BRANDSTOF TANKEN K Ducato - Dicar Motorhomes · 2018. 4. 7. · WEGWIJS IN UW AUTO 3 WEGWIJS IN UW...

244
INSTRUCTIEBOEKJE Ducato

Transcript of BRANDSTOF TANKEN K Ducato - Dicar Motorhomes · 2018. 4. 7. · WEGWIJS IN UW AUTO 3 WEGWIJS IN UW...

  • NEDERLANDS

    De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.

    Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.

    INSTRUCT IEBOEKJE

    Ducato

    ABSOLUUT LEZEN!BRANDSTOF TANKEN

    Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.

    Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europesespecificaties EN590.

    MOTOR STARTEN

    Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaalvolledig in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:

    benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aans-laat.

    dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de lampjes m en ¢;doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.

    PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN

    Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkerenboven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).

    K

    2002

  • NEDERLANDS

    De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.

    Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.

    INSTRUCT IEBOEKJE

    Ducato

    ABSOLUUT LEZEN!BRANDSTOF TANKEN

    Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.

    Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europesespecificaties EN590.

    MOTOR STARTEN

    Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaalvolledig in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:

    benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aans-laat.

    dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de lampjes m en ¢;doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.

    PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN

    Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkerenboven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).

    K

    2002

  • ELEKTRISCHE APPARATUUR

    Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.�

    CODE-card

    Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren vaneen noodstart.

    GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD

    Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheidvan de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijvende exploitatiekosten laag.

    IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…

    …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden enhet onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden),# (bescherming van het milieu) en â (conditie van de auto).

    BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)

    Druknummer 603.45.421 - XI/2001 - 1eeditie - Printed in the Netherlands by van Setten2

    Eindredactie Satiz - Turijn

    MOTOROLIE VERVERSEN

    BRANDSTOFTANK (liter)

    MotorcarterMotorcarter en filter

    Voor alle motoruitvoeringen

    Inhoud brandstoftank ........................................................ 80 literBrandstofreserve ................................................................ 8 ÷ 10 liter

    De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.

    De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).

    Uitvoering

    11

    15

    MAXI

    (*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.

    Onbelast en volbeladenAchter

    4,04,05,04,55,0

    4,5 (*)4,55,5

    Voor

    4,04,05,04,15,04,54,55,5

    Alle uitvoeringen

    Camping CarAlle uitvoeringen

    Camping CarAlle uitvoeringen

    Camping Car

    Bandenmaat

    195/70 R15 (104/102) R205/70 R15 (106/104) R215/70 R15 (109/107) Q205/70 R15 (106/104) R

    215/70 R15 (109/107) Q Camping Car205/75 R16 (110/108) Q215/75 R16 (113/111) Q

    215/75 R16 (113/111) Q Camping Car

    2.0 Benzine 2.8 JTD

    Liter

    5–

    kg

    4,5–

    Liter

    –5,25

    kg

    –4,7

    Liter

    5,86,3

    Liter

    5,05,7

    kg

    5,25,7

    kg

    4,55,1

    2.0 JTD 2.3 JTD

    Fiat Auto Nederland b.v.Importeur voor België: Fiat Auto Belgio - Genèvestraat 175 - 1140 Brussel

    Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v.- Hullenbergweg 1-3 - 1101BW Amsterdam Zuidoost

  • 1

    WELKOM AAN BOORD

    Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Ducato. Met dezebedrijfsauto bent u verzekerd van een groot laadvermogen, veiligheid en rijplezier. Bovendien is de Ducato eenauto met respect voor het milieu. De doelmatigheid van elk detail, zijn veelzijdigheid, de prestaties van de motor,de vele accessoires en optionals, de veiligheidssystemen en de recycleerbare onderdelen maken de Ducato toteen unieke bedrijfsauto.

    U zult het merken zodra u met de Ducato begint te rijden. En ook daarna, want u zult ontdekken dat deze autodoor zijn hoge kwaliteitsniveau u alles zal bieden wat u verlangt, zelfs onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden.

    Voordat u vertrekt, raden we u aan dit boekje aandachtig te lezen. Het is een onmisbare gids waarmee u iederaspect van uw Ducato leert kennen. Ook leest u hoe u uw Ducato het beste kunt gebruiken. Bovendien biedt ditboekje u belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust auto-rijden.In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:

    • het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden

    • een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.

    Veel leesplezier, goede reis... en veel plezier in uw werk!

    Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen en uitrustingsniveaus (ook optionals) van de Fiat Ducato beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,

    de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.

  • De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extraaandacht voor vragen.

    Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp hetgaat:

    SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO

    2

    Veiligheid van de inzittenden.Let op: Het niet of gedeeltelijk

    opvolgen van deze instructies kan ge-vaar opleveren voor de inzittenden.

    Bescherming van het milieu.Aanwijzing voor het juiste gedrag,

    zodat het gebruik van de auto zo minmogelijk schade aan het milieu op-levert.

    Conditie van de auto.Let op: Het niet of gedeeltelijk op-

    volgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veelgevallen ook de garantie doen verval-len.

  • 3WEGWIJS IN UW AUTO

    WEGWIJS IN UW AUTO

    Bobine

    Hoge spanning.

    Accu

    Corrosieve vloeistof.

    Accu

    Ontploffingsgevaar

    Ventilateur

    Kan automatisch inscha-kelen, ook bij stilstaandemotor.

    SYMBOLEN

    Op of in de nabijheid van enkele on-derdelen van uw Ducato zijn specifiekgekleurde plaatjes aangebracht metdaarop symbolen die uw aandachtvragen en die voorzorgsmaatregelenaangeven die u in acht moet nemen alsu met het betreffende onderdeel temaken krijgt. Hierna volgen kortsamengevat de symbolen die vermeldstaan op de plaatjes die op uw Ducatozijn aangebracht met daarnaast hetonderdeel waarop het symbool be-trekking heeft.

    Bovendien zijn de symbolen naarbetekenis in groepen onderverdeeld:gevaar, verbod, waarschuwing enverplichting.

    GEVAARSYMBOLEN

    Expansiereservoir

    Draai de dop niet los alsde koelvloeistof nog heet is.

  • 4 WEGWIJS IN UW AUTO

    Remcircuit

    De vloeistof in het reser-voir mag het maximumniveau niet overschrijden.

    Gebruik uitsluitend de vloeistof die isaangegeven in de “Vullingstabel”.

    Stuurbekrachtiging

    De vloeistof in het reser-voir mag het maximumniveau niet overschrijden.

    Gebruik uitsluitend de vloeistof die isaangegeven in de “Vullingstabel”.

    Katalysator

    Parkeer niet bovenbrandbare materialen.Raadpleeg het hoofdstuk:

    “Voorzorgsmaatregelen voor hetbehoud van de emissiereductiesyste-men”.

    Accu

    Niet dichtbij komen metopen vuur.

    Accu

    Houd kinderen op af-stand.

    Hitteschilden - riemen- poelies - ventilateur

    Niet aanraken.

    Slangen van de airconditioning

    Niet openen.

    Gas onder hoge druk.

    Riemen en poelies

    Bewegende delen; nietdichtbij komen metlichaamsdelen of kleding-stukken.

    VERBODSSYMBOLEN WAARSCHUWINGS-SYMBOLEN

  • 5WEGWIJS IN UW AUTO

    AccuKrik

    Raadpleeg het instruc-tieboekje.

    Accu

    Bescherm de ogen.

    Ruitenwissers

    Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.

    Motor

    Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.

    Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.

    VERPLICHTINGSSYMBOLEN

    Auto rijdt op diesel

    Tank uitsluitend diesel-brandstof.

    Expansiereservoir

    Gebruik uitsluitend devloeistof die is aangegevenin de “Vullingstabel”.

    DIESEL

  • 6 WEGWIJS IN UW AUTO

    FIAT CODE

    Voor een nog betere beschermingtegen diefstal is de auto uitgerust meteen elektronische startblokkering (FiatCODE). Het systeem schakelt auto-matisch in als de start-/contactsleutelwordt uitgenomen.

    In de handgreep van iedere sleutel ziteen elektronisch component gemon-teerd dat bij het starten van de motoreen signaal ontvangt via een specialeantenne die in het start-/contactslot isingebouwd. Het signaal wordt om-gezet in een gecodeerd signaal envervolgens aan de regeleenheid van deFiat CODE gezonden, die, als de codewordt herkend, het starten van demotor mogelijk maakt.

    DE SLEUTELS fig. 1

    Bij de auto worden geleverd:

    – twee sleutels A met een uitklap-bare metalen baard als de auto niet isuitgerust met een afstandsbediening;

    – een sleutel A en een sleutel B alsde auto is uitgerust met een afstands-bediening voor de centrale portier-vergrendeling.

    Sleutel A is voor het normale ge-bruik en dient voor:

    – het starten;

    – de voorportieren;

    – de zijschuifdeuren;

    – de achterdeuren;

    – de dop van de brandstoftank.

    Sleutel B, met ingebouwde afstands-bediening, heeft dezelfde functies alssleutel A als de auto is uitgerust metafstandsbediening voor de centraleportiervergrendeling.

    BELANGRIJK Om schade aan deelektronische schakelingen in de sleu-tels te voorkomen, mogen de sleutelsniet aan directe zonnestraling wordenblootgesteld.

    Samen met de sleutels hebt u eenCODE-card fig. 2 ontvangen waaropstaat aangegeven:

    A - de elektronische code voor hetuitvoeren van een noodstart (zie“Noodstart” in het hoofdstuk “Nood-gevallen”);

    fig. 1F0

    D01

    28b

    fig. 2

    F0D

    0001

    b

  • 7WEGWIJS IN UW AUTO

    B - de mechanische code van de sleu-tels die bij aanvraag van duplicaat-sleutels aan de Fiat-dealer moetworden overhandigd.

    De CODE-card moet op een veiligeplaats worden bewaard.

    Wij raden u aan de elektronischecode van de CODE-card altijd bij u tehebben omdat deze onmisbaar is voorhet uitvoeren van een noodstart.

    Draai bij het starten van de motor decontactsleutel in stand MAR:

    1) Als de code wordt herkend, gaathet controlelampje Y fig. 3 op hetinstrumentenpaneel kort knipperen;het beveiligingssysteem heeft de doorde sleutel gezonden code herkend ende startblokkering wordt opgeheven.Draai de sleutel in stand AVV om demotor te starten.

    2) Als het controlelampje Y blijftbranden, wordt de code niet herkend.In dat geval raden wij u aan de sleutelin stand STOP en vervolgens in MARte draaien; als de motor geblokkeerdblijft, probeer het dan opnieuw met deandere geleverde sleutels.

    Als de motor nog niet aanslaat, voerdan zelf een noodstart uit (zie hethoofdstuk “Noodgevallen”) en wendtu tot de Fiat-dealer.

    Tijdens het rijden met de contact-sleutel in stand MAR:

    1) Als het controlelampje Y gaatbranden, betekent dit dat het systeemzichzelf controleert (bijv. bij een ver-mindering van de spanning).

    2) Als het controlelampje Y knip-pert, betekent dit dat de auto niet be-veiligd wordt door de startblokkering.Wendt u onmiddellijk tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheu-gen te laten opslaan.

    BELANGRIJK Bij krachtige stotenkunnen de elektronische componen-ten in de sleutel beschadigd worden.

    BELANGRIJK Elke sleutel heefteen eigen code die verschillend is vanalle andere codes, en die moet wor-den opgeslagen in de regeleenheid vanhet systeem.

    fig. 3F0

    D00

    00b

    Als de auto wordtverkocht, moeten allesleutels en de CODE-card

    overhandigd worden aan denieuwe eigenaar.

    WERKING

    Iedere keer als u de contactsleutel instand STOP of PARK uitneemt,schakelt het beveiligingssysteem destartblokkering in.

  • 8 WEGWIJS IN UW AUTO

    DUPLICAATSLEUTELS

    Als u extra sleutels wenst, wendt udan met alle sleutels die reeds in uwbezit zijn en de CODE-card tot deFiat-dealer. De Fiat-dealer moetzowel de nieuwe sleutels als de reedsin uw bezit zijnde sleutels (tot eenmaximum van 8 sleutels) in hetgeheugen opslaan. De Fiat-dealer zalu vragen uw eigendomsrecht op deauto te bewijzen.

    Als tijdens het opslaan van een nieuwesleutelcode de reeds opgeslagensleutelcodes niet opnieuw worden in-gevoerd, worden ze uit het geheugengewist, zodat eventueel verloren sleu-tels niet meer gebruikt kunnen wordenvoor het starten van de motor.

    Als de auto wordt verkocht, moetenalle sleutels en de CODE-card over-handigd worden aan de nieuwe eige-naar.

    – druktoets C voor het op afstandontgrendelen van de portieren en hetgelijktijdig uitschakelen van het dief-stalalarm (indien aanwezig) en het in-schakelen van de interieurverlichting(tijdschakeling);

    – druktoets D voor het op afstandvergrendelen van de portieren en hetgelijktijdig inschakelen van het diefstal-alarm (indien aanwezig) en het uit-schakelen van de interieurverlichting;

    – lampje B dat aangeeft dat de op-dracht naar de ontvanger van het dief-stalalarm is verzonden.

    AFSTANDS-BEDIENINGCENTRALE PORTIER-VERGRENDELING

    De afstandsbediening is in decontactsleutel ingebouwd en werkt opradiogolven.

    De sleutel fig. 4 is uitgerust met:

    – metalen baard A die in de hand-greep van de sleutel kan worden op-geborgen

    – druktoets E voor het uitklappenvan de metalen baard

    fig. 4

    F0D

    0130

    b

  • 9WEGWIJS IN UW AUTO

    Wees zeer voorzichtigbij het indrukken vandruktoets E, zodat bij het

    uitklappen van de metalen baardgeen verwondingen of beschadi-gingen ontstaan. Druk de druk-toets E alleen in als de sleutel vergenoeg van het lichaam (speciaalde ogen) en van voorwerpen diesnel beschadigen (bijvoorbeeldkledingstukken) is verwijderd.Laat de sleutel nooit onbeheerdachter. Hiermee voorkomt u datiemand (dit geldt in het bijzondervoor kinderen) per ongeluk opdruktoets E drukt.

    Voor het eventueel aanvragenvan extra afstandsbedieningen enhet vervangen van de batterijenwordt verwezen naar debetreffende paragrafen; voor deministeriële goedkeuring wordtverwezen naar de paragraaf“Radiogolf-afstandsbediening” inhet hoofdstuk “Technische gege-vens”.

    Ministeriële goedkeuring

    In overeenstemming met de wet-geving in ieder land ten aanzien vanradiozendapparatuur:

    – zijn de toelatingsnummers voor deverschillende landen opgenomen in deparagraaf “Radiogolf-afstandsbedie-ning” in het hoofdstuk “Technischegegevens”

    – staat, voor de landen waar eenzendmachtiging verplicht is, hettoelatingsnummer op de sleutel metafstandsbediening.

    EXTRA AFSTANDS-BEDIENINGEN BESTELLEN

    De ontvanger kan in totaal 8 af-standsbedieningen herkennen.

    Als u in loop der tijd een nieuweafstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.Neemt u dan alle sleutels die in uwbezit zijn en de CODE-card mee.

    Houd voor het inklappen van demetalen baard in de handgreep druk-toets E ingedrukt en draai de baardin de richting van de pijl tot de baardvastklikt. Laat hierna druktoets E los.

  • 10 WEGWIJS IN UW AUTO

    BATTERIJEN VERVANGEN

    Als u druktoets (C of D-fig. 4)indrukt en lampje B-fig. 4 op de sleu-tel knippert slechts één keer kort, danmoet de batterij worden vervangendoor een nieuw exemplaar.

    Batterij vervangen:

    – druk op druktoets A-fig. 5 en klapde metalen baard B uit;

    – draai met een kleine schroeven-draaier de sluiting C op symbool ::en trek de batterijhouder D naar buiten;

    DIEFSTALALARM

    Het diefstalalarm is alleen beschik-baar voor uitvoeringen met vastescheidingswand en regelt de volgendefuncties:

    – het op afstand ver-/ontgrendelenvan de portieren;

    – omtrekbeveiliging (openen van por-tieren, motorkap, zijschuifdeur en ach-terdeur);

    – volumetrische beveiliging (binnen-dringing in het interieur).

    Lege batterijen zijnschadelijk voor hetmilieu. Ze moeten in een

    daarvoor bestemde chemobox ofafvalbak worden gedeponeerd.Ze kunnen ook ingeleverd wor-den bij de Fiat-dealer. Die zorgtvervolgens voor de afvoer.

    fig. 5F0

    D01

    29b

    fig. 6

    F0D

    0204

    b

    – vervang de batterij E en let daar-bij op de juiste polariteit;

    – plaats de batterijhouder in de sleu-tel en draai de sluiting C op symbool ;.

  • WERKING

    Het diefstalalarm van de Ducatowordt bediend via een ontvanger inhet plafondlampje voor en ingescha-keld via de radiogolf-afstandsbediening.

    De sensoren C-fig. 6 voor devolumetrische beveiliging zijn in hetplafondlampje geplaatst.

    Het systeem werkt alleen als decontactsleutel is uitgenomen in standSTOP of PARK.

    De regeleenheid van het diefstal-alarm heeft een sirene met eigenvoeding. De sirene kan buiten werkingworden gesteld.

    Diefstalalarm inschakelen: drukkort op knop D-fig. 4 van de afstands-bediening. U hoort een “biep”-geluiden de richtingaanwijzers gaan onge-veer 3 seconden branden (alleenbepaalde landen).

    Het lampje A-fig. 7, op het dash-board rechts naast de stuurkolom,knippert gedurende de tijd dat het sys-teem is ingeschakeld.

    Diefstalalarm uitschakelen: drukopnieuw op de knop van de afstands-bediening C-fig. 4. U hoort twee keereen “biep”-geluid en de richting-aanwijzers knipperen twee keer(alleen bepaalde landen).

    Uitschakelen van de volume-trische beveiliging: voordat u hetdiefstalalarm inschakelt, is het ookmogelijk de volumetrische bewaking uitte schakelen. Ga als volgt te werk: draaide contactsleutel vanuit stand STOPin een snelle opeenvolging in standMAR en vervolgens opnieuw in standSTOP. Neem tenslotte de sleutel uithet contact.

    Het lampje A gaat ongeveer 2seconden branden om de uitschakelingte bevestigen.

    U schakelt de volumetrische bewa-king weer in (voordat u het diefstal-alarm inschakelt) door de sleutel weerin stand MAR te draaien en langer dan30 seconden te wachten.

    Als u bij uitgeschakelde volume-trische bewaking een elektrischeinstallatie wilt gebruiken met voedingvia het contactslot (bijv. de elektrischeruitbediening), dan moet u de con-tactsleutel in stand MAR draaien, deinstallatie bedienen en de contact-sleutel weer binnen 30 seconden instand STOP draaien. Op deze manierwordt de volumetrische bewaking nietopnieuw ingeschakeld.

    De sirene buiten werking stel-len: druk gedurende 4 seconden opknop C van de afstandsbedieningtijdens het inschakelen van het alarm.Laat vervolgens de knop weer los.

    Vijf “bieps” geven aan dat de sirenebuiten werking is en het diefstalalarmis ingeschakeld.

    11WEGWIJS IN UW AUTO

    fig. 7F0

    D02

    09b

  • 12 WEGWIJS IN UW AUTO

    ZELFDIAGNOSE VAN HET SYSTEEMAls bij het inschakelen van het dief-

    stalalarm de “biep” wordt gevolgd (na1 seconde) door een tweede, zeerkorte “biep”, is het raadzaam te con-troleren of de portieren, de achter-deuren en de motorkap gesloten zijn.Probeer vervolgens nogmaals het dief-stalalarm in te schakelen. Wendt u totde Fiat-dealer als de situatie zich her-haalt.

    PROGRAMMEREN VAN HET SYSTEEM

    Bij aflevering van de nieuwe auto ishet diefstalalarm al geprogrammeerddoor de Fiat-dealer. Voor eventuelenieuwe programmeerproceduresraden wij u aan contact op te nemenmet de Fiat-dealer.

    WANNEER GAAT HETALARM AF

    Als het systeem is ingeschakeld, gaathet alarm in de volgende gevallen af:

    1) Als één van de portieren, demotorkap of de laadruimte wordt geopend;

    2) Als de accu of de voedingskabelsvan het diefstalalarm worden los-gemaakt;

    3) Als er iets in het interieur komt(volumetrische beveiliging);

    4) Als de contactsleutel in standMAR wordt gedraaid.

    Als het alarm in werking treedt,wordt de akoestische sirene ongeveer26 seconden geactiveerd (maximaal 3maal en onderbroken door pauzes van5 seconden, als de oorzaak van hetalarm blijft bestaan) en knipperen derichtingaanwijzers ongeveer 5 minuten(alleen bepaalde landen).

    Na een alarmsignalering schakelt hetdiefstalalarm over naar zijn normalebewakingsfunctie.

    Als u in loop der tijd een nieuwe af-standsbediening nodig hebt, kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.Neemt u dan alle sleutels die in uw be-zit zijn en de CODE-card mee.

    BELANGRIJK De wijze waarophet diefstalalarm inschakelt, verschiltper land. Laat deze procedure uitslui-tend door de Fiat-dealer uitvoeren,om te voorkomen dat het elektroni-sche geheugen wordt beschadigd.

  • 13WEGWIJS IN UW AUTO

    Om het systeem weer in te schake-len, draait u de sleutel rechtsom (standON).

    Laat de sleutel niet in de schakelaarzitten. Sluit de schakelaar af met derubber dop, om te voorkomen dat ervocht of stof inkomt.

    De noodsleutels moeten op de scha-kelaar worden geplaatst en moeten inde auto blijven.

    WANNEER IS HET ALARM AFGEGAAN

    Als na uitschakeling van het diefstal-alarm het lampje A-fig. 7 gaat knip-peren, dan is tijdens uw afwezigheidhet alarm afgegaan.constant branden: batterij afstandsbediening leeg1 keer knipperen: portier rechts2 keer knipperen: portierlinks5 keer knipperen: volume-trische sensoren (beweging in hetinterieur van de auto)6 keer knipperen: motorkap

    Druk op de knop van de afstands-bediening om het alarm te onderbre-ken; als dit niet lukt, kunt u het alarmuitschakelen door de sleutelschakelaarin stand OFF te draaien (zie volgendeparagraaf “Systeem buiten werkingstellen”).

    SYSTEEM BUITEN WERKINGSTELLEN

    Als de batterijen van de afstands-bediening leeg zijn, of als er een storingis in het diefstalalarm, kunt u het sys-teem buiten werking stellen met denoodsleutel, waarvan twee exempla-ren zijn geleverd, die op de schakelaaris geplaatst (de schakelaar is in hetzekeringenkastje rechts van het dash-board geplaatst).

    Verwijder het deksel van het zeke-ringenkastje, til de rubber dop om-hoog, steek de sleutel in de schakelaaren draai deze linksom (stand OFF);het systeem is nu uitgeschakeld.

    7 keer knipperen: laadruimte8 keer knipperen: start-/-contactslot opengebroken9 keer knipperen: voedings-kabels diefstalalarm onderbroken10 keer knipperen: ten minste

    drie alarmoorzaken.

    Het lampje dooft als u de contact-sleutel in stand MAR draait of 2minuten na de signalering.

    Omdat het diefstalalarmstroom verbruikt, radenwij u aan het diefstal-

    alarm met de afstandsbedieninguit te schakelen en het systeembuiten werking te stellen door desleutelschakelaar in stand OFF tedraaien te draaien als u de autolanger dan een maand niet denktte gebruiken. Zo voorkomt u datde accu ontlaadt.

  • 14 WEGWIJS IN UW AUTO

    Druk tijdens het rijdenniet op knop C.

    VEILIGHEIDS-GORDELS

    GEBRUIK VAN DEVEILIGHEIDSGORDELS

    Ga goed rechtop zitten, steun tegende rugleuning en leg dan de gordel om.

    Maak de gordels vast door gesp A-fig. 8 in sluiting B te drukken, totdathij hoorbaar blokkeert. Als de gordeltijdens het uittrekken blokkeert, laatdan de veiligheidsgordel een stukjeteruglopen en trek hem vervolgensweer rustig uit.

    Druk op knop C om de gordel los temaken. Begeleid de gordel tijdens hetteruglopen om te voorkomen dat degordelband draait.

    Voor de afzonderlijkezitplaatsen achter(uitvoeringen Panorama)

    De achterbank is voorzien van drie-punts-veiligheidsgordels met rol-automaat voor de zijzitplaatsen en demiddelste zitplaats fig. 9.

    Via de rolautomaat wordt de lengtevan de gordel automatisch aangepastaan het postuur van de drager, waar-bij voldoende bewegingsruimte over-blijft. Als de auto op een steile hellingstaat, kan de rolautomaat blokkeren;dit is een normaal verschijnsel. De rol-automaat blokkeert ook als u de gor-del snel losmaakt, bij hard remmen,botsingen en bij hoge snelheden inbochten.

    fig. 8

    F0D

    0050

    b

    fig. 9

    F0D

    0186

    b

  • 15WEGWIJS IN UW AUTO

    Bedenk dat passagiersop de zitplaatsen achter(uitvoeringen Panorama,

    Combi en Dubbele Cabine) diegeen gordel dragen tijdens eenernstig ongeval, ook gevaar op-leveren voor de inzittenden voor.

    De veiligheidsgordelsmogen alleen wordenversteld als de auto stil-

    staat.

    Druk om de hoogte in te stellen opknop A-fig. 11 en schuif beugel B-fig.11 omhoog of omlaag.

    Voor de zitplaats middenachter(uitvoeringen Combi)

    Maak de gordel vast door gesp A-fig.10 in sluiting B te drukken, totdat hijhoorbaar blokkeert.

    De zijzitplaatsen hebben een drie-punts-veiligheidsgordel.

    Gordel losmaken: druk op knop C.

    Stel de gordel af met klem D. Trekaan deel E om de gordel te verkor-ten en aan deel F om te verlengen.

    BELANGRIJK De gordel is correctafgesteld als hij goed aansluit op hetbekken.

    HOOGTEVERSTELLING VANDE VEILIGHEIDSGORDELSVOOR

    fig. 10

    F0D

    000

    2b

    fig. 11

    F0D

    005

    1b

  • 16 WEGWIJS IN UW AUTO

    De hoogte van de gordel moet altijdworden aangepast aan het postuur vande drager. Zo wordt de kans op let-sel bij een ongeval verkleind.

    De gordel is goed afgesteld als hijover de schouder halverwege tussennek en uiteinde van de schouder ligt.

    De geleidebeugel kan in 4 standenworden gezet.

    GORDELSPANNERS

    Voor een nog effectievere bescher-ming zijn de veiligheidsgordels van deDucato voorzien van gordelspanners(alleen als er een airbag aanwezig is).

    Dit systeem wordt bij een heftigebotsing door een sensor in werkinggesteld en trekt de gordel enigecentimeters aan. Op deze wijze wor-den de inzittenden veel beter op hunplaats gehouden en wordt de voor-waartse beweging beperkt.

    Het blokkeren van de veiligheids-gordel geeft aan dat de gordelspannerin werking is geweest; de gordel wordtniet meer opgerold, ook niet als hijwordt begeleid.

    BELANGRIJK Voor een maximalebescherming door de gordelspannersmoet de veiligheidsgordel zo wordenomgelegd dat hij goed aansluit opborst en bekken.De gordelspanners van de veilig-

    heidsgordels voor treden alleen inwerking als de veiligheidsgordels goedin de sluitingen vergrendeld zijn.

    Er kan een beetje rook ontsnappen.Deze rook is niet schadelijk en duidtniet op brand.

    De gordelspanner behoeft geenenkel onderhoud of smering. Elke ver-andering van de oorspronkelijke staatzal de doelmatigheid verminderen. Alsde gordelspanner door extremenatuurlijke omstandigheden (over-stromingen, zeestormen, enz.) metwater en modder in contact is ge-weest, dan moet de spanner wordenvervangen.

    Controleer na het af-stellen altijd of de beugelvergrendeld is in één van

    de vaste standen. Laat de knoplos en duw de beugel naar bene-den, zodat de beugel vergrendelt,als dit nog niet heeft plaats-gevonden.

    De gordelspanner werktslechts één maal. Als degordelspanner heeft ge-

    werkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om de spanner telaten vervangen. Het systeemheeft vanaf de productiedatumeen geldigheid van 10 jaar. Nadeze periode moet de gordel-spanner worden vervangen.

  • 17WEGWIJS IN UW AUTO

    Werkzaamheden waar-bij stoten, sterke trillin-gen of verhitting (maxi-

    maal 100°C gedurende ten hoog-ste 6 uur) optreden, kunnen degordelspanners beschadigen ofactiveren: bij die omstandig-heden horen niet trillingen dievoortgebracht worden door eenslecht wegdek of door contactenmet kleine obstakels zoals trot-toirs. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.

    ALGEMENE OPMERKINGENOVER HET GEBRUIK VANVEILIGHEIDSGORDELS

    De bestuurder is verplicht zich tehouden aan de wettelijke voorschrif-ten met betrekking tot het verplichtegebruik van de veiligheidsgordels (ende inzittenden erop attent te maken).

    Leg de veiligheidsgordel altijd omvoordat u vertrekt.

    Voor maximale veilig-heid moet u de rugleu-ning rechtop zetten,

    tegen de leuning aan gaan zittenen de gordel goed laten aanslui-ten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels

    zowel voor als achter in de auto.Rijden zonder veiligheidsgordelsvergroot het risico op ernstig let-sel of een dodelijke afloop bij eenongeval.

    De gordelband magnooit gedraaid zijn. Hetdiagonale gordelgedeelte

    moet via het midden van deschouder schuin over de borst lig-gen. Het horizontale gordel-gedeelte moet over het bekkenfig. 12 en niet over de buik liggen.Draag geen voorwerpen (sieraden,gespen, enz.) die een goed aan-sluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.

    fig. 12

    F0D

    0003

    b

  • 18 WEGWIJS IN UW AUTO

    Het is streng verbodenonderdelen van de veilig-heidsgordels of gordel-

    spanners te demonteren of opente maken. Werkzaamheden aande veiligheidsgordels en gordel-spanners moeten worden uitge-voerd door gekwalificeerd perso-neel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.

    Als de gordel aan eenzware belasting wordtblootgesteld (bijvoor-

    beeld tijdens een ongeval), danmoet de gordel samen met deverankeringen, bevestigingspun-ten en de eventueel gemonteer-de gordelspanners worden ver-vangen. De gordel kan verzwaktzijn, ook als de schade niet zicht-baar is.

    Iedere gordel dientslechts ter beschermingvan een enkel persoon. Ge-

    bruik de gordel niet voor een kinddat bij een volwassene op schootzit, waarbij de gordel beiden fig. 13zou moeten beschermen. Plaatsbovendien geen enkel voorwerptussen de gordel en het lichaamvan een inzittende.

    Ook vrouwen die in verwachting zijnmoeten een gordel dragen: ook voorhen (zowel voor de aanstaande moe-der als het kind) is de kans op letsel bijeen ernstig ongeval groter als ze geengordel dragen.

    Uiteraard moeten zwangere vrou-wen het onderste deel van de gordelmeer naar beneden omleggen, zodatde gordel onder de buik langs looptfig. 14.

    fig. 13F0

    D00

    04b

    fig. 14

    F0D

    0005

    b

  • 19WEGWIJS IN UW AUTO

    HOE U DE VEILIGHEIDS-GORDELS IN OPTIMALESTAAT HOUDT

    1) Zorg dat de gordel goed uitge-trokken en niet gedraaid is; controleerook of de oprolautomaat zonderhaperingen werkt.

    2) Vervang de gordels na een onge-val, ook al zijn ze ogenschijnlijk nietbeschadigd. Vervang de gordels ookals de gordelspanners in werking zijngeweest.

    3) U kunt de gordels met de handwassen met warm water en eenneutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze inde schaduw drogen. Gebruik geenbijtende, blekende of kleurende mid-delen. Vermijd het gebruik van allechemische producten die het weefselkunnen aantasten.

    4) Voorkom dat vocht in de oprol-automaat komt: de werking van deoprolautomaten is alleen gegaran-deerd, als ze niet nat zijn geweest.

    5) Vervang de gordels bij tekenenvan slijtage of beschadigingen.

    KINDEREN VEILIGVERVOEREN

    Voor optimale bescherming bij eenongeval moeten alle inzittenden zit-tend reizen en beschermd wordendoor goedgekeurde veiligheidssys-temen.

    Dit geldt met name voor kinderen.

    Het hoofd van kleine kinderen is inverhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan datvan volwassenen, terwijl spieren enbotstructuur nog niet volledig zijnontwikkeld. Daarom moeten kleinekinderen door andere systemenbeschermd worden dan door de veilig-heidsgordels. De resultaten van hetonderzoek over de optimale bescher-ming van kleine kinderen zijn opgeno-men in de Europese ECE/R44-voor-schriften die wettelijk verplicht zijn. Desystemen zijn onderverdeeld in vijfgroepen:

    Groep 0 gewicht: 0-10 kg

    Groep 0+ gewicht: 0-13 kg

    Groep 1 gewicht: 9-18 kg

    Groep 2 gewicht: 15-25 kg

    Groep 3 gewicht: 22-36 kg

    Zoals u ziet is er een gedeeltelijkeoverlapping tussen de groepen; daar-om zijn er in de handel systemen ver-krijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen fig. 15.

    Alle systemen moeten zijn voorzienvan de typegoedkeuring en van eengoed vastgehecht plaatje met hetcontrolemerk, dat absoluut niet magworden verwijderd.

    Kinderen met een gewicht boven 36kg of met een lengte van meer dan1,50 m worden, met betrekking tot deveiligheidssystemen, gelijkgesteld metvolwassenen en moeten dan ook nor-maal de veiligheidsgordels omleggen.

  • 20 WEGWIJS IN UW AUTO

    In het Fiat Lineaccessori-programmazijn kinderzitjes opgenomen voor elkegewichtsgroep, die speciaal ontwor-pen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.

    Wij raden u aankinderen altijd op dezitplaatsen achter

    te vervoeren omdat die plaatsen bijeen ongeval de meeste bescher-ming bieden. Monteer absoluutgeen kinderzitje op de passagiers-stoel voor als deze is uitgerust meteen airbag. Als bij een ongeval deairbag in werking treedt (opblaast),kan dit ernstig letsel en zelfs dedood tot gevolg hebben. Kinderenkunnen op de passagiersstoel voorworden vervoerd bij auto’s die zijn

    uitgerust met een uitschakelbareairbag aan passagierszijde. In dit ge-val moet u er absoluut zeker vanzijn dat de airbag is uitgeschakeld(het waarschuwingslampje F ophet instrumentenpaneel moetbranden) (zie in de paragraaf AIR-BAGS VOOR EN ZIJ-AIRBAGS het puntAIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE).

    fig. 15

    F0D

    0006

    b

  • 21WEGWIJS IN UW AUTO

    GROEP 0 en 0+

    Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjesworden vervoerd die achterstevorenzijn geplaatst, waardoor het achter-hoofd wordt gesteund en bij abruptesnelheidswisselingen de nek nietwordt belast.

    Het wiegje moet op zijn plaats wor-den gehouden door de veiligheidsgor-del, zoals in fig. 16 is aangegeven, enhet kind moet op zijn beurt wordenbeschermd door de gordels van hetwiegje zelf.

    GROEP 1

    Kinderen met een gewicht vanaf 9 kgmoeten worden vervoerd in kinder-zitjes met een kussen , die naar vorenzijn gekeerd fig. 17, waarbij de veilig-heidsgordel van de auto zowel hetkinderzitje als het kind op zijn plaatsmoet houden.

    De afbeeldingen dienenslechts ter illustratie vande montage. Houdt u bij

    de montage van het kinderzitjestrikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.

    De afbeeldingen dienenslechts ter illustratie vande montage. Houdt u bij

    de montage van het kinderzitjestrikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.

    Er bestaan kinderzitjesdie geschikt zijn voor degewichtsgroepen 0 en 1.

    Deze kinderzitjes kunnen wordenbevestigd aan de veiligheids-gordels achter en hebben zelfgordels om het kind te bescher-men. Vanwege het gewicht kanhet gevaarlijk zijn als ze verkeerdworden gemonteerd (bijvoor-beeld als een kussen tussen hetkinderzitje en de veiligheidsgor-dels van de auto wordt geplaatst).Houdt u voor de montage striktaan de bijgeleverde instructies.

    fig. 16

    F0D

    0007

    b

    fig. 17F0

    D00

    08b

  • 22 WEGWIJS IN UW AUTO

    GROEP 2

    Vanaf 15 kg kunnen kinderen directdoor de veiligheidsgordels van de autoworden beschermd.

    Kinderen moeten zo in de kinder-zitjes worden geplaatst, dat het diago-nale gordelgedeelte schuin over deborst en niet langs de nek moet liggen.Het horizontale gordelgedeelte moetover het bekken en niet over de buikvan het kind liggen fig. 18.

    GROEP 3

    Bij kinderen met een gewicht tussen22 en 36 kg is de borstomvang vandien aard dat de kinderen gewoontegen de rugleuning kunnen steunenen niet meer in een kinderzitje hoevente worden vervoerd.

    In fig. 19 wordt een voorbeeldgegeven van de juiste positie van hetkind op de achterbank.

    Kinderen die langer zijn dan 1,50 mkunnen net zoals volwassenen deveiligheidsgordels omleggen.

    GESCHIKTHEID VAN DEZITPLAATSEN VOOR HETGEBRUIK VAN KINDERZITJES

    De Ducato voldoet aan de nieuweEuropese 2000/3/EU-richtlijnen voorde montage van kinderzitjes op de ver-schillende plaatsen in de auto. Zie devolgende tabel:

    Legenda van de tabel:

    U = geschikt voor “Universele”kinderzitjes overeenkomstigde Europese ECE/R44-voor-schriften voor de aangegeven“groepen”

    UF = geschikt voor “Universele”kinderzitjes die naar voren zijngekeerd

    B = goedgekeurd kinderzitje voordeze leeftijdsgroep (optie:geïntegreerd kinderzitje)

    L = geschikt voor kinderzitjes diespeciaal ontworpen zijn voorde vermelde groep. Deze kin-derzitjes zijn opgenomen in hetFiat Lineaccessori-programma.

    De afbeeldingen dienenslechts ter illustratie vande montage. Houdt u bij

    de montage van het kinderzitjestrikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht deze in-structies bij te leveren.

    fig. 18

    F0D

    0009

    b

    fig. 19F0

    D00

    10b

  • 23WEGWIJS IN UW AUTO

    Groep

    Groep

    Groep 0, 0+

    Groep 1

    Groep 2

    Groep 3

    Groep 0, 0+

    Groep 1

    Groep 2

    Groep 3

    0 - 13 kg

    9 - 18 kg

    15 - 25 kg

    22 - 36 kg

    0 - 13 kg

    9 - 18 kg

    15 - 25 kg

    22 - 36 kg

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    U

    Gewicht

    Gewicht

    Passagier voor

    Passagier voor Passagier linksachter

    Passagier rechtsachter

    Passagier rechtsachter

    Passagierin het midden

    Uitv. PANORAMA

    Uitvoering COMBI

    Passagier linksachter

  • 24 WEGWIJS IN UW AUTO

    Hieronder zijn de richtlijnenvoor een veilig vervoer vankinderen aangegeven, waaraan u zich dient te houden:

    1) Plaats het kinderzitje bij voorkeurop één van de zitplaatsen achter om-dat deze plaatsen bij een ongeval demeeste bescherming bieden.

    2) Vervoer kinderen nooit op destoel van de passagier voor als dezeis uitgerust met een airbag.

    3) Als de airbag aan passagierszijdebuiten werking wordt gesteld, moetaltijd gecontroleerd worden of hetbetreffende gele lampje F op het in-strumentenpaneel brandt.

    4) Houdt u bij de montage van hetkinderzitje strikt aan de instructies. Defabrikant is verplicht deze instructiesbij te leveren. Bewaar de instructiessamen met het instructieboekje in deauto. Monteer geen gebruikte kinder-zitjes waarvan de gebruiksaanwijzingenontbreken.

    5) Controleer of de gordels goed zijnvastgemaakt door aan de gordelbandte trekken.

    6) Ieder veiligheidssysteem is be-doeld voor slechts één kind: vervoernooit twee kinderen in één systeem.

    7) Controleer altijd of de gordel nietlangs de nek van het kind loopt.

    8) Zorg er tijdens de rit voor dat hetkind geen afwijkende houding aan-neemt of de gordels losmaakt.

    9) Vervoer kinderen nooit in uw ar-men, ook geen pasgeboren kinderen.Niemand is sterk genoeg om ze bij eenongeval vast te houden.

    10) Na een ongeval moet het zitjedoor een nieuw exemplaar wordenvervangen.

  • 25WEGWIJS IN UW AUTO

    START-/CONTACTSLOT

    De sleutel kan in 4 standen wordengedraaid fig. 20.

    STOP: motor uit, sleutel uitneem-baar, stuurslot geblokkeerd.

    MAR: contact aan. Alle elektrischeinstallaties werken.

    AVV: starten van de motor.

    PARK: motor uit, parkeerverlichtingaan, sleutel uitneembaar, stuurslot ge-blokkeerd. Druk om de sleutel instand PARK te kunnen draaien, opknop A.

    Als het start-/contact-slot is geforceerd (bijv. bijeen poging tot diefstal)

    moet u, voordat u weer met deauto gaat rijden, de werking vanhet slot laten controleren bij deFiat-dealer.

    STUURSLOT

    Inschakelen: zet de sleutel in standSTOP of PARK, trek de sleutel uithet start-/contactslot en draai hetstuur totdat het vergrendelt.

    Uitschakelen: draai het stuur ietsheen en weer, terwijl u de sleutel instand MAR draait.

    fig. 20

    F0D

    0052

    bNeem altijd de sleutel

    uit het contactslot als deauto wordt verlaten, om

    onvoorzichtig gebruik van de be-dieningsknoppen te voorkomen.Vergeet niet de handrem aan tetrekken en schakel de eerste ver-snelling in als de auto op een hel-ling omhoog staat; schakel hemin zijn achteruit als hij op een hel-ling omlaag staat. Laat kinderennooit alleen achter in de auto.

    Verwijder de sleutelnooit uit het contactslotals de auto nog in bewe-

    ging is. Bij de eerste stuuruitslag blok-

    keert het stuur automatisch. Ditgeldt in alle gevallen, ook als deauto gesleept wordt.

  • 26 WEGWIJS IN UW AUTO

    DASHBOARD

    De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.

    1 Luchtroosters aan zijkant - 2 Bedieningshendel richtingaanwijzers en verlichting - 3 Instrumentenpaneel - 4 Bedienings-hendel ruitenwissers - 5 Luchtroosters in het midden - 6 Schrijftafeltje - 7Inbouwplaats autoradio - 8 Schakelaarpaneel -9 Luchtroosters in het midden - 10 Dashboardkastjes/airbag passagierszijde - 11 Luchtroosters aan zijkant - 12 Flessenhouder- 13 Stekkerdoos - 14 Asbak - 15 Luchtverdeling - 16 Luchttemperatuur - 17 Luchtrecirculatie - 18 Aansteker - 19 Bediening ventilatiesysteem - 20 Versnellingshendel - 21 Start-/contactslot - 22 Hendel voor stuurwielverstelling - 23 Claxon - 24 Airbag - 25 Opbergvakken.

    fig. 21 F0D0080b

  • 27WEGWIJS IN UW AUTO

    De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.

    1 Luchtroosters aan zijkant - 2 Dashboardkastjes/airbag passagier - 3 Luchtroosters in het midden - 4 Schakelaarpaneel - 5 Inbouwplaats autoradio - 6 Schrijftafeltje - 7 Bedieningshendel richtingaanwijzers en verlichting - 8 Instrumentenpaneel - 9 Bedieningshendel ruitenwissers - 10 Opbergvakken - 11 Start-/contactslot - 12 - Airbag - 13 Claxon - 14 - Hendel stuurwielverstelling - 15 Versnellingshendel - 16 Luchtverdeling - 17 Stekkerdoos - 18 Asbak - 19 Luchttemperatuur - 20 Luchtrecirculatie - 21 Aansteker - 22 Bediening ventilatiesysteem - 23 Flessenhouder.

    fig. 22 F0D0246b

  • 28 WEGWIJS IN UW AUTO

    INSTRUMENTENPANEEL

    UITVOERING STUUR LINKS

    A - KoelvloeistoftemperatuurmeterB - SnelheidsmeterC - ToerentellerD - BrandstofmeterE - Kilometerteller instellen en

    geprogrammeerd onderhoudF - KilometertellerG - Klokje instellen.

    UITVOERING STUURRECHTS

    A - KoelvloeistoftemperatuurmeterB - Snelheidsmeter C - Toerenteller D - BrandstofmeterE - Kilometerteller instellen en

    geprogrammeerd onderhoudF - KilometertellerG - Klokje instellen.

    fig. 23 F0D0147b

    fig. 24 F0D0148b

  • 29WEGWIJS IN UW AUTO

    INSTRUMENTEN

    KOELVLOEISTOFTEMPERA-TUURMETER fig. 25

    Onder normale omstandighedenstaat de wijzernaald van de koelvloei-stoftemperatuurmeter ongeveer in hetmidden van de schaal.

    Als de wijzernaald in de buurt van hetrode vlak komt, betekent dit dat demotor overbelast wordt en dat er gasmoet worden teruggenomen.

    De wijzernaald kan ook in het rodegebied komen, terwijl u met hoge bui-tentemperaturen langzaam rijdt. Hetis in dat geval raadzaam te stoppen ende motor uit te zetten. Start vervol-gens opnieuw en trap het gaspedaaliets in.

    SNELHEIDSMETER

    fig. 26 - bij uitvoeringen met linksstuur

    fig. 27 - bij uitvoeringen met rechtsstuur.

    TOERENTELLER fig. 28

    BELANGRIJK De regeleenheid vande elektronische inspuiting blokkeerttijdelijk de toevoer van brandstof alsde motor met te hoge toerentallendraait, waardoor het motorvermogenzal afnemen.

    Zet de motor uit als hetlampje ondanks de maat-regelen blijft branden, en

    wendt u tot de Fiat-dealer.

    fig. 25

    F0D

    0150

    b

    fig. 26

    F0D

    0149

    b

    fig. 27F0

    D01

    53b

    fig. 28

    F0D

    0151

    b

  • 30 WEGWIJS IN UW AUTO

    fig. 30 - kilometerteller totaal

    F0A

    0011

    b

    fig. 31 - dagteller

    F0A

    0012

    b

    BRANDSTOFMETER

    Het waarschuwingslampje van debrandstofreserve A-fig. 29 gaat bran-den als er nog ongeveer 8 tot 10 literbrandstof in de tank aanwezig is.

    Rijd niet met een bijna lege tank:door een onregelmatige brandstof-toevoer kan de katalysator beschadi-gen.

    KILOMETERTELLER

    Als op knop E - fig. 32 wordtgedrukt, worden afwisselend de vol-gende gegevens op het display weer-gegeven:

    fig. 30 - kilometerteller totaal

    fig. 31 - dagteller

    fig. 29

    F0D

    0152

    b

    fig. 32F0

    D01

    55b

    Voor het op nul zetten van de dag-teller en om te kiezen voor weerga-ve van het totaal aantal afgelegdekilometers of de dagstand is er eenspeciale knop aanwezig met de vol-gende functies:

    – als u bij weergave van totaalstandop de toets drukt, wordt (zodra u detoets loslaat) de dagteller weergeven;

    – als u bij weergave van de dagtellerop de toets drukt, wordt (zodra u detoets loslaat) de totaalstand weerge-geven. Als u de toets even ingedrukthoudt (langer dan 2 seconden), danwordt (zodra u de toets loslaat) dedagteller op nul gezet.

  • 31WEGWIJS IN UW AUTO

    fig. 35

    F0D

    0217

    b

    OLIENIVEAUMETER fig. 34

    Met de meter kan het niveau van demotorolie grafisch worden weergege-ven. Het niveau moet tussen het MIN-en MAX-merkteken staan.

    Ga voor het meten als volgt te werk:

    1) Draai bij uitgezette motor decontactsleutel in stand MAR;

    2) Gedurende 5 seconden wordt hetopschrift “OIL” weergegeven samenmet zes streepjes en zes vierkantjesdie het maximum niveau van de olie inde oliepan aangeven.

    Fig. 34 - Olie op maximum niveau.

    Fig. 35 - Olie op minimum niveau.

    3) Als het opschrift “OIL HIGH” fig.37 wordt weergegeven, betekent ditdat het olieniveau te hoog is (bovenhet maximum niveau). Het is nood-zakelijk het olieniveau in de oliepan teverlagen.

    DIGITAAL KLOKJE fig. 33

    Het klokje kan altijd ingesteld wor-den (ook bij uitgezette motor en uit-genomen contactsleutel).

    Instellen

    Elke keer als u het knopje G-fig. 33indrukt, verspringt het klokje een een-heid. Als u de knop ingedrukt houdt,lopen de cijfers automatisch snel door.

    Als u dichtbij de juiste tijd bent, laatu het knopje los en stelt u de exactetijd in door het knopje telkens in tedrukken en los te laten.

    fig. 33

    F0D

    0154

    b

    fig. 34

    F0D

    0214

    b

    fig. 37

    F0D

    0215

    b

  • 32 WEGWIJS IN UW AUTO

    4) Als tijdens het meten de motorwordt gestart, geeft de kilometertel-ler het totaal aantal afgelegde kilome-ters of de dagstand aan en het klokje.

    Als u op knop E-fig. 32 drukt, kuntu de meting vervroegd afsluiten; in datgeval wordt de totale kilometerstanden de tijd weergegeven.

    ONDERHOUDSMETERDe onderhoudsmeter geeft door

    middel van het waarschuwingslampje1-fig.38 en de kilometerteller 2 hetaantal kilometers aan waarna demotorolie en het oliefilter vervangendienen te worden op basis van hetonderhoudsschema.BELANGRIJK Houdt u altijd aan

    de onderhoudsintervallen die staanaangegeven in het “Onderhouds-schema” in het hoofdstuk “Onder-houd van de auto”.

    fig. 38F0

    D02

    18b

    Iedere keer als u de sleutel in standMAR draait, controleert het systeemongeveer 5 seconden de werking vanhet waarschuwingslampje.De onderhoudsmeter wordt alleen

    weergegeven als de motor is uitgezeten de contactsleutel in stand MARstaat.Als u de sleutel in stand MAR draait,

    wordt naast het olieniveau ook hetsymbool van de onderhoudsmeterweergegeven 1 - fig. 38.

    Onderhoudsinterval

    De meter is ingesteld op een jaar-lijkse kilometerstand van 20.000 km.

    Als de auto onder omstandighedenwordt gebruikt die verschillen van het-geen vooraf is ingesteld, kan deonderhoudsinterval worden aangepastaan het gebruik van de auto (normaalof onder zware omstandigheden) enaan de motor waarmee de auto is uit-gerust (benzine of diesel).

    Op het display worden de volgendecodes weergegeven:

    CFG 1 - 30.000 km en 365 dagenvoor een normaal ge-bruik van de auto met 2.0-benzinemotoren of 2.8JTD-motoren, of voor eenzwaar gebruik met 2.3JTD-motoren

    CFG 2 - 20.000 km en 365 dagenvoor een normaal ge-bruik van de auto met 2.0JTD-motoren of voor eenzwaar gebruik met 2.0-benzinemotoren of 2.8JTD-motoren.

    CFG 3 - 15.000 km en 365 dagenvoor een zwaar gebruikvan de auto met 2.0 JTD-motoren.

  • 33WEGWIJS IN UW AUTO

    Afstand tot volgendeonderhoudsbeurt

    Afstand tot volgendeservicebeurt: 20.000 km

    Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat de onderhoudsmeter(sleuteltje) 1 - fig. 40 5 seconden knipperensamen met het aantal kilometers(20.000 km) 2 - fig. 40 dat nog kanworden afgelegd tot de volgendeonderhoudsbeurt.

    Na deze 5 seconden hervat de kilo-meterteller zijn normale werking engeeft het totaal aantal kilometers of dedagstand aan.

    BELANGRIJK Het is raadzaameventuele kleine defecten onmiddellijkdoor de Fiat-dealer te laten verhel-pen en daarmee niet te wachten totde volgende servicebeurt.

    Als u de auto vervolgens weer start,gaat het sleuteltje 1 - fig. 40 5 secon-den branden en verschijnt op het dis-play de tijd en de totale kilometer-stand.

    Hetzelfde gebeurt als de afstand totde volgende onderhoudsbeurt 2.000km is.

    Afstand tot volgendeonderhoudsbeurt: 200 km

    Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat de onderhoudsmeter 1 -fig. 41 knipperen samen met het aan-tal kilometers (200 km) 2 -fig. 41 dat nog kan worden afgelegdtot de volgende onderhoudsbeurt.

    Na deze 5 seconden hervat de kilo-meterteller zijn normale werking engeeft de totale kilometerstand of dedagstand aan.

    fig. 40F0

    D02

    20b

    Configuratieprocedure

    Als u het onderhoudsinterval wiltveranderen, moet u de contactsleutelin stand MAR draaien en bij stilstaan-de auto knopje E - fig. 32 ongeveer10 seconden indrukken: op het displayverschijnt de sleutel en het opschrift“CFG 1”, “CFG 2” of “CFG 3” fig. 39.Als u kort op knopje E drukt, kunt uhet gewenste onderhoudsinterval in-stellen; als u vervolgens het knopje on-geveer 5 seconden ingedrukt houdt,wordt de nieuwe onderhoudsintervalopgeslagen en verschijnt op het displayopnieuw de tijd en de kilometerstand.

    fig. 39

    F0D

    0219

    b

  • 34 WEGWIJS IN UW AUTO

    CONTROLE- ENWAARSCHU-WINGSLAMPJESDe lampjes branden in de volgende

    gevallen:

    ACCU WORDT NIET VOLDOENDEOPGELADEN (rood)

    Als er een defect is in het laadcircuitvan de dynamo. Als u de contactsleu-tel in stand MAR draait, gaat het lamp-je branden. Het moet doven nadat demotor is gestart.

    Als de motor stationair draait, kanhet voorkomen dat het lampje ietslater dooft.

    Wendt u onmiddellijk tot de Fiat-dealer om te voorkomen dat de accuvolledig ontladen raakt.

    w

    Als u de auto vervolgens weer start,gaat het sleuteltje 1 - fig. 41 5 secon-den branden en verschijnt op het display de tijd en de totale kilome-terstand.

    Hetzelfde gebeurt als de afstand totde volgende onderhoudsbeurt 100 kmen 50 km is.

    Bij nul km

    Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat de onderhoudsmeter 1 - fig. 42 ongeveer 5 seconden knip-peren samen met het aantal kilo-meters (0 km) 2 - fig. 42 dat nog kanworden afgelegd tot de volgendeonderhoudsbeurt.

    Na deze 5 seconden hervat de kilo-meterteller zijn normale werking engeeft de totale kilometerstand of dedagstand aan.

    Als u de auto vervolgens weer start,gaan zowel het sleuteltje 1 - fig. 42 alsde kilometerteller 2 ongeveer 5seconden knipperen en verschijnt ophet display de tijd en de totale kilo-meterstand.

    Deze situatie doet zich iedere keervoor als u de auto start totdat hetonderhoudsinterval opnieuw wordtingesteld door de code “CFG 1”,“CFG 2” of “CFG 3” in te voeren.

    fig. 42F0

    D02

    22b

    fig. 41

    F0D

    0221

    b

  • 35WEGWIJS IN UW AUTO

    TE LAGE MOTOROLIEDRUK(rood)

    Als de motoroliedruk onder de nor-male waarde zakt. Als u de contact-sleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden. Het moet dovennadat de motor is gestart.

    Als de motor stationair draait, kanhet voorkomen dat het lampje ietslater dooft. Als de motor zwaar belastis, kan het lampje gaan knipperen alsde motor stationair draait. Het moetdoven zodra u iets gas geeft.

    v

    Als het lampje gaatbranden tijdens hetrijden, moet de motor

    worden uitgezet en dient u zichtot de Fiat-dealer te wenden.

    ASR(TRACTIEREGELING)(geel)

    Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampjedoven.

    Het lampje gaat branden samen methet lampje op de knop voor uitscha-keling van het ASR-systeem als hetsysteem is uitgeschakeld.

    Het lampje knippert als het systeeminschakelt, om de bestuurder te waar-schuwen dat het systeem zich aanpastaan de grip op het wegdek.

    Als het lampje bij ingeschakeldsysteem gaat branden, betekent dit dathet ASR-systeem defect is. Wendt uin dat geval zo snel mogelijk tot deFiat-dealer.

    AIRBAGPASSAGIERSZIJDEUITGESCHAKELD

    (geel)

    Als de airbag aan passagierszijde metde sleutelschakelaar is uitgeschakeld.

    F

    Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje (met de scha-

    kelaar voor uitschakeling vanairbag voor aan passagierszijde instand ON) ongeveer 4 secondenbranden en vervolgens 4 secon-den knipperen. Hierna moet hetlampje doven. Als het lampje nietgaat branden of blijft branden oftijdens het rijden gaat branden,stop dan onmiddellijk en wendt utot de Fiat-dealer.

    V

  • 36 WEGWIJS IN UW AUTO

    STORING INMOTORMANA-GEMENTSYSTEEM

    (EOBD) (alleen benzine-uitvoeringen) (geel)Als u onder normale omstandighe-

    den de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na hetstarten van de motor moet het lamp-je doven. Het lampje gaat eerst bran-den om de juiste werking ervan aan tegeven.

    Als het lampje blijft branden of tijdenshet rijden gaat branden:

    1. Constant branden - duidt opeen defect in het inspuit-/ontstekings-syteem. Dit kan tot gevolg hebben datschadelijke uitlaatgasemissie toeneemt,de prestaties verminderen, de autoslechter gaat rijden en het brandstof-verbruik toeneemt.

    U kunt onder deze omstandighedendoorrijden zonder te veel van demotor te eisen of met hoge snelheidte rijden. Als u te lang doorrijdt meteen brandend waarschuwingslampjekan dat schade veroorzaken. Wendt uzo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.

    Het lampje dooft als de storing ver-dwijnt. De storing wordt door het sys-teem in het geheugen opgeslagen.

    2. Knipperend lampje - duidt opde mogelijkheid dat de katalysator be-schadigd wordt (zie “eobd-systeem”in dit hoofdstuk).

    Als het lampje knippert, moet hetgaspedaal worden losgelaten zodat demotor met lage toerentallen draait enhet lampje niet meer knippert; u kuntmet matige snelheid doorrijden waar-bij rij-omstandigheden moeten wor-den vermeden die kunnen leiden tothet opnieuw gaan knipperen van hetlampje. Wendt u zo snel mogelijk totde Fiat-dealer.

    STORING IN HET IN-SPUITSYSTEEM (diesel-uitvoeringen) (rood)

    Als er een storing is in het inspuit-systeem.

    Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na en-kele seconden moet het lampje doven.Als het lampje constant blijft branden

    of als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, dan werkt het inspuitsysteemniet correct, waardoor de prestatieskunnen verminderen, de auto slechtrijdt en veel brandstof verbruikt.

    U kunt onder deze omstandighedendoorrijden zonder te veel van demotor te eisen of met hoge snelheidte rijden. Wendt u zo snel mogelijk totde Fiat-dealer.

    Als u te lang doorrijdt met een bran-dend waarschuwingslampje kan datschade veroorzaken, vooral als demotor onregelmatig draait of over-slaat. Rijd slechts korte tijd en met eenlaag toerental. Als het lampje af en toeen kort brandt, duidt dit niet op eenstoring.

    U U

    Als u de contactsleutelin stand MAR draait enhet lampje U gaat niet

    branden of het gaat branden ofknipperen tijdens het rijden, dandient u zich snel mogelijk tot deFiat-dealer te wenden.

  • 37WEGWIJS IN UW AUTO

    NIVEAU VAN DEKOELVLOEISTOF(rood) (indien

    aanwezig)

    Als het niveau van de koelvloeistof inde radiateur onder de minimum waar-de is gedaald.

    n

    TE HOGE OLIE-TEMPERATUUR INDE AUTOMATI-

    SCHE VERSNELLINGSBAK(rood)

    Als u de sleutel in stand MAR draait,gaat het lampje branden. Na ongeveer4 seconden moet het lampje doven.Als het lampje blijft branden of tijdenshet rijden gaat branden, dan is er eenstoring in de versnellingsbak (knippe-rend lampje) of de olietemperatuur iste hoog (permanent brandend lamp-je).

    – Brandend lampje = maximaleolietemperatuur in de automatischeversnellingsbak.

    Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, dan heeft de olietemperatuurin de automatische versnellingsbak demaximaal vastgestelde waarde bereikt;in dat geval is het raadzaam de auto stilte zetten en de selectorhendel bij sta-tionair draaiende motor in stand “N”of “P” te zetten (in dit geval zijn deelektroventilateurs van het motor-koelsysteem ingeschakeld), totdat hetwaarschuwingslampje dooft. U kunthierna doorrijden zonder te veel van

    de motor te vragen. Als het lampjeweer gaat branden, moet u de autoopnieuw stilzetten en stationair latendraaien totdat het lampje dooft.

    Als tussen het gaan branden van hetlampje en het opnieuw gaan brandenminder dan 15 minuten zit, is het raad-zaam de auto stil te zetten, de motorniet uit te zetten en te wachten tot demotor/versnellingsbak voldoende is af-gekoeld (beide elektroventilateurs vanhet motorkoelsysteem zijn uitgescha-keld).

    – Knipperend lampje = storing inautomatische versnellingsbak.

    Als het lampje bij het starten of tij-dens het rijden gaat branden, dan is ereen storing in de automatische ver-snellingsbak.

    Het automatische controlesysteembeschikt over een “noodprogramma”waarbij de derde versnelling wordt in-geschakeld.

    Als u de motor uitzet en vervolgensweer start, kan het zelfdiagnose-

    systeem de storing mogelijk hebbenverholpen, waardoor het lampje dooft.De storing blijft echter in het geheu-gen opgeslagen. Wij raden u daaromaan de automatische versnellingsbakdoor de Fiat-dealer te laten contro-leren.

    TE HOGE KOELVLOEI-STOFTEMPERATUUR

    (rood)

    Als de temperatuur van de koel-vloeistof de maximum waarde over-schrijdt.

    u

    t

  • 38 WEGWIJS IN UW AUTO

    STORING AIRBAG (rood)(indien aanwezig)

    Als het systeem niet goed werkt.

    û

    Als u de contactsleutelin stand MAR draait, gaathet lampje branden. Na 4

    seconden moet het lampjedoven. Als het waarschuwings-lampje niet gaat branden, con-stant blijft branden of tijdens hetrijden gaat branden, stop dan on-middellijk en wendt u tot de Fiat-dealer.

    HANDREMAANGETROKKEN/ TELAAG REMVLOEI-

    STOFNIVEAU (rood)

    In drie gevallen:

    1 - als de handrem is aangetrokken

    2 - als het remvloeistofniveau onderhet minimum is gedaald

    3 - tegelijkertijd met lampje > omeen storing aan te geven in de elek-tronische remdrukverdeling EBD.

    VEILIGHEIDS-GORDELS (rood)

    Als de veiligheidsgordelaan bestuurderszijde niet goed is om-gelegd.

    PORTIEREN NIETGOED GESLOTEN(rood)

    Als één van de portieren van decabine niet goed gesloten is.

    Het waarschuwingslampje is alleenop bepaalde uitvoeringen aanwezig.

    VERSLETENREMBLOKKEN VOOR(rood)

    Het lampje gaat branden als de rem-blokken voor versleten zijn. Laat zevervangen en laat ook de achterrem-men controleren.

    x <

    ´

    d

    Als het lampje x tijdenshet rijden gaat branden,controleer dan of de

    handrem niet is aangetrokken.Als het lampje blijft branden ter-wijl de handrem is losgezet,wendt u dan onmiddellijk tot deFiat-dealer.

  • 39WEGWIJS IN UW AUTO

    WATER IN BRAND-STOFFILTER (geel)(dieseluitvoeringen)

    Wanneer er water in het brandstof-filter zit. Als u de sleutel in stand MARdraait, gaat het lampje branden. Na en-kele seconden moet het lampje doven.

    DEFECT IN ANTI-BLOKKEERSYSTEEM(ABS) (geel)

    Als het ABS niet voldoende werkt.Het conventionele remsysteem blijftwerken. Wendt u zo spoedig mogelijktot de Fiat-dealer.

    Als u de contactsleutel in standMAR draait, gaat het lampje branden.Na ongeveer twee seconden moethet lampje doven.

    c

    Uitvoeringen met ABSzijn uitgerust met eenelektronische remdruk-

    verdeling (EBD). Als de lampjes> en x gelijktijdig gaan bran-den bij een draaiende motor, danis er een storing in het EBD-sys-teem; in dat geval kunnen bijhard remmen de achterwielenvroegtijdig blokkeren waardoorde auto kan gaan slippen. Rijdzeer voorzichtig naar de dichtst-bijzijnde Fiat-dealer om het sys-teem te laten controleren.Als bij draaiende motor alleen

    het lampje > gaat branden, danis er een storing in het ABS. Indat geval blijft het remsysteemnormaal werken, maar zonderde mogelijkheden van het ABS.In deze situatie kan ook de wer-king van het EBD-systeem ver-minderd zijn. Rijd zeer voorzich-tig zonder bruusk te remmennaar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te latencontroleren.

    Water in het brandstof-systeem kan het inspuit-systeem ernstig beschadi-

    gen. Als het waarschuwings-lampje gaat branden, dan moet uzich onmiddellijk tot de Fiat-dealer wenden.

    >

    FIAT CODE (geel) In drie gevallen (met de con-tactsleutel in stand MAR):

    1. Eén maal knipperen - code van desleutel herkend. Het is mogelijk demotor te starten.

    2. Constant branden - code van desleutel niet herkend. Voer voor het star-ten van de motor een noodstart uit (ziehoofdstuk “Noodgevallen”).

    3. Knipperend - de auto wordt nietbeveiligd door het systeem. Het ismogelijk de motor te starten.

    Y

  • 40 WEGWIJS IN UW AUTO

    ZITPOSITIEINSTELLEN

    Zitplaatsen voor

    Verstel de stoelen alleenals de auto stilstaat.

    Verstellen in lengterichting

    Trek hendel A-fig. 48 omhoog enschuif de stoel naar voren of naar ach-teren.

    fig. 48

    F0D

    0045

    b

    SNELHEIDS-REGELAAR (CRUISE-CONTROL) (groen)

    Het lampje gaat branden als het sys-teem wordt ingeschakeld (toets ONingedrukt).

    VOORGLOEI-BOUGIES (geel)(dieseluitvoeringen)

    Als u de contactsleutel in stand MARdraait, gaat het lampje op het instru-mentenpaneel branden. Het lampjedooft als de voorgloeibougies de voor-af ingestelde temperatuur hebben be-reikt.

    RICHTING-AANWIJZERS(knipperend) (groen)

    Als u de hendel van de richting-aanwijzers bedient.

    BUITENVER-LICHTING (groen)

    Als de buitenverlichting enhet dimlicht zijn ingeschakeld.

    GROOTLICHT(blauw)

    Als het grootlicht is inge-schakeld.

    m

    y

    3

    1

    MISTACHTERLICHT(geel)

    Als het mistachterlicht isingeschakeld.

    4 Ü

  • 41WEGWIJS IN UW AUTO

    Laat de hendel los encontroleer of de stoelgoed geblokkeerd is door

    naar voren en naar achteren teschuiven. Als de stoel niet goed geblok-

    keerd is, kan deze onverwachtsverschuiven waardoor een ge-vaarlijke situatie kan ontstaan.

    Zitting omlaag zetten: ga op destoel zitten, trek hendel B (voorstegedeelte van de zitting) of hendel D(achterste gedeelte van de zitting) om-laag en zorg dat het gewicht van hetlichaam op dat gedeelte van de zittingrust, dat u omlaag wilt zetten.

    Verstellen van de rugleuningDraai knop C-fig. 48.

    Verstellen van de lendensteunDe lendensteun zorgt voor een

    betere steun in de rug.Stel de lendensteun in met draaiknop

    G-fig. 50.

    Hoogteverstelling

    Zitting omhoog zetten: ga op destoel zitten en trek hendel B - fig. 48(voorste gedeelte van de zitting) ofhendel D - fig. 49 (achterste gedeeltevan de zitting) omhoog en zorg dat hetgewicht van het lichaam niet op datgedeelte van de zitting rust, dat u om-hoog wilt zetten.

    fig. 49

    F0D

    0046

    b

    fig. 50F0

    D01

    04b

    Stoelen met verstelbarearmleuning

    De bestuurdersstoel en de passa-giersstoel kunnen uitgerust zijn meteen opklapbare en in hoogte verstel-bare armleuning.

    Verstel de armleuning met wieltje A-fig. 51.

    fig. 51

    F0D

    0039

    b

    fig. 52

    F0D

    0076

    b

  • 42 WEGWIJS IN UW AUTO

    PANORAMA-UITVOERINGEN

    Verstellen van de rugleuningvan de passagiersstoelen

    Draai knop A-fig. 52.

    Toegang tot de zitplaatsen vande derde rij

    Om vanaf de zijschuifdeur toegang tekrijgen tot de derde rij stoelen moethendel B-fig. 52 van de buitenstestoel van de tweede rij omhoog wor-den geduwd en de rugleuning naarvoren worden geklapt.

    Rugleuning van de middelstestoel neerklappen (2e - 3e)

    Duw hendel C-fig. 53 omhoog enklap de rugleuning naar voren.

    Op de rugleuning van de middelstestoelen bevindt zich een tafeltje met be-kerhouders fig. 54. Door de hendel om-hoog te trekken kan de rugleuning weerin de normale stand worden gezet.Let erbij het naar voren klappen van de rug-leuning van de stoel op dat de stoelhelemaal naar achteren is geplaatst en datde hoofdsteun in de laagste stand staat.

    COMBI-UITVOERINGEN

    Achterbank neerklappen(derde rij)

    Om de achterbank van de derde rijneer te klappen, moeten de 4 gespenvan de veiligheidsgordels A - fig. 54auit de stoel worden verwijderd, detwee hendels B omhoog worden ge-duwd en de gehele bank C - fig. 54bnaar voren worden gekanteld.

    fig. 53

    F0D

    0077

    b

    fig. 54F0

    D00

    78b

    fig. 54b

    F0D

    0229

    b

    fig. 54a

    F0D

    0230

    b

    Om de bank weer in de normalestand te zetten, moet de bank naarachteren worden getrokken en in devergrendelmechanismen worden ge-haakt. Controleer of de twee hendelsB in horizontale stand staan en of debank goed vergrendeld is. Plaats de 4gespen van de veiligheidsgordels weerin de daarvoor bestemde openingen.

  • 43WEGWIJS IN UW AUTO

    HOOFDSTEUNEN

    De hoofdsteunen voor kunnen inhoogte worden versteld.

    Afstellen:

    – druk op knop A-fig. 55 en ver-plaats de hoofdsteun omhoog of om-laag in de gewenste stand;

    – na het verstellen moet u de knopweer loslaten en controleren of dehoofdsteun goed in de zitting geborgdis door hem omhoog en omlaag teschuiven.

    Let erop dat de hoofd-steunen zo zijn ingestelddat ze het hoofd steunen

    en niet de nek. Alleen in dezepositie bieden ze bescherming.

    Verstel het stuurwiel al-leen als de auto stilstaat.

    IN HOOGTE VERSTELBAAR STUURWIEL

    Op alle uitvoeringen is het stuur inverticale richting verstelbaar:

    1) Zet hendel A-fig. 56 in stand 1.

    2) Zet het stuur in de gewenstestand.

    3) Zet de hendel terug in stand 2 omhet stuur weer te vergrendelen.

    fig. 55

    F0D

    0184

    b

    fig. 56

    F0D

    0040

    b

    Druk om de hoofdsteun in de zittingte plaatsen op knop A-fig. 55 en laatde hoofdsteun in de zitting op de rug-leuning zakken.

    Verwijderen

    Indien nodig kunnen de hoofdsteu-nen achter worden verwijderd:

    1) trek de hoofdsteun omhoog totaan de eerste vergrendeling

    2) druk op knop A-fig. 55 en ver-wijder de hoofdsteun.

  • 44 WEGWIJS IN UW AUTO

    ACHTERUITKIJKSPIEGEL

    De achteruitkijkspiegel is verstelbaarmet hendel A-fig. 57.

    1 - normale stand.

    2 - anti-verblindingsstand.

    De spiegel is uitgerust met een veilig-heidsvoorziening: de spiegel springttijdens een botsing los.

    BUITENSPIEGELS

    Handbediende verstelling:

    Het spiegelglas van de spiegelA-fig. 58 kan met de hand afgesteldworden.

    Elektrische verstelling

    De elektrische verstelling is alleenmogelijk als de contactsleutel in standMAR staat.

    U kunt de spiegel verstellen door knopB-fig. 59 in één van de vier standen tezetten:

    1 spiegel links

    2 spiegel rechts

    3 groothoekspiegel links

    4 groothoekspiegel rechts.

    Nadat u de knop in een stand hebtgezet, kunt u de gekozen spiegel ver-stellen door de knop in de richting vande pijlen te bewegen.

    fig. 57

    F0D

    0168

    b

    fig. 58F0

    D00

    48b

    fig. 59

    F0D

    0041

    b

    Het reflecterende op-pervlak aan de onderkantvan de spiegel is parabo-

    lisch waardoor het blikveld wordtvergroot. Dit heeft tot gevolg datde omvang van de objecten diemen in de spiegel ziet, kleinerlijken. Hierdoor kan de indrukontstaan dat deze objecten ver-der verwijderd zijn dan in werke-lijkheid.

    Als de breedte van despiegels in een nauwedoorgang problemen op-

    levert, dan kunnen de spiegelsvan stand 1 in stand 2 worden ge-klapt.

  • 45WEGWIJS IN UW AUTO

    VERWARMING EN VENTILATIE

    C - Verstelbaar luchtrooster aan zij-kant.

    D - Verstelbaar luchtrooster in hetmidden.

    A - Luchtrooster voor ontwasemenof ontdooien van de voorruit.

    B - Vast luchtrooster voor ontwa-semen of ontdooien van de zijruitenvoor.

    E - Uitstroomopening in het middenonder het dashboard voor luchttoe-voer naar de beenruimte van de inzit-tenden voor.

    fig. 60

    F0D0185b

  • 46 WEGWIJS IN UW AUTO

    VERSTELBARE ENREGELBARE LUCHTROOS-TERS fig. 61 en fig. 62

    A - Knop voor het regelen van deluchtopbrengst:

    in stand ¥ = luchtrooster open

    in stand ç = luchtrooster dicht.

    B - Regelschuif voor het richten vande luchtstroom.

    C - Vast luchtrooster voor de zijrui-ten. De roosters kunnen naar bovenen naar beneden gekanteld worden.

    BEDIENINGSKNOPPEN fig. 63

    A - Draaiknop voor inschakeling vande aanjager.

    B - Draaiknop voor regeling van deluchttemperatuur (menging van war-me/koude lucht).

    C - Draaiknop voor de luchtverde-ling.

    D - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen, waarbij er geenlucht van buiten binnenkomt.

    Voor alle uitvoeringen is er slechtséén verwarming.Als optional kan een extra verwar-

    ming onder de bestuurdersstoel wor-den geplaatst. Druk voor inschakeling op knop A-fig.

    64.Druk voor uitschakeling opnieuw op

    de knop.

    fig. 61

    F0D

    0058

    b

    fig. 62F0

    D00

    59b

    fig. 64

    F0D

    0016

    7b

    fig. 63

    F0D

    0033

    b

  • 47WEGWIJS IN UW AUTO

    Op enkele uitvoeringen kan boven-dien naast de airconditioning eentweede verwarming onder de laatsterij stoelen worden geplaatst. Deze ver-warming wordt bediend via knop B-fig. 65; met knop A bedient u de air-conditioning.

    VERWARMING

    Standen voor een snelle verwarming.

    1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het rode vlak.2) Draaiknop voor de aanjager: scha-

    kel de gewenste snelheid in.

    3) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand:

    Z bij lage buitentemperatuur of vooreen grote luchttoevoer voor ontwa-seming

    O voor normale verwarming

    M voor verwarming van de been-ruimte, waarbij de luchtstroom op hetgelaat koel blijft (“bilevel”-stand)

    N voor verwarming van de been-ruimte van de inzittenden voor

    ≤ voor ontwaseming bij een niet ex-treem lage buiten-temperatuur

    ONTWASEMING EN/OFONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITENVOORStanden voor een snelle ontwase-

    ming.

    1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het rode vlak.

    2) Draaiknop voor de aanjager: scha-kel de maximale snelheid in.

    3) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand -.

    Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kaneen stand gekozen worden waarbij hetzicht optimaal blijft.

    BELANGRIJK Als de auto is uitge-rust met airconditioning, wordt hetontwasemen van de ruiten versnelddoor naast de bovengenoemde instel-lingen ook knop √ in te drukken.

    ONTWASEMING EN/OFONTDOOIING VAN DEACHTERRUITEN

    Druk op knop (.

    Zodra de achterruiten ontwasemdzijn, is het raadzaam de verwarmingweer uit te schakelen.

    fig. 65

    F0D

    0166

    b

  • 48 WEGWIJS IN UW AUTO

    VENTILATIE

    Standen voor ventilatie.

    1) Zij- en middenroosters: geheelopen.

    2) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het blauwe vlak.

    3) Schuif voor de recirculatie: instand Ú.

    2) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.

    5) Draaiknop voor de luchtverdeling:in stand O.

    RECIRCULATIE

    Als u de schuif voor de recirculatiein stand Ò zet, circuleert alleen delucht in het interieur.

    BELANGRIJK Dit systeem is voor-al bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels,enz.). Het is niet raadzaam dit systeemlangdurig te laten werken, vooral nietals u met meer personen in de autozit, omdat dan de ruiten kunnen be-slaan.

    AIRCONDITIONING

    BEDIENINGSKNOPPEN fig. 66

    A - Draaiknop voor inschakeling vande aanjager.

    B - Draaiknop voor regeling van deluchttemperatuur (menging van war-me/koude lucht).

    C - Draaiknop voor de luchtverde-ling.

    D - Schuif om het recirculatiesys-teem in te schakelen, waarbij er geenlucht van buiten binnenkomt.

    BELANGRIJK De lucht in hetinterieur koelt sneller af als bijzomerse temperaturen de luchtrecir-culatie wordt ingeschakeld. Ook is ditsysteem bruikbaar bij geconcentreer-de luchtvervuiling (in de file, in tunnelsenz.). Het is niet raadzaam dit systeemlangdurig te laten werken, vooral nietals u met meer personen in de autozit.

    E - Schakelaar voor in-/uitschakelingvan de airconditioning.

    De Panorama- en Combi-uitvoeringzijn voorzien van een airconditioningdie bestaat uit een hoofd-airconditio-ning en een extra airconditioning (alsoptional) fig. 67 tegen het rechter zij-paneel bij de eerste rij stoelen.

    fig. 66F0

    D02

    05b

    fig. 67

    F0D

    0074

    b

  • 49WEGWIJS IN UW AUTO

    Voor het inschakelen van de extra air-conditioning moet draaiknop fig. 68 , ophet kanaal onder het dak, bediendworden. Deze werkt alleen als de hoofd-airconditioning is ingeschakeld.

    De luchtstroom in het achterstegedeelte wordt verdeeld via deuitstroomopeningen die met hendeltjeA-fig. 69, op het kanaal onder het dak,versteld kunnen worden.

    Net zoals bij de Panorama- en Combi-uitvoeringen is het ook bij de bestel-uit-voeringen mogelijk om in de laadruim-te een tweede airconditioning (option-al) te plaatsen. Gebruik voor het in-schakelen de bedieningsknoppen op hetkanaal van de airconditioning zelf.

    AIRCONDITIONING(KOELING)

    Standen voor een snelle koeling:

    1) Draaiknop voor de luchttempe-ratuur: in het blauwe vlak2) Airconditioning: druk op schake-

    laar √3) Schuif om het recirculatiesysteem

    in te schakelen: in stand Ò4) Draaiknop voor de luchtverdeling:

    in stand O.

    5) Draaiknop voor de aanjager:schakel de gewenste snelheid in.Voor een gematigde koeling: zet de

    schuif in stand Ú, verhoog de tem-peratuur en verlaag de snelheid van deaanjager.

    Schakel de airconditioning niet intijdens het verwarmen en ventileren,maar gebruik daarvoor de basis-func-ties van het verwarmings- en ventila-tiesysteem (zie voorgaande hoofd-stuk).

    BELANGRIJK De airconditioningis zeer bruikbaar om het beslaan vande ruiten te voorkomen omdat doorde werking van de airconditioning delucht wordt gedroogd. Zet hiervoorde bedieningsknoppen op ontwase-men zoals hiervoor beschreven enschakel de airconditioning in door deschakelaar √ in te drukken.

    fig. 68

    F0D

    0049

    b

    fig. 69F0

    D00

    75b

  • 50 WEGWIJS IN UW AUTO

    EXTRA VERWARMING (indien aanwezig)

    De DUCATO kan worden uitgerustmet twee verschillende extra verwar-mingen: één die volledig automatischwerkt en één die geprogrammeerdkan worden.

    AUTOMATISCHEUITVOERING

    De extra verwarming werkt volledigonafhankelijk van de werking van demotor.

    Deze verwarming schakelt automa-tisch in (indien nodig) als de contact-sleutel in stand MAR wordt gedraaid.

    ONDERHOUD VAN HETSYSTEEM

    Schakel in de winter de airconditio-ning 1 keer per maand gedurende 10minuten in.

    Laat voor het zomerseizoen de wer-king van de airconditioning door deFiat-dealer controleren.

    PROGRAMMEERBAREUITVOERING

    De extra verwarming werkt volledigonafhankelijk van de werking van demotor en zorgt ervoor dat:

    – het interieur van de auto wordt op-gewarmd bij uitgezette motor;

    – de ruiten worden ontdooid;

    – de koelvloeistof van de motor endus de motor zelf voor het startenwordt opgewarmd. Het systeem be-staat uit;

    – een kachel voor het verwarmenvan de koelvloeistof, met een geluid-gedempte uitlaat;

    – een doseerpomp verbonden metde brandstofleidingen van de autovoor brandstoftoevoer naar de kachel;

    – een warmtewisselaar verbondenmet de slangen van het koelsysteemvan de motor;

    Het systeem gebruiktkoelmiddel R134a. Ditmiddel is niet schadelijk

    voor het milieu. Gebruik in geengeval het middel R12, omdat ditmiddel de componenten van deauto kan beschadigen terwijl hetbovendien chloorfluorkoolstoffen(CFK) bevat.

    De extra verwarmingverbruikt, hoewel ingeringe mate, evenals de

    motor brandstof. Om mogelijkevergiftiging en verstikking tevoorkomen, mag de standver-warming nooit, ook niet voor eenkorte periode, worden ingescha-keld in een afgesloten ruimtezoals een garage of werkplaatsdie niet is uitgerust met eenafzuigsysteem voor uitlaatgassen.

  • 51WEGWIJS IN UW AUTO

    – een regeleenheid verbonden methet verwarmings-/ventilatiesysteemvan het interieur, die de automatischewerking ervan mogelijk maakt;

    – een elektronische regeleenheidvoor controle en regeling van de in deverwarming geïntegreerde brander;

    – een digitale timer A-fig. 70 voorhet handmatig inschakelen van de ver-warming of om het inschakeltijdstip teprogrammeren. De extra verwarmingwerkt (bijv. in de winter) volledigautomatisch, verwarmt het interieur,houdt het op temperatuur en laat

    gedurende een vastgestelde tijd dekoelvloeistof van de motor circuleren.Bij het starten van de motor bent u zoverzekerd van een optimale tempera-tuur van de motor en van het interieur.De extra verwarming kan automatischworden geprogrammeerd met behulpvan de digitale timer of handmatigdoor op de toets “directe verwar-ming” van de timer te drukken. Nadatde verwarming hetzij handmatig hetzijautomatisch is geactiveerd, schakelt deelektronische regeleenheid de circula-tiepomp in en wordt de brander ont-stoken op een vastgestelde en gecon-troleerde manier.

    De opbrengst van de circulatiepompwordt ook gecontroleerd door deelektronische regeleenheid, zodat deopwarmperiode tot een minimum be-perkt blijft. Als de vloeistof een tem-peratuur bereikt van 30°C, schakelt deregeleenheid de aanjager in van hetverwarmingssysteem in het interieur.

    Als de temperatuur 72°C bereikt,vermindert de elektronische regel-eenheid het vermogen van de kachel.Als de temperatuur 76,5 °C bereikt,wordt de werking onderbroken maarblijft het systeem ingeschakeld. Daar-naast geeft de timer aan dat het sys-teem in werking is en blijven de cir-culatiepomp en de aanjager van hetverwarmingssysteem in het interieuringeschakeld. Als de vloeistoftempe-ratuur onder 71°C daalt, schakelt deregeleenheid automatisch de branderweer in.

    fig. 70

    F0D

    0165

    b

  • 52 WEGWIJS IN UW AUTO

    BELANGRIJK De extra verwar-ming is uitgerust met een thermischebeveiliging die de brander uitschakeltbij oververhitting door te weinig oflekkende koelvloeistof. Als dit hetgeval is moet na het repareren van hetdefect in het koelsysteem en/of hetbijvullen van de koelvloeistof en voor-dat de verwarming weer wordt inge-schakeld, de programma-keuzetoetsworden ingedrukt.

    De verwarming kan spontaan uitgaandoor gebrek aan brandstof of alstijdens de werking de vlam dooft. Voerin dat geval de procedure uit voor hetuitschakelen en probeer de verwar-ming weer in te schakelen; als de ver-warming dan nog niet werkt, dient ucontact op te nemen met de Fiat-dealer.

    Inschakelen van de verwarming

    Voordat de verwarming wordt inge-schakeld moet worden gecontroleerdof:

    – de draaiknop voor het regelen vande luchttemperatuur in het interieurin de stand “warme lucht” staat;

    – de draaiknop voor het regelen vande aanjagersnelheid in het interieur instand “2” staat.

    Digitale timer fig.69

    1) Branderindicatie

    2) Displayverlichting

    3) Voorkeuzenummer

    4) Toets klokje

    5) Toets voor vooruitzetten tijd

    6) Programma-keuzetoets

    7) Toets voor terugzetten tijd

    8) Toets voor directe inschakelingverwarming

    9) Controlelampje voor het instel-len/aflezen van de tijd.

    fig. 71

    F0D

    0133

    b

  • 53WEGWIJS IN UW AUTO

    fig. 72

    F0D

    0132

    b

    fig. 73F0

    D01

    34b

    fig. 74

    F0D

    0136

    b

    Directe inschakeling van de verwarming fig.72

    Druk op toets 8 van de timer als uhandmatig het systeem wilt inschake-len; het display en het controlelampje1 worden verlicht en blijven verlichtzolang het systeem in werking is.

    Geprogrammeerde inschakeling van de verwarming

    Voordat de inschakeling van het sys-teem wordt geprogrammeerd, moetde klok op tijd worden gezet.

    Instellen van de juiste tijd

    – Druk op toets 4: het display en hetcontrolelampje 9-fig. 73 worden ver-licht.

    – Druk binnen 10 seconden op toets5 of 7 totdat de juiste tijd is geselec-teerd.

    Als toets 5 of 7 ingedrukt wordtgehouden, verspringen de cijfers vanhet klokje sneller voor- of achteruit.

    Aflezen van de juiste tijd fig.73

    Druk om de juiste tijd af te lezen optoets 4: de tijd verschijnt ongeveer 10seconden op het display en gelijktijdigwordt het controlelampje 9 verlicht.

    Programmeren van de inschakeltijd fig.74

    De inschakeltijd kan 1 minuut tot 24uur van te voren worden geprogram-meerd. U kunt drie verschillendeinschakeltijden kiezen, waarvan erechter slechts één kan wordengeactiveerd. Programmeren van de in-schakeltijd:

    – druk op toets 6: op het displayworden het symbool 10 of de juistingestelde tijd en het nummer 3 vande daarvoor ingestelde tijd 10 secondenverlicht;

  • 54 WEGWIJS IN UW AUTO

    BELANGRIJK Als u de anderevooraf ingestelde tijden wilt oproepen,druk dan binnen 10 seconden één ofmeer keren op toets 6.

    – druk binnen 10 seconden op toets5 of 7 totdat de gewenste inschakel-tijd is geselecteerd.

    BELANGRIJK Als de inschakeltijdvan het display verdwijnt, het nummer3 van de vooraf ingestelde tijd aan-wezig is en het display verlicht is, be-tekent dit dat de tijd in het geheugenis opgeslagen.

    Uitschakelen van degeprogrammeerde inschakeltijdfig.74

    Om de geprogrammeerde inscha-keltijd te wissen, moet kort op toets6 worden gedrukt: de verlichting vanhet display gaat uit en het nummer 3van de vooraf ingestelde tijd verdwijnt.

    Oproepen van een van de geprogrammeerde inschakeltij-den fig.75

    Druk een of meerdere keren optoets 6 totdat op het display het num-mer 3 van de vooraf ingestelde tijdverschijnt. Na 10 seconden verdwijntde tijd van het display maar blijft in hetgeheugen opgeslagen en worden hetnummer 3 en het display verlicht.

    BELANGRIJK De geprogram-meerde inschakeltijd kan worden ver-anderd of gewist volgens de hiervoorbeschreven instructies.

    Uitschakelen van de verwarming

    Het systeem kan, afhankelijk van demanier waarop het is ingeschakeld(automatisch of handmatig) op tweemanieren worden uitgezet:

    – automatisch, aan het eind van devastgestelde inschakeltijd (60 minutenmet rood verlicht display);

    – handmatig, door opnieuw op deknop “directe verwarming” van detimer te drukken.In beide gevallendoven het controlelampje van de ver-warming, de verlichting van het display,schakelt de aanjager van het verwar-mingssysteem in het interieur uit enwordt de verbranding onderbroken.De vloeistof-circulatiepomp blijft nogongeveer 2 minuten werken om degrootste warmte van de verwarmingaf te voeren; ook in deze fase is hetmogelijk de verwarming weer in teschakelen.

    fig. 75F0

    D01

    35b

  • 55WEGWIJS IN UW AUTO

    De extra verwarmingverbruikt, hoewel in ge-ringe mate, evenals de

    motor brandstof. Om mogelijkevergiftiging en verstikking tevoorkomen, mag de standver-warming nooit, ook niet voor eenkorte periode, worden ingescha-keld in een afgesloten ruimtezoals een garage of werkplaatsdie niet is uitgerust met een af-zuigsysteem voor uitlaatgassen.

    – Zet de extra verwarming altijd uittijdens het tanken van brandstof en inde nabijheid van tankstations ombrand- of explosiegevaar te voorko-men.

    – Parkeer de auto niet boven brand-bare materialen zoals papier, gras ofdroge bladeren: brandgevaar!

    – De temperatuur in de nabijheidvan de verwarming mag niet boven120°C komen (na spuitwerkzaam-heden kan de temperatuur van decarrosserie in een moffeloven bovendeze waarde uitstijgen). Hogere tem-peraturen kunnen de componentenvan de elektronische regeleenheidbeschadigen.

    – Tijdens de werking bij eenstilstaande motor verbruikt de ver-warming elektrische energie van deaccu; daarom is een goede werkingvan de dynamo bij draaiende motornoodzakelijk om de accu weervoldoende op te laden.

    – Houdt u voor de controle van hetniveau van de koelvloeistof aan het-geen beschreven is in de paragraaf“Koelvloeistof” in het hoofdstuk“Onderhoud van de auto”. Het waterin het motorkoelsysteem moet mini-maal 10% anti-vries bevatten.

    – Wendt u voor onderhoud enreparaties uitsluitend tot de Fiat-dealer en gebruik uitsluitend origineleonderdelen.

    ONDERHOUD

    Laat de extra verwarming regelma-tig (in ieder geval voor het winter-seizoen) controleren door de Fiat-dealer om verzekerd te zijn van eenveilige en economische werking eneen lange levensduur van de verwar-ming.

  • 56 WEGWIJS IN UW AUTO

    HENDELS AAN HETSTUUR

    HENDEL LINKS

    Met de linker hendel bedient u demeeste onderdelen van de buitenver-lichting.

    De buitenverlichting werkt uitslui-tend als de contactsleutel in standMAR staat. Als u de buitenverlichtinginschakelt, gaat ook de verlichting vanhet instrumentenpaneel aan, wordende bedieningsknoppen van het ver-warmings-/ventilatiesysteem of deairconditioning en de ring om de aan-steker verlicht.

    Buitenverlichting fig. 76

    Draai voor inschakeling de draaiknopvan stand å in stand 6. Op het ins-trumentenpaneel gaat het controle-lampje 3 branden.

    Dimlicht fig. 7