Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK -...

54
Bruinsboek

Transcript of Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK -...

Page 1: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Bruinsboek

Page 2: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie.

geschreven door Harm Jan Bruins,

Schiedam, 2015

Inleiding

De naam Bruins

Toen in het jaar 1812 alle ingezetenen van Dalfsen die nog geen vaste familienaam hadden, voor

de maire moesten verschijnen om een akte van naamsaanneming te laten opmaken, kon de familie

waarover dit boek gaat, rustig thuisblijven, want die was al meer dan twee eeuwen in het bezit van

een geslachtsnaam, die zij met grote vasthoudendheid voerde, en die ze in 1811 ook al eens in een

officiële geboorteakte had laten optekenen: de naam Bruins.

Wel werd deze naam niet altijd op dezelfde manier gespeld en ook niet altijd op dezelfde manier

uitgesproken. Bruins betekent: (zoon) van Bruin (of Bruno). De naam Bruno leidt men doorgaans

af van een oud Germaans woord voor borstpantser, brunjo in het Gotisch. De naam Bruins heeft

dus waarschijnlijk niets met de kleur bruin te maken.

Nakomeling van wordt in Oost-Nederland ook wel weergegeven door middel van de uitgang -ink.

Dus is het niet verbazingwekkend, dat we leden van het geslacht Bruins soms vermeld vinden met

de achternaam Bru(i)nink: voor het eerst in 1704, maar vooral in de laatste decennia van de 18e

eeuw: bij Gijsbert Willem verschillende malen tussen 1770 en 1786, bij Maria in 1786 en bij Derk

o.a. in 1795. Ook het huisje dat deze laatste in 1820 bouwde, draagt op het kadastrale minuutplan

de naam Brunink.

Deze vermeldingen op -ink vallen echter in het niet bij die waarbij varianten op -s worden

gebruikt. Die varianten zijn naar de uitspraak weer te verdelen in twee groepen. Bruins, Bruijns en

Bruyns werden waarschijnlijk, evenals Bruens, uitgesproken als 'bruuns'. Daarnaast treffen we

zowel in de 17e als de 18e eeuw ook vormen met een oe-klank aan: Broens en Brouns. Brunss

(waar ss een Duitse Ringel-s weergeeft) hoort hier waarschijnlijk ook bij. Broens werd wel eens

verbasterd tot Boes. De hier en daar voorkomende variant Brons is waarschijnlijk per ongeluk

ontstaan door het wegvallen van een e of een u na de o. Overigens wordt niet in alle vermeldingen

de geslachtsnaam gebruikt: patroniemen (bv. Derk Hendriks) komen ook niet zelden voor, met

name in kerkelijke registers.

Hoe de familie aan de naam Bruins is gekomen, blijft ondanks alle naspeuringen een raadsel. Het

erve waarop de eerste generaties hebben gewoond, Groot Rekkelaar, vinden we in 1583 voor het

eerst als Bruijnshuijs vermeld, maar we weten niet, waarom het toen opeens zo genoemd werd.

In de hierna volgende hoofdstukken is bij de namen in de regel de spelling gebruikt die in de bron

waaruit is geput, wordt gebruikt. In de aanhalingen is de u, waar deze als v wordt uitgesproken,

met v weergegeven, en omgekeerd. Waar de i als j bedoeld is, b.v. in iaer, is deze in de transcriptie

vervangen door een j.

Titelpagina boven: luchtfoto van Groot Rekkelaar, gemaakt omstreeks 1950;

beneden: uitsnede uit een door Hattinga gekopiëerde kaart van De la Rive uit 1738

Page 3: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

1. De meiers van Groot Rekkelaar

1.1. Bruins Erve offte Groote Reckeler

De geschiedenis van het geslacht Bruins, voorzover we die kennen, begint omstreeks 1600 in de

buurschap Millingen onder Dalfsen in Overijssel, op een erf dat onder de naam Groot Rekkelaar

nog altijd in die buurschap te vinden is. Rekkelaar betekent waarschijnlijk: bos waaruit hout voor

rikkens (paaltjes) wordt gehaald. Oorspronkelijk was het vooral een streeknaam: in 1318 werd een

dijk bij Den Berg Roclerdiic genoemd en in 1380 lag de Aalshorst in Reckeler buerscap.

Het erve vinden we voor het eerst vermeld in een stuk uit 1377, waarin sprake is van een goed to

Reckeler, eigendom van Egbert van Gramsbergen. Een nakomelinge van deze Egbert trouwde met

ene Roelof van Coevorden; hun zoon Reynt erfde in 1512 een deel van de voormalige bezittingen

van Egbert. Zo is te verklaren, dat we in een lijst van erven in Salland uit 1520 lezen:

Willem Henrickssz opt Reckelar toebehoirende Reynt van Coeverden

toe pachte gesat den thenden affgetagen op viii mud roggen.

Reynt van Coeverden was toen dus eigenaar van 't Reckelar; hij had het erve verpacht aan Willem

Henrickssz, wat hem na aftrek van de tienden per jaar 8 mud rogge opleverde. Aan Rechteren gaf

Wijlhem ten Reckeler de 'smalle tienden': in 1528 een verken een kalff een lam.

Groot Rekkelaar was gelegen in de marke Rechteren en Millingen en was in die marke ook

gewaard, dat wil zeggen, dat de gebruiker van het erve het recht had gebruik te maken van de

onverdeelde 'woeste' gronden in de marke. Daarnaast bezat Reckelaer vanouds ook een waar in de

aangrenzende onbewoonde marke Dalmsholte. In de zestiende eeuw bleken er op een gegeven

moment twee erven te zijn die aanspraak maakten op deze waar. Hierover werd in 1541 als volgt

uitspraak gedaan:

Angesien Juffer van Covordes erve genoemt wort den Reckeler ende Steven van Harstes erve

den lutteken Reckeler sall dye Reckeler na luyt der marcksedele gewaijrt blyven.

De waar werd dus toegewezen aan de boerderij die vanouds Reckeler heette, en dat was Groot

Rekkelaar. Lutteken Reckeler bestaat ook nog steeds en heet tegenwoordig Klein Rekkelaar.

In 1583 duikt voor het eerst de naam Bruins op in verband met Groot Rekkelaar. In die tijd was

een groot deel van Overijssel nog in Spaanse handen. De in Oldenzaal zetelende Spaansgezinde

regering maakte in 1583 een lijst van de in Salland gelegen erven die aan vijanden van de koning

toebehoorden en dus door Spaanse troepen gebrandschat mochten worden. Daarin werden ook de

bezittingen opgesomd van Goessen van Coverden, die laest up zijn huijs toe Raen in Hellendoern

gelegen gewoent, nu vertoegen, hoewel hem brieven van reconciliatie ende sauvegarde up zijne

persoen ende gueden verleent waren. Tot zijn gueden behoorde ondermeer terff Bruijnshuijs toe

Rechteren ende Millingen under Dalffzem gelegen, daerup woent Jan Henricxss.

Een zoon van Goessen, Johan van Covorden, schreef op 20 juni 1601 vanuit zijn huis te Rhaan een

brief aan Seiger van Rechteren, de markerichter van Dalmsholte, over het recht dat hij en zijn

pachters hadden om in die marke turf te graven. Hij schreef daarin ondermeer:

Darto hebben wy 1½ halve wahre to Bruins guet ofte Reckeler genoempt, so in unss egen fenne

etliche jaren gegraven hefft und noch grafft huediges dages. [Daarenboven hebben wij 1½ halve waar behorend bij Bruins goed, ook Reckeler genoemd, die in ons eigen veen

ettelijke jaren gegraven heeft en vandaag de dag nog graaft.]

Page 4: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Eveneens in 1601, in het voorjaar, werd op last van de Staten van Overijssel voor het berekenen

van de verponding (een grondbelasting) een lijst opgesteld van de erven en landerijen in Dalfsen.

Groot Rekkelaar vinden we daarin onder de Burschap Rechteren Millingen als volgt beschreven:

Berent Brunss halff erff seven muddes lanth ein morgen weecklant

gift Adam van Herde de halve garffe. Iss nu viftehalf mudde roggen up geseyt

vande garve quam viff mudde roggen.

(later toegevoegd:) naet olde up - 8 mudde. [Berent Brunss half erf, 7 mud land, 1 morgen weekland, geeft Adam van Heerde de halve garve.

Er is nu 4½ mud rogge op gezaaid; de garfpacht heeft 5 mud rogge opgeleverd. Als vanouds gesteld op 8 mud.]

In feite was noch Johan van Coevorden, noch Adam van Heerde de eigenaar van het erve: het was

toegewezen aan Wilhelma van Coevorden, een zus van Johan. Adam van Heerde was getrouwd

met een andere zus en hij verrichtte soms ook handelingen voor al de onmondige kinderen van

Goessen samen, zoals in 1592, toen hij hulde ende eedt voor hen deed bij een belening.

Wilhelma van Coevorden trouwde met Evert van Keppel toe Wolbeke. In 1632 probeerde Johan

van Coevorden bij een proces tegen zijn zwager Evert over een erfenis beslag te leggen op het

Erve ende Goet Bruijns ofte Reckeler inde Buijrschap Millingen & Carspel van Dalffsen gelegen,

sampt pachten van dien, thobehoorende de Kinderen van Jo-r Evert van Keppel bij wijlen Jof-

r

Wilhelma van Coverden geprocreert.

Tot die door jonker Evert verwekte kinderen behoorde Aleyt van Keppel, die in 1641 trouwde

met Jan Mulert tot Voorst. Uit dit huwelijk werd de Jan (of Johan) Mulert geboren die optreedt in

een tweetal transportakten uit de jaren 1670. Nadat hij in 1673 al het catersteetjien het Fuijckien,

zijnde een appartinent gedeelte van 't erve Bruins (waarvan het overigens al in 1623, toen Toniss

in den Fuicke er woonde, afgesplitst was) aan de eigenaar van de Aalshorst had verkocht, tekende

Jan Mulert tot Voorst op 3 maart 1676 een akte waarin hij verklaarde te hebben verkocht aan

Albertus de Booth Greven en diens vrouw Marija Geertruijdt Bruins (geen familie!) zijn

erve ende goet genoemt Bruins Erve offte Groote Reckeler gelegen int Carspel van Dalffsen

buijrschap Milleingen tegen over het huijs den Berge, eertijts van de Wolbeecken heergecomen,

soo ende in alle manieren als het de meijer Hendrick Bruins tegenwoordich int gebruick heeft,

bestande int huijs met sijn hoijlanden, boulanden ende weidelanden, met sijn waertal in

Dalmsholte, ende in specie mede het hoijlant geleegen in de Spijkbroeck an de Route gelegen,

ende eertijts uijt het erve Bestman genomen, ende tegenwordich bij de voorss. meijer mede

in pacht, sijnde te samen vrij eijchelijk goet, oock tijntvrij, uitgenomen de smalle tijnde,

mede vrij van uijtgande renten, uitgesondert enige weinge stuvers Paterborens gelt,

alles met recht ende gerechticheit raet ende onraet daertoe gehorende.

Het Paderbornsgeld was een jaarrente, die de stad Zwolle sinds 1510 verschuldigd was aan een

kapittel in Paderborn, en waaraan ook het omliggende platteland moest bijdragen. In een memorie

uit het derde kwart van de 17e eeuw staat Derk Bruins voor 11 stuivers en 8 penningen per jaar

aangeslagen en Fueken Jan voor 2 stuivers.

Alle tot nu toe genoemde eigenaars van Bruins erve waren rooms katholiek. Na nog enkele malen

door vererving in andere handen te zijn overgegaan, werd Groot Rekkelaar in 1735 voor f. 4020

overgenomen door de protestantse edelman Willem Jan van Dedem, waardoor het erve deel ging

uitmaken van diens landgoed Den Berg.

Page 5: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Sallandse boerendracht, getekend door Harmen ter Borch ca. 1650

Gerard ter Borch - boerenerf in de omgeving van Zwolle, ca. 1630

Page 6: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

1.2. De eerste generaties

Enkele namen van meiers (pachters) van Groot Rekkelaar zijn al genoemd. Bij Jan Henricxss viel

voor het eerst de naam Bruijns. Maar dit hoeft niet te betekenen, dat de latere generaties Bruins

van deze Jan afstamden, want het was in die tijd heel gewoon, dat een boer die nieuw op een erf

kwam wonen, de naam van dat erf als 'achternaam' kreeg; dat kan dus ook het geval zijn geweest

met Berent Brunss. Maar in 1601 woonde op een katerstede niet ver van Bruins erve een Hanss

Brunss. Na diens overlijden in 1624 bleef zijn weduwe nog enkele jaren de katerstede pachten,

terwijl een Jan Berentsen het bedrijf voerde, en in 1637 trad een Bruijns Jan Berentsen op bij het

schoutengericht van Dalfsen. Blijkbaar had Berent Brunss een zoon Jan, die ook een familieband

had met Hanss Brunss. Verder trouwde in 1604 te Zwolle een Werner Jansen, Johan Bruinsen S.

woenende tott Millingen bij Rechteren. De vader van deze Werner Jansen moet dezelfde persoon

zijn geweest als Jan Henricxss. Nu ontbreekt Werner in de belastingkohieren van 1601 en 1602; hij

moet dus bij iemand hebben ingewoond: mogelijk bij Berent, die dan blijkbaar familie van hem

was, of anders bij Hanss Brunss, die misschien wel zijn vader was: Johan (= Hans) kan bij het

ouder worden Bruijnshuijs hebben verruild voor iets kleiners; ook dan mag, gezien de connectie

tussen Hanss Brunss en Jan Berentsen, een familieband tussen Werner en Berent worden

verondersteld. Die familieband hoeft overigens niet per se hierin te hebben bestaan, dat Berent net

als Werner een zoon van Johan was: hij zou ook een schoonzoon kunnen zijn geweest; maar ook

dan waren de kinderen van Berent kleinkinderen van Johan, alias Jan Henricxss, dus ook Derck

Berentsen, uit wie, zoals we zullen zien, de verdere generaties Bruins zijn voortgekomen.

Het bedrijf van Berent Brunss omvatte in 1601 7 (heren-)mudden (d.i. ongeveer 4 ha) bouwland.

Daarnaast had hij 1 morgen (1,23 ha) weecklant in gebruik; waarschijnlijk werd hier grasland mee

bedoeld (de morgen was een graslandmaat) dat hij gescheurd had om er haver op te verbouwen.

Als pacht moest hij een bepaald deel van de opbrengst geven: de 'halve garve'. Welk deel dat was,

is niet duidelijk; misschien 1/5, want onder de 'garve' verstond men meestal 2/5 deel, namelijk de

tiende (1/10) plus de 'lichte garve' (1/3 van het resterende 9/10 deel = 3/10).

Omtrent de levende have op Bruins erve worden we ingelicht door een belastingkohier uit 1602:

Berrent Brunss had vijf paarden, drie varkens, vier schapen en niet één bijenvolk. (De runderen

vermeldt het kohier niet: die vielen onder een andere belasting.) Vijf paarden is nogal veel, want in

de achttiende eeuw gold Groot Rekkelaar als een drieling, een boerderij met drie paarden, terwijl

een vol erf geacht werd vier paarden te gebruiken. In 1602 werden echter overal in het kerspel

Dalfsen opvallend veel paarden aangetroffen. Fokte men paarden, b.v. voor het leger?

Groot Rekkelaar was niet het enige onroerende goed dat Berent in pacht had. In het huisarchief

van Rechteren bevindt zich een Memoirie van het geen die vickerie meyers des jaers te pacht

gheven uit 1616; daarin lezen we: Bernt Broens geeft jaerlicx voor het Veerbroeck - 6 ggl.

(goudguldens). Dit betreft een stuk hooiland, gelegen tussen Groot Rekkelaar en de Aalshorst,

waaruit de heren van Rechteren vroeger een altaar hadden onderhouden.

In het pachtboeck der beyder Rechtersche vicaryen vanden Jaere 1624 vinden we genoteerd:

Item Za. Berent Bruens vrouw met haer man geven jaerlicx negen goltgl. met een paer

hoenderen des jaers met een lam. Hyer van verschynt die eerste pacht op Martini 1624.

1624 heeft hij myn een lam gebracht opden 29en Meij

Item my rest van syn pacht van 1623 ½ goltgl.

Page 7: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

1624 Ontfangen een paer hoenderen

Noch aen gelt 2 goltgl. min 2 sts

Noch ontfangen 2 goltguln

Noch voor ½ mudt roggen het schepel tegen 32 sts

rest my van a-o 1624 3 ggl. 8 sts.

Doordat we alleen een kopie uit 1627 kennen, weten we niet, hoe de merkwaardige formulering

Za. Berent Bruens vrouw met haer man tot stand is gekomen, en dus ook niet, hoe Berents vrouw

eraantoe was, toen het pachtboek in 1624 werd aangelegd. Later is toegevoegd: Jan Derrickz

weder gepacht voer - 11 ggul. - 3 gg voermede. Was hij de nieuwe echtgenoot?

Bernt Bruns soon treffen we aan op een rond 1625 te dateren lijst van personen die onrechtmatig

turf gegraven hadden in Dalmsholte en als boete daarvoor tsamen 4 goeden weetten wers (vette

rammen) en 6 paer honderen moesten geven. Op een soortgelijke lijst van rond 1650 staat onder

Rechteren en Millingen Derck Bruijns vermeld. Deze wordt in een enkele jaren eerder (vóór 1647)

aangelegd verpondingskohier Derk Berens genoemd, zodat er alle reden is om aan te nemen dat hij

een zoon van Berent Brunss was. Derck Berentsen treffen we in 1648 aan als pachter van een deel

van het Veerbroeck. Aan dit pachten zou echter spoedig een eind komen, want in 1649 werd het

Veerbroeck gekocht door Jacobus Vriesen en bij diens landgoed Aalshorst gevoegd.

Mogelijk heeft Derck toen als vervanging van Mulert het hooiland in het Spijkerbroek gekregen,

dat zijn zoon Hendrick in 1676 in pacht had, en dat ook in de 19e eeuw, toen het kadastraal

geregistreerd werd als Nieuwleusen B 854, nog tot Groot Rekkelaar behoorde. Dat was, met zijn

oppervlakte van ruim 5 ha, groter dan het stuk in het Veerbroeck, maar lag wel veel verder weg:

over de weg zo 'n 10 km tot het begin van de kavel, die nog eens bijna twee kilometer lang was!

De oudste gedateerde vermelding van Derck hebben we aangetroffen in de notulen van een

erfgenamenvergadering van de marke Rechteren en Millingen, gehouden op 25 juli 1645 op het

kasteel Rechteren. Daarin staat genoteerd onder punt 3:

D' Eschsworen t' examiniren, off se eenige breucken hebben an toe geven,

ende haeren schuldigen plicht volgens de statuten well sijn nae gecommen,

ende dan voorts 2 aff, ende 2 nieuwe Eschsworen wederom an te setten.

Reckfelt ende Aelbert Sijmerss sijn affgesett, ende Derck opden Pijrick

ende Derck Bruns in de plaetze gestelt.

In de markerekening wordt deze vergadering ook vermeld, met daarbij deze aantekening:

Item de olde Eschsworen hebben bij hare affsettinge, ende met die nije angestelde Sworens

tot Zeino Hermsens verteert 3 gl.

Zeino Hermsen hield een herberg in het bouwhuis van het kasteel. Het bedrijf van Derck op den

Pijrick gold in 1626 - toen voor de erven die als onderdeel van een havezate tot dan toe vrij waren

geweest, alsnog een schatting werd berekend - als even groot als dat van Bernt Bruins; net als

Reckfelt lag het in Rechteren. Aelbert Sijmerss was meier op Klein Rekkelaar. Dus zowel van de

oude als van de nieuwe eschsworen kwam er één uit Rechteren en één uit Millingen.

Deze esch-sworen ('gezworenen van de es') waren meiers die zich - kennelijk bij toerbeurt daartoe

aangewezen - voor een bepaalde tijd onder ede verplicht hadden om de markeregels te handhaven

door breucken (te beboeten overtredingen) bij de erfgenamen (de eigenaars van de erven) aan te

geven. Ook bij andere activiteiten werden ze ingeschakeld, zo in 1645 bij het plaatsen van nieuwe

grenspalen tussen hun eigen marke en de marke Hessum, blijkens deze post in de markerekening:

Page 8: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Noch hebben die Rechter Millinger Eschsworen met de Eschsworen van den Bourschap

Hessem ten huijse van Zeino Hermsen verteert eene halve tonne biers, so hun vergunt wass

als die Marckenpalen gesett worden, daervan voor onse Erffgn. die helffde is - f. 1-18-12

Noch hebbense boven die toegestane halve tonne biers nae verteert eenen Keisergl.

comt hijr de helffde - f. 0-10-0 (f. 1-18-12 betekent: 1 (keizer)gulden, 18 stuivers en 12 penningen; er gingen 16 penningen in een stuiver.

Een keizer- of carolusgulden was 20 stuivers waard, een goudgulden 28 stuivers.)

1.3. Tegen over het huijs den Berge

Dat Derck op Groot Rekkelaar woonde, blijkt ondubbelzinnig uit een akte van 30 november 1654,

waarin bevestigd wordt, dat Henrick van Coverden toe den Berge die smalle Thiendt aver den

groten Reckeler, anders ock Bruijns erve genoempt (…), so tegenwoerdich bij Derck Bruijs (sic)

alss Meijer gebruickt wert, heeft gekocht. De koop zelf had volgens een pachtboek van Den Berg

al op 27 december 1653 - de datum van de coopcedule - plaatsgevonden, en op 10 februari 1654

was in een akte vastgelegd, hoe voortaan de betaling van deze 'smalle tiende' zou geschieden:

Anno Sestienhondert Vier en Vijfftigh, den 10.en

februarij, heft die WelEdelgeboerne Henr.

van Coverden Ten Berghe, vermeiert, verhuirt ende verpachtet an Derrick Bruens, sien huesfr.

ende derselver erffgen. Die Smalle Tiende over Bruens erve, daer hie tegenwoerdigh op woent,

in desen gerichte Dalfsen, buerschap Millingen gelegen, soe van vullens, calver, schaepen,

verckens en t' gene daeran vorders magh dependeren, niets uitgesondert, ende dat den tijt van

drie achtereen volgende jaeren, waervan het ierste jaer sien anvanck genoemen heft vergangen

Lamberti 1653 ende sal vervallen op Lamberti 1654 - (wel te verstaene dat alboreits op die

kerffstock gekrocket is, in sien volle waerde sal bliven) waervan pachteren jaerlix onfeilbaer op

Mertini wel betaelen sollen vier goutg. tot 28 stuiv. het stuck gerekent, ende sal diese pachtinge

continueren nae verloop van diese voorss. jaeren ter tijt ende soe lange het ene van beiden

een half jaer te bevorens sal opgesegt hebben, doch ten langesten op meijdagh volgende,

anders gehouden zijn, sonder tegenseggen voor ieder goutg. een daeler van 30 st. te betaelen,

Sonder Argelist, sien hier van twie allens luidende, uit een ander gesneden, gemaeckt,

Actum Ten Berghe, jaer ende dagh als boven.

was ondergeschreven

Henr. van Coverden

dit is Derck Bruins selfs getoegen merck.

Ger. Verheiden als getuige ende ter bogierte van Derck Bruens.

Van deze akte zijn de beide originelen verdwenen, maar het pachtboek bevat een kopie, waarin het

selfs getoegen merck van Derck, een zandlopermotief, is nagetekend, terwijl in de kantlijn is

toegevoegd: Lamberti coompt iaerlix in Sept. den 17.

De smalle tiende bestond oorspronkelijk uit ieder tiende jong dat geboren werd: dat moest levend

en wel aan de tiendheffer worden gegeven. Omdat het wel eens jaren kon duren, voordat van een

bepaalde soort het tiende jong ter wereld kwam, werd op een kerffstock bijgehouden, hoeveel er al

geboren waren. Van de ganzen moest, ongeacht hoeveel er uitgebroed waren, één per jaar worden

gegeven en van de hoenders één paar. Verder vielen de ymen (bijenvolken, maar die heeft Bruens

erve voor zover bekend nooit gehad) en het vlas onder deze tiende. Daar kwam nu dus een vast

Page 9: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

bedrag aan geld voor in de plaats, maar wel werd, voor het geval dit zou worden teruggedraaid,

op het huis Den Berg de coopcedule achter de hand gehouden, waarin stond: wel te verstaene, dat

de coper die kerffstock van acht calver, acht verkens ende een schaep alboreits van vergangen

jaer op Lamberti vervallen opgesneden, te profite sal coemen. In 1676 is dit inderdaad gebeurd,

maar toen was het geldbedrag inmiddels vervangen door Een mudde roggen.

kerfstokken

Op 7 oktober 1659 vond op seeckeren camp, gehoorende onder het Erve Bruijns tot Millingen,

een bloedig incident plaats. Henrick van Coeverden, die 's morgens vroeg had hooren schieten

omtrent sijn havesate den Berch en daarop gewapend met een roer en vergezeld van twee

eveneens gewapende knechten op onderzoek was uitgegaan, trof op de kamp een knecht van de

eigenaar van de Aalshorst aan, die daar met twee zoontjes bij zich op velthoenderen aan het jagen

was. Hoewel die niet aan hem, maar aan Mulert op Voorst toebehoorde, vond Van Coeverden dat

er op de kamp, die geen drie smeten van zijn land aen de voet van sijne Conijne warande lag, niet

mocht worden gejaagd, en hij riep de jager toe: "Flux, du schelm, langh over dien roer". En toen

deze daaraan geen gehoor gaf, maar wegliep, schoot de jonker hem met grove hagel seer deerlick

van achteren in zijn rechterbeen, nam hem zijn roer af en sloeg hem daarmee tot verscheyden

reijsen tusschen hals ende schouderen.

De camp waarop dit plaatsvond, was mogelijk een van de Stalakkers, die zich uitstrekten langs de

noordwestflank van de Lange Belten, dus inderdaad 'omtrent' de havezate en aan de voet van de

op de belten gevestigde konijnenwarande. In 1669 slaagde Van Coeverden erin de Stalacker

gehoerende in Bruens erve aan zijn bezit toe te voegen door het beste van Remmelscamp ervoor

in ruil te geven. In een beschijving uit 1677 van de havezate in het provinciale leenregister vinden

we deze Stalakker vermeld als het land soo uit Bruins Erve is gebuitet (geruild), en waarschijnlijk

moet ook aan deze akker worden gedacht, wanneer nog in 1703 in een beschrijving van het

landgoed sprake is van Het lant bi Hendrik Bruins zynde gebruikt, en nu door Hendrik op den

Barch werdende vermeyert, ongeveer drie Mudde lants.

De Remmelscamp (of Kraekencamp, later Bloemerskamp) lag niet ver van Bruins erve: zo'n 250

meter ten zuidoosten ervan. Het beste deel ervan hoorde vanaf 1669 dus bij het erve. De rest was

nog van Van Coeverden, maar volgens diens pachtboek huurde de meier van Bruins erve soms

ook die rest: 1675. in mey, Henr. Bruens verhuirt het saeilant en weidelant op Remmelscamp, soe

Page 10: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

nu tesaemen geweidet wert, t'gene mi op die camp toecoempt voor dit loepende jaer voer 2 goutg.

een mudde lands bouwen (ploegen) en twie voeder schadden of honde te branden (tot brandstof).

In 1676 huurde hij het opnieuw voor een jaar, nu voor 3 goudguldens zonder meer.

Even daarvóór had Henrick Bruens, de zoon van Derck, korte tijd het hele erve Rickeler of Klein

Rekkelaar van Van Coeverden in pacht gehad. Dat was tijdens de bezetting van Overijssel door de

bisschop van Munster - de beruchte 'Bommen Berend' - die tot april 1674 duurde. Hoewel de inval

pas in juni 1672 had plaatsgevonden, was de dreiging al in februari van dat jaar voelbaar geweest,

getuige deze aantekening in het pachtboek onder Den Rickeler:

1672. in febr. Toenis toegestaen, te moegen verhueren an Derck Bruens en Henr.

het vieff schepels stucke, 6 schep. stucke, bergh acker an den ronden bergh, het halve

schepels stucke ende langen acker, te saemen ongevehr 4 mudd. rogg. gesaei lands,

in maniere als ick het hem verhuirt hebbe - sien pachtjaeren.

Ende dat om dat Toenis lange sieck is gewiest, ende men bovriest is wegen den oorlog.

Elders in het pachtboek lezen we, dat Henrick Bruens inderdaad al vóór februari 1673 land uit het

Rickeler erve gebruikte en daarom 1/4 van het door de bezetter aan dat erve opgelegde maentgelt

moest betalen. Voor ons is de aantekening ook van groot belang als laatste vermelding van Derck

als levend mens. Niet veel later moet hij gestorven zijn, omstreeks dezelfde tijd als de boer van

Rickeler, over wie twee bladzijden verder aangetekend staat: Toenis is hier inden oorlogh 1672

uitgetrocken, bi Jan Wolbers in. Die wanden int' huis verbrant, daernae insolvent gestorven.

Nu stond Klein Rekkelaar leeg en kon de buurman op Groot Rekkelaar het hele erve bij het zijne

in gebruik nemen. Hij deed dat blijkens het pachtcontract (dat een dubbele datum draagt: 13 febr.

volgens de nieuwe en 3 febr. volgens de oude 'stijl') in het begin van het volgende jaar:

A-o 1673. den 13/3 febr. het erve Den Rickeler verpachtet an Henr. Bruens

(doe Toenis van dit erve was afgetrocken ende het selve liet liggen)

anvanck nemende op Petri 1673 in volgende maniere

Dat gem. Pachter sal betaelen alle contributie en ongelden - edoch soe daer inquartieronge

mochte vallen langer als ene weke daer sal reguart op genomen worden nae andere erven -

waervoor pachter sal trecken die lichte gerve van het Eulant, ende die ronde weijde, edoch

als die besaeit wort die gerve met het stroe an sien lantheer betaelen,

Hett landt dat met boeckweite wert besaeit sal hie behoerlijck messen, en weder met rogge

moeten besajen, ende dan toecoemende jaer die schattinge nae quota draegen. -

Op het huis sal pachter goet reguart nemen, soe die heer verpachter nae sien believen sall

moegen verhueren, en uit den hoff mogen nemen tott wortelsaet en planten, ende als die gerste

daer aff is bij die verpachter moegen verhuirt worden sonder cortinge. -

Van het ander saeilant sal pachter die tiende brengen op den Bergh, ende dan die lichte gerve

van drie ene an gemelte verpachter commervrij betaelen nae meiers recht.

Sonder argelist sien hier van twie allensluidende gemaeckt. -

Ock is geconditioniert dat Hendrick het hout ande Schoemaekers-acker en Mulers stucke

toecoemende meij sal moegen busschen, sonder daervoer te betaelen.

Actum Dalffsen, als boven. was ondergeschreven

Henr. van Coverden Ick Henr. Brons bekenne als boven Jan Muntz requisitus testis

Page 11: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Omdat we van dit contract alleen een afschrift kennen, weten we niet hoe Henrick Bruens schreef.

Maar wel blijkt eruit, dat hij kon schrijven, terwijl zijn vader het in 1654 nog moest laten bij het

tekenen van een merck. Dit wordt nog eens bevestigd door een pachtcontract uit 1689: onder de

ondertekenaars van dat contract, dat by d' anwesende Getuigen, om dat pachteren niet schrieven

en konnen, op bogierte van pachteren botekent is, treffen we Hendrick Bruens als getuige aan.

Jammer genoeg is ook daarvan enkel het afschrift in het pachtboek bewaard gebleven.

Dat Hendrick meer kon dan alleen zijn naam schrijven, blijkt uit het feit dat op 17 februari 1681

zijn knecht in het Dalfser schoutengericht verscheen met een brieffien van sijn meester, waarin

deze om rederen van d' absentie van sijn advocaet uitstel vroeg in een zaak die Van Coeverden

tegen hem had aangespannen. Zelf verscheen hij in de winter van 1684/85 driemaal in het gericht

als lasthebbende van Derck Herms, de waard van de herberg de Rooseboom aan de Twentse weg

achterin Lenthe, om voor hem uitstel te vragen in een zaak over de betaling van geleverde bieren,

eenmaal ook belovende im middels met de Huisvrou van voorss. Derck Herms te komen bij t'

Boeck van de vrouw wed. Greve, de schuldeiseres, om met deselvige te liquideren.

Overigens kon Hendrick niet met iedere herbergier zo goed opschieten, want op 21 januari 1697

verscheen Hillebrant Jansen int Witte Harte voor het schoutengericht, seggende termijn te zijn,

dat hij comp. Hillebrant Jansen en Hendrick Brouns ter weder zijden hun nader bewijs souden

hebben over te geven om vervolgens hun onderling dispuit gedecideert te worden. Het Witte Hert

stond aan de Hessenweg; Hendrick kwam erlangs, als hij naar zijn hooiland in het Spijkerbroek

ging. Waar het dispuit over ging, staat niet vermeld; alleen lezen we nog dat Hendrick weigerde te

komen, en dat dit hem op verzoek van de tegenpartij als contumacie werd aangerekend.

Van Groot Rekkelaar is uit deze tijd geen pachtcontract bekend, dus weten wij niet, hoeveel pacht

Hendrick daarvoor moest geven. Er zijn wel gegevens waaruit blijkt, dat er omstreeks 1700 voor

het erve geldpacht (zo'n 130 gulden jaarlijks?) en enige toepagt werd betaald. Maar in 1715 werd

als los, niet tot het oorspronkelijke Bruins erve behorend onderdeel van het voormalige bedrijf van

Hendrik Brouns 't Vossen Land vermeld, dat waarschijnlijk aan Bruins erve was toegevoegd, nadat

dit in 1676 door De Booth Greven was gekocht, want van toen af hadden Bruins erve en Vossen

erve een tijd lang dezelfde eigenaar. Bruins erve lijkt dus rond 1700 groter te zijn geweest dan in

1673, al blijkt uit het maandgeld waarvoor Henrick Bruins in 1673 werd aangeslagen, f. 7 - 10 - 0,

dat zijn bedrijf toen reeds als het op drie na grootste in Millingen gold. Uit 1675 is een

hoofdgeldregister bewaard, waarin Hendrick Bruijns vermeld staat met 3 hoofden of persoenen

over 16 jaeren out siende. Wie dat waren, behalve Hendrick zelf, staat er jammer genoeg niet bij.

Uit de in datzelfde jaar opgestelde vuurstedenlijst blijkt dat zijn huis, net als de andere boerderijen,

één vuurstede had, en dat hij niet over een eigen bakoven beschikte.

1.4. De boer is geen edelman.

Henrick moest dus in 1673 pacht betalen aan zijn adellijke naamgenoot, maar dit gebeurde niet tot

diens tevredenheid. Van Coeverden schreef zelfs in het pachtboek: Henr. Bruens fieltigh met mi

gehandelt. Volgens hem was in januari 1674 over de boeckw. pacht ruim 18 viehme de A-o 1673

bedongen, dat de pachter 14 dagen voor mei drie mudde schoene getredene boeckweite zou geven

ende niets praetenderen van inquartieronge, maar er was niet een coeren betaald.

Kennelijk had Henrick als reden opgegeven, dat er Munsterse soldaten bij hem ingekwartierd

waren geweest. Volgens het contract zou daar reguart op genomen worden, wanneer het langer

Page 12: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

als ene weke zou duren. Of dat het geval was, weten we niet. Wel weten we, dat, toen de Staten

van Overijssel na de bevrijding de inwoners opriepen om de schaden, plunderingen als andersins

bij de F. Munstersche troupes na den 22' april 1674 tegens het tractaet van vrede gedaen bij hun

schout te melden, Hendrick Bruins onder ede verklaarde, dat hij voor 72 gulden schade geleden

had aan inboedel des huijs en levendige have.

Ook de inning van de roggepacht van 1674 verliep niet probleemloos. Allereerst stelde de jonker

vast, dat Henrick enige die hie vande gerven moste staen hebben gelaeten (...) nae sienen bergh

hadde gebracht, en toen de te leveren hoeveelheid rogge veraccordiert was, moesten er enige

dorschers vant' gerichte gesonden aan te pas komen om die te innen. Van de hoeijpacht van die

Aweide ad elff goutg. en de naeweijde vant' Berger hoeilant bleef in 1673 bijna 5 car.gl. staan.

Als pachter van Klein Rekkelaar moest Henrick ook goet reguart nemen op het huis. Wat er in dit

kader precies van hem verwacht werd, is niet duidelijk, maar kennelijk zag hij het niet als zijn taak

alle gaten in de wanden te repareren, want toen zich na hem een nieuwe pachter aandiende om

vanaf Petri (22 februari) 1677 het huis op Rickeler te bewaeren, schreef Van Coeverden in het

pachtcontract: Hie sal t' gene daer noch ande wanden niet getuint is, tuinen en dichte maeken met

stroe off kley. Uit de hier gebruikte termen blijkt dat het huis geen gemetselde muren had, maar

vakwerkwanden met in de vakken vlechtwerk ('tuin'), dat met leem of met stro winddicht werd

gemaakt. Deze nieuwe pachter nam met ingang van 1677 ook het tot dan toe door Henrick van de

jonker gehuurde deel van de Remmelscamp over.

In het pachtcontract van 1673 stond ook, dat Henrick zonder daarvoor te betalen enkele met name

genoemde percelen eikenhakhout mocht busschen (kappen en schillen). Dat hij dit inderdaad

gedaan heeft, kunnen we achterin het pachtboek lezen, waar Van Coeverden aantekeningen heeft

gemaakt over het beheer van het eikenhakhout op zijn landgoed. Daar lezen we ook, dat Henrick

Bruens het hout ande Schoemaekers acker in 1682 weer 'boste', maar nu samen met een perceel

tegens het Velthoen, an het huis stucke vant Rickeler erve, en voor den Eeck, tot Van Coeverdens

menage ende gerieff. Dit hield in, dat Henrick als loon voor zijn werk de eek (eikenschors, waar

leer mee werd gelooid) mocht houden, terwijl het geschilde hout en de quaesen (twijgen) voor de

jonker waren. Henrick moest het holt mette quaesen laeten binden op siene costen, maar Van

Coeverden noteerde ontstemd: met het quaesen binden houdense selden woert.

Tien jaar later boste Henrick opnieuw voor de eek:

Anno 1692 heft Henr. Bruins gebosschet voor den Eeck, mien heggehout staende an die wegh

van t' Hooge Brinckstucke - En ock datter stont an t' Mulers Stucke, voor mien provisie,

hie moste het hout an duisenthout laten slaen, kluppele en quaesen laeten binden.

Daer is van gecomen Een viehme cluppele, duisenthout - 1 75 - quaesen - --

De te schillen takken werden in stukken van ruim 60 cm gekapt. Na het schillen werden de dikste

stukken gekloofd en per duizend als brandhout verkocht: het duisenthout; de wat dunnere - de

kluppele - werden in bossen gebonden en per vim (104 bossen) verkocht, net als de (te dunne en

daarom niet geschilde) quaesen. Maar blijkbaar had Henrick deze laatste ook nu laten liggen ...

Meestal echter boste Henrick hakhout dat hij voor geld had gekocht. Zijn vader had dit vroeger

ook al gedaan: van het Heggehout rontom den Hemelcamp wordt vermeld, dat dit in 1655 voor

35 gl. was vercoft an Derr. Bruens. Zelf kocht Henrick in 1668 - dus nog tijdens het leven van zijn

vader - voor het eerst een perceel: het hout op den Rondebergh, waar hij 50 gulden voor moest

neertellen. In 1688 vinden we hem voor het laatst als koper vermeld. Twaalf maal heeft hij van

Page 13: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Van Coeverden een perceel gekocht, in totaal voor 827 carolusguldens, waar nog betalingen in

natura, zoals hondert torxeboenen stocken in 1684, bij kwamen. De grootste aankoop deed hij in

1679: het hele twiede parciel, van de Santstege, Mostertdijck tott an de Rondeberghswegh met die

hegge ant' Eulant, voor driehond. car.gl. 4 viehme cluppele, met 4 viehme quaesen.

De betaling verliep, met name in de laatste jaren dat Henrick van de jonker kocht, niet altijd vlot.

In 1688 moest hij om het Heggehout om Rijtmans haere, hett moerstucke ende Rijtmans camp te

mogen bossen, naast een hoeveelheid quaesen en cluppelen, 70 gulden aan geld geven, te betaelen

ehr die bijle ant' hout gelecht wort. Maar hij was blijkbaar zo krap bij kas, dat hij vooreerst enkel

2 koenen (koeien) voor 30 gl. kon geven. Van de resterende 40 gulden werd geassigniert 20 gl.

an Nauta: die mocht het geld innen. Nu had Henrick bij de koop de keuter Henrick Alberts op de

Mate, anders gen-t Bisoom als borg gesteld; die had daarvoor op 3 mei 1688 zijn merck onder een

handtschrift gezet, dat Van Coeverden aan Nauta had gegeven. Die ging er op 13 juni 1689 mee

naar het schoutengericht van Dalfsen om Bisoom zijn merck te laten bekennen, wat deze deed.

Blijkbaar had Henrick Brouns nog steeds niet betaald en werd daarom de borg aangesproken. Wie

er uiteindelijk heeft betaald en hoe, is niet duidelijk, maar Van Coeverden kon in ieder geval de

post afsluiten met: is betaelt ten langen lesten.

Henrick had zich al vaker een trage betaler betoond en ook op andere manieren de ergernis van de

jonker gewekt. Dat blijkt uit enkele opmerkingen die deze in de marge schreef:

- Henr. Bruens is een quaet betaelsman, can schoene praeten, misselijck vloeken en sweren,

edoch wort dickwiels mien coopman.

(Inderdaad: in meer dan de helft van de gevallen waarin de koper vermeld wordt, is hij het!)

- Henr. B. can schoene coieren, is een quaet betaelsman, hie maeckt mi dickwiels veil, al is

het (hout) te jonck. hie vloeckt en liegt.

(Bij een post uit 1684, waar overigens wel onder staat: Dit is betaelt.)

- Henr. Bruens can te listig koieren, sien sweren is niet een boentien op te achten, heft mi

dickwiels veil gemaeckt dat (het hout) noch te jonck was, al belaevet hie te betaelen ehr hie

die byele ant' hout sal moegen leggen, of laeten houwen, dan betaelt hie omtrent die helfte -

ende dan segt hie die kluppele te gelde hebbende die rest, hie hout gien woort.

(Eveneens in 1684 te dateren.)

Het hakhout dat Henrick in 1684 kocht, was inderdaad nogal jong: deels acht, deels zelfs pas

zeven jaar geleden voor het laatst gekapt, terwijl de Zwolse Geestelijkheid toen haar heggeholt om

de elf jaar liet kappen. Bovendien is het heel goed mogelijk, dat Van Coeverden geprobeerd heeft

het ouder voor te stellen dan het was, want in de inleiding op zijn aantekeningen merkt hij op: Het

can gien quaet datme het hout een jaer ouder maeckt int gewass, sie connent besien.

Wanneer Van Coeverden zelf het bossen organiseerde, liet hij soms het optekenen achterwege en

horen we er alleen indirect iets over. Zo in 1683: toen hielp een pachter bij het laden van een schip

met hout dat hij uit Meiners campken had gehaald, en werd een andere pachter anbestaedet die

olde sloot toe dege op te graeven, en werffholten sticken in te leggen van Meiners campken, soe

nu gebusschet wert. Met deze laatste pachter werd afgerekend in praesentie van Henr. Bruins, die

ook zei hoeveel de man verdiend had; blijkbaar had de jonker hem de controle toevertrouwd.

Page 14: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Behalve voor leerlooien werd gemalen eek ook gebruikt voor het tanen van visnetten. Misschien

was het daarom, dat de jonker in 1689 iemand die voor hem een stuck bij die cuil an die viszegen

moest stricken, een pont gaeren stuurde bij Henr. Bruins: die had eek om het te tanen.

Tot de afnemers van de quaesen behoorden, naast bakkers e.d., de marken, die in die tijd veel te

kampen hadden met zandverstuivingen. Al in 1664 bleek veel veengrond in Rechteren, waaronder

een stuk dat Bruins venne heette, meest onder 't sandt bestooven te zijn. Door het stuifzand met

rijshout te besticken trachtte men verder verstuiven tegen te gaan. In 1674 en '75 kocht de marke

Dalmsholte voor 137 gulden aan materiaal tot stoitinge van de Sand-Stoeve van Hendrik Brouns,

die rond dezelfde tijd (vóór 1678) voor hetzelfde doel ook 52 vyme quaasen leverde aan de marke

Rechteren en Millingen voor 1 gulden en 4 stuivers de vim.

Als het door Dalmsholte gekochte materiaal ook uit (eiken) quaasen bestond, kan dat niet van

Den Berg afkomstig zijn geweest, want daar heeft Hendrik noch in 1674, noch in 1675 heggehout

gekocht. Maar hij beperkte zich dan ook niet tot één landgoed. Zo bezocht hij op 16 maart 1678

een veiling van heggeholt in Lenthe, staande op erven behorend tot de Geestelicke goederen der

Stadt Swoll, waar hij twee percelen kocht: eerst voor 45 goudguldens - het bedrag waarvoor hij

had ingezet - De Hegge op Dycx middelste camp, met de bepaling: mits dat de coper aen de Ryte

ende den Hoff sal laeten staen 40 meybomen die door den meyer sullen aengewesen werden, en

met als borgen Jan Berents op t Veer ende Henrick Slendebroeck, en daarna Opt Bosch

De Hegge rontom den Hogencamp ende Het holt op den Bollaert

Aen de meyer een daelder Secretaris een duisent duisent holt

Ingesett by Harmannus Wesselinck op - 105 ggl 8 st Ins. 1 ggl

Henrick Brouns - - - 5 ggl 1 ggl

Ende heeft den slach beholden op hondert en tyn goltgl 8 st. 110 ggl 8 st 2 ggl

Ende tot borgen gestelt Henrick Slendebroeck ende Willem Camerlinck

Dycx en Bosch waren twee aan elkaar grenzende erven ten noorden van de Steenwetering, bij de

Bolderbrug. Degene die inzette, en al degenen die met 5 ggl. hoogden, kregen van de verkoper

een goudgulden; aan de meier moest de koper een daalder geven voor de overlast.

Hoewel Henrick het tweede perceel niet duur lijkt te hebben gekocht - in 1656 bracht het 116 ggl.

op en in 1667 119 ggl. - werd in 1689 Willem Camerlinck als principale Borge voor Hendrick

Brouns door de Heeren van de Geestelickheit van Zwoll gepand voor 58 car.gl. en 12 st. zijnde

een restant van een meerdere somma wegens in den jaare 1678 gekogt Heggeholdt. Een flink deel

van de koopprijs was dus na elf jaar nog steeds niet betaald!

Wat Van Coeverden in zijn pachtboek schreef, Henrick Bruens is een quaet betaelsman, was dus

niet uit de lucht gegrepen. Dat hebben ook anderen ondervonden. Op 6 juni 1689 werd door de

schout van Dalfsen in het register van de contentieuze rechtspraak opgetekend:

Erschenen in desen Eed. gerichte de wed. van wijlen Gerrit Goosens geassisteert met Dr. Bern.

van Rijssen te kennen gevende dat voorleden jaare 1688 op S-t Michaeli vercoft an Hendrick

Brouns een veulen voor de somma van acht car.gl. welcke somma binnen acht dagen, ofte voort

als hij van de marckt quam soude betaelt worden, ende bij faute van dien, soo heeft Henrick

Bisoom angenomen de voorss. somma als dan voort te betalen, het welcke bij Henrick Brouns

niet zijnde nagekomen ende voorss. Bisoom nu weijgerende te betalen, soo is hij compar. te

rade geworden gemelte Bisoom tegens heden te citeren, ende te concluderen dat sal worden

gecondemneert om de voorss. acht car.gl. anstonts op te leggen ende te betalen met de rente

a die morae ende alle kosten hier om angewent ofte noch vorders antewenden.

Page 15: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Rond Sint Michael, 29 september, werd ieder jaar in Zwolle een jaarmarkt gehouden. Op die van

1688 had Hendrick een veulen gekocht, dat hij niet contant kon betalen. En net als bij de koop van

het heggehout eerder dat jaar had Henrick Bisoom aangenomen te betalen, als Henrick Brouns in

gebreke zou blijven. Die had inderdaad acht maanden later nog steeds niet betaald. Het gevolg

was, dat de arme Bisoom in juni 1689 voor twee gevallen van wanbetaling door Henrick Brouns

voor het schoutengericht moest verschijnen! Toch verslechterde daardoor de verhouding tussen de

twee Henricken niet merkbaar: toen Henrick Bisoom een half jaar later de Mate verruilde voor het

Velthoen, tekende Hendrick Bruens voor hem als getuige het pachtcontract. En ook lezen we over

hem in het pachtboek van Van Coeverden: 1690. Henr. heft mi oevergelaeten een vercken soe hie

van Hendrick Bruens gecoft hadde voor vijff car.gl. praetendierde 10 stuiv. winst - 5-10-0. Hij

gaf dus het varken aan zijn pachtheer om zo een deel van zijn pacht te betalen; misschien had

Hendrick Bruens het hem ook gegeven om vijf gulden af te lossen van zijn schuld aan hem.

1.5. Hendrick Bruins doet afstand van zijn goed.

In het voorjaar van 1673 kwamen Henrick van Coeverden en Henrick Bruens bij elkaar om na te

gaan, hoe het ervoor stond met de smalle tiende. Dit waarschijnlijk omdat Derck overleden en zijn

zoon dus voortaan voor de betaling verantwoordelijk was. Vastgesteld werd, dat Bruens erve een

betalingsachterstand van derderhalff mudde roggen had. Toen die medio 1675 eindelijk was

weggewerkt, deed Henrick Bruens opsaege vant' mudde roggen wegen die smalle tiende. Hij zou

voortaan weer de bloettiende geven, net als vóór 1654. Niet onverstandig, want in de jaren die

volgden, zouden er op Bruens erve zo weinig kalveren, biggen en lammeren ter wereld komen, dat

er vóór 1684 niet één als tiende hoefde te worden gegeven. Van Coeverden heeft tot aan zijn dood

in 1694 zelfs nooit één veulen ontvangen, want daarvan werden er op Bruens erve in totaal niet

meer dan zes geboren, waarvan vijf in de jaren 1685 - 1688. Wel moest voor 1675 het mud rogge

nog worden betaald; het innen daarvan ging zo moeizaam, dat de jonker noteerde: Het is best hem

nae dato noeit te verhueren, of correct op te passen, hie lordendraeit.

Dus werden in het najaar van 1676 twie nieuwe kerfstocken gemaakt, ene van verckens en calver

en d' ander van vullens en schaepen, waarin de aantallen die in de coopcedule van 1653 vermeld

stonden, gekerfd werden om bij de nieuwgeboren dieren te worden opgeteld.

Maar toen er in 1685 voor het eerst weer 7 koene of kleine jonge verckens geboren werden, wat

samen met de acht uit de coopcedule vijftien opleverde, zodat de jonker ene wilde uitsetten, ende

die vive laeten staen tot datter meer quaemen, wilde Hendrick die 8 niet rekenen, omdat sien guet

bij sien crediteuren vercoft was. Ick antwoorde, schrijft Van Coeverden, dat als er gien tiene en

waeren, ick moste wachten tot dat die mi vervallen was. Soe hebbe wij daer over voert schulten

gerichte van Dalfsen gepleitet ende bij advies verstaen, dat hie mi het tiende vercken sal betaelen

ende die vive op wider rekeninge staen blieven, en is gecondemniert in die costen. Hendrick

moest het varken dus geven en ook nog de proceskosten betalen.

Waarom Hendrick dacht dat de acht niet meer meetelden, blijkt uit een door Van Coeverden in het

pachtboek opgetekende memorie: Hendrick Bruins cessit bonis Anno 1683 in mey, solde den 13.

junij compareren voor die Drost van Zallandt, om die creditoeren te citieren daertegens, geloeve

dat hem doemaels - den xi julij - het beneficium cessionis is toegestaen en geaccordiert. Dit

beneficium hield in, dat een schuldenaar die zijn schulden niet kon betalen, kwijtschelding kon

Page 16: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

krijgen door afstand te doen van al zijn bezittingen. Blijkbaar dacht Hendrick, dat wat op de

kerfstokken stond, ook onder die kwijtschelding viel.

Al in 1679 had Henrick schulden. In dat jaar noteerde de jonker over hem: Een drift schaepen

gehadt, soe hie weg gedaen, moet met mi over die tiende accorderen, is anders deverie of gewelt,

dant' geschiede uit vriese vande crediteuren. Doch hadde het mi moeten ierst bekent maeken.

Inderdaad meldde zich juist in 1679, op 22 mei, een crediteur van hem bij het schoutengericht:

Is Erschenen de Heer Ruittenborgh toe Die Broeckhuisen Anlr. tegens Hendrick Broens Ged.

allegeerende dat d. E. Gedagde aen de Heer Anlr. is schuldich een somma van 62 car.gl. 18 st.

wegen verlopen pachten exempt de orlogs jaeren de Ano 1672 ende 1673. Ende nadien de Heer

Anlr. in minne aen sijn betaelinge niet heeft connen geraecken soo contendeert de heere Anlr.

dat de Ged. gecondemneert sal worden te bekennen off ontkennen sijn hant staende onder

desselfs bekentenisse van den 29 novemb. 1676 int Gerichte vertoent ende dien volgende an

de voorn. 62 gl. 18 st. Ende ten opsichte van de orloghs jaeren dat Ged. almede gecond. sal

worden tot t kiesen van een Arbiter alles in gevolge t placcaet van ridderschap en steden.

Bij refuis dat E. Gerichte emant moge nomineren en verkiesen. Eijntelijck dat E. Ged. over

desen alle gecondemniert sal worden in alle costen schaden ende intresse alles dannoch

onder offslach van bewijsselijck betaelinge.

Hendrick Bruins gehoort hebbende den Eijsch uijt naeme van de Heer Ruittenborgh tegens hem

genomen heeft sijn handt gestelt onder sijn Bekentenisse in dato den 29 Decemb. 1676 voor de

sijne geangenoceert ende voorts versocht tijt tot morgen over Acht daegen om ondertusschen

met de heere Anlegger selfs toe spreecken twelck hem bijt Gericht is geaccordeert.

Hendrick had dus jarenlang land van Ruittenborgh gebruikt, waarschijnlijk de twee Hege akkers

ten westen van het Velthoen, die in de 18e eeuw tot de Aalshorst behoorden, want die lagen aan

weerszijden van de Schoemaekers acker, die volgens een aantekening van Van Coeverden grensde

aan die Jo-r inde Broeckhuisens acker. Voor de achterstallige pacht had hij een schuldbekentenis

getekend, en nu bekende hij, dat de handtekening daaronder echt van hem was. Toen op 30 mei

Anthonis de Vos uijt naemen van Heere Ruittenborgh de eis herhaalde, verzocht Hendrick Bruins

uijtstel tot den eersten Rechtdach nae de facantie en, off wel Vos daer tegens protestierde, werd

de versochte geaccordiert. Hoe het daarna verder is gegaan, weten we niet, want een paar

bladzijden verder houdt de optekening van akten in het register op om pas met ingang van 1681 te

worden voortgezet. Het is echter goed mogelijk, dat de pachtschuld er in 1683 nog steeds stond.

En in dat jaar horen we ook van een oude belastingschuld:

Erschijnt Dr Theod. Heute, als gevolmachtighde tot t innen van d' restante Heeren Schattinge

vervallen ten tijde van d' oldtscholts Nuis, mede als lasthebbende van de Heere oltschulte

Wijer, en versoeckt dat beslach moge worden gedaen op het saet gewas staende opt erve

van Derck Bruins voor d' restante scattingen ten tijde van gemelte oldtscholts Nuis en Wijer

vervallen, met interdictie en verbot aen gemelte Bruins dat hij sigh niet sal verstouten enigh

saetgewas daer van intevoeren.

Den 8 Julij 1683 is t bovenstaende beslach door Willem Camerlingh aen Hendrick Bruins

gedaen. ende naederhandt weder ontslagen.

Maar al werd in 1683 Hendricks guet verkocht, toch kwamen er zowel in 1683 als in 1684 twee

kalveren op Bruins erve ter wereld. Ook had hij er in die beide jaren tien goudguldens voor over

om in de zomer de Ronde Weide te mogen gebruiken voor zijn vee, al gaf hij in 1684 vooreerst

Page 17: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

enkel een osien (osje) ter waarde van 4 dalers - een tweede werd afgewezen, alsoe het noch niet

gelubt (gecastreerd) was - en moest Van Coeverden in januari '85 anpandinge doen voor de rest.

In 1683 behoorde tot de pachtvoorwaarden ook, dat de pachter een deel van de vrede (omheining)

van de weide zou maken, te weten d'helfte an Veldincks weide, off Pagemaete, naest die A ende

langes het saeilant d'helfte, of einde boginnende daer men in vaert; maar dat liet deze na, zodat

de pachtheer twee dagen lang een daghuurder moest laten vreden en de pachter ter compensatie

een viehme quaesen moest geven.

Hendrick was er na de cessio zo snel weer bovenop gekomen, dat Van Coeverden bij het proces

over het thijnt vercken op 17 sept. 1685 zelfs meende te mogen beweren, dat de vercoopinge van

sijn goederen gedaen is in fraude creditorum, daer gem. Henr. Brouns op het Erve is gebleven,

ende tegenswoordigh in vol besit 4 peerden 5 a 6 melck koene en minder biesten schapen rack

ende gerietschap als een vol vermogent Bour is geseten. Ook wees hij erop, dat Hendrick nog bij

honderden heggehoudt, paarden, koeien etc. kocht. De Huisvrou van Hendrick Brouns vroeg en

kreeg die dag vermits indispositie van desselfs man uitstel. Wie was zij? Daarover nu.

1.6. Boer vindt vrouw en krijgt kinderen.

In 1685 noteerde Van Coeverden in zijn pachtboek: Den 4 Septemb. met Henr. Bruens en sien

knecht Jan geaccordiert over die tientschaepen van A-o 1684 en dit loepende jaer 1685 dat hie mi

sal betaelen een goet vet lam binnen 8 daegen. Dit accordieren was echter niet zonder slag of

stoot gegaan, want er volgt: Dan hoerdensie die knecht, dan sien schoen soene Willem, dan

haddense nae sien cunsties daer niet gejonget. Sulcke babbelguchies wiste hie voor te brengen.

Sie hoeren wie se hoeren, die daer jongen coompt mi die tiende van toe. Het lam werd overigens

wel binnen de gestelde termijn afgeleverd.

Het jaar daarop schreef hij: Henr. Bruens domestiken, soen, knecht, of hie selfs hadden 1686 voor

ende nae enige tientlammeren vet vercoft, dat moegense voor Lamberti ehr die tiende uitgeset is,

niet doen. De onderschout was erbij gehaald en er was overeengekomen, dat Henrick twie vette

lammeren, oft een rixd. voor elker lam zou geven, en dat er 5 of 6 overige opgekervet zouden

worden om bij de lammeren van het volgende jaar te worden opgeteld. Dat gebeurde inderdaad,

we lezen: 1687 den 7 martij Henr. Bruens met sien schoen soene Willem met mi veraccordeert

voor dit jaer van de tientlammeren, dat hie mi sal betaelen twie vette lammeren daer voer, des

sullen die voorss. 5 á 6 lammeren mede doot gerekent zien.

In 1688 noteerde de jonker: met gem. Willem veraccordiert voer die tientschaepen van dit jaer. In

1690 werd de geboorte van zes lammeren gemeld, maar met de volgende aantekening: Nota, men

spoelt mi huberties mette lammeren en calver. Dan heft die soene (soe niet voele te geloeven is)

die oien mette lammeren gecoft; als dat waer was, die geven niet. Dan conde ick iens anders

bewisen, solde hem sien kunsties doen betaelen. In 1691 werd Een vet (doch niet seer goet) lam

betaelt voor die lammertiende van dit jaer. Het jaar daarop schreef Van Coeverden: Willem die

lammer tiende van het jaer 1692 verdongen voor 2 Car.gl. of een vet lam tot mienen keur, en in

1693 over het vette lam dat toen verdongen was: Dit lam is vridages voor pinxteren betaelt.

We horen hier steeds van een Willem, die een schoonzoon van Henrick heet te zijn. Maar die kan

in deze jaren moeilijk een echte schoonzoon hebben gehad, want hij is vóór 1679 nooit getrouwd

geweest. In het oudste bewaard gebleven trouwboek van de Gereformeerde kerk van Dalfsen, dat,

net als het oudste doopboek, met het jaar 1679 aanvangt, lezen we namelijk:

Page 18: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

A-o 1679 den 14 Decemb. In den houl. staet bevestight alhier

Hendrick Dircksen, soon van Sal. Dirck Brons te Millegen.

En Henderickijn Willemsen, wed. van Hermen van Ralte int Velthoen te Millegen.

In dat trouwboek wordt echter ook melding gemaakt van een Willem Harms J.M. bij Henrik

Bruyns te Millegen, die op 25 november 1694 in ondertrouw is opgenomen met Engbertien Jans,

eveneens te Millegen. Als deze Willem dezelfde was als die van de lammertiende - en er is geen

reden om daaraan te twijfelen - dan kan het haast niet anders of die Willem is geen schoonzoon

maar een stiefzoon van Henrick geweest, namelijk een naar zijn grootvader van moeders kant

genoemde zoon van Henderickijn Willemsen uit haar eerdere huwelijk met Hermen van Raalte,

alias Harmen Jansen. Op 7 november 1667 verklaarden Henr. van Coverden, Ten Berghe, ende

vrouw Anna Margrieta Sloet, eheluiden, te hebben vermeiert, verhuert ende verpachtett, om

daetelijck off ierstcoemende St Peter 1668 an te tasten, an Harmen Jansen, Henrickjen Willems

sien huesfrouwe, ende der selver Erffg. seker Cotterie genoempt HET VELTHOEN gelegen tot

Millingen int gerichte van Dalfsen. In 1674 noteerde Van Coeverden over zijn pachter Harmen in

't Velthoen: Sien soene mi die duiven verstoert en afgevangen; Harmen had toen dus al een zoon

die tot zoiets in staat was.

In de aantekeningen over de smalle tiende komen we trouwens ook nog een Derrickjen tegen, die

een dochter van Henrick heet te zijn en voor hem in 1686 de verschuldigde hoenders aflevert; ook

zij moet een kind uit het eerste huwelijk van Henderickijn zijn geweest. Over de gans die Bruens

erve in datzelfde jaar gaf, staat genoteerd: A-o 1686 die gans die schulte verehrt. Cofte noch meer

van Henr. Bruins, dede die doe daer bij. Een relatiegeschenk voor de schout dus.

Willem Harms is met zijn vrouw gaan wonen op het erve Nierveer te Emmen; daar werd in ieder

geval in 1697 zijn tweede kind geboren en daar woonde hij in 1720 nog. In 1707 heeft hij tegelijk

met zijn vrouw belijdenis gedaan in de Gereformeerde kerk van Dalfsen.

Een boerderijtje met de naam Veldhoen is nog altijd te vinden op slechts een steenworp afstand

van Groot Rekkelaar. Hendrick is dus getrouwd met de weduwe van zijn buurman. Het eerste

geboekstaafde zakelijke contact tussen hem en die buurman had al vroeg plaatsgevonden: in het

pachtboek staat over Harmen Jansen genoteerd: 1670. in febr. van Bruens opte smalle tiende te

ontfangen geassigniert een half mudde roggen a 18 st. het schepel. Dit betekent, dat de jonker de

inning van de smalle tiende van Bruens erve voor een deel aan zijn pachter had toevertrouwd.

Zoiets gebeurde vaker: in 1673 liet Van Coeverden én de inning van een geldbedrag dat de boer

op de Aalshorst hem schuldig was, én de uitbetaling van het loon dat een arbeider had verdiend

met eeckhouwen (eek in stukjes hakken), aan Henrick Bruens over; en in 1683 is sprake van een

bedrag van ruim 16 gulden, soe Henr. Bruins an die schultis Molkenbour betaelt ter voldoening

van de belastingschuld van Tonis Tonisen, die het huis op Rickeler erve bewaert. En we hoorden

al eerder over de assignatie in 1688 aan Nauta van een bedrag dat Henrick schuldig was.

In januari 1679 dorste Harmen nog vijf dagen lang rogge en boekweit voor zijn pachtheer, maar

niet lang daarna is hij overleden, want in het pachtboek staat: A-o 1679 den 8 mey met Harmens

wed. in praesentie van haer swaeger Berent ende Henr. Bruens afgerekent, dat mi noch suiver

rest 63 gl. 12 st. tot 1678 op Mertini incluis. Eigenlijk had Van Coeverden recht op meer, maar hij

had Harmens wed. uit consideratie die geltpacht van een bisschops jaer doorgedaen - iets wat hij

eerder had geweigerd, omdat Harmen volgens hem per saldo niet onder de oorlog had geleden.

Page 19: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Na enkele aantekeningen over betalingen die Henrickjen in 1679 nog heeft gedaan, volgt: Op Petri

1680 coempt Henrickjen (die nu an Henr. Bruens getrouwt is) van diese cotterstede, soe lange

moet sie die pacht betaelen tot 1679 incluis. Daarna volgt een berekening van het bedrag dat

inclusief die pacht nog voor de cotterstede moest worden voldaan: 82 gulden en 14 stuivers, met 4

paer hoenderen. Dat nam Henrick dus voor zijn rekening door met de weduwe te trouwen.

Toen Albertus Molckenbour in 1679 predikant was geworden van de Gereformeerde kerk van

Dalfsen en een lijst maakte van de belijdende leden van zijn gemeente, trof hij in Millingen niet

meer dan negen aan. Henderijckijn Willemsen, vrouw van Bruijns Hendrick was één van hen,

maar Bruijns Hendrick zelf niet, en hij heeft zich ook later nooit als lidmaat laten aannemen.

Alvorens hieruit te concluderen dat hij onverschillig stond tegenover de kerk, moeten we wel

bedenken, dat in die tijd ook trouwe kerkgangers er vaak niet toe kwamen belijdenis te doen. In

ieder geval wijst niets erop, dat Hendrick iets anders dan gereformeerd was, ook al waren, zoals

reeds is opgemerkt, de achtereenvolgende eigenaars van zijn boerderij allemaal rooms.

In 1682 aan de kerk van Dalfsen geschonken avondmaalsbeker

Vier kinderen heeft het echtpaar in de dorpskerk van Dalfsen laten dopen. Allereerst, op 4 juli

1680, Dirck, uit wie de latere generaties Bruins zijn voortgekomen. Swaentijn (20-11-1681)

vinden we later terug als vrouw van ene Willem Alberts. Een Albert Willems zien we namelijk in

1740 optreden als naaste bloedverwant van de dan inmiddels overleden Derk Hendriksen Broens

en in 1707 werd in Dalfsen een Albert gedoopt, geboren in het kerkdorp als zoon van Willem

Alberts en Swaantien Henriks, die bij de geboorte van hun eerdere kinderen, in 1702 en 1704, nog

in Millegen woonden - en wel, zoals we zullen zien, op Groot Rekkelaar.

Wat er van de overige twee kinderen van Hendrick en Henderickijn, Herm (gedoopt in 1683, eerst

per abuis als Hermtijn dochter ingeschreven) en Janneghijn (1685) geworden is, is onbekend.

Page 20: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Het kerkdorp Dalfsen bereikte men vanuit Millingen middels een veer over de Vecht. Om ook bij

hoge waterstanden dit veer en daarmee de kerk te kunnen bereiken, had men vanaf de Millinger

Esch door de uiterwaard een verhoogde weg aangelegd, de Kerckdijck. Op 3 december 1689

moest Henrick Brouns voor de schout verschijnen om zich onder ede te laten ondervragen als

getuige bij een proces over de vraag, wie er voor het herstel moest zorgen, wanneer gemelte Dijck

door t’ water waer anstucken geloopen offte anders vervallen. De meeste vragen beantwoordde

hij met een simpele bevestiging; alleen op de vraag, wie de dijk had laten maken, gaf hij een

uitgebreider antwoord: dat als dese Dijck soude gemaeckt worden haer sulcx van de Scholtis van

Dalffzen wierde bekent gemaeckt, en dat de van Lente Rechteren Millingen en Hessum dan

deselve Dijck maeckten sonder te weten off zulcx uit ordre van de Heeren van Rechteren geschiet

off niet. Gevraagd naar zijn leeftijd verklaarde hij omtrent 47 jaaren oudt te wesen; aangenomen

dat hij zich niet vergiste, was hij dus omstreeks 1642 geboren.

1.7. Nieuwe schulden

Het veer was eigendom van de heer van Rechteren. Voor het gebruik ervan moest elk huisgezin

aan hem jaarlijks een vaste hoeveelheid boter of rogge geven. Zo treffen we in het Register van de

Veer Rogge van de Jaeren 1692, 1693, .... 1698 onder Milligen Bruins Henr. aan. Hij moest

jaarlijks een schepel en een spint rogge geven. (1 spint = 1/4 schepel = 1/16 mud.) Maar terwijl

achter bijna alle namen een hele lijst staat van jaren waarvoor betaald is, staat er achter zijn naam

niets. Heeft hij al die jaren niets gegeven? Dat zou best eens kunnen, want we hebben hem al als

een quaet betaelsman leren kennen en in het Dalfser register van de contentieuze rechtspraak over

1691 vinden we hem opnieuw als schuldenaar vermeld, om te beginnen op 14 mei:

Erschenen in desen Eed. Gerichte D-r Cornelis Verhoeff volm-

r van Jan Willems, doende

en versoekende opbadinge en aneijcheninge an de gerede goederen van Henrick Brouns,

om daer an te verhalen 't geene bij acte van pandinge op den 30sten des voorgaenden maents

gerecesseert, soo behoorlijck is geinsinueert, staet uitgedruckt, en dat hier van behoorlicke

insinuatie en relaes nae landtrechte geschiede.

Ingevalle geblijckt dat de pandinge van heden 14 dagen is behoorlick geinsinueert en dat geen

pantkeringe is gedaen, soo wort dese boven staende opbadinge en aneijcheninge geaccordeert

als naer landtrechte.

Het gericht was er dus niet helemaal zeker van, of de panding volgens de regels was verlopen; er

was op 30 april dan ook niets in het register opgetekend. We horen er later ook niets meer over.

Op 2 augustus 1691 verscheen Henrick zelf in verband met een andere schuld:

Compareert in desen Eed. gerichte Henrick Brouns en Jannis Gerrits, welcke bekenden

oprecht ende deugdelick schuldigh te wesen an Herman Ridders ende Dietert Herms,

ingevolge liquidatie daer van int gerichte vertoont eene somma van Een hondert

vierendertich car. gl. 16 stuvers, met daer over gelopene kosten, voor welcke somma

sij comparanten bij desen passeren gerichtelick vrijwilligh verwin op alle haere gerede

ende ongerede goederen gene uitbesondert (dan ongepraejudiceert ende voorbehouden

't geene Marcus van der Vechte van gepachte Heeren middelen van dese comparanten

competeert) ende dat in sodanigen cracht als off dit selve verwin bij pandinge opbadinge

en aneijcheninge ware bekomen geweest.

Uit de vermelding van een vordering door een belastingpachter vanwege Heeren middelen blijkt,

dat er sprake was van een belastingschuld. Maar hoe was de schuld ontstaan waarvoor Henrick en

Page 21: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Jannis verwin passeerden? Een reeks van latere akten, waarin we voor een deel dezelfde personen

zien optreden, doet ons een mogelijk antwoord op deze vraag aan de hand.

De eerste akte is van 7 september 1699:

Erschenen de Heer Wolter van Besten als volmachtiger van de Heer Rotger van Dongen

toe de Klenke Capitein, nomine uxoris, en van Welgeb. Juffer N. van Loen, als erfgenamen

onder beneficie van inventaris van Juffer Florentina Adriana van Coevorden toe den Berge,

geadsisteert met D-r Verhoeff, voordragende tegens heden te hebben doen citeren Henrik

Brouns ten einde om syn hand, staande onder sekere coops voorwaarden van verkoft hegge

houd van den 4 Febr. 1699 alhier in judicio overgelegt, te bekennen ofte ontkennen, staande

daar op wagten en waren, onder eisch van kosten.

Waar op is erschenen Henrik Brouns en heeft syn hand onder voorss. koops voorwaarden

bekent, so als daar is ondergetekent.

Henrik had dus weer op het landgoed Den Berg een perceel hakhout gekocht en blijkbaar niet op

tijd de koopprijs voldaan. Op 3 oktober 1700 werd echter iemand anders wegens op 4 februari

1699 op Den Berg gekocht heggehout geciteerd:

Erschenen in desen Ed-n Gerigte P-

r Christiaen Vlier als last hebbende van de Heer Wolter van

Besten volmagtig-r van de Heer Rotger Van Dongen totte Klincke, te kennen geevende, tegens

heeden te hebben doen citeeren Berent Harms Schipper, ten einde om betalinge te hebben van

een somma van 51 gl. 12 st. dewelke voors-n Berent Harms per resto wegens heggeholt in a-

o

1699 op den 4 feb. gekoft, alnog an gemelte Heere Dongen is schuldigh gebleven.

Had schipper Berent op dezelfde dag als Henrik Brouns ook een perceel gekocht? Onmogelijk is

dat niet, want in 1701 kocht hij hakhout op Rechteren. Maar hier moet iets anders aan de hand zijn

geweest, want op 17 oktober liet Berent Harms op zijn beurt achtereenvolgens Jannis Gerrits

Rijtman en Henrik Brouns citeren om hen de hand onder een bepaald stuk te laten bekennen of

ontkennen als zijnde hun handtekening. Bij Jannis betrof het seekere afrekeninge in dato den 22

July 1700, en bij Henrik sekere obligatie in dato den 26 Mey 1700. De onderschout moest de

oproep overbrengen, maar toen hij op het Rijtmans erve in Millingen kwam, bleek Jannis Gerrits

naar Groningen te zijn, zodat hij de citatie aan desselfs huisvrouw moest insinueren. Ook Henrik

Brouns kreeg hij niet mee, we lezen: D' onderscholtis Camerlink segt op dit bovenstaande reces,

dat hij de citatie als boven heeft gedaan, en dat hij onderscholtis heeft gesien, dat Henrik Brouns

siek waar, ende vervolgens door sijn crankheit niet konde komen.

De handtbekenninge ging dus niet door en op 14 november werd Berent Harms opnieuw voor het

gericht gedaagd. Maar hij verscheen niet. Wie wel verscheen, was Hermen Ridder, die we in 1691

ook al zijn tegengekomen, toen samen met Dietert Herms. Deze laatste was, zo blijkt uit andere

bronnen, net als Berent Harms schipper, dus waarschijnlijk waren zij broers en was Hermen, die al

in 1675 een huis in het kerkdorp bezat, hun beider vader. Hermen wilde ditmaal Henrik Brouns

sijn handt staande onder seker accoort laten be of ontkennen, maar ook nu verscheen deze niet.

Hermen had echter verzocht bij non comparitie, dat gemelte handt propter contumaciam (wegens

verstek) voor bekent mag worden erholden, en dat verzoek werd nu ingewilligd.

Tenslotte verscheen op 16 december 1700 Wolter van Besten in het gericht om Henrik Broens sijn

hand staende onder seker handschrift te laten bekennen, en nu kwam Henrik wel opdagen, zodat

Van Besten op 6 januari 1701 uit kracht van gerichtelijke handtbekenninge pandinge kon doen

aan het gereede van Henrik Broens om daar aen te verhaelen een somma van 25 gl. salv. calc.,

en uiteindelijk op 6 oktober 1701 toestemming tot executie off panthalinge kreeg.

Page 22: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Aan te nemen valt, dat het hier steeds om hetzelfde door Henrik ondertekende stuk ging. Als dat

zo is, dan is het kennelijk als volgt gegaan. In de aantekeningen van Van Coeverden lezen we

enkele malen, dat twee personen als masschappen samen een perceel hakhout kochten. Henrik en

Jannis hadden dat in 1699 ook gedaan, met Berent Harms als borg, maar zij waren ongeveer 50 gl.

schuldig gebleven. Na ruim een jaar te hebben gewacht wendde de verkoper zich tot de borg en

eiste van hem, dat hij de schuld zou betalen. Die had de kopers ieder voor de helft van het bedrag

een schuldbekentenis laten tekenen en wilde die nu aan de verkoper overhandigen, maar dan moest

wel eerst door gerichtelijke handbekenning de echtheid ervan worden vastgesteld.

Naast deze schuld had Henrik aan het heggeholt van 1699 nog een schuld overgehouden: op 15

februari 1700 werd genoteerd:

Eodem erschenen Pr. Chr-n Vlier als last hebbende van Jan Willems op de Meente,

in de beste forma regtens doende en versoukende pandinge ant gerede van Hendrik Brouns

ten einde om daar aff te bekomen een somma van 3 gl. 2 st. 8 penn. welke deselve an compar.

principale wegens arbeits loon, wegens bosschen in Majo 1699 verdient, is verschult.

Was deze Jan Willems dezelfde als die van 14 mei 1691 en ging het toen ook om achterstallig met

bossen verdiend loon? In ieder geval is het heel waarschijnlijk, dat de schuld die Henrick Brouns

en Jannis Gerrits in 1691 samen hadden, net als die van 1699 was ontstaan doordat zij samen

hakhout hadden gekocht.

Overigens, niet alleen door zijn activiteiten met hakhout maakte Henrik in deze tijd schulden:

Dalfsen den 30 Mey 1700 Verwalter Rigter Herm. Wesselink (...)

Erscheenen de voors-n procureur Vlier, als lasthebbende van de Heer Scholtis Alb. Molkenbour,

en doet optima juris forma pandinge an't gereede van Henr. Brouns om daar af te bekomen

een somma van 36 gln. wegens een gekoft peert.

1.8. Afscheid van het oude erf

Als gebruikers van een in Dalmsholte gewaard erf hadden de meiers van Groot Rekkelaar in die

marke verschillende rechten, waaronder het recht er hun vee te laten grazen. Dit was evenwel, om

overbegrazing te voorkomen, aan de nodige regels gebonden. Zo kon het gebeuren, dat in 1701

Bruins Henr. met schape bekeurd werd. Het was namelijk verboden schapen te laten grazen op de

groene landen. Die waren gereserveerd voor de paarden en de runderen, maar die moesten dan

wel opgebrand (gebrandmerkt) zijn, voordat ze op de marke gedreven werden, anders werden ze

geschut, d.i. in bewaring genomen, totdat er een boete zou zijn betaald. Het opbranden gebeurde

ieder jaar in april en de aantallen opgebrande dieren werden dan opgetekend in opbrandregisters.

In dat van 1704, toen het opbrandgeld vanwege de kosten van ondermeer de stuifzandbestrijding

tijdelijk verhoogd was van een halve naar vier stuivers per dier en de meiers de helfte van deesen

last aen haere goedt heeren (die dan ook speciaal vermeld werden) korten mochten, lezen we:

Henrik Bruins, Meijer van de Heer Beunink - 2 peerden, een beest - f 0 - 12 - 0, twee pinken.

Heeft mij niet betaelt, maar de soon heeft mij belooft an Reint Stevens desen avond te betalen:

anders sullen als onopgebrande worden geschut.

In het eveneens bewaard gebleven opbrandregister van 1705 ontbreekt Groot Rekkelaar. Blijkbaar

bestond er daar geen behoefte meer om van het weiderecht in Dalmsholte gebruik te maken.

Er was dan ook het een en ander gebeurd. Maar daarvoor moeten we eerst een paar jaar terug. Op

27 februari 1700 noteerde men bij het schoutengericht:

Page 23: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Erschenen in desen Ed. Ger. P-r Christ. Vlier gelastigde van de WEl Geb. Heer Beunink

tot Zwol, in de bestendigste forme regtens doende en versoekende pandinge an het gerede

van Hendrick Brouns ten einde om daar an kost en schadeloos te bekomen een somma van

191 - 14 st. salv. calculo, dewelke deselve an compar. principale wegens achterstaande pagten

tot Martini 1699 is verschult, blijvende nogtans gereserveert de toepagten en eenige geldtpagt,

alles onder afslag van gedane bewijselijke betalinge, met versouk van insinuatie, exploit en

relaas als na Landregte, onder bedingh van kosten, ofte etc. Salv.

Eodem eschenen P-r Christ. Vlier en versoukt pandinge ant gerede van voorss. H. Brouns,

uit name van Anthony Vlier, voor een somma van 75 car.gl. wegens achterstaande redemtie

tot 1682 incluis, met versouk (...) etc. Salv. met eijs van kosten.

Hendrick had dus een pachtschuld en een belastingschuld. Voor de eerste werden ook nu weer,

toen hij in gebreke bleef, borgen aangesproken. Op 8 maart 1700 werd genoteerd:

Erschenen in desen Ed. Ger. Derk Bonkert en Jannes Rijtman, en hebben op heden

beide en een ieder int besonder ten proffitte van de WEl Gebr. H-r Beunink tot Zwol

gepasseert vrijwillig verwin op alle haar mobile en inmobile goederen, (...) ten einde om

daar an kost en schadeloos te bekomen een somma van 191 - 14 salv. calculo als mede

voor de nog resterende toepagt en eenige geltpagt t welk Hendrik Brouns alle te samen

an de H-r Beunink voorss. wegens landpagt tot Martini 1699 is verschult, en waar voor

sij compar-ten

haar als Borge ten principale hadden ingelaten.

Over Jannes Rijtman (= Jannis Gerrits) als borg horen we daarna niets meer, maar wel over de in

het kerkdorp wonende en soms ook hakhout kopende Derk Bonkert, en wel op 29 juni 1702:

Erschenen Derk Jansen Bonkert, op den 9 Julij 1699 sig als Borge voor Henr. Bruins wegens

de pagten op Martini 1699 ent 1700 bedraegende salv. calc. de somma van 359 Car.gls 16 sts,

hebbende ingelaten, ende heeft ten profite van de Welgeb.r Heer Bunink tot Swol voor de

voorsz. verschenene pagten ter goeder rekeninge gepasseert vrijwillig verwin op alle sijne

mobile goederen gene uitgesondert.

Maar op diezelfde dag werd genoteerd, nu met vermelding van de tijd: om 7 uiren:

Gecompareert in desen Ed. Ger. Willem Alberts, en heeft ten profite van Derk Bonkert

gepasseert voor een somme van 359 Car.gls 16 st. vrijwillig verwin in sodane maniere,

of 't selvige waer verkregen geworden bij aenpandinge opbadinge en aeneijginge.

De pachtschuld van Henrik was dus verder opgelopen en hij had zijn bedrijf overgedaan aan een

nieuwe meier: Willem Alberts, zijn schoonzoon. Die gaf nu de borg het recht de schuld op hem te

verhalen. Maar inmiddels had hij ook al een pachtschuld van zichzelf:

Eodem (15 juni 1702) erschenen p-r Christ. Vlier als Gelastigde van WelGebr. Heer Bunink

ten besten forme regtens doende en versoekende pandinge aent gerede van Wilm Alberts

tot Millingen voor een s-a van 134 gls. 8 st. salv. calc. herkomende wegens verschenen pagt

op Martini 1701, van des selfs Erve, als mede voor de pagt te verschienen op Martini 1702,

beijde ter goeder rekeninge en onder afslag vant gene nae regte soude vermogen te korten,

ten fine om daeraf de gelibelleerde pagten kost en schaedeloos te bekomen.

De afrekening liet echter nog twee jaar op zich wachten en in tussentijd meldden zich nog een paar

schuldeisers. Allereerst op 28 september 1702:

Compareert in desen Ed. Ger. p-r W. Fabius als volm-

r van de Erfgen. Kreimans tot Zwolle,

en heeft versogt en gedaen pandinge aent gerede van Bruins Willem te Millingen, om daer

aen te verhalen een s-a van 9-4-8 wegens gehaeld en geleverd bier.

Page 24: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Over deze schuld, die misschien nog terugging op Willems bruiloft, horen we daarna niets meer.

Dat geldt echter niet voor de schuld waarover op 3 januari 1704 werd genoteerd:

Erschenen in desen Ed. Ger. de P-r Rudolph van Hoboken volm-

r van M-

r Abram Dusart,

Burger en Coopman der Stad Zwoll, versoekende en doende in beste en bestendigste forme

regtens pand. aent gerede van Willem Albertsen, in de Boerschap Millingen wonagtig,

voor een s-a van 33-12-: hem comp-

ts principael deugdelijk competerende wegens gehaelde

winkelwaeren als laken sarsij etc. versoekende hier van insinuatie en relaes als na Landr.

met eijsch en beding van costen ofte etc. Word geaccordeert

D' onderscholtis W. Camerlink relateert bovenstaende pand. ten huise van Wilm Alberts

te Millingen te hebben geinsinueert.

Laken en sarsij (of serge) waren wollen stoffen. Op 17 januari 1704 verzocht Dusart ingevolge

deze panding opb. en aeneigeninge aent gerede van Wilm Alberts in Millingen. Ook dit werd

geaccordeerd, zodat Camerlink zich op 21 januari weer naar Millingen begaf om Wilm Alberts te

insinueren. Maar die legde zich er niet zomaar bij neer: op 13 maart deed hij pandkeringe, met als

gevolg dat deze zaak nog niet was afgehandeld, toen op 19 juni 1704 de pachtheer weer van zich

liet horen:

Erschenen in desen Ed. Ger. p-r Chr. Vlier als gelastigde van d' Heer Bunink tot Zwol,

te kennen gevende, hoe dat comp-ts Heer principael, wegens verschulde pagten van Wilm

Alberts tot Millingen, is competerende een s-a van 652-19-:, salvo calculo, verschenen van

de jaren 1699, 1700, 1701, 1702 en 1703, als mede wegens 't lopende jaer verschenen op Martini 1704, en sulx vant Erve het Rekkelar, bij voorsz. Wilm Alberts Meijers wijse

gebruikt werdende, welke voors. penningen in der minne niet hebbende kunnen erlangen,

so heeft comp-t qq. voor de voorsz. somme op heden doen versoeken pandinge aen de

gerede goederen van hem Wilm Alberts voorsz., als mede aen het saedgewas en vleus

onder voorsz. Erve gehorende, dit nogtans onder afslag van alle verdere onvermoedelijke

gedane betalinge, en vant gene nae regte hijr aen soude vermogen te corten; met versoek

van insinuatie exploit en relaes als nae Landregte. Fiat Insinuatio

Na gedane insinuatie, van bovenstaende pandinge is in den Gerigte gecompareert

Wilm Alberts, wonende opt Erve het grote Rekkelar, en heeft vrijwillig verwin gepasseert,

voor en op al het gene in de acte van pandinge word gevordert, sodanig en in dier voegen,

of het selvige met pandinge opb. en aeneigeninge ware verkregen.

Op 7 juli 1704 zouden de goederen van Wilm Alberts worden verkocht. Maar toen men daarvoor

op die dag op't Erve van de Heer Bunink tot Millingen bijeengekomen was, compareerde daar p-r

van Hoboken als volm-r van Mons-

r Abraham Dusard, seggende met de uiterste bevreemdinge in

ervaringe te sijn gekomen, dat de goederen van Wilm Alberts op huiden seer praecipitantlijk et

plane nulliter sullen worden verkogt, quasi ter instantie van de Scholtis Molckenbour en d' Heer

Bunink, sonder dat deselve goederen nae Landr. drie agter een volgende sondagen zijn

verkerkenspraekt geworden, gelijk comp-ts principael uit kragte van Gerigtlijk verwin albereets

twe heeft gedaen, en de derde staet te geschieden, tegens den 14 deses maends Julij om ten

overstaen vant Ed. Schouten Gerigte van Ommen als daer toe van d' H-r Drost van Zalland

specialijk gesurrogeert zijnde, de gerequireerde distractie debite en nae Landr. te doen. De

procurator waarschuwde daarom zowel de verkopers als de kopers, dat hij de reeds tweemaal bij

kerkenspraak aangekondigde verkoping op de 14de ten overstaan van de schout van Ommen zou

laten doorgaan, als of dese nulle verkopinge niet eens ware gedaen geworden.

Page 25: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Bunink en de gelastigde van ene Geh-r Molckenbour, die de executie mede had verzocht, voerden

daarop redenen aan, waarom niet tegenstaende dit nulliter en ongefundeert protest, de verkopinge

van de voorhanden zijnde mobile goederen en vant saet gewas van de geexecuteerde toch door

moest gaan. En hoewel Van Hoboken bleef protesteren, kregen zij hun zin:

Decretum. 'T Gerigte verstaet, dat de verkoping om bijsonderlijke redenen sijn voortgank

op heden sal gewinnen, verblijvende nogtans 't regt 't welke p-r Hoboken qq mogte hebben,

ongepraejudiceert.

Op 7 juli 1704 raakte Wilm Alberts dus al zijn bezittingen kwijt, maar meteen ook zijn schulden en

ene Henricus Vlier was zo goed hem 100 gulden te lenen, waer voor hij wederom tot subsistentie

van sijn familie heeft ingekogt twee peerden, een koe en een kalf, en twe schapen, benevens enige

andere meubilen, in hope, om daer mede so veel mogelijk sijn onderhoud te besorgen. Wel liet

Vlier op 15 maart 1705 in een akte vastleggen, dat hij alle de voorn. parcelen ten allen tijden nae

sig nemen mocht. Deze akte staat, met NB ervoor, in het register direct onder een akte van 6 april

1705, waarin Derk Bruins, de zoon van Hendrik, panding aan zijn vee en veltgewas accepteert.

Blijkbaar hadden de twee zwagers samen het bedrijf voortgezet en wilde Vlier voorkomen, dat hij

de dieren waarvoor hij Wilm Alberts geld had geleend, kwijt zou raken, wanneer het vee van diens

zwager bij executie zou worden verkocht.

Want ook de inmiddels 24 jaar oude Derk had schulden. Op 30 oktober 1704 werd genoteerd:

Erschenen in desen Ed. Ger. Derk Bruins, en heeft voor een sekere s-a van penn.

in verminderinge van meerdere belooft, gelijk doet mits desen aen d' H-r Blankvoort

toe de Coele, te betalen een s-a van 40 Cargls. wegens gekogt heggehout, daer toe

sig verbindende, of deselve procedure waere aengevangen bij anpandinge, opbod

en aeneigeninge, vervolgens sig executabel verklarende ten profite Landregtens.

Derk was dus in de voetsporen van zijn vader getreden door eikenhakhout te kopen, en wel op het

landgoed De Coele bij Hoonhorst. Maar hij had niet kunnen voorkomen dat er een bedrag was

blijven staan, dat Blankvoort, die blijkbaar inzag dat Derk onmogelijk het volle kon betalen, had

verlaagd tot 40 carolusguldens. En dat was niet het enige, want een eindje verder staat te lezen:

Den 20 Novemb-r a-

o 1704 coram rigter Alb. Molckenbour (....)

Gecompareert in desen Ed. Ger. Derk Hendriks Bruinink en heeft 't verwin, so d' H-r Blankvoort

toe de Coele, wegens gekogt hout ter s-a van 73-10-: cum expensis, en daer voor reets Gerr.

Gosens voor desen Ed. Ger. als Borge is worden verwonnen, met pand. opb. en aeneigeninge

etc. tot de dadelijke executie toe, welke op heden stond te geschieden, volkomen op hem

genomen, en daer voor verklaerde executabel te zijn, versoekende hij Derk Hendrix voorsz,

dat Gerr. Gosens daer mogte van gelibereert worden, en ook niet worden geexecuteert, ten

opsigte dat hij belooft met handtastinge, loco juramenti, binnen 12 dagen d' H-r Blankvoort

toe de Coele de voorsz. s-a van 73-10-: met de costen onder quitance te voldoen.

Waer op is Gecompareert Derk Hendrix Bruinink in desen Ed. Ger. en heeft 't bovenstaende

gepraesteert, en bij ontstentnis van dien 't voorsz. verwin, so op de persoon van Gerr. Gosens

was liggende, in vollen waerden sal continueren, alles ten profite Landregtens.

Waarschijnlijk ging het hier net als in 1702, toen Willem Alberts degene die zich borg had gesteld

voor de pachtschuld van Henr. Bruins, toestond alles op hem te verhalen, om een schuld die vader

Hendrik had gemaakt. Die had al in 1701 het boerenbedrijf aan zijn schoonzoon overgelaten, maar

misschien was hij nog wel even doorgegaan met het kopen van hakhout. Nu was hij blijkbaar tot

weinig meer in staat, maar hij werd nog wel een keer persoonlijk aangesproken op een schuld:

Page 26: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Dalfsen den 5 Febr. 1705 Verw. Rigt. Herm. Wesselink (....)

Erschenen in desen Ed. Ger. D-r Schuirman als lasthebbende van de H-

r Scholtus Alb.

Molckenbour, en doet in debita juris forma opb. en aeneigeninge aent gerede van Hendrik

Bruins, om dat gene daer aen te verhalen 't welk heden 14 dagen bij acte van pandinge

is worden geexpresseert, quo relatio, met versoek van insinuatie, exploit en relaes, als nae

Landr. met eijsch van costen ofte etc.

Er staat overigens niet, dat Hendrik persoonlijk compareerde. De volgende akte doet vermoeden,

dat zijn zoon Derk ook deze vordering op zijn bordje heeft gekregen.

Den 6 april 1705 Rigter Alb. Molkenb. (....)

Erschenen in desen Ed. Ger. Hendrik Cronenberg, geassisteert met sijn bediende

D-r Schuirman, doende in de beste en bestendigste forma regtens pandinge aent gerede

van vee en veltgewas van Derk Bruins, om daer aen te verhalen een s-a van 110 gls,

so wegens borgtogt als verschotene penningen, met versoek van (....) etc.

Waer op is erschenen Derk Bruins, nadat door mij selfs de pandinge als boven is worden

versogt, en aen voorsz. Derk Bruins ware geinsinueert, de pandinge ten profite van Hendr.

Cronenberg niet alleen heeft aengenomen, maer ook behalven dien vrijwillig verwin

gepasseert voor bovengen. 110 Cargls met sodane kragt ofte hij met pand. opb. en aeneig.

ware verwonnen geworden.

Waarschijnlijk had Cronenberg zichzelf borg gesteld voor de ene schuld van Derk aan Blankvoort

en hem geld verschoten om de andere te betalen, waardoor Derk hem nu opgeteld 110 gl. schuldig

was. Nu hij panding verzocht, sloot richter Molckenbour zich bij hem aan.

De vermelding van veltgewas wijst erop, dat Derk nog op Bruins erve boerde. Dan is het heel

begrijpelijk, dat er daar in 1705 niets meer voor Dalmsholte werd opgebrand: wat Derk eventueel

nog aan dieren overhield, kon hij ruimschoots kwijt op de eigen weiden van het erve, die bij het

huis en aan de A lagen. In ieder geval is de familie er niet lang meer gebleven, want begin 1708

vinden we Gerrit Jansen op't Recklaar vermeld, die op Groot Rekkelaar moet hebben gewoond,

want op Klein Rekkelaar woonde toen Berent op't Reckelaer.

Pas in de twintiger jaren horen we weer van Derk. Hij woont dan bij zijn moeder op een armzalig

keuterijtje elders in Millingen. Willem en Swaantien zijn in het kerkdorp gaan wonen en hebben

daar nog een aantal kinderen gekregen. Zij hadden het ook niet breed: in 1723 vinden we hen zelfs

vermeld onder de Diaconij Armen van het kerkdorp. In 1726 tegen paaschen werd Swaantien

Henriks huijsvrouw van Willem Alberts uijt het Kerkdorp als lidmaat van de Gereformeerde kerk

aangenomen. In 1748 leefden zij en haar man allebei nog; volgens de volkstellingslijst woonden ze

toen in bij de naaste buren van de weduwe van hun zoon Albert in het kerkdorp.

De aloude band tussen de familie en het erf werd dus kort na april 1705 verbroken. Of toch niet

helemaal? In de 18e eeuw (en ook nog op het in 1820 getekende kadastrale minuutplan) werd

Groot Rekkelaar vaak Bruinink genoemd, een nevenvorm van Bruins, zoals we zagen. Nu liet niet

alleen Derk in 1704 zich Bruinink noemen, ook later in de 18e eeuw hebben leden van de familie

dat gedaan, en wel met name die leden die het keuterbestaan weer min of meer te boven waren

gekomen. Het lijkt er dus op, dat de Bruinzen nog lang hun stamhuis in het oog hebben gehouden

en zich er bij tijd en wijle bewust naar hebben laten noemen.

Page 27: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Uitsnede uit een kaart van de havezate Den Berg, getekend door Samuel van Beinum in 1742.

(Kaninen gat = Velthoen)

2. Een Caterplaatsjen genaamt ‘t Bruins

2.1 De weduwe van Hendrik Bruins en haar nageslacht

We weten niet, wanneer Hendrik Bruins is overleden, maar Henr. Broens wed. vinden we in 1722

voor het eerst vermeld, en wel als de hoofdbewoonster van een heel klein keuterijtje in Millingen,

die te arm is om de 5 stuivers te betalen waarvoor zij in de Uitsettinge des Carspels Dalfsen van

1722 is aangeslagen. In de lijst van Restanten wegens de Uitsettinge over 't Carspel van Dalfsen

van 1725 treffen we hetzelfde keuterijtje aan onder de naam Derk Broens; ook nu weer met de

toevoeging: arm.

De hoofdgeldlijst van 1723 vermeldt onder Milligen de naam Bruins twee keer: Derck Bruins

wordt geacht voor één persoon te betalen, terwijl Hendrick Bruins wed. met twee personen onder

de onvermoogen vermeld staat. Kennelijk was er sprake van één huishouden Bruins met drie

personen boven de 17 jaar, van wie slechts één in staat was hoofdgeld te betalen. Men was er dus

flink op achteruitgegaan, al blijkt uit de aangehaalde bronnen ook, dat de familie in geen van deze

jaren van de diaconie trok, want anders zouden die bronnen daar melding van hebben gemaakt.

Page 28: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Derk Hendriks Bruins (of Broens) was gehuwd met Janna Roelofs. De huwelijksdatum is niet

bekend (er is een trouwboek weg), maar op 3 september 1724 werd voor het eerst in Dalfsen een

kind van Derk Henriks en Janna .... te Millegen gedoopt, Henrickien genaamd. Daarna volgden er

nog vijf: Margien (27-01-1726; haar moeder staat genoteerd als Jannegien Derks), nog een

Margien (26-01-1727, later Maria genoemd; de eerste Margien had dus maar kort geleefd),

Gijsbert Willem (14-08-1729 als zoon van Derk Broens en Janna Roelofs Smit; hij was kennelijk

genoemd naar de eigenaar van Den Berg, die toen overigens juist voortvluchtig was, verdacht van

het doodschieten van zijn tuinman), Henrick (08-07-1731) en Willem (30-01-1735).

Niet lang na de geboorte van Willem, in ieder geval vóór 1740, stierf Derk. In dat jaar hertrouwde

Janna Roelofs namelijk, nadat er eerst in het bijzijn van een naaste bloedverwant van hun vader als

volgt een regeling was getroffen voor de kinderen uit haar eerste huwelijk:

Ik Jan Fabius wegens Hoger ovrigheijd in der tijd Scholtus van Dalfsen doe hier mede te weten

dat voor mij en keurn. als waeren Hendrik Frericks en Jacob Willems

Personelijk erschenen is Janna Roelofs wed-w wijlen Derk Hendriksen Broens, en verklaarde

sig wederom te willen en moeten verondersaten. En sulx niet mogende doen voor en aleer

van haare kinderen wegens haar vaderlijke goet ontscheijden was, so heeft de Comparatinne

verklaart niet in staat te sijn om aan haare vier onmondige kinderen iets te kunnen bewijsen,

het welke mede gesterkt en bevestigt is geworden door Albert Willems als sijnde van de naaste

bloetverwa(n)ten en mede door de bovengenoemde keurn. welke haar staat wel bekent was.

En is mede gecompareert Hendrik Alberts welke met voorn. wed-w sig in den hulijken staat

gedagt te begeven en heeft met handtastinge aangenomen de vier kinderen te sullen onderhouden

in kost en klederen tot dat in staat sijn om te kunnen gaan dienen, en indien sieck of sugtig

wordende en bij een ander dienende 't de kinderen vrijstaan om in 't ouderlijke huijs te mogen

inkomen en aldaar verpleegt worden tot herstelt sijnde toe, en na vermogen lesen en schrijven

laten leren. In waarheijds oirkonde hebbe ik dese getekent en gesegelt.

Dalfsen den 11 Meert 1740

Als gevolg hiervan vinden we op een lijst uit 1741 Derk Boes nu de Hase vermeld. 'De Haas' was

namelijk de bijnaam van Hendrik Alberts.

Het tweede huwelijk van Janna bleef kinderloos; bij de volkstelling in augustus 1748 werden bij

Hendrik Albers en Janna Roelofs dus alleen kinderen uit haar eerste huwelijk aangetroffen, nl.

Hendrik en Maria Derx. Henrickien en Gijsbert Willem waren toen dus al het huis uit, al werd de

laatste in 1752 nog onder de lidmaten uit Millegen ingeschreven. Willem was kennelijk al vóór 11

maart 1740 overleden, want toen was er al sprake van vier onmondige kinderen.

In 1749 tegen Pascha heeft Janna Roelofs zich laten aannemen als lidmaat van de Gereformeerde

Kerk van Dalfsen. Haar eerste man, Derk, was daar kennelijk nooit toe gekomen en ook Hendrik

Alberts komen we in de lidmatenboeken niet tegen. Wél de kinderen van Janna en Derk: in 1748

deed uijt Millegen Hendrikje Dirks belijdenis (aan haar werd Attest. gegeven naar Heino 17 Jan.

1749), in 1752 Gijsbert Willem Dirks, in 1754 Maria Dirks, en over Hendrik lezen we:

A-o 1760 Den 4 April omtrent Paschen Zijn in tegenwoordigheid van den Ouderling

Willem Jan Winterop & Diakon Gerrit Bloemendaal tot Ledematen der gemeente aangenomen

In Millegen 26 Hendrik Dirks

Page 29: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Alle vijf hebben zij belijdenis gedaan bij ds. Wilhelmus Dekker, die van 1742 tot 1760 in Dalfsen

stond en daar in 1757 het initiatief nam tot het houden van extra diensten op woensdagavond tot

vermeerdering van de kennisse & liefde der waarh. In 1744 werd een preek van hem in de classis

als niet alleen regtsinnig, maer ook geleert en seer opwekkende beoordeeld en in 1752 betoonde

hij zich een voorvechter van de rechtzinnigheid in het conflict rond de Zwolse dominee Antonius

van der Os. Bij hem hebben heel veel Dalfsenaars belijdenis gedaan, vooral in april 1760, toen hij

op het punt stond om naar elders te gaan: toen waren het er maar liefst 95!

Hendrik Dirk Broens JM trouwde op 16 mei 1762 met Geertje Gerrits JD uit Schulenberg onder

Hellendoorn. Dit kan haast niet anders dan de Geertjen geweest zijn die op 25 augustus 1740 te

Hellendoorn gedoopt werd als dochter van Gerrit Derks Pakhuijs en Henderine Derks te Marle.

De katerstede Pakhuijs, Paks op het Minuutplan, lag op niet meer dan 1 km ten noordoosten van

het huis Schuilenburg. De hoofdgeldlijst van 1767 vermeldt onder Milligen: Hendrik Albers,

keuter, Janna Roelofs, vrou, Hendrik Derks, zoon, dese is niet gezond. Raadselachtig is hier het

ontbreken van Geertje Gerrits, temeer omdat in augustus van dat jaar Hendrikus, één van de drie

in Dalfsen gedoopte kinderen van Hendrik Broens en Geertje Gerrits te Millingen, geboren werd.

De andere twee waren: Dirk, gedoopt op 16 januari 1763, en Willemtje (20 febr. 1774).

Page 30: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Janna Roelofs overleed in september 1775. Twee jaar later verliet haar weduwnaar Millingen om

in Zwolle onder de naam Hendrik Albert Bruins te trouwen met Stientjen Derks, een weduwe, die

aan de Hasseler dyk woonde en als mattenmaakster de kost verdiende.

De Kamperpoort te Zwolle, getekend door Hendrik Spilman rond 1760; rechts de eekmolen.

Daarvóór al was Maria naar Zwolle vertrokken: wonend buiten de Camperpoort was zij op 4 dec.

1769 getrouwd met Jan Geessink, weduwnaar op de Grote Aa. In de Zwolse maandrekening van

de 13e Maand 1770 staat: Aan J. Gesink of Bakker voor desselfs goede diensten ten dienste van

de Stad in dit Jaar gedaan, begunstigd met 25-:, en vervolgens onder de 1e Maand 1771: Aan J.

Gesink bij afsterven van den Inspecteur Hanselaar voor losmaken der bijten, straat, bruggevegen

en gepens. van 26 Jan. tot 2 Febr. 1771 -- 10-3. Zulke posten, zoals deze van 23 sept. 1775: Aan

Jan Geessink voor de arbeiders op de Tolweg, snijden der wetering, dijken in Herfte, Wijtmen &c

-- 142-3, en deze: Aan Jan Gesink voor het modderen in de Aa, sand trekken op de welle bij de

Vegt-kribbe, repareeren der Tolweg, puinvaaren an de Jaagweg, aanvullen van de hoofden voor

de nieuwe brugge op de Jaagweg, alsmede straat en brugge veegen en gepensioneerden van den

8. tot den 15 Julij 1780 -- 80-7, zien we daarna vrijwel wekelijks terugkomen. Toen Jan in 1787

hertrouwde, werd hij dan ook stads werkbaas genoemd; zijn voorganger Hanselaar was volgens

de begrafenisaantekening van 8 febr. 1771 bij zijn overlijden Inspecteur der Stads Werken. Uit de

bedragen die Jan declareerde, valt op te maken, dat hij niet zelden tientallen arbeiders tegelijk aan

het werk had. In 1775 ondertekende hij ook een notitie over de stadserven in de Ruite, die

blijkbaar onder zijn leiding waren opgemeten. Het echtpaar woonde in 1775 in de Wollewevers, en

in 1780, toen Maria getuige was bij het huwelijk van haar schoonzus Geertruijd Geesink, die ook

haar getuige was geweest, in de Sacramentsteeg.

Toen Jan Gesink en Maria Bruins in 1772 hun testament maakten, wees Maria haar moeder

Janna Roelofs, Weduwe van Derk Bruins, aan als haar erfgenaam, ingeval die nog in leven zou

zijn, wanneer zij zelf kinderloos zou komen te overlijden. Zij stierf inderdaad kinderloos, maar

toen was haar moeder al bijna elf jaar dood. Op 24 juli 1786 werd Maria Bruinink Vrouw van Jan

Geesink in de Broerenkerk begraven. Daarbij werd een half uur lang de klok geluid, wat 2 gulden

en 16 stuivers kostte.

Page 31: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

2.2 Van wie is de katerstede?

De katerstede waarop de familie in deze jaren woonde, vinden we op het kadastrale minuutplan

terug als het boerderijtje de Haas, gelegen op de noordoever van de Marswetering. Maar volgens

een militaire kaart uit ca 1785, de zgn. ‘Hottingerkaart’, liep de wetering in de 18e eeuw langs de

noordkant van de katerstede, die aan de zuidkant onmiddellijk aan het Millinger veld grensde.

Uit een reeks stukken uit 1759 blijkt, dat het een markekaterstede was, een op markegrond

gesticht bedrijfje. Allereerst stuurde op 21 oktober 1759 Coenraad Willem van Dedem, zoon van

de wegens een tweede moord op een personeelslid voorgoed uit Overijssel verbannen Gijsbert

Willem van Dedem, aan de rentmeester van Rechteren deze brief:

Wel Eedele Heer!

Also seker Hendrik Alberts, anders de Hase genaamt, getrouwt aan de weduwe Dirk

Hendricks Broens tot Milligen, sig laat voorstaan, als dat de Heer Grave van Regteren

met goedvinden van de andere arfgenamen van Milligen aan hem soude gegeven hebben

seker Hoekjen land van de Gemeente, omme daar op een Huijsjen te timmeren, het welk

ook werkelijk geschied is, en wij sustineeren dat gemelde getimmerde aan ons soude

toebehoren, dewijl het selve tegen ons land is (door de aankoop van de Erven UWEd.

wel bewust) soo was ons vriendelijk versoek dat UWEd. de goedheid geliefde te hebben

ons het Markteboek met brenger deses te laten toe komen, omme daaruijt te sien of

niets aangetekent staat omtrend dese saak. Soo UWEd. ons dit plaisir geliefde te doen,

soo sal sorg dragen dat UWEd. hetselve morgen weder ter (hand) gesteld worde.

Waar mede verblijve, Wel Edele Heer!

UWEd. onderdanige et toegenegene Dienaar

C.W. van Dedem. Berg den 21 8-ber 1759

Hendrik Alberts had dus een huisje gebouwd op een stukje markegrond, waarvan hij beweerde dat

het hem door de graaf van Rechteren - waarschijnlijk Jan Everhard Adolf van Rechteren Limpurg

Speckfeld (1714 - 1754), die van zijn moeder de graventitel had geërfd - met toestemming van de

andere Millinger grondeigenaars was gegeven. Maar volgens Van Dedem had zijn familie recht op

het stukje markegrond, omdat het grensde aan Pothofs weide en zijn moeder, mevrouw Van

Dedem geboren Van Isselmuden, die op Den Berg was achtergebleven, onlangs de erven Pothof,

Blom en Maatjen van de Van Rechterens had gekocht. Daarom vroeg hij de rentmeester van

Rechteren, of hij een dag lang het markeboek mocht lenen om zelf te kunnen nakijken, of daar iets

over deze zaak in stond.

Kennelijk leverde de brief niet het gewenste resultaat op, want een paar dagen later ontving de

rentmeester van Rechteren opnieuw een brief, nu van mevrouw Van Dedem zelf:

Wel Eedele Heer

Alsoo het termijn binnen korte dagen geëxpireert is, dat ik moet mijn defensie aentonen

op de insinuatie die mij ter handt gestelt is van de weduwe van Derk Hendriks Bruyns,

de sake en suptansie is UWEd. bekent dus onnodigh te herhalen, mijn soon heeft UWEd.

der over per mesive onderhouden, nu is mijn ootmoedigh versoek dat UWEd. de moeite

gelief te nemen van het markeboek na te sien of der ook ist der aengaande is aengetekent,

Page 32: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

en der mij kennisse van te geven, waar meede mij seer sult verpligten. Het sal mij

aengenaam wesen van UWEd. weerdienst te kunnen doen in alle voorvallende ocasis.

Soo UWEd. afferes het niet permeteren soo sturt mij het marke boek toe gesegelt,

daen sal het wel exxamineeren en belove het te secreteeren,

in verwagtinge dat UWEd. mij in het eene of andre sal de behulpsame hand bieden.

Zal afbreeken en verblijve met veel aghtinge

Wel Eedele Heer

UWEd. dienstwillige Dinaresse T.J.M. v. Dedem gebr. v. Isselmuden

Berge den 26 October 1759

Janna Roelofs probeerde dus langs gerechtelijke weg gedaan te krijgen, dat de Van Dedems van

hun aanspraken zouden afzien. In de boeken van het Dalfser schoutengericht hebben we niets over

deze zaak gevonden, maar wel in die van het drostengericht van Salland:

Zwol den 12 November 1759 (...) in saken van

D. Hendriksen Broens

T.

Mevrou van Dedem tot den Berg

Procr. Tobias qq exhibeert Requeste

Dr J. van Hattum segt namens de vrou gedaagde te versoeken termijn ten naasten

Op 10 december werd de termijn nog eens met vier weken verlengd, maar daarna horen we er

niets meer van. Intussen echter hadden de Van Dedems ook niet stilgezeten. Zij hadden op 12

november 1759 op den Hof toe Millingen een erfgenamenvergadering van de marke Rechteren en

Millingen laten bijeenroepen. In de notulen van die vergadering lezen we:

Op de propositie van Sijn HWGb. d' Heer van Dedem namens d' Hoogwelgeb.

Mevrouwe van Dedem, Vrouwe van den Berge an d' Goed Heeren voorsd. gedaen,

om het kutters plaetsjen bemeijert bij Hendrik de Hase, teegen haer land leggende,

sig te mogen aeneigenen, teegen betalinge van sodane somme als door

Gecommitteerdens soude getaxeert worden,

is geresolveert door d' Heer de Waal en Cremer qq om dit versoek te accordeeren,

en word hetselve door den Rentmeester van Rechteren ad referendum overgenomen.

Niemand van de aanwezige markegenoten tekende dus bezwaar aan tegen de annexatie, mits er

een goede prijs voor werd betaald. Alleen moest de rentmeester van Rechteren de zaak nog aan

zijn baas, de eigenlijke markerichter voorleggen. Kennelijk heeft die zijn toestemming niet willen

geven, want de overname is niet doorgegaan: toen bijna een eeuw later de markegronden verdeeld

werden, konden de Van Dedems de katerstede nog steeds niet hun eigendom noemen.

In de hierboven weergegeven brief van de heer Van Dedem wordt de indruk gewekt, als zou

Hendrik Alberts de stichter zijn geweest van de katerstede. Datzelfde wordt ook gesuggereerd

door een aantekening uit 1763. Toen noteerde men bij een inventarisatie van de huizen die, omdat

ze na 1682 gebouwd waren, geen vuurstedegeld betaalden: Hendrijk Albers, een veerste, wel 24

jaren out, arm. Volgens deze aantekening zou het huis rond 1739 gebouwd zijn, dus omstreeks de

tijd dat Hendrik trouwde met de weduwe van Derk. Daar staat echter tegenover, dat Hendrik

Page 33: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Albers de gerechtelijke procedure aanspande uit naam van zijn vrouw. Bovendien vinden we in

bepaalde belastingregisters het bedrijf van Hendrik Albers vermeld onder de naam Derk Broens.

Dit wijst erop, dat Hendrik het bedrijf van Derk heeft overgenomen. Wel kan het zijn, dat hij ter

gelegenheid van zijn huwelijk een nieuw huis op een nieuwe plek heeft gebouwd.

2.3 Strijd om het bestaan

Dat het bestaan dat Derk - aanvankelijk samen met zijn moeder - op zijn katerstede leidde, nogal

armoedig was, blijkt niet alleen uit de aan het begin aangehaalde belastinggegevens, maar ook uit

deze aantekening uit 1724 of daaromtrent in een register van veerboter en veerrogge:

Derk Broens, is ook niet veel ten besten, en segt dat hij alle jaar voor hojen en arbeijden helpt,

will ook vaerder 't selve doen maer boter of geldt kan hij niet geven.

Dat Derk de vier pond boter voor het gebruik van het veer niet kon opbrengen, is niet zo

verwonderlijk, want uit de bewaard gebleven opbrandregisters van Dalmsholte blijkt, dat hij in

1725, ’26 en ‘27 telkens slechts één rund liet brandmerken om het op de markegronden te laten

grazen. In de lijst van 1727 staat achter zijn naam: rest; hij was toen dus niet in staat om de

verschuldigde halve stuiver voor één rund meteen te betalen. In de registers van 1718 en '19 komt

de katerstede nog evenmin voor als in de lijst van rundveehouders die begin 1715 werd gemaakt

naar aanleiding van de toen heersende veepest. In het register van 1747 ontbreekt ze ook, maar

toen waren er ook maar heel weinig boeren die wél lieten opbranden. Als gevolg van de in 1745

opnieuw uitgebroken veepest?

Later ging het beter: uit de jaren 1754 t/m 1774 is een op één jaar na complete reeks registers

bewaard gebleven, waaruit blijkt dat Hendrik Albers - hier meestal Haas genoemd - toen twee en

in de jaren 1756-'59, 1765 en 1774 zelfs drie runderen had, waarvoor hij het opbrandgeld steeds

zonder mankeren betaalde. Middenin deze periode, in 1762, horen we weer van een siekte onder t'

Rundvee, die meede onder het vee op het Dalmsholt gaende (...) hoe langer hoe sterker begint

aen te steeken en daarom de markerichter noopt tot het bij kerkenspraak afkondigen van een reeks

maatregelen om uitbreiding tegen te gaan. Zo werd de gewaerde Boerschappen opgedragen elk op

eigen terrein te maeken seekere hocken en het sieke vee daer in te brengen om het van t' gesonde

vee geheel en al af te sonderen. Verder moesten iedere dag een of twee uijt ieder boerschap de

beesten van de boerschap drijven en hoeden in t' Dalmsholt, om so veel mogelijk de beesten uijt

den anderen te houden - blijkbaar liepen ze anders altijd vrij door elkaar. Deze siekte heeft echter

niet geleid tot een afname van het aantal runderen dat de Haas liet brandmerken.

Evenwel, ook met twee of drie runderen was de katerstede blijkbaar nog steeds niet goed in staat

om de veerboter op te brengen, want in een veerboterlijst van omstreeks 1765 lezen we: Hendrik

de Haase versoekt om gods wille vrije te weesen.

De (bescheiden) groei van het bedrijf vinden we ook terug in de bedragen die moesten worden

opgebracht voor het Middel der hoornebeesten en besaaide landen, een provinciale belasting, en

voor de daarop gebaseerde uitsettingen, die het kerspel hief voor o.m. het onderhoud van kerk en

pastorie. In 1721 en '24 bedroeg het Middel (terugberekend uit de uitsettingen van resp. 1722 en

1725) voor Broens 10 stuivers, daarna 8, maar rond 1765 werd het ineens verhoogd tot ruim 20

stuivers. Daarmee behoorde de katerstede overigens nog steeds tot de allerkleinste bedrijven van

Millingen; ter vergelijking: Groot Rekkelaar betaalde in die tijd ruim 8 gulden.

Page 34: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

De provincie hief ook belastingen op gemaal (wat men liet malen) en geslacht (wat men slachtte).

In 1741 hoefde Derk Boes nu de Hase hieraan nog niets te betalen; in 1767 werd Hendrijk Albers

aangeslagen voor ruim een gulden gemaal en ruim 11 stuivers geslagt.

Het kerspel liet de ingezetenen bijdragen aan de bezoldiging van de ambtsdienaars (veldwachters)

en de koster. Daartoe had men de boeren ingedeeld in volle boeren, drielingen, halve boeren en

keuters, waarbij Hendrik Alberts (resp. Hendrik Bruins) uiteraard tot de keuters werd gerekend.

Marken mochten diensten vragen; zo moesten in 1751 de inwoners van de buurschappen rond

Dalmsholte op een vrijdag in juni opdraven om de Dalmsholter dijk met aerde te repareren.

Volgens kadastrale gegevens bestond de katerstede de Haas in 1832 uit twee onderdelen: een stuk

bouwland van een kleine 70 are ten noorden, en een stuk hooiland van ruim 75 are ten zuiden van

de Marswetering. Bij de verdeling van de markegronden in 1848 werd echter aangetekend, dat het

hooiland voor het grootste deel pas kort geleden bij de katerstede was getrokken. Dit wordt

bevestigd door de kaart uit ca 1785. In de 18e eeuw beschikte de familie dus enkel over een stukje

bouwland van op zijn hoogst 2 mud groot en moest ze het wintervoeder voor de runderen bijeen

zien te scharrelen op de over het algemeen zeer schrale gemeente. Bij het opbranden in april 1725

werd genoteerd: Derk Broens, een nog op stall - 1 (beest). Derk had dus een rund dat nog niet de

stal uit kon, waarschijnlijk omdat het door ondervoeding te zwak was. Of dit het opgebrande rund

was, dan wel een tweede, dat niet werd opgebrand, is niet duidelijk.

De runderen stonden niet alleen 's winters op stal, maar werden 's zomers ook iedere namiddag uit

Dalmsholte naar huis gehaald. Zo verkreeg men de nodige mest voor het bouwland. Maar omdat

dit niet voldoende opbracht om met het hele gezin van te leven, moest er buiten het eigen bedrijf

worden bijverdiend. Hendrik Alberts werd dan ook in 1777 in het Zwolse ondertrouwboek als

daghuurder te Milingen ingeschreven. Dan lijkt het vreemd, dat De Haase in 1748 aangeslagen

werd voor Dienst Booden gelt, maar dit kan worden verklaard uit het feit dat kinderen van boven

de 17 jaar die in het bedrijf van hun ouders meewerkten, als dienstboden werden gerekend. Zo 'n

kind was in 1748 namelijk de dochter Maria: die werd in dat jaar 21 en woonde, zoals blijkt uit de

juist toen opgestelde volkstellingslijst, nog thuis. Wel had men in 1747 De Hase of Hend. Albers

zonder dienstbode geregistreerd, terwijl Maria toen ook al boven de 17 was, maar toen hoefde hij

ook maar voor één persoon hoofdgeld te betalen en in 1748 voor drie. Kennelijk schatte men in

1747 de financiële draagkracht van het huishouden lager in dan in '48.

Nadat zijn vrouw hem in januari 1781 was voorgegaan, overleed in 1782 Hendrik Bruins; op 19

december van dat jaar werd hij te Dalfsen begraven. Hiermee kwam er een eind aan het wonen van

de familie Bruins in de buurschap Millingen. De katerstede raakte al gauw bewoond door iemand

die in de registers vermeld staat als Willem de Haase (in 1785) of Willem Westerink op Bruins.

Wel werd de zoon van Hendrik er in 1794 nog door erfenis eigenaar van, maar hij ging er niet

weer wonen en deed in 1797 zijn catersteede het Bruyns of het haasjen genaamt (…) met sijn

onderhoorige Landerijen, opstaande getimmerte en houtgewasschen al weer van de hand.

In 1875 slaagde eindelijk een Van Dedem erin het Bruins of Hazenplaatsje aan zijn landgoed Den

Berg toe te voegen. Hij verkocht de afbraak van het huis en verhuurde de grond aan de pachter

van een naburige katerstede om te gebruiken als wei & hooiland. Enkel een nauwelijks zichtbare

verhoging in het weiland verraadt nu nog de plek waar de familie Bruins in de achttiende eeuw

vele tientallen jaren lang de strijd om het bestaan heeft gevoerd.

Page 35: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Hottingerkaarten van ca 1785; op de uitsnede hierboven de katerstede op de zuidoever van de wetering,

onder de LL van MILLINGEN; op die hieronder zien we linksonder Hilderdink (Broekdyck).

Page 36: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

3. Emmen

3.1 De erfenis van oom Gijsbert

In de buurschap Emmen onder Dalfsen, even ten noordoosten van het landgoed Mataram stond

vroeger een spijker (klein landhuis), Hilderdink genaamd, omstreeks 1650 gebouwd door Lambert

Glauwe, die zich vervolgens Glauwe toe Hilderdinck ging noemen, in 1682 geregistreerd als ten

Boeckops Spijcker en vanaf 1755 bewoond door een adellijke weduwe, Armgart Stephania Sloet

Gebooren Van Raasvelt. Dit huis heeft in de geschiedenis van het geslacht Bruins een belangrijke

rol gespeeld. Toen Derk Bruins, zoon van Hendrik Bruins en Geertje Gerrits, in 1794 trouwde,

waren hij en zijn bruid allebei op Hilderdink woonachtig. Dat hij daar woonde, had hij zonder

twijfel te danken aan zijn oom, over wie we in het Dalfser grafboek lezen:

1786 December d. 28 is begraven Gijsbert Bruins,

zoon van Derk Bruins en Janna Roelofs in Milgen,

Rentmr. van de HoogWelgeb. Vrouw Wed. Sloets in Emmen.

Wat het rentmeesterschap van deze in 1729 geboren en in 1752 als lidmaat van de Gereformeerde

Kerk aangenomen Gijsbert Willem Bruins (of Brunink) inhield, blijkt uit deze schuldbekentenis:

Ik ondergeschr. Gysbert Willem Bruinink bekenne en verklaare mits deese myn onderteekeninge

aan d’ H.W.Gbr. Mevrouw Baronesse Deuariere Sloot gebooren Raasveld opregt en deugdelyk

schuldig te weesen een capitale somma van aght duysent Car.Gulden heerkoomende wegens in

dieverse bijden verstrekte en ten genoegen ontfangene penningen, dienthalven renuntieerende

van d’ exceptie van geen getelden gelde, voor welk capitaal ik ondergschr. niet alleen generaal

verbinde myn persoon en goederen soo roerende als onroerende, actien en crediten, silver, goud,

en vorders niets uitgesondert, om, wanneer ik mogt koomen voor haar H.W.Gbr. te overlijden,

dat sij alle myne nae te laetene goederen boven gemeld te moogen behouden, possideeren en

besitten, vorders daar meede te doen en handelen als haar eygen, en dat wel sonder inspieringe

van iemand.

Dat al het geen voorschr. staat, myn volkoomen wille en approbatie is betuyge en verklaare met

deese myn ondergeteekeninge. Aldus gedaan en geteekend te Vollenhoo voor de Landpoorte

op den 30 November 1700 en seventig Was gt.

Gisbert willem bruns

Mevrouw Sloet had hem dus in 1770 de beschikking gegeven over een kapitaal van 8000 gulden,

met als voorwaarde dat zij, indien hij vóór haar zou komen te overlijden, zou mogen beschikken

over heel zijn nalatenschap. Daarnaast zal hij ook wel het beheer hebben gevoerd over de

onroerende bezittingen van de barones.

Toen mevrouw Sloet hem het geld toevertrouwde, was Gijsbert waarschijnlijk al geruime tijd bij

haar in dienst. Nu vermeldt de hoofdgeldlijst van 1767 een Gijsbert Jans als knecht bij Me vrou

Sloets op Helderdink. Omdat de naam Gijsbert weinig voorkwam, lijkt het niet onverantwoord aan

te nemen, dat hier ‘onze’ Gijsbert per abuis met een verkeerde achternaam is ingeschreven.

Het hem toevertrouwde geld zette Gijsbert voor een deel uit in leningen: 2700 gulden in 1774, in

1777 300 gulden en in 1779 100 gulden, telkens tegen 3% per jaar, en in 1783 600 gulden tegen

3,5%. De lening van 1777 had als bijzonderheid, dat de akte niet door de schout, maar door de

Page 37: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Amptman van Haer Koninglyke Hoogheid Mevrou de Abdisse en ’t Hoog-Graeffelyke Capittel

des Keiserlyken vry wereltlyken Stifts Essen werd ondertekend. Het ging namelijk om een

hypotheek op een aan het Stift leenhorig goed: de halfscheid van Egbertinck in Gerner.

Een ander deel investeerde hij in onroerend goed: in 1782 kocht hij een halve morgen bouwland in

Emmen, het Russenland genaamd, en in 1786 het derde deel van vier morgen weideland, de

Haarstweide genaamd, eveneens in Emmen. Voor dit laatste zal hij ongeveer 600 gulden hebben

betaald, want het overige tweederde deel bracht een paar jaar later 1210 gulden op.

Vanaf 1782 trad Gijsbert enkele malen op als keurnoot (bijzitter) bij het Dalfser schoutengericht.

Daarbij werd hij in 1785 vermeld als: Geijsbert Willem Brunink, Rentmeester van de Hoog Wel

Gebooren vrouwe Baronnesse douariere Sloot, Gebooren Baronnesse van Raesfeld. Het is vast

niet toevallig, dat het zowel in 1782 als in 1785 ging om hypothecaire leningen die gesloten

werden door Joachim Ernst Mulert tot de Leemcule: deze was een neef van mevrouw Sloet en

mede-eigenaar van verschillende van haar onroerende goederen.

De begrafenis van Gijsbert Bruins behoorde tot de zeer weinige die in de kostersrekening vermeld

staan onder het hoofd Inlagen. Er was 4 gl. en 4 st. betaald, maar waarvoor staat er niet bij.

Volgens de afspraak uit 1770 had mevrouw Sloet nu recht op al zijn goederen; bij haar overlijden

in 1794 bleek zij inderdaad de door Gijsbert gekochte landerijen in bezit te hebben. Voor het

collateraal (successierecht) werd echter zijn neef Derk aangeslagen, en ook het feit dat deze Derk

Hendriks Bruins op 15 april 1787 optrad als keurnoot bij het Dalfser schoutengericht - weer bij

een zaak waarin Mulert comparant was! - wijst erop, dat de onroerende bezittingen van Gijsbert

aanvankelijk op hem waren overgegaan; een keurnoot moest namelijk geërfd zijn. Kennelijk wist

men in Dalfsen niet van de afspraak. De in 1770 te Vollenhove getekende schuldbekentenis is ook

pas in februari 1789 in de boeken van het Dalfser schoutengericht terechtgekomen.

Derk was waarschijnlijk al kort na de dood van zijn vader, eind 1782, bij zijn oom gaan wonen,

maar daar zijn geen bewijzen voor. Wel moet hij in 1787 in Emmen hebben gewoond: dat blijkt uit

deze, voor de rest ook opmerkelijke aantekening in het doopboek van Dalfsen:

1788 Den 6 Jan. Gerrit onegte zoon van N.N. en

Evertdina Elbertdina Janssen in Emmen

NB de Moeder van dit kind heeft als vader van het zelve genoemd Dirk Bruins,

mede in Emmen, die dan ook naderhand met haar gehuwd is, bij welke gelegenheid

hij dezen Gerrit voor den zijnen erkend en geëgt heeft.

Evertdina Elbertdina Janssen (of Bremmer) was pas 16 jaar oud, toen ze op 14 dec. 1787 moeder

werd. We mogen aannemen, dat ze toen reeds als meid op Hilderdink diende, al vinden we haar

pas in 1794 als zodanig vermeld. Zij was in 1771 in Millingen geboren als dochter van Gerrigjen

Janssen, die blijkens de hoofdgeldlijst van 1767 ook meid was geweest bij mevrouw Sloet in

Emmen. Toen zij 11 jaar was, was haar moeder overleden en kort daarna was haar vader, Jan

Teunissen, hertrouwd en vervolgens uit Millingen verhuisd naar de katerstede 't Bremmers in

Gerner, zijn geboortehuis. Misschien heeft de barones Evertdina Elbertdina - wier voornamen aan

haar familie, de familie Van Raesfeld ontleend waren - toen al bij zich in huis genomen.

Dirk Bruins en Evertdina Elbertdina Janssen trouwden pas met elkaar, toen hun zoon al zes jaar

oud was. Het huwelijk werd gesloten op 25 april 1794 in de dorpskerk van Dalfsen, waar twee

Page 38: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

jaar eerder Evertdina Elbertdina belijdenis had gedaan - iets wat haar man pas een jaar na de

trouwdag deed:

Anno 1795 Den 24 April Zijn in de tegenwoordigheid van den Ouderling Werner Overweg

en de Diaconen Willem Volbrink en Albert Tenthof tot Leden van de Kerk aangenomen

uit Emmen

33 - - - - - Dirk Bruins

Bij de keuze van de huwelijksdatum zal zonder twijfel een rol hebben gespeeld, dat kort daarvoor

mevrouw Sloet overleden was en het jonge paar het een en ander nagelaten had. Op 5 maart 1794

was zij in Dalfsen begraven en toen daags daarna haar testament geopend werd, bleek zij aan haar

neef Joachim Ernst Mulert tot de Leemcuile haar onroerende goederen te hebben vermaakt, en aan

haar jongste zuster Allegonda Isabella van Raasfeld, die als douairiere van Coeverden op Wegdam

in Twente woonde, een som geld en haar inboedel, maar met als voorwaarde:

mids daar van uitkeerende aan mijn meid Everdina Elberdina Jansen,

1mo 't cabinet op de groote boven kamer,

2do 't door haar beslaapen wordende bed met sijn toebehooren,

als peuluwe kussens deekens een paar lakens en sloopen,

voorts 3tio de helfte van 't dagelijks lijfstoebehooren, sonder goud sulver of kleinodien,

en eindelijk 4to een somma van Hondert Gulden,

al 't welk ik Testatrice aan deese tot een legaat hebbe toegedagt.

De andere helft van de garderobe, alsmede een bedrag van 25 gulden, was voor de andere meid.

Verder stond er in het testament:

Aan Derk Bruins, bij mij in huis sinde, legateere ik 't Catersplaatsjen in Millegen,

met de hof en toebehooren, als meede een hoekje land 't Russen land genaamd,

tans door mij selve gebruikt wordende, voorts nog een hoekje land in de Haarstwijde,

en de beesten op stal of in de weide sijnde.

Zo was Derk eigenaar geworden niet alleen van het land dat zijn oom had gekocht, maar ook van

zijn eigen geboortehuis, het caterplaatsjen genaamt 't Bruins, zoals hij het zelf noemde bij de

aangifte voor het collateraal. Kennelijk was dit ook via zijn oom Gijsbert in handen van mevrouw

Sloet gekomen.

3.2 Burger Bruins

Derk Bruins was nu de hoofdbewoner van het spijker. Hij woonde er met zijn vrouw, zijn zoon

Gerrit en - naar later zal blijken - zijn zuster Willemtje of Willemina. Bij de volkstelling in oktober

1795 werd hij ingeschreven als Dk. Brunink, kutter en winkelier, met vier man.

Deze volkstelling was een uitvloeisel van de Bataafse omwenteling van begin dat jaar. Die had wel

flink wat overlast met zich meegebracht, beginnend met de tijdelijke inkwartiering van de

terugtrekkende Hessischen Bagagie Trein, waarbij Hilderdink als spijker twee personen en twee

paarden had toegewezen gekregen, maar ze had ook de stoot gegeven tot een poging tot

democratisering. Deze hield in, dat er per district van 500 inwoners een grondvergadering werd

ingesteld, waarin de mannelijke ingezetenen hun stemmen konden uitbrengen. Zo moest er op 8

augustus 1797 gestemd worden over een grondwet. In de 21e grondvergadering, die Emmen en

een deel van Lenthe omvatte en die bij Jan Damman in Hoonhorst bijeen kwam, trad Derk Bruins

toen samen met twee andere ingezetenen op als stemopnemer. Aan het handschrift te zien was hij

het die het opschrift boven de stemlijst schreef, dat als volgt luidde:

Page 39: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Lijste der stemgeregtigde Burgers op heeden in de 21ste Grondvergaderinge

der 2de verdeeling ten huijse van Jan Damman op den Doevelaar verscheenen

ten eijnde om hunne stem op het ontwerp der Constitutie ter goed of afkeuring

uijt te brengen.

Daarna was hij het ook die als eerste zijn stem uitbracht: neen, welk voorbeeld door alle andere

leden werd gevolgd. Trouwens, in heel de republiek werd het ontwerp door een overweldigende

meerderheid afgewezen. Tot besluit werd de stemlijst door de drie stemopnemers ondertekend; de

handtekening die Derk Bruins toen plaatste, is de oudste ons bekende originele handtekening van

een Bruins. Van de stukken die door Hendrick in 1673 en 1689 en door Gijsbert Willem in 1770

ondertekend waren, kennen we namelijk alleen afschriften, evenals van de oudste door Everdina

Elberdina Jansen ondertekende akte, uit 1798. De oudste originele handtekening die we van haar

kennen, is van 1 mei 1804, onder een hypotheekakte die ook door haar man ondertekend en met

diens eigen zegel - met monogram DB - bezegeld was.

Dat Derk Bruins zich in deze tijd bepaald niet afzijdig hield van het openbare leven, blijkt ook uit

het feit dat hij in de jaren 1794-1801 tientallen malen optrad als keurnoot bij het schoutengericht.

Zijn mede-keurnoten waren vaak echte notabelen met titels als dr. en procr. voor hun naam. Na

1801 vinden we hem alleen eind 1808 nog een keer als keurnoot vermeld.

Als geërfde was hij nu ook gerechtigd tot het bijwonen van de erfgenamenvergaderingen van het

kerspel. Daarvan heeft hij echter slechts eenmaal gebruik gemaakt: op 21 december 1795, toen er

beslist werd over een uitbreiding van het aantal vaste zitplaatsen in de dorpskerk. In november

1797 werden de Sitplaatzen in de Nieuwe Gestoelten verkocht. Derk telde toen maar liefst 30 gl.

en 15 st. neer voor de helft van bank E als zitplaats voor zichzelf, zijn vrouw en zijn zoon Gerrit.

Page 40: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Banken in de NH kerk van Dalfsen vóór de restauratie van 1956-'57

3.3 Afbraak

Intussen echter ging hij er financieel steeds verder op achteruit. Dat was al begonnen in juli 1795:

toen leende hij 100 gulden van Arnoldus Cuper, de eigenaar van Hilderdink. Op 14 februari 1797

verkochten Derk en zijn vrouw voor 520 gulden de katerstede het Bruyns of het haasjen en op 22

augustus 1798 zagen zij zich genoodzaakt de onroerende goederen die zij nog over hadden, de

Reussen kamp en de Haarsweide, te bezwaren met een hypotheek van 550 gulden tegen 4%. Op

20 april 1799 verkocht Derk zijn veestapel aan zijn zwager Jacob Jansen, maar hij nam de dieren,

sodane 3 melk beesten als twee vaalbonten en 1 swart bonte en een swarte bonte en wit vaalde

veerse pinken, en swart en vaal bont veers kalf, als meede twee verkens, meteen weer voor hem

in het voeder en liet dat ook door de schout registreren; zo zorgde hij ervoor, dat ze hem bij een

eventuele panding niet konden worden afgenomen, terwijl hij ze toch kon blijven gebruiken. Bij de

rundveetelling op 6 maart 1800 werden bij Derk Bruins twee runderen boven en twee beneden de

twee jaar geteld, maar het is dus zeer de vraag, of die wel echt van hem waren. In november 1802

nam Derk nogmaals een swart bonte melkkoe in het voer, nu van Otto van Beinum, de hovenier

van het naburige landgoed Mataram.

Op 3 augustus 1799 liet Cuper over de schuld uit 1795 een hypotheekakte opmaken, waarin Derk

en zijn vrouw meteen ook beloofden de pacht voor Hilderdink van dat jaar, groot 80 gulden, vóór

Dalfser kermis te voldoen. Dit deed hij kennelijk omdat verschillende andere schuldeisers waren

begonnen te dreigen met panding. H. Spijker uit Lemele beweerde nog altijd 65 gulden van Derk

tegoed te hebben als collateraal over de erfenis van Gijsbert Bruins. Ook waren er leveranciers die

op betaling wachtten. Bij de gebr. Schaapman te Zwolle stond nog een schuld van ruim 60 gl.

wegens in 1798 geleverde tabak en snuijf. De kooplieden Hulsbergen en Jansen, die in Zwolle een

Page 41: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

banketbakkerij en negotie hadden, moesten nog bijna 180 gulden hebben voor geleende

winkelwaaren in de jaaren 1796, 97 en 1798. Deze laatsten begonnen op 23 mei 1799, tegelijk

met nog een Zwolse koopman, J. Gomarus, tegen Derk Bruins en vrouw te procederen, waarop

deze beloofden vóór 1 januari 1800 de helft van hun schuld af te lossen. Toen dat niet gebeurde,

verzochten de kooplieden op 24 april 1800 om inventarisatie en distractie van de mobilia en, zo

nodig, de immobilia van Derk en zijn vrouw. Deze wisten echter met bidden en smeeken uitstel te

krijgen. Toen de schuldeisers uiteindelijk op 22 oktober 1801 toestemming kregen tot panding,

verzette Derk zich daartegen door op 5 november pandkeeringe te doen. Dat is het laatste wat we

ervan horen. Mogelijk heeft Derk de schulden uiteindelijk betaald met geld dat hij van Van Dedem

had geleend, want op 1 mei 1804 tekenden hij en zijn vrouw voor een hypotheek van 300 gulden

tegen 4½% op de weidekamp de Haarsweide genaamt en twee kampjes saaijland de Russenkamp

genaamt, waarbij Van Dedem in zijn kasboek aantekende: was schuldig tot 1804: 31-10-0. Als dit

rente over de lening betrof, dan dateerde die lening blijkbaar van eind 1801 of begin 1802.

In de jaren 1795 t/m 1804 bracht Evertdina Elbertdina op Hilderdink vijf kinderen ter wereld.

Hiervan zouden er drie hun ouders overleven: Hendrica, geboren 22-06-1796, Gerrigje, geboren

06-08-1801 en Geertruida, geboren 21-11-1804; twee leefden maar kort.

Op 10 augustus 1800 beviel ook Willemina, de ongehuwde zuster van Derk, op Hilderdink van

een zoon, Hendrik, van wie de vader onbekend was. Dit kind werd pas op 1 maart 1801 gedoopt,

terwijl de kinderen van Derk en zijn vrouw telkens al op de eerste zondag na hun geboorte de

doop ontvingen. Hij is op 24 juli 1826 als Hendrik Bruins, schoenmaker, ongehuwd, overleden in

Heino. Daar was zijn moeder, Willemina, Dogter van Hendrik D. Bruins en Geertien Alberts (!),

geboren op t Bruins onder Dalfsen, thans wonende aan den Hagen, op 7 februari 1802 getrouwd

met de dagloner Derk Brunenberg. Na jarenlang in de Pletterstege van 't Dorp (Heino) te hebben

gewoond stichtte deze rond 1820 op markegrond bezuiden het dorp een katerstede, die hem bij de

verdeling van de marke te koop werd aangeboden, zodat hij in 1832 eigenaar was van een huis en

erf met daarbij 1,55 ha heide en bouwland. Willemina schonk haar man, die niet kon schrijven en

die in 1838 stierf, acht kinderen, waarvan slechts één, Derk, nog in leven was, toen zij in 1855, 81

jaar oud, in het Lierderbroek overleed. Een andere zoon, Hendrik Willem, was in januari 1831 op

de leeftijd van 24 jaar overleden op het kasteel bij Antwerpen, waar hij als fuselier gelegerd was.

Het einde van het spijker kunnen we aflezen uit twee advertenties in de Zwolsche Courant:

- Men zal op Woensdag den 15 july 1807, des nademiddags om twee uur ten huize van

ROELOF EDELYN te Dalfsen, finaal aan de meestbiedende doen verkopen:

4. Het SPYKER HILDERDINK te Emmen, met het Bouwhuis, Berg, Hof en bygelegen

Landeryen, als mede een Perceel Eiken Bomen om te valle; waar van de aanwyzinge

zal gedaan worden door DERK BRUINS aldaar wonende.

- Men zal op Maandag den 28 December 1807, des voordemiddags om tien uur

ten huize van ROELOF EDELYN te Dalfsen tot AFBRAAKE verkopen,

het SPYKER HELDERDINK te Emmen;

door de wandeling genaamd Mevrouw Sloets Spyker.

Het landgoed, dat op de 'Hottingerkaart' van 1785 nog met alle in de eerste advertentie genoemde

onderdelen te herkennen is (zij het onder de raadselachtige naam Broekdyck - een verbastering van

de oude naam Boecops Spijker?) vinden we op het in 1820 getekende kadastrale minuutplan terug

als een gewone boerenplaats, Stremmeler genaamd (I 367).

Page 42: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

3.4 De familie in de Franse tijd. Gerrit

De afbraak van het spijker betekende voor Derk Bruins dat hij met zijn gezin moest verhuizen. Hij

vestigde zich op zijn weidekamp in de Haarstweide. Dit was een langwerpig stuk grond van 2,26

ha, ten noorden van Hilderdink gelegen, sectie I nr. 469. Daar, in Haarstweide te Emmen, werd op

27 juni 1808 een zoon geboren, die op 3 juli Herm Jan werd gedoopt - genoemd naar Herm Jans

Dijk, een welgestelde boer uit de buurt, met wie Derk veel omging?

Hoe het gezin de eerste tijd op Haarstweide woonde, is een vraag, aangezien Derk en zijn vrouw

nog den 9 van Slagtmaand 1809 van de hervormde diaconie 49 gulden leenden met als onderpand

haarlieder Eygendommelyk nieuw op te timmeren huis in de buurschap Emmen. Hoe het ook zij,

in 1820 was Derk Bruins in het bezit van een boerderijtje, dat toen als volgt werd beschreven:

De Katersteede de Haarsweide genaamd, bestaande in een huys gemerkt L.C N.O

met een hof en vrugtbomen, met een bygelegen kamp land zynde hooy, weide en bouwland

met het opstaande houtgewassen, meestal rondom in sloten.

In 1808 lag Dalfsen in het koninkrijk Holland, dat geregeerd werd door een broer van Napoleon

en diens oorlogen moest helpen bekostigen. Daarvoor werd in dat jaar door middel van een

personele quotisatie een extra belasting geheven van de ingezetenen, die daartoe waren ingedeeld

in inkomensklassen. De naam Derk Bruins ontbreekt in de lijst, maar een Everdina Jansen treffen

we aan in de 41ste klasse, die per jaar minder dan 75 gulden, en twee personen met de naam Derk

Hendriks in de 40ste, die tussen de 75 en 125 gulden aan inkomen had.

In 1810 werd ons land in het Franse keizerrijk ingelijfd. Tot de gevolgen die dit met zich mee

bracht, behoorde de instelling van de Burgerlijke Stand. Voortaan moest van iedere geboorte etc.

een akte worden opgemaakt. De eerste geboorteakte die op de familie Bruins betrekking heeft,

geven we hieronder volledig weer. In die akte komen we meteen ook een andere Franse instelling

tegen, die de familie blijkbaar ook niet onberoerd heeft gelaten: de militaire dienst.

Op heeden, den twintigsten der Maand Augustus van het jaar Een duizend agt honderd en Elf,

des voordemiddags om tien uur, Compareerde voor mij Adjunct, bij absentie van de Maire

der gemeente van Dalfzen, Arrondissement Deventer, Departement der Monden van den IJssel,

waarnemende de werkzaamheden van Publieken Amptenaar des Burgerlijken staats,

Everdiena Elberdiena Janssen, echtgenote van Derk Bruins, oud Een en veertig Jaaren,

wonende te Emmen, gemeente Dalfzen, geadsisteerd door twee getuigen, die waren

Derk Bruins, van beroep Bouwman, oud Vijftig Jaaren, en Harm Dijk, van beroep Bouwman,

oud vier en dertig Jaaren, beide wonende te Emmen, gemeente Dalfzen,

welke mij verklaard heeft, dat Hendrikje Lode, welke in ondertrouw opgenomen is met Gerrit

Bruins, thans in Militaire dienst, onder den Artelerie train van Zijne Majesteit, den Keiser

der Fransen, op den Negentienden der tegenwoordige maand Augustus, des avonds om zeven

uuren, ten haren huize bevallen is van een Dogter, welke genaamd zal worden, Gerrigjen.

Ten gevolge van deeze verklaringe, en op de aanvrage daartoe aan mij gedaan, van de

Comparante, welke bij de verlossing is tegenwoordig geweest, heb ik deeze tegenwoordige acte

opgemaakt, dewelke na hun dezelve hebbe voorgelezen, door Everdiena Elberdiena Janssen,

en de hierboven genoemde getuigen, benevens mij is getekend.

Dalfzen, op Dag, Maand en Jaar als boven.

W. Grobbee, Adjunct Everdina Elberdina Jansen Derk Bruins Herm Dijk

Page 43: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Toen er op 1 juni 1812 een volkstelling werd gehouden, was het gezin van de dagloner D. Bruins

het enige in Emmen met iemand in de categorie Mans of Zoonen van het huisgezin die thans in

dienst zijn, zoo wel die deswegens van huis absent zijn, als die bij huis zijn.

Inschrijving van Gerrit Bruins in het stamboek van de 18me compagnie d'ouvriers d'artillerie

Gerrit was als remplaçant voor een ander in dienst gegaan. Het zal uit pure armoede geweest zijn,

dat hij voor wat geld zijn zwangere verloofde achterliet. Op 17 april 1811 was hij in Amsterdam

ingeschreven als apprentif bij de 18me compagnie d'ouvriers d'artillerie, maar op 29 juni was hij

overgeplaatst naar het quatorzième bataillon principal du train d'artillerie, dat enkele dagen later

op weg ging van Amsterdam naar Douay. Als hij echt in dat 14e heeft gediend - wat niet helemaal

zeker is, want in het stamboek ervan komt zijn naam niet voor - dan heeft hij erg veel geluk gehad,

dat hij niet met de chef d'escadron en drie van de zes compagniescommandanten van zijn bataljon

in 1812 in Rusland is omgekomen. Want al golden treinsoldaten als non combattants, het gevaar

dat zij als vervoerders van munitie tijdens een veldtocht liepen, was er niet minder om.

Hoe dan ook, Gerrit is heelhuids teruggekomen, zodat hij op 24 september 1814 eindelijk kon

trouwen met zijn Henderkien, die in tussentijd eerst in Zwolle en daarna in Leeuwarden lidmaat

van de Hervormde kerk was geweest; Gerrit zelf was in 1808 te Dalfsen aangenomen.

Het paar verhuisde al gauw vanuit Emmen naar het kerkdorp, nadat Gerrit op 25 oktober 1814 op

een veiling, naast 17½ el bont vries, wat huisraad, zoals een tafel, een koffijkan en 2 schilderijen

had gekocht. In het huis van Gerrits oom, de schipper Jacob Jansen Bremmer, die op de oever van

de Vecht ten westen van het veer woonde, kregen zij de beschikking over een kamer, die Jacob op

17 juli 1816 met het verkenschotje, secreet en het hoekjen grond aen de zijde vor de kamer (…)

met de wilgen daarop en om staande, liet veilen. Gerrit, die in die tijd naast daghuurder ook wel

schippersknecht als beroep opgaf, werd met 300 gulden de hoogste bieder, maar de koop ging niet

door, want zijn oom bedankte voor het bod als kunnende niet na zijn genoegen gelden.

Van de kinderen die Gerrit en Hendrikje in Dalfsen kregen, heeft er niet één de eerste verjaardag

gehaald; toen Hendrikje in 1826 overleed, was dus alleen hun voorechtelijke dochter Gerrigjen

nog in leven. Deze trouwde in 1836 onder de naam Gerrigjen Lode. Gerrit hertrouwde in 1830

met Hendrikje Rod(d)enhof uit Lenthe, of, beter gezegd, uit Dalmsholte, want haar geboortehuis,

op de Stoeve bij het Erve Klumper in Lenthe, stond op Dalmsholter markegrond. Dat huis werd

nu hun woonhuis. Dit huwelijk werd wel gezegend met een aantal kinderen die volwassen werden

en trouwden: Evert Jan (geboren in 1832), Hendrika (1836), Derk (1837) en Willem (1840). Hun

moeder stierf - 26 jaar na hun vader - in 1879 in Heino, het dorp waar zij in 1807 was gedoopt.

Page 44: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

3.5 Hoe het met Derk verder ging

Intussen leidde Derk Bruins op Haarstweide een weinig opvallend bestaan, waarover we dankzij

veilingprotocollen toch nog het een en ander weten. Geregeld bezocht hij houtverkopingen op

naburige landgoederen, zoals Mattarm en Vegterweert, om enkele vimmen rijzen - of, zoals men in

1813 schreef, cents de fagots - te kopen. Bij inboedelveilingen kocht hij zaken als: een jak, een

onderbroek, een paar grijse kousen, een lampen blok, schotels etc. Op 3 januari 1820 bood hij

zelf iets te koop aan: zijn katerstede de Haarsweide. Bij de inzate, die plaatsvond aan het Nierveer

te Emmen, bood notaris Bouwmeester - die in 1797, toen hij nog schout was, ook al het Bruyns

had gekocht - 1000 gulden voor de hele katerstede, die hem twee weken later voor dezelfde prijs

definitief werd toegewezen. Tot de verkoopvoorwaarden behoorde, dat Derk huis en grond op 15

maart moest opleveren, maar dat hij het vóór Petri (22 feb.) gezaaide gewas nog zou mogen

binnenhalen en dat hij de staande en leggende plaaten en de sleeten zou mogen meenemen.

Bouwmeester heeft al heel gauw het huis laten afbreken - op het in het najaar van 1820 getekende

minuutplan is er al geen spoor meer van te bekennen - terwijl hij er 130 gulden voor had gegeven,

want de katerstede zonder het huis was hem voor f.870-.-. toegewezen! Een vriendendienst?

Het geld had Derk hoe dan ook hard nodig. In 1819 was bij de inventarisatie van de nalatenschap

van Otto van Beinum gebleken, dat deze van hem nog steeds Een hondert en vyftig guldens en de

resteerende Renten tegoed had voor zijn aandeel in de hypotheek van 1798, die in totaal 550

gulden groot was. Die hypotheek kon nu worden afgelost, maar over die van 1804 lezen we in het

kasboek van Van Dedem: Den 1 Mei 1821 gerekend en bevonden dat alle de verschenen renten

tot en met 1 Mei 1821 zyn aangezuiverd en bovendien f. 50-.-. op het Capitaal afgelost, zodat het

Capitaal blyft f. 250-.-. Ook op de hypotheekbrief staat hierover een aantekening, maar daar staat

onder: de Ondergetekenden verklaren mits dezen de 50 Glden welke zij met 1e meij 1821 afgelost

hadden, met 1e meij 1832 terug ontvangen te hebben, weshalve het capitaal thans weer in zijn

geheel terug gebracht is. (getekend:) D. Bruins.

Onderpand hiervoor was nu enkel nog de Russenkamp. Daar had Derk een huis gebouwd, dat op

het minuutplan de naam Brunink draagt. Daar overleed op 8 augustus 1832 Evertdina Elberdina

Janssen, zonder beroep, echtgenote van Dirk Bruins, arbeider te Emmen.

In de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel van het kadaster uit 1832 staat Derk Bruins, dagloner te

Emmen, te boek als eigenaar van 0,5460 ha, verdeeld over de percelen H 633, 633a, 634 en 651.

In 1834, toen het bestuur van de marke Emmen de kadastrale gegevens gebruikte om te bepalen

hoeveel iedere eigenaar moest bijdragen in de kosten van het graven eener nieuwe waterleiding en

het leggen van een uitwateringssluis, bezat Derk nog maar 0,5250 ha, omdat H 633a niet meer op

zijn naam stond. Het jaar daarop werd door Louis Rhijnvis Feith, echtgenoot van Jeannette van

Dedem, op de hypotheekbrief bijgeschreven:

Verklaar ik Ondergetekende deze Obligatie aan de Hoog Welgeboren Heer J. A. Fridagh,

als Koper van het Plaatje (sic) van D. Bruins en Kinderen, na voldoening der Kooppenningen

en het laatste jaar agterstallige rente ad f 313,50. gecedeerd te hebben.

Aalshorst den 1 Meij 1835 L. R. Feith

Als gevolg van dit alles kon, toen Derk overleden was, in zijn memorie van successie worden

verklaard, dat hij niets hoegenaamd had nagelaten.

Page 45: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Het huis van Derk Bruins (Brunink) op het kadastrale minuutplan; de lange rechte laan is de

Papenallee.

Het huis van Herm Jan Bruins in Mastenbroek ontbreekt nog op het kadastrale minuutplan

(links: de rechter benedenhoek van 27 is nog leeg), maar staat wel getekend op de veldminuut-

kaart van 1851 (rechts).

Page 46: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

4. Westwaarts

4.1 De kinderen van Derk

IJsselmuiden was de gemeente waar Dirk Bruins, buiten beroep, op 30 oktober 1838 overleed.

Daar woonde zijn zoon Herm Jan en daar werd ook de memorie van successie opgemaakt, die

door alle vijf nog levende kinderen werd ondertekend. Die konden dus alle vijf schrijven, wat in

die tijd allesbehalve vanzelfsprekend was.

Zo treffen we onder deze memorie allereerst de handtekening van Gerrit aan, gevolgd door die van

Hendrika, die in 1818 te Zwollerkerspel was getrouwd met de boerenknecht Jan Brogt. Toen zij in

1823 beviel van een dood kind, woonden zij en haar man, die als beroep bouwman opgaf, op nr. 0

te Emmen (Dalfsen) – bij haar ouders? Later verhuisden zij naar Berkum-Veldhoek, naar het

ouderlijke huis van Jan, die nu dakdekker werd. In dat huis, Brugthuis op het minuutplan, stierf in

1853 Gerrit Bruins en in 1861 Geertruida Bruins, die in 1838 nog in Dalfsen woonde en nooit was

getrouwd. Gerrigje Bruins, eveneens ongehuwd gebleven en naaister van beroep, heeft vele jaren

bij haar zuster en zwager ingewoond: ze woonde er al in 1836 en bleef er tot aan de dood van

Hendrika in 1863; toen verhuisde ze naar Schelle, waar zij in 1873 overleed.

Jan Brogt en zijn huisgenoten behoorden tot de eerste leden van de in juni 1835 door dominee

Hendrik de Cock geïnstitueerde Afgescheiden gemeente van Zwolle. De handtekeningen van Jan

Brogt, Hendrika Bruins en Gergjen Bruins ten huize van Jan Brogt Zwollerkerspel treffen we aan

onder een verzoekschrift, gedateerd augustus 1836 en gericht aan de gouverneur van Overijssel,

waarin de Afgescheidenen uit Zwollerkerspel toestemming vragen om samen met die uit Zwolle

bijeenkomsten te mogen houden. Voordat zij zich afscheidden, waren Hendrika en Gerrigje

belijdende leden van de Hervormde Kerk: Hendrika had in 1815 te Dalfsen belijdenis gedaan en

Gerrigje in 1818, toen ze nog maar zestien jaar oud was. Gerrigje was ook de eerste in de familie

die op de nieuwe manier belijdenis deed: tijdens een openbare zondagse kerkdienst.

Toen Herm Jan Bruins op 7 april 1826 belijdenis deed, werd hij in het lidmatenboek ingeschreven

als zijnde uit (het kerkdorp) Dalfsen. Toen hij zich in januari 1827 moest laten inschrijven in het

register van de Nationale Militie, gaf hij als zijn beroep schoenmaker op. (Was hij soms in de leer

geweest bij zijn neef Hendrik in Heino?) Zijn signalement, dat bij deze gelegenheid opgenomen

werd, luidde: Aangezigt: rond; Voorhoofd: rond; Oogen: blaauw; Neus: ordinair; Mond: idem;

Kin: rond; Haar: bruin; Wenkbraauwen: idem; Merkbare teekenen: gene. Hoe lang hij was, staat

er niet bij. (Zijn broer Gerrit was in 1811 1,73 m.) De loting viel gunstig voor hem uit: hij trok

nummer 25, hoog genoeg om niet te worden opgeroepen.

Enkele jaren later verliet Herm Jan Dalfsen om zich als schoenmaker te vestigen in de gemeente

IJsselmuiden, aan de westzijde van de Oude Wetering in Mastenbroek, tegenover de kerk. Daar

liet hij in 1835 een huis bouwen, dat als aanduiding Wijk 5 nr. 10a kreeg, maar uit de namen van

de getuigen bij het aangeven van zijn eerste kinderen valt op te maken, dat hij daarvoor ook al op

ongeveer dezelfde plek woonde.

Op 12 februari 1831 werd Herm Jan Bruins met attestatie van Dalfsen ingeschreven als lidmaat

van de Nederlands Hervormde Kerk te Mastenbroek. Ongeveer een jaar later, op 25 februari 1832,

trouwde hij te IJsselmuiden met Gerrigje van Zomeren, wier ouders, net als die van hem zelf,

onder Dalfsen woonden. Deze baarde hem, voordat zij in 1847 op 39-jarige leeftijd overleed, acht

Page 47: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

kinderen. Op 1 mei 1850 trouwde Herm Jan opnieuw, nu met Gergjen Wegge, alias Gerrigje van

de Weg, geboren op 3 sept. 1824 in Wapenveld en opgegroeid in Hoorn bij Heerde, die hem nog

eens negen kinderen schonk. Voordat dit huwelijk doorgang kon vinden, moest Herm Jan nog wel

even naar het kantongerecht in Elburg om vier getuigen uit die plaats te laten bevestigen, dat

Gerrit Wegge, de vader van Gergjen, dezelfde persoon was als de op 16 mei 1824 - dus nog vóór

haar geboorte - te Oldebroek overleden Gerrit van de Weg.

4.2. Herm Jan en de Afscheiding

In december 1835 ontstond ook in Mastenbroek een Afgescheiden gemeente, geïnstitueerd door

ds. Brummelkamp. Tot de eerste twaalf lidmaten die zich van de Hervormde kerk afscheidden,

behoorde Herm Jan Bruins. In januari 1836 volgden er nog eens zestien, waaronder Gerrigje van

Zomeren. De jonge gemeente kreeg in maart 1836, samen met die van Genemuiden, A. C. van

Raalte als predikant.

In februari 1837 werden bij de afgescheidenen in Mastenbroek militairen - men sprak van

'dragonders' - ingekwartierd om hun het vergaderen onmogelijk te maken. De hervormde dominee

had hiertoe de namen van de hoofden der huisgezinnen van de voornaamste separatisten in

Mastenbroek aan de burgemeester van Zwollerkerspel overgebriefd. Ook de naam van (Herm) Jan

Bruins aan de Oude Wetering stond op de lijst, maar omdat hij net niet in Zwollerkerspel woonde,

kon de burgemeester van die gemeente tegen hem niets beginnen. We komen zijn naam dan ook

niet op de inkwartieringslijsten tegen.

In 1838 maakte het grootste deel van de Mastenbroekse gemeente zich los van ds. Van Raalte en

van het kerkverband der Afgescheidenen. Dit gebeurde onder invloed van de Kamper ouderling

Derk Hoksbergen, die het al gauw bij de Kruisgezinden ook niet meer kon vinden en als leider van

de Dordts-Gereformeerde gemeente in Kampen bekend stond als de klumpiesdominee. Deze

Hoksbergen kwam met zijn Mastenbroekse volgelingen in boerderijen bijeen en bediende daar ook

de doop, zij het op niet meer dan één à twee zondagen in het jaar. Toen hij op 24 september 1843

voor het eerst in Mastenbroek doopte, waren er onder de dopelingen maar liefst drie kinderen van

Hermjan Bruins en Gerrigje van Zomeren, van wie de oudste al bijna vier jaar oud was. In het in

1914 door Derk Bruins, de oudste zoon van Herm Jan, aan de Gereformeerde kerk van Zwolle

toevertrouwde Provisioneel Doopregister van de Gemeente der Afgescheidenen Gereformeerden

te Mastenbroek, ontbreken opvallend genoeg de eerste twee kinderen uit het tweede huwelijk van

Herm Jan. Had Gerrigje van de Weg in het begin misschien bezwaar tegen het dopen door een

ouderling? Dat lag namelijk best gevoelig: Everdina, een dochter uit het eerste huwelijk, die door

Van Raalte was gedoopt, is in 1860 zelfs in de Hervormde kerk overgedoopt!

Van heel andere aard waren de problemen waarvoor Herm Jan zich in de winter van 1862/63

gesteld zag, en waarmee hij zelfs de landelijke pers haalde. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant

van 6 februari 1863 staat namelijk dit bericht te lezen:

De gemeente Mastenbroek, die kort geleden door het water werd geteisterd, wordt nu door

eene onrustbarende, tot nog toe aldaar weinig bekende plaag onder het rundvee bezocht, die

veel angst bij de veehouders veroorzaakt. Ll. Zaturdag werd in den stal van den landbouwer

D. van Dalfsen eene koe plotseling door deze ziekte aangetast, die in een vierde uurs met

den dood eindigde. Maandag morgen had dezelfde landman reeds vier runderen aan deze

vreeselijke plaag verloren, en naar men verneemt, heeft ook een ander veehouder aldaar,

Page 48: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

met name Harm Jan Bruins, reeds drie runderen aan dezelfde ziekte verloren. De veearts,

die er bij was gehaald, heeft verklaard dat deze veeziekte het bloedvuur is.

De Zwolsche Courant, die het bericht had overgenomen, kwam er begin 1864 nog eens op terug,

toen de ziekte, die nu miltvuur werd genoemd, opnieuw in Mastenbroek was gesignaleerd. De

krant schreef nu: In het vorige jaar schreef men het ontstaan der ziekte toe aan het gebruik van

schimmelachtig hooi, ten gevolge der plaats gehad hebbende overstrooming, nu zijn de oorzaken

nog niet op te sporen. Van die overstroming in de winter van 1862/63 zal Herm Jan hoe dan ook

flink last hebben gehad, want zijn huis stond niet, zoals de grote boerderijen, op een hoge terp.

Dankzij een hypotheekakte uit 1836 - die betrekking heeft op een bedrag van 200 gulden, dat hij

geleend had van Frans Gunnink, een broeder uit de Afgescheiden gemeente van Kampen - weten

we, dat Herm Jan het in 1835 had laten bouwen op een stukje grond dat hij van Jan van Dijk jr. in

erfpacht gekregen had. Toen het minuutplan werd getekend, vormde dat stukje nog de oostelijke

hoek van een weidekavel: IJsselmuiden, sectie E nr. 27. Veel meer runderen dan de drie die hij

verloor, kan Herm Jan niet hebben gehad: veehouder was immers niet zijn hoofdberoep.

Uit deze tijd is ook een uitspraak van Herm Jan overgeleverd: Garregien, möj' nou 's heuren. Nou

legt ze van die iezeren dingen deur 't land; doar kömp een waang oaver te rieden met agees gien

peerd eveur! Op 10 mei 1865 reed de eerste trein door Mastenbroek.

Na het overlijden van Hoksbergen in 1870 viel diens Mastenbroekse gemeente uiteen. De meeste

leden werden weer hervormd, zo ook Herm Jan Bruins met zijn gezin. In het lidmatenregister van

de Hervormde kerk van Mastenbroek vinden we over zijn terugkeer niets aangetekend: hij stond

daarin gewoon nog ingeschreven, omdat de kerkenraad zijn onttrekking niet had erkend. Ook de

bevolkingsregisters geven geen uitsluitsel: daarin vinden we hem nooit anders vermeld dan als N.

Herv. Er is echter een gegeven waaruit valt op te maken, wanneer de terugkeer van het gezin heeft

plaatsgevonden: op 27 maart 1871 werd in het Mastenbroekse lidmatenboek met Attestatie van

Zalk Gerrigje Gerrits of van de Weg ingeschreven. Zij had in 1845 in de Hervormde kerk van Zalk

als Gerrigje Gerrits uit Heerde nu te Zalk belijdenis gedaan en ze had zich in 1850, toen ze naar

Mastenbroek ging om daar te trouwen, niet laten overschrijven; dat deed ze pas, toen ze weer

hervormd werd. Twee jaar later deed de nog thuis wonende zoon Gerrit in de Hervormde kerk van

Mastenbroek belijdenis: toen voelde men zich daar blijkbaar weer redelijk thuis.

4.3. De aartsvader sterft.

Op 16 mei 1871 verhuisde Herm Jan met zijn gezin en zijn schoenmakerij naar ’s Heerenbroek,

gemeente Zwollerkerspel. Daar overleed hij op 12 januari 1873 en daar stierf ook Gerrigje van de

Weg op 8 oktober 1902. Omdat het te ver zou voeren de vele geslachtslijnen die uit Herm Jan zijn

voortgekomen stuk voor stuk verder te vervolgen – van zijn zeventien kinderen hebben maar liefst

veertien de volwassenheid bereikt – sluiten we hier af met zijn memorie van successie. Daarin

staan al zijn in 1873 nog in leven zijnde kinderen met hun woonplaats en beroep vermeld, zodat

daaruit goed valt af te lezen, hoe de familie Bruins toen al begonnen was uit te zwermen:

De ondergeteekenden

1 Jan Bruins landbouwer in Oosterwolde, 2 Derk Bruins, 3 Hendrik Bruins, beide landbouwers

in Zwollerkerspel, 4 Jannes Bruins, landbouwer in Wilsum, 5 Dina Bruins echtgenoot van en

bijgestaan door Hendrik Lindeboom, beide landbouwers, 6 Willemina Bruins, echtgenoot van

en bijgestaan door Gerrit Ekkelenkamp, 7 Maria Bruins, echtgenoot van en bijgestaan door

Page 49: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Jannes Beltman, allen landbouwers in Zwollerkerspel, 8 Gerrigje van de Weg, weduwe van

Harm Jan Bruins, zonder beroep, wonende te 's Heerenbroek, in qualiteit van moeder voogdes

over hare minderjarige kinderen Gerrit, Willem, Gerrigje, Albert, Hendrikus, Harm Jan en

Daniel Bruins, in echte verwekt bij nu wijlen hare echtgenoot Harm Jan Bruins,

domicilie kiezende ten kantore van notaris A. J. Scriverius te Zwolle,

doen aangifte ten kantore van het regt van successie te Zwolle dat op den 12 January 1873

te 's Heerenbroek is overleden Harm Jan Bruins, aldaar wonende, respectivelijk vader en

behuwd-vader van de aangevers sub 1 - 8 en van de minderjarigen sub 8 genoemd, dat de

overledene tot zijne wettige erfgenamen heeft nagelaten zijne kinderen hiervoor genoemd,

dat de overledene in eigendom bezat: de onverdeelde helft in een huis en erf te 's Heerenbroek

Gemeente Zwollerkerspel staande op no 460 in sectie P groot 2 ares 70 centiares,

dat de overledene geene goederen als bezwaarde erfgenaam of in vruchtgebruik bezat en dat

door zijn overlijden geene periodieke uitkeeringen bij opvolging zijn overgegaan of vervallen.

J. Bruins H. Bruins J. Bruins H. Lindeboom E. D. Bruins Jannes Beldman M. Bruins

G. J. Ekkelenkamp Willemina Bruins D. Bruins X

Bovenstaand kruismerk gesteld door de Wed. Bruins

Naschrift

De schrijver is een achterkleinzoon van de in de memorie vermelde op 28 april 1853 geboren

Willem. Deze trouwde op 3 mei 1877 als boerenknecht met de Mastenbroekse naaister Aaltje van

der Vegt(e) en ging kort daarna in Genemuiden wonen, waar op 15 december 1878 zijn zoon

Harm Jan geboren werd. Op 1 mei 1880 verhuisde hij met vrouw en kind en met zijn jongere broer

Harm Jan vanuit 's Heerenbroek naar Weespercarspel, waar zich rond die tijd ook zijn oudere

broer Gerrit vestigde, een timmerman, die al in 1876 naar Diemen was gegaan. De drie broers

gingen wonen aan de Lage Klompweg in het buurtje De Klomp of De Horn, ten zuidoosten van

Weesp. Willem stond daar eerst als werkman en daarna (in 1883) als koopman te boek. Nadat zijn

gezin in 1883 verrijkt was met een dochter, Geesje, keerde hij in maart 1887 met achterlating van

zijn broers naar zijn geboortestreek terug en werd waschbaas in Frankhuis, gem. Zwolle, waar

toen juist een stoomwasserij zoals die in De Klomp gevestigd was: De Ketelkolk. Gerrit is in 1905

naar Amerika geëmigreerd; er leven daar nog altijd veel nakomelingen van hem.

In 1889 werd Willem weer arbeider in 's Heerenbroek. Daar werd hij in 1905 failliet verklaard, wat

ons een interessante inventaris heeft opgeleverd van zijn huis, dat bestond uit een voorvertrek, een

woonvertrek, waar ondermeer een handnaaimachine stond (die blijkbaar van een ander was, want

op de definitieve lijst ontbreekt ze), en een zolder, waar een grote voorraad bonte russchen werd

aangetroffen. Zijn schuld bestond voor het grootste deel uit achterstallige hooipacht. Er werd van

hem verklaard, dat hij in de buurt als zeer arm, doch niettemin als betrouwbaar bekend stond. In

1909 verhuisde hij naar Voorst, oftewel het Zwollerkerspelse deel van Frankhuis, waar hij en zijn

zoon een slepersbedrijf begonnen, dat in 1924 naar Westenholte werd verplaatst. Daar overleed hij

in 1926, na ruim negen jaar weduwnaar te zijn geweest. Zijn zoon, Harm Jan, in 1916 getrouwd

met Martha de Ruiter uit Wilsum, zette het slepersbedrijf voort, later geholpen door zijn oudste

zoon, Willem, geboren in 1918, die na de Tweede Wereldoorlog ging werken op een houtzagerij

in Westenholte en in 1947 trouwde met Aukje Knol. Uit dit echtpaar, dat lid was van de

Vrijgemaakt Gereformeerde kerk, werd in 1952 te Zwolle de schrijver van dit boek geboren.

Page 50: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Willem Bruins en Aaltje van der Vegt - datum onbekend

Harm Jan Bruins en Martha de Ruiter met hun dochter Martha - Westenholte, 1944

Page 51: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Hoe ze schreven.

Door Henrick van Coeverden nagetekend merk van Derck Bruins onder pachtceduul van 1654

Eigenhandig geschreven nota van Jan Geesink betreffende het schoonmaken en witten van de

'wagten' (de Hoofdwacht?) in juni 1776

Page 52: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Stemlijst van 8 augustus 1797; het opschrift is vrijwel zeker geschreven door Derk Bruins.

Huwelijksaangifte van Herm Jan Bruins voor zijn tweede huwelijk in 1850

Page 53: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Huwelijksaangifte van Willem Bruins en Aaltje van der Vegte, 1877

Harm Jan Bruins als eigenaar van Zangen des Tijds van J. J. L. ten Kate, ca. 1900

Page 54: Bruinsboek - api.ning.comapi.ning.com/files/SprmagaPmml9pE1-Zx18L.../Bruinsboek.pdf · BRUINSBOEK - de geschiedenis van een Dalfser familie. geschreven door Harm Jan Bruins, Schiedam,

Stamboom

Jan (1583) (= Hanss -1624?)

________|________________________

|? |

Berent (1601) (- <1624) (..X N.N.) Werner 1604X Aelheit Wessels

_____|_____________

| |

Jan (1626) (-1675) Derck (1645) (-1672) (..X N.N.)

|

Hendrick (1642- >1705)

1679X Henderickijn Willemsen (- >1723)

__________________________|____________________________________________

| | | |

Derk (1680- >1735) Swaentijn (1681- >1748)

..X Janna Roelofs (-1775; 1740X Hendrik Alberts) ..X Willem Alberts

__|______________________________________________________________

| | | | | |

Maria (1727-'86) Gijsbert Willem (1729-'86) Hendrik (1731-'82)

1769X Jan Gesink 1762X Geertje Gerrits (1740-'81)

_____________________________________________|___

| | |

Derk (1763-1838) Willemina (1774-1855)

1794X Everdina Elberdina Jansen (1771-1832) 1802X Derk Brunenberg

_______|_______________________________________________________

| | | | | | | |

Gerrit Hendrica Gerrigje Geertruida Herm Jan

(1787-1853) (1796-1863) (1801-'73) (1804-'61) (1808-'73)

1814X Hendrikje Lode 1818X Jan Brogt 1832X Gerrigje v. Zomeren

1830X Hendrikje Rodenhof 1850X Gerrigje v.d. Weg