Bowie. De biografie - hoofdstuk 1

7
EEN ABSOLUUT BEGIN Dankzij zijn eerste hit ‘Space Oddity,’ die gevolgd werd door onder meer ‘Life on Mars?’ en ‘Starman,’ zouden veel mensen David Bowie altijd blijven associëren met de planeten, de ruimte, de sterren en de maan, en later, toen hij als filmacteur debuteerde in The Man Who Fell to Earth, met buitenaardse wezens en andere werelden. Toch werd David Bowie in 1947 geboren in een van de meest oninspirerende, haveloze gemeenschappen van Groot-Brittannië: Brixton in de Londense wijk Lambeth, een arme, smerige arbeidersenclave. Maar hoe grimmig en alledaags Brixton in die dagen ook was, Davids geboorteplaats bevatte ook de visuele blauwdruk van een aantal van zijn creatieve dromen, fantasieën en teksten, zijn hele toekomst eigenlijk; noem het een Bowieaans contrast. We weten uit de geschiedenisboekjes dat de historische monumenten van Londen, zoals Westminster Abbey, de Houses of Parliament en de Tower of Londen de Duitse bombardementen van de Tweede Wereldoorlog ongeschonden overleefden. Uit documenten is gebleken dat door dubbelagenten geplante informatie over de coördinaten de Luftwaffe op het verkeerde been zette, waarna de meeste bommen niet op de gewijde historische gebouwen vielen, maar grotendeels op East End en South London. Van oktober 1940 tot juni 1941 vielen er 1215 bommen op Lambeth, een gebied van ongeveer vijf bij tien kilometer. En het zou nog erger worden. Tegen het einde van de oorlog bestookten de Duitsers Londen met de dodelijke V-1, een onbemande vliegende bom. Op 16 juli 1944 sloeg zo’n V-1 om precies 13 minuten voor 8 ’s ochtend in op Rumsey Road, de straat die ten zuiden liep van Stansfield Road, waar David Robert Jones (beter bekend als David Bowie) drie-en-een-half jaar later zou worden geboren. De bom legde twaalf huizen in puin en bracht veertig andere huizen zware schade toe. De verwoesting van die dodelijke aanval (en van de honderden andere bommen die tijdens de oorlog op Brixton vielen) was niet ver van Davids huis nog altijd zichtbaar in de vroege jaren vijftig, toen de meeste huizen plaatsmaakten voor geprefabriceerde, versterkte betonnen bungalows. Deze zogeheten prefabs, haastig in elkaar gezette, foeilelijke blokken waarvan de muren zo dun leken als papier, rezen op uit gebombardeerde buurten die deden denken aan de desolate kraters van de maan. Die angstaanjagende, kale aanblik, als het oppervlak van een mysterieuze planeet, stimuleerde Davids verbeeldingskracht. En dan was er nog, op minder dan anderhalve kilometer van Davids huis, de duistere, sinistere mannengevangenis Brixton Prison. Niemand minder dan Mick Jagger zou er later drie dagen en nachten doorbrengen nadat hij was opgepakt voor drugsbezit. Anthony Newley, een van Davids vroegste muzikale inspiratiebronnen, zat er zelfs vier weken nadat hij was gearresteerd omdat men hem met een ingetrokken rijbewijs achter het stuur had aangetroffen. De Astoria, de plaatselijke bioscoop, was een in nep-Renaissancestijl uitgevoerde, monsterlijke kolos met grootheidswaan. Het filmtheater had een marmeren foyer en een met mozaïek ingelegde fontein en was misschien wel het eerste voorbeeld van architecturale overdaad dat David in zijn jonge leven te zien kreeg. Van meer blijvende invloed was de Brixton Market, de favoriete plek van de duizenden Jamaicaanse immigranten die zich in Brixton hadden gevestigd. De eerste golf arriveerde in Davids geboortejaar en verrijkte

description

 

Transcript of Bowie. De biografie - hoofdstuk 1

EEN ABSOLUUT BEGIN

Dankzij zijn eerste hit ‘Space Oddity,’ die gevolgd werd door onder meer ‘Life on Mars?’ en ‘Starman,’ zouden veel mensen David Bowie altijd blijven associëren met de planeten, de ruimte, de sterren en de maan, en later, toen hij als filmacteur debuteerde in The Man Who Fell to Earth, met buitenaardse wezens en andere werelden. Toch werd David Bowie in 1947 geboren in een van de meest oninspirerende, haveloze gemeenschappen van Groot-Brittannië: Brixton in de Londense wijk Lambeth, een arme, smerige arbeidersenclave. Maar hoe grimmig en alledaags Brixton in die dagen ook was, Davids geboorteplaats bevatte ook de visuele blauwdruk van een aantal van zijn creatieve dromen, fantasieën en teksten, zijn hele toekomst eigenlijk; noem het een Bowieaans contrast.

We weten uit de geschiedenisboekjes dat de historische monumenten van Londen, zoals Westminster Abbey, de Houses of Parliament en de Tower of Londen de Duitse bombardementen van de Tweede Wereldoorlog ongeschonden overleefden. Uit documenten is gebleken dat door dubbelagenten geplante informatie over de coördinaten de Luftwaffe op het verkeerde been zette, waarna de meeste bommen niet op de gewijde historische gebouwen vielen, maar grotendeels op East End en South London.

Van oktober 1940 tot juni 1941 vielen er 1215 bommen op Lambeth, een gebied van ongeveer vijf bij tien kilometer. En het zou nog erger worden. Tegen het einde van de oorlog bestookten de Duitsers Londen met de dodelijke V-1, een onbemande vliegende bom. Op 16 juli 1944 sloeg zo’n V-1 om precies 13 minuten voor 8 ’s ochtend in op Rumsey Road, de straat die ten zuiden liep van Stansfield Road, waar David Robert Jones (beter bekend als David Bowie) drie-en-een-half jaar later zou worden geboren. De bom legde twaalf huizen in puin en bracht veertig andere huizen zware schade toe.

De verwoesting van die dodelijke aanval (en van de honderden andere bommen die tijdens de oorlog op Brixton vielen) was niet ver van Davids huis nog altijd zichtbaar in de vroege jaren vijftig, toen de meeste huizen plaatsmaakten voor geprefabriceerde, versterkte betonnen bungalows. Deze zogeheten prefabs, haastig in elkaar gezette, foeilelijke blokken waarvan de muren zo dun leken als papier, rezen op uit gebombardeerde buurten die deden denken aan de desolate kraters van de maan. Die angstaanjagende, kale aanblik, als het oppervlak van een mysterieuze planeet, stimuleerde Davids verbeeldingskracht.

En dan was er nog, op minder dan anderhalve kilometer van Davids huis, de duistere, sinistere mannengevangenis Brixton Prison. Niemand minder dan Mick Jagger zou er later drie dagen en nachten doorbrengen nadat hij was opgepakt voor drugsbezit. Anthony Newley, een van Davids vroegste muzikale inspiratiebronnen, zat er zelfs vier weken nadat hij was gearresteerd omdat men hem met een ingetrokken rijbewijs achter het stuur had aangetroffen.

De Astoria, de plaatselijke bioscoop, was een in nep-Renaissancestijl uitgevoerde, monsterlijke kolos met grootheidswaan. Het filmtheater had een marmeren foyer en een met mozaïek ingelegde fontein en was misschien wel het eerste voorbeeld van architecturale overdaad dat David in zijn jonge leven te zien kreeg. Van meer blijvende invloed was de Brixton Market, de favoriete plek van de duizenden Jamaicaanse immigranten die zich in Brixton hadden gevestigd. De eerste golf arriveerde in Davids geboortejaar en verrijkte

Londen met de geluiden en kleuren van het Caribisch gebied. Het was vanaf Davids geboortehuis maar tien minuten wandelen naar de markt.

Tegenover de gewijde ruimtes van Bon Marché, Brixtons sobere warenhuis, vormden Electric Avenue en Granville Arcade het kloppende hart van een gebied van talloze vierkante kilometers vol overdekte stalletjes die uit elkaar barstten van de voorraden mango’s, bakbananen, yamswortels, ananassen, vuurrode kanten lappen, paars linnen, lippenstift in koraaltinten, glinsterende cacaoboter en platina nylonpruiken, die allemaal door opgeschoten Jamaicaanse jongeren werden verkocht terwijl steelbands een exotische soundtrack verzorgden.

Op de Brixton Market, het spirituele, culturele en commerciële centrum van de Jamaicaanse immigrantengemeenschap in Brixton, kon je je ogen ook te goed doen aan talloze beeldschone Jamaicaanse vrouwen die aan het winkelen waren of gewoon als revuemeisjes in bonte verentooi over de markt flaneerden. Al die jonge en oude heupwiegende, voluptueuze lichamen in strakke, felgekleurde katoenen kleren waren bedwelmend, hypnotiserend, en onvergetelijk. We schakelen even over naar Amerika, naar Hollywood, voor een tafereeltje uit het leven van de inmiddels dertigjarige David Bowie, een artiest op de toppen van zijn kunnen, een Adonis die aantrekkelijker is dan ooit, een rockster met de onverminderde behoefte om te proeven van het scala aan seksuele mogelijkheden dat een succesvol en beroemd man als hij tot zijn beschikking heeft.

Het was 1977 en David was bevriend geraakt met Elizabeth Taylor. Toen hij optrad in Los Angeles, stelde ze hem voor aan haar goede vriendinnen Loretta Young, die in haar tijd een van de populairste actrices van Amerika was geweest. Ze was voor diverse Oscars genomineerd en had geacteerd met onder meer Cary Grant en Clark Gable. Die laatste was haar minnaar geweest en ze hadden samen een dochter.

Loretta Young, die dankzij een televisieshow die haar naam droeg een echte beroemdheid was geweest, was inmiddels 64. Haar hoogtijdagen later achter haar, maar ze was op een enigszins vervallen manier nog altijd een imposante, energieke schoonheid. Ondanks haar leeftijd was haar seksuele interesse niet afgenomen.

Sterker nog: ze had haar lusten op een welhaast obsessieve manier op David Bowie gefocust. Taylor vertelde aan Kim Fowley hoe het was gegaan: ‘Ze had alleen foto’s van hem gezien, maar ze was helemaal weg van hem. Ze dacht aan niets anders meer. Ze zei tegen me: “Ik wil hem ontmoeten. Ik wil bij hem zijn. Zou jij dat kunnen regelen?” Ik zei dat David pas een paar maanden later naar Los Angeles zou komen, waarop Loretta zei: “Mooi, dat geeft me de tijd om me voor te bereiden.”’

Volgens Taylor wijdde Young zich vervolgens inderdaad met ijzeren discipline aan die voorbereidingen: ‘Ze ging sporten, liet haar haar doen, onderging verschillende cosmetische ingrepen aan haar gezicht en lichaam. Ik nam Loretta mee om David te ontmoeten. Loretta dacht dat ze hem onmiddellijk kon meelokken om samen de nacht door te brengen, liet zich meteen van haar meest assertieve kant zien en zei: “Ik heb nogal wat moeite gedaan om je vanavond te zien, David.’”

Waarop David, die wel van sterke maar niet van agressieve vrouwen hield, op de beschaafde toon van een Britse gentleman antwoordde: ‘Je had niet zoveel moeite hoeven doen, liefje. Ik houd alleen van zwarte vrouwen en Aziatische mannen.’ Lang na Davids geboorte in een rijtjeshuis met drie verdiepingen op Stansfield Road 40 ging de mythe dat de vroedvrouw die hem haalde in katzwijm was gevallen over zijn ‘wijze ogen’ en bij hoog en bij laag had volgehouden dat hij ‘hier al eerder is geweest.’ De buitenaardse indruk die David als baby maakte is de eerste van talloze mythes die aan David Bowie kleven en die misschien in het leven zijn geroepen door zijn vader John Haywood Jones, een doorgewinterde PR-man die zijn niet geringe talenten in dienst van zijn zoon stelde, of misschien door latere PR-mensen, of misschien wel door David zelf, die altijd zijn eigen beste spreekbuis is geweest, en altijd bereid is om ter meerdere eer en glorie van zijn imago en carrière waarheid te spinnen uit leugens.

Maar zelfs als de reactie van de vroedvrouw een bedachte publiciteitsstunt is, valt er niet aan te ontkomen dat Davids geboorte een bovennatuurlijke significantie had. Die kwam pas een paar maanden voor zijn tiende verjaardag aan het licht, toen Elvis Presley bekendheid verwierf met ‘Heartbreak Hotel’ en ‘Blue Suede Shoes.’ Presley werd het allereerste rockidool en zijn aantrekkingskracht als god van de rock & roll is nooit vervlogen. David werd geboren op 8 januari 1947, Presley’s twaalfde verjaardag. Davids moeder Peggy, die een goede kijk had op mannelijk charisma, was gek op de hits van Elvis, die vrijwel onophoudelijk op de radio te horen waren. Ze zag het als een gunstig voorteken dat haar zoon zijn verjaardag met Elvis deelde. David: ‘Ze sprak er voortdurend over. Ze was helemaal in de ban van het idee.’

Ook toen David zelf al bijna een ster was, was hij nog zo van The King onder de indruk dat een ontmoeting met zijn idool een simpele fan van hem maakte. In juni 1972 namen David en zijn gitarist Mick Ronson rond het middaguur een vlucht van Heathrow naar New York om net op tijd te arriveren voor een optreden van Elvis in Madison Square Garden. Dat was althans de bedoeling. Helaas arriveerden ze pas toen het concert al in volle gang was.

Aangezien Bowie en Presley een platenlabel – RCA - deelden, had David fantastische plaatsen gekregen. Dat maakte het alleen maar pijnlijker dat hij en Mick pas halverwege het optreden arriveerden. Presley zong net ‘Proud Mary’ toen David met zijn platformschoenen en vuurrood geverfde haar en in zijn Ziggy Stardust-outfit alle aandacht naar zich toe trok. Jaren later zei David: ‘Ik zag hem denken: wie is die idioot? Ga verdomme gewoon zitten. Het was heel vernederend, maar ik had het niet willen missen.’

Er was enige tijd sprake van dat David als producent en componist voor Elvis zou werken. David zou dat heerlijk gevonden hebben, maar het is er nooit van gekomen. David koestert nog altijd een briefje waarin Elvis hem een goede tournee wenste. En hij heeft een perfecte imitatie in huis van Presley’s zuidelijke accent, want ook dat is een van zijn vele talenten. Hoe ijverig David zich op weg naar de roem ook probeerde te hullen in een mystiek, magisch, buitenaards imago, de waarheid is dat zijn vader gewoon afkomstig was uit een degelijk milieu in Yorkshire. Het is goed mogelijk dat David zijn financiële talenten van zijn vader heeft geërfd (denk maar aan de Bowie Bonds, aandelen in zijn oude platen, die hij als effecten

verhandelde), en datzelfde geldt voor zijn schranderheid en zijn vermogen om met beide benen op de grond te blijven staan terwijl hij heel effectief de indruk probeert te wekken dat hij in hoger sferen verkeert..

John werd geboren in Doncaster in South Yorkshire en groeide op in Tadcaster. Hij verloor al jong zijn beide ouders en werd opgevoed door een tante. Hoewel zijn wortels in de arbeidersklasse lagen (zijn vader verkocht schoenen en laarzen en zijn grootvader van moederskant was voorman in een wolfabriek), werkte hij zijn weg als de held uit een roman van Charles Dickens omhoog nadat zijn welgestelde tante hem naar een privéschool had gestuurd waar men hem met militaire precies goede manieren bijbracht. Eenmaal afgestudeerd was hij op en top een gentleman.

David beweerde altijd dat zijn vader in een droom was opgeroepen om met wezen te werken. En John deed inderdaad zijn uiterste best om hen te helpen door een baan te nemen bij Dr. Barnardo’s Homes, een charitatieve instelling voor kinderen. Daar werkte hij van 1935 tot aan zijn dood, 34 jaar later. Maar hoe goed en toegewijd John in zijn latere jaren ook werd, hij had in zijn jeugd wel degelijk een wild en zelfs anarchistisch leven geleid. Nadat hij op zijn zestiende een flink bedrag had geërfd, had hij eerst een theaterclub gekocht en later een nachtclub in Charlotte Street in Londen, die door boksers, worstelaars en gangster werd gefrequenteerd. Beide clubs waren op een mislukking uitgelopen.

Voordat Peggy in zijn leven kwam, was John getrouwd geweest met de nachtclubartieste Hilda (‘de Weense Nachtegaal’). Hij was haar ontrouw geweest met een verpleegster, die zijn dochter Annette baarde. Hilda, die een bijzondere vrouw moet zijn geweest, was bereid Annette als haar eigen kind op te voeden. Zelfs toen het huwelijk zich al in zwaar water bevond, haalde ze John nog over om een huis te kopen dat Annette later kon erven. Dat was het huis op Stansfield Road 40. Toen David werd geboren, hielp Annette mee met zijn verzorging.

In 1957 ontmoette Annette een Egyptische ingenieur. Ze trouwde met hem, verhuisde naar Caïro, werd moslim en veranderde haar naam grappig genoeg in Iman. Ze zag David voor het laatst toen hij vijftien was en ze naar Engeland was gevlogen voor een bezoek. ‘Toen David de kamer binnenliep, kwam het allemaal bij me terug. Ik opende mijn armen om hem te omhelzen, maar hij deinsde terug. Ik was gekwetst, want ik begreep dat hij me uit zijn hoofd had verbannen toen hij negen was en ik hem verliet,’ zei Annette. Na een toevallige ontmoeting met Peggy Burns in haar geboorteplaats Tunbridge Wells, waar ze als serveerster in het café van bioscoop The Ritz werkte, werd John Haywood Jones verliefd op haar. Deze twee sterke persoonlijkheden kregen David in 1947, toen ze allebei halverwege de dertig waren. Toen hij acht maanden was, trouwden ze en werd David geëcht. Ondanks de evidente verschillen – John was kalm en beschouwend, Peggy had een uniek karakter waarin temperament en afstandelijkheid elkaar afwisselden – bleven tot Johns dood bij elkaar.

Van zijn vader erfde David de liefde voor het lezen; zelfs in zijn meest duistere drugstijden reisde hij de wereld rond met hutkoffers waarin hij zijn enorme bibliotheek vervoerde. Hij leerde bijvoorbeeld Hemingway kennen dankzij het leesclubje van zijn vader, dat hem elke maand een boek stuurde dat David gretig verslond. David: ‘Mijn vader opende

de wereld voor me door me de gewoonte van het lezen bij te brengen. Ik kreeg een enorme hoeveelheid informatie. Bijna alles wat ik wilde doen kwam uit boeken.’

Een minder gezonde gewoonte die hij van zijn vader overnam was kettingroken. Hoewel hij hypnose en aversietherapie onderging om van zijn verslaving af te komen, lukte het hem lange tijd niet om te stoppen. Net als zijn vader werkte hij in hoog tempo Players weg. Later stapte hij op Marlboro over en had Coco altijd een geheim voorraadje bij zich voor als hij zonder kwam te zitten.

David nam ook de religieuze tolerantie van zijn vader over. ‘Mijn vader was een van de weinige vaders die ik kende die veel over andere godsdiensten wist. Hij stimuleerde me om me ook in andere godsdiensten te verdiepen,’ zei hij. Die tolerantie werd versterkt door het feit dat zijn negen jaar oudere halfbroer Terry, de zoon van zijn moeder en haar vroegere minnaar Jack Isaac Rosenberg, half joods was.

De avontuurlijke, vrijgevochten Peggy was de dochter van Jimmy Burns, een beroepssoldaat van Ierse afkomst die zich tijdens de Eerste Wereldoorlog had onderscheiden op het slagveld. Nadat hij compleet berooid naar Engeland was teruggekeerd, ging hij weer doen waar hij het beste in was: klarinet spelen in de straten van Tunbridge Wells in de hoop dat bewonderende passanten muntjes in zijn hoed zouden gooien. Muziek was de passie van de familie Burns. Jimmy’s zes kinderen – Peggy, de oudste; Nora; Vivienne; het jongste meisje Una; Pat; en hun broer Jimmy) zongen allemaal en bespeelden een instrument.

Toen David klein was, luisterde hij tijdens de zondagslunch elke week naar Family Favorites, een programma met lichte muziek. Peggy hield het meest van het lied ‘O for the Wings of a Dove,’ dat werd gezongen door de jongenssopraan Ernest Lough.

‘Haar ambitieuze stem zong een partij mee en ze volgde Ernest noot voor noot terwijl ze de juspan naar de tafel droeg,’ zei David, die zich ook herinnert dat zijn moeder tegen hem zei: ‘In onze familie kon iedereen zingen. Verder konden we niet veel, maar we waren dol op muziek. Op een gegeven moment dachten ze zelfs dat ik er mijn carrière van zou kunnen maken.’

Naast hun muzikale talent deelden hij en Peggy nog iets. Peggy schreef haar hele leven zinnelijke, introspectieve gedichten die, hoewel ze al op haar veertiende van school was gegaan, een geletterde indruk maakten. Net als John las ze veel. Bezoekers kregen wel eens de indruk dat ze zo in haar boek opging dat ze alleen in de kamer leek te zijn en dat David er niet eens was. Peggy was extreem egocentrisch en nam niet de moeite om Davids ontluikende artistieke talenten te stimuleren. ‘Complimentjes gaf ze eigenlijk nooit. Als ik mijn verf tevoorschijn haalde zei ze hooguit: “Maak je er geen troep van?”’ herinnerde David zich.

Tegen Ken Pitt zou David hebben opgebiecht dat zijn moeder hem nooit kuste. ‘Je zag nooit een blijk van liefde of genegenheid,’ bevestigt Davids jeugdvriend Dudley Chapman. ‘Het was een kil huishouden. Ze voedde en kleedde hem, al die moederlijke taken, maar geknuffeld werd er niet.’

Peggy’s gebrek aan warmte beïnvloedde Davids gevoelens voor haar. Toen hij het huis verliet, verbrak hij in feite het contact met haar en zijn familie. Terugkijkend op zijn ongelukkige relatie met zijn moeder zei Davids tante Pat (Peggy’s jongere zus) in 1992: ‘David was aanvankelijk een vrolijke, prachtige jongen. Maar hij groeide op in een kille atmosfeer en tegen de tijd dat hij vijf was, was hij zwijgzaam en zwaar op de hand. Ik weet nog dat David een keer thuiskwam. Hij zal een jaar of veertien zijn geweest. Er was op school

iets gebeurd en hij was overstuur. Hij rende de trap op en stortte zich huilend op zijn bed. Ik vroeg Peggy of ze niet ging vragen wat er met hem was. Ze liep naar boven, maar ze kon het gewoon niet opbrengen om hem te knuffelen en hem op zijn gemak te stellen. David keek haar aan en zei: “Weet je, mam, soms denk ik dat je me haat.”’

Peggy’s diepgewortelde afstandelijkheid, haar afwijkende gedrag en haar onvermogen om een hechte band met haar zoon aan te gaan waren waarschijnlijk milde manifestaties van de schizofrenie waaraan haar zusters Nora, Vivienne en Una leden. David deed er meestal luchtig over (‘Het merendeel van mijn familieleden is geschift. Ze zijn altijd net op weg naar een instituut of ze komen er net uit.’), maar de werkelijkheid was duister en akelig.

In september 1950 werd Una naar de psychiatrische inrichting Park Prewett gestuurd, waar de diagnose luidde dat ze schizofreen was. Ze werd aan volstrekt achterhaalde therapieën onderworpen en stierf voor haar veertigste. Ook Vivienne leed aan schizofrenie. Nora belandde in een inrichting, werd als manisch-depressief gediagnosticeerd en moest de verschrikkingen van een lobotomie ondergaan. Dan was er nog Davids halfbroer Terry, die door David werd verafgood, maar ook ten prooi zou vallen aan de familievloek schizofrenie.

Het was onvermijdelijk dat David geplaagd werd door angsten voor psychische aandoeningen en dat hij doodsbang was waanzinnig te zullen worden. ‘Dat heeft hij me vaak luid en duidelijk verteld,’ vertrouwde zijn eerste vrouw Angie me toe.

‘Hij vertelde me over de ziekte die in zijn familie veel voorkwam en hoe bang hij daarvoor was,’ zei Winona Williams, een model met wie David in de jaren zeventig twee jaar lang een relatie had.

‘Waanzin komt veel voor in mijn familie,’ zei David tegen de biograaf George Tremlett, die vervolgens zo vermetel was om te suggereren dat het misschien eerder excentriek gedrag was. ‘Nee hoor, waanzin. Echte waanzin,’ reageerde David boos. ‘Ik maak me er zorgen over, want ik weet niet of het in mijn genen zit. Of het met mij ook zo zal aflopen.’

Het was Davids liefde voor boeken die hem steun bood. Hij las Het verdeelde zelf, R.D. Laings baanbrekende analyse van schizofrenie. Het verscheen toen David dertien was en werd een van zijn lievelingsboeken. Laing schreef: ‘De thesis van dit onderzoek is dat schizofrenie de mogelijke uitkomst is van een bovengemiddeld onvermogen om in het gezelschap van anderen een heel persoon te zijn en om het eigen zelf binnen de gemeenschap te ervaren zoals anderen dat doen.’ Of zoals Laing zelf het simpeler uitdrukte: ‘Waanzin is een perfect rationele manier om je aan te passen aan een waanzinnige wereld.’

Laings boek, dat voor een ware sensatie zorgde toen het in Engeland werd gepubliceerd, was het eerste bolwerk dat David opwierp tegen zijn angst dat hij de psychische problemen van zijn familie zou erven. Zijn tweede wapen was zijn vermogen om zijn angsten in zijn teksten te verwerken en daarmee onschadelijk te maken.

Hij was een bekoorlijke baby met blauwe ogen en blond haar. Zijn fotogenieke kindergezicht was altijd met een glimlach gesierd, en de enige indicatie van de toekomst die er op die vroegste foto’s te zien is, is zijn onmiskenbare charisma. Hij is het toonbeeld van een blije, gezonde baby. Maar zoals altijd bij David is niets wat het lijkt.

Een bepalend moment uit zijn kindertijd: ‘De allereerste herinnering die ik heb is dat ik in mijn kinderwagen in de gang van het huis op Stansfield Road was achtergelaten met

mijn gezicht naar de trap. Het leek heel, heel lang te duren en ik was doodsbang voor de trap. Die was zo donker en beschaduwd,’ herinnerde hij zich.