................................................... 115.2 VEILIGHEID EN ALGEMENE TRACERINGSVOOR WAARDEN ..................................................................................... 145.3 VEILIGHEID EN BUNDELINGSCRITERIA ................................................................................................................145.4 SAMENVATTEND ................................................................................................................................................15

6. CONCLUSIES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .........................15

1344

Page 499: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Samenvatting

Veiligheid van gebundelde infrastructuur: aandachtspunten vanuit ontwerpperspectiefDit artikel spitst zich toe op de concept bundeling, het effect veiligheid en de combinatie vanbeide. Bundeling (van infrastructuur) is in de ruimtelijke ordening en het sectorbeleid reedslang als principe voor de aanleg van nieuwe infrastructuur naar voren geschoven. Tochblijken de theoretische voordelen in de praktijk niet altijd te gelden. Deze paradox kanverklaard worden door een drietal factoren. Deze kunnen beschouwd worden alsoverwegingen bij het ontwerp:1. Naast theoretische voordelen zijn ook theoretische nadelen aan te wijzen. Deze worden

onder meer veroorzaakt door de bundelingseigenschaen, zoals een (plaatselijke)cumulatie van de hinder, interferentie-effecten, enzovoort.

2. Een bundeling moet evenzeer voldoen aan algemene rraceringskenmer&n die ook geldenvoor niet-gebundelde infrastructuur. Dit betekent dat een bundeling niet om het even in elkgebied kan worden aangelegd om zo de kortst mogelijk route te realiseren.

3. De effecten ter plaatse van bundeling zijn ook afhankelijk van de verschijningsvorm van debundel. Met andere woorden de bundelingscriteria zijnde type infrastructuur, de onderlingeafstand, de manier van bundelen, de schikking, en de bouwfasering hebben zo hun invloedop de verschijningsvorm.

Vervolgens komt de problematiek met betrekking tot de veiligheid aan bod. Hier wordtgesteld dat bestaande veiligheidsstudies niet voldoen aan de eisen en wensen vanbesluitvormers. Er wordt geen aandacht aan bundelingseigenschappen en -criteria gegeven enook de verdere informatie voortkomend uit de studies ondersteunt het besluitvormingsprocesonvoldoende. Tenslotte wordt nagegaan hoe de drie opgesomde factoren, die de invloed op deveiligheid van bundeling van infrastructuur bepalen, en hoe hiermee in het ontwerp rekeningte houden.

Safety of bundled infiastructure: consideratiom from a designperspectiveThis paper focusses on the concept of bundling, the effect safety and the combination ofthese. Bundling of infrastruchrre has been a planning principle for quite a long time. It stil1 isthe leading principle in locating infrastructure, based on the assumption that it can offer(theoretical) advantages. Nevertheless, there are also disadvantages. This paradox can beexplained by three factors. These factors can be seen as design considerations:1. In theory, there are not only positive characteristics, but also negative ones, such as

cumulation of negative effects, interference effects, etc.2. Wben infrastructure is bundled, the genera1 location principles must also be taken into

account. For example, the shortest possible route should be followed, the area shouldn’t betoo sensitive for hindrance, etcetera.

3. The local effects depend on the morhpology of the bundle. This implicates that the types ofinfrastructure, the distance between the infrastructure, the way the infrastructure wil1 bebundled, the intemal order, and the building sequence wil1 have their influence on themorhpology.

Then, the actual situation of safety is being discussed. The conclusion is that the existingsafety studies do not fulfill demands en needs in the decisionmakingprocess. NO attention isbeing paid to characteristics of bundling or bundling criteria. Thereby, the informationresulting from safety studies does not match with the needs from decisionmakers. Finally, thedesign considerations for bundling infrastructure are applied on the safety concept.

1345

Page 500: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1. Inleiding

In Caracas, 1993, beschadigen werknemers van een telefoonbedrijf tijdens een reparatie per

ongeluk de naastgelegen aardgasleiding. Deze ontploft waardoor 50 personen op de

nabijgelegen autosnelweg om het leven komen. In dit voorbeeld is sprake van de mogelijk

rampzalige gevolgen die met bundeling van infrastructuur samen kunnen hangen.

Bundeling vormt ook in Nederland steeds vaker een voornaam uitgangspunt bij de aanleg en

ontwikkeling van infrastructuur. Zo is besloten de Betuweroute te bundelen met de Al5 en is

men voornemens de HSL ten zuiden van Rotterdam tot aan de Belgische grens grotendeels te

bundelen met de Al 6. Met de vorming van gebundelde infrastructuur treedt echter een

schaalvergroting op waarvan de uitwerking op verschillende effecten bij lange na niet

inzichtelijk zijn. In dit artikel zullen we ons richten op veiligheid. Veiligheid is één van de

effecten waarop de uitwerking van bundeling een witte vlek betreft. Aan de veiligheid van

bundeling wordt nader invulling geven vanuit een ontwerpperspectief.

Het doel van dit artikel is aan te geven welke invloed bundeling op veiligheid kan hebben en

aan welke aspecten in het ontwerp van de bundeling rekenschap gegeven moet worden vanuit

veiligheidsoptiek. Hiermee kan zowel het ontwerp- als het besluitvormingsproces rondom

bundeling worden ondersteund.

In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste kenmerken vàn en invloeden op effecten dóór

bundeling geschetst. Vervolgens wordt, in hoofdstuk 3, ingaan op de ontwerpcriteria die een

rol spelen bij bundeling. Daarna wordt een uiteenzetting gegeven over veiligheid in relatie tot

bundeling (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 wordt vervolgens de invloed van bundeling op de

veiligheid beschreven om vervolgens middels de beschreven ontwerpctiteria handvatten aan te

reiken waarmee bij bundeling en omgevingsveiligheid rekening te houden. Het geheel wordt

afgesloten met de voornaamste conclusies (hoofdstuk 6).

1346

Page 501: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

2

2. Wezenskenmerken van gebundelde infrastructuur

Voor dat we dieper ingaan op het specifieke karakter van gebundelde infrastructuur zullen we

eerst aangeven wat hieronder wordt verstaan en welke verschijningsvormen kunnen worden

onderscheiden.

2.1 Definities

Een transportcorridor kan in het algemeen worden omschreven als een langgerekte zone

waarbinnen zich één of meerdere vervoersmodaliteiten bevinden. Transportcomidor zijn door

meerdere personen of instanties gedefinieerd.

Weir en Eng [ 19631: “A transporrarion corridor can be defïned as a conrinous strip of land of vatying widrh

connecting two geographically separate points and containing two or more facilifies for the

conveyance of people, energy, informution, or materials” [ Weir en Eng, 19631.

V&W en NS [ 19931: “Een corridor is een bundel van hoofdinfrastructurele voorzieningen met een nationale

edof internationale fun&e waarin voor de afwikkeling van verkeers- en vervoerssIromen (personen,

goederen) overhevelings-mogehjkheden bestaan tussen de verschillende modaliteiten (weg, spoor en

water) ” [ V& W en NS, 19931.

Indien er zich meerdere vervoersmodalitei ten bevinden die op verschil lende

infrastructuurlijnen worden afgewikkeld, is deze infrastructuur met elkaar gebundeld. Het

bundelingsbegrip is beperkter en gaat expliciet uit van het in lengterichting in elkaars

nabijheid zijn van infrastructuurlijnen. Een toevallige kruising van verschillend georiënteerde

infrastructuurlijnen is derhalve geen bundeling van infrastructuur. Bundeling van

infrastructuur, verder kortweg bundeling genoemd, kan dan ook worden omschreven als [Ham

en Gijzel 19791: “een bewuste of toevallige samenvoeging van lineaire infrastructuurelementen”

Daarnaast bestaat een aantal andere omschrijvingen van bundeling.

Joachim [ 19871 geeft een omschrijving toegespitst op leidingen: “Unter &ufefung von Leitungen

versteht man die Parallelftihrung von zwei Leitungen oder auch mehr bei Einhaltung eines bestimmten

Absrandes”.

Sottiaux et ti. [ 1994]:‘Jumeler deux infrastructures linéaires. Lest les rapprocher l’une de i’autre, sar une

Iongueur variable. en espérant tirer bénéfice de cette opération pour la collecfivité.”

V&W [ 19951: “Verschil lende vormen van infrastructuur . wegen, spoorwegen, waterwegen.

hoogspanningsleidingen - zo dicht mogelijk naast elkaar aanleggen, om nieuwe doorsnijdingen van

open gebied te voorkomen” [V& W, p. 170, 19951.

Willems [ 19961: “Bundling infrasrrucrure can be dejìned as the consrruction of more infrastrucrure lines

(ako ofthe same kind) with a limited distance behveen them” [Willems. 19961.

1347

Page 502: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

3

Bundeling van infrastructuur is dus, zo blijkt uit al deze omschrijvingen, per definitie een

ruimtelijke bundeling. Bundeling heeft betrekking op de ruimtelijke samenvoeging van

infrastructuur uit één of meer sectoren, b.v. een spoorlijn naast een autoweg. Daarnaast kan

ook een ,functionefe bundeling worden onderscheiden. Functionele bundeling heeft betrekking

op het samenvoegen van verschillende verkeerssoorten of verschillend georiënteerde

verkeersstromen op één infrastructuurlijn, b.v. korte en lange afstandsverkeer, of

personenauto- en vrachtwagenverkeer op een autosnelweg [Ham, 19791. In deze opvatting

over bundeling gaat het over verkeersmodi en geenszins van infrastructuur en valt daarom

buiten het bestek van dit artikel.

2.2 Verschijningsvormen en ontwerpmogelijkheden

Infrastructuurbundels kunnen fysiek op verschillende manieren voorkomen. In het algemeen

zijn er een vijftal bundelingscriferia aan de hand waarvan de fysieke kenmerken van

bundelingen kunnen worden onderscheiden [Arink, 1972 en Willem% 19951:

l de typen infrastructuur

die met elkaar 6

gebundeld worden

(Figuur 2.1).

l de onderlinge afstand

tussen de elementen:

men kan strak bundelen

(zo dicht mogelijk bij

elkaar), bundelen op

afstand (met een zekere

COnStZiIIte hlSSfXllllkIlte) Figunr 2.1: Typen infrastructuur en onderlinge afstand bij bundeling.

of in een zone (met een

variabele tussenruimte).

1348

Page 503: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

4

l de manier van bundelen:

infrastructuur kan

nevengeschikt, gestapeld

of in een mengvorm

worden aangelegd. In

figuur 2.2 staan een

aantal mogelijke

manieren van bundeling.

l de onderlinge schikking:

de ligging of situering

ten opzichte van elkaar

(Figuur 2.2).

l de bouwfasering: het

tijdstip ten opzichte van

elkaar waarop de

infrastructuurlijnen

geconstrueerd worden.

Men kan element 1 voor

of na element 2 of

tegelijkertijd aanleggen.

iguur 2.2: Mogelijke manieren van bundeling en alternatieven vooronderlinge schikking.

3. Aandachtspunten bij het ontwerp van bundeling

Het bundelen van infrastructuur vormt vaak een uitgangspunt bij de aanleg van nieuwe

infrastructuur. Dit vindt zijn oorsprong in de verwachte positieve eigenschappen van een

bundeling en met name het bewerkstelligen van een reducerende invloed op negatieve

effecten, zoals bijvoorbeeld een reductie in ruimtebeslag of versnippering. Zo wordt in de

“Groene Hart-nota” ten aanzien van milieu-effecten over de aanleg van de Hogesnelheidslijn

en de Betuweroute gesteld: Tracés waarbij bundeling met bestaande infrastructuur wordt

gerealiseerd hebben de minste nadelen [VROM, p. 79, 19921.

1349

Page 504: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

5

Toch blijkt dat bij het bundelen in de praktijk verschillende aandachtspunten nadrukkelijk in

ogenschouw moeten worden genomen. Deze aandachtspunten kunnen verklaard .worden

vanuit een drietal invalshoeken, te weten bundelingseigenschappen, algemene

traceringsvoorwaarden en bundelingscriteria..

3.1 Bundelingseigenschappen

Opvallend bij bundeling is dat de fypen effecten dezelfde zijn als bij infrastructuur die niet is

gebundeld, solitaire infrastructuur. Rond infrastructuurbundels is immers ook sprake van

risico’s, geluidshinder, barrièrewerking en luchtverontreiniging. Deze effecten zijn mede

afhankelijk van zowel het type omgeving en met name de gevoeligheid ervan als het type

infrastructuur, maar niet van het feit of de infrastructuur al dan niet gebundeld is. Wèl

specifiek voor bundeling is de mate waarin en de w&e waarop de effecten tot stand komen

alsmede de ruimtelijke verdeling ervan. Bij bundeling van infrastructuur is, in tegenstelling tot

effecten van solitaire infrastructuur, sp rake van een aantal specifieke

bundelingseigenschappen. Deze zijn:

l polarisatie van effecten: dit is, in tegenstelling tot de andere eigenschappen van bundeling,

een algemene en altijd geldende eigenschap. Het betekent een vergroting of accentuering

van tegenstellingen doordat de effecten ruimtelijk worden geconcentreerd.

l interferentie van effecten: dit betekent dat effecten van de ene infrastructuur zowel het

functioneren als mogelijke effecten van de andere infrastructuur kunnen beïnvloeden. Dit

kan vervolgens w e e r g e v o l g e n h e b b e n o p d e cumulatie/decumulatie o f

synergisme/antagonisme van effecten.

l cumulatie/decumulutie van effecten: onder cumulatie verstaat men dat er louter een

samenvoeging, opeenhoping, vermeerdering of verhoging van de effecten optreedt

(1+1=2). Deze eigenschap treedt enkel op ter hoogte van de bundel zelf. Wellicht daardoor

roept een bundeling plaatselijk vaak weerstand op doordat dit het NIMBY-effect (Not In

My Back Yard) versterkt. Een decumulatie lijkt een wat theoretisch effect, maar het is in

principe mogelijk dat bijvoorbeeld de aanleg van een nieuwe infrastructuur in- of op een

dijklichaam waardoor de geluidsoverlast van de bestaande infrastructuur wordt verminderd

en de nieuwe infrastructuur geen extra hinder veroorzaakt.

1359

Page 505: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

6

3.2 Algemene traceringsvoorwaarden

l synergisme/antagonisme van effecten: dit houdt in dat de effecten elkaars werking

versterken c.q. verzwakken volgens het principe “het geheel is meer respectievelijk minder

dan de som der delen” (1+1>2 respectievelijk 1+1<2). Vanwege het antagonisme is en

wordt het bundelen vaak expliciet als uitgangspunt gesteld bij de aanleg van nieuwe

infrastructuur en met name voor wat betreft de aspecten versnippering en ruimtebeslag. Het

synergisme is eerder een theoretische eigenschap en komt in de praktijk niet erg veel voor,

tenzij men denkt aan bijvoorbeeld de uitwisselbaarheid en het medegebruik van diverse

infrastructuren en de mogelijkheid voor intermodaal vervoer.

Deze bundelingseigenschappen zijn gerelateerd aan de typen effecten (geluid, risico, en

dergelijke). Vanzelfsprekend hebben ze ook onderlinge verbanden (interferentie kan

bijvoorbeeld leiden tot synergisme en leidt steeds tot cumulatie), maar ze hoeven niet

noodzakelijk bij elk type effect voor te komen. Zo kan bundeling een antagonistische werking

hebben op de geluidshinder (de twee infrastructuren samen veroorzaken minder geluid dan de

afzonderlijke infrastructuren apart bij elkaar opgeteld), maar van interferentie is bij dit type

effect geen sprake: de geluidsproduktie van de ene infrastructuur heeft geen invloed op het

functioneren van de andere infrastnrctuur.

Doordat bundeling dezelfde typen effecten heeft als niet-gebundelde infrastructuur, moet

bovendien aan de algemene traceringsvoorwaarden worden voldaan. Concreet betekent dit dat

ook rekening moet worden gehouden met de gevoeligheid en de geschiktheid van de

omgeving. Indien infrastructuur wordt gebundeld in een effect-gevoelige omgeving kan het

saldo aan effecten immers hoger zijn dan wanneer men de infrastructuur solitair aanlegt in een

gebied dat minder gevoelig is voor dergelijke effecten.

Bovendien dient bij de aanleg van infrastructuur steeds gestreefd te worden naar de kortst

mogelijke route, waarbij omwegen geaccepteerd kunnen worden om probleempunten te

ontwijken. Dit impliceert dat typen infrastructuur die gebundeld worden ook dezelfde

netwerkkenmerken moeten hebben.

Indien dit niet het geval is, zal minstens één van beide een omweg moeten maken om nog van

bundeling te kunnen spreken en daardoor meer nadelige effecten en ruimteverlies doen

ontstaan. Vaak wordt gebundeld met bestaande infrastructuur.

1351

Page 506: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

7

Doordat de ligging van één van de typen infrastrucuur gegeven is heeft dit in de praktijk veelal

tot gevolg dat minder rekening wordt gehouden met de omgevingskenmerken doordat ook die

dan gegeven zijn. Juist deze omgevingskenmerken, en met name een te hoge gevoeligheid

voor één of meerdere effecten, kunnen fnuikend zijn voor het succes van de bundeling.

Wanneer in het onderzoeksgebied meerdere typen infrastructuur aanwezig zijn waarmee in

principe een bundeling gemaakt kan worden, dient derhalve het type gekozen te worden die

het minst door gevoelig gebied loopt. Indien meerdere typen tegelijkertijd of later worden

aangelegd is de plaatskeuze voor de corridor in principe helemaal vrij. Logischerwijs heeft het

bundelen van infrastructuur dan ook in principe de meeste kansen.

3 . 3 Bundelingscriteria

De invloed van bundeling op de effecten is tevens afhankelijk van de vermelde fysieke

kenmerken van de bundel zelf, oftewel de bundelingscriferia. Bundeling kan in theorie

bijvoorbeeld een ruimtebesparing opleveren, maar indien wordt gebundeld met een ruime

onderlinge afstand, zal het ruimtebeslag door de ontstane restruimtes zelfs groter zijn dan

twee niet-gebundelde infrastructuren.

3.4 Samenvattend

Het bundelingconcept is dus niet zondermeer zaligmakend maar staat steeds ter discussie. Het

is in principe mogelijk dat naast gewenste algemene eigenschappen, zoals antagonisme van

negatieve effecten, ook ongewenste eigenschappen van een bundeling naar voren komen,

zoals bijvoorbeeld een sterke polarisatie van verstedelijking, interferentie van effecten of een

dermate sterke cumulatie van effecten dat grenswaarden worden overschreden. Een

strategische keuze en afweging over de toepassing op basis van de 1) algemene

bundelingseigenschappen 2) algemene traceringsvoorwaarden, 3) de concrete inrichting en

vormgeving van de bundeling.

In het volgende hoofdstuk zal bundeling in relatie tot de veiligheid van de omgeving worden

behandeld. Veiligheid is namelijk een effect dat, ons inziens, van belang behoort te zijn bij de

aanleg en ontwikkeling van gebundelde infrastructuur vanwege de bundelingseigenschappen.

1352

Page 507: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

8

4. Veiligheid

Met externe veiligheid wordt het risico bedoeld welke personen lopen doordat zij behoren tot

de omgeving van een riskant systeem, zonder dat deze personen zelf deel van het systeem

uitmaken [Rosmuller, p. 21, 19961. Een voorbeeld hiervan is het risico dat omwonenden van

een autosnelweg lopen ten gevolge van verkeer en vervoersactiviteiten over diezelfde

autosnelweg. De externe veiligheid van gebundelde transportassen staat centraal in dit artikel.

4.1 Beleid in Nederland

In het Nationaal Milieu Beleidsplan, bijlage “Omguun met Risico’s”, worden twee begrippen

gebruikt voor het beschrijven van de externe veiligheid, het individuele- en het groepsrisico

[NMP, 19881’. Voor het berekenen van het individuele risico (ZR) wordt verondersteld dat een

persoon permanent en onbeschermd aanwezig is in de omgeving van een riskant systeem. De

IR-berekening resulteert in een overlijdenskans op een bepaalde afstand tot het systeem. Het

groeprisico (GR) belicht een andere dimensie van het begrip risico. Het GR is een grootheid

waarmee aan het afwegingsaspect van sociale ontwrichting ten gevolge van een riskant

systeem recht kan worden gedaan. Bij de berekening van het GR wordt, in tegenstelling tot het

IR, wel rekening gehouden met beschermende factoren en de mobiliteit van personen in de

omgeving. De GR-berekening resulteert in een overlijdenskans van een groep personen met

een bepaalde omvang. Figuur 4.1 geeft beide normen grafisch weer.

1+yur 4.1: Individueel risico (IR) en groepsrisico (GR) [VROM, p. 15, 19891.

slachtoffers

, Nonnen voor de beoordeling van het IR en GR zijn door het Ministerie van VROM vastgesteld voorstationaire installaiies (fabrieken) als gevolg van invultin g van de post-Seveso-richtlijn. Pas in 1996 zijnsoortgelijke normen geformuleerd voor transportsystemen. Deze normen zijn rechtstreeks afgeleid uit de normvoor stationaire installaties.

1 3 5 3

Page 508: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

9

Beide normen dienen apart van elkaar te worden beschouwd. Dit betekent dat de lijn van het

GR niet door te trekken is tot 1 slachtoffer met een overlijdenskans van lE-03 omdat dan geen

recht wordt gedaan aan het aspect van sociale ontwrichting (extra negatieve perceptie van

meerdere doden in één klap). Het zwarte gebied geeft een overschrijding van de grenswaarden

(veiligheidsnorm), een dergelijke situatie is niet toegestaan. In het witte gebied is sprake van

een acceptabele veiligheidssituatie. In het grijze gebied is het ALARA-principe van kracht (As

Low As Reasonably Achievable). Dit betekent dat gezocht moet worden naar manieren

waarop de veiligheid kan worden verbeterd.

4.2 Bundeling en veiligheid: zorgwekkende geluiden

Bundeling van nieuwe met bestaande infrastructuur lijkt vanuit milieu-optiek zeer

aantrekkelijk. Echter, er zullen naar verwachting ook negatieve kanten kleven aan de

ontwikkeling van gebundelde infrastructuur. Met name op het gebied van de veiligheid zijn

steeds meer geluiden in negatieve zin te horen. De veiligheid van de mens binnen en nabij

dergelijke gebundelde transportsystemen lijkt in het gedrang te komen. Enerzijds lijkt dit

veroorzaakt te worden doordat de kans op ongevallen zou kunnen toe nemen bij bundeling.

Anderzijds lijken gevolgen van ongevallen in omvang toe te nemen door de ruimtelijke

concentratie van personen en activiteiten op en nabij de bundeling van infrastructuur2.

Vandaar dat het van groot belang is voorafgaande aan de feitelijke ontwikkeling van

bundelingen van infrastructuur inzicht te hebben in de gevolgen van bundeling voor de

veiligheid van de mens. Steeds vaker maakt die veiligheid deel uit van uitgebreide studies

zoals milieu-effect rapportages (m.e.r.) en tracéstudies. Op basis van discussies over de

veiligheid zoals die de afgelopen jaren is gevoerd lijkt het alsof veiligheid niet voldoende en

op onbevredigende wijze in dergelijke studies aan bod komt. Onder andere Stoop maakt

duidelijk dat met de aandacht voor het milieu niet vanzelfsprekend ook afdoende aandacht

wordt gegeven aan de veiligheid. Evenmin blijken de belangen van het milieu parallel te lopen

aan de veiligheid [Stoop, p. 5, 19931.

Bedenken we dat als gevolg van het ruimtelijke ordeningsbeleid steeds meer mensen zich in de toekomstin de directe nabijheid van transportassen zullen bevinden (en dus ook gebundelde transportassen) dan lijken degevolgen voor de veiligheid niet meer te overzien.

1354

Page 509: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

10

Ook Thissen stelt dat in grootschalige systemen “meer aan de hand is dan alleen meer van

hetzelfde”. Er bestaan aanwijzingen dat mainports, knooppunten en transportcorridors hun

eigen kenmerkende eigenschappen hebben zoals: schaalvergroting, intensivering en

complexiteit, strakke koppelingen binnen logistieke ketens, complexe besluitvorming en

ruimtelijke inpassing, en bundeling van modaliteiten. De uitwerking hiervan op de veiligheid

is dat er een inspanningsvraagstuk ligt, dat er strijdigheden ontstaan met milieubelangen,

capaciteit en bereikbaarheid van hulpverlening bij calamiteiten kritisch kan worden en

onderlinge beïnvloeding door de onmiddellijke nabijheid van verschillende

transportmodaliteiten [Thissen, p. 163, 19931. De veiligheid van de omgeving van gebundelde

infrastructuur lijkt nadrukkelijk onder druk te worden gezet door het specifieke karakter van

de bundel.

Naast het specifieke karakter van gebundelde infrastructuur komt er nog bij dat de informatie

uit veiligheidsstudies het besluitvormingsproces niet voldoende ondersteunen. Zoals we

hebben gezien wordt de veiligheid berekend middels het individuele- en groepsrisico. In een

artikel van Van Orsel is vanuit verschillende bestuurlijke invalshoeken kritiek te horen

aangaande de veiligheidsstudies (i.c. de Betuweroute). In dit artikel beschrijft De Grunt,

brandweercommandant van Gorinchem, het gebrek aan aandacht in risico-studies voor

domino-effecten als gevolg van bundeling van de Betuweroute met andere voorname

transportassen [Van Orsel, 19931.

Maar ook uitvoerders van de veiligheidsstudies, de risico-analisten, zien de beperkingen van

de Nederlandse risico-studies zoals die deel uitmaken van milieu-effectrapportages. Van den

Brand, senior risico-analist bij de Ministeries van VROM en V&W zegt hierover: “De risico-

inschatting leidt op zich tot moeilijk invoelbare getallen. Aan de ene kant getalletjes van de

kansen op een ongeval. Deze zijn, als het goed is, extreem laag. Aan de andere kant getallen

die de omvang van een mogelijke ramp inzichtelijk moeten maken in termen van slachtoffer-

aantallen. Ook die cijyers zijn soms moeilijk te bevatten” [Van den Brand, p. 15, 19951. Het

lijkt erop dat, naast de berekende risico’s, behoefte bestaat aan nadere gegevens die informatie

verstrekken over de veiligheid. Zowel ontwerpers, risico-analisten als besluitvormers lijken

geïnteresseerd te zijn in maatregelen welke getroffen kunnen worden om de veiligheid ZOgroot mogelijk te doen laten zijn [Ravenzwaaij, 1994 en Van Orsel, 19931.

1355

Page 510: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

11

Deze interesse lijkt voort te komen uit het ALARA-principe. Een voorname intentie van (het

Nederlands) veiligheidsbeleid is namelijk na te gaan op welke wijze risico’s gereduceerd

kunnen worden en hiermee dus de veiligheid kan worden verbeterd. Hiertoe staan een tweetal

“sporen” open, het bron- en het effectgerichte beleid”.

Wij spitsen ons in dit artikel verder toe op de maatregelen die in het ontwerp getroffen kunnen

worden (één van de vele mogelijkheden onder de noemer effectgericht beleid) en bij kunnen

dragen aan de verbetering veiligheid van de omgeving van gebundelde transportassen.

Hiermee vangen we twee vliegen in één klap. Ten eerste onderzoeken we op welke wijze

bundeling de veiligheid beïnvloedt om vervolgens aandachtspunten in het ontwerp van

gebundelde infrastructuur aan te kunnen geven. Hiermee genereren we dus nadere informatie

over de invloed van bundeling op de veiligheid en welke maatregelen in het ontwerp kunnen

worden aangebracht en denken we ook nadere informatie te leveren die een betere

ondersteuning van het besluitvorrningsproces omtrent bundeling kan inhouden.

5. Veiligheid en het bundelingsconcept

In dit hoofdstuk wordt de invloed van bundeling op de veiligheid van de omgeving onderzocht

alsmede de ontwerpfactoren die van belang zijn bij de aanleg en ontwikkeling van gebundelde

infrastructuur.

5.1 Veiligheid en bundelingseigenschappen

l Polarisatie:

Het bundelen van infrastructuur heeft automatisch tot gevolg dat ruimtelijke verschillen in

risico’s ontstaan. Bij bundeling enerzijds, bevindt de infrastructuur zichzelf reeds in zones of

corridors met een extern risico. Anderzijds blijven andere gebieden gevrijwaard van externe

risico’s. Er ontstaan derhalve gebieden met hoge respectievelijk lage externe risico’s.

3 Het uitgangspunt hiervan, toegepast op veiligheid. is dat onnodige onveiligheid moet wordenvoorkomen. Het tweede spoor, het effectgerichte beleid, heeft als uitgangspunt er voor te zorgen dat géén alsnadelig te waarderen veiligheidseffecten zijn, zowel nu als op lange termijn [VROM. p. 8, 19891. Zo wordenbijvoorbeeld in een veiligheidsstudie, die deel uitmaakte van de Corridorstudie Amsterdam-Utrecht, een aantalvoorname maatregelen aangegeven die getroffen kunnen worden om de veiligheid van infrastructuur opsubstantiële wijze te verbeteren [AVIV, 19931.

1356

Page 511: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 2

Tevens treedt dus differentiatie van de ruimte op. Een dergelijke differentiatie biedt

vervolgens in principe een grotere vrijheid met betrekking tot toekomstige ruimtelijke keuzen.

0 Interferentie:

Interferentie is wellicht de voornaamste eigenschap van het bundelen van infrastructuur en

met de grootste invloed op de veiligheid. Het betekent concreet dat infrastructuur A een

veiligheidsprobleem kan veroorzaken op de parallelle infrastructuur B. De meest voor de hand

liggende oorzaak is een storing of een veiligheidsprobleem op A waardoor het schadeproces

zich uitstrekt tot over B. Van een dergelijke situatie (ramp) was sprake nabij Caracas op 28

september 1993 (zie hoofdstuk 1). Interferentie heeft veelal minder fatale gevolgen, maar het

tijdelijk onbruikbaar worden of de afsluiting van de nabijgelegen infrastructuur is toch een

zeer ongewenst interferentie-effect. Opmerkelijk is dat dergelijke interferentie niet altijd ten

gevolge van een disfunctioneren van één van de infrastructuren gepaard hoeft te gaan. Zelfs

het normaal functioneren kan interferentie-effecten veroorzaken op het functioneren en de

veiligheid van de andere infrastructuur. Met name verblinding, afleiding of schrikreacties

kunnen veiligheidsproblemen veroorzaken. In figuur 5.1 en Figuur 5.2 geven een beeld van de

gevolgen van een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) bij gebundelde

infrastructuur. De eerste schets laat zien over welke afstanden de effecten zich voordoen, de

tweede schets geeft de maatvoering toegepast op een bundeling.

brenbsnde gaswolk

mIec: 90 m 150m 250 m 350 ml

I .Figuur 5.1: Effectafstanden bij een BLEVE (ontbranding van 50m3 LPG) [TNO, 19831.

1357

Page 512: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

13

( P .

1 5 0 m

<

Figuur 5.2: Effectafstanden van een BLEVE in relatie tot bundeling (ontbranding van 50m3 LPG).

Over het algemeen is de interferentie negatief. Een vorm van positieve interferentie treedt op

wanneer een nabijgelegen infrastructuur tot een snellere hulpverlening kan leiden bij een

eventueel ongeval. Echter, infrastructuur die niet of moeilijk toegankelijk is kan de

hulpverlening op de naastgelegen infrastructuur bemoeilijken.

l Cumulatie/decumulatie:

Meerdere vormen van infrastructuur met elk een bepaald extern risico veroorzaken op zijn

minst een cumulatie van dit extern risico. Twee parallelle infrastructuren met elk een eigen

individueel risico van 1E 10.’ jaar leidt tot een totaal individueel risico van 2E 10-’ jaar.

Dergelijke cumulatie van risico’s worden ook in beeld gebracht door de Integrale

Milieuzonering [VROM, no. 8, 19901. Interferentie-effecten kunnen de cumulatie mogelijk

nog verder verhogen. Een decumulatie als gevolg van één of andere vorm van positieve

interferentie lijkt niet reëel.

l Synergisme en antagonisme:

In principe kunnen de externe risico’s van de afzonderlijke infrastructuur gewoon bij elkaar

worden opgeteld, zoals hiervoor bij cumulatie is geschetst. Van synergisme of antagonisme isdan nog geen sprake. Toch kan dit door de genoemde interferentie in de praktijk wél optreden.

Wanneer het vrijkomen van energie bij een ongeval leidt tot een ongeval op de nabijgelegen

infrastructuur waarbij dit opnieuw leidt tot het vrijkomen van energie en extra schade is

sprake van synergisme. Omgekeerd kan een goede bereikbaarheid en hulpverlening het

vrijkomen van energie de schade beperken waardoor sprake is van een antagonistische

werking. Of bij de bundeling als geheel sprake is van synergisme dan wel antagonisme is in

zijn algemeenheid niet aan te duiden. Dit is immers afhankelijk van de algemene

traceringsvoorwaarden en de bundelingscriteria.

1358

Page 513: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 4

5.2 Veiligheid en algemene traceringsvoorwaarden

Wanneer de plaatskeuze voor de corridor in principe open ligt, hetzij doordat in het

onderzoeksgebied meerdere vormen van infrastructuur aanwezig zijn waarmee gebundeld kan

worden, hetzij doordat meerdere vormen van infrastructuur nog aangelegd moeten worden,

dienen de gebieden met een hoge gevoeligheid voor extern risico zoveel mogelijk te worden

gemeden. Over het algemeen zijn dit gebieden met hoge bevolkingsconcentraties.

5.3 Veiligheid en bundelingscriteria

De diverse bundelingscriteria, zoals die in paragraaf 3.3 zijn genoemd, hebben allen een

verschillende invloed op de veiligheid. Voor wat betreft de bouwfasering lijkt de invloed

onbestaand. De invloed van de overige criteria op de veiligheid is beter voorstelbaar, maar in

het algemeen moeilijk aan te duiden, te meer daar de criteria ook sterke onderlinge relaties

vertonen. Interferentie kan worden beperkt door bijvoorbeeld de onderlinge afstand te

vergroten, maar ook door mitigerende maatregelen in de vorm van scheidingsconstructies te

treffen of het voorzien van een verschillende hoogteligging.Voor het vergroten van de externe

veiligheid kan men aan de rand van de bundel of corridor eveneens scheidingsconstructies

construeren of men kan de infrastructuur met het minste extern risico aan de kant met de

hoogste gevoeligheid op dijklichaam aanleggen. In Figuur 5.3 is dit schematisch weergegeven.

@uur 5.3: Bundeling en veiligheid: mogelijkheid in het ontwerp.

1359

Page 514: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1 5

5.4 Samenvattend

Doordat de verschillende criteria sterk aan elkaar zijn gerelateerd (het hangt van het ene

criterium af welke mogelijkheden voor een ander criterium open blijft) zal men voor het

concreet ontwerp de diverse bundelingscriteria moeten combineren tot zogenaamde

constructieconcepten. Hoe, in algemene zin, met veiligheid rekening te houden in het

ontwerpproces staat uitgebreid beschreven in het proefschrift van Stoop [ 19901.

6. ConclusiesUit het voorgaande kunnen we aantal conclusies trekken. Ten eerste heeft het ontwerpprincipe

bundeling van infrastructuur zo zijn specifieke eigenschappen die maken dat bundeling niet

alleen maar positieve aspecten kent. Bundeling is een paradoxaal ontwerpprincipe dat

verklaard kan worden door: 1) de veelheid aan eigenschappen, 2) het feit dat ook bij

bundeling algemene traceringsvoorwaarden gelden en 3) het fysiek ontwerp van de bundel.

Ten tweede blijkt de veiligheid bij bundeling op verscheidene manieren en in verschillende

mate beïnvloed kan worden. Echter, vooralsnog wordt hier in veiligheidsstudies geen

aandacht aan besteed. Zowel de veiligheid bij bundeling als de veiligheidsstudies staan ter

discussie. Vanuit een ontwerpperspectief, ten derde, hebben we aangegeven aan welke fasen

in het ontwerp rekenschap gegeven aan veiligheid gegeven moet worden. De extra informatie

hieruit voortkomend kan uitstekend dienen ter ondersteuning van zowel het ontwerp- als het

besluitvormingsproces.

1360

Page 515: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

16

Literatuur

Arink, J., Planologische uitgangspunten voor het optimaal gebruik van de ruimte bij deaanleg en verbetering van wegen, pp. 7-33, Optimaal gebruik van de ruimte bij aanlegen verbetering van wegen, ‘s Gravenhage, 1972.

Bayer, M., Brandweer zet in op integrale veiligheidLeidsche R#, Alert, No. 9, pp. 4-6, 1995.Brand, D. van den, Consistent omgaan met de besluitvorming over risico’s, Alert, No. 1, pp.

14-17, 1995.Graaf, F.T.G., N. Rosmuller, Transportcorridors en ruimtelijke planning: Externe veiligheid

voorbij?, pp. 487-497, Voorbij Beleid.7, Stichting Planologische Diskussiedagen,Delft, 1996.

Ham, P. van der, G. Gijzel, #ver wegen aan sporen, overwegen aansporejz, AfstudeerrapportTechnische Universiteit Delft, Faculteit der Civiele Techniek, Delft, 1979.

Joachim, H., Planungsrecht und Planungsregeln heim Bau von Versorgungsleitungen, zumProblem der Leitungsbiindelung, Raumforschung und Raumplanung, Vol. 4, 1987.

Ministerie van V&W, Ministerie van VROM, Risico-notmering Vervoer Gevaarlijke Stoffen,Rapnr. 24611, Den Haag, 1996.

Ministerie van VROM, Ministeriële handreiking voor een voorlopige systematiek voor deintegrale miiieuzonering, Rapnr. 6, SDU uitgeverij, Den Haag, 1990.

Ministerie van VROM, Nationaal Milieubeleidsplan: bijlage “Omgaan met Risico’s”, Rapnr.21137,5, SDU uitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1989.

Orsel, H., De risico’s van de Betuweroute moeten besproken worden, Alert, Vol. 6, No. 11,pp. 28-31, 1992.

Rosmuller, N.. Veiligheidseflectanalayse ten behoeve van Bundeling van Transportsystemen,Technische Bestuurskunde, Delft, 1996.

Sottiaux, C., Des réalisations concrètes pour protéger l’environment, Revue générale deschemins de fer, 1994.

Stoop, J.A., Safety and the design proces, Universiteitsdrukkerij Technische UniversiteitDelft, Delft, 1990.

Stoop, J.A., Veiligheid Effect Rapportage; Contouren van een beleidsinstrument, TechnischeBestuurskunde, Delft, 1993.

Stoop, J.A., R.E.C.M. van der Heijden, Transportsystemen, ruimtelijke ordening enveiligheid: Hoe V.E.R.der?, pp. 329-339, Stichting Planologische diskussiedagen,Delft, 1994.

Thissen, W.A.H., Veiligheid van grootschalige infrastructuren, pp. 160- 165, Betuweroute:“Zegen of Bedreiging?“, NIROVNLOB, Tiel, 1993.

TNO, LPG integraal. Vergelgkende risicoanalyse van de opslag, overslag en het vervoer vanLPG en benzine, Apeldoorn, 1983.

Weir, C.H., P. Eng, Some comments on Joint Usage of lJtility Corridors, pp. 21-31, JointUsage of Utility and Transportation Corridors, American Society of Civil Engineers,New York, 1981.

Willems, J., Bundeling von infrastructuur: conceptvorming en ontwerpstructuur, pp. 1-15, 1stTRAIL PhD Congress 1995, TRAIL, Delft, 1995.

Willems, J., Bundling infrastructure: Theory and design structure, pp. l- 14, 2nd TRAIL PhDCongress, 1996, “Defence or Attack”, TRAIL, Delft, 1996.

1361

Page 516: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

1362

Page 517: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

Deelnemerslijst

A. Baanders

M.J.H. Beek

P. van Beek

E.C. van Berkum

A.J. van Binsbergen

M.C.J. Bliemer

U.Ph. Blom

M.P. Bogaerts

E.E.J. Boiten

E. Boneschansker

G.J. Borgman

M. Bos

A.L. Bosch

M. Broeckaert

K.A. Brohm

F.R. Bruinsma

D. Buitendijk

G. van Calcar

F. le ClercqW.C.G. Clerx

A.F. Dam

J. van Dijk

A. Dijkstra

H.J. Ebels

B. Egeter

P.R.L. Eradus

D. Ettema

H. de Feyter

Min. V&W/Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

D.R.O. - Amsterdam

Goudappel Coffeng, Deventer

Goudappel Coffeng, Deventer

TU Delft, fac. CT, vakgr. Infrastructuur

TU Delft, fac. CT, Verkeerskunde

RWStAdviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Zwijndrecht

B & A groep, Beleidsonderzoek & Advies, Den Haag

B & A groep, Beleidsonderzoek en Advies, Den Haag

Rijksplanologische Dienst, Den Haag

Transport & Logistiek Nederland, Zoetermeer

Goudappel Coffeng, Deventer

Belgisch Inst. v/d Verkeersveiligheid, Brussel

D.R.O. - Amsterdam

VU, vakgr. Ruimtel. Econ., Amsterdam

B & A groep, Beleidsonderzoek & Advies, Den Haag

RWS dir. Noord-Holland, Haarlem

Univ. v. Amsterdam @ME), Amsterdam

Prov. Zuid-Holland, dienst Verk. & Verv., Den Haag

NS Reizigers, Marketingonderz. & Advies, Utrecht

RWS, dir. Noord-Brabant, ‘s Hertogenbosch

S. W.O.V., Leidschendam

Univ. van Amsterdam (AME), Amsterdam

TU Delft, fac. CT, vakgr. Infrastructuur

AGV Adviesgroep voor Verkeer & Vervoer, Nieuwegein

Hague Consulting Group, Den Haag

Univ. v. Amsterdam (AME), Amsterdam

1363

Page 518: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

K. Geurs

C.D. van Goeverden

M.J.P.F. Gommers

D. van der Goot

S.A.H.M. Govers

M. van Hagen

J.C. van Ham

C. Harteveld

H.W.J. van Haselen

P.J.J. Heerema

M.G. van den Heuvel

H.D. Hilbers

H.F. Hofker

B.D. den Hollander

A.I.J.M. van der Hoorn

J.W. Houtman

C.F. Jaarsma

P. Janse

G.R.M. Jansen

P.P.M. Jansen

P. Jorritsma

N. Kalfs

E.C.M. Keijzers

S.C. Kiel3

J. Kiel

M.C. Köbben

M.A. Koning

W. Korver

M.E. Kraan

M.M. Kraan

M.C. Kroon

M.J. van Lieshout

RJVM, Bilthoven

TIJ Delft, fac. CT, Verkeerskunde

Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam

N.E.A., Rijswijk

Goudappel Coffeng, Deventer

Projectbureau IVVS, Den Haag

TU Delft, fac. Techn. Bestuurskunde

RijkswaterstaatiAVV, Rotterdam

NEI, Rotterdam

RPD - min. VROM, Den Haag

RailNed, Utrecht

TNO - INRO, Delft

Nederlandse Spoorwegen, MOA, Utrecht

B & A groep, Beleidsonderzoek en Advies, Den Haag

Rijkswaterstaat/AVV, Rotterdam

Ned. Spoorwegen, NSR I&P, Utrecht

LU, vakgr. Ruimtelijke Planvorming, Wageningen

Cenu. v Energiebesp. & Schone Technol., Delft

TNO - INRO, Delft

ZWN-groep, Boskoop

Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

Gem. Leiden, afd. Verkeer & Vervoer

NS Reizigers, Marketingonderz. & Advies, Utrecht

Hague Consulting Group, Den Haag

Min. V&W/‘DGV-IP, Den Haag

Centraal Planbureau, Den Haag

TNO - INRO, Delft

Goudappel Coffeng, Deventer

NEA Transportondetzoek & -Opleiding, Rijswijk

Min. VROM/DGMGV, Den Haag

Bureau Witteveen + Bos, Den Haag

1364

Page 519: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

C.J. Louisse

L.R. Lutje Schipholt

M.G. Lijesen

T. van Maanen

M.F.A.M. van Maarseveen

W.K. Mak

E.J. Malipaard

M. Martens

M.J. Martens

H.J. Meurs

R.G. Meijkamp

M.M. Minderhoud

R.J. Molemaker

A.M.T. Mouwen

K. van Ommeren

J.M. Oprel

P.M. Peeters

J. Pelckmans

P.F. Peters

E.L. Prins

H. Puylaert

J.G. Quee

A.A.J. van Reisen

L.J.B. Reusen

S.A. Rienstra

P. Rietveld

G. Roeleveld

A.J. Rooijers

F. Rosenberg

N. Rosmuller

A.A.M. Schaafsma

RJ. Scheele

Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

Twijnstra Gudde Management Consultants, Amersfoort

Inst. voor Onderz. van Overheidsuitgaven, Den Haag

TNO - INRO, Delft

UT, Civiele Technologie & Management, Enschede

AGV Adviesgroep voor Verkeer & Vervoer, Nieuwegein

Grontmij, De Bilt

Adviesburo voor Mobiliteit, Amsterdam

TNO - INRO, Delft

MuConsult, Amersfoort

TU Delft, fac. I.O.

TU Delft, fac. CT, vakgr. Verkeerskunde

Nederlands Economisch Instituut, Rotterdam

AGV Adviesgroep voor Verkeer & Vervoer, Nieuwegein

KPMG/BEA, Hoofddorp

Railned, Utrecht

Peeters Advies, Haarlem

Belgisch Inst. v/d Verkeersveiligheid, Brussel

Zelfstandig Onderzoeker, Maastricht

Heidemij, adviesgr. Verkeer & Vervoer, Arnhem

RPD - min. VROM, Den Haag

Grontmij Advies & Techniek, De Bilt

TIJ Delft, fac. Bouwkunde

NEA Trausportonderzoek & Opleiding, Rijswijk

VU, vakgr. Ruimtel. Econ., Amsterdam

FEWEC - VU, Amsterdam

RPD - min. VROM, Den Haag

Verkeerskundig Studiecentrum RUG, Groningen

Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

TU Delft, fac. Techn. Bestuurskunde

RailNed, Utrecht

Univ. Utrecht, fac. Ruimtel. Wetensch.

1365

Page 520: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

O.H. Schmidt-Reps

Th.J.H. Schoemaker

B. Schotanus

P.M. Schrijnen

M.Y. van Schijndel-Pronk

R. Sleurink

P.J.M. van der Sman

W.F.M. Spit

Th. van der Star

P.A. Steenbrink

L.A. Tavasszy

R.H.M. Theunissen

R.A.S.M. Tutert

D.M. van de Velde

I.H. Veling

E.T. Verhoef

A. Verhoeven

J.G.S.N. Visser

R. Visser

J.M. Vleugel

M.J.M. van der Vlist

M.R. Vossestein

T. van Vuren

J. A. Waagmeester

J. van der Waard

P.J.H.J. van der Waerden

G.P. van Wee

D. Westland

J. Willems

1. Wilmink

T. de Wit

M.J.G. Witbreuk

Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

TU Delft, fac. CT, vakgr. Infíxtructuur

NS Reizigers/Light Rail, Utrecht

TU Delft, fac. CT, sectie IPL

N.E.I., Rotterdam

NEA Transportonderzoek en -opleiding, Rijswijk

Prisman Consultancy, Boskoop

Bureau Witteveen + Bos, Den Haag

NS Reizigers, Marktonderz. & Advies, Utrecht

K.U. Nijmegen, vakgr. Sec. Geografie

TNO - INRO, Delft

Thema Mobiliteitsadvisering, Utrecht

Heidemij, adviesgr. Verkeer & Vervoer, Arnhem

Erasmus Univ., Vervoerseconomie, Rotterdam

Traffic Test, Veenendaal

Vrije Universiteit, vakgr. Ruimtel. Econ., Amsterdam

Prov. Zuid-Holland, dienst Verk. & Verv., Den Haag

TU Delft, O.T.B.

Prov. Noord-Brabant, Buro BW, ‘s-Hertogenbosch

VU, FEWEC, Amsterdam

TNO - INRO, Delft

Gemeente Soest

Hague Consulting Group UK, CambridgeGoudappel Coffeng, Deventer

RijkswaterstaatiAW, Rotterdam

TU Eindhoven, sectie Urbanistiek

RIVM, Bilthoven

TU Delf?, fac. CT, vakgr. Infrastructuur

TU Delft, fac. CT

TNO - INRO, Delft

Stichting CROW, Ede

Univ. Twente, vakgr. Civiele Techniek, Enschede

1366

Page 521: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats

R. Wolbers Twijnstra Gudde Management Consultants, Amersfoort

A.H. Zandee Adviesdienst Verkeer & Vervoer, Rotterdam

H.J. van Zuylen RijkswaterstaatIAVV, Rotterdam

N.J. van der Zijpp TU Delft, fac. CT, sectie Verkeer

1367

,.

Page 522: Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk · 2011-05-20 · COLLOQUIUM VERVOERSPLANOLOGISCH SPEURWERK Het doel van het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk is een ontmoetingsplaats