Boekje: Beelden bij de taalniveaus
Transcript of Boekje: Beelden bij de taalniveaus
Beelden bij de taalniveausActiviteiten en ideeën bij de posters referentieniveaus taal
Leontine van den BergGeppie BootsmaAnnelies KappersHella KroonEbelien NiemanAtty TordoirBert de Vos
lereninspireren
Beelden bij de taalniveaus
Activiteiten en ideeën bij de posters referentieniveaus taal
Leontine van den BergGeppie BootsmaAnnelies KappersHella KroonEbelien NiemanAtty TordoirBert de Vos
ColofonTitel Beelden bij de taalniveaus
Activiteiten en ideeën bij de posters referentieniveaus taal
Auteurs Leontine van den Berg, Geppie Bootsma, Annelies Kappers,
Hella Kroon, Ebelien Nieman, Atty Tordoir, Bert de Vos
Vormgeving APS, Marketing & Communicatie
Druk Drukkerij Ten Brink, Meppel
Bestelnummer 962040
Bestellen Deze publicatie is te bestellen bij BDC Meppel,
0522 - 237555. Bestellen kan ook via www.aps.nl.
© APS Utrecht, januari 2011
APS is een toonaangevend onderwijsadviesbureau op het gebied van leren, onderwijsvormgeving, schoolontwikkeling en leiderschap. Via advies, training, coaching en projectleiding werken we met docenten en leidinggevenden aan duurzame vernieuwing. Onze aanpak is geënt op wetenschappelijke inzichten, deelname aan innovatieprojecten en ervaring in de praktijk van alledag. We werken met 120 trainers/adviseurs.
3iNLEiDiNG
Inleiding
Deze publicatie hoort bij de taalposters en de kaart Spelling en leestekens, die door APS zijn ontworpen en uitgegeven in opdracht van het Steunpunt taal en rekenen vo. De set van vier posters en de kaart Spelling en leestekens horen bij de referentieniveaus taal die wettelijk zijn vastgelegd in het Referentiekader taal en rekenen.
De posters geven per niveau, 1F, 2F, 3F en 4F, in woord en beeld weer wat leerlingen moeten kennen en kunnen op het gebied van lezen, spreken/gesprekken voeren/luisteren en schrijven. De kaart geeft de drie niveaus voor spelling en leestekens inzichtelijk weer aan de hand van voorbeelden. De inhoud van de posters en de kaart is gebaseerd op de beschrijvingen zoals die zijn weergegeven in het rapport Over de drempels met taal en rekenen van de commissie-Meijerink. De tekst op de posters is een beknopte weergave van de oorspronkelijke tekst. De volledige tekst van het rapport is te vinden (en te downloaden) op de website www.taalenrekenen.nl.
De posters en de kaart zijn een concretisering van de niveaubeschrijvingen en te gebruiken door iedereen die zich meer wil verdiepen in het Referentiekader taal. Ze kunnen bijdragen aan het realiseren van een grotere bekend-heid met en een beter begrip van de referentieniveaus. Ook kunnen ze in de les gebruikt worden om met leerlingen te spreken over wat zij moeten kennen en kunnen op het gebied van taalvaardigheid. De posters, de kaart en deze publicatie zijn gericht op het gebruik in zowel po, vo als mbo. Het subdomein ‘lezen van literaire teksten’ is niet opgenomen in deze uitwer-king, omdat dit subdomein niet van toepassing is in het mbo.
in deze publicatie presenteren wij ideeën, suggesties en werkvormen voor het gebruik van de posters. De ideeën komen voort uit ervaringen die wij, de taalexperts van APS-Taal, hebben opgedaan in ons werk op scholen met leerkrachten en docenten.U kunt de activiteiten zelf uitvoeren, maar uiteraard kunt u ook samen met APS aan het werk om uw onderwijs tegen het licht van de referentieniveaus te houden, uw taaltaken en toetsen ‘referentieniveau-proof’ te maken, of om
4 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
de aandacht voor taal schoolbreed te versterken door bijvoorbeeld taalbeleid te ontwikkelen en concreet vorm te geven.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de auteurs, door een e-mail te sturen naar: [email protected]. Zo kunt u ook de posters en deze publi-catie bestellen. Wij wensen u veel plezier en succes met de invoering van de referentieniveaus taal op uw school en hopen dat de posters, de kaart en deze publicatie u daarbij kunnen ondersteunen. Wij zijn erg benieuwd naar uw ervaring met het gebruik van deze middelen en stellen het zeer op prijs als u die aan ons laat weten. Alvast bedankt!
Leontine van den BergGeppie BootsmaAnnelies KappersHella KroonEbelien NiemanAtty TordoirBert de Vos
APS, januari 2011
5iNHOUD
Inhoud
1. De posters als oriëntatie op de referentieniveaus 7
2. De posters om collega's te informeren 9
3. Zelf posters vullen met eigen voorbeelden 11
4. Doorlopende leerlijn taal analyseren 13
5. Werken met leerlingen: reflecteren, uitdagen en resultaten vastleggen 15
6. Uitwisseling en afstemming tussen schooltypen 17
7. Taalbeleid ontwikkelen 19
8. Determineren met behulp van de posters 21
9. Werken met de kaart Spelling en leestekens 23
6 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
EngDe eerste dag op school,
Je komt met moeite uit je bed,
Je bent moe en bang,De eerste dag op school,
Je bent vlak bij die deur,
De eerste stap in school,
De eerste dag op school,
In de aula hoor je je naam,
En je mag verder gaan,
De eerste dag op school,
Je hebt de school gezien,
En je mag bijna naar huis,
De eerste dag op school,
Je bent de deur uit,Was het allemaal echt zo erg,
Of was het een droom.
Kim (b1c)
SPREKENMonoloog houden• over alledaagse dingen vertellen• vertellen wat er is gebeurd bij jezelf of bij anderen • korte presentatie houden en vragen beantwoorden
LUISTEREN
SCHRIJVEN
LEZEN
GESPREKKEN
Corresponderen, formulier invullen, bericht, verslag, werkstuk, samenvatting, verhaal, gedicht schrijven, aantekeningen maken• eenvoudig briefje, kaart of e-mail• kort berichtje • makkelijk formulier invullen• opschrijven wat er is gebeurd• werkstuk met informatie uit meer bronnen• zelf een verhaal of gedicht bedenken
Deelnemen aan discussie en overleg, uitwisselen van informatie• meedoen in een discussie en vertellen waarom je iets vindt• luisteren naar wat een ander vindt en daarop antwoorden• informatie vragen en geven• beoordelen of de informatie klopt
Instructies, informatieve en betogende teksten lezen• korte zinnen • alinea’s en kopjes• niet te veel informatie tegelijk• belangrijke delen vallen op of worden herhaald• bekende woorden
Luisteren naar instructies, radio-, tv- en internetprogramma’s en presentaties• tekst niet langer dan 10 minuten• duidelijke opbouw• de informatie wordt eenvoudig verteld• niet te veel informatie tegelijk
1F
Afstemming op doel • weten waarom je iets wilt
zeggen en daar niet van afwijken
• soms met hulp van anderen
Woordgebruik en woordenschat • zie bij ‘gesprekken’
Afstemming op publiek • taal past bij de mensen die
luisteren• duidelijke plaatjes,
voorwerpen of filmpjes gebruiken om het verhaal duidelijk te maken
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing • zie bij ‘gesprekken’• gebaren en gezichts-
uitdrukking gebruiken om de betekenis duidelijk te maken
• hakkelt soms even en moet soms de zin opnieuw beginnen
Evalueren• een mening geven over een
tekst en die kunnen uitleggen
Opzoeken• informatie opzoeken in
‘opzoekboeken’ zoals een woordenboek of een atlas
• schema’s lezen en uitleggen
Interpreteren• weten wat er met de
informatie bedoeld wordt
• de mening van de schrijver uit de tekst halen
Techniek en woordenschat• vlot lezen• de meeste gewone woorden
zijn bekend• een moeilijk woord
begrijpen door even terug of verder in de tekst te kijken
Afstemming op doel• in gesprekken informatie
geven en krijgen, iets uitleggen of een uitleg begrijpen
• weten hoe je een gesprek voert in verschillende situaties
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing • verstaanbaar, maar soms
geen goede of slordige uitspraak
• weinig fouten in eenvoudige zinnen
Woordgebruik en woordenschat • veel gewone woorden
gebruiken die over vertrouwde dingen gaan
• nog niet veel verschillende woorden gebruiken en soms naar woorden zoeken
Beurten nemen en bijdragen aan samenhang• een gesprek beginnen en eindigen
Afstemming op gesprekspartner(s)• de ander meestal kunnen volgen• gebaren en gezichtsuitdrukking passen bij
het gesprek
Begrijpen• informatie begrijpen bij
bekende onderwerpen• belangrijke informatie uit
de tekst halen• op verschillende manieren
lezen: precies of alleen doorkijken
Leesbaarheid • een titel gebruiken• weten waar in een brief de datum,
het adres, de aanhef en onderte-kening moet
• de tekst netjes maken en goed leesbaar
Woordgebruik en woordenschat• vooral woorden gebruiken die veel
voorkomen
Spelling, leestekens en grammatica• niet te lange zinnen schrijven• de meeste zinnen kloppen• zie verder de kaart ‘Spelling en
leestekens’
Afstemmen op publiek• weten hoe je een brief hoort te
schrijven• goed gebruiken van Geachte,
Beste, Hoogachtend en Met vriendelijke groet
• voor bekenden en vreemden schrijven
Samenhang• een tekst schrijven die goed
te volgen is • de woorden en, maar, want,
omdat goed gebruiken• soms nog fouten bij
verwijswoorden• de opbouw is niet altijd
duidelijk
Samenvatten • aantekeningen maken• informatie navertellen
Evalueren • mening geven over een
radio- of tv-programma
Interpreteren • weten wat er met de
informatie bedoeld wordt• een verband leggen tussen
wat je al weet en wat je in de tekst hoort
Begrijpen • hoofdzaken uit de tekst
halen• belangrijke informatie uit de
tekst halen• op verschillende manieren luisteren
Samenhang • duidelijk maken wat je wilt
zeggen• soms nog niet logisch verteld
Ik kan korte en eenvoudige teksten schrijven, spreken, lezen of ernaar luisteren. De teksten
gaan over bekende en begrijpelijke onderwerpen in en buiten school.
Deze poster is een weergave van de referentieniveaus taal. De inhoudelijke beschrijvingen zijn ontleend aan de referentieniveaus zoals die in de wet zijn vastgelegd (zie www.taalenrekenen.nl). De niveaus voor fictionele, narratieve, literaire teksten en vrij schrijven zijn niet opgenomen. De volledigheid van de teksten wordt niet gegarandeerd. Raadpleeg voor de oorspronkelijke teksten het originele Referentiekader taal en rekenen.
WAT MOET EEN LEERLIN
G KU
NN
EN
www.taalenrekenen.nl
lereninspireren
www.aps.nl/talen
SPREKENMonoloog houden• redenen en verklaringen geven voor eigen mening,
plannen en handelen• kort verhaal vertellen• informatie verzamelen en voorbereide presentatie
geven• vragen beantwoorden naar aanleiding van presentatie
LUISTEREN
GESPREKKENDeelnemen aan discussie en overleg, uitwisselen van informatie• bespreken wat er moet gebeuren en bijdragen aan planning• probleem verhelderen in discussie• overtuiging of mening geven• instemming of afkeuring uitdrukken• commentaar geven op visie van anderen• informatie vragen en geven• informatie verzamelen en verwerken
via een interview
Luisteren naar instructies, radio-, tv- en internetprogramma’s of presentaties• teksten tot 20 minuten• heldere structuur• verbanden en denkstappen duidelijk aangegeven• redelijk veel informatie tegelijk
Vloeiendheid, verstaanbaar-heid en grammaticale beheersing• zie ‘gesprekken’
Afstemming op doel• spreekdoel voor de
luisteraar(s) duidelijk maken
Afstemming op publiek• omgaan met verschil tussen
formele en informele situaties• taal aanpassen aan publiek• luisteraar(s) boeien met
concrete voorbeelden en ervaringen
Samenhang• een duidelijk en samen-
hangend verhaal vertellen• het belangrijkste punt
duidelijk maken• korte, eenvoudige zinnen• voegwoorden juist gebruiken
Evalueren• verband tussen en binnen
teksten evalueren en beoordelen
Samenvatten• eenvoudige teksten samenvatten
Opzoeken• systematisch informatie zoeken
met behulp van trefwoorden
Interpreteren• verband leggen tussen
algemene kennis en informatie in de tekst
• bedoeling van tekst- gedeeltes en specifieke formuleringen uitleggen
• bedoeling van de schrijver uitleggen
Techniek en woordenschat• woorden vormen geen
probleem bij tekstbegrip• betekenis van onbekende
woorden afleiden (uit vorm, woordsoort, samenstelling of context)
Woordgebruik en woordenschat• voldoende woorden
om te vertellen wat je wilt
• onbekende woorden eventueel omschrijven
Afstemming op gesprekspartner(s)• spreekdoel van anderen
herkennen• reacties van anderen inschatten• omgaan met verschil tussen
informele en formele situaties• taal aanpassen aan
gesprekspartners
Vloeiendheid, verstaan-baarheid en grammaticale beheersing• duidelijk verstaanbaar,
soms een hapering of verkeerde uitspraak
• eventuele fouten of versprekingen worden hersteld
Afstemming op doel• eigen gespreksdoel
duidelijk maken• doelgericht door-
vragen om gewenste informatie boven tafel te krijgen
Beurten nemen en bijdragen aan samenhang• de juiste woorden
gebruiken om aan het woord te komen
• eerst de reactie van de ander interpreteren en beoordelen, voordat je reageert
Begrijpen• hoofdgedachte weergeven• hoofd- en bijzaken
onderscheiden• verbanden leggen tussen
tekstdelen en teksten• informatie ordenen• beeldspraak herkennen
Afstemming op doel• houdt het doel goed
in de gaten
Afstemming op publiek• woordgebruik en toon
aanpassen aan publiek
Woordgebruik en woordenschat• variatie in woordgebruik• soms nog fouten in
uitdrukkingen
Samenhang• veel voorkomende verbindings-
woorden gebruiken• inleiding, kern, slot• duidelijke alinea’s en
inhoudelijke verbanden• soms nog onduidelijke
verwijzingen en fouten in structuur
Spelling, interpunctie en grammatica• redelijk goed lopende zinnen• zie kaart Spelling en leestekens
Leesbaarheid• titel en tussenkopjes• bij langere teksten
ondersteuning nodig bij lay-out
Evalueren• waarde van (een deel van) een
tekst of van een tv- of radiopro-gramma voor zichzelf beoordelen en het oordeel toelichten
Samenvatten• eenvoudige tekst beknopt
samenvatten voor zichzelf
Interpreteren• informatie en meningen
interpreteren• bedoeling van de spreker(s) of
programmamaker(s) uitleggen
Begrijpen• hoofdgedachte
weergeven• hoofd- en bijzaken
onderscheiden• verbanden tussen
tekstdelen leggen• informatie ordenen• betekenis van onbekende
woorden afleiden• beeldspraak herkennen• verband tussen tekst en beeld zien
Woordgebruik en woordenschat• zie ‘gesprekken’
Ik kan teksten lezen of beluisteren over interessante, bekende of onbekende onderwerpen
uit de wereld om mij heen. Ik kan schrijven, spreken en gesprekken voeren over onderwerpen
uit de (beroeps)opleiding of van maatschappelijke aard.
2F
SCHRIJVEN
LEZEN
Corresponderen, formulier invullen, bericht, verslag, werkstuk, samenvatting, artikel schrijven, aantekeningen maken• meningen en gevoelens weergeven• standaardformuleringen gebruiken in eenvoudige zakelijke brieven• verzoeken opstellen• notities, berichten en instructies opschrijven voor vrienden, docenten,
anderen• advertentie opstellen om iets te verkopen• aantekeningen maken tijdens uitleg• verslagen en werkstukken maken en daarbij meerdere bronnen gebruiken• onderhoudende teksten schrijven• overtuigen met argumenten
Instructies, informatieve en betogende teksten lezen• heldere structuur• duidelijke verbanden• niet te veel informatie tegelijk• niet te lang
Deze poster is een weergave van de referentieniveaus taal. De inhoudelijke beschrijvingen zijn ontleend aan de referentieniveaus zoals die in de wet zijn vastgelegd (zie www.taalenrekenen.nl). De niveaus voor fictionele, narratieve, literaire teksten en vrij schrijven zijn niet opgenomen. De volledigheid van de teksten wordt niet gegarandeerd. Raadpleeg voor de oorspronkelijke teksten het originele Referentiekader taal en rekenen.
WAT MOET EEN LEERLIN
G KU
NN
EN
www.taalenrekenen.nl
lereninspireren
www.aps.nl/talen
71. DE POSTErS ALS OriËNTATiE OP DE rEFErENTiENiVEAUS
1. De posters als oriëntatie op de referentieniveaus
DoelKennismaken met de referentieniveaus taal.
Om kennis te maken met de referentieniveaus taal kunt u het Referentiekader downloaden (www.taalenrekenen.nl) en bestuderen. Dat valt niet mee, want het gaat om veel tekst en een soms abstracte inhoud. U kunt ook de posters erbij nemen en de structuur, opbouw en inhoud van de posters eens goed op u laten inwerken. Zo krijgt u ook zicht op de referentieniveaus. Hoe zitten de posters in elkaar? • Er zijn vier posters – 1F, 2F, 3F en 4F – voor vier niveaus. 1F beschrijft het
basisniveau eind basisschool; 2F is het basisniveau voor eind vmbo, mbo 1/2/3 en eind onderbouw havo/vwo; 3F beschrijft het basisniveau eind mbo 4 en eind havo; 4F beschrijft het basisniveau eind vwo.
• Elke poster beschrijft vijf taalvaardigheden, vormgegeven in een vijfhoek: begrijpend lezen, schrijven, luisteren, presenteren en gesprekken voeren.
• Het domein ‘taalverzorging’ is apart weergegeven op de kaart Spelling en leestekens.
• Het domein ‘lezen van literaire, narratieve en fictionele teksten’ staat niet op de poster.
• De inhoudelijke beschrijvingen dekken de in het rapport beschreven refe-rentieniveaus, maar zijn niet precies hetzelfde. De beschrijvingen op de posters zijn toegankelijker wat betreft taalgebruik, en zodanig dat leer-lingen van het betreffende niveau de posters ook zelfstandig kunnen lezen. Dus de poster 1F is op het taalniveau 1F beschreven, enzovoort.
• Bij de beschrijvingen staan beelden die een indicatie van het uitvoerings-niveau geven.
WerkvormenNeem de posters erbij en bestudeer ze aan de hand van het lijstje punten hierboven. Stel jezelf of elkaar vragen om een beter begrip van de posters te krijgen. Mogelijke vragen daarbij zijn:• Voordat je de posters bekijkt: wat zijn je eigen beelden bij taal?• Bij welk doel hoort welk (voor)beeld? Waarom?
8 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
• Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de vier niveaus?• Plak het midden van de poster af. Hang de posters dan op en bepaal
welke poster bij welk niveau hoort. Beargumenteer je keuze.
Het bestuderen van de posters kun je individueel doen, maar met elkaar kan het ook nuttig zijn. Dan kun je er met elkaar over spreken.
Ook binnen de sectie Nederlands kunnen de posters helpen om de dagelijkse praktijk te vergelijken en te werken aan de rol van de Neerlandici bij het taalleren in de hele school. Mogelijkheden naast bovenstaande zijn dan: • Zet één vaardigheid centraal. Hoe beoordeelt iedereen nu? is dat in over-
eenstemming met de doelen op de posters?• Bij lezen: leg een verzameling teksten op een rij. Welke is de moeilijkste?
Wat zijn de criteria van ons om deze volgorde te kiezen? Komen onze criteria overeen met de posters?
• Met de niveaubeschrijvingen van de posters: wat is onze rol als sectie? Wat kunnen we in onze lessen doen, wat kunnen onze collega’s? Hoe kun-nen wij dat proces sturen?
SPREKENMonoloog houden• monologen en presentaties• inleiding, kern, slot• zelf verzamelde informatie• standpunt verdedigen of aanvallen • voor- en nadelen geven van verschillende opties• spontaan vragen beantwoorden
LUISTEREN
GESPREKKENDeelnemen aan discussie en overleg, uitwisselen van informatie• actief deelnemen in gesprekken en discussies• effectieve inbreng • kleine en grotere groepen
Luisteren naar instructies, radio-, tv- en internetprogramma’s en presentaties• langer dan 30 minuten• hoge informatiedichtheid• verbanden niet altijd duidelijk aangegeven• meer formele verbindingswoorden (desalniettemin, mits, etc.)
Samenhang• samenhang duidelijk maken• signaal- en verbindings-
woorden gebruiken• opbouw en structuur
duidelijk maken
Afstemming op doel• bewust verschillende doelen
(bijv. overtuigen en informeren) verbinden
Afstemming op publiek• juiste taalvariant in
formele en informele situaties gebruiken
• op basis van belangrijke punten uit het publiek improviseren
Woordgebruik en woordenschat• zie ‘gesprekken’
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing• langere tijd spreken• zie ‘gesprekken’
Opzoeken• betrouwbaarheid
bronnen beoordelen• bronnen vermelden• snel informatie vinden
in ingewikkelde teksten of schema’s
Interpreteren• conclusies
trekken over intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur
• conclusies over tekst(delen) trekken
Evalueren• aangeven van doel en
middelen om doel te bereiken• tekst opdelen en functie van
delen benoemen• informatie en argumentatie
beoordelen voor zichzelf en anderen
Samenvatten• tekst beknopt samenvatten
voor anderen
Woordgebruik en woordenschat• goede woordenschat• variatie in
formulering• trefzeker in
woordgebruik
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing• betrekkelijk grote
grammaticale beheersing • eventuele formuleerfout
wordt direct gecorrigeerd Afstemmen op
gesprekspartner(s)• juist reageren op verbale
en non-verbale reacties gesprekspartner
• (door)vragen naar meer informatie of naar de bedoeling
• taal moeiteloos aanpassen
Afstemming op doel• meerdere doelen
hanteren• afwijken van doel
zonder de draad kwijt te raken
Beurten nemen en bijdragen aan samenhang• doeltreffend de beurt
nemen• op strategische wijze
standaardzinnen gebruiken (tijd winnen, beurt behouden)
Begrijpen• tekstsoorten benoemen• hoofdgedachte in eigen woorden
weergeven• tekstrelaties herkennen en
begrijpen (oorzaak/gevolg, middel/doel, etc.)
• hoofd- en bijzaken onderscheiden• feiten en meningen onderscheiden• standpunt/argument en argument/
drogreden onderscheiden Leesbaarheid• heldere structuur met witregels,
marges en kopjes• paragraafindeling bij langere
teksten• lay-out afgestemd op
doel en publiek
Spelling, interpunctie en grammatica• weinig fouten in zinsstructuur • zie kaart ‘Spelling en leestekens’
Woordgebruik en woordenschat• variatie in woordgebruik• adequate woordkeuze
Samenhang• consequente en logische
gedachtelijn• tekstrelaties duidelijk
aangegeven• goed gebruik verwijs- en
verbindingswoorden • samenhang tussen
alinea’s
Afstemming op publiek• schrijven voor zowel bekenden als
algemeen lezerspubliek• taalgebruik past bij gegeven
situatie• consistent in toon, doel en
genre
Afstemming op doel• verschillende schrijfdoelen
hanteren en combineren• opbouw van de tekst aan
doel aanpassen
Evalueren• waarde en betrouwbaarheid
informatie beoordelen voor zichzelf en anderen
• aanvaardbaarheid argumentatie beoordelen
Samenvatten• tekst samenvatten voor zichzelf
en anderen
Begrijpen• tekstsoorten onder-
scheiden en benoemen• meningen en feiten
onderscheiden• standpunt en argument
onderscheiden
Interpreteren• inhoud tekst(delen)
vergelijken met andere teksten
• conclusies trekken over opvattingen, gevoelens, stem-ming en toon van de spreker(s)
• bedoeling spreker(s) verwoorden• verbale en non-verbale middelen
benoemen• drogreden en argument onderscheiden
Ik kan langere en veel verschillende soorten teksten lezen en beluisteren. De teksten bevatten veel informatie.
Ik kan schrijven, spreken of gesprekken voeren over onderwerpen uit de (beroeps)
opleiding op hbo-niveau en van maatschappijlijke aard.
3F
SCHRIJVEN
LEZEN
Corresponderen, formulier invullen, bericht, verslag, werkstuk, samenvatting, artikel schrijven, aantekeningen maken• uiteenzettingen, beschouwingen en betogen schrijven• een vraagstelling beargumenteerd uitwerken• standpunten beargumenteren• informatie en argumenten uit verschillende bronnen gebruiken• combineren en beoordelen van de informatie • adequaat corresponderen• gevoelens genuanceerd uitdrukken• gestructureerde aantekeningen maken
Instructies, informatieve en betogende teksten lezen• behoorlijk complexe teksten• hoge informatiedichtheid• duidelijke opbouw met kopjes en alinea’s
Deze poster is een weergave van de referentieniveaus taal. De inhoudelijke beschrijvingen zijn ontleend aan de referentieniveaus zoals die in de wet zijn vastgelegd (zie www.taalenrekenen.nl). De niveaus voor fictionele, narratieve, literaire teksten en vrij schrijven zijn niet opgenomen. De volledigheid van de teksten wordt niet gegarandeerd. Raadpleeg voor de oorspronkelijke teksten het originele Referentiekader taal en rekenen.
WAT MOET EEN LEERLIN
G KU
NN
EN
www.taalenrekenen.nl
lereninspireren
www.aps.nl/talen
92. DE POSTErS OM COLLEGA'S TE iNFOrMErEN
2. De posters om collega’s te informeren
DoelCollega’s binnen de school (kort en snel) informeren over de referentieni-veaus taal.
Taal in het vo is niet alleen iets van de lessen Nederlands of van de taal-beleidsgroep. Taalontwikkeling van leerlingen heeft te maken met de hele school. De posters zijn goed te gebruiken om collega’s van vakken die taal niet meteen als hun verantwoordelijkheid zien, te informeren over de refe-rentieniveaus. Daardoor ontstaat er in de school een meer taalbewuste hou-ding. Dit kan bijvoorbeeld een onderdeel zijn van een studiedag of teambijeen-komst.
Mogelijke onderwerpen en tips voor een introductie van de referentieniveaus:• Houd de posters bij de hand, maak er eventueel een PowerPoint-presen-
tatie van of hang de posters op. • Vertel dat taal iets van iedereen is en niet alleen van de sectie Neder-
lands. in alle vakken worden teksten gelezen en geschreven, presentaties en gesprekken gehouden. in alle vakken is correct taalgebruik aan de orde.
• Leerlingen die goed zijn in taal, presteren in alle vakken beter: beter lezen is beter leren, goed samenvatten leidt tot beter begrip. Aandacht voor taal loont de moeite: leerlingen worden beter in jouw vak.
• Taalvaardigheden gaan over je kunnen redden in de talige wereld, doel-matig communiceren, de wereld van beroep en wetenschap betreden.
• Het gaat om basisdoelen op vier niveaus: het is het minimumvereiste. Het hogere niveau is voor de sterke leerlingen het streefniveau.
• Taalleren gaat het best in een veilig klimaat waarin leerlingen fouten mogen maken, in betekenisvolle situaties waarin goed taalgebruik nodig is en in oefening en training op maat.
• De posters helpen om taalvaardigheden in beeld te brengen en kunnen als kapstok worden gebruikt.
• Daag collega’s uit om de verbinding tussen de taalniveaus en hun eigen vak te zoeken.
10 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
Werkvormen• Probeer in tien minuten zo concreet mogelijk te vertellen wat de pos-
ters inhouden, waarom ze zijn gemaakt, waar ze over gaan en hoe ze te gebruiken zijn.
• Maak de collega’s enthousiast om voorbeelden voor hun eigen vak te zoe-ken en geef hen allemaal posters om op te hangen in hun eigen lokaal. Maak hiervoor gebruik van de tips hierboven.
• Pas de presentatie aan de doelgroep aan. Leerkrachten uit het basison-derwijs, collega’s uit dezelfde vaksectie, collega’s van vervolgopleidingen: elke groep vraagt om een op haar situatie toegespitste benadering.
SPREKENMonoloog houden• gestructureerde monologen en presentaties• subthema’s verbinden met grote lijn• specifieke standpunten ontwikkelen• passende conclusie• belangrijke punten extra aandacht geven• gezichtspunten ondersteunen met redenen en
relevante voorbeelden
LUISTEREN
GESPREKKEN Deelnemen aan discussie en overleg, uitwisselen van informatie• actief deelnemen aan een geanimeerde discussie of debat• overtuigen met argumenten• in overleg probleem helder schetsen• speculeren over mogelijke effecten• voor- en nadelen afwegen
Luisteren naar instructies, radio-, tv- en internetprogramma’s, voordrachten of debatten• duur speelt geen rol meer• complexe teksten
Samenhang• goed gestructureerd verhaal• beheersing van
ordeningspatronen, verbindingswoorden en elementen die samenhang aanbrengen
Afstemming op doel• bewust en helder verschil-
lende doelen nastreven
Afstemming op publiek• reageert op non-verbale
en verbale reacties van het publiek
• improviseert op basis van reacties uit het publiek
Woordenschat en vloeiendheid• zie ‘gesprekken’
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing• zie ‘gesprekken’
Samenvatten• tekst beknopt samen-
vatten voor anderen• goed geformuleerde
tekst• los van de
oorspronkelijke tekst te begrijpen
Interpreteren• teksten met andere teksten
vergelijken en tekstdelen onderling vergelijken
• impliciete relaties weergeven
• persoonlijke waardeoordelen herkennen en interpreteren
Evalueren• argumentatie analyseren
en beoordelen• beoordelen van
consistentie in tekst • taalgebruik beoordelen
Afstemming op doel• beschouwende
gesprekken over abstracte onderwerpenBeurten nemen en bijdragen aan
samenhang• passende frases op strategische
wijze gebruiken (tijd winnen, beurt nemen en behouden)
Woordgebruik en woordenschat• breed repertoireAfstemmen op
gesprekspartner(s)• taalgebruik
aanpassen aan situatie en gesprekspartner(s)
• doeltreffend taalgebruik door zonodig ideeën te herformuleren
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing• variatie in intonatie• fijnere betekenisnuances• consequent hoge mate van
grammaticale correctheid• eventuele verspreking
snel hersteld
Begrijpen• tekstsoorten onderscheiden• objectieve en subjectieve
argumenten onderscheiden• argumenten en drogredenen
onderscheiden• argumentatieschema’s
herkennen• ironie herkennen
Leesbaarheid• lay-out, paragraafindeling bewust
en consequent afgestemd op begrip bij publiek
Spelling, interpunctie en grammatica• consequente hoge mate van
grammaticale correctheid• zie kaart ‘Spelling en leestekens’
Samenhang• heldere complexe gedachtegang• hoofdzaken duidelijk aangeven• inzichtelijke weergave
relevante argumenten • correcte verwijzingen• lange meervoudige zinnen
goed te volgen
Woordgebruik en woordenschat• rijk en zeer gevarieerd
Afstemming op publiek• voor eigen omgeving en algemeen
lezerspubliek • verschillende registers
hanteren of aanpassen• persoonlijke stijl die past
bij de lezer
Interpreteren• impliciete attitudes en relaties
tussen sprekers vaststellen• persoonlijke waardeoordelen
herkennen en interpreteren
Evalueren• beoordelen op consistentie
Begrijpen• argumentatieschema’s
herkennen• objectieve en subjectieve
argumenten onderscheiden• details verbinden met hoofdgedachte
Samenvatten• samenvatting is los van de
uitgangstekst te begrijpen
Ik kan op hoog niveau en over tal van thema’s schrijven, spreken, lezen, of luisteren. Het gaat over complexe onder-
werpen uit de opleiding of de maat-schappij. Ik toon daarbij een behoorlijk
begrip van abstracte thema’s.
4F
SCHRIJVEN
LEZEN
Corresponderen, formulier invullen, bericht, verslag, werkstuk, samenvatting, artikel schrijven, aantekeningen maken• uiteenzetting, betoog en beschouwing schrijven• teksten goed structureren • relevante kwesties benadrukken• standpunten uitwerken en ondersteunen met redenen en voorbeelden• duidelijk en precies uitdrukken• flexibel en effectief gebruiken van de taal• belangrijke zaken begrijpelijk overbrengen• nauwkeurige, waarheidsgetrouwe aantekeningen voor anderen maken
Instructies, informatieve en betogende teksten lezen• in principe alle soorten teksten• complexe teksten • structuur niet altijd even duidelijk • hoge informatiedichtheid• ingewikkelde argumentatie• impliciete standpunten
Deze poster is een weergave van de referentieniveaus taal. De inhoudelijke beschrijvingen zijn ontleend aan de referentieniveaus zoals die in de wet zijn vastgelegd (zie www.taalenrekenen.nl). De niveaus voor fictionele, narratieve, literaire teksten en vrij schrijven zijn niet opgenomen. De volledigheid van de teksten wordt niet gegarandeerd. Raadpleeg voor de oorspronkelijke teksten het originele Referentiekader taal en rekenen.
WAT MOET EEN LEERLIN
G KU
NN
EN
www.taalenrekenen.nl
lereninspireren
www.aps.nl/talen
113. ZELF POSTErS VULLEN MET EiGEN VOOrBEELDEN
3. Zelf posters vullen met eigen voorbeelden
DoelVertrouwd raken met de referentieniveaus.
Om de taalvaardigheden te laten leven in de school zijn beelden heel krach-tig. Het is verhelderend om zelf ook eigen beelden te verzamelen en op de poster te plaatsen.
regels of tips om te verzamelen zijn:• Verzamel opgaven uit lesmethoden en toetsen.• Verzamel plaatjes waarop de beoogde vaardigheid te zien is.• Maak foto’s van leerlingen van de school die een bepaalde vaardigheid op
het gewenste niveau laten zien.• Gebruik actuele kranten en tijdschriften om voorbeelden uit te halen.• Maak een eigen verzameling voorbeelden en laat iemand anders die plaat-
sen op de posters. Bespreek daarna de resultaten.• Maak foto’s van taalgebruikssituaties in de omgeving van de school –
teksten, gesprekssituaties – en plaats die op de poster.• Laat leerlingen foto’s maken in de omgeving van hun huis met voorbeel-
den die passen op de posters.
Werkvorm• Verzamel (voor)beelden en plaats die op de posters. Gebruik de tips en
regels hierboven.
Het is interessant en leerzaam om deze activiteit te doen met collega’s van verschillende vakken. Dan ontdek je elkaars visie op taal en hoe verschillend je kunt kijken naar taal, met concrete voorbeelden die daarbij horen.• Zoals eerder genoemd, is het nuttig om deze activiteit in tweetallen of
groepjes te doen.• je kunt ook leerlingen vragen om voorbeelden te verzamelen.• Ook hier geldt dat de manier van werken per doelgroep kan verschillen.• je kunt de school en de omgeving van de thuisplek van de leerlingen als
context gebruiken voor het verzamelen van beelden.
12 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
• Vergeet vooral niet de taalgebruikssituaties uit andere vakken dan Neder-lands. Welke komen in de andere vakken voor en waar plaats je die op de posters?
134. DOOrLOPENDE LEErLijN TAAL ANALySErEN
4. Doorlopende leerlijn taal analyseren
Doel De eigen praktijk vergelijken met de niveaubeschrijvingen en de beelden van de posters.
Door de posters wordt duidelijk welk minimumniveau een leerling op een bepaald moment in zijn schoolloopbaan moet halen. Het is interessant om na te gaan op welke taalniveaus het onderwijs in de school, bij alle vakken, op dit moment een beroep doet. Past de reguliere praktijk van de school bij de beelden en beschrijvingen op de posters? Misschien zijn er vakken bij waarin eigenlijk minder wordt gelezen of op een lager niveau dan de posters aangeven. Of misschien rekenen sommige leraren leerlingen strenger af op taalfouten dan het Referentiekader (en de kaart Spelling en leestekens) aan-geeft.Het is goed om de taalniveaus van de school te vergelijken met de niveau-beschrijvingen van de posters. Houd er daarbij rekening mee, dat leerlingen die dat aankunnen uitgedaagd moeten worden om hogere taalniveaus te bereiken. Het is raadzaam om daar schoolbreed afspraken over te maken en er één lijn in te trekken.
Werkvormen• Vergelijk een tekst van je vak met een tekstvoorbeeld van de posters.
Bespreek met een collega of de vaktekst het gevraagde niveau raakt.• Maak criteria voor schrijfproducten van je vak op basis van de beschrij-
vingen en de beelden van de posters en de kaart Spelling en leestekens.• inventariseer welke spreekopdrachten leerlingen bij de verschillende vak-
ken doen. Zijn die op niveau? is er sprake van opbouw in de doorlopende leerlijn?
• Geef bij presentaties van leerlingen bij alle vakken van tevoren aan hoe zij – op basis van de posters – beoordeeld worden.
• Maak bij je vak ook aan de leerlingen duidelijk welk taalniveau erbij hoort. Gebruik de posters om dat toe te lichten.
155. WErKEN MET DE LEErLiNGEN: rEFLECTErEN, UiTDAGEN EN rESULTATEN VASTLEGGEN
5. Werken met de leerlingen: reflecteren, uitdagen en resultaten vastleggen
DoelDe leerling inzicht geven in de taalniveaus en de resultaten vastleggen.
De taalprestaties van leerlingen gaan sneller omhoog als zij zelf inzicht heb-ben in de taaldoelen die zij moeten bereiken en als zij inzicht hebben in hun eigen voortgang ten opzichte van die doelen. Het motiveert leerlingen enorm als zij weten waar ze naartoe werken en zien dat ze beter worden. Het is daarbij natuurlijk van groot belang dat de prestaties van de leerlingen worden vastgelegd. Dat kan op twee manieren, die goed naast elkaar kunnen plaatsvinden. Allereerst is het belangrijk om de niveaus te meten aan de hand van betrouwbare toetsen. Er zijn verschillende toetsen op de markt die het taalniveau in kaart brengen. Ook kan de informatie van de vooropleiding, de basisschool of het voortgezet onderwijs een helder beeld geven van de taalniveaus van de leerlingen. Als je aan het begin van het eerste jaar goed in kaart brengt wat leerlingen kunnen, kun je direct zien waar de zwakke plekken zitten, zodat je het onderwijs daarop kunt aanpassen. Daarnaast kan je met behulp van de posters met de leerlingen praten over en reflecteren op hun taalniveau. De leerling kan bewijzen dat een bepaald taaldoel is gehaald, door de prestatie te koppelen aan de beschrijving op de poster. je kunt ook met behulp van de posters aangeven hoe een leerling ervoor staat.
Werkvorm• Maak per leerling een setje posters (digitaal of zwart-wit op A4) en laat
de leerlingen die in hun map bewaren. Op deze kleine posters geef je aan (of leerlingen kunnen dat zelf doen) welke doelen worden beheerst en welke nog aandacht nodig hebben. Wat nog niet is gemarkeerd, is dan nieuw voor de leerlingen en behoeft nog aandacht.
• Update de posters een paar keer per jaar en breng op deze wijze de groei van leerlingen op het gebied van taal in beeld.
16 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
• Sterke en zwakke onderdelen van het taalrepertoire van leerlingen worden zo zichtbaar en dat helpt om de juiste keuzes te maken bij het samenstel-len van onderwijs op maat.
• Laat leerlingen de posters gebruiken als onderdeel van een taalportfolio. Ze zorgen ervoor dat ze bij alle hoeken in de poster een opdracht maken waarmee ze kunnen laten zien dat ze aan dat niveau voldoen.
De posters kunnen door de leerlingen of door docenten worden beheerd. Of en hoe goed een doel door de leerling wordt beheerst kun je met een sym-bool of kleur aangeven. Dat kan ook door een product van een leerling als bewijs aan het betreffende doel te plakken.
176. UiTWiSSELiNG EN AFSTEMMiNG TUSSEN SCHOOLTyPEN
6. Uitwisseling en afstemming tussen schooltypen
DoelAansluiting versoepelen tussen schooltypen onderling, bijvoorbeeld: po > vo, vmbo > mbo, maar ook tussen de verschillende afdelingen en schooltypes binnen vo, zoals vmbo-tl > havo en onderbouw > bovenbouw.
12 jaar
16 jaar
18 jaar
pospeciaal onderwijs
Algemeen maatschappelijk niveau
Drempels
1F
1S 2F
2S 3F
3S 4F
4S
pospeciaal onderwijs (rekenen)
po (taal)speciaal onderwijs (taal)mbo niv. 1, 2 en 3 vmbo bl, kl, gl en tl
havo, vwo (rekenen)mbo niv. 4
vwo (taal)
hbo, wo
Referentiekader
je kunt de posters gebruiken om het gesprek aan te gaan over het taalniveau en wat er aan taal gedaan wordt op het ene schooltype in vergelijking tot het andere type, of in het (vervolg)onderwijs. Docenten van verschillende scholen nemen eventueel hun eigen lesmateriaal, opdrachten en toetsen mee om het gesprek concreter te maken.
WerkvormenDe volgende activiteiten kunnen heel goed gedaan worden in een groep docenten van verschillende schooltypen:• Verzamel opdrachten uit methodes van beide opleidingen/scholen en
plaats die bij de posters: vergelijk de opdrachten met elkaar. Sluit het niveau van de opdrachten op elkaar aan?
18 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
• Verzamel opgaven uit examens/eindtoetsen van de vooropleiding en plaats die op de posters. Hoe sluiten die aan bij de instaptoetsen van de vervolgopleiding?
• Gebruik de posters om te vertellen wat er gebeurd is in de vooropleiding.• Gebruik de posters om aan te geven wat jij verwachtte dat een leerling,
komende uit de vooropleiding, zou moeten kunnen, kennen en weten. • Gebruik de posters om afspraken te maken over de manier waarop je de
overgang tussen po > vo of vmbo > mbo kunt verbeteren.
Tip Het kan soms handig zijn om deze werkvorm per taaldomein uit te voeren.
197. TAALBELEiD ONTWiKKELEN
7. Taalbeleid ontwikkelen
DoelAandacht voor taal in alle vakken versterken en op elkaar afstemmen in een doorlopende leerlijn. Taalbeleid ontwikkelen en een taalplan schrijven.
De referentieniveaus taal en de posters kunnen een prima middel zijn om het taalbeleid mee op te zetten.
Het onderwijs is erg talig. in alle vakken speelt taal een belangrijke rol. Zo schrijven leerlingen voor biologie een werkstuk of verslag, voor geschiedenis vatten zij een tekst samen voor een toets, bij installatietechniek presenteren zij een elektrisch circuit, bij verzorging voeren zij een gesprek met een klant en ga zo maar door. Als je de taalvaardigheid van leerlingen wilt verbeteren is het verstandig om de aandacht voor taal niet alleen te beperken tot het schoolvak Nederlands of de uren taal in het lesprogramma, maar juist ook de taaltaken bij andere vakken te benutten. Door aandacht te besteden aan taal in alle vakken wor-den leerlingen bovendien niet alleen taalvaardiger, maar presteren zij ook beter op de hele linie. Een schoolbrede aanpak is daarom van groot belang en het is verstandig daar een doordacht taalbeleid voor te ontwikkelen.
Het opzetten van een taalbeleid begint vaak met de formatie van een werk-groep taal, waarin een docent Nederlands, een aantal docenten van andere vakken en een lid van de schoolleiding plaatsnemen. Deze werkgroep start met de verkenning van de rol van taal in alle vakken, het vereiste taalni-veau in de referentieniveaus taal en de taalproblemen waar de leerlingen bij Nederlands en in de vakken tegenaan lopen. Vervolgens verkennen zij suc-cesvolle aanpakken om de taalvaardigheid van de leerlingen te verbeteren door deze aanpakken uit te proberen, daarop te reflecteren en ze vervolgens te implementeren.
Werkvormen• Formuleer aan de hand van de posters een visie en doelen voor taal op
school. Wat is het algemene doel, wat vind je belangrijk als school?
20 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
• Bepaal aan de hand van de posters het speerpunt van het taalbeleid. Welk domein heeft jullie grootste zorg en verdient daarom in eerste instantie de aandacht?
• Voldoen de leerlingen aan de referentieniveaus taal op de zogenaamde drempels in hun schoolloopbaan? Hoe maak je de voortgang van de leer-lingen inzichtelijk voor docenten? En voor de leerlingen zelf?
• Hoe informeer je de collega's in de school over de referentieniveaus en maak je ze medeverantwoordelijk voor de taalvaardigheid van de leerlin-gen?
• Welke domeinen komen in de vakken (buiten Nederlands) aan de orde? Hoe kun je die taaltaken op elkaar afstemmen? Wat leren de leerlingen bij Nederlands? Wat is daarvan voor vakdocenten belangrijk om te weten, zodat zij dat in hun les kunnen gebruiken? Maar ook andersom: wat doen de leerlingen aan taaltaken bij andere vakken waar de docent Nederlands op kan inhaken? En tot slot: hoe verhouden deze opdrachten zich tot de referentieniveaus? En de streefniveaus?
Neem bij deze verkenning steeds de posters als uitgangspunt. Die geven houvast, structuur en een gemeenschappelijke taal om over taal te praten.
218. DETErMiNErEN MET BEHULP VAN DE POSTErS
8. Determineren met behulp van de posters
DoelDe benodigde/vereiste taalvaardigheid voor de verschillende schooltypen in het vo in kaart brengen en die informatie gebruiken bij de determinatie van leerlingen en een scherper onderscheid in de niveaus.
Wat moet een leerling kunnen lezen of schrijven in respectievelijk havo of vwo? Wat is nu precies het verschil tussen een schrijfopdracht voor vwo of havo of tussen vmbo-tl en mbo-4?in het onderwijs zijn deze verschillen niet altijd duidelijk. Het verschil zit vaak hooguit in een soepelere norm voor een lager niveau. De referentie-niveaus taal laten echter zien dat het verschil ook zit in de complexiteit van de teksten die de leerlingen lezen of de formaliteit van de opdrachtsituatie. in de referentieniveaus taal is taalvaardigheid gekoppeld aan cognitieve capaciteiten. De niveaus lopen op in moeilijkheidsgraad. Die neemt toe als de afstand groter is en de complexiteit toeneemt. Dan gaat het over:• het onderwerp zelf (dichtbij of ver weg)• het publiek (bekend of onbekend)• de lengte van de tekst (kort of lang)• de voorkennis (veel of weinig)• het doel van de opdracht (informeren of overtuigen, beschouwen)
Aan de hand van de posters kan je met elkaar in gesprek gaan over het vereiste taalniveau van de leerlingen in de verschillende schooltypes en de verschillen daarin.
Werkvormen• Kies een domein, bijvoorbeeld schrijven, en ontwerp een opdracht op
vwo-, havo- of vmbo-basis-niveau. Benoem aan de hand van de posters de elementen in de opdracht die maken dat dit respectievelijk een typi-sche vwo-, havo- of vmbo-basis-opdracht is. Herschrijf deze opdracht vervolgens voor een hoger of lager niveau. Bespreek met elkaar welke elementen zijn veranderd om het niveau te wijzigen. Deze opdracht kan je voor alle leerjaren doen.
22 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
• Aan de hand van de posters kun je de taalcriteria voor vwo/havo/vmbo formuleren die als uitgangspunt kunnen dienen bij de bevordering van leerlingen. Deze criteria kun je bespreken met leerlingen en ouders.
239. WErKEN MET DE KAArT SPELLiNG EN LEESTEKENS
9. Werken met de kaart Spelling en leestekens
Doel Bekend worden met de niveaus spelling en leestekens.
Bij de posters zit ook de kaart Spelling en leestekens. Deze kaart geeft van 1F tot 3F de minimale kennis voor spelling en interpunctie weer (voor 4F is geen niveau benoemd). Slecht spellen is een bron van ergernis van leraren, maar komt overigens ook bij docenten zelf voor. De kaart kan gebruikt worden om duidelijk te krijgen wat leerlingen minimaal moeten kennen. Het gaat weer om een minimumniveau: veel leerlingen beheersen eigenlijk de hele spelling en interpunctie aan het eind van de basisschool, zo blijkt uit onderzoek, en voor die leerlingen is alleen het minimumniveau niet voldoende.
Werkvormen• Gebruik de kaart om met leerlingen in gesprek te gaan over het belang en
nut van goed spellen. Vragen die daarbij aan de orde kunnen komen zijn: Waarom zou je goed moeten spellen? Wanneer is het belangrijk om goed te spellen en wanneer is het minder belangrijk? Wat moet je kunnen en wat niet? Wat kan je al en wat nog niet? Wat maakt goed spellen soms zo moeilijk?
• Laat leerlingen testjes maken. Leerlingen die goed kunnen spellen krijgen de kaart Spelling en leestekens als diploma. Of maak diploma's per niveau en/of voor de verschillende categorieën op de kaart. Zien dat je het kunt en dat je beter wordt, werkt immers enorm motiverend.
• De school maakt een gezamenlijk beleid op spelling, waarin duidelijk wordt dat het een zaak is van de hele school. De kaart Spelling en leestekens is daarbij voor alle leerlingen en leraren beschikbaar.
• Leerlingen schrijven vaak teksten die zo veel mogelijk echt gepubliceerd worden (muurkrant, poster, echte brieven, ingezonden stukken, web-teksten, bundels, enzovoort). Daarbij kijken ze voor het aspect ‘verzor-ging’ naar de kaart en zorgen dat er geen fouten in de producten zitten.
• Schrijven is herschrijven: schrijfproducten die naar buiten gaan, wor-den minstens één keer gereviseerd na beoordeling door een ander (leer-ling, leerkracht, externe). Daarbij wordt de kaart Spelling en leestekens
24 BEELDEN Bij DE TAALNiVEAUS
gebruikt.• Op basis van de fouten van de leerling, is er ondersteuning op maat. De
kaart kan als een overzicht van de stand van zaken fungeren voor leerlin-gen en leerkrachten.
• Na het afleggen en uitreiken van de spellingtoets wordt van de leerling bij schrijfproducten foutloze spelling en interpunctie geëist. De kaart mag wel geraadpleegd worden.
• Docenten van alle vakken wordt gevraagd zelf taal goed te verzorgen. Docenten die onzeker zijn over hun eigen spelvaardigheden worden geschoold. Ook voor leerkrachten kan de kaart dienen om inzicht te krij-gen in hun eigen spelvaardigheid.
Om spelling en leestekens ook bij andere vakken dan Nederlands onder de aandacht te houden:• Leraren van andere vakken bedenken schrijfsituaties waarin het belang-
rijk is om goed te spellen.• Zij besteden aandacht aan taalfouten, door leerlingen die te laten verbe-
teren, niet door ze in het cijfer te verwerken.• Leraren accepteren geen werk dat onder de maat is. Eis van leerlingen dat
het werk correct wordt gemaakt. Verwijs daarbij naar de kaart Spelling en leestekens.
• En tot slot: dor selluf zuifer tu sreiven krijgen leerlingen een goed voor-beeld!
Beelden bij de taalniveausActiviteiten en ideeën bij de posters referentieniveaus taal
Leontine van den BergGeppie BootsmaAnnelies KappersHella KroonEbelien NiemanAtty TordoirBert de Vos
lereninspireren