Bijlages Bij Rapport Perspectief Natuurlijke Keringen Final

147
Bijlage I. Overzichtskaarten met toelichting Ligging van de voorbeelden Op kaart 1 zijn de voorbeelden, die in bijlagen II, III en IV zijn beschreven, aangegeven. Bij elk voorbeeld wordt een globale beoordeling gegeven op de aspecten veiligheid, kosten en natuur en recreatie. Kaart 1: Ligging van de voorbeelden en globale beoordeling Veiligheid: Feitelijk wordt beoordeeld op de formele toetsbaarheid van de kering. Vanzelfsprekend moeten alle ontwerpen ook bescherming bieden bij hoogwater. Bij een gangbare kering is goed uit te rekenen welke bescherming deze kering biedt. Bij veel natuurlijke keringen gaat het om innovatieve oplossingen, waarvoor een formeel toetsprotocol (nog) ontbreekt. Wel formeel toetsbaar zijn oplossingen die volledig uit duin bestaan. Moeilijker te toetsen zijn hybride constructies. Dit neemt niet weg dat met een robuust ontwerp onzekerheden aangaande het functioneren als kering kunnen worden weggenomen. Mocht een ontwerp (nog) niet goed toetsbaar zijn dan scoort deze een onvoldoende.

description

Examples of applications in the Netherlands. Assessment of feasibility of Building with Nature solutions for 2nd Deltaprogramma

Transcript of Bijlages Bij Rapport Perspectief Natuurlijke Keringen Final

Bijlage I. Overzichtskaarten met toelichting

Ligging van de voorbeelden

Op kaart 1 zijn de voorbeelden, die in bijlagen II, III en IV zijn beschreven, aangegeven. Bij elk voorbeeld wordt een globale beoordeling gegeven op de aspecten veiligheid, kosten en natuur en recreatie.

Kaart 1: Ligging van de voorbeelden en globale beoordeling

Veiligheid: Feitelijk wordt beoordeeld op de formele toetsbaarheid van de kering. Vanzelfsprekend moeten alle ontwerpen ook bescherming bieden bij hoogwater. Bij een gangbare kering is goed uit te rekenen welke bescherming deze kering biedt. Bij veel natuurlijke keringen gaat het om innovatieve oplossingen, waarvoor een formeel toetsprotocol (nog) ontbreekt. Wel formeel toetsbaar zijn oplossingen die volledig uit duin bestaan. Moeilijker te toetsen zijn hybride constructies. Dit neemt niet weg dat met een robuust ontwerp onzekerheden aangaande het functioneren als kering kunnen worden weggenomen. Mocht een ontwerp (nog) niet goed toetsbaar zijn dan scoort deze een onvoldoende.

Kosten: Hier wordt aangegeven of een natuurlijke kering goedkoper of duurder is. Soms zijn de kosten niet bekend en kan niet worden aangegeven welke oplossing het minste kost. Niet overal is een natuurlijke kering goedkoper. Daar waar sprake is van een dure, zware dijkversterking is het werken met een grondlichaam al gauw goedkoper. Ook waar een beperkte, maar dure dijkversterking nodig is, is een voorland vaak goedkoper. De kosten van een natuurlijke kering kennen een grote bandbreedte, afhankelijk van ontwerp, plaats en vooral de kosten van zand en grond. Alleen maatwerk kan aangeven of een natuurlijke kering goedkoper is. Natuur en recreatie: Dit scoort overal goed. Vrijwel altijd leidt een natuurlijke kering tot meerwaarde voor natuur. Voor het IJsselmeergebied bestaat de meerwaarde uit nieuwe natuur en vaak ook uit een bijdrage aan de waterkwaliteit van het aanliggende watersysteem. In het rivierengebied is er een duidelijke relatie met landschapsherstel. Mogelijkheden voor recreatie zijn altijd aanwezig, maar het grootste langs het IJsselmeer. Langs (zandige) kusten gaat het vooral om stimuleren van meer natuurlijke duinvorming en bredere stranden. Langs estuaria en in het Waddengebied kan sprake zijn van negatieve effecten op bestaande natuurwaarden Alle habitats zijn in deze gebieden aangewezen onder de habitatrichtlijn. De aanleg van kwelders op het beschermde habitat permanent overstroomde zandbanken en ophogen van bestaande kwelder leidt tot negatieve effecten. Inzetbaarheid en langere termijn Op kaart 2 zijn de mogelijkheden voor toepassing van natuurlijke keringen geschetst in situaties met een tekort aan kruinhoogte. Vrijwel overal is een natuurlijk alternatief mogelijk. Niet overal is dit de meest kosteneffectieve oplossing. Wel wordt vaak bijgedragen aan natuur en recreatie en kan de natuurlijke kering tegen minder kosten op termijn ook weer worden aangepast. Problemen met stabiliteit, piping en te lichte bekleding zijn lokale problemen en zijn niet in beschouwing genomen en in kaart gebracht.

Kaart 2: Toepasbaarheid op langere termijn

Het tekort aan kruinhoogte kan op het niveau van watersystemen of dijkringen (ingeval van normaanpassing en klimaatverandering) worden aangegeven. Er is onderscheid gemaakt naar de volgende situaties: Markermeer: hier wordt voor het watersysteem een stijging van mogelijk 20 cm verwacht vanwege de wens tot natuurlijk peilbeheer. De oude zeedijken langs het Markermeer zijn hiervoor nog hoog genoeg. Een oeverdijk vormt voor instabiele dijken een structurele oplossing, die gefaseerd kan worden aangelegd. Deze oplossing kan tot 30% goedkoper zijn dan een gangbare dijkversterking. Men discuteert over een verhoging van de veiligheidsnorm voor de dijkring die Almere beschermt. Een hogere norm vraagt ca 15 tot 20 cm extra kruinhoogte. Voor de Markermeerdijken van Flevoland kan een toename van de kruinhoogte met golfreducerend voorland worden voorkomen. Een gefaseerde aanleg is mogelijk maar leidt tot extra besparingen in vergelijking met het meermaals versterken van de bestaande dijk. Een voorland is goedkoper als de aanleg kan worden afgestemd met de compensatieverplichting van stedelijke ontwikkelingen. Het is onduidelijk of bij een geringe peilstijging leidt tot een extra veiligheidsopgave voor de Houtribdijk. Naar verwachting kan hier een golfremmend voorland een structurele oplossing bieden. Vanwege de grote scheefstand bij storm is een hoog gelegen voorland nodig. De combinatie met een oermoeras leidt tot een forse besparing.

IJsselmeer: hier wordt op termijn een stijging van 30-60 cm tot zelfs 1,0 meter verwacht. De oude zeedijken aan de Friese kust kunnen een halve tot zelfs een meter peilstijging waarschijnlijk nog aan, zonder dat (vanwege onvoldoende kruinhoogte) aanpassingen nodig zijn. Voor deze oude zeedijken spelen vaak problemen met piping en instabiliteit. Deze problemen kunnen opgelost met een oeverdijk of met een hoog voorland. Voor de IJsselmeerdijken van Flevoland (m.n . Noordoostpolder en Zuidelijk Flevoland) wordt de vereiste extra kruinhoogte vooral bepaalt door golfoploop. Hier kan een voorland of vooroeverdam voor peilstijgingen tot 1 meter nog een oplossing bieden. Plaatselijk is een voorland of vooroeverdam waarschijnlijk een goedkopere oplossing. De vereiste peilstijging voor het IJsselmeer is moeilijk te voorspellen. Natuurlijke keringen kunnen tegen beperkte kosten verder worden verhoogd, wat vanwege de onzekere peilstijging een groot voordeel biedt. Dit voordeel is er niet voor de dijken om het Ketelmeer en het Zwarte Water. De bijdrage van golven aan de vereiste kruinhoogte is hier klein en de rol van een golfremmend voorland is daarom beperkt. Bij grotere peilstijgingen kan een voorland verder worden omgebouwd tot oeverdijk. Er ontstaat zo een soort klimaatdijk, die breder en robuuster is dan de bestaande dijken. Een dergelijke ombouw heeft grote gevolgen voor natuur en landschap, maar biedt het ook kansen voor het meekoppelen van functies. Waddenzeekust: hier wordt een geleidelijke stijging van de zeespiegel verwacht. Er kan een onderscheid worden gemaakt naar vier situaties: dijkvakken met golfremmende kwelders, met kwelders, met ondiep water en met dieper water voor de dijk. Voor enkele dijkvakken langs de Friese en Groningse kust hebben bestaande kwelders geleidt tot een aangepaste, iets lagere kruinhoogte. Kwelders groeien met de zee en het toetspeil mee en de mate waarin zij een golf remmen blijft hetzelfde. Dijken groeien niet mee met de zee. Als men de kruinhoogte van een dijk met kwelders niet wil verhogen, is een grotere remming van de golven nodig dan door een natuurlijke kwelder kan worden geleverd. Bij een verdere stijging van de zee is het ophogen van delen van de kwelder of een combinatie met een bufferduin, of de ombouw tot een oeverdijk type nodig. Op dijkvakken zonder kwelders maar met lage toetspeilen kan de aanleg van een kwelder een verdere verhoging van de dijk uitstellen. De aanleg is goed mogelijk waar sprake is van ondiep water. Voor de Afsluitdijk geldt dat een combinatie van kwelders en een kweldernok een technische en structurele oplossing biedt. Vanwege de natuurwetgeving is deze oplossing op dit moment niet goed mogelijk. De oplossing is op deze plaats, zonder verdere optimalisatie, niet kosteneffectiever dan een gangbare oplossing. Wel biedt zij tegen geringe kosten de mogelijkheid voor verdere aanpassingen, iets wat met een gangbare dijk niet mogelijk is.

Zeeuwse Delta: de stijging van de zeespiegel kan worden opgevangen door te werken met duinen, bredere stranden en (hogere) zandplaten. In de zwakke schakels voor Zeeuwsch Vlaanderen zijn natuurlijke alternatieven getest voor hogere zeeniveaus en zwaardere stormcondities. Hieruit blijkt dat de inzet van duinen meestal een structurele lange termijn oplossing biedt. Uitzondering zijn plaatsen waar dicht voor de kust een getijdengeul is gelegen, die bij een verdere zeewaartse versterking van de kust tot veel onderhoud leidt. Een zachte oplossing met duinen en strand blijkt op meerdere plaatsen 25-30% goedkoper dan een versterking van de bestaande dijk. Langs de Oosterschelde zijn vanwege de stormvloedkering de toetspeilen verhoudingsgewijs laag. De schorren en platen hebben hier wel een duidelijke golfreducerende functie. Studies geven aan dat suppletie van de platen voor ongeveer de helft van de dijken een kosteneffectievere oplossing biedt dan het herstellen en versterken van de bekleding. Benedenrivieren Rijnmond: in dit gebied moet rekening worden gehouden met de toename in rivierafvoer, zeespiegelstijging en mogelijk ook met een langere stormduur. Een zeespiegelstijging werkt voor ongeveer 70% door in dit gebied. Een toename van de stormduur van 29 uur naar 40 uur leidt tot een 25 cm hoger MHW. Voor het Haringvliet-Hollands Diep kan een combinatie van deze factoren leiden tot een toename van het MHW van meer dan 0,7 tot 1,15 meter op lange termijn. De bijdrage van golfoploop in de vereiste kruinhoogte is ongeveer 1,5 tot 2,0 meter. Hiervan is 0,5 meter waakhoogte. De gorzen groeien niet (meer) mee, zoals de schorren dat doen. Op enige termijn zijn de gorzen als voorland op veel plaatsen mogelijk niet meer afdoende, en zijn verdere aanpassingen nodig. Een en ander hangt daarbij ook sterk af van de vraag of in het benedenrivierengebied vertrouwd mag worden op bomen voor het afzwakken van golven. Dit wordt nog nader onderzocht (zie ook voorbeeld golfremmend griend Noordwaard). Benedenrivierengebied IJsseldelta: De bijdrage van de golfoploop is hier vanwege de beschutte ligging beperkt. Wel moet rekening worden gehouden met hogere rivierafvoeren en een stijging van het IJsselmeerpeil. De rol van golfremmend voorland is hier waarschijnlijk beperkt.

Morfologisch sturen op lange termijn veiligheid

Op kaart 3 zijn enkele voorbeelden opgenomen hoe gestuurd kan worden op veiligheid met behulp van zand- en grondstromen en rekening houdend met morfologische processen.

Kaart 3. Voorbeelden voor morfologisch sturen van voorland, duin- en kweldervorming en MHW op langere termijn

In de Zeeuwse Delta gaat het om de inzet van: Kleinere zandmotoren; o.a. Nieuwvliet-Groede en als pilot voor op hoogte houden van platen in de Oosterschelde. Zandlopers; het door morfologisch storten en suppleren uit de kust houden van getijdengeulen en naar de kust halen van zandplaten (voorbeeld Banjaard). De mogelijkheid van een zandmotor is niet verder verkend. Nautisch baggeren en binnen de morfologische cel terugstorten; dit wordt nu al enkele jaren gedaan in de Westerschelde. Deze vorm van terugstorten leidt tot verdere aangroei van platen en waarschijnlijk ook van schorren op termijn. Zo wordt indirect ook bijgedragen aan de veiligheid.

Langs de Hollandse kust gaat het om de inzet van: Zandmotor Eurogeul; het gaat hierbij om het binnen de actieve zone terugstorten van zand dat vrij komt door het baggeren van de Eurogeul. Dit zand wordt op dit moment voor Hoek van Holland, maar buiten de actieve zone, gestort. Het zand kan daarmee geen bijdrage leveren aan het kustonderhoud of zelfs de natuurlijke uitgroei van de kust. Het gaat daarbij om hoeveelheden vergelijkbaar met die voor de zandmotor Delfland (zie hierna). Zandmotor Delfland; dit is een pilot met een megasuppletie die in 2011 in uitvoering wordt gebracht. Op termijn voedt deze zandmotor een groot deel van het kustvak tussen Hoek van Holland en Den Haag met zand. Zandmotor Egmond; dit is een kust met een onderhoudsopgave. Er wordt nagedacht over de mogelijkheid om hier een zandmotor voor in te zetten. Zandmotor Hondsbossche-Pettemer Zeewering; voor deze zwakke schakel is gekozen voor een zeewaarts zandige oplossing die leidt tot aanvullend kustonderhoud. Door aanvullende suppleties komt meer zand in beweging naar het noorden en worden de noordelijke duinen van zand voorzien. Voor de Wadden gaat het om: Zandmotor Den Helder; het zand dat uit de haven van Den Helder wordt gebaggerd wordt in het marsdiep gestort. Door dit zand dichter bij de kust in de actieve zone te plaatsen kan meer zand beschikbaar komen voor de aangroei van platen in dit gebied. Opbouw kwelder met baggermateriaal uit de Eems-Dollard. In het Markermeer kan gebruik worden gemaakt van: Bagger uit vaargeulen, waarmee een voorland geleidelijk aan kan worden opgebouwd. Holocene grond die vrijkomt bij baggeren van ophoogzand, al dan niet als natuur-compensatie project, moet getimed worden of er moet met een gronddepot worden gewerkt. Voor het IJsselmeer kan het gaan om: Gebruik van bagger uit vaargeulen, waarmee een geleidelijke opbouw van voorland mogelijk is, al dan niet via gebruik van kleinere zandmotoren. Voor het Rivierengebied gaat het om: Benutten van grond die vrijkomt bij Ruimte voor de Rivierprojecten en die kan worden ingezet voor het opbouwen van voorland. Zandwinning/baggeren in de benedenrivieren mede inzetten voor het plaatselijke verlagen van MHW.

Bijlage II. Voorbeelden IJsselmeergebied

Factsheet Vooroeverdam Wieringermeer Factsheet Oeverdijk Hoorn-Amsterdam Factsheet Vooroever Oostvaardersdijk Factsheet Groeiend voorland Friesland Factsheet Lange termijn peilen IJsselmeer

Factsheet Vooroeverdam Wieringermeer

Figuur 1. Project locatie Vooroeverdam Wieringermeer. Bron: Google maps

Feitelijke beschrijving

Veiligheidsopgave De Wieringermeerdijk kent momenteel een tweetal problemen: Te weinig reststerkte door gebrek aan keileem Onvoldoende klei-grasbekleding boven steenbekleding

Deze problemen doen zich niet op alle dijkstukken voor. Van de 18,8 km dijk is slechts 3,05 km voldoende sterk. De huidige overschrijdingsnorm is 1:4000. Aangezien alleen de bekleding van het buitentalud is afgekeurd, is er geen noodzaak tot het verhogen of verbreden van de bestaande dijk. Ontwerpspecificaties Gangbare versterking Omdat de dijk is afgekeurd op de bekleding van het buitentalud, bestaat de gangbare oplossing uit het versterken of vervangen van de bestaande bekleding. In de Maatschappelijk Kosten Baten Analyse (MKBA) wordt dit ook als referentie-alternatief gekozen aangezien dit ook de goedkoopste oplossing is. Het materiaal voor de bekleding kan bestaan uit betonzuilen, asfalt en breuksteen. Een tweede alternatief zou zijn om de stortsteenberm te verhogen. Ook dit alternatief kan als een gangbare versterking worden aangemerkt. Natuurlijke kering Een derde alternatief is de aanleg van een vooroeverdam op ongeveer 100 meter uit de kust. Door deze dam zal de belasting op de huidige dijk verminderen. De kruinhoogte van deze dam zal NAP +1 meter bedragen.

Werking De vooroeverdam zal het effect van de golven op de huidige dijk verminderen. Daardoor zal de bestaande bekleding van de huidige dijk niet vervangen hoeven te worden.

Beoordeling en vergelijking

Aspect Gangbare

versterking Vooroeverdam Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg Hoge kosten factor 2-4 duurder

Kosten beheer en onderhoud

groter of kleiner

Asfaltbekleding erg duur, beton en breuksteen goedkoop. De vooroeverdam zit er tussenin

Totaal kosten groter Asfalt en breuksteen relatief goedkoop. Vooroeverdam is 3,5x duurder dan asfalt Over 50 jaar berekend

Veiligheid

Robuustheid gelijk gelijk

Toetsbaarheid gelijk gelijk

Controle/toezicht

Schadevermindering

Faseerbaarheid gelijk gelijk

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

gelijk of minder

groter, maar minimaal

Er is wel sprake van tijdelijke negatieve effecten tijdens de werkzaamheden

Mogelijkheden recreatie

kleiner Aanleg vooroeverdam wordt negatief beoordeeld voor de visserij

Landschap gelijk of minder

kleiner

Tabel 1. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een vooroeverdam

Kosten Het aanleggen van de vooroeverdam is ongeveer 4 keer zo duur als bekleding met asfalt of breuksteen. Ten opzichten van de kosten van het bekleden van de dijk met betonzuilen en het ophogen van de stortsteenbermen is de aanleg van een vooroeverdam ongeveer 2 keer zo duur. Als men de onderhoudskosten over de gehele planperiode van 50 jaar zou beschouwen, hebben de varianten bekleding met betonzuilen of met breuksteen en de variant verhogen van de stortsteenberm de laagste kosten. De vooroeverdam is ongeveer 2 keer zo duur. Bekledingen met asfalt is ongeveer 3 keer zo duur als de variant met betonzuilen of breuksteen. De kosten voor onderhoud en beheer zijn echter veel kleiner dan de aanlegkosten (zie tabel 2). Alle kosten meegenomen is de variant bekleding met asfalt het goedkoopste. Het aanleggen van een vooroeverdam is 4 keer zo duur.

Variant Aanlegkosten

(M €) Onderhoudskosten (M €)

Totaal (M €)

Bekleding betonzuilen

31 0,2 31,2

Bekleding asfalt 16 0,6 16,6

Bekleding breuksteen 18 0,2 18,2

Verhogen stortsteenberm

31 0,2 31,2

aanleg vooroeverdam 73 0,4 73,4

Tabel 2. Overzicht kosten voor realisatie en onderhoudskosten van de verschillende varianten. De prijzen zijn in miljoen euro’s.

Robuustheid Voor alle alternatieven is voorzien in een robuust ontwerp, mede door het toepassen van ontwerprandvoorwaarden en robuustheidstoeslag. Dit moet er voor zorgen dat voor de komende 50 jaar er geen ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn om een veilige dijk te houden. Faseerbaarheid Om toekomstige verhoging van maatgevend hoogwater en maatgevende golfhoogtes te kunnen weerstaan, zal de dijk opnieuw verstevigd, verhoogd en wellicht ook verbreed moeten worden. Binnendijks is genoeg ruimte aanwezig om een dergelijke dijkversterking mogelijk te maken. Van alle alternatieven kan men dus zeggen dat ze goed uitbreidbaar zijn en dus ook goed faseerbaar, mocht een toekomstige dijkversterking nodig zijn.

Beheer en onderhoud De kosten voor de vooroeverdam (en stortsteenberm) zullen vooral de kosten zijn die gemaakt moeten worden voor het bijstorten van de stenen. Deze kosten worden twee keer zo hoog ingeschat voor de vooroeverdam, aangezien de stenen daar over water aangevoerd moeten worden. Ook aan de bekleding van asfalt moet eens in de 12 jaar reparatie uitgevoerd worden. De bekleding van breuksteen heeft eens in de 10 jaar onderhoud nodig.

Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving De Wieringermeerdijk beschermt het achterland tegen hoog water van het IJsselmeer. Het hele IJsselmeergebied is aangemerkt als Natura2000-gebied. Er liggen in de directe omgeving geen habitats met een instandhoudingsdoelstelling. Qua soorten met een instandhoudingsdoelstelling betreft het op één na allemaal vogels. De andere soort waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt is de rivierdonderpad. De Wieringermeerdijk is ook aangewezen als deel van de Ecologische Hoofdstructuur. Verder zijn er nog verspreide natuurgebiedjes gelegen tegen de dijk. Er zijn diverse soorten aanwezig die worden beschermd door de Flora- en Faunawet. De aanleg van de vooroeverdam zal tijdelijk voor negatieve effecten zorgen. Desondanks zal de aanleg van de vooroever wel positief uitvallen voor de natuur. De aanleg van de vooroeverdam zal mogelijkheden bieden voor het uitbreiden van het areaal habitattype “meer met krabbenscheer en fonteinkruiden”. De dam zelf kan als rustplaats voor vogels dienen. Deze effecten zijn weliswaar positief, maar zijn naar verwachting minimaal. Zeker als men ook in beschouwing neemt dat het maar een zeer klein areaal betreft ten opzichte van het areaal van het IJsselmeergebied. Mogelijke vormen van medegebruik Door aanleg van een vooroeverdam zal de visserij beperkt worden. Op dit onderdeel scoort de vooroeverdam dan ook negatief. Belemmeringen De volgende (categorieën van) belemmeringen kunnen worden genoemd: Kosten De kosten voor de aanleg van een vooroeverdam zijn erg hoog (4 keer zo hoog als andere alternatieven). Dit komt omdat er veel materiaal aangevoerd moet worden. Natuur wet- en regelgeving Er zullen over het algemeen weinig problemen optreden in relatie tot wet- en regelgeving. Wel moet er rekening worden gehouden met het feit dat de aantallen vogels in de winterperiode het grootst zijn op het IJsselmeer. Beheer en Onderhoud Qua onderhoud spelen de hoge kosten van het aanvoeren van stortsteen over water een grote rol. Ook al zijn de onderhoudskosten van alle varianten marginaal, mede met de hoge kosten voor aanleg, lijkt dit een probleem bij een positieve waardering. Discussie

De aanleg en het onderhoud van een vooroeverdam nemen extra kosten met zich mee. Deze kosten zijn alleen gerechtvaardigd als daar ook aanvullende maatschappelijke baten tegenover staan. De toegenomen natuurwaarde zal echter gering zijn en staat zeker niet in verhouding tot de kosten. Ook op andere vlakken levert het alternatief met een vooroeverdam geen meerwaarde op.

Factsheet Oeverdijk

Feitelijke beschrijving

Grote delen van de primaire waterkering tussen Hoorn en Amsterdam voldoen momenteel niet aan de wettelijke norm. De dijkvakken die niet voldoen aan de norm zijn opgenomen in het door de Tweede Kamer vastgestelde Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Voor het grootste deel van het dijktraject Hoorn-Amsterdam hebben we te maken hebben met een relatief zettinggevoelige ondergrond, intensieve bewoning en grondgebruik langs en op de dijk, infrastructuur, natuurgebieden grenzend aan de dijk en kritische bewoners. In de ontwerpen die voor de te versterken dijk zijn gemaakt leidt de zettinggevoelige ondergrond tot brede steunbermen en forse dijklichamen met een aanzienlijk ruimtebeslag. Bij aanleg van brede steunbermen worden natuur- en landschapswaarden aan de landzijde van de dijk aangetast. Binnendijks liggen veel natuur en weidevogelgebieden die onderdeel zijn van de Ecologische Hoofdstructuur. Een groot deel van het gebied tussen Hoorn en Amsterdam maakt deel uit van het nationaal Landschap Laag Holland. De primaire waterkering tussen Hoorn en Amsterdam is een provinciaal monument. Ook kunnen gebouwen die dicht bij of op de dijk staan een rijks-, provinciaal- of gemeentelijk monument zijn. Enkele oude Zuiderzeedorpen zijn mogelijk beschermd Dorps- en Stadsgezicht. Door de hierboven genoemde waarden en belangen is inpassing van brede steunbermen complex, dient er rekening gehouden te worden met hogere kosten en met extra compensatie van LNC-waarden (LNC= landschap, natuur en cultuurhistorie). Aan de binnenzijde van de waterkering liggen wegen, fiets(wandel)paden, kabels en leidingen. Bij aanleg van steunbermen is het opnieuw aanleggen van infrastructuur en het verleggen van kabels en leidingen duur. Samenvattend resulteert dit in een complexe uitwerking van dijkversterkingplannen, een langdurige uitvoeringstijd (na 2015 gereed), hoge realisatiekosten en mogelijk ook problemen voor de toekomstige uitbreidbaarheid. Om bovenstaande problemen het hoofd te bieden, zijn er verkennende studies gedaan naar de mogelijkheid van een voorliggende waterkering met een vormgeving die mogelijkheden biedt voor een versterking van de natuurwaarden, de zogenaamde oeverdijk. Het oeverdijk-alternatief bestaat in essentie uit een halfhoge brede zanddijk die in het Markermeer tegen de bestaande dijk wordt aangebracht. De oeverdijk is daarmee een geheel buitendijkse oplossing die wezenlijk anders is dan de alternatieven die al in de lopende MER-studies voor de trajecten Hoorn-Edam en Edam-Amsterdam zijn/worden onderzocht.Het gaat om een brede ‘zachte’ waterkering die de waterkerende functie van de bestaande achterliggende dijk overneemt. Een ‘zachte’ waterkering wil zeggen dat het gaat om een dijk(lichaam) die niet (grotendeels) bekleed is met stenen, maar met bijvoorbeeld klei, zand of een bepaalde begroeiing. Eind 2010 is door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) het besluit genomen dat een zogenaamde oeverdijk als mogelijke vorm van de versterking van de Markermeerdijk tussen Amsterdam en Hoorn alsnog in beschouwing wordt genomen.

Deze oeverdijkvariant dient nog MER-waardig te worden gemaakt, om in het najaar van 2011 tot een goede onderbouwing en afweging van het VKA te kunnen komen. De oeverdijk biedt een oplossing voor problemen met zowel de hoogte als de stabiliteit van de bestaande kering. Dit betekent dat er binnendijks veel minder maatregelen nodig zijn. Tevens kan de oeverdijk vanaf het water worden aangelegd, wat de overlast voor de omgeving aanzienlijk kan beperken. In het najaar van 2011 heeft Haskoning samen met Deltares een haalbaarheidstudie gedaan naar de oeverdijk1. Hierbij is gezocht naar een ecologisch vriendelijk aangepast ontwerp van de oorspronkelijk in zand gedachte variant. In genoemde haalbaarheidsstudie zijn 3 varianten beschouwd, zie figuur 1. Variant E is het product van meerdere synergie workshops, zoals uitgevoerd door Deltares. Deze varianten zullen binnenkort nader moeten worden uitgewerkt, en dit kan leiden tot meer en betere varianten, die en veilig en robuust zijn, maar ook ecologische meerwaarde hebben. Dit zal per tracé worden beschouwd.

Figuur 1a, de zandige evenwichtsvariant van de oeverdijk bij afwezigheid van voorland.

Figuur 1b, zandige variant van de oeverdijk bij hoog gelegen voorland.

1 Dijkversterking Markermeerkust Hoorn-Amsterdam, Oeverdijk als extra alternatief?, Royal Haskoning, 20 december

2010, 9W2206.

Figuur 1c, de vormvaste brede, begroeide oeverdijkvariant (grasland en rietland) met vooroeververdediging (zanddrempel met erosiebescherming).

Beoordeling op kosten en baten

In het najaar van 2010 is in het kader van de genoemde haalbaarheidsstudie een afweging van de bovengenoemde oeverdijk typen N, D en E ten opzichte van de conventionele voorkeursvariant (VKA) gemaakt, en wel per tracé. De volgende aspecten zijn beschouwd:

1. Waterveiligheid 2. Ecologische meerwaarde 3. Landschap en draagvlak 4. Aanleg-kosten 5. Beheer en Onderhoud 6. Vertraging

Bij deze afweging is er onderscheid gemaakt tussen 3 scenario’s m.b.t. bestuurlijke keuze, te weten: Scenario1: veiligheid op conventionele wijze Scenario 2: Veiligheid vanuit kosteneffectiviteit Scenario 3: Veiligheid op integrale en veerkrachtige wijze Hieronder volgt per aspect een korte beschrijving van de stand van zaken. Waterveiligheid Wat betreft de Waterveiligheid waren er voor het N-type van de oeverdijk door Alkyon (Arcadis) al verkennende berekeningen met Duros-plus en Durosta uitgevoerd, waarbij ook gekeken is naar de gewenste ligging van de oeverdijk t.o.v. de bestaande waterkering. Deltares heeft ten behoeve van de haalbaarheidsstudie een second opinion op deze berekeningen uitgevoerd. Het concept van een op evenwichtsprofiel aangelegde brede zanddijk wordt als veilig gezien, echter dit moet wel met gedegen modelberekeningen verder worden onderbouwd. Deze aanvullende berekeningen zijn in het najaar/winter van 2011 gepland. Bij de dimensionering moet rekening gehouden worden met onzekerheden t.a.v. de mate van zetting, erosie (ook in langsrichting), en onzekerheden in de hydraulische

randvoorwaarden, golfoploop en modelonzekerheden. Voor het D- en E-type van de oeverdijk zijn nog geen model berekeningen uitgevoerd. Ecologische meerwaarde De locatie voor aanleg van de Oeverdijk valt binnen het Natura 2000 gebied Markermeer/IJmeer. Dat betekent dat behalve met de Flora- en faunawet tevens rekening moet worden gehouden met de instandhoudingsdoelen van de in dat kader in dit gebied aangewezen soorten en habitats. Afhankelijk van de verwachte effecten dient een voortoets, een verslechterings- en verstoringstoets en/of een passende beoordeling worden uitgevoerd. Naar verwachting (op basis van berekeningen en expert beoordelingen in het kader van het advies van Haskoning) zullen zeer beperkte effecten optreden m.b.t. de doelen voor Driehoeksmossel en Rivierdonderpad. Deze effecten zijn echter naar verwachting niet significant, zodat een passende beoordeling, afhankelijk van het oordeel van de Provincie, niet noodzakelijk zou hoeven zijn. Bestaand buitendijks land langs het Markermeer is niet meebegrensd (valt buiten) het Natura 2000 gebied, maar een deel valt wel onder de EHS. Als hier effecten niet uitgesloten lijken, dient een toets volgens de "Spelregels EHS" te worden uitgevoerd, eveneens ter beoordeling van de Provincie. Hiervoor is nog geen inschatting gemaakt (evenmin als voor de FF-wet; de "natuurtoets"). Als het project MER-plichtig is, komt de informatie die voor het MER nodig is overeen met de passende beoordeling en de natuurtoets. Oeverdijk type E wordt voor de meeste tracés als ecologisch waardevol gezien, echter de exacte dimensies en materiaalkeuze bij het ontwerp liggen nog niet vast. Door de aanleg van type E ontstaan goede kansen voor locale oevergebonden natuurwaarden (Noordse Woelmuis, Waterspitsmuis en Ringslang). De kansen zijn vooral aanwezig op secties in de nabijheid van de EHS. Anderzijds zijn er kansen voor een meer geleidelijke land-water overgang met paaigebieden voor vis uit het open water (nat grasland met tijdelijke inundaties, open water tussen riet). Hierdoor draagt type E bij aan realisatie van de TBES-sporen land-water overgang en verbinding binnendijksbuitendijks en aan versterking van de ruimtelijke diversiteit van het Markermeer-IJmeer. Oeverdijk type N en D zijn ecologisch minder aantrekkelijk en soms zelfs ongewenst, maar voor enkele tracés is er potentie t.a.v. recreatief medegebruik. Landschap en draagvlak Het onderzoek naar de ‘ruimtelijke kwaliteitsdijk’ beschrijft de rijke historie van de waterkering tussen Hoorn en Amsterdam. Uit dit onderzoek blijkt tevens dat in het (recente) verleden op grote schaal voorlanden aanwezig waren. Een oeverdijk vormt daarom geen gebiedsvreemd element in het landschap. Door de aanleg van een oeverdijk kunnen vele LNC-waarden op en rond de bestaande dijk worden behouden of zelfs versterkt. Een en ander is wel afhankelijk van een passende inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met verschillende gebruiksfuncties (kades, havens, mondingen van waterlopen e.d.) en versnippering moet worden voorkomen. Direct voor de oude dorps- en stadskernen wordt de aanleg van een oeverdijk vanuit cultuurhistorisch oogpunt onwenselijk geacht. In de nabije omgeving van woonkernen

kan de oeverdijk ook worden ingericht als recreatiestrand. In een meer landelijke omgeving is een ecologische inrichting passender. Er is in het kader van deze studie echter geen onderzoek gedaan naar de beleving van de oeverdijk-concepten ten opzichte van een conventionele dijkversterking. Indien alle grond voor de oeverdijk vanaf het water kan worden aangevoerd, is de maatschappelijke verstoring door de dijkverbetering bij deze variant beperkt, en veelal minder dan bij een conventionele dijkverbetering. In verband met het ontbreken van een omgevingsonderzoek onder direct belanghebbenden is het lastig om in deze fase een objectief beeld te krijgen van voor- en tegenstanders. Aanleg-Kosten De kosten voor de aanleg van een oeverdijk worden voor een belangrijk deel bepaald door het benodigde grondverzet (winning, transport en plaatsing). De hoeveelheid benodigd materiaal is naast het type oeverdijk sterk afhankelijk van de zetting van de ondergrond. Voor een aanleg van een oeverdijk van zand (type N en D) is een bandbreedte (optimistisch tot reëel) aangehouden die de huidige marktwerking reflecteert. De berekende investeringskosten voor de oeverdijk vallen voor de meeste secties een stuk lager uit dan bij een uitvoering volgens het VoorKeursAlternatief (VKA). Hierbij moet worden opgemerkt dat geen rekening is gehouden met een afdracht aan Domeinen (de verschillen worden dan een stuk kleiner). Aanleg van een oeverdijk op het voorland (type D) vormt in alle gevallen de meest voordelige variant. De aanlegkosten van een oeverdijk volgens een ecologisch geoptimaliseerd ontwerp (type E) zijn niet doorgerekend. Deze variant verschilt qua kosten van de andere typen door het gebruik van klei (slib) en het aanbrengen van een oeververdediging. De grondverzetkosten van dit materiaal worden nog sterker bepaald door de marktwerking. Vanuit verschillende andere projecten wordt grond aangeboden tegen zeer wisselende marktprijzen. Indien veel tijd beschikbaar is kan gerekend worden met marginale aanvoerkosten en resteren alleen kosten voor afwerking. Gecombineerd met de kosten voor oeverbescherming (matten en (hergebruikte) stortsteen) is vooralsnog uitgegaan van vergelijkbare kosten met die van een oeverdijk volgens type N. Bij een keus voor scenario 2 (overal meest kosteneffectieve en haalbaar geachte oplossing) liggen de kosten ruim 30% lager dan bij een VKA op alle secties. Bij scenario 3 (oeverdijk met medegebruik door andere functies op plaatsen waar dit haalbaar wordt geacht) ligt dit percentage ruim 20% lager dan bij een VKA op alle secties. Beheer en onderhoud In het algemeen zal het beheer en onderhoud in het geval van een oeverdijk een stuk groter zijn dan bij een versterking op conventionele wijze. De huidige waterkering blijft immers bestaan en dient ook in de toekomst een bepaalde vorm van beheer en onderhoud vragen. De onderhoud- en beheerseisen van de bestaande waterkering kunnen wel worden versoepeld omdat de oeverdijk in dat geval de waterkerende functie overneemt: van een preventieve aanpak op basis van waterveiligheidseisen kan worden overgegaan naar een curatieve vorm van onderhoud bij gebleken instabiliteit. De oeverdijk is een veel dynamischere structuur dan een conventionele dijk en dient dan ook intensief gemonitoord te worden. Dit is met name het geval ten aanzien van zettingen, erosie en gebruik, hetgeen een behoorlijke weerslag zal hebben op de beheersorganisatie en de jaarlijkse kosten. Deze impact zal in het geval van een oeverdijk op het voorland (type D) overigens veel geringer zijn dan bij de andere varianten. In verband met erosie door langsstroming en

dientengevolge hoog oplopende onderhoudskosten wordt een onbeschermde oeverdijk (type N) in de secties rond en direct ten noorden van Edam weinig kansrijk geacht. Oeverdijk type E heeft een andere wijze van onderhoud nodig dan type N en D. Het gebruik van begroeiing en een vooroeververdediging kunnen de erosie verminderen, wat voordelen kan hebben voor het onderhoud. Vertraging Einde 2011 moet er een MER-waardige uitwerking liggen van de diverse typen oeverdijken. Er wordt door Arcadis samen met Deltares gewerkt aan een plan van aanpak wat hier in kan voorzien. In 2012 zouden schaalproeven kunnen worden uitgevoerd, mits men verder wil met de oeverdijk. Er is afgezien van pilots op de korte termijn, op langere termijn zijn deze nog steeds waardevol. Er zal op korte termijn vooral geleerd moeten worden van al bestaande situaties (voorlanden, vooroevers). Samenvatting m.b.t. beoordeling op kosten en baten De volgende samenvattende tabellen zijn ontleend aan de haalbaarheidstudie (Haskoning 2010). Er is hier een vergelijking gemaakt van de oeverdijk typen N, D en E t.o.v. het voorkeursalternatief (per tracé).

Tabel 1a Vergelijking van de oeverdijk typen N, D en E t.o.v. het voorkeursalternatief (per sectie uit tracé Hoorn-Edam)

Tabel 1b Vergelijking van de oeverdijk typen N, D en E t.o.v. het voorkeursalternatief (per sectie uit tracé Edam-Amsterdam)

Belemmeringen en mitigerende maatregelen De volgende belemmeringen zouden voor een kansrijke toepassing moeten worden weggenomen:

1. ontbreken van ontwerp- en toetsmethode 2. ecologische risico’s: realisatie natuur (succes?, tijdspad), inpassing, wettelijke

kader) 3. onzekerheid t.a.v. wijze van onderhoud (ervaring?, kosten) 4. onzekerheid t.a.v. bruikbaarheid en herkomst bouwmateriaal (zand/klei, kosten) 5. onzekerheid qua grondprijzen (herkomst en tijdspad zijn bepalend) 6. onzekerheid qua volumina benodigde grond (hangt af van ontwerp, mate van

zetting) 7. onzekerheid m.b.t. wijze van aanleg (kosten, effect ondergrond, tijdsduur)

In het plan van aanpak (in wording) om te komen tot een MER-waardig alternatief worden onder meer de volgende activiteiten voorzien: Bovengenoemde belemmeringen 1, 2, 3 en 6 zullen nader worden gespecificeerd, waarbij risico’s worden onderkend, geschat en een korte termijn aanpak wordt voorgesteld. Het doel van het plan van aanpak is te komen tot een ontwerpprofiel en aanlegprofiel voor de diverse varianten van de oeverdijk, met hieraan toegevoegd de wijze waarop deze zijn getoetst op veiligheid en ecologische meerwaarde. Hoewel er geen kostencalculatie is voorzien, zal wel het gebruik van de hoeveelheid en type grond en de mate van gebruik van andere (duurdere) elementen worden afgewogen in de optimalisatie.

ENW (Veiligheid en Techniek) is nauw betrokken t.a.v. de te hanteren aanpak om te komen tot een veilig ontwerp. ENWT steunt de verdere uitwerking van het oeverdijkconcept en wil meedenken. In een vroegtijdig stadium worden ecologen gevraagd na te denken over optimalisaties van het oeverdijk concept met ecologische meerwaarde. Er worden meerdere workshops in kader van Ecoshape gehouden, m.b.t. ecologische inpassing, ontwerp/toetsing, aanleg/grondstromen. De eerste workshop zal in het najaar van 2011 plaatsvinden, en heeft als doel varianten van de oeverdijk te ontwerpen die ecologische aantrekkelijk zijn, maar ook qua veiligheid haalbaar lijken. Deze varianten kunnen vervolgens nader worden uitgewerkt. Er wordt dan ook gezocht naar synergie met TBES-doelstellingen. Perspectief voor toepassing Het oeverdijk alternatief biedt perspectieven voor die dijkversterkingprojecten, waar een conventionele aanpak resulteert in een complexe uitwerking van dijkversterkingplannen, een langdurige uitvoeringstijd, hoge realisatiekosten en mogelijk ook problemen voor de toekomstige uitbreidbaarheid. De oeverdijk ondervangt niet alleen een hoogte tekort, maar ook stabiliteitsproblemen, en eventuele piping problemen.

Factsheet Vooroever Oostvaardersdijk

Figuur 1. Uitsnede overzichtskaart. Pijl geeft ligging van projectgebeid aan.

Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave De Oostvaardersdijk is een nieuwe en stabiele dijk. Op dit moment is er geen sprake van een veiligheidsopgave. Er is discussie over het verhogen van de norm van 1:4000 nu naar 1:10.000. Dit geeft voor de situatie aan het Markermeer een verhoging van de MHW met ongeveer 13 cm. De vereiste kruinhoogte van de dijk neemt met ca. 24 cm toe, als gevolg van golfoploop. Het Markermeer is bij de lange termijn verkenningen voor de peilen in het IJsselmeer losgekoppeld van het noordelijke IJsselmeer. Het meestijgen met de zee is voor het Markermeer geen uitgangspunt. Wel moet rekening worden gehouden met de wens een meer natuurlijk peilbeheer in te stellen. Dit gaat uit van een hoger voorjaarpeil (orde NAP + 10 cm) dat 30 cm hoger is gelegen dan het huidige peil in de zomer (NAP-0,20 cm). Impliciet leidt dit tot een kleine toename van de veiligheidsopgave. De omvang van de veiligheidsopgave varieert met de ligging ten opzichte van de wind. Richting Amsterdam neemt de omvang van de toename van de MHW aan de Oostvaarderdijk af tot 8 cm. De verschillen langs het traject zijn klein.

Ontwerpspecificaties Gangbare versterking De kleine toename in de kruinhoogte leidt tot een gangbare versterking van de dijk, waarbij toch een groot deel van de dijk is betrokken. De dijk wordt verhoogd en bij gelijkblijvend profiel ook verbreed. Dit vraag om het afnemen en herplaatsen van de bekleding. Natuurlijke kering Het waterschap heeft verschillende locaties bekeken om na te gaan of een voorland mogelijk is om te kunnen voldoen aan een 1:10.000 norm. Voor de situatie Oostvaardersdijk zijn verschillende typen ontwerpen beschreven en met Hydra-M doorgerekend (literatuur: R.M. van Dam, H.T.J. Overman, N. Jeurink en W.G. van Winkoop). Vanwege het geringe kruinhoogtetekort is een golfreducerend voorland afdoende. Er zijn in voornoemde studie ontwerpen onderscheiden op basis van twee variabelen: De hoogte van het voorland ten opzichte van MHW. Er is gekozen voor een hoogte op

NAP, MHW-1 meter en op MHW. Het gemiddelde meerpeil ligt tussen de NAP -0,2 en NAP 0,4 m.

De positie ten opzichte van de dijk. Er is gekozen voor een tegen de dijk aan gelegen voorland en een voorland in de vorm van een gronddam op enige afstand van de dijk.

Met oog op een meer natuurlijk peilverloop in de toekomst is een optimalisatie, dat wil zeggen een verflauwing van het talud tussen de NAP + 10 en NAP -40 cm, denkbaar. Dit is nu niet in overweging genomen. Wel is gekeken naar verschillende posities van het voorland op verschillende afstanden voor de dijk en verschillende oriëntaties van het voorland op de wind. Bij het ontwerp van de dijk wordt uitgegaan van het uitgraven van een zandcunet en een vooroeververdediging bestaande uit stortsteen. Hierbij kan worden opgemerkt dat de maatvoering van het zandcunet, en ook de te verwachten zetting, afhangt van de ondergrond. Ook de bestaande dijk staat op een zandcunet, maar dit is maar enkele meters breder dan de bestaande dijk.

Variant 0: Huidige situatie

Variant 1: Golfdempend flauw talud

Variant 3: Harde golfbreker met ondiepe luwe zone

Variant 2: Harde golfbreker

Figuur 2. Typen voorland zoals door het waterschap Zuiderzeeland in beschouwing zijn genomen. Let wel, er zijn ook andere typen mogelijk, zoals zachte golfbrekers en een naar dieper water aflopend golfdempend flauw talud.

Werking Voor de locatie aan de Oostvaardersdijk is de afname in benodigde kruinhoogte 0,84 m voor het voorland op NAP en op MHW-1 m. De afname in benodigde kruinhoogte is 1,26 m voor een voorland op MHW. Deze laatste afname geeft waarschijnlijk de maximale verlaging van de golfoploop aan die met een voorland bereikt kan worden. Geoptimaliseerd ontwerp Voor de drie typen voorland geldt dat de afname in kruinhoogte vele malen groter is dan de opgave. Er is hier met oog op de opgave niet verder geoptimaliseerd. Dit betekent dat de voorlandoplossingen robuuster en daarom ook duurder zijn ontworpen dan nodig. Er zijn in ander verband door DHV ook berekeningen uitgevoerd voor deze dijk. Hieruit bleek dat een voorland onder de waterlijn, dus onder NAP, ook voldoet. Dit laatste is relevant ook met oog op het verwachte onderhoud vanwege ijsgang. Op basis van Hydra-M berekeningen is een voorland ontworpen met een breedte van 30 m en een hoogte op -1.5 m NAP, dit is meer dan een meter onder gemiddeld meerpeil. Op de bodem worden geen beschermingsmaterialen gebruikt omdat de vooroever onder natuurlijk talud afloopt naar de bodem van het Markermeer. Op basis van evenwichtsprofielvergelijkingen uit de kustmorfologie is een helling van 1:50 gekozen, behorende bij een korreldiameter van 0.3 mm. Deze helling wordt doorgezet tot aan de closure depth. Vanaf die diepte volstaat een stabiele helling van circa 1:2. Op basis hiervan kan een minimale benodigde hoeveelheid zand in profiel van ongeveer 150 m3/m worden berekend. In andere studies is uitgegaan van een evenwichtsprofiel van 1:20 en 1:30.

Figuur 3. Schematische weergave van het voorland

Beoordeling en vergelijking Bij de beoordeling is gekeken naar de robuuste maar ook veel duurdere variant zoals aangedragen door het waterschap. Ook is er gekeken naar een geoptimaliseerde en goedkopere maar daardoor wel minder robuuste variant. De kosten van de robuuste variant zijn niet bekend.

- 1.5 m NAP

0.5 m NAP

4.87 m NAP

- 4 m NAP

2m8m30 m40 m

helling: 1:50voorland

huidige dijkbenodigde hoeveelheid

zand: ongeveer 150 m3/m

helling

1:4

- 2.3 m NAP

3.4 m

helling: 1:2

Aspect Gangbare versterking

Hybride met hoog voorland

Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg Veel hoger ook vanwege het robuuste ontwerp

Hangt af van ontwerp en grondkosten

Kosten beheer en onderhoud

Veel hoger Onderhoudskosten voor de dijk blijven en er worden veel kosten gemaakt voor onderhoud aan de oeverbescherming

Totale kosten Veel hoger Volgens mededeling waterschap tot 5 maal zo duur als een gangbare versterking

Veiligheid

Robuustheid Voldoende Groter Gezien de overdimensionering

Toetsbaarheid Goed Goed Formele optimalisatie moeilijk

Controle/toezicht Goed Voldoende Vraagt periodieke profielmetingen

Robuustheid Voldoende Groter Is gekapitaliseerd beperk in verhouding tot schadevermindering. Kan aanzienlijk besparing in zin van vermeden kosten opleveren als op korte termijn de ontwerpvoorwaarden toenemen.

Schadevermindering Neutraal Groter Is gekapitaliseerd waarschijnlijk beperkt

Faseerbaarheid Beperkt Groter Is niet aan de orde vanwege de overdimensionering

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor Groter Is op basis van

natuur vermeden kosten zeer aanzienlijk

Mogelijkheden recreatie

Groter Is vooral nabij de stad aanzienlijk

Landschap Groter Cultuurhistorie speelt geen grote rol voor dit dijktraject

Tabel 1. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een hybride met een (hoog) voorland.

Kosten natuurlijk voorland De kosten worden niet alleen bepaald door het volume grond dat nodig is om het voorland te realiseren. Voor de aanlegkosten zijn de volgende aannames van belang: Volume te realiseren grondlichaam; Momenteel wordt door betrokken parijen nog

uitgezocht hoeveel grond nodig is. Dit is afhankelijk van de hoogte van het voorland en de diepte van het voorgelegen water en ligt mogelijk tussen de 200 en 600 m3.

Aanbrengen zandcunet. Er is gekozen voor uitgraven en vervolgens aanbrengen van een zandcunet van ca. 3 meter dikte, in opbouw vergelijkbaar met het cunet dat onder de huidige dijk is aangebracht. De grond die wordt ontgraven wordt gebruikt voor de opbouw van het grondlichaam.

De kern bestaat uit ontzilt zeezand dat afkomstig is uit de Noordzee. Er wordt waarschijnlijk vanwege het aanbrengen van een zandcunet geen rekening gehouden met zetting.

Er wordt een vooroeververdediging van stortsteen aangelegd. Het is niet duidelijk of hiervoor stenen uit het door het voorland afgedekte deel voor worden gebruikt.

Aspect Gangbare

versterking Hybride met ondiep vooroever

Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg Mogelijk kleiner

Hangt af van ontwerp en grondkosten

Kosten beheer en onderhoud

Gelijk, tot iets groter

Onderhoudskosten voor de dijk blijven

Totaal kosten Mogelijk goedkoper

Sterk afhankelijk van locatie, ontwerp en grond/zandprijs

Veiligheid

Robuustheid Voldoende Gelijk Scherp ontworpen dus vergelijkbaar

Toetsbaarheid Goed Goed Formele optimalisatie moeilijk

Controle/toezicht Goed Voldoende Vraagt periodieke profielmetingen

Robuustheid Voldoende Groter Is gekapitaliseerd beperkt

Schadevermindering Neutraal Groter Is gekapitaliseerd beperkt

Faseerbaarheid Beperkt Groter Kan aanzienlijk zijn, want opschalen blijft veel goedkoper dan een gangbaar ontwerp

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

Groter Is op basis van vermeden kosten zeer aanzienlijk

Mogelijkheden recreatie

Groter Is vooral nabij de stad aanzienlijk

Landschap Groter Cultuurhistorie speelt niet voor dit dijktraject

Tabel 2. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een hybride met een (ondiepe) vooroever.

Wat betreft beheer en onderhoud is met volgende uitgangspunten gewerkt: De stenen vooroeververdediging vraagt een jaarlijks onderhoud van ongeveer 5% van

de aanwezige stenen. Vanwege ijsgang is groot onderhoud/herstel elke 15 jaar nodig waarvoor 50% extra steen wordt aangeleverd.

Het onderhoud van de stenen vooroeververdediging bestaat vooral uit het jaarlijks vrijhouden van de oeververdediging.

Voor de bestaande dijk blijft beheer en onderhoud hetzelfde, behalve van de huidige vooroeverdediging.

Het waterschap geeft aan dat een en ander resulteert in een 5x duurdere oplossing dan een gangbare versterking.

Voor het geoptimaliseerde ontwerp gelden volgende uitgangspunten: Een ontwerpprofiel van tenminste 130 m3. Een te compenseren zetting die tussen de 20 en 30% kan bedragen, de bruto

hoeveelheid zand die moet worden aangebracht komt daarmee op 150-180 m3. Daarbij kan het profiel nooit precies zo worden aangelegd als ontworpen, hiervoor

wordt nog een opslagfactor gebruikt van ca. 20%, zodat de bruto hoeveelheid uitkomt op 180-215 m3.

De zand/grondprijzen variëren, er wordt uitgegaan van 9 euro/m3, voor winnen en aanbrengen van zand.

De aanlegkosten liggen daarmee in de orde van grootte van 1600-2000 euro/m aan directe kosten. Uitgaande van een opslagfactor van 2,3 zijn de totale kosten ordegrootte 3.700 tot 4.600 euro/m. Dit ligt in dezelfde orde van grootte van de voorlandoplossingen in het voorbeeld van ‘Lange termijn peilen IJsselmeer’, vooral ook omdat in deze studie geen rekening is gehouden met zetting. De kosten van een gangbare versterking hangen af van de vraag of binnen- of buitenwaarts wordt versterkt. Bij een buitenwaartse versterking moet ook de steenbekleding worden verwijderd en opnieuw gezet. Het is onduidelijk of hiervoor andere stenen moeten worden gebruikt. De dijk hoeft maar beperkt verhoogd te worden. Bij hergebruik van stenen kan aanzienlijk op kosten worden bespaard, en ligt de nadruk op arbeidsloon. Deze bedragen ongeveer 50% van de kosten. De kosten per m2 voor ontgraven, verwijderen, in depot, zetten, aanbrengen extra materiaal en terugzetten stenen liggen in de orde van grootte van 50 tot 100 euro/m2. We rekenen ongeveer 24 m2/m steenbekleding, bij een teen op bodem (NAP -4 m) en een bekleding tot 2 meter boven NAP. De kosten bedragen daarmee tussen de 1200 en 2400 euro aan directe kosten. Afhankelijk van de uitgangspunten zijn de kosten vergelijkbaar groot of kleiner.

De beheer en onderhoudskosten zijn voor een voorlandoplossing met een stenen oeverbescherming groter dan voor een gangbare oplossing. Het jaarlijks maaien en ook periodiek herstellen van de oeverbescherming kosten veel geld. Een geoptimaliseerd ontwerp onder de gemiddelde waterlijn is aanzienlijk goedkoper en leidt mogelijk niet tot een toename van de huidige beheer- en onderhoudskosten van de bestaande dijk.

Robuustheid Er speelt bij de Oostvaardersdijk geen probleem ten aanzien van stabiliteit van het dijklichaam of met een risico van piping. Het voorland kan daaraan geen bijdrage leveren. Het voorland is laaggelegen, maar ligt afhankelijk van het type toch nog boven NAP, dus boven gemiddeld waterpeil. Dit betekent dat bresvorming waarschijnlijk wordt geremd. Bij een voorland op MHW is het risico op bresvorming waarschijnlijk aanzienlijk minder. Er is dus sprake van extra reststerkte. Bij een geoptimaliseerd ontwerp is geen sprake van reststerkte.

Het voorland zelf is in het uitgevoerde ontwerp zeer robuust ontworpen. De verlaging van de ontwerpkruinhoogte is veel groter dan nodig. Er is daarmee sprake van extra veiligheid. In theorie kan deze extra veiligheid worden gewaardeerd als een verdere afname in de schadeverwachting. Door deze schadeverwachting te kapitaliseren kan deze naast de investeringen worden geplaatst. De extra veiligheid die wordt geboden is echter niet bekend, want deze is niet alleen van de kruinhoogte afhankelijk. Ter illustratie; bij een schade van 1 miljard bij overstromen, is de gekapitaliseerde schadeverwachting bij een kans van optreden van 1:10000 jaar, ca. 2 miljoen. De extra veiligheid kan dus maximaal op 2 miljoen euro worden gewaardeerd. Bij een geoptimaliseerd ontwerp is geen sprake van extra veiligheid. Schadevermindering Het voorland ligt boven NAP. Doordat er minder snel een bres ontstaat bij falen mag ook worden verwacht dat er minder schade wordt geleden, omdat minder water kan binnenstromen. In geval van nood kan, net zoals bij het voorbeeld Waddenwerken Afsluitdijk, het naast de bres gelegen voorland ook als bron voor zand/grond worden gebruikt ten behoeve van het provisorisch dichten. De gevolgschade zal kleiner zijn. Ook deze baat kan maximaal met 2 miljoen euro worden gewaardeerd en overlapt daarmee met de toegerekende baat voor extra veiligheid/robuustheid. Bij een geoptimaliseerd ontwerp is geen sprake van extra schadevermindering, aangezien het voorland ver onder MHW is gelegen. Faseerbaarheid De mogelijkheid tot fasering is in dit verband minder relevant, aangezien geen geleidelijke stijging van de opgave wordt verwacht zoals in het noordelijke IJsselmeer. Daarbij is het ontwerp zo robuust ontworpen dat ook een verder aanscherpen van de (hydraulische) voorwaarden of de norm niet tot aanpassingen hoeft te leiden. Dit wordt anders wanneer een natuurlijk voorland scherp, dus sober en doelmatig zou worden ontworpen. Echter ook in dat geval is het mogelijk om met weinig kosten verder uit te breiden en te verhogen. Ter illustratie; als eerst tot een normverhoging en pas later tot een hoger natuurlijk peil wordt besloten dan kan een extra 10 cm reductie van de MHW noodzakelijk zijn. Ook kan men in de toekomst besluiten tot een nog strengere norm, of een andere wijze van inzet van het Markermeer, bijvoorbeeld ook als overlaatgebied.

Deze beperkte verhoging kost maar weinig ingeval van een natuurlijk voorland, maar veel meer in geval van een dijk. In theorie worden daarmee de kosten van een extra versterking voorkomen minus de aanlegkosten van een opgehoogd voorland. Ter illustratie; bij een hernieuwde versterking/ophoging van de kruin met nog eens 15 cm, zijn de kosten van een harde versterking weer in de ordegrootte van 1200-2200 euro/m. Als dit over 20 jaar nodig blijkt, komt dit nu overeen met een bedrag van 300-400 euro/m. Een zachte versterking vraagt ongeveer 50 m3, ofwel 400-500 euro/m. Beheer en onderhoud Beheer en onderhoud vormt een belangrijk aandachtspunt. In het ontwerp wordt uitgegaan van jaarlijks vrijhouden van de oeverbekleding en regelmatig groot onderhoud daarvan. In een hybride oplossing moet ook de dijk nog steeds worden onderhouden. De kosten van beheer en onderhoud zijn daarom veel groter dan in de huidige situatie. Als beheer en onderhoud omvangrijk zijn, zou ook kunnen worden gekozen voor een ontwerp dat minder beheer en onderhoud nodig heeft.

In het geoptimaliseerde ontwerp ligt het voorland als een ondiepe vooroever ruim onder het meerpeil. De ’constructie’ heeft geen last van ijsgang, vraagt geen vooroeververdediging en is daarom ook in onderhoud veel goedkoper. Wel moet rekening worden gehouden met beperkt zandtransport, waardoor incidenteel suppletie nodig is. Makkelijker is om het ontwerp daarom vast wat ruimer uit te voeren (bijvoorbeeld 10% van het (bruto) aanlegvolume). Er komen in Nederland veel dijken voor met voorland, waarbij het voorland gelegen is binnen een bestemming als natuurgebied en als zodanig ook door een terreinbeherende instantie wordt beheerd.

Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving Met het voorland worden natuurlijke habitats geschapen, maar worden ook bestaande habitats afgedekt. Voor deze dijk vormt een huidige stenenbeschoeiing een aandachtspunt. Hierin vindt de Rivierdonderpad een habitat. Doordat in het ontwerp opnieuw een vooroeververdediging wordt aangelegd, is er geen sprake van een permanent verlies. Naar verwachting is er geen belemmering voor de aanleg. Het geoptimaliseerde ontwerp heeft minder effecten op de bestaande stenenbegroeiing en schept ondiep water. Het is onduidelijk of deze waterdiepte voldoende is voor ondergedoken watervegetatie om zich te vestigen. Mogelijk vormen van medegebruik Afhankelijk van het type voorland ontstaan verschillende mogelijkheden voor medegebruik. Open lagunaire structuren geven aanlegmogelijkheden voor boten, luwe visstekken en kanoroutes. Natuurlijk voorland tegen de dijk kan onderdeel vormen van wandel- en fietsroutes. Vooral op plaatsen nabij de stad en bij een tekort aan stedelijk uitloopgebied, kan men deze mogelijkheden hoog waarderen. Nabij de stad kan zelfs worden gekozen voor de aanleg in de vorm van een stadspark of boulevard. De baten hiervan kunnen maximaal worden gewaardeerd als vermeden kosten voor de aanleg van een stadspark elders. Deze vermeden kosten zijn gezien de grondprijzen nabij Almere aanzienlijk hoger dan de aanlegkosten van een natuurlijk voorland. Het alternatief met een lage vooroever geeft geen verder mogelijkheden voor medegebruik. Realiseerbaarheid Er loopt op dit moment geen planvorming of MER-procedure die zou moeten worden opengebroken om een natuurlijk alternatief mee te kunnen nemen. In theorie zou men voor deze dijk de tijd kunnen nemen en de aanleg van het voorland sterk kunnen laten afhangen van het beschikbaar komen van grond. De aanleg wordt daarmee aanzienlijk goedkoper en strekt zich uit over meerdere jaren. Dit kan betekenen dat niet veiligheid maar natuur of stedelijk uitloopgebied de doorslag geven bij de fasering in de aanleg.

Belemmeringen De volgende (categorieën van) belemmeringen kunnen worden genoemd: Formele toetsbaarheid De hiervoor beschreven vormen van een natuurlijke kering kunnen met Hydra-B worden getoetst op de gevolgen voor de hydraulische belasting. Voorland wordt niet altijd meegenomen bij het toetsen van een dijk. Er worden eisen gesteld aan de fundering, in de vorm van een zandcunet. Er is geen instrument op basis waarvan kan worden bepaald of dat nodig is of niet. In principe kan zetting worden geaccepteerd zonder gevolgen voor de stabiliteit van het grondlichaam, vooral als dat onder een flauwe hoek is gelegen. Door extra grond aan te brengen kan zetting worden gecompenseerd, zodat de vereiste hoogte van het voorland wordt gehaald.

Kosten Zoals hiervoor is aangegeven zijn de kosten van een voorland hoger dan voor een gangbare versterking. De omvang van de kosten worden bepaald door de ontwerpeisen die worden gesteld en de verwachte noodzaak en omvang van aansluitend onderhoud. Ook de aanname ten aanzien van grondprijs is daarbij van groot belang. Voor de situatie Markermeer kan van de volgende indicatieve zand/grondprijzen worden uitgegaan. Ontzilt zand uit zee;13 euro/m3, zand uit Markermeer; 8 euro/m3, grond; 5 euro/m3. In het project Toekomstverkenning Afsluitdijk is uitgegaan van 5,3 euro/m3 voor zand. Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld als onderdeel van een compensatieverplichting, kan de aanleg van een voorland ook grotendeels voor rekening van een derde partij zijn. Natuurwet - en regelgeving Natura 2000: Het Markermeer is een vogelrichtlijngebied. De ingreep is waarschijnlijk positief voor vogels. Vooral bij de aanleg van lagunaire milieus over langere trajecten ontstaat een voor vogels gunstig foerageergebied. Ook kunnen delen van het voorland zo worden ingericht dat broedgebied ontstaat, ook voor zeldzame soorten. Flora- and Faunawet: In de steen beschoeiing van de huidige dijk komt de Rivierdonderpad voor. Er wordt geconstateerd dat hierbij bij de aanleg rekening moet worden gehouden. De nieuwe uit stenen bestaande vooroeververdediging biedt nieuw habitat. Dit geldt echter niet voor een flauw aflopende natuurlijke oever. Ecosysteemdiensten Afhankelijk van het type kan het voorland verschillende rollen spelen. Genoemd zijn al een mogelijke functie als foerageer- en broedgebied. Bij de ontwikkeling van ondiep luw gelegen water ontstaan ook paaiplaatsen voor vis en groeiplaatsen voor waterplanten. Een open verbinding met het Markermeer is hiervoor nodig. Een voorland met vegetatie kan een rol spelen in het vastleggen van slib. Doorgaans blijft dit liggen in rietkragen en wordt uiteindelijk onderdeel van het wortelstelsel, waarbij het rietland gaandeweg aan hoogte wint. Het is niet bekend hoe groot deze functie is. Ook als lagune zal het voorland slib invangen. Beheer en Onderhoud Er wordt uitgegaan van hoge beheer- en onderhoudskosten. Daarbij wordt gevreesd voor restricties vanuit de natuurwetgeving als sprake is van Rode lijst soorten.

Realisatie Hiervoor is al aangegeven dat het onduidelijk is of een zandcunet nodig is of niet. Hetzelfde geldt ook voor de vooroeververdediging. Discussie Vooral de aannames ten aanzien van de harde vooroeververdediging, het aanbrengen van een zandcunet, het gebruik van zeezand en ook het beheer en onderhoud zijn bepalend voor de kosten. Zo ontworpen is een voorlandoplossing duurder dan een gangbare beperkte verhoging van de dijk. Een natuurlijk voorland heeft daarom niet de voorkeur van het waterschap. Opgemerkt moet worden dat er waarschijnlijk ook andere uitgangspunten kunnen worden gebruikt voor het ontwerp en de aanleg van de dijk. Zo kan men uitgaan van een qua volume en evenwichtshoek ruim ontworpen grondlichaam. Hierbij wordt rekening gehouden met mogelijke zetting, waardoor de fundering met een zandcunet niet nodig is. Wel moet rekening worden gehouden met het effect van grond op de zetting van de bestaande dijk. Met een flauwe hellingshoek vervalt de noodzaak van een harde vooroeververdediging en ontstaat een flauwe oever in riet, zoals we die ook aantreffen voor de kust van Friesland. Al met al is meer grond nodig, maar zijn de beheer- en onderhoudskosten lager. Ook het vrijhouden van de stortbestening en samenhangend onderhoud komt daarmee te vervallen. Wel is onderhoud nodig aan de rietkraag. Als deze vitaal is zijn de kosten laag, maar dat hangt weer af van het peilbeheer op het Markermeer. Het natuurbeheer van rietland of natuurlijk voorland is duurder dan van water. De beheerkosten nemen daarom altijd toe. Wel is het daarbij de vraag of al deze beheerkosten aan de kering kunnen worden toegerekend. Ook in ander verband wordt gestreefd naar een uitbreiding van het areaal aan rietland en moeras, los van veiligheid. Het beheer is vooral ook duurder als men natuurlijke successie in vegetatie wil tegengaan. Door uit te gaan van een natuurdoeltype met meer overjarig rietland en een successie naar moerasbos kan het beheer aanzienlijk extensiever worden. Voorts wordt opgemerkt dat een lagune contact moet houden met het hoofdsysteem. Aangegeven wordt dat dan voorkomen moet worden dat de golven doorlopen. Dit kan worden voorkomen met het aanbrengen van een palenbos. Deze is open voor water en organismen maar laat golven niet door.

De kosten kennen dus een aanzienlijke bandbreedte afhankelijk van: De hydraulische randvoorwaarden; deze variëren vooral met de windcondities. Voor de

situatie langs de Oostvaardijk is de variatie beperkt. De ondergrond; voor de Oostvaardersdijk zijn delen gelegen met veen en met klei en

zand. Voor een ontwerp zonder zandcunet zijn de verschillen in zetting en daarmee in de grondbehoefte ordegrootte van 20 tot 100% hoger dan wat in het ontwerpprofiel is gelegen.

De beschikbaarheid van grond en daarmee samenhangende grondprijs; deze varieert tussen de theoretisch 0 euro/m3, 3 euro/m3 (voor alleen transport), 11-12 euro/m3 ingeval van ontzilt zeezand, toerekenen van de domeinvergoeding (ca. 2,2 euro/m3) en dergelijke. Deze variabele hangt vooral af van beleid en timing met andere werkzaamheden waarmee grond voor de aanleg beschikbaar kan komen.

Ontwerpspecificaties; vooral de keuze tussen een harde vooroeververdediging die moet worden vrijgehouden van vegetatie en intensief onderhouden en een rietoever op een flauw aflopend evenwichtsprofiel is bepalend voor de onderhoud- en beheerskosten.

Optimalisaties; de doorgerekende ontwerpprofielen gaven een verlaging van de ontwerphoogte van meer dan 90 cm, veel meer dan nodig voor het halen van een hogere taalstelling.

Toerekening van kosten; hier speelt vooral de vraag of de kosten van beheer en onderhoud voor rekening zijn de natuurbeheerder of de beheerder van de kering.

De kosten variëren afhankelijk van locatie, ontwerpeisen, ontwerpoptimalisatie en zandprijs mogelijk met meer dan een factor 6. Een voorland is zeker goedkoper als een derde partij het grootste deel van de kosten voor zijn rekening neemt, bijvoorbeeld als onderdeel van een compensatieverplichting. Een voorlandoplossing kan hierbij goedkoper of aanzienlijk duurder zijn. De kosten voor een gangbare versterking hangen vooral samen met verhogen en opnieuw zetten van bekleding, dan wel vervangen van bekleding. De kosten hiervan variëren minder.

Factsheet Groeiend voorland Friesland

Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave De huidige dijken langs de Friese IJsselmeerkust voldoen aan de toetsing op veiligheid met uitzondering van enkele kleine trajecten. De huidige veiligheidsopgave voor die kust is heel beperkt. In de toekomst kan het gewenst zijn het peil van het IJsselmeer te laten stijgen. In sommige studies wordt een stijging van 1,5 m voorgesteld. Dan ontstaat er wel een veiligheidsopgave voor die IJsselmeerdijken. Ontwerpspecificaties De dijken langs de Friese IJsselmeerkust kunnen in enkele typen worden onderscheiden: Dijken met een hoog voorland dat voor de aanleg van de Afsluitdijk een hoge schor is

geweest. Dijken met een hoog voorland (soms met een zomerkade) en een brede ondiepe zone

voor het voorland. Dijken met een brede ondiepe zone voor de dijk. Dijken die direct aan de diepere IJsselmeerbodem grenzen.

Gangbare versterking De kleine toename in de kruinhoogte leidt tot een versterking van de dijken, waarbij toch een groot deel van een dijk is betrokken. Een dijk wordt verhoogd en bij gelijkblijvend profiel ook verbreed. Bij een verbreding aan de binnenzijde van een dijk moeten vaak wegen en watergangen aan de binnenzijde van een dijk worden verlegd. Het ligt meer voor de hand een dijk aan de IJsselmeerzijde te verbreden. Dit vraag om het afnemen en herplaatsen van de bekleding. Een nadeel van een gangbare versterking is dat de waardevolle buitendijkse gebieden permanent onder water komen te staan en dat de huidige voorlanden veel van hun ecologische waarden verliezen. De golfreducerende werking neemt sterk af als het peil van het IJsselmeer stijgt.

Natuurlijke kering Een golfreducerend hoog voorland is afdoende om een toekomstig kruinhoogte tekort op te vangen. Dat kan worden bereikt door behoud en versterking van het huidige voorland. Dat kan op verschillende manieren: In het kader van een dijkversterking wordt het voorland verhoogd en waar nodig

verbreed of versmald. Dan verdwijnt in korte tijd de waardevolle vegetatie. Deze maatregel kan nodig zijn als het veiligheidsniveau in korte tijd moet worden verbeterd.

Door regelmatig kleine suppleties op de rand van een brede ondiepe zone uit te voeren, kan het voorland worden versterkt als het gesuppleerde materiaal door natuurlijke processen naar en op het huidige voorland wordt getransporteerd. Deze maatregel kan worden toegepast als het veiligheidsniveau geleidelijk, na een lange periode van bijvoorbeeld twintig jaar, moet worden verbeterd. Het voordeel van deze strategie is dat de huidige vegetatie de gelegenheid krijgt mee te groeien naar de nieuwe situatie.

Ter toelichting van de strategie van geleidelijk meegroeien van het voorland wordt het volgende opgemerkt: In de jaren negentig is een grote suppletie uitgevoerd op de rand van de ondiepe zone bij Gaast. Deze suppletie is een gedeeltelijk succes geworden. Waarschijnlijk is de locatie van die suppletie niet representatief voor de Friese kust. In het kader van Building with Nature zijn enkele nieuwe suppleties langs de Friese IJsselmeerkust in voorbereiding. Met de analyse van de monitoringsresultaten van deze proefsuppleties groeit het inzicht in waar deze maatregelen met succes kunnen worden toegepast. Belemmering Van een suppletie aan de rand van de ondiepe zone wordt slechts een deel door de natuurlijke processen naar de kust gebracht om het voorland te versterken. De grootte van dat deel is sterk afhankelijk van de locatie langs de Friese kust. En er is veel onzekerheid over de grootte van dat deel. Daarom zijn pilot suppleties gewenst om een beter inzicht te krijgen in de effectiviteit van die suppleties. De werking van stormen op de morfologische ontwikkelingen van een voorland is onvoldoende bekend.

Factsheet Lange Termijn Peilen IJsselmeer Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave De huidige dijken langs de Friese IJsselmeerkust voldoen aan de toetsing op veiligheid met uitzondering van enkele kleine trajecten. De huidige veiligheidsopgave voor de Friese IJsselmeerkust is heel beperkt. Dit geldt ook voor de dijken van Flevoland en de Noordoostpolder. Deze zijn nieuw en deels recent nog versterkt.

Figuur 1. Dominante factor belasting dijktalud per gekozen locatie (Deltares 2010) en zes gekozen locaties voor berekeningen (omcirkeld).

Figuur 2. Opwaaiing scheefstand en golfoploop op het IJsselmeer (Deltares, 2010)

Bij een substantiële stijging van het meerpeil ontstaat voor de meeste dijken een kruinhoogte tekort en is verhoging en ook versterking nodig. Als onderdeel van de verkenningen naar het lange termijn peil voor het IJsselmeer is gekeken naar de mogelijke inzet van een overslagbestendige dijk, voorland en voorlandrif. Onderstaand is in hoofdzaak een samenvatting van het in DHV (2010) en Deltares (2010) beschreven onderzoek. Er is hierbij gekeken naar de huidige situatie, een peilstijging van 60 cm en een peilstijging van 100 cm. Deze scenario’s zijn doorgerekend met HYDRA-VIJ.

Figuur 3. Kruinhoogte tekorten volgens Hydra-VIJ in scenario’s met een 50 cm en een 100 cm stijging van het meerpeil (Deltares 2010)

Er is vervolgens voor 12 locaties gekeken naar het kruinhoogte tekort dat ontstaat. De meeste locaties langs de Friese kust hebben ook bij een peilstijging van 100 cm nog steeds geen kruinhoogte tekort. Dit geldt ook voor enkele locaties verder van het IJsselmeer bijvoorbeeld langs het Zwarte Water. Vooral voor de dijken langs de Noordoostpolder en de Wieringermeer is het kruinhoogte tekort groot. Er is in deze studie niet gekeken naar de Houtribdijk. Deze heeft ook in de huidige situatie op veel plaatsen een kruinhoogte tekort. Ontwerpspecificaties Er is een selectie gemaakt van 6 locaties die verschillen in hydraulische belasting (scheefstand, golfhoogte) en ook de diepte van het water voor de dijk. Voor deze 6 locaties zijn ontwerpen gemaakt voor een overslagbestendige dijk, een voorland en een vooroeverdam. Er is daarbij uitgegaan van een standaard ontwerp, dat op alle locaties is toegepast. Zo is voor de hoogte van het voorland en ook de vooroeverdam altijd dezelfde hoogte ten opzichte van MHW aangehouden. Dit resulteert op enkele plaatsen tot meer reductie van de golfoploop dan nodig, maar soms ook te weinig. Er heeft geen verdere ontwerpoptimalisatie plaatsgevonden. De vooroeverdam en het voorland zijn daarom op enkele plaatsen robuuster dan nodig (zie ook discussie).

Q [l/s/m1]

ref, 0m

sc1 +0,6m

sc2 +1,0m

Versterken kruin

en binnentalud

(klei+GeoGrid

+gras)

Versterken buitentalud

Buitentalud tot 1,5m hoger door

laten lopen

Vergroten teensloot /

afvoercapaciteit

Hergebruik

bekleding als

stortsteen

Figuur 4. Principe van ontwerp overslagbestendige dijk

Voor de overslagbestendige dijk wordt rekening gehouden met de mogelijke aanpassing van het overslagcriterium van de huidige <0,1 l/s naar mogelijk 5-10 l/s (zie ook Van der Meer et al. 2009). Uitgangspunt voor het ontwerp is een overslag van maximaal 10 l/s. Bij deze overslag wordt de bekleding van het binnen talud daarop aangepast, bijvoorbeeld door inzet van Geogrid en zo nodig verflauwd. Een overslag groter dan 30 l/s wordt niet in beschouwing genomen, omdat dit een (te) dure versterking van het gehele binnentalud met stenen vergt. Ook wordt voor het verwerken van de overslaghoeveelheden de teensloot achter de dijk aangepast. Deze maatregel betreft alleen de afwatering. Een overslagdebiet van 10 l/s vraagt of om een aanzienlijke berging achter de dijk of de afvoer van dit debiet. Het laatste is gezien de vereiste capaciteit (10 m3/s per 1 km kering) niet mogelijk. Ook berging in aanwezige watergangen vraagt meer dan 20 km2 polder (0,5 m peilstijging en 2% oppervlaktewater) per km dijk. Ook dit is in veel situaties niet aanwezig. In de praktijk betekent dit dat een overslagbestendige dijk eigenlijk alleen gecombineerd kan worden met een bijvoorbeeld achter de dijk gelegen natuurgebied. Of men moet de incidentele wateroverlast die dit met zich meebrengt accepteren. Dit is denkbaar als een significante overslag niet vaker dan de werknorm van het achtergelegen gebied voorkomt. De kosten van berging zijn niet in de begroting van de overslagbestendige dijk meegenomen (zie ook discussie). De vooroeverdam is het meest effectief als de kruin net boven MHW is gelegen. Er is uitgegaan van een kruin op 0,5 meter boven NAP en een kruinbreedte van 1 meter. De kern wordt opgebouwd uit zandworsten, beschermd met een filterlaag en een toplaag van stortsteen en er wordt voorzien in een teenbescherming. De voorlanddam wordt op 100 meter van de dijk op een onderlaag van geotextiel geplaatst.

< Q [l/s/m1]

ref, 0m

sc1 +0,6m

sc2 +1,0m

0,5 m boven water

Filterlaag

Geotextiel

Teen

1:21:2

Figuur 5. Principe van ontwerp vooroeverdam voor dijk op 0,5 m boven waterstand bij storm. Het niveau van de kruin van de vooroeverdam is afhankelijk van het scenario.

De voorlandoplossing gaat uit van een taludhelling van 1 op 20. Het voorland sluit aan op de bestaande dijk op een niveau dat 0,2 meter onder MHW is gelegen. De golfreductie is daarbij groot, bij een verhoudingsgewijs klein volume grondlichaam. Het voorland wordt opgebouwd uit zand, afgedekt met een kleilaag van 0,8 meter. Op de gemiddelde waterlijn is een steenbestorting aanwezig, maar die is niet meegenomen in de overslagberekeningen. De stenen hiervoor worden ontnomen uit het talud van de bestaande dijk dat door het voorland wordt afgedekt. De aanlegwijze is niet nader in beschouwing genomen. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde zandprijs van 9 euro/m3. Dit is voldoende voor het aanbrengen van zand met meerdere werkslagen, en komt overeen met de prijs waarmee ook in de oeverdijk wordt gerekend. Het ontwerp is niet geoptimaliseerd met oog op andere functies (o.a. natuur en recreatie). Voorts kan worden opgemerkt dat het ontwerp op meerdere locaties de golfoploop meer vermindert dan nodig met oog op het overslagcriterium (zie tabel 1 en ook discussie).

< Q [l/s/m1]< Q [l/s/m1]

ref, 0m

sc1 +0,6m

sc2 +1,0m

teen talud 0,2 m

onder water

talud 1:20

Verwijderen en

hergebruik bekledingHergebruik bekleding als

stortsteen rond dagelijkse

waterlijn

Figuur 6. Principe van ontwerp voorland voor dijk op 0,2 m onder waterstand bij storm. Taludhelling voorland 1:20. Niveau voorland is afhankelijk van scenario.

Werking Voornoemde ontwerpen zijn voor 6 locaties doorgerekend met de PC-overslagmodule binnen HYDRO-VIJ. Dit gaf per locatie een wisselend beeld (tabel 1). Een vooroeverdam is ook bij een 100 cm peilstijging voor de dijkprofielen Westermeerdijk, Zuidermeerdijk-West en de IJsselmeerdijk voldoende, maar een voorland voldoet alleen in scenario 1 maar niet meer in scenario 2. In de praktijk kan de voorlandoplossing nog wat hoger op de dijk worden aangebracht, maar daar is niet naar gekeken. Voor de locatie Zeughoek Noord is te zien dat alle 3 de maatregelen voldoende effect hebben, ook met een peilstijging van 100 cm. De resultaten verschillen dus per locatie. De vooroeverdam leidt op alle locaties tot vergelijkbare resultaten. Op locatie 11 is volgens de rapportage sprake van een rekenfout in PC-overslag.

Locatie HYDRA-VIJ locatie

Profiel Referentie Scenario 1

Scenario 2

Locatie 3

02A Zeughoek Noord

Overslagbestendig < 0,1 1,9 10,2

Vooroeverdam < 0,1 < 0,1 < 0,1 Voorland < 0,1 < 0,1 < 0,1

Locatie 6

F280 Stavoren Noord

Overslagbestendig < 0,1 < 0,1 < 0,1

Vooroeverdam < 0,1 < 0,1 < 0,1 Voorland < 0,1 < 0,1 < 0,1

Locatie 8

N223 Westermeerdijk

Overslagbestendig 0,1 2,8 11,2

Vooroeverdam < 0,1 0,1 0,2 Voorland 0,1 0,8 2,5

Locatie 9

N308 ZuidermeerdijkW

Overslagbestendig 1,9 13,2 29,5

Vooroeverdam 0,1 0,2 0,2 Voorland 0,2 3,5 9,3

Locatie 11

N035 Vossemeerdijk

Overslagbestendig 1,5 23,7 >100

Vooroeverdam 0,6 3,8 34,4 Voorland < 0,1 0,2 > 100

Locatie 12

F340 IJsselmeerdijk

Overslagbestendig < 0,1 1,4 9,4

Vooroeverdam < 0,1 0,1 0,2 Voorland < 0,1 0,9 9,2

Tabel 1. Tabel met berekende overslagdebieten Hydra-VIJ [l/s/m1]

Kosten baten analyse Voor de drie ontwerpen is voor de 6 locaties gekeken naar de aanlegkosten in geval van scenario 1, bij een stijging van het peil met 0,6 meter (tabel 2). Dit is gedaan op basis van de ontwerpprofielen en kentallen voor verschillende kostencomponenten. De kosten van een gangbare kruinverhoging zijn alleen zeer globaal in beeld gebracht op basis van een kental voor de kruinverhoging als geheel. Lokaal kunnen meer maatregelen nodig blijken. Er is daarom uitgegaan van een bandbreedte.

Locatie Scenario 1

Kosten [€ /m] *

Locatie 3

02A Zeughoek Noord

Overslagbestendig 1,9 € 3.600

Vooroeverdam <0,1 € 4.100

Voorland <0,1 € 3.300

Kruinhoogte tekort 20 cm (Deltares, 2010)

<1 Dijkverhoging (20–40 cm) € 2.000

Locatie 8

N223 Westermeerdijk

Overslagbestendig 2,8 € 3.300

Vooroeverdam 0,1 € 2.900

Voorland 0,8 € 2.200

Kruinhoogte tekort 130 cm (Deltares, 2010) <1

Dijkverhoging (100–120 cm) € 4.000 - 6.000

Locatie 9

N308 Zuidermeerdijk

Overslagbestendig 13,2

€ 3.400

Vooroeverdam 0,2 € 4.200

Voorland 3,5 € 5.100

Kruinhoogte tekort 140 cm (Deltares, 2010)

<1

Dijkverhoging (100–120 cm) € 4.000 - 6.000

Locatie 11

N035 Vossemeerdijk

Overslagbestendig 23,7 € 3.400

Vooroeverdam 3,8 € 5.400

Voorland 0,2 € 3.700

Kruinhoogte tekort 100 cm (Deltares, 2010)

<1

Dijkverhoging (80–100 cm) € 2.000 - 4.000

Locatie 12

F340 IJsselmeerdijk

Overslagbestendig 1,4 € 3.800

Vooroeverdam 0,1 € 5.900

Voorland 0,9 € 4.800

Kruinhoogte tekort 10 cm (Deltares, 2010)

<1

Dijkverhoging (20–40cm) € 2.000

* Genoemde kosten zijn investeringskosten inclusief BTW exclusief vastgoed

Tabel 2. Berekende overslagdebieten Hydra-VIJ [l/s/m1] voor scenario 1 en investeringskosten per maatregel. Met groen zijn de toelaatbare debieten aangegeven.

Het is sterk locatieafhankelijk welk alternatief het meest kosteneffectief is. Op twee locaties is dat het voorland en op twee locaties is dat een gangbare verhoging van de kruin van de dijk. Een gangbare kruinverhoging lijk het goedkoopste overal waar sprake is van een beperkte kruinverhoging. Dit hangt echter deels samen met de wijze waarop kentallen worden gebruikt. Ook een voorlanddam is op enkele plaatsen het goedkoopste en dat geldt ook voor de overslagbestendige dijk.

Kosten van alternatieven Kosten voorland Voor de aanlegkosten van het voorland zijn de volgende aannames van belang: Volume te realiseren grondlichaam; dit is bepaald aan de hand van het standaard

profiel. Er is gerekend met een zandprijs van 9 euro/m3. Het benodigde volume neemt snel toe (van 60 naar 180 m3/m) met de waterdiepte, en daarmee ook de kosten.

Het voorland is afgedekt met een 80 cm dikke kleilaag. De kosten hiervan bedragen 13,5 euro/m3. Klei is daarmee dubbel zo duur als zand. De vraag is of overal een dergelijke dikke kleilaag ook echt nodig is, of dat kan worden volstaan met een flauwoplopend talud in zand, dat mettertijd begroeid raakt met riet en moerasbos. Een geheel in zand opgebouwd voorland is ordegrootte van 30-35% goedkoper.

Er wordt op gemiddeld waterniveau een vooroeververdediging van stortsteen aangelegd. De stenen hiervan zijn afkomstig van de bestaande dijk. Het betreft dus alleen aanleg kosten.

Er is niet gekeken naar de aanleg- en beheerkosten en ook niet naar het compenseren

van zetting. Kosten vooroeverdam De kosten worden vooral bepaald door de diepte, aannames ten aanzien van de steilte

van het talud. De kern van de vooroeverdam wordt gevormd door zandworsten. De kosten hiervan

bedragen 10,5 euro/m3 aangebracht zand. Het volume wordt vooral door de waterdiepte bepaald.

Er wordt een filterlaag (23 euro/m3) en een stortsteenbekleding (28 euro/m3) aangelegd. Op ondiep water zijn de kosten hiervan even groot als van de kern van zandworsten. Op dieper water lopen deze kosten terug naar ongeveer 30%.

De vooroeverdam staat op geotextiel (2,4 euro/m3). De bijdrage hiervan aan de totale kosten is klein.

Er is niet gekeken naar de aanleg- en beheerkosten en ook niet naar het compenseren van zetting.

Kosten overslagdijk De kosten worden vooral bepaald door het vervangen van de bekleding. Uitgangspunt is dat bij hogere overslagvolumes (10 l/s) extra versterking van het binnentalud nodig is. Ook wordt, waar nodig, het binnentalud verflauwd. Vervangen bekleding buitentalud (betonzuilen, 96 euro/m2) Vervangen/versterken bekleding binnentalud (geotextiel en klei). De kosten zijn vrijwel op alle locaties vergelijkbaar groot.

Er is niet gekeken naar de aanleg- en beheerkosten en ook niet naar de kosten van het bergen van overslagwater. Het is mogelijk dat deze kosten beperkt kunnen blijven afhankelijk van de situatie. Er zijn waarschijnlijk geen verdere aanpassingen nodig als overslag, leidend tot overlast, niet vaker dan 1 keer per 50 tot 100 jaar voorkomt en daarbij niet leidt tot schade aan gebouwen en infrastructuur. Kosten gangbare versterking Er zijn hiervoor geen profielen ontwikkeld. Er is gewerkt met kostenkentallen voor de aanlegkosten op basis van het kruinhoogte tekort en dat in klassen. Er is hierbij dus ook geen rekening gehouden met beheer- en onderhoudskosten en ook niet met eventuele zetting of de noodzaak voor het aanleggen van een zandcunet ter fundering van de bredere dijk. Zoals aangegeven zijn alleen de kosten voor scenario 1 in beeld gebracht en niet voor scenario 2. Uit de overslagberekeningen volgt al wel dat enkele ontwerpen voldoen in scenario 1 en 2. Bij gangbare kruinverhoging moet er altijd rekening worden gehouden met kosten voor een tweede verhoging op termijn of met hogere initiële aanlegkosten (zie ook robuustheid). De kosten van een gangbare kruinverhoging nemen verhoudingsgewijs toe. De kosten van het voorland nemen juist met toenemend peil verhoudingsgewijs af, dit omdat het kleidek bepalend is voor de kosten en niet zozeer het volume van het voorland. Andere aspecten Robuustheid Er is in voornoemde studie alleen gekeken naar een kruinhoogtetekort. Er kunnen zich vooral bij de oude zeedijken ook problemen voordoen met de stabiliteit van het dijklichaam en met piping, vooral als het peil fors toeneemt. Ook loopt een discussie naar het mogelijk verder uitzakken van het peil. Ook dit kan tot instabiliteit van de dijk leiden. De gangbare verhoging van de kruin draagt niet bij aan de stabiliteit en lost ook een mogelijk probleem met piping niet op. Dat geldt ook voor de vooroeverdam. Bij een overslagdijk blijft het profiel intact. Ook deze oplossing draagt niet bij aan problemen met instabiliteit en piping. Dit betekent dat bij de oplossingen gangbare kruinhoogte verhoging, vooroeverdam en overslagdijk, rekening moet worden gehouden met extra kosten op trajecten waar problemen met piping en instabiliteit spelen. Een voorland kan bijdragen aan stabiliteit en ook aan het probleem met piping. Dit vraagt wel het aanbrengen van een minimale kleilaag (1 meter) en ook een minimale breedte. Dit laatste is vanwege de flauwe hellingshoek van 1:20 waarschijnlijk wel het geval. Dit betekent dat op bepaalde locaties een voorland een robuustere oplossing levert dan de alternatieven.

Het voorland is laaggelegen, maar ligt afhankelijk van het type toch nog fors boven NAP en maar net onder MHW. Dit betekent dat bresvorming waarschijnlijk wordt geremd. Bij een voorland op MHW is het risico op bresvorming waarschijnlijk nog kleiner. Er is bij een voorland dus sprake van extra reststerkte. Deze reststerkte is niet aanwezig in de andere oplossingen. Schadevermindering Het voorland ligt boven NAP. Doordat er minder snel een bres ontstaat bij falen mag ook worden verwacht dat er minder schade wordt geleden, omdat minder water kan binnenstromen. In geval van de overslagdijk is nu verondersteld dat er geen extra voorzieningen worden getroffen voor het bergen van het water dat over de dijk slaat. Dit betekent dat dit ontwerp niet tot schadevermindering leidt. Dit geldt ook voor de gangbare kruinverhoging en de vooroeverdam. Ook hier (zie voorbeeld Waddenwerken Afsluitdijk en Vooroever Oostvaardersdijk) kan in geval van nood het naast de bres gelegen voorland als bron voor zand/grond worden gebruikt ten behoeve van het provisorisch dichten. Ook daarmee wordt de hoeveelheid water die kan binnenstromen beperkt. Deze mogelijkheid ontbreekt in de andere oplossingen. Faseerbaarheid Op dit moment is niet duidelijk in hoeverre en ook wanneer het peil van het IJsselmeer moet worden verhoogd. Als de vooroeverdam, gangbare kruinversterking en ook de overslagdijk scherp worden ontworpen, dan leidt elke extra toename van het meerpeil direct tot erg veel meer kosten. Men kan er ook voor kiezen om deze oplossingen meteen met oog op een veel grotere peilstijging aan te leggen. De aanlegkosten zijn dan wel hoger. Een voorland kan tegen geringe kosten verder worden verhoogd, dit komt vooral omdat (dure) bekleding ontbreekt, die bij een verhoging en aanpassing van het profiel moet worden vervangen. Een voorlandoplossing is dus beter te faseren. Beheer en onderhoud Beheer en onderhoud vormt een belangrijk aandachtspunt. De beheer- en onderhoudskosten van een gangbare kruinverhoging zijn vergelijkbaar aan die van de huidige dijk. Echter bij een gefaseerd verhogen van het peil moet wel rekening worden gehouden met het verschuiven van het gemiddelde peil en de daarop in te stellen vooroeververdediging. De vooroeverdam leidt tot een beperkte toename in beheer- en onderhoudskosten. De golfaanval op de bestaande dijk neemt weliswaar sterk af, maar komt toch bovenop het onderhoud dat aan de dam zelf nodig zal zijn. De overslagdijk heeft beheer- en onderhoudskosten die waarschijnlijk vergelijkbaar zijn aan die van de huidige dijk. De beheer- en onderhoudskosten van het voorland hangen sterk af van ontwerp en gekozen beheer. Het gehanteerde ontwerp gaat uit van een steenbeschoeiing op gemiddeld waterniveau. Deze zal gelijk aan de dijk in de huidige situatie moeten worden onderhouden. Daarbij komt dat het voorland zelf moet worden beheerd. De kosten hiervan hangen af van het vegetatietype en de daarmee samenhangende beheersintensiteit. Bij een breed rietland kan deze oplopen tot 400- 500 euro/km per jaar. Een voorland leidt tot extra beheer- en onderhoudskosten.

Er komen in Nederland veel dijken voor met voorland, waarbij het voorland gelegen is binnen een bestemming als natuurgebied en als zodanig ook door een terreinbeherende instantie wordt beheerd. Natuurlijke habitats, relatie met natuurwetgeving De gangbare kruinverhoging leidt waarschijnlijk maar tot beperkte effecten op aanwezige natuurwaarden. Het IJsselmeer is aangewezen onder de Vogelrichtlijn. Hierop is de gangbare kruinverhoging niet van invloed. Wel moet rekening worden gehouden met rode lijstsoorten, zoals de rivierdonderpad, die men aan kan treffen in de stenenbeschoeiing. Voor de overslagdijk geldt waarschijnlijk hetzelfde. De vooroeverdam voegt extra hard habitat toe, wat dus van voordeel kan zijn voor de soorten die aan stenenbeschoeiingen zijn gebonden. Daarbij schept de vooroeverdam ook bij gemiddelde situaties een golfluwe zone voor de dijk. Hier kan een voor de natuur interessant lagunair milieu ontstaan, met helder water en afhankelijk van de waterdiepte ook een begroeiing met ondergedoken waterplanten. Deze luwe zone draagt bij aan de waterkwaliteit en kan functioneren als paai- en opgroeigebied van vis. Een en ander vraagt wel dat er plaatselijk een open verbinding is met het open water. Met de aanleg van voorland wordt een ondiepe vooroever, een rietoever en mogelijk ook een moeraszone toegevoegd aan de oever. Bij een hellingshoek van 1:20 kan gerekend worden op een rietzone van ordegrootte van 20 meter of meer. Het voorland kan daarbij een rol vervullen als ecologische verbindingszone, als foerageer- en broedgebied voor vogels, en mogelijk ook een paaigebied voor vis.

Mogelijk vormen van medegebruik Een gangbare kruinverhoging of overslagdijk geven geen extra mogelijkheden voor recreatie. Een vooroeverdam kan mogelijk nog gebruikt worden als aanlegvoorziening voor de recreatievaart. Achter een stelsel van vooroeverdammen kan bijvoorbeeld ook een kanoroute worden aangelegd, of een golfluwe vaargeul voor kleine recreatievaart. Op een voorland kunnen wandel- en fietsroutes worden aangelegd. Realiseerbaarheid Een gangbare dijkverhoging en mogelijk ook een voorland kunnen effecten hebben op het landschapsbeeld en de cultuurhistorische waarde. Een voorland kan ingeval van bestaand voorland leiden tot de afdekking van bestaande natuurwaarden.

Discussie Bij voornoemde kosten vergelijking zijn de volgende opmerkingen te plaatsen: Er is niet overal sprake van een geoptimaliseerd profiel, dit is mogelijk in het nadeel van

de voorlanddam en de voorlandoplossing, omdat de overslagdijk wel is aangepast op het verwachte debiet. De gangbare kruinverhoging is ook niet geoptimaliseerd, maar hier wordt een directe relatie tussen de kruinverhoging en de daarmee samenhangende kosten gebruikt.

Er is bij de voorlanddam en het voorland geen rekening gehouden met zetting. Zetting kan 10% (vaste ondergrond) tot 50% (slappe ondergrond) extra volume vragen.

Er is uitgegaan van een standaard grond- en zandprijs, deze zijn echter locatie afhankelijk en hangen ook daarbij ook sterk af van de aanlegwijze. Er is nu uitgegaan van 9 euro/m3. In het project Toekomstverkenning Afsluitdijk is uitgegaan van 5,3 euro/m3, dit is al 40% procent minder. De kosten voor het aanbrengen van een kleilaag variëren minder.

In geval van een gangbare kruinverhoging moet of direct rekening worden gehouden met een 100 cm peilstijging, of er moet tweemaal verhoogd worden over een langere periode. Een voorland kan makkelijker meegroeien, waarbij in eerste instantie een aanpassing aan een 60 cm peilstijging, of ook minder al voldoet.

Er is alleen rekening gehouden met een kruinhoogte tekort. Bij toename van het waterpeil kunnen ook andere opgaven ontstaan bijvoorbeeld instabiliteit of een risico van piping. In geval van piping biedt vooral een voorland een mogelijke oplossing, als tenminste wordt uitgegaan van een 1 meter dik kleidek. De andere alternatieven bieden hiervoor geen oplossing.

Perspectief De toepasbaarheid hangt af van de maatgevende condities en deze verschillen tussen de onderzochte locaties. Op de windgedomineerde locaties, kust van Flevoland en Noordoostpolder, is het water voor de dijk diep, meer dan 4 meter. Een vooroeverdam is hier goedkoper dan een voorland, terwijl beide goedkoper in aanleg zijn dan een gangbare verhoging. Er is een locatie waar vanwege de geometrie van de dijk een overslagdijk goedkoper is. Mogelijk is er perspectief voor een voorland, of een andere oplossing met meer natuur, dan een gangbare kruinhoogte verhoging, maar dit zal van plaats tot plaats verschillen. Er kunnen wat dat betreft geen algemene uitspraken worden gedaan. In voornoemde studies schelen de aanlegkosten niet veel tussen de verschillende alternatieven. Echter de ontwerpen zijn niet geoptimaliseerd, er is geen rekening gehouden met de ondergrond en ook niet met effecten op natuur, landschap en cultuurhistorie.

Literatuur Deltares 2010 Uitwerking gevolgen peilverandering IJsselmeergebied, 1202357-002 VEB-0006 Deltares, september 2010. DHV, 2010. Onderdeel D: Uitvoeren kennisagenda Onderdeel D3: Effecten van (golfoploop beperkende) generiek toepasbare maatregelen op waterveiligheid RWS 2010 Verslag voorverkenning lange termijn peilbeheer IJsselmeer, RWS Deltaprogramma | IJsselmeergebied, april 2010. Van der Meer et al. 2009 Guidance on erosion resistance of inner slopes of dikes from three years of testing with the Wave Overtopping Simulator ComCoast 2007 Conceptual model for reinforced grass on inner dike slopes, C136_S_07_22128 Silva en Van Velzen 2008 De dijk van de toekomst? - Quick scan Doorbraakvrije dijken, door Wim Silva (Rijkswaterstaat Waterdienst) en Emiel van Velzen (Deltares); Ministerie van Verkeer en Waterstaat, DG Water, Oktober 2008

Bijlage III. Voorbeelden Wadden en Estuaria Factsheet Kwelderdam Delfzijl Factsheet KwelderWerken waddendijken Factsheet Zachte versterking Texel Factsheet Waddenwerken Afsluitdijk Factsheet Schorbuffer Perkpolder Factsheet Banjaard Factsheet Oesterdam Factsheet Duindijk Nieuwvliet Groede

Factsheet Kwelderdam Delfzijl

Beschrijving Algemeen Door zeespiegelstijging en bodemdaling zal de huidige waterkering van Delfzijl in de toekomst niet aan de norm van 1:4000 kunnen voldoen. Het verzwaren van de kust parallel aan de Schermdijk is een oplossing om de primaire kering bij Delfzijl ook in de toekomst (eventueel met slechts beperkte aanpassingen) voldoende veiligheid te laten bieden. De verzwaring van de Schermdijk richt zich op verhogen en verbreden, in de vorm van een zogenaamde kwelderwal met kwelderwerken. Een kwelder wordt gedefinieerd als een buitendijkse afzetting van slib en zand met daarop een natuurlijk gevestigde vegetatie, die bestand is tegen regelmatige overstroming door zout water. De vegetatie stabiliseert de bodem, remt stroming af en beperkt golfaanval.

Figuur 1. Voorstel tot kwelderdam met kwelderwerken. In roze een voorbeeld van initiële aanleg. Paars geeft vervolgaanleg aan. Oranje geeft natuurlijke aangroei weer. Gele pijl: Schermdijk. Rode pijl: primaire waterkering

Het idee achter de kwelderdam is dat de huidige Schermdijk voorzien wordt van zoveel zand en/of klei dat hij ook in de toekomst zorgt voor voldoende golfreductie voor de primaire kering. Zeewaarts van de kwelderdam zal een kwelder de teen van het zand/kleilichaam onder normale omstandigheden beschermen tegen erosie en daarmee het onderhoud van het zandlichaam beperken, terwijl tevens veel natuurwaarde aan het gebied wordt toegevoegd.

Het is de bedoeling dat na aanleg van een initieel profiel, de kwelder zich door natuurlijke aangroei uitbreidt in lijn met de geleidelijke stijging van de zeespiegel. Middels kwelderwerken (een netwerk van rijshouten dammen en greppels) kan men bezinkvelden creëren om de opslibbing te versnellen. Kwelders hebben een belangrijke rol in het ecosysteem en zijn van internationale betekenis. Het ontwerp van kwelderdam en kwelderwerken levert een significante bijdrage aan het huidige areaal kwelders in de Eems Dollard. Het is qua grootte een robuuste bijdrage aan de benodigde broed- en foerageerhabitats.

Kwelderwerken langs de Noord Friese kust, opslibbing is zichtbaar aanwezig

Opslag van pioniervegetatie op de rand van de kwelder

Figuur 2. Concept Kwelderwal

Technisch ontwerp Verkennende berekeningen met het programma X-beach tonen aan dat de kwelderdam bij verwachte maatgevende omstandigheden voor het jaar 2060 niet bezwijkt (figuur 3). Daarbij is uitgegaan van een 20 m brede top van de kwelderdam die 0,4 m boven de verwachte maximale waterstand in 2060 ligt, om overspoelen van het zandlichaam te vermijden. De helling van de kwelderdam is aan beide zijden 1:10. De kwelder zal voornamelijk rond de gemiddelde hoogwaterlijn (GHW) ontstaan, ongeveer op NAP +1,5 m.

Figuur 3. Berekeningsresultaten X-beach. In rood het afslagprofiel na extreme storm (1:4000) bij stormvloedpeil in het jaar 2060.

De kwelderdam hoeft niet direct zo aangelegd te worden, omdat de maatgevende golf- en waterstandscondities nu nog niet zo zwaar zijn als in de toekomst. Men zou initieel de top van de kwelderdam iets boven het huidige stormvloedpeil kunnen leggen in plaats van boven een toekomstig stormvloedpeil. In een later stadium dient de top dan verhoogd te worden. Ter voorkoming van erosie is het verstandig om de teen van de kwelderdam vast te leggen met klei of keileem tot een niveau van ongeveer GHW. Dit wordt tevens geacht een goede basis te zijn voor natuurlijke groei van de kwelder (figuur 4). Voor de aanleg van een dergelijk initieel profiel over een lengte van 3 km is totaal ongeveer 3,7 miljoen m3 sediment nodig. Uitgaande van een in zand uitgevoerde kwelderdam is daar ca 1,7 miljoen m3 zand nodig, plus ca. 2 miljoen m3 keileem of klei voor de kwelderbasis.

Qua aanleg en fasering zijn vele varianten mogelijk. Fasering schept kansen om flexibel in te spelen op veranderende omstandigheden. In alle varianten biedt de combinatie van kwelderdam en kwelders een solide basis voor verdere versterking op langere termijn (200 jaar).

profiel 4

1 : 200A

B

1 : 10

Figuur 4. Schetsmatig ontwerp kwelderwal. Dit aanlegprofiel laat ruimte voor gefaseerde groei.

Ecologische Aspecten Kwelder areaal Constructie van een kwelderdam biedt kansen voor het scheppen van kwelderachtige habitats die in de afgelopen eeuwen sterk in oppervlakte zijn afgenomen (figuur 5). Recent wordt een forse groei in Friesland gemeten, zijn de kwelders stabiel in Noord-Groningen en is er een voortdurende forse afname van pioniersvegetatie op de Dollard kwelders.

Figuur 5. Afname kwelderareaal in km2 langs de kusten in Noord-Nederland vanaf 1600.

Internationale betekenis Kwelders zijn één van de weinige Nederlandse landschappen van internationale betekenis omdat ongeveer 10% van de Europese kwelders op Nederlands grondgebied ligt. Ongeveer de helft van de Nederlandse zoute vegetatie ligt binnen de kwelders van het waddengebied. Kwelders vormen het belangrijkste broedgebied voor Bontbekplevieren, Tureluurs, Kokmeeuwen, Visdieven, Noordse sterns en Kluten. Ze vormen het belangrijkste foerageergebied voor rotganzen en brandganzen. Vanwege de hoge biomassa productie zijn de kwelders essentieel voor de nutriëntencyclus in de Waddenzee.

Relatie met regelgeving Pionierszone en kwelderzone zijn beschermde habitats conform Natura2000. Het Nederlandse beleid (o.a. PKB) is gericht op vergroting van het kwelderareaal en herstel van geleidelijke en volwaardige zoet-zout overgangen. Dit beleid wordt in de praktijk uitgevoerd door: Onderhoud landaanwinningswerken teneinde erosie tegen te gaan Vergroting areaal door ontpolderen zomerpolders (Friesland) Meer natuurlijk beheer gericht op terugbrengen ‘natuurlijke’ ontwatering Aanleg van kwelders (concreet alleen in Noord-Holland)

Ecologisch belang van kwelderwal Draagt bij aan vergroting kwelderareaal in Oost-Groningen Kan fungeren als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels Kan fungeren als broedbiotoop voor koloniebroeders (o.a. Visdief en Noordse stern) Kan fungeren als foerageergebied voor ganzen en graslandbroeders

Alternatieven en Kosten Om te zorgen voor voldoende veiligheid tegen overstroming in de toekomst (wanneer de zeespiegel gestegen is en de bodem gedaald) moet er iets gedaan worden aan de waterkering in Delfzijl. Naast de hier geschetste kwelderdam die de golven zodanig reduceert dat de primaire kering (afgezien van regulier onderhoud) niet verder hoeft te worden aangepast, beschouwen we kort nog twee alternatieven. De reden hiervoor is om de kosten van het ontwerp in perspectief te kunnen zien. Deze paragraaf geeft een zeer globale eerste inschatting van de kosten. Kwelderdam De kosten voor realisatie van de kwelderdam bestaan voornamelijk uit aanvoer en plaatsing van zand en keileem. Daarnaast spelen de kosten voor de aanleg van rijshouten dammen. Uitgangspunt is de initiële aanleg over een lengte van 3 km.

1,7 miljoen m3 zand (à € 5 - € 10/ m3) = 8,5 - 17 M€ 2.0 miljoen m3 keileem (à € 5 - € 10/ m3) = 10 - 20 M€ kwelderwerken = 2 - 3 M€

Schatting totale kosten kwelderwal ≈ 20,5 - 40 M€

‘Harde’ versterking van de schermdijk Bij dit alternatief wordt de schermdijk over een lengte van 3 km verhoogd en verbreed, ter reductie van de golfaanval op de primaire kering. De verhoging is niet uniform maar hangt af van de lokale hoogte van de primaire kering en de daaruit volgende benodigde golfreducerende werking van de schermdijk. De kosten bestaan uit aanvoer en plaatsing van zand plus de aanleg van bekleding.

0,.34 miljoen m3 zand (à € 5 - € 10/ m3) = 1,7 - 3,4 M€ 3000 m bekleding ({ € 6000 - € 7500/m) = 18,0 - 22,5M€

Schatting totale kosten versterking schermdijk ≈ 20 - 26 M€

Versterking van de primaire kering Indien men de schermdijk ongemoeid laat, dan zal de primaire kering opgehoogd moeten worden om in de toekomst voldoende veiligheid tegen overstromingen te bieden. Dit is ingrijpend omdat de kering ingebed is in stedelijk en industrieel terrein, en er weinig ruimte voor uitbreiding is. De lengte waarover de primaire kering aangepast moet worden is langer dan de lengte waarover de schermdijk aangepast zou moeten worden, vanwege de vorm van het tracé. Normkosten voor een normale dijk bedragen 7,5 M€/km en in stedelijk gebied het dubbele. Gezien de bijzondere situatie met vier coupures langs het centrum van Delfzijl, kan voor dit normbedrag ook aan het vierdubbele worden gedacht.

ca. 1000 m in stedelijk gebied, waaronder 4 coupures = 15 - 30 M€ ca. 7000 m daarbuiten (à € 7500/m) = 50 M€

Schatting totale kosten versterking primaire kering ≈ 65 - 80 M€

alternatief kosten

Kwelderdam 20,5 - 40 M€

Harde versterking Schermdijk 20 - 26 M€

Versterking primaire kering 65 - 80 M€

Tabel 1. Globale kostenschatting

De kostenvergelijking (tabel 1) dient gezien te worden als een eerste globale inschatting. In eerste aanblik lijkt een gangbare harde versterking van de Schermdijk het voordeligst, met voor een kwelderdam kosten die variëren van gelijkwaardig tot maximaal het dubbele. Hier moet bij worden opgemerkt dat de kwelderdam, in tegenstelling tot de andere alternatieven, makkelijker gefaseerd aangelegd kan worden. Dit heeft direct rentevoordeel. Maar dat niet alleen. Het biedt ook de mogelijkheid voordeel te behalen door beter in te spelen op veranderende omstandigheden, zoals de stijging van de zeespiegel. Dit indirecte voordeel is echter moeilijk te kwantificeren.

Belemmeringen Formele toetsbaarheid van een kwelderdam als waterkering Een formeel toetsinstrument voor een ‘hybride’ waterkering zoals een kwelderdam, bestaande uit een combinatie van een harde dijk als kern, met daarover een zandlichaam (kwelderdam) en daarvoor een kwelder, ontbreekt. Weliswaar kan het gedrag van de kwelderdam onder maatgevende omstandigheden worden berekend met bv. een model als X-Beach, maar zolang dit niet is erkend als formeel toetsinstrument kan dit een belemmering vormen voor uitvoering. Natuurwetgeving Weliswaar is het Nederlandse beleid gericht op vergroting van het kwelderareaal, bij het creëren van kwelders op locaties waar deze voorheen niet voorkwamen, zal altijd de afweging spelen ten opzichte van het slik-habitat dat verdwijnt. Deze afweging kan een belemmering vormen voor de aanleg van een kwelderdam. Beschikbaarheid sediment De aanleg van een kwelderdam en kwelderwerken vereist de beschikbaarheid van sediment. Daarbij is niet alleen de hoeveelheid en de winlocatie van belang (medebepalend voor de prijs), maar ook de kwaliteit (samenstelling en chemische zuiverheid). Zo biedt het beschikbaar komen van een grote hoeveelheid keileem bij het verdiepen van de toegang tot de Eemshaven, een grote kans voor het realiseren van de basis van een kwelderdam. Als deze keileem een andere bestemming krijgt, is dat een belangrijke handicap. Eenzelfde argument geldt voor het zand uit onderhoudsbaggerwerk in de Eems, als bron voor de kwelderdam, en voor het jaarlijkse onderhoudsslib uit te haven van Delfzijl, als potentiële voedingsbron voor de kwelders. Samengaan van recreatie, natuur en veiligheid tegen overstromen De kwelderdam beoogt naast het bieden van veiligheid tegen overstromen, natuurwaarden en recreatieruimte te scheppen. Om dit te realiseren zijn gepaste beheersmaatregelen nodig.

Onzekerheid in snelheid natuurlijke aangroei kwelder De snelheid waarmee natuurlijke kweldergroei mogelijk is, en daarmee het vermogen tot meegroeien met de zeespiegelstijging, is onzeker. Het hangt in belangrijke mate samen met de beschikbaarheid en aanvoersnelheid van sediment. Hoewel gericht beheer hierop een belangrijke invloed kan uitoefenen, kan onzekerheid over de omvang van de benodigde maatregelen, een belemmering vormen voor uitvoering van een kwelderdam. Discussie Geomorfologische effecten van de aanleg Gestreefd wordt naar een zichzelf instandhoudend en liefst nog uitbreidende kwelder. Verwacht mag worden dat lokaal stroming en golven zich aanpassen aan de bodemvorm zoals die wordt aangelegd voor de kwelderdam. Effecten op grotere schaal, zoals invloed op getijvolume en getijslag zijn zeer waarschijnlijk minimaal. Mogelijk is er een effect op slibconcentratie in de aangrenzende wateren vanwege de eigenschappen van de kwelder om slib te accumuleren.

Ecologische effecten van de aanleg Op locale schaal worden habitats gecreëerd die waardevol zijn voor beschermde plant- en diersoorten. Aanwezigheid van vluchtplaatsen, paaiplaatsen en foerageergebied heeft een uitstraling naar het regionale ecosysteem en draagt bij aan robuustheid en veerkracht. Natuurlijke ontwikkeling kweldervegetatie na aanleg van de kwelderdam Verwacht mag worden dat de ontwikkeling van de kwelder sterk wordt bepaald door de locale geomorfologische en hydraulische omstandigheden. Hierdoor ontstaan waarschijnlijk ontwikkelingen die analoog zijn aan eroderende of aangroeiende kwelders die al in de regio aanwezig zijn. Specifieke inrichtingsmaatregelen ten behoeve van ontwatering Ontwatering is een onderdeel van kwelderwerken. Deze ontwatering hoeft niet per se te worden uitgevoerd met rechte sloten en greppels. Door te spelen met de uitvoering van de ontwatering kan een meerwaarde worden gerealiseerd. Creëren van specifiek biotoop voor broedvogels Het is bekend welke vogelsoorten gebruik maken van kwelderhabitat (figuur 6). Voor specifieke soorten kan de habitatgeschiktheid van de kwelderdam worden geoptimaliseerd door aangepaste inrichting (door aanpassen of beheren van begroeiing) of zonering (van bijvoorbeeld recreatiedruk).

Figuur 6. Broed- en fourageerhabitats van kwelder gerelateerde vogelsoorten.

Perspectief voor toepassing Voor een perspectief op toepassing van een kwelderdam en kwelderwerken als onderdeel van een versterking van de waterkering, kijken we allereerst naar de sedimenthuishouding van de Waddenzee als geheel.

Sedimenthuishouding Waddenzee Op grote schaal en lange termijn gezien, is het duidelijk welke factor het karakter en voortbestaan van de Waddenzee bepaalt: de balans tussen vraag en aanbod van sediment. Het aanbod wordt bepaald door de beschikbaarheid van sedimentbronnen en door de transportcapaciteit van stroming, golven en wind. De sedimentvraag is afhankelijk van de bergingsruimte voor sediment. Aangezien de bulk van geologische afzettingen plaats heeft in water, wordt de bergingsruimte (in hoofdzaak) bepaald door de waterdiepte. Een verandering in waterdiepte, betekent een wijziging in bergingsruimte en dus in sedimentvraag. Stijging van de zeespiegel en/of daling van de bodem doen de sedimentvraag toenemen. Omdat we het sediment kunnen beschouwen als drager van alle functies in het gebied, betekent een verandering in de sedimentbalans een wijziging in de draagkracht voor deze functies. Het behoud van deze functies is dan ook sterk gekoppeld aan het behoud van de sedimentbalans: sediment vormt het waddenfundament. Op kleinere schaal en op kortere termijn wordt het allemaal wat ingewikkelder. Dan zien we als kenmerk voor het waddengebied vooral de grote dynamiek: voortdurende vormveranderingen als gevolg van een continue sedimentuitwisseling, tussen platen en geulen, tussen eilandkusten en buitendelta’s, tussen buitendelta’s en getijdebekkens en tussen getijdebekkens onderling. Vormveranderingen die een kenmerk vormen van de typische waddenhabitats. Deze dynamiek wordt nog lang niet altijd volledig begrepen. Mede oorzaak hiervan is het ontbreken van voldoende meetgegevens van alle veranderingen. Een systematisch monitornet van de Waddenzee, niet alleen van het Nederlandse deel, maar ook van het Duitse en Deense, wordt node gemist. De dynamiek van de Waddenzee wordt hogelijk gewaardeerd en is een systeemkenmerk dat we graag willen behouden. Tegelijkertijd is het deze dynamiek die, lokaal en van tijd tot tijd, leidt tot ongewenste effecten: verzanding van vaargeulen, erosie van ecologisch waardevolle slikken en kwelders of ondermijning van waterkeringen waardoor de veiligheid tegen overstroming in gevaar komt. In het verleden zijn deze problemen vaak aangepakt door de dynamiek van de Waddenzee in te tomen. Zou het mogelijk zijn een oplossing voor deze relatief kleinschalige problemen te vinden waarbij de systeemdynamiek wordt behouden?

Een antwoord op deze vraag ligt besloten in het begrip van de grotere schaal: op het niveau van het gehele waddensysteem. Voorwaarde voor een behoud van functies is gelegen in het handhaven van een neutrale sedimentbalans. In de gegeven situatie waarin de sedimentvraag als gevolg van een stijgende zeespiegel, groter is dan het sedimentaanbod, betekent dit de noodzaak om sediment aan het systeem toe te voegen. Dit levert een belangrijke richtlijn voor het oplossen van kleinschaliger problemen: wanneer het mogelijk is een lokaal probleem op te lossen door ter plekke sediment toe te voegen, verdient dat de voorkeur. Immers, het mes snijdt dan aan meer kanten: de kleinschalige oplossing draagt tegelijkertijd bij aan het fundamentele grootschalige doel om mee te groeien met de zeespiegel en de dynamiek van het systeem wordt gerespecteerd. Door het inrichten van een aantal pilots waarbij deze benadering wordt toegepast, en waarbij een gedegen monitoring plaats vindt van de optredende effecten, kan lerende weg onze kennis van het waddensysteem groeien. Tegen het licht van het voorgaande, lijkt het verstandig om bij de noodzakelijke versterking van de waterkeringen in het Waddengebied, te zoeken naar oplossingen waarbij sediment aan het systeem wordt toegevoegd. De kwelderdam bij Delfzijl is daarvan slechts een eerste uitwerking. Toepassing van het concept elders in de Waddenzee is zeer wel mogelijk.

Koppeling zoeken met kustonderhoud- en dijkversterkingsprogrammas Het belangrijkste programma waarbij structureel sediment aan het kustsysteem wordt toegevoegd is het RWS programma Kustlijnzorg. Doel van dat programma is naast handhaving van de kustlijn, het handhaven van het zandvolume in het kustfundament. De suppleties welke in dat verband worden uitgevoerd, beperken zich tot op heden tot de kustzone zelf. Een belangrijk deel van de sedimentverliezen uit het kustfundament echter, komen voor rekening van de Waddenzee. Dat brengt ons tot de volgende vragen: Zou het mogelijk zijn de zandtekorten in de Waddenzee zelf aan te vullen, in plaats van

in de kustzone? Zou dat kunnen in de vorm van een concept als de kwelderdam? Is het denkbaar dat daarvoor middelen uit het kustonderhoudprogramma worden

aangewend? In hoeverre geldt dat voor middelen uit het dijkversterkingsprogramma?

Uitwerking van deze vragen zou het perspectief op toepassing van het concept kwelderdam sterk kunnen verruimen.

Factsheet KwelderWerken waddendijken Dijkringgebied 6 ‘Friesland en Groningen’ (figuur 1) ligt in de provincies Friesland, Groningen en Drenthe. Voor dit dijkringgebied geldt een wettelijke normfrequentie van 1:4000 per jaar. De informatie over de waddendijken in dit dijkringgebied en de resultaten van de tweede en derde toetsronden zijn ontleend aan rapportages van de beherende waterschappen en de provincies Fryslân en Groningen. Groningen De primaire waterkering die in Groningen gelegen is langs de Dollard, Eems en Waddenzee bestaat geheel uit een harde waterkering (dijk) en bedraagt ongeveer 99 km. Het waterschap Noorderzijlvest beheert 65 km primaire waterkering. Deze primaire waterkering loopt vanaf Delfzijl (km 25,90) tot aan de spuisluizen te Lauwersoog (km 90,80). Langs circa 26 km van de Waddendijk liggen kwelders buitendijks, in breedte variërend van enkele tientallen meters tot 1 km. Het waterschap Hunze en Aa's beheert 27,4 km primaire waterkering langs de Dollard en de Eems. Deze primaire waterkering loopt vanaf het sluizencomplex te Nieuwe Statenzijl (km -1,50) tot aan Delfzijl (km 25,90). Langs de Dollard ligt over een afstand van circa 10 km een kwelder, in breedte variërend van 300 m tot 1 km.

Figuur 1. Dijkring 6

Friesland De Waddenzeedijk Fryslân loopt van de kop van de Afsluitdijk tot aan de sluizen van Lauwersoog en is in het beheer van Wetterskip Fryslân. De lengte van deze waterkering is ongeveer 76 kilometer. Langs circa 30 km van de Waddendijk liggen kwelders buitendijks, in breedte variërend van circa 100 m tot 2,5 km (inclusief zomerpolders). De waddenzeedijken variëren in hoogte van NAP +7,6 m tot +9,7 m. Het buitentalud van de dijk is bekleed met asfalt en diverse steenzettingen (basalt, basalton, koperslakblokken, betonblokken en noorse steen). Het bovenste deel van het buitentalud, de kruin en het binnentalud zijn veelal bekleed met gras, doorgroeistenen en klinkers. Tussen keersluis ’t Sas en de Tsjerk Hiddesluis te Harlingen is de waterkering uitgevoerd als een kadeconstructie. Kwelders en kustverdediging In het Hydraulisch Randvoorwaardenboek (Rijkswaterstaat, 2007) is het volledige dijktraject opgeknipt in enkele tientallen randvoorwaardenvakken. Volgens de beheerders gelden voor dijkvakken met kwelder als voorland andere hydraulische randvoorwaarden dan voor dijkvakken zonder kwelders of met diep water. Er wordt beperkt rekening gehouden met kwelders bij het toetsen. Bij het ontwerp van maatregelen wordt niet naar de mogelijke inzet van kwelders gekeken. In hun rapporten over kwelders en kwelderwerken rapporteren Van Duin et al. (2007) en Dijkema et al. (2010) onder meer over het effect van kwelders op de reductie van golfhoogte en -energie en over mogelijke locaties voor kwelderontwikkeling langs de vastelandkust van de Waddenzee. Kwelders zijn een natuurlijk voorland voor de zeedijken. Hoog voorland beperkt de golfhoogte en daardoor de golfoploop tegen de zeedijk (Erchinger 1974). In de Duitse en Deense Waddenzee worden kwelders daarom als onderdeel van de zeewering beschouwd (Anonymus. 2003; Hofstede 2003). Het waterschap Noorderzijlvest heeft na de storm van 1 november 2006 de hoogte van de onderzijde van de hoogst liggende veekrand opgenomen (Den Heijer et al. 2007; figuur 3). De waterstand was bij Delfzijl het hoogst (NAP +4,83 m), maar de golfoploop tegen de dijk was daar met ruim 1 m het minst. Bij de Eemshaven lag het veek hoger (ca. 3 m golfoploop). De golfoploop langs de Emmapolder (geen kwelders) was met 5 m het hoogst. Op de dijken langs de kwelderwerken nam de golfoploop scherp af tot 2 m. Dit opmerkelijke verschil in golfoploop kan voor een deel worden verklaard door (Dijkema et al., 2008): De steile dijk langs de Emmapolder (Den Heijer et al. 2007). De dijken langs de

kwelderwerken hebben een buitenberm op ca. 2/3 van de dijkhoogte, die de golfoploop met 22 % zou verminderen (RWS Meet en Adviesdienst 1979).

Het voorland van de kwelderwerken. De kruinhoogte van de dijk van de Emmapolder zou vanwege het ontbreken van voorland ca. 1 meter hoger zijn aangelegd (N. Bakker, pers. med.). Een voorland van NAP +0,90 m bij de Linthorst Homanpolder (200 tot 400 m brede kwelder) zou een golfoploop van 3,24 m geven en een voorland NAP +1,90 m bij Noordpolder (kwelder tot 500 m breed) een oploop van 2,9 m (RWS Meet en Adviesdienst 1979).

De nabije ligging van diep water in de Eemsmonding.

Figuur 2. Waterstand, dijkhoogte en veekmerk tijdens november storm in 2006 Den Heijer et al. 2007.

Cooper (2005) vond in een onderzoek uitgevoerd in WashTidalInlet, Eastern England, dat het intergetijdengebied effectief is in het afvlakken van de golfhoogte met gemiddeld 83% en het absorberen van de golfenergie met gemiddeld 91%. Hij schrijft een belangrijk aandeel in deze reductie toe aan kwelders. Hij komt tot de aanbeveling dat het hoogwater beschermingsbeleid zich niet moet focussen op een enkele structuur (dijk), maar moet overgaan naar het ontwikkelen van een verdedigingszone met daarin zowel natuurlijke als structurele elementen. Het verdient aanbeveling om de rol van kwelders bij het mitigeren van golfhoogte en golfenergie, zelfs bij maatgevend hoogwater, nader te onderzoeken in het kader van het bepalen van de hydraulische randvoorwaarden voor toetsing van dijkvakken met kweldervoorland. Adviesgroep Waddenzeebeleid De Adviesgroep Waddenzeebeleid heeft in 2004 voorstellen gedaan over achterstallig onderhoud aan kwelders, aanleg van nieuwe kwelders, aankoop van gebieden, en over agrarisch natuurbeheer. Er is langs de vastelandkust dringend behoefte aan een duurzame beheervorm voor de kwelderwerken. Het kabinet denkt daarbij aan experimenten met extra zandsuppleties in de Noordzeekustzone, de stimulering van nieuwe kwelderontwikkeling ten gunste van de veiligheid van het achterland en mogelijk aankoop van de meest verziltingsgevoelige gronden voor natuurontwikkeling. Kwelders zijn naast internationaal hoog gewaardeerde natuur, een natuurlijk voorland voor de zeedijken. Hoog voorland beperkt de golfhoogte en de golfoploop tegen de zeedijk (Möller& Spencer, 2002; Möller et al., 1997 en 1999). In de brief van het kabinet over het rapport van de Adviesgroep Waddenzeebeleid (commissie Meijer) wordt “stimulering van nieuwe kwelderontwikkeling ten gunste van de veiligheid van het achterland” genoemd.

Voor het beheer van de kwelderwerken wordt op dit moment het volgende streefbeeld gehanteerd: Handhaving huidige areaal vastelandskwelders als compensatie voor kwelders die door

indijkingen in het verleden verloren zijn gegaan. Met het oog op een natuurlijke ontwikkeling van de kwelders, is het beheer op langere

termijn gericht op het zodanig veranderen van de kwelderwerken, dat ze de natuurlijke kwelderstructuur zoveel mogelijk benaderen. Voorwaarden zijn dat de huidige oppervlakte niet verkleint en er een zo gering mogelijk ruimtebeslag op het voorliggende wad is.

Een verbeterde natuurlijke vegetatiestructuur, inclusief de pionierzone, oftewel een grotere aanwezigheid van alle stadia van een complete natuurlijke vegetatiesuccessie op de kwelder.

Geschikte locaties voor compensatie en/of uitbreiding “Goede” kwelders stellen eisen aan de minimale grootte. Een minimum areaal van ca. 500 ha is noodzakelijk vanwege de kwetsbaarheid en relatief duur beheer van kleine locaties, om het behoud van de biodiversiteit en om verjonging door cyclische ontwikkeling mogelijk te laten zijn. Kwelders kunnen gemiddeld met 1 à 2 cm per jaar opslibben, maar in sommige gevallen kan opslibbing ook veel sneller gaan. Als de omstandigheden gunstig zijn kan de horizontale groei van kwelders enkele meters tot 10-tallen meters per jaar bedragen. Uit een studie naar referentiewaarden voor kwelderareaal voor de Kaderrichtlijn Water (Dijkema et al. 2005) blijkt dat het huidige areaal langs het vasteland van de Waddenzee veel lager is dan een historische referentie. Er is daarom ruimte om het kwelderareaal langs de vastelandkust uit te breiden. De westelijke Waddenzee (ten westen van het wantij van Terschelling) lijkt nog niet geschikt voor kwelderuitbreiding zonder grootschalige ingrepen. Er is door menselijk ingrijpen weinig hooggelegen wad overgebleven waarop nieuwe aanwas zou kunnen plaatsvinden. Kansrijke zoekgebieden langs de gehele vastelandskust van Friesland en Groningen op basis van de morfologie (hoogteligging, opslibbing en omvang) zijn: de Vlakte van Oosterbierum langs Het Bildt en de Dollard in de hoek Johannes Kerkhovenpolder-Carel Coenraadpolder. Kunstmatige uitbreiding van kwelders zal echter wel moeten worden afgewogen tegen verlies aan natuurwaarden van de wadplaten en bijbehorende vogels.

Uitdijken (verkwelderen) van zomerpolders Verkwelderen is de eenvoudigste optie om het kwelderareaal te herstellen. De maatregel voegt op een eenvoudige wijze areaal toe zonder de bestaande buitendijkse natuur te vervangen. Een voorbeeld van een geslaagde uitdijking is het Sieperdaschor bij Saeftinge in de Westerschelde (Stikvoort, 2000). In het Waddengebied wordt herstel van het areaal Friese vastelandkwelders momenteel met deze maatregel stapsgewijs in de praktijk gebracht in het plan Noard-Fryslân Bûtendyks. De ervaringen daar zijn tot nu toe zeer positief wat betreft snelheid van de ontwikkelingen en kwaliteit van de gevormde kwelder (van Duin et al., 2007). De hoogteligging van de zomerpolder bepaald of er naast kwelderontwikkeling ook mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van een pionierszone.

Nieuwe kwelderwerken Natuurlijkheid heeft hoge prioriteit bij het huidige kwelderbeheer en -beleid. Binnen de PKB is echter wel enige ruimte om eenmalig structuren aan te leggen bij eventuele maatregelen om tot areaaluitbreiding te komen. In dat opzicht zou misschien overwogen kunnen worden om voor een reeds hoogliggend stuk wad en goed opslibbingsgebied, zoals de Vlakte van Oosterbierum langs Het Bildt, één of enkele rijshoutdammen loodrecht op de zeedijk te plaatsen. Met name aan de westzijde van het gebied zou de vestiging van kweldervegetatie hiermee gestimuleerd kunnen worden. Alleen het stimuleren van ontwatering, zonder gebruik te maken van rijshoutdammen, kan soms al voldoende zijn om de (pioniers)vegetatie op gang te helpen. Op een stuk wad dat in principe hoog genoeg ligt voor pioniersvegetatie om zich te kunnen vestigen, maar waar dit nog niet aanwezig is, zou drainage namelijk de beperkende factor kunnen zijn. Hier zou getracht kunnen worden of het trekken van één of enkele (kronkelende) drainagegeulen voldoende effect heeft om de vestigingskansen voor pioniersvegetatie te verbeteren. Opbrengen van grond in buitendijks gebied Het gebruik van gebiedseigen grond als een vorm van ‘vooroeverbescherming’ om als een alternatieve zachte variant gunstige omstandigheden voor sedimentatie te creëren is een van de weinige mogelijkheden die voor de westelijke Waddenzee onderzocht zou kunnen worden. Ophoging van (bestaande) kwelders om de golfremming te verhogen om daarmee dijkverhoging bij zeespiegelstijging te reduceren gaat ten koste van kwelderareaal en is ook vanuit ecologisch (verlies biodiversiteit) en beheer oogpunt (verruiging en distelgroei) niet meteen wenselijk. Het ophogen van kwelders komt feitelijk neer op het verbreden van de dijk waarbij een minder stijl profiel ontstaat en is bestuurlijk-juridisch waarschijnlijk alleen te realiseren wanneer dit voor de veiligheid uiterst noodzaak in. Deze optie zal in ieder geval gecombineerd moeten worden met compensatiemaatregelen voor het verlies aan kwelderareaal (bijvoorbeeld uitdijken van zomerpolders of aanleg van nieuwe kwelderwerken). Kosten Het aanleggen van kwelders als onderdeel van de zeekering is het meest effectief in termen van kostenefficiëntie op plaatsen waar nu geen kwelders liggen en waar de getijamplitude niet te hoog is. Wel dient rekening te worden gehouden met de diepte van het voorland. Voorland onder maaiveldniveau vereist ophoging om kweldergroei mogelijk te maken. Hoe dieper het voorland, des te hoger de kosten. Dat geldt ook voor onderhoud en beheer: (klif)erosie zal op plaatsen waar het voorland (van nature) diep was een extra inspanning vereisen om de kwelder te behouden. Een kostenberekening moet uitwijzen wanneer het aanleggen van kwelders niet meer rendabel is.

Nieuwe kwelderwerken Op enkele plaatsen langs de Groningse en Friese kust zijn de omstandigheden gunstig om zonder ophoging van voorland kweldergroei te initiëren door middel van het plaatsen van rijshouten dammen. Het gaat om kustlijnstroken van bij elkaar ca. 10 km. De aanleg van dammen kost ca. 1 miljoen euro/km kust voor een kwelder van 800 m breed, plus jaarlijks onderhoud van ca. 125.000 euro.

Uitdijken (verkwelderen) van zomerpolders De kosten voor het verkwelderen van zomerpolders is afhankelijk van de gewenste inrichting van het landschap. Er dienen gaten in de zomerdijk te worden gemaakt en verbindingssloten tussen zomerpolder en kweldersloot te worden gegraven. Desgewenst kunnen nog sloten in de zomerpolder worden gegraven en kan wanneer er meerdere zomerpolders achter elkaar liggen eventueel de tweede zomerdijk worden opgehoogd, naar gelang het gebruik van de daarachter gelegen zomerpolder. De kosten voor verkweldering zijn veel lager dan de kosten voor aanleg van nieuwe kwelders. De bijdrage aan veiligheid zal echter niet substantieel zijn, aangezien zomerpolders alleen voorkomen daar waar al kwelders aanwezig zijn. Toch kan verkwelderen van de zomerpolder worden overwogen om te voorkomen dat na een storm waarbij de zomerdijk overstroomt langdurig water in de polder achterblijft en aan de waterkerende dijk blijft staan. Opbrengen van grond in buitendijks gebied Wanneer het voorland te diep is om met rijshouten dammen ‘spontane’ kweldergroei mogelijk te maken is ophoging van buitendijks gebied wellicht een optie. De kosten hiervoor kunnen oplopen, terwijl de hydrodynamische en geomorfologische condities het aanleggen van een kwelder onmogelijk kan maken of het duurzaam in stand houden van een aangelegde kwelder kan bemoeilijken. Langs het Wierumerwad (Fryslân) of de Emmapolder (Groningen) zou geëxperimenteerd kunnen worden of hier met beperkte ophoging kweldergroei mogelijk gemaakt kan worden. Potentieel zou hier over een lengte van ca. 10 tot 15 km dijk kwelders kunnen worden aangelegd.

Conclusie Voor verbetering van de afgekeurde dijktrajecten wordt in geen enkele situatie voorgesteld om kwelderwerken aan te leggen of uit te breiden. Toch zijn er dijkvakken waar de inzet van kwelders kan bijdragen aan het voorkomen van een verdere verhoging van de dijken. Vooral op plaatsen met ondiep water voor de dijk kan met eenvoudige maatregelen kweldervorming worden gestimuleerd. Op plaatsen met lage toetspeilen in verhouding tot de verwachte hoogte van de kwelders kunnen de kwelders golven remmen en zo bijdragen. Wel moet rekening worden gehouden met de Natura 2000 behoud en verbeterdoelstellingen. De aanleg van kwelders gaat altijd ten kosten van ondiep en ook beschermd habitat. In het programma ter verbetering van de hydraulische randvoorwaarden kan aandacht worden gegeven aan de rol van kwelders als voorland bij het reduceren van golfhoogte en golfenergie. Het vaststellen van nieuwe hydrologische randvoorwaarden voor dijkvakken met kwelders kan in de vierde toetsronde een rol spelen.

Literatuur Anonymus (2003)Vorlandmanagementplanfür den Bereich der Deichacht Norden. Niedersachsischer Landesbetrieb für Wasserwirtschaft und Küstenschutz, Betriebsstelle Norden, 40 p Cooper, N.J. (2005) Wave Dissipation Across Intertidal Surfaces in the Wash Tidal Inlet, EasternEngland. Journal of Coastal Research 211:28-40 Erchinger, H.F. (1974)Wellenauflauf an Seedeichen. Naturmessungenan der OstfriesischenKüste. Mitt. Leichtweiss-Instituts Braunschweig. 41 p Den Heijer, F., J. Noort, H. Peters, P. de Grave, A. Oost, M.Verlaan (2007) Allerheiligenvloed 2006Achtergrondverslag van de stormvloedvan 1 november 2006. Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Dijkema, K.S., W.E. van Duin, E.M. Dijkman, A. Nicolai, H. Jongerius, H. Keegstra, L. van Egmond, H.J. Venema, J.J. Jongsma (2010) 50 jaar monitoring en beheer van de Friese en Groninger kwelderwerken: 1960-2009. Jaarverslag voor de Stuurgroep Kwelderwerken,augustus 2009 - juli 2010. Vastgesteld door de Stuurgroep Kwelderwerken op 29-11-2010WOT Informatievoorziening Natuur, rapport in voorbereiding Gedeputeerde Staten van deprovincies Groningen en Fryslân (2005) Toetsing veiligheid primaire waterkeringendijkringgebied nummer 6. Verslag van de colleges van Gedeputeerde Staten van deprovincies Groningen en Fryslân Gedeputeerde Staten van deprovincies Groningen en Fryslân (2011) Toetsen veiligheid primaire waterkeringen Dijkring 6: Groningen en Fryslân3e ronde (2006 - 2011). Verslag van de colleges van Gedeputeerde Staten van deProvincies Groningen en Fryslân Hofstede, J. L. A.(2003) Integrated management of artificially created salt marshes in theWadden Sea of Schleswig-Holstein, Germany. Wetlands Ecologyand Management 11: 183–194, 2003 Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2007) Voorschrift Toetsen op Veiligheid primaire waterkeringen voor de derde toetsronde 2006-2011 (VTV 2006) Rijkswaterstaat (1979) Meet en Adviesdienst Rijkswaterstaat (2007) Hydraulische Randvoorwaarden primaire waterkeringen Stikvoort, E. (2000). Met het tij mee. Over de ontwikkelingen in het Sieperdaschor. Rapport RIKZ/2000.046, Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. 48 p. Van Duin, W., K. Dijkema en D. Bos (2007) Cyclisch beheer kwelderwerken Friesland. Wageningen IMARES, Den Burg, Texel; rapport C021/07 Waterschap Noorderzijlvest (2011) Samenvatting 3e veiligheidstoetsing Primaire waterkering

Wetterskip Fryslân (2009) Waterbeheerplan 2010-2015‘Wetter jout de romte kwaliteit’ Wetterskip Fryslân (2010) Friese dijken ondanks strenge beoordeling veiliger dan ooit

Factsheet Zachte versterking Texel

Figuur 1. De zwarte pijl geeft de ligging van de Prins Hendrikdijk aan. Bron: Google maps

Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave De Prins Hendrikdijk kent momenteel een vijftal problemen (Witteveen+Bos, 2009): erosie grasbekleding buitentalud macrostabiliteit binnenwaarts microstabiliteit binnenwaarts microstabiliteit binnenwaarts (binnenberm) piping

Voor al deze problemen moet een oplossing worden bedacht.

Ontwerpspecificaties Gangbare versterking Voor de verschillende problemen worden ook verschillende oplossingen gezocht. Er kan een verhoogde binnenberm aangelegd worden, evenals een damwand. Beide eventueel samen met het verplaatsen van de sloot aan de binnenzijde. Een verlegging van de dijk zee-inwaarts zou niet wenselijk zijn, mede vanwege de grote kosten in relatie tot geringe problemen, voornamelijk binnendijks. Ook omdat het buitendijkse gebied een beschermd Natura2000 gebied is (Waddenzee), wordt een dijkverlegging als niet realistisch gezien. Er wordt in combinatie met andere oplossingen ook een verhard buitentalud met grasbedekking voorgesteld. Deze maatregel wordt in alle gangbare voorstellen genoemd en als noodzakelijk beschouwd. Natuurlijke kering Een nieuw concept en nog niet meegenomen in de huidige m.e.r. is een duinenrij voor de bestaande dijk (Gemeente Texel, 2011). De al aanwezige dijk zal gehandhaafd blijven, echter alleen omdat men (nog) niet weet wat de plannen ervoor zullen zijn. Deze toekomstige duinenrij zal 150-200 meter breed zijn, ongeveer 10 meter hoog en over de gehele lengte (3,3 km) aangelegd moeten worden. Er worden ten minste twee eisen gesteld aan deze duinenrij. Ten eerste zal er onder normale omstandigheden geen zandverlies optreden. Een tweede eis is het niet doorbreken bij extreme situaties. Aangezien er oostwaarts van de toekomstige duinenrij een diepe geul ligt, is bescherming nodig zodat de duinenrij niet de geul in verdwijnt. Daarvoor worden een landtong en een eiland aangelegd evenwijdig aan de geul op ongeveer 200 meter afstand daarvan. Aan de geulzijde van de landtong kan een mossel/oesterbank gecreëerd worden. Er wordt gedacht om te kijken of eenzelfde mossel/oesterbank ook op natuurlijk wijze kan ontstaan aan de geulzijde van het eiland. Beide zandbanken zouden alleen bij extreem hoog water moeten onderlopen.

Beoordeling en vergelijking Aspect Gangbare

versterking Duinenrij Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg

Kosten beheer en onderhoud

Totaal kosten

Veiligheid

Robuustheid goed

Toetsbaarheid

Controle/toezicht

Schadevermindering goed

Faseerbaarheid goed

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

Neutraal Groter Meer en beter foerageer- en broedgebied vogels. Mogelijk rustplaats zeehonden. Toename mossel/oesterbanken

Mogelijkheden recreatie

Neutraal Groter Fietspad door de duinen. Uitkijkplaats (vogelkijkhut)

Landschap Neutraal Groter Oplossing is erg Texels (vergelijk de Slufter en de schorren) anderzijds zijn dijken met grazende schapen ook erg Texels.

Tabel 1. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een duinenrij

Werking Deze duinenrij zal functioneren als een normale duinenrij. Bij hoge waterstanden en voornamelijk door golfslag zullen delen van het duin wegspoelen. Een minimum aan zand zou moeten blijven staan. Bij normale waterstanden zou het zand weer door wind aangevoerd moeten worden. Zeker bij dit laatste aspect kan men vraagtekens zetten of dit proces ook hier zal verlopen. Kosten De kosten liggen waarschijnlijk voornamelijk in het aanleveren van grote hoeveelheden niet gebiedsvreemd zand. Mogelijk zal er jaarlijks zand opgespoten moeten worden omdat natuurlijke aanlevering door wind beperkt kan zijn. Aangezien er nog geen vergelijking is gemaakt kunnen er ook geen uitspraken over worden gedaan.

Robuustheid Er komt een duinenrij voor de huidige dijk. Dit levert in eerste instantie een verhoogde veiligheid op. Wat op lange termijn met de dijk zal gebeuren is onduidelijk. Schadevermindering Idem als robuustheid. Verder is bij een duinenrij veel zand voorradig mocht een ontstane bres gedicht moeten worden. Faseerbaarheid Het aanvullen van de duinenrij met extra zand, bij een verhoging van de veiligheidsopgave, is eenvoudiger uit te voeren dan verhoging of versterking van de dijk. Beheer en onderhoud Hiervan is nog geen vergelijking gemaakt tussen beide alternatieven. Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving Ten opzichte van een gangbare dijk zal het aantal aanwezige dier- en plantensoorten zeker toenemen. De ecologische meerwaarde van de duinenrij is beperkt (Witteveen+Bos en Vertegaal, in bewerking). Het eiland en de landtong kunnen zich echter tot een broedgebied ontwikkelen voor sternsoorten evenals bontbek- en strandplevier. Ook het getijdengebied tussen de duinenrij en de nieuw aan te leggen landtong en eiland bieden een zeer goede mogelijkheid om zich te ontwikkelen als foerageergebied voor allerlei wadvogels. Het eiland en de landtong kunnen dienen als hoogwatervluchtplaats. Er is grote afname (100 ha) van habitattype H1110 en H1140A. Deze habitattypes hebben een instandhoudingsdoelstelling. Deze instandhoudingsdoelstelling wordt niet gecompenseerd door andere habitattypes met deze doelstelling. Het zal lastig zijn om dit verlies als ‘niet significant’ te bestempelen. Mogelijke vormen van medegebruik Door de duinen komt een fietspad. Daarnaast zijn er mogelijkheden om uitkijkplaatsen en/of vogelkijkschermen te plaatsen.

Belemmeringen De volgende (categorieën van) belemmeringen kunnen worden genoemd: Natuur- en natuurwetgeving Natura 2000: Het huidige buitendijkse gebied is het Natura2000-gebied ‘De Waddenzee’. Om een ontheffing te krijgen om in een natura2000-gebied te mogen werken moet er aan voorwaarden worden voldaan. Een van die voorwaarden is dat er geen andere alternatieven zijn om het gewenste doel te bereiken. Dat is hier wel het geval. Er is een ander alternatief dat voorziet in een voldoende waterkering. De toekomstige duinenrij zal dan ook tot een verbetering van het Natura2000 gebied moeten leiden. Het vergroten van het areaal en het verbeteren van de kwaliteit van het foerageer- en broedgebied voor vogels zal tot deze verbetering moeten leiden. Er wordt niet gecompenseerd voor het verlies van een habitat met een instandshoudingsdoelstelling.

Flora and Faunawet: Binnendijks is een leefgebied van de rugstreeppad aanwezig. Ook groeien er diverse orchissoorten en komt er een zilte vegetatie voor. Dit zou een belemmering kunnen vormen. Beheer en Onderhoud Het is afwachten hoe de duinenrij zich zal ontwikkelen. Ook nu al wordt er op Texel aan de westzijde zand aangevoerd om de duinen te ‘voeden’. Dit zal waarschijnlijk ook nodig zijn bij de nieuw aan te leggen duinen. De overheersende windrichting in Nederland is zuidwest. Dit betekent dat het zand van de duinen afwaait in plaats van er naar toe. Ook de aanwezige diepe geul zal zand meenemen. Realisatie Het voldoen aan de criteria voor wat betreft de Natura2000 regelgeving zal een grote belemmering zijn voor het creëren van een duinenrij. Discussie De kosten van een nieuw aan te leggen duinenrij zullen vooral het aanvoeren van het zand beslaan. Daar tegenover staat dat bij binnendijkse oplossingen hoogstwaarschijnlijk ruimte tekort is en er land zal moeten worden aangekocht. Aan beide kanten van de dijk moet men rekening houden met de aanwezige natuurwaarden. Buitendijks is dat het Natura2000-gebied ‘de Waddenzee’ en binnendijks diverse natuurgebieden met onder andere orchissen, rugstreeppad en een zilte vegetatie. Tevens moet men binnendijks rekening houden met de aanwezige agrariërs. De ecologische meerwaarde van het creëren van een duinenrij in combinatie met een zandbank en een landtong, resulterend in een getijdengebied, lijkt aanwezig te zijn. Dit moet echter zeer duidelijk aangetoond worden om enige kans te maken om te voldoen aan de Natura2000 voorwaarden en doelstellingen. Deze ecologische meerwaarde wordt vooral gecreëerd door het aanleggen van de landtong en het eilandje. Deze maatregelen zouden ook genomen kunnen worden bij een gangbare oplossing om de dijk te versterken. Literatuur

Gemeente Texel; 2011, Besprekingsverslag: workshop ecologische meerwaarde zandige variant versterking Prins Hendrikdijk, Texel. Witteveen+Bos; 2009, Dijkversterking Waddenzeedijk Texel: startnotitie m.e.r., Deventer. Witteveen+Bos, Vertegaal; in bewerking, Verkenning haalbaarheid zandige variant versterking Prins Hendrikpolder i.r.t. Natuurbeschermingswet/Natura 2000, Deventer.

Factsheet WaddenWerken Afsluitdijk

Figuur 1. Waddenwerken Afsluitdijk

Figuur 2. Overzicht Afsluitdijk

Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave De Afsluitdijk is nieuw genormeerd op 1:10000. De huidige dijk, zoals die in 1932 is aangelegd heeft een veiligheid passend bij een storm die eens in de 1000 jaar of minder voorkomt. Het hoogtetekort bedraagt 4 tot 5 meter en ook de bekleding is onvoldoende. Er is sprake van een gecombineerde taakstelling waarbij naast veiligheid ook waterhuishouding, en dan vooral het spuien van water tijdens hoogwatersituaties een rol speelt.

De veiligheidsopgave is samen met het waterhuishoudkundige vraagstuk in een prijsvraag aan de markt voorgelegd. Hierbij zijn de opwekking van duurzame energie, de Afsluitdijk als transportverbinding, de te renoveren sluiscomplexen en ook recreatie en natuur als verdere doelen meegegeven.

Figuur 3 Referentie gangbaar 2050

Ontwerpspecificaties Gangbare versterking In de plan-Mer zijn een robuust en een minder robuust alternatief voor gangbare versterking als referentie alternatief meegegeven. In de eerste referentie (figuur 3) wordt uitgegaan van een veiligheidsopgave tot 2050 en in de robuuste referentie (figuur 4) van een veiligheidsopgave in 2100. In de eerste referentie zijn de aanpassingen beperkt, in de tweede is een aanzienlijke aanpassing en verhoging van de dijk nodig.

Figuur 4 Referentie robuust 2100.

Natuurlijke kering Er zijn in het kader van de prijsvraag verschillende integrale oplossingen voor het vraagstuk neergelegd. Wat betreft de veiligheidsopgave was daarbij sprake van vier wezenlijk verschillende oplossingen. Eén oplossing gaat uit van het plaatsen van een betonnen scherm op de Afsluitdijk, een andere oplossing gaat uit van het overslagbestendig maken van de bestaande dijk, één gaat uit van het verhogen van de dijk en de laatste oplossing gaat uit van de aanleg van kwelders in combinatie met een zandnok. Deze laatste oplossing met de naam ‘WaddenWerken’, wordt hier verder besproken.

van een 400 tot 600 meter brede kwelder die Werking Kwelders zijn een vorm van voorland zoals we dat vooral langs Wadden en estuaria aantreffen. Kwelders ontstaan vanuit zandplaten. Bij een bepaalde hoogte van de zandplaat komt de nadruk meer op slibafzetting te liggen en ontstaan kleinere geultjes waardoor plaatselijk de ontwatering toeneemt. Daarmee wordt het voor vegetatie beter mogelijk om zich te vestigen. De aanwezige vegetatie versnelt vervolgens het proces van aanslibbing. De kwelder groeit dan snel in hoogte tot dat hij een hoogte bereikt waarbij inundatie met slibrijk water nog maar weinig voorkomt. De aangroeisnelheid neemt dan af. De kwelder kan niet hoger groeien dan ca 30 cm boven springvloedniveau. Langs de Friese en Groningse kust zijn kwelderwerken gelegen. Kwelderwerken zijn een oude landaanwinningtechniek gericht op het versnellen van de kweldergroei. Kwelderwerken bestaan uit vakken die golfluw worden gehouden door de aanleg van rijshouten schermen. Water met slib kan vrij binnenstromen en het slib kan vervolgens goed bezinken. In de huidige situatie komen voor de Afsluitdijk geen zandplaten voor. De waterdiepte varieert tussen de 2 meter (in het westen) tot meer dan 4 meter. Kwelders kunnen in deze situatie niet uit zichzelf ontstaan en moeten worden aangelegd. In feite wordt een zandlichaam, vergelijkbaar aan een zandplaat aangelegd, waarop de vorming van een kwelder kan starten. In het ontwerp van WaddenWerken is uitgegaan geleidelijk aan afloopt naar dieper water. Deze breedte is gekozen om ecologische redenen, namelijk om een voldoende breed en groot oppervlak kwelder te realiseren. De flauw aflopende oever voorkomt dat met een oeverbescherming moet worden gewerkt. Plaatselijk nadert een grote getijdengeul, de Doove Balg, de kwelderwerken. Hier is gekozen voor een verdediging met gebiedseigen keileem, danwel voor een actief suppletiebeleid. De kwelders worden geflankeerd door de aanleg van luwtebanken, waarmee tegelijkertijd ook een hoogwaterrustplaats en broedgebied voor vogels wordt aangelegd. Onderdeel van het ontwerp is ook een zoet-zoutovergang die in het westelijk wat ondieper deel is gedacht en aansluit bij een van de spuibuizen van de aanwezige spuisluizen.

Veiligheid De oplossing is doorgerekend met X-beach. Bij een eerste doorrekening bleek dat de kwelder te laag is gelegen om voor voldoende golfdemping te zorgen. Langs de Waddenkust leidt een hoog gelegen kwelder vaak tot golfremming, maar niet voor de Afsluitdijk. Dit komt omdat het maatgevende hoogwater bij een storm die eens in de 10000 jaar voorkomt, meerdere meters boven de maximale hoogte van de kwelder is gelegen. Er is daarom gekozen voor een combinatie met een (buffer)duin. Dit duin, aangeduid als de kweldernok, dient als een afslagbuffer. Bij een maatgevende storm lopen de golven dood in dit duin en ontstaat een afslagprofiel vergelijkbaar aan de duinenkust. De Afsluitdijk zelf verliest daarmee grotendeels zijn functie als primaire kering.

De functie van de kwelder in combinatie met de kweldernok is daarbij drievoudig. De kwelder vormt een deel van het afslagprofiel. Een duin zonder kwelder moet daarom ook een stuk breder worden aangelegd. De kwelder voorkomt dat bij gemiddelde stormomstandigheden zand uit het profiel kan verdwijnen. Ten slotte kan worden opgemerkt dat de kwelder waarschijnlijk bij lager tij ten tijde van een storm nog wel leidt tot een (beperkte) reductie van de golfenergie. Het is in principe ook mogelijk om alleen met een duin voor de dijk te werken, zoals dat ook in andere voorbeelden is gedaan (zie o.a. Nieuwvliet-Groede en Oesterdam). Dit is ook doorgerekend en in de plan-Mer ook als veiligheidsvariant meegenomen. In dit geval moet het duin, zonder kwelders, wel een stuk breder worden aangelegd, zodat voldoende volume aanwezig is voor het afslagprofiel dat ten tijde van een maatgevende hoogwater ontstaat. Met de aanleg van alleen de kweldernok is echter sprake van een ingreep die alleen maar negatieve effecten heeft op de Waddenzee, aangezien met het duin een groot oppervlak aan prioritair habitat “permanent overstroomde zandbanken” wordt afgedekt. Bovendien draagt een duin niet bij aan het ecologische functioneren van de Waddenzee. Kosten De kosten van het ontwerp WaddenWerken zijn doorgerekend conform de Pri-ramingssystematiek. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is de zandprijs. Er is naar meerdere winmogelijkheden gekeken en winning direct achter de Afsluitdijk in het IJsselmeer blijkt daarbij het goedkoopste. In de ontwerpstudie is gerekend met een prijs die ligt om de 3,5 euro/m3. Deze prijs is vastgesteld op basis van een werkschema en bijbehorende draaiuren van operationeel materieel. Dit is een prijs zonder domeinvergoeding. In de daaropvolgende PlanMer is uitgegaan van een wat hogere zandprijs. In de nog lopende MKBA is uitgegaan van 5,3 euro/m3. De MKBA is nog niet gepubliceerd, het is daarom nog niet bekend wat het verschil in prijs bepaald. Wel zijn de aannames ten aanzien van de zandprijs bepalend voor de totale aanlegkosten. Bij een lager zandprijs, ordegrootte van 3 tot 3,5 euro/m3 heeft het alternatief WaddenWerken aanlegkosten in dezelfde orde van grootte van een gangbare versterking. Bij een veel hogere zandprijs zijn de aanlegkosten natuurlijk ook veel hoger. Wat betreft onderhoud is van een beperkte periodieke (zand)suppletie uitgegaan. Voorts is rekening gehouden met beheer en onderhoud van de kwelderwerken. De kosten voor beheer en onderhoud liggen naar verwachting niet hoger dan in de huidige situatie.

Robuustheid De combinatie van WaddenWerken met de Afsluitdijk is een robuustere oplossing dan alleen een versterkte Afsluitdijk. Bovendien is het voorland, en dan vooral de kweldernok, ook na vorming van een afslagprofiel, zo hoog gelegen dat bresvorming maar beperkt zal kunnen optreden. Er is dus sprake van extra reststerkte. Er wordt op dit moment nog gewerkt aan een KEA voor de Afsluitdijk. Hieruit zal blijken of een nog strengere norm voor de Afsluitdijk wenselijk is. Door deze extra reststerkte is ook sprake van extra veiligheid. In theorie kan deze extra veiligheid worden gewaardeerd als een verdere afname in de schadeverwachting. Deze kan in geval van de Afsluitdijk moeilijk concreet worden gemaakt. Dit komt o.a. doordat ook de bestaande Afsluitdijk al beschikt over een aanzienlijke reststerkte in de vorm van een keileemkern. Ook nu al is bij het bezwijken van de bekleding de kans op een bres kleiner dan bij een normale dijk. Dit is mede een reden dat de norm voor de Afsluitdijk nog onderwerp van studie is. Schadevermindering Kwelder en kweldernok zijn boven NAP gelegen. Doordat er minder snel een bres ontstaat bij falen mag ook worden verwacht dat er minder schade wordt geleden, omdat minder water kan binnenstromen. In geval van nood kan het naast de bres gelegen voorland ook als bron voor zand/grond worden gebruikt ten behoeve van het provisorisch dichten. Ook daarmee wordt de hoeveelheid water die kan binnenstromen beperkt. Faseerbaarheid In geval van de Afsluitdijk moet rekening worden gehouden met zeespiegelstijging. In het ontwerp is hiernaar gekeken. Ervaringen met kwelders en kwelderwerken op plaatsen met bodemdaling tonen aan dat de kwelders in staat zijn om de voorspelde zeespiegelstijging bij te houden. De zandnok zelf kan tegen zeer weinig kosten eenvoudig worden verhoogd, er hoeft hiervoor alleen maar grond te worden opgebracht. Bij een gangbare dijk zou ook de bekleding moeten worden vervangen. Vooral als de zeespiegel sneller toeneemt dan waar nu van is uitgegaan, moeten in geval van de gangbare versterking aanzienlijke extra investeringen worden gedaan. Voor het referentieontwerp 2050 moeten dan al vroeg extra kosten worden gemaakt, die ook uitgedrukt in euro’s nu substantieel zullen zijn. Beheer en onderhoud Beheer en onderhoud vormen een belangrijk aandachtspunt. In het ontwerp WaddenWerken is uitgegaan van een flauw aflopende kwelder. In principe kan daarmee het onderhoud tot een minimum worden beperkt. In de raming is wel rekening gehouden met periodieke suppleties.

Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving De combinatie met kwelders en luwtebanken is een ’natuurinclusief’ oplossing. In deze oplossing wordt ook prioritair habitat afgedekt, maar wordt ook een kwaliteitsverbetering nagestreefd van dit habitattype, als kwalitatieve compensatie. De extra kwelders zorgen voor de invang van slib, bieden meer paai- en leefgebied voor organismen die verder opgroeien in het prioritaire habitat. De luwtebanken leiden tot een betere ontsluiting van dit deel van de Waddenzee voor zeehonden en vogels, waardoor het gebied ook beter kan worden benut door beschermde soorten. Ook dit kan worden gezien als een kwaliteitsverbetering van het habitat. Voorts is als onderdeel van de visie voorgesteld om het spuiregime van de (oude en nieuwe) spuisluizen te wijzigen zodat er minder sprake is van zoetwaterschokken. Door de luwtebanken wordt gespuid zoet water meer richting de getijdengeulen gestuurd, waar het minder kwaad kan.

Een belangrijk discussiepunt vormen de effecten op bestaande natuur. Er zijn in het kader van de plan-Mer twee toetsen uitgevoerd. Er is een passende beoordeling uitgevoerd waarbij getoetst is aan de Natura2000 instandhoudingdoelstellingen. Volgens deze toets is sprake van significant negatieve effecten omdat een oppervlak aan prioritaire habitat wordt afgedekt. Bij toetsing aan Natura2000 worden alle effecten in principe teruggerekend naar een oppervlaktebeslag. Aangezien alle habitats in hun huidige ligging en omvang zijn beschermd, wordt elke wijziging van het ene naar het andere habitattype ook als een negatief effect beschouwd. Dit ondanks de breed gedragen constatering dat er in dit deel van de Wadden verhoudingsgewijs weinig kwelders aanwezig zijn. De omvang van de aan te leggen kwelders is echter dermate groot dat dit tot een significant effect leidt op het habitattype permanent overstroomde zandbanken. Op basis van de effecten op de Waddenzee geeft het advies het volgende aan: “De commissie adviseert de aanleg van kwelders uit de visie ‘Waddenwerken’ niet op te nemen in de voorkeursbeslissing. De huidige natuur in dat gebied is nu al zeer waardevol. De daar aanwezige permanent overstroomde zandbanken zullen bij de aanleg van kwelders verdwijnen. De waarde van de huidige natuur wordt onderstreept door het feit dat op basis van Natura2000 de huidige natuur moet worden behouden en kwalitatief verbeterd moet worden”. Er is ook getoetst op basis van de natuurpuntenmethodiek. In deze systematiek wordt gekeken naar omvang, kwaliteit en ook zeldzaamheid van een habitattype en wordt op grond daarvan een score in punten toegekend. Op deze wijze kunnen ook veranderingen in beschermde typen habitat met elkaar worden vergeleken. Volgens deze systematiek scoort de aanleg van kwelders positief. De aanleg van alleen de kweldernok wordt volgens deze systematiek negatief gescoord. Mogelijk vormen van medegebruik De kwelders bieden mogelijkheden voor natuurontwikkeling en ook voor recreatief medegebruik. Op dit moment zijn vooral op het traject Den Oever-Harlingen de kwelders vrijwel niet waar te nemen en ook niet toegankelijk. Dit alternatief voorziet in goed toegankelijk kweldergebied.

Realiseerbaarheid De technische realiseerbaarheid is eenvoudig. Er hoeft in feite alleen maar veel zand te worden aangevoerd en gestort. De afwerking kan eenvoudig blijven. Ook de aanleg van de kwelderwerken is een eenvoudig techniek waar veel ervaring mee is. Een punt van aandacht is de ideale “kick-start” c.q. bodemhoogte om kwelderontwikkeling te starten. Ook waren er in het kader van de planMER vragen ten aanzien van de aangroeisnelheid, vanwege de verhoudingsgewijs lage slibconcentraties voor de Afsluitdijk.

Belemmeringen De volgende (categorieën van) belemmeringen kunnen worden genoemd: Formele toetsbaarheid In principe kan de voorgestelde oplossing goed worden getoetst als duin op basis van afslagberekeningen. Kosten De kosten voor het alternatief WaddenWerken bestaan voor zover het de veiligheidsoplossing betreft vooral uit de kosten voor zandsuppleties. Uitgangspunten aangaande de zandprijs zijn hier dan ook doorslaggevend voor het kostenbeeld. In de gangbare alternatieven voor versterking wordt weinig zand gebruikt. Een hogere zandprijs maakt deze natuurlijke oplossing al sneller duurder dan een gangbare versterking. Natuur- en natuurwetgeving Natura2000: Het alternatief WaddenWerken is vooral ook vanwege de mogelijke juridische risico’s die samenhangen met de Natura2000 negatief gescoord. In lijn met de formele toetsing heeft ook de adviescommissie en de Raad voor de Wadden aangegeven dat de aanleg niet wenselijk is omdat het aanwezige habitat al waardevol is en beschermd dient te worden. Flora- and Faunawet: Deze vormt waarschijnlijk geen probleem. De Afsluitdijk wordt weinig gefrequenteerd door de steenloper. Het afdekken van de harde bekleding met zand en kwelders vormt waarschijnlijk geen probleem. Ecosysteemdiensten Afhankelijk van het type kan het voorland verschillende rollen spelen. Genoemd zijn al een mogelijke functie als foerageer- en broedgebied. Ook vervult de kwelder een rol in het vastleggen van slib wat de helderheid van het water ten goede zal komen. Ook vormen de kwelders een sink voor het vastleggen van CO2, die wat betreft de capaciteit vergelijkbaar is aan bos. Beheer en onderhoud Beheer en onderhoud zijn vergelijkbaar aan dat van de bestaande kwelderwerken. Mogelijk is extra aandacht nodig voor de luwtebanken in de vorm van periodiek suppleren.

Discussie Onbenutte mogelijkheden voor optimalisatie Anders dan gangbaar in een m.e.r. heeft er geen verdere optimalisatie van de alternatieven plaatsgehad. De nadruk lag op het toetsen en niet op het ontwerpen. Bij het toetsen zijn daarbij de alternatieven teruggebracht tot de onderdelen die functioneel doorslaggevend zijn voor de opgaven met betrekking tot veiligheid en de waterhuishouding. Het integrale karakter van het ontwerp, en vooral de natuurinclusief insteek gingen daarbij verloren. In de praktijk is verdere optimalisatie goed mogelijk, bijvoorbeeld door de aanleg van de kwelders vooral te richten op het ondiepere westelijke deel van de Afsluitdijk. Of door de kwelders terug te brengen tot wat als evenwichtsprofiel in combinatie met de kweldernok als breedte nodig is. De veiligheidsopgave voor de Afsluitdijk wordt sterk bepaald door de opgelegde norm van 1:10000, maar ook door de voorwaarde dat er geen zout water over de dijk mag slaan. Dit is de reden waarom in de oplossing met een overslagbestendige dijk is gekozen voor de aanleg van een tweede dijk met daartussen een zoet-zout overgang. Op deze wijze bereikt zout overslagwater het zoetwaterbekken IJsselmeer niet meer. In de toetsing is nog eens beter naar deze eis gekeken. Zo wordt ook in het advies aangegeven dat de incidentele overslag van zout water bij uitzonderlijke stormen niet van belang is voor de waterkwaliteit van het IJsselmeer. Dit betekent dat in feite met een lagere kruinhoogte in geval van een overslagbestendige dijk kan worden volstaan. Een veel lagere kruinhoogte betekent dat de golfoploop ook minder hoeft te worden teruggebracht. De vraag is dan of alleen een oplossing met kwelders voldoende kan zijn al dan niet in combinatie met een veel kleinere kweldernok. De negatieve effecten op het bestaande Natura2000 habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ worden dan kleiner en in de natuurpuntensystematiek wordt het positieve saldo groter. Beoordeling effecten op natuur In de formele toetsing is sprake van significant negatieve effecten en in de natuurpuntenmethodiek van een positief effect. Er wordt door verschillende ecologen verschillend gedacht over de effecten en ook over de weging van de effecten. De aanleg van de zoet-zout overgang scoorde daarbij beter. Een geoptimaliseerd ontwerp met nadruk op het realiseren van kwelders zou ook in de passende beoordeling tot minder negatieve effecten hebben geleid. Kosten en baten robuuste kering Zoals aangegeven zijn in het gunstigste geval, dus bij een lage m3 prijs voor het zand, de kosten van WaddenWerken vergelijkbaar met die van een gangbare dijkversterking. Wel heeft de aanleg van de kwelders bijkomende baten en ook voordelen waar het gaat om robuustheid en faseerbaarheid.

Perspectief Bij het huidige beschermingsregime van de Wadden en hoge zandprijzen is er geen perspectief voor de aanleg van grootschalige oplossingen in de vorm van WaddenWerken. Denkbaar is een toepassing op een kleinere schaal, bijvoorbeeld in combinatie met al bestaande kwelders.

Factsheet schorbuffer Perkpolder

Figuur 1. Overzicht projectgebied Perkpolder. Bron: Google Maps

Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave De dijk bij Perkpolder is recent versterkt en voldoet nog aan de veiligheidsopgave voor de komende 50 jaar. De huidige normfrequentie is 1:4000. Er wordt nu al nagedacht over de periode erna, omdat de toekomstige situatie consequenties met zich meebrengt. Men wil daar nu al op inspelen, zodat alle opties open blijven. Ontwerpspecificaties In het geval van de Perkpolder is er een gebiedsontwikkelingsplan gemaakt voor niet alleen de dijkversterking, maar voor een groter gebied om de regio een economische impuls te geven. Onderdeel van het plan is om een primaire dijk landinwaarts te verleggen (Oostelijke Perkpolder) en een andere primaire dijk overslagbestendig te maken (over ± 50 jaar, Westelijke Perkpolder). Gangbare versterking De gangbare oplossing bestaat uit het verhogen van de dijk. Natuurlijke kering Het meer natuurlijke alternatief is een overslagbestendige dijk. Waar de dijk overslagbestendig wordt gemaakt, zal de bestaande landbouw verdwijnen om plaats te maken voor een golfbaan en (recreatie) woningen te midden van een waterrijk landschap. Deze woningen zullen zo gebouwd worden, dat ze bestand zijn tegen een eventueel verhoogd peil in de polder.

In de Oostelijke Perkpolder wordt de huidige primaire dijk doorgestoken. Een nieuwe primaire dijk wordt verder landinwaarts gemaakt. Tussen de dijken ontstaat een schorrengebied. Dit onderdeel van het plan vloeit voort uit een compensatieafspraak van Rijkswaterstaat. Deze afspraak behelst de realisatie van een aantal hectares natuur nabij de Westerschelde.

Figuur 2. Het stedenbouwkundig plan van Perkpolder. bron: perkpolder.nl

Werking Doordat er wordt geaccepteerd dat er meer water over de dijk kan slaan, zal het achterliggende land dit moeten opvangen. Zolang er niet teveel water over de dijk slaat en het achterland het overslaande water kan bergen zullen er geen problemen ontstaan. Voor de periode tot en met 2110 wordt een inundatiediepte in de westelijke perkpolder geschat op 0 cm. In 2210 wordt een inundatie voorspeld van 80 cm . Het schorrengebied en ook het restant van de huidige primaire dijk in de Oostelijke Perkpolder zal golfreducerend werken. Het is de verwachting dat het schorrengebied opslibt als gevolg van de zeespiegelstijging.

Kosten De verhoging van de dijk zal meer kosten met zich meebrengen dan het overslagbestendig maken van de huidige dijk. Met het niet ophogen van de dijk spaart men de kosten die gepaard gaan met grondaankoop uit. Immers, een overslagbestendige dijk neemt minder ruimte in beslag. De onderhoudskosten voor een gangbare dijk zijn ook (licht) hoger. De totale kosten voor het verhogen en onderhouden van de gangbare dijk zijn dan ook hoger. Er is geen vergelijking beschikbaar tussen het verleggen en verhogen van de dijk in de Oostelijke perkpolder.

Beoordeling en vergelijking Aspect Gangbare

versterking Overslagbestendige dijk

Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg Lager Alleen bekend voor Westelijke Perkpolder

Kosten beheer en onderhoud

Lager Alleen bekend voor Westelijke Perkpolder

Totaal kosten Lager Alleen bekend voor Westelijke Perkpolder

Veiligheid

Robuustheid

Toetsbaarheid

Controle/toezicht

Schadevermindering

Faseerbaarheid

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

Oostelijke Perkpolder groter

Mogelijkheden recreatie

groter

Landschap

Tabel 1. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een duinenrij

Robuustheid De huidige dijken in Perkpolder zijn in 2010 versterkt om tot en met 2060 nog aan de voorwaarden te voldoen. Zelfs als na 2060 wordt besloten om de dijk niet te verhogen, maar voor een overslagbestendige dijk te kiezen, verwacht men pas in 2210 een inundatiediepte van 80 cm.

Beheer en onderhoud Het verschil in onderhoud en beheer tussen beide varianten van de dijk zijn klein. Bij een dijkverhoging zal er iets meer gras worden aangelegd. Dit gras moet gemaaid worden en dat brengt bij de gangbare dijkverhoging dus meer kosten met zich mee. Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving Als men alleen kijkt naar het verschil in natuurwaarden van het achterland tussen een gangbare dijk en een overslagbestendige dijk bij het landgebruikstype ‘natuur’, kan men geen verschil aantonen. Maakt men een vergelijking waarbij het achterland verandert van functie ‘landbouw’ naar functie ‘recreatie’, dan is ook daar alleen een meerwaarde te vinden in de overgang van functies. Niet in het feit wat voor een type dijk er is. Wel is er wellicht een negatief effect bij een overslagbestendige dijk op de aanwezige zoete flora. Ook kan een hogere dijk een negatief effect hebben op vogels die een open landschap prefereren. De dijk bij Perkpolder is gemiddeld 9,3 meter hoog. Een verhoging tot 12 meter zal geen extra negatieve effecten hebben voor vogels. Wat betreft de dijkverlegging in de Oostelijke Perkpolder kan men wel spreken van een meerwaarde voor de natuur. Het te verwachten ontstane schorrengebied zal plaats bieden aan diverse soorten flora en fauna. Mogelijke vormen van medegebruik In de Westelijke Perkpolder zullen (recreatie) woningen en een golfbaan gerealiseerd worden. De Oostelijke Perkpolder zal niet toegankelijk zijn. Wel kan men het gebied bekijken vanaf de dijk. Belemmeringen In Perkpolder is gebruik gemaakt van de principes van ‘ontwikkelingsplanologie’. Dit houdt in dat gedurende een langere termijn met verschillende partijen is nagedacht over het huidige plan. Door dit proces zijn alle niet haalbare alternatieven al afgevallen en blijft een goed realiseerbaar plan over. Een alternatief om het watersysteem in de Westelijke Perkpolder te koppelen met de Westerschelde is dan ook niet doorgegaan. Omwonenden en de exploitant van de bewoning en de golfbaan konden zich niet vinden in een dijk met een duiker. Voor hun gevoel is dat niet veilig genoeg. Tevens was men bang voor een hoog zoutgehalte. Door deze manier van ontwerpen lijken er dan ook geen grote belemmeringen meer te bestaan. Discussie De dijkverlegging in de Oostelijke Perkpolder biedt goede kansen. Het schorrengebied dat zo ontstaat, zal goede mogelijkheden bieden voor diverse soorten flora en fauna. Tevens werken het schorrengebied en het restant van de huidige primaire kering golfreducerend. Er is echter geen vergelijking van kosten. Rijkswaterstaat heeft zichzelf verplicht om een aantal gebieden om te vormen tot natuur. In de Westelijke Perkpolder is het alternatief van een gekoppeld watersysteem niet doorgegaan. Betrokken partijen waren niet zeker van de veiligheidssituatie en maakten zich zorgen over een te hoog zoutgehalte. De geplande bebouwing wordt wel zo gebouwd, dat in de toekomst alsnog gekozen kan worden voor een overslagbestendige dijk.

Factsheet Banjaard

Probleem Op verschillende plekken in Nederland speelt het probleem dat een opdringende geul in de buurt van de kustlijn steeds dichter naar de kust toe beweegt. De veiligheid van de kustlijn komt hierdoor in het geding. Dit probleem speelt onder andere bij polder de Banjaard in Zeeland. Zie figuur 1 voor de ligging van de polder. Het handhaven van de kustlijn ter plekke van de Banjaard is lastig. Een opdringende geul richting de kust, de Onrust, is hiervan de oorzaak. Over enkele raaien wordt de basiskustlijn (BKL) jaarlijks overschreden. In 2002 is afgesproken om de handhaving anders aan te pakken. Via morfologisch baggeren van een geul ten noorden van de Onrust wordt geprobeerd de Onrust van de kust af te houden. Het debiet wordt afgeleid door de gemodelleerde geul “Roompot-Hompels”. De kustlijn mag maximaal 15 m landwaarts opschuiven. Inmiddels is de kust 10 m landwaarts opgeschoven en schuift elk jaar ongeveer 1 meter op. De kustlijn zal in de nabije toekomst op een andere manier moeten worden gehandhaafd, om aan de BKL te blijven voldoen. De veiligheid is wel gewaarborgd. De dam en voorliggend duinengebied zijn inmiddels voor de komende 50 jaar versterkt (project zeeweringen, 2008).

Figuur 1. De ligging van polder de Banjaard en de Onrust geul. In het linker plaatje een vergroting van het rode vlak in het rechter plaatje.

Zandmotoroplossing Binnen het programma Building with Nature is een ‘zachte’ oplossing bedacht voor het bovengenoemde probleem. Voor dit voorstel zijn modelleringen uitgevoerd door Deltares.

De essentie van deze oplossing is eigenlijk het omgekeerde van dotteren. De geul de Onrust kan moeilijk uit zichzelf verstoppen, omdat veel water door de geul moet passeren. In de afgelopen jaren werd de geul dieper, omdat de zandbank de geul naar de kust toe drukt. Het intergetijdetransport is echter zo groot dat de geul nooit uit zichzelf kan verzanden. Pas als de geul dicht is, kan zand naar binnen schuiven en daar blijven liggen. Pas als een bepaalde verondieping is gerealiseerd kan het zand ook het bestaande strand bereiken. In dit ontwerp wordt dit bewerkstelligd door aan het begin en aan het einde van de geul suppleties met een beperkte omvang van elk circa 1 miljoen m3 aan te brengen (zie figuur 2). Deze suppleties reduceren de stroming in de Schaar van de Onrust, daarnaast wordt de stroming door de meer noordwestelijk gelegen geul groter. Dit laatste wordt nog verder versterkt door het winnen van het sediment voor de suppleties uit deze geul.

Dominante stroomrichting in het interesse gebied.

Voorgestelde ingreep: twee suppleties die de geul dichtknijpen. Het sediment komt uit de ebgeul, die daarmee verruimd wordt.

Door de gedeeltelijke afsluiting van de geul de Onrust neemt de stroomsnelheid hierin af en verzand de geul. De stroming verplaatst naar de noordelijk geul. Hierdoor verplaatst de tussenliggende zandplaat richting de kust.

Verlanding van de zandplaat, waarbij de vloedschaar ten noorden van de plaat zich versterkt.

Figuur 2. De oplossing ‘Zandmotor’ bij de Banjaard polder

Door de lagere stroomsnelheden in de Schaar van de Onrust zal hier sedimentatie optreden en de stroming verder afnemen ten gunste van de stroming door de geul zeewaarts van de ondiepte. Het natuurlijke proces, het opschuiven van de ondiepte richting de kust, zal daarmee versneld worden.

In deze oplossing wordt met een beperkte hoeveelheid zand een grote hoeveelheid zand versneld naar de kust gehaald. De ingreep is zeer beperkt en de natuurlijke morfologische processen doen de rest. De bijbehorende tijdschaal (jaren tot decennia) heeft als voordeel dat de natuurontwikkeling dit kan bijhouden. Deze tijdschaal kan hier gepermitteerd worden omdat het probleem niet urgent is en we dus de tijd hebben. Wanneer er op korte termijn wel problemen zijn met handhaving van de BKL kan een kleine extra strandsuppletie aangebracht worden.

In het proces zal zich een flauwe vooroever vormen waarover de stroomsnelheden laag zijn, wat kan leiden tot afzetting van slib. Er moet voldoende golfenergie aanwezig zijn om dit te voorkomen en een aantrekkelijk strand te behouden. Beoordeling en vergelijking Kosten De kosten van deze oplossing zijn nog niet uitgewerkt. We verwachten dat deze oplossing goedkoper is dan het oorspronkelijke voorstel van continue suppleren. Veiligheid De veiligheid van de kust is gewaarborgd. Natuur Er is nog geen onderzoek gedaan naar de precieze effecten op de natuur. Mogelijk vragen die beantwoord zouden kunnen worden zijn: Hoe verloopt de ecologische ontwikkeling naar verwachting? Wat zijn de mogelijkheden om duinvorming actief te bevorderen? Zijn er vanuit Natura2000 nog aanknopingspunten om het ontwerp te optimaliseren ten

behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen?

Recreatie Het strand zal sterk in karakter wijzigen. Er is nog geen studie uitgevoerd naar de effecten op de reactie en hoe de recreatie het beste met de verandering om kan gaan. Natuurwetgeving Het gebied maakt deel uit van de ‘Voordelta’ en valt onder de richtlijnen van

Natura2000, habitatrichtlijn en vogelrichtlijn. Het beheerplan geeft in detail weer welke habitattypen en soorten instandhoudingsdoelstellingen gelden en wat deze inhouden.

De vereniging Natuurmonumenten beheert de Kamperlandse duinen, een oud duingebied.

Discussie Op verschillende plekken in Nederland speelt het probleem van een opdringende geul die steeds dichter naar de kustlijn beweegt. In plaats van continue suppleren is voor de Banjaard een zandmotoroplossing uitgewerkt. Deze oplossing maakt gebruik van natuurlijke processen om de geul van de kust weg te houden. De oplossing is nu verkend in een eerste modellering. Het wordt verwacht dat deze oplossing goedkoper is dan de oorspronkelijke oplossing; continue suppleren. Effecten op de ecologie en recreatie dienen verder te worden onderzocht. Een voordeel van deze oplossing is dat de veranderingen geleidelijk gaan en de natuur zich hierop wellicht goed kan aanpassen.

Factsheet Oesterdam

Beschrijving Een belangrijk deel van de inhoud is ontleend aan de brochure “Uitvoeringsplan Veiligheidsbuffer Oesterdam”, Januari 2011, Linkit Consult in opdracht van Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat Dienst Zeeland en Provincie Zeeland. Algemeen Het project “Veiligheidsbuffer Oesterdam” is een innovatief project waarin veiligheid, natuur en innovatie elkaar versterken. Het project richt zich op de planontwikkeling, aanleg en monitoring van een innovatieve en veilige primaire zeewering met een versterkt, golfbrekend voorland. Een project op deze schaal is in Zeeland niet eerder toegepast. Het is een proefproject waarvan veel wordt verwacht (sterkere dijken, oplossing probleem Zandhonger en versterken kwaliteit Oosterschelde) en waarvan de mogelijkheden voor toepassing op andere locaties binnen de Oosterschelde groot zijn. Het project is geïnitieerd door Natuurmonumenten en uitgewerkt met een groot aantal publieke, private en maatschappelijke partijen: Rijkswaterstaat, directie Zeeland; Provincie Zeeland. Projectbureau Zeeweringen; Programma Zuidwestelijke Delta; Gemeente Reimerswaal; Gemeente Bergen op Zoom; Gemeente Tholen; Nationaal Park Oosterschelde; ZMf, koepelorganisatie natuur en milieu Zeeland; Producentenorganisatie Mosselteelt/Productschap vis/Nederlandse Oestervereniging; Ministerie van Infrastructuur en Milieu; Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Doelstellingen De doelstellingen van het project zijn: Veiligheid: Ontwikkelen van een duurzaam veilige oplossing voor de Oesterdam en wel

zodanig dat deze 50 jaar gevrijwaard is van te hoge golfaanval en grote investeringen in versterking van de dijk;

Kwaliteit: Ontwikkelen van een maatwerkoplossing om het Zandhongerprobleem ter plaatse aan te pakken en wel zodanig dat het unieke slikken en platen landschap de komende 50 jaar behouden kan blijven;

Recreatie: Ontwikkelen van een maatwerkoplossing waarbij de bestaande recreatie middels effectieve zonering goed wordt ingepast in de inrichting van het gebied;

Innovatie & kennisontwikkeling: o Ontwikkelen van kennis over flexibel, klimaatbestendig, doelmatig en

kosteneffectief kustmanagement, welke zowel in Nederland als in deltagebieden in het buitenland (export) kan worden ingezet;

o Ontwikkelen van theoretische en praktische kennis en ervaring middels een proefproject op ware schaal om het probleem Zandhonger in de Oosterschelde effectief en kostenefficiënt te kunnen bestrijden.

Communicatie: Ontwikkelen van draagvlak voor en partnership rond Veiligheidsbuffers in de Zuidwestelijke Delta;

Integrale aanpak: Integratie van veiligheid, natuur en economie in het project Veiligheidsbuffer Oesterdam.

Opgave De dijken rond de Oosterschelde vormen samen met de Oosterscheldekering de primaire waterkering. Bij normale omstandigheden staat de kering open en bij storm wordt de kering gesloten. Deze sluit automatisch bij een waterstand van NAP +3,0 m. Om de veiligheid te garanderen is onderhoud van dijken een continue, noodzakelijk proces. Momenteel wordt een groot deel van de Zeeuwse dijken versterkt door de dijkbekleding te vernieuwen of versterken. Een groot deel van de dijken die tot en met 2015 versterkt moeten worden, ligt rond de Oosterschelde (zie figuur 1). Het Projectbureau Zeeweringen voert deze dijkversterking uit en heeft de opgave om tot en met 2015 325 kilometer aan (buitendijkse) dijkbekleding te versterken. Dit projectbureau is een samenwerkingsverband van Rijkswaterstaat, waterschap Zeeuwse Eilanden en waterschap Zeeuws-Vlaanderen.

Het projectbureau versterkt de steenbekleding op verschillende manieren. Vaak wordt de oude bekleding vervangen door nieuwe, zwaardere blokken. Op andere locaties worden bestaande betonblokken hergebruikt en versterkt met breuksteen en/of asfalt. Tevens wordt gezocht naar innovatieve manieren om de levensduur van dijken te vergroten. Eén van de veelbelovende concepten is de veiligheidsbuffer van slikken en platen.

Figuur 1. Dijkversterkingen Oosterschelde

Locatie Het project Veiligheidsbuffer Oesterdam bevindt zich aan de oostzijde van de Oosterschelde. De Oesterdam bevindt zich ten westen van Bergen op Zoom en vormt de oostelijke grens van de Oosterschelde. Het proefproject wordt uitgevoerd in het zuidelijke deel van de Oesterdam (westzijde). Het concrete projectgebied betreft het gebied tussen de schorren van de Rattenkaai (dijkpaal 118,4) en de noordelijke rand van de Hooghe Kraaijer (dijkpaal 115.2). De lengte van dit traject is circa 2,5 km. Het studiegebied is wat groter om ook de relatie met Bergen op Zoom, het Markizaatmeer en de Bergsediepsluis in beeld te houden en mogelijke oplossingen voor bijvoorbeeld recreatie buiten het projectgebied te kunnen zoeken.

Figuur 2. Projectlocatie

Het proefproject bevindt zich in de Kom van de Oosterschelde. De locatie van het project heeft de volgende voordelen: Representatieve situatie voor de Oosterschelde: een primaire zeewerende dijk met een

golfbrekend voorland dat sterk aan erosie onderhevig is; Op korte termijn geen veiligheidsproblemen: de bekleding van de dijk wordt versterkt

en daarmee is op korte termijn de veiligheid gegarandeerd; Voor de lange termijn (na 2030) is door zeespiegelstijging en achteruitgang van de

platen en slikken de veiligheid niet meer gegarandeerd. Deze veiligheid kan juist door de extra suppletie verkregen worden.

Uitvoerbaarheid op korte termijn. Het proefproject kan op de locatie op korte termijn worden uitgevoerd;

Enthousiasme bij de partijen. De verschillende betrokken partijen zijn enthousiast om het project te realiseren.

Technisch ontwerp Uitgangspunten Veiligheid

Er wordt uit gegaan van de Oesterdam als blijvende primaire zeewering, zodanig dat deze eenvoudig aan te passen is aan de eisen die de zeewering stelt op de lange termijn. Het project moet in combinatie worden gezien met de nieuw aan te brengen dijkbekleding op de Oesterdam. Deze wordt i.v.m. de veiligheid en de tijdsplanning reeds aangebracht. Het slikken/platenlichaam moet de golfbelasting op de dijk terugbrengen ten tijde van hoogwater en storm en wel zodanig dat deze circa 30 jaar langer mee kan.

Natuur

Er wordt gestreefd naar dynamische intergetijdenatuur waarin natuurlijke systemen de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen. De hoge natuurwaarde van slikken en platen in met name het midden- en zuidelijke deel van het projectgebied moeten gehandhaafd blijven. De verstoring in het zuidelijke deel is nog minimaal. De ontwikkeling van een zandstrand met bijbehorende recreatie aan de zuidzijde van het projectgebied is dan ook niet gewenst. De tijdelijke verstoring tijdens de aanleg van het slikken- cq. platenlichaam en de herkolonisatieperiode moet minimaal zijn. Het tijdelijk aantasten van de natuurwaarden op de bestaande slikken en platen wordt geaccepteerd omdat het project een oplossing kan bieden voor het verlies aan natuurwaarden op de langere termijn (de autonome negatieve trend in de Oosterschelde). De ontwikkeling van slikken en platen met een zeer flauwe helling van minimaal 1:100 heeft de voorkeur. Hoge zandplaten hebben niet de voorkeur want deze zullen sneller verdrogen en daarmee minder natuurwaarde voor bodemdieren en wadvogels hebben.

Recreatie De gewenste recreatie heeft een low profile karakter en is niet gericht op grootschalige recreatieve ontwikkelingen. Er wordt gestreefd naar handhaving van het bestaande recreatieve gebruik. Een optimale en logische zonering van natuur en recreatie is gewenst: meer intensieve vormen ten noorden van het projectgebied, (windsurfen, kite surfen, strandrecreatie etc.), natuurgerichte recreatie in het noorden van het projectgebied (zeevruchten oogsten, pieren steken en dijkrecreatie) en zeer beperkt recreatie in het zuiden van het projectgebied. Op een beperkt aantal locaties kan een low profile recreatie-concentratiepunt worden gerealiseerd bv. een uitkijkpunt met informatievoorziening. Ook een horecavoorziening die aansluit bij de Oosterschelde (oesters, vis etc.) wordt niet uitgesloten. Mogelijk moet de strandrecreatie rond de Bergsediepsluis kleinschalig worden versterkt om de recreatiedruk te accommoderen. De communicatie van het project naar de recreanten is belangrijk.

Schelpdiersector

Ter hoogte van het zuidelijk deel van de Oesterdam bevinden zich geen productievelden voor de mossel en/of oesterteelt. Direct areaalverlies als gevolg van de aanleg van de vooroever is dus niet aan de orde. Aan de Oesterdam bevindt zich wel weervisserij (2 of 3 vissers). Dit is een oude vorm van vissen waarmee onder andere op ansjovis wordt gevist. Verkend wordt of de weervisserij moet worden in/aangepast, toeristisch/recreatief kansen biedt en/of gecompenseerd moet worden. Mogelijke aantasting van de kwaliteit van de mossel/oesterproductievelden in de omgeving van de aan te leggen vooroever moet worden gemonitord en indien noodzakelijk worden gecompenseerd.

Inrichting

Een optimalisatie van de landschappelijke verschijningsvorm en ruimtelijke kwaliteit van de Oesterdam is gewenst. De verschijningvorm sluit aan bij de natuurlijke processen en deze verandert dus in de tijd. De variant met een slikken/platenlichaam heeft de voorkeur, waarbij de maatvoeringen zijn: lengte 2.500 m; breedte 200 – 800 m; hoogte 0,5 tot 1,0 m; resulterend in een totaal volume van circa 600.000 m3. Een eenvormig zandlichaam zonder variatie aan de voet van de dijk is niet gewenst. Het meest gewenst is om niet verontreinigd, gebiedseigen zand (met mogelijk een beperkte hoeveelheid klei) te gebruiken voor de opbouw van de slikken en platen. De voor- en nadelen van wel of niet gefaseerd uitvoeren moeten worden meegenomen.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van de dijk, slikken en platen moet eenvoudig en kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd.

Ontwerp van de ingreep Aansluiten bij functioneren van het ecosysteem De Kom van de Oosterschelde is een zandig intergetijdensysteem met vooral slikken en platen. De slikken en platen en het bodemleven dat zich daar in ontwikkelt, zijn de basis van de natuur- en landschapskwaliteit van de Oosterschelde.

De ingreep Om deze kwaliteiten te versterken wordt er voor gekozen om vooral zandige slikken en platen aan te leggen die binnen het intergetijdenbereik van het systeem blijven. De slikken en planten komen dus bij hoog water onder water te staan. In de natte slikken en platen floreert het bodemleven. Indien de slikken en platen te droog worden, blijft de ontwikkeling van het bodemleven beperkt. Daarnaast wordt aangesloten bij de meest optimale ecologische vorm. Dit zijn platen met een zeer flauw verhang, van minimaal 1:100 tot 1:250, waarbinnen kleine onregelmatigheden worden aangebracht (‘niet netjes werken’). Hierdoor ontstaat het ideale micromilieu voor de slikken en platen in de Oosterschelde. Als derde wordt een beperkte hoeveelheid “reservezand” aangebracht aan de voet van de dijk om de leeftijdsduur van de versterkte slikken en platen te verlengen. In het huidige ecosysteem van de Oosterschelde werkt de eroderende kracht nog wel, echter de opbouwende kracht niet meer. Het reservezand zal door de natuurlijke dynamiek van de erosie langzaam over de slikken en platen worden verspreid. Het reservezand ligt ook bij normaal hoogwater onder water.

Gebiedseigen bronmateriaal Het aan te brengen materiaal moet vooral gebiedseigen, niet vervuild zand zijn omdat de Oosterschelde een zandig systeem is. Daarnaast geeft met name zand garanties voor de veiligheid. Een beperkte hoeveelheid klei/veen (10%) in het materiaal is geen probleem maar niet noodzakelijk voor herkolonisatie van de slikken en platen. In beperkte mate kan het echter wel voor de interessante ecologische variatie zorgen Mogelijk kan in een deel van het gebied geëxperimenteerd worden met slikken/platen met een hoger slibgehalte om te zien wat het effect is op erosie, vasthouden van de vocht, herkolonisatie etc. Daarnaast moet de bronlocatie van het materiaal kwalitatief goed worden afgewerkt zodat er geen negatief effect voor natuur, landschap of veiligheid ontstaat op de bronlocatie. Op basis van de bronverkenning is de locatie het Tholense Gat als voorkeurslocatie gekozen. Hier kan met een zandzuiger eenvoudig zand worden opgezogen waarmee bij de Oesterdam slikken en platen vanaf het water kunnen worden opgespoten. No regret De Oesterdam zal in deze plannen een primaire zeewering blijven en niet worden verwijderd. Hiermee is de versterking van de slikken en platen aan de zeezijde van de Oesterdam een 'no regret'-maatregel die toekomstige ontwikkelingen niet in weg staat. Het kan juist als voorbeeldproject worden gebruikt voor de grotere ambitie rond Bergen op Zoom. Wijze van realisatie Er zijn op dit moment drie verschillende methodes voor het aanbrengen van materiaal: ‘deken’, ‘reservoir’ en ‘spreiden’.

‘Deken’ Het aanbrengen van een ‘deken’ van voldoende materiaal, dat 30 jaar nodig heeft om te eroderen. Voor de slikken en platen voor de Oesterdam is berekend, dat van een pakket van 50 cm moet worden uitgegaan. Het natuurlijk milieu van de betreffende slikken en platen wordt daarmee ineens grondig verstoord. Als de deken goed wordt gelegd, dan is na 1 tot 3 jaar het milieu stukje bij beetje hersteld en na 3 tot 6 jaar volledig hersteld. Op zich is dit een vrij makkelijke methode. Aan de uitvoerders kunnen gemakkelijke eisen worden gesteld. ‘Reservoir’ Het aanbrengen van een ‘reservoir’ van materiaal dat zich geleidelijk kan verspreiden over het betreffende slik/plaat. Deze methode lijkt minder geschikt voor de slikken en platen voor de Oesterdam, omdat de slikken en platen niet op een goede manier eroderen en de mate van verspreiding nog zeer onzeker is. ‘Spreiden’ Het meerder malen aanbrengen van een dunnere laag door ‘spreiden’. Het idee is om minder materiaal aan te brengen, maar vaker terug te komen om de slikken en platen weer aan te vullen. Voordeel van deze methode is, dat men goed kan monitoren waar het materiaal blijft en kan inspelen op veranderingen. De verstoring is op korte termijn minimaal. Maar als men in 30 jaar tijd vijf keer moet terugkomen is het ‘saldo’ van verstoren minder gunstig, dan in het geval van het aanbrengen van al het nodige (berekende) materiaal in één keer. Op basis van deze verkenning is de inschatting dat de ‘dekenmethode’ van 0,5 – 1,0 m het meest perspectief biedt omdat deze maar één keer voor verstoring zorgt en praktische het meest makkelijk is.

Figuur 3. Visualisatie van beoogde ingreep

Figuur 4. Ontwerp Zandsuppletie langs de dijk

Geomorfologische en Ecologische Aspecten Intergetijdegebieden en schorren vormen een belangrijk deel van de waarde van de Oosterschelde voor flora en fauna. Door de zandhonger, in gang gezet na de bouw van de Oosterscheldekering, komen deze gebieden onder druk te staan.

Zandhonger Simpel gezegd eet de zandhonger dus de schorren, slikken en platen op. Als geen maatregelen getroffen worden voor het behoud van het intergetijdengebied, zijn de volgende ontwikkelingen te verwachten: Rond 2050 zal het areaal platen en slikken in de Oosterschelde gehalveerd zijn. De

verwachting is dat het oppervlak afneemt van 11.000 ha in 1986 tot ongeveer 5.000 ha in 2045.

In de periode tot 2100 bereikt het intergetijdengebied een eindsituatie van ongeveer 1.500 ha (Vermindert Getij, Rijkswaterstaat Zeeland, 2008);

Schorren zijn in 2050 alleen nog op beschutte locaties te vinden (Rattenkaai en Krabbenkreek). De schorren op onbeschutte locaties zijn rond die tijd geheel verdwenen;

De intergetijdengebieden verdwijnen door twee processen: de randen brokkelen af en de platen en slikken worden lager. Door dit tweede proces ‘verdrinken’ de intergetijdengebieden langzaam.

Natuur De intergetijdengebieden zijn de levensbron van de Oosterschelde. Op de slikken en planten leven veel bodemdieren, zoals kokkels, schelpdieren, pieren en mossels. Die vormen het voedsel voor watervogels. Door het verlies aan intergetijdengebieden, is er voor de vogels minder voedsel beschikbaar. Het tweede negatieve effect is dat de droogvaltijd van de slikken en platen steeds korter zal zijn waardoor de vogels minder tijd hebben om te foerageren. Uit berekeningen blijkt dat het aantal scholeksters, een karakteristieke vogelsoort voor het intergetijdengebied, hierdoor rond 2045 met 80% zal zijn afgenomen. De verwachting is dat de populatieontwikkeling voor andere slik- en plaatgebonden watervogels vergelijkbaar zal zijn. De verwachte negatieve gevolgen voor de natuur zijn dus groot. Veiligheid De dijken langs de Oosterschelde moeten voldoen aan de veiligheidsnormen uit de Deltawet. In dit kader wordt momenteel bijvoorbeeld de dijkbekleding vernieuwd. Het voorland van slikken en platen vormt een belangrijk onderdeel van een veilig dijksysteem. Ze fungeren als een golfbreker waardoor de golfbelasting op de dijk minder hoog is. Als gevolg van de zandhonger zal het voorland van slikken en platen voor de dijk de komende jaren verminderen of zelf geheel verdwijnen. Hierdoor neemt de golfbelasting op de dijken toe. Bij het ontwerp van de huidige dijkversterkingen is het effect van de zandhonger wel meegenomen, maar te laag ingeschat. Daardoor zijn er in de komende vijftig jaar, naast de huidige investeringen in vernieuwing van de dijkbekleding, extra investeringen nodig om de veiligheid van de dijken op peil te houden. Afhankelijk van de ontwikkeling van een aantal factoren, zoals klimaatverandering, zijn er 2 scenario’s te verwachten voor extra investeringen in dijkversterking rond de Oosterschelde (Vermindert Getij, Rijkswaterstaat Zeeland, 2008): Beperkte extra investeringen: 25 - 45 miljoen euro; Grootschalige extra investeringen: 90 - 260 miljoen euro.

Scheepvaart De effecten op de scheepvaart zullen beperkt zijn. In de grote scheepvaartgeulen blijft periodiek baggerwerk noodzakelijk. Schelpdiersector Het effect van de zandhonger op de mosselvisserij is onzeker. Er komt meer ondiep water en dat is geschikt voor mosselteelt. Echter, de omstandigheden worden ruwer doordat de beschutte locaties verdwijnen. De mossels krijgen ook meer concurrentie van de Japanse oester, omdat het leefgebied voor die soort sterk toeneemt. Kokkelvisserij is alleen mogelijk als er meer kokkels zijn dan nodig als voedsel voor de steltlopers. Door de afname van het intergetijdengebied zal het kokkelbestand afnemen. De verwachting is dus dat de zandhonger een negatief effect zal hebben op de mogelijkheden van de kokkelvisserij. Recreatie De kwaliteit van natuur en landschap zal achteruit gaan en daarmee de belevingswaarde van het gebied. De gebruikswaarde van het gebied zal voor de watersport en duiksport min of meer gelijk blijven omdat varen/zeilen/duiken mogelijk blijft. Extensieve recreatie op de platen zoals piersteken en natuurreactie, zal minder worden omdat de platen verdwijnen.

Figuur 5. Zandhonger in de Oosterschelde

Alternatieven en kosten Alles men kijkt naar de gegevens in tabel 1, dan zijn de locaties Molenplaat ondergrond, Depots Rilland en Tholense Gat, Oosterschelde de meest interessant opties. De optie van het Tholense Gat lijkt hierbij de meest geschikte (beschikbaar materiaal, technisch haalbaar en kosteneffectief) van de 3 locaties. Het enige nadeel is dat er geen directe win-win situatie op de winninglocatie wordt gecreëerd. De optie van Molenplaat ondergrond lijkt geschikt maar technische lastiger en duurder dan de andere locaties. Aanzienlijke aanvullende investeringen door derden lijken dan ook noodzakelijk (ordegrootte van 4 - 5 miljoen euro). Het vergt aanbeveling een marktverkenning voor de 3 locaties uit te voeren en gespecialiseerde bedrijven een inschatting van de kosten te laten maken alvorens de voorkeurslocatie wordt gekozen. De kosten voor de voorbereiding en uitvoer van het proefproject worden geraamd op € 3,45 miljoen (tabel 2). In dit bedrag zijn de uurkosten van de participerende organisaties voor het bemensen van de projectorganisatie niet opgenomen

Tabel 1. Samenvatting resultaten globale verkenning zandwinlocaties voor proefproject Oesterdam (OG = Ontgrondingen wet; FF = Flora fauna wet; + technisch makkelijk winbaar, +/- technisch winbaar, - technisch lastig winbaar)

Beheer en onderhoud Voor de verantwoordelijkheid van het beheer en onderhoud worden de volgende afspraken gemaakt: Rijkswaterstaat Zeeland is verantwoordelijke voor het onderhoud en beheer van de

dijk; Rijkswaterstaat Zeeland is verantwoordelijk voor het beheer van de schorren, de

slikken en de zandplaten, evenals de nieuw opgebrachte slikken en platen; De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor het maken van afspraken ten aanzien

van de recreatieve toegankelijkheid.

Tabel 2. Kostenraming

Belemmeringen Het verkrijgen van de benodigde financiën is nog een punt van aandacht. Tevens moeten nog de nodige vergunningen verkregen worden. Dit betreft o.a.: Ontgrondingenwet Natuur beschermingswet Flora en fauna wet Waterwet

Door de suppletie zal een gedeelte van het gebied veranderen van ondiep water gebied naar intergetijdegebied. Alhoewel de ecologische kwaliteit hiervan zeker niet minder is zal in de MER en bij het verkrijgen van vergunningen hier aandacht aan gegeven moeten worden. Verder spelen de volgende aandachtspunten Tijdige en zorgvuldige communicatie richting natuurbeschermingsorganisaties is nodig

vanwege tijdelijk kwaliteitsverlies op de slikken en platen; Zorgvuldige afstemming met het Nationaal Park Oosterschelde; Onderdelen van visserijsector betrekken en speciaal aandacht geven; Duidelijk communiceren over de gevolgen de zandsuppletie, zodat de opinie van

publiek en volksvertegenwoordigers ontstaat op basis van feiten; Lobby-communicatie, indien nodig, gericht en tijdig inzetten.

Discussie Koppeling veiligheid, economie en natuur Bij de aanpak van complexe opgaven bemoeilijkt een sectorale insteek de realiseerbaarheid van het project. Het draagvlak op bestuurlijk, professioneel en maatschappelijk niveau ontbreekt maar al te vaak voor plannen. Het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige projecten waarin meerwaarde zit voor veiligheid, economie en natuur zijn essentieel om dit draagvlak te ontwikkelen. Het project veiligheidsbuffer Oesterdam is een voorbeeld van zo’n project met breed draagvlak in de regio. Kennisontwikkeling voor deltaveiligheid De sleutel in dit geheel is de ontwikkeling van kennis van veilige, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige zeedijken. Een van de meest belovende oplossingen is het versterken van de bestaande slikken en platen omdat zowel veiligheid als natuur en landschap hier van profiteren. Als eerste stap in de ontwikkeling van deze kennis is in 2008 een kleinschalige suppletieproef op de Galgenplaat uitgevoerd. De resultaten van deze kleinschalige proef zijn veelbelovend (Deltares, 2008). De zandsuppletie bleek redelijk stabiel te blijven liggen, de droogvaltijd van de plaat nam toe (en daarmee de foerageertijd van de vogels) en de eerste signalen met betrekking tot de herkolonisatie van de slikken en platen door bodemdieren was positief. Echter, om op grotere schaal aan de slag te gaan met het versterken van de slikken en platen zijn naast meer kennis ook proefprojecten op grotere schaal nodig. Het gaat enerzijds om kennis van suppletie specifiek in combinatie met dijken en anderzijds om slikken en platen met hoge natuur- en landschapswaarden. Dit project Veiligheidsbuffer Oesterdam kan voorzien in deze kennisbehoefte. Het gaat in deze specifiek om praktijkkennis ten aanzien van:

Erosie en sedimentatie van de slikken en platen: erosie, sedimentatie, ontwikkeling bodemhoogte, sedimentatiesamenstelling, erosieperiode en mate van erosie in de tijd;

Veiligheid: afname van golfhoogte, afname van golfbelasting op de dijk, golfrichting en golfperiode;

Natuur: mate van herkolonisatie door bodemdieren (welke bodemdieren, aantallen) en het foerageren door vogels (welke vogels, duur en aantallen).

Perspectief voor toepassing Perspectief voor de Oosterschelde Het eerste belang is het kosteneffectief beheren van primaire zeedijken. Het continue beheer van zeedijken is noodzakelijk en duur. Het innoveren van dijksystemen en zoeken naar kosteneffectieve oplossingen is van groot belang. De schorren, slikken en platen zijn in Zeeland altijd een natuurlijke bescherming geweest aan de zeezijde van de dijken. Bij doorgaande afkalving van de schorren en verlaging van de slikken en platen krijgen de Oosterscheldedijken op de langere termijn steeds zwaardere golfaanvallen te verduren waardoor het veiligheidsniveau achteruitgaat. Versterking van de slikken en platen kan een kosteneffectieve maatregel zijn om de veiligheid van de dijken ook voor de langere termijn op peil te houden. Door een gerichte zandsuppletie wordt het verdwijnen van slikken en platen door zandhonger en toenemende golfaanvallen als gevolg van zeespiegelstijging tegengegaan. Het is de verwachting dat daarmee financieel voordeel kan worden geboekt. Het behouden van atuur en landschap in de Oosterschelde De gevolgen van de Zandhonger moeten worden geminimaliseerd. De Zandhonger is een zeer serieus probleem voor de kwaliteit van natuur en het landschap in de Oosterschelde. Het is duidelijk dat de kwaliteit aanzienlijk achteruit zal gaan als de Zandhonger doorzet en de slikken en platen grotendeels verdwijnen. Over de aanpak van de Zandhonger is echter nog maar zeer weinig kennis beschikbaar. De ontwikkeling van grootschalige proefprojecten als de Veiligheidsbuffer Oesterdam zijn nodig om deze te ontwikkelen.

Perspectief voor de directe omgeving Ten westen van Bergen op Zoom zijn er meer plannen om de ruimtelijke kwaliteit te vergroten. In het strategische programma van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta is het gebied als één van de kansrijke locaties voor integrale gebiedsontwikkeling geïdentificeerd. Een eventuele zoute herontwikkeling van het Volkerak Zoommeer schept kansen voor Bergen op Zoom om de gebiedskwaliteit te vergroten met nieuwe mogelijkheden voor economie, recreatie, landschap en natuur. Een sterke koppeling aan het zoute ecosysteem is hier het uitgangspunt. Concreet wordt gedacht aan: Aankoppeling van de Binnenschelde aan het zoute Volkerak Zoommeer waardoor de

waterkwaliteit verbetert; Aankoppeling van het Markizaatmeer aan het zoute Volkerak Zoommeer door de

kanaalkade af te graven waardoor een groot zout binnenmeer met beperkte getijdendynamiek ontstaat;

Inpassen/afgraven van de Molenplaat waardoor een gebied met een hogere kwaliteit ontstaat.

Factsheet Duindijk Nieuwvliet-Groede

Feitelijke beschrijving Veiligheidsopgave Nieuwvliet-Bad-Groede vormt onderdeel van de zwakke schakel Zeeuws Vlaanderen. De primaire kering is een dijk met een hoogtetekort is van 0,5 tot 4 meter, onvoldoende bekleding en ook een onvoldoende aansluitingsconstructie. Het grootste hoogtetekort wordt aangetroffen in het westelijk deel van dit traject (zie MER, Zwakke Schakel Zeeuws Vlaanderen, 2007). Achter de dijk liggen akkers en natuurgebieden en ook twee nieuwe duingebiedjes.

Figuur 1. Overzicht van vier mogelijke profielen

Ontwerpspecificaties Gangbare versterking In geval van een gangbare versterking wordt over het gehele traject de stenen bekleding vervangen. Hierbij wordt de dijk zeewaarts versterkt en waar nodig verhoogd. Het ontwerp wordt daarbij afgestemd op het veiligheidsniveau, zoals dat geldt op lange termijn (100 jaar). Door de buitendijkse verzwaring verschuift de teen tot circa 35 meter zeewaarts, wat voor ongeveer 15 jaar tot extra kustonderhoud leidt in de orde van 10.000 m3/jaar.

Aspect Gangbare

versterking Dijk verduinen

Opmerkingen natuurlijke kering

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg Tot 25% lager

Hangt af van ontwerp en grondkosten

Kosten beheer en onderhoud

Groter of vergelijkbaar

In plaats van de duin moet nu de zeereep worden onderhouden

Totaal kosten Tot 20-25% lager

Locatieafhankelijk

Veiligheid

Robuustheid Voldoende Groter Er is feitelijk sprake van een dubbele kering

Toetsbaarheid Goed Goed Toetsing als duin volgens leidraad

Controle/toezicht Goed Goed Goed gebeurd op basis van Jarkusraaien.

Robuustheid Voldoende Groter Is gekapitaliseerd beperkt

Schadevermindering Neutraal Groter Is gekapitaliseerd beperkt

Faseerbaarheid Beperkt Groter Alternatief is goed uitbreidbaar mede vanwege de kustboog.

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

Groter Versterking bestaand smal duingebied

Mogelijkheden recreatie

Groter Nemen toe vooral vanwege de grotere strandbreedte

Landschap Groter Cultuurhistorie speelt niet voor dit dijktraject, zeewaarts past beter dan landwaarts ingeval van een gangbare versterking

Tabel 1 Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een duin voor dijk oplossing.

Natuurlijke kering Het voorkeursalternatief is een zeewaartse versterking van de dijk met duinen, waarmee een doorlopende kustboog en dynamisch kustlandschap wordt geschapen. Het strand behoud zijn breedte en schuift mee zeewaarts. De strandhoofden worden niet verlengd. Het op breedte houden van het strand is daarom mede afhankelijk van zandsuppletie. Bij het ontwerp is nog gekeken naar een combinatie van golfremmend duin met een kerende dijk. Deze combinatie bleek echter duurder, vanwege de kosten die voor herstel van de bekleding moeten worden gemaakt. Een duin waarvan de afslaglijn voor de dijk is gelegen bleek het meest kosteneffectief. Ook is voor dit traject gekeken naar mogelijkheden voor een binnenwaartse versterking, duin achter dijk. Dit bleek moeilijk inpasbaar en ook duurder dan een zeewaartse versterking. Zo moeten in een landwaarts alternatief nog steeds aanzienlijke kosten worden gemaakt voor de dijk, die ten minste een bepaald veiligheidsniveau moet kunnen houden. Bij nader onderzoek bleek bovendien dat een bres in een dijk leidt tot plaatselijk meer erosie van het achterliggende duin. Omdat van te voren niet kan worden bepaald waar een bres kan optreden, is een brestoeslag van enkele tientallen meters duin extra nodig in geval van een landwaarts alternatief. Daarbij zijn achter de dijk natuurgebieden gelegen, vooral natte en vochtige duinvalleimilieus, die bij een landwaartse versterking worden vernietigd en gecompenseerd moeten worden. Werking Door de zeewaartse versterking neemt het onderhoud aan de dijk af, maar moet het duin als zeereep worden onderhouden wat leidt tot extra beheerkosten. Het kustonderhoud neemt tijdelijk toe tot 60.000 m3/jaar direct na aanleg en neemt daarna af tot 30.000 m3/jaar na 20 jaar. Het bereiken van een nieuwe evenwichtssituatie vraagt meer tijd. De meeste westelijke zijde, het Kruishoofd kent een erosieve tendens. Door suppleties ten behoeve van het kustonderhoud, gericht op deze plek aan te brengen is versterking van de aansluitingsconstructie op deze plaats niet nodig. In feite wordt daarmee een kleine zandmotor toegevoegd waarmee de gehele kustboog wordt onderhouden. Beoordeling en vergelijking Dit traject vormt onderdeel van het MER waarin naar meerdere van de onderstaande criteria is gekeken. Onderstaande tabel is op basis van de scores in het MER ingevuld. Kosten De kosten worden in hoofdzaak bepaald door het volume aan zand dat nodig is. Voor de aanleg kosten zijn de volgende aannames van belang: Volume duin. Dit is op basis van afslagberekeningen vastgesteld, uitgaande van een

verschuiving van het bestaande evenwichtsprofiel tot aan de NAP -5 meter lijn. Bestaande bekleding wordt gehandhaafd. De huidige dijkbekleding wordt niet gesloopt

en afgevoerd, wat scheelt in de kosten. Onderhoud. Er is gekozen om niet direct een volledig evenwichtsprofiel tot aan de NAP -

8 m te realiseren. Als gevolg hiervan is er de eerste jaren na aanleg sprake van meer kustonderhoud, dat zich na 20-30 jaar zal stabiliseren. Dit bleek kosteneffectiever dan direct tot aan de NAP -8 m het evenwichtsprofiel te herstellen.

De zwakke schakel Nieuwvliet-Groede is versterkt in 2010. De aanleg was nog beduidend goedkoper dan begroot, vanwege een lagere zandprijs dan eerder was geschat. Dit wil echter niet zeggen dat ook een gangbaar alternatief goedkoper had kunnen zijn. Ook in een gangbaar alternatief moet extra zand worden ingebracht, maar wel beduidend minder dan in de duin voor dijk oplossing. Robuustheid Er wordt met een duin voor dijk in feite een dubbele kering aangelegd. Deze is natuurlijk sterker dan een enkele kering, ondanks dat de bestaande dijk niet helemaal voldoet. Hierbij speelt ook een rol dat het kostentechnisch voordeliger was om de afslaglijn voor de bestaande dijk te ontwerpen, omdat daarmee de bekleding niet hoeft te worden aangepakt. Door de dubbele kering is er dus sprake van extra reststerkte. Vanwege de extra reststerkte is er ook sprake van extra veiligheid. In theorie kan deze extra veiligheid worden gewaardeerd als een verdere afname in de schadeverwachting. Door deze schadeverwachting te kapitaliseren kan deze naast de investeringen worden geplaatst. De extra veiligheid die wordt geboden is echter niet bekend, want deze is niet alleen van de kruinhoogte afhankelijk. Er ligt achter de dijk een dunbevolkt gebied met ook weer secundaire keringen. Naar verwachting is de gekapitaliseerde afname in schadeverwachting beperkt (minde dan 1 miljoen euro) vooral in verhouding tot de aanlegkosten. Schadevermindering Naar verwachting zal de combinatie van duin en dijk ook minder gauw tot een forse bres leiden. Ook kan in geval van nood het naast de bres gelegen duingebied als bron voor zand/grond worden gebruikt ten behoeve van het provisorisch dichten. Met het snel dichten van een bres wordt de hoeveelheid water die kan binnenstromen beperkt. De gevolgschade is daarom kleiner. Ook deze baat is gekapitaliseerd beperkt en overlapt daarbij met de waarde die aan extra veiligheid wordt toegedicht. Faseerbaarheid De duin voor dijkoplossing is goed uit te breiden. Er is ook gekeken naar een ontwerp dat voldoet voor de langere termijn, zelfs 200 jaar vooruit. Dit blijkt niet substantieel extra kustonderhoud op te leveren. Dit betekent dat de kosten voor uitbreidbaarheid lager zijn dan in geval van een gangbare kering. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat men op termijn natuurlijk ook de bestaande harde kering weer kan “verduinen”. De gekapitaliseerde waarde van dit “voordeel” hangt af van het moment waarop opnieuw een versterking nodig is. De keringen zijn nu ontworpen voor een periode van 100 jaar. Als pas na 100 jaar een nieuwe versterking nodig is, blijft het verschil tussen een zachte en nieuwe harde kering in euro’s nu gering. Mocht eerder versterking nodig zijn, bijvoorbeeld als gevolg van een snellere stijging van de zeespiegel dan verwacht, verhogen van de norm of stringentere toetsvoorwaarden dan wordt dit verschil groter. Een aanvullende zachte versterking kan ordegrootte van 50% goedkoper zijn dan een harde versterking. Beheer en onderhoud Het onderhoud aan de bestaande dijk wordt vervangen door onderhoud aan de zeereep. De kosten hiervan zijn vergelijkbaar en kunnen in theorie lager zijn, als bij de ontwikkeling van een voldoende robuuste zeereep, iets meer dynamiek kan worden toegelaten.

Voor een termijn van 20-30 jaar is er sprake van een toename in kustonderhoud. Daarna stabiliseert het kustonderhoud zich weer op het huidige niveau. Deze tijdelijke toename in kustonderhoud is beperkt en van weinig invloed op de totale kostenvergelijking tussen de alternatieven. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het traject Nieuwvliet-Groede nu al een binnenwaartse boog vormt met een flauw aflopende vooroever, een betrekkelijk ideale situatie voor een zeewaartse versterking. Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving Op het bestaande traject zijn geen duinen gelegen. Wel komen op het strand embyronale duintjes voor. Dit habitattype is beschermd maar doorgaans tijdelijk van aard en in de nieuwe situatie verbeteren de condities voor hun ontstaan. Daarbij wordt in dit alternatief extra duin toegevoegd. Er ontstaat daarmee ook een betere ecologische verbinding tussen de bestaande duingebieden en langs de kust. Het verlies aan ondiepe kustwateren is daarbij beperkt. Mogelijk vormen van medegebruik Het bestaande strand wordt waarschijnlijk gemiddeld breder vanwege de actieve suppletie van dit kustvak. Dit is winst voor de recreant. Het duin is vrijwel geheel zeereep en wordt waarschijnlijk gesloten voor publiek. Realiseerbaarheid Dit traject is al aangelegd. De aanleg is eenvoudig in technisch opzicht en de aanleg kosten waren lager dan begroot. Ook vergunningstechnisch was dit alternatief eenvoudiger aangezien een gangbare versterking van de dijk meer effecten heeft op het achter de dijk gelegen natuurgebied. Belemmeringen De volgende (categorieën van) belemmeringen kunnen worden genoemd: Formele toetsbaarheid Toetsbaarheid is goed op basis van het beschikbare instrumentarium. Een aandachtpunt vormen de randen van het traject, mede omdat de gangbare duinafslagberekeningen in feite een lange doorlopende kust veronderstellen waarlangs zand wordt doorgegeven. Er wordt op dit moment al gekeken naar meer geavanceerde vormen van duintoetsingen, waarin ook dit soort situaties worden meegenomen. Hierbij kan worden opgemerkt dat op dit moment een hybride van een duin met een dijk, waarbij de dijk dus ook nog onderdeel van de kering vormt, niet formeel kan worden getoetst. Ook hier is onderzoek naar gaande.

Kosten De omvang van het kustonderhoud kan doorgaans moeilijk worden geschat, maar was ook bij een “worst case” aanname beperkt en daarom geen belemmering voor het kiezen van een zeewaarts alternatief.

In MKBA termen kan nog worden opgemerkt dat er eventueel ook nog baten aan het kustonderhoud kunnen worden toegedicht omdat wordt bijgedragen aan het behoud van het kustfundament. Beleid aangaande het kustonderhoud is echter nog onvoldoende concreet uitgewerkt om hieraan te kunnen toetsen. In theorie zou men anders alle m3 tegen vooroever suppletieprijzen als vermeden kosten kunnen inboeken.

Natuur- en natuurwetgeving Natura2000: Het zeewaartse alternatief heeft geen negatieve effecten op het achter de dijk gelegen natuurgebied. Door het zeewaarts aanleggen van een duinenrij worden de bestaande embryonale duintjes bedekt met een nieuwe laag zand. De processen nodig voor het ontstaan van embryonale duinen blijven behouden waardoor dit habitattype zich volledig op korte termijn zal herstellen. Beheer en Onderhoud Vanwege de zeewaartse uitbreiding is een wijziging van de BKL nodig. Dit is een aandachtspunt. Wanneer de huidige dijk zijn functie verliest, doordat hij volledig wordt vervangen door de aan te leggen duinen, zijn moeilijkheden bij de inspectie van de huidige dijk, veroorzaakt door stuivend zand, geen aandachtspunt meer. Discussie

Op deze plaats blijkt een zeewaartse uitbreiding van de kust kosteneffectiever dan het versterken van de bestaande dijk. Hierbij kan worden opgemerkt dat dit traject een lichte baaivorm heeft en dat de vooroever flauw afloopt. De toename van het kustonderhoud na aanleg is daarom beperkt. Dit kan op trajecten die meer bloot staan aan golven en wind en/of een steiler oeverprofiel hebben anders uitwerken. De kosten van zandsuppletie zijn in Zeeuws Vlaanderen hoger dan in andere delen van Nederland. Dit komt vooral door de grotere transportafstand. Vanwege de flauw aflopende kust ligt de 20 meter lijn ver voor de kust en is het aandeel van de transportkosten groot. Het kostenverschil met bijvoorbeeld de Delflandse kust is een factor 2. Het grote aandeel aan transportkosten maakt dat strandsuppleties kosteneffectiever zijn dan vooroeversuppleties.

Perspectief Een duin voor dijk oplossing is een mogelijk alternatief vooral daar waar de vooroever flauw afloopt en er geen getijdegeulen voor de kust aanwezig zijn. Een duin voor dijk oplossing is op meerdere plaatsen onderzocht en soms ook gekozen als meest kosten-effectieve oplossing. Maar er spelen ook andere overwegingen. De keuze voor een zandig zeewaarts alternatief voor de Hondsbossche en Pettemer Zeewering hangt vooral samen met de extra kwaliteit die dit oplevert in de vorm van een breder strand.

Bijlage IV. Voorbeelden Rivierengebied

Factsheet Gorzen Haringvliet en Hollands Diep Factsheet Golfremmend griend Noordwaard Factsheet KRW maatregelen rivierengebied

Factsheet Gorzen Haringvliet en Hollands Diep

Figuur 1. Overzicht van het Hollands Diep en Haringvliet. Gele pijlen: voorland met vooroeverdam. Blauwe pijlen: voorland met een harde verdediging. bron: Google Earth

Feitelijke beschrijving In het Haringvliet en Hollands Diep worden voorbeelden gevonden van bestaande dijken met hoge voorlanden. In deze factsheet wordt ingegaan op de reducerende werking van een voorland op de golfbelasting op een dijk. De meeste dijken langs het Hollands Diep en het Haringvliet liggen achter een vrij hoog voorland. De rand van het voorland is na de aanleg van de Haringvlietsluizen verdedigd tegen afslag. Voor de aanleg was het voorland een natuurlijk schor. Door het vrijwel geheel wegvallen van de getijdenwerking was het nodig de randen van de schorren te verdedigen met een harde verdediging van breuksteen op een filterlaag. In situaties van een ondiepe zone voor de schorrand is er op enige afstand van de schorrand een vooroeverdam voor gelegd. Deze vooroeverdam stopte de erosie van de schorrand. Het voorland heeft een variërende breedte van ongeveer 100 m tot 500 m. Er zijn plannen om deze voorlanden als natuurgebied in te richten. In de huidige situatie is het voorland vaak grasland met een agrarische bestemming. Langs de harde verdediging van het schor groeien vaak struiken en bomen. Die reduceren de golfbelasting op de dijk.

Vaak wordt er in het voorland grond afgegraven om meer natte natuur te creëren. Op het voorland ontstaat een ruigte vegetatie die de golfbelasting op de achterliggende dijk sterk reduceert. De werking van een voorland Een voorland wordt bepaald door de hoogte, de helling en de breedte van een voorland. Vaak heeft een voorland een flauwe gradiënt van de dijk naar het water. Een voorland laat de golven breken en daardoor reduceert de golfhoogte aan de teen van de dijk. Echter, het is niet zo dat de golfperiode verandert door de aanwezigheid van een voorland. In het algemeen geldt hoe hoger een voorland, hoe sterker de reductie is van de golfbelasting op de dijk. Voor de breedte van het voorland gelden verschillende overwegingen. De hoogte van een voorland Een voorland reduceert de golfhoogte (de significante golfhoogte Hs) tot 60 % van de lokale waterdiepte boven het voorland. Dat is een bovengrens van de reducerende werking (persoonlijke communicatie met H. de Waal). De waterstand boven het voorland wordt bepaald door de waterstand van Haringvliet en Hollands Diep en de opwaaiing van de waterstand tijdens een storm. De opwaaiing wordt in het algemeen niet door een voorland beïnvloed. De breedte van een voorland Reductie wordt bereikt als de breedte van het voorland voldoet aan de volgende voorwaarden: De minimum breedte is groter dan 2 golflengten. De maximum breedte is kleiner dan de breedte waarbij over het voorland aanzienlijke

golfgroei gaat optreden.

De helling van een voorland De helling van een voorland mag variëren tussen 1:10 en horizontaal.

Vegetatie Op een hoog voorland, dat een schor is geweest, kan vegetatie groeien. Is het voorland in gebruik door een agrarisch bedrijf dan is het vaak grasland . Ook tijdens een extreme storm kan men aannemen dat het gras op het voorland aanwezig is. Echter de vegetatie in een natuurgebied kan bestaan uit natuurlijke grasvlaktes, struiken, ruigtes en bomen. In de ontwerpsituatie is het onzeker of die vegetatie de aanval door de wind en de golven kan weerstaan en of op de reducerende werking van vegetatie gerekend kan worden. Berekeningsmethoden van de dijkhoogte Ten behoeve van de derde toetsronde is in de HR2006 de werking van een voorland bij de berekening van de golfaanval op de dijken langs het Hollands Diep en het Haringvliet volgens HYDRA methodiek in een aparte module schematisch berekend. In die schematische berekening is uitgegaan van een gemiddelde bodemligging in een lijn van de strijklengte in een bepaalde windrichting. Het buitentalud van een dijk is standaard geschematiseerd tot een 1:3 talud, zoals weergegeven in figuur 2. In een eerste eenvoudige benadering wordt het voorland verwaarloosd. Als de uitkomst van de berekening is dat de sterkte van de dijk niet voldoet, dan wordt de reducerende werking van een voorland in de genoemde, aparte module berekend.

Figuur 2. Schematisatie van de geometrie langs een raai in een bepaalde windrichting in een eenvoudige benadering. Getrokken lijn = dwarsdoorsnede. Onderbroken lijn = schematisatie van talud en bodem in eenvoudige benadering.

In de voorbereiding van de vierde toetsronde is een studie uitgevoerd waarin wordt aanbevolen de golfbelasting op een dijk met het golfmodel SWAN te berekenen (de Waal, 2008). Dit model berekent de golfbelasting door rekening te houden onder andere met een variërende bodemhoogte en de aanwezigheid van een voorland. De verwachting is dat deze berekeningsmethode leidt tot 0,5 m tot 0,75 m lagere dijktafelhoogte (de Waal, 2008). Opgemerkt wordt dat deze reductie niet alleen door het op een meer realistische wijze meenemen van de invloed van de bodemligging en een voorland is, maar dat ook andere aspecten aan het verschil bijdragen. Kosten-baten analyse De kosten-baten analyse van de vergelijking van een vooroeverdam en een voorland is door Ytsma (1999) uitgewerkt voor de situatie van 1999. Uit die analyse blijkt dat een vooroeververdediging goedkoper is dan een nieuw voorland aanleggen. Echter een voorland heeft een sterker golfreducerend effect dan een vooroeverdam, en daarom kan een voorland vanwege een grotere bijdrage aan veiligheid van de dijk toch economisch de meest voordelige keuze zijn.

breedte

Teen van het talud

hoogte

Literatuur

Ytsma, D.A. RIZA, 1999, Kostenramingen van vooroevers in Winbos, Rapport 2000.127, Lelystad Waal, J.P. de, Deltares, 2008, Windgolven in HR2011 voor rivieren, voorstudie naar noodzaak modelverbetering, Q4571.21, Delft

Waal, J.P. de, Rijkswaterstaat, RIZA, 1999, Achtergronden hydraulische belastingen IJsselmeergebied, deelrapport 9, Rapport RIZA 99.046, Lelystad

Factsheet Golfremmend Griend Noordwaard

Feitelijke beschrijving De beschrijving van het golfremmend griend is grotendeels gebaseerd op Deltares (2009). Veiligheidsopgave Het project Noordwaard is onderdeel van het ruimte voor de rivier programma. Op deze plaats is gekozen voor ontpoldering. Binnen het project is Fort Steurgat gelegen. Dit is een oud fort temidden van de uiterwaarden. Fort Steurgat was het zuidelijke sluitstuk van de 19de eeuwse Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het ligt nabij de instroomopening en aan de rand van het doorstroomgebied. Voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie is een zorgvuldige inpassing belangrijk. Het fort Steurgat is benoemd als element met grote historisch stedenbouwkundige waarde. Het fort wordt sinds circa 10 jaar permanent bewoond. Er zijn onder andere woningen in de wal gerealiseerd waardoor het fort niet meer waterdicht is. Omdat de waterstand in het doorstroomgebied net zo hoog zal zijn als die op de rivier zullen er maatregelen moeten worden genomen om het fort te beschermen tegen hoogwater.

Foto 1. Bovenaanzicht van Fort Steurgat

Figuur 1. de topografie van de Noordwaard met de contouren van het ontpolderingsplan. In rood de situatie Fort Steurgat.

Ontwerpspecificaties Gangbare versterking Het dijkontwerp is gebaseerd op standaardontwerpen volgens vigerende protocollen; de betrouwbaarheid van de dijk is daarmee gegarandeerd. Graslandbeheer kan de erosiebestendigheid van de dijk verder vergroten. Bij een gelijkmatige gesloten grasmat met hoge worteldichtheid kan de dijk langdurig golfaanval doorstaan mits golven niet veel hoger worden dan circa 75 centimeter. Bij flauwe taluds (1:5 of meer) wordt de weerstand groter. Het binnentalud van een grasdijk kan bij goed onderhoud minstens 10 l/m/s afstromend water doorstaan. Hiervoor is wel een erosiebestendige ondergrond van klei noodzakelijk. Het huidige zeer flauwe binnentalud zal zeker tegen een dergelijke overslag bestand zijn.

Natuurlijke kering Uitgangspunt is een groene golfremmende dijk ter bescherming van de dijk bij Fort Steurgat. In de studie zijn drie ontwerpen naar boven gekomen. Deze ontwerpen bestaan op hoofdlijnen uit: ‘platform’ met golfremmende begroeiing aanliggend aan de dijk begroeide platformen in gebied langs de toekomstige kreek golfremmende kaden in buitengebied

De doelstelling van deze ontwerpen is om door de golfremmende werking de primaire kering met ongeveer 0,5 tot 1 meter te verlagen (ten opzichte van het ‘klassieke’ ontwerp). Dit houdt tevens een versmalling in van de dijk van ± 15 tot 20 meter.

De ruimtelijke concepten zijn geïnspireerd op aanwezige landschappelijke elementen in de Noordwaard, namelijk de primaire dijk, de kreken en de kaden. In twee van de drie schetsontwerpen is beplanting gebruikt. Verschillende soorten beplanting zijn in beschouwing genomen om voor golfremming in aanmerking te komen. Randvoorwaarden zijn: De beplanting moet in ieder geval houtig zijn (voor voldoende stijve takken). De beplanting moet tegen frequente of langdurige inundatie kunnen (± 1-10 keer per

jaar, tot 50 dagen). De beplanting moet in kleigrond kunnen groeien. De beplanting moet minimaal 3 m hoog zijn, maar niet veel hoger dan 4 m om het zicht

vanaf de dijk rond het fort niet te belemmeren. De beplanting moet er staan indien er hoog water komt. Beheer en onderhoud van de beplanting moet minimaal zijn.

Figuur 2. Eerste schetsontwerp situatie Fort Steurgat

Uiteindelijk is een golfremmend griend (figuur 2) gekozen als voorkeursontwerp. Drie belangrijke argumenten liggen ten grondslag aan dit voorkeursontwerp: Stroomtechnisch: griend tegen de dijk aan levert de minste obstructie voor de

waterstroom langs de dijk. Het is de verwachting dat bij de zuidwestelijke punt het griendbos onvoldoende golfuitdoving oplevert, waardoor een uitbreiding van griend aan de overzijde van de kreek Bevertstaart noodzakelijk is. De griend aan de overzijde van de kreek kan echter zo worden geplaatst dat deze weinig tot geen obstructie geeft voor de doorstroom.

Beheersmatig: wanneer de griend aan de dijk ligt is deze makkelijk bereikbaar voor onderhoud.

Landschappelijk: dit ontwerp sluit het beste aan bij de al aanwezige landschapselementen in de Noordwaard. De griend wordt in banen aangelegd die loodrecht op de golfrichting (zuidwesten) staan. De banen bestaan uit twee soorten griend (Salix alba en S. viminalis) om de kans op sterfte door ziekte van de gehele griend te minimaliseren. De banen worden om het jaar in maart gemaaid (einde hoogwaterseizoen, begin groeiseizoen) zodat er altijd in oktober (begin hoogwaterseizoen, eind groeiseizoen) een deel 1 jarig en een deel 2 jarig griend voor de dijk staat. In de griend worden verschillende maaipaden aangelegd die zichten markeren vanaf het hart van het fort naar markante objecten in de Noordwaard, zoals boerderijen. Deze zichtlijnen zijn de moderne ‘kijkgaten’ van het fort.

Het dwarsprofiel van de primaire dijk wordt aangepast om een mooie overgang van griend naar dijk te maken. Het nieuwe dwarsprofiel kan als volgt worden beschreven: Griend (60-80 m breed) op een verhoogde berm voor het dijklichaam (1,50 m +NAP); een talud van 1:5 vanaf maaiveld tot 3,5 m +NAP, met een gras bekleding; een berm van 2 m; een talud van 1:3 tot de bovenkant van de dijk (hoogte afhankelijk van golfremming van

vegetatie), met een grasbekleding; een binnentalud van 1:16 vanaf de bovenkant van de dijk.

Werking Ter onderbouwing van het ontwerp is onderzoek gedaan naar de golfdovende werking van vegetatie. Drie onderzoeken blijken hierbij met name relevant. Mendez en Losada (2004) hebben de uitdoving van golven door vegetatie gemeten in een laboratoriumopstelling. Het vegetatieveld had een lengte van 7 m en bestond uit kelp (flexibele vegetatie) onder water. De vegetatie stond op een helling van 1:30. Het effect van vegetatie op de golven was gemeten voor verschillende golfhoogtes en periodes. De golfuitdoving is een combinatie van golfuitdoving door vegetatie en golfuitdoving door breken. De conclusie is dat door het vegetatieveld significante golfuitdoving plaatsvindt. Augustin et al. (2008) gebruikten kunstmatige vegetatie met dezelfde eigenschappen als Spartina alterniflora. In tegenstelling tot kelp is Spartina een stijve vegetatiesoort, vergelijkbaar met riet. Door Augustin et al. worden met name het effect van golfuitdoving door vegetatie die boven het water uitsteekt onderzocht. De reductie in golfhoogte is vergelijkbaar aan dat in het onderzoek van Mendez en Losada. Vo-Luong and Massel (2006) hebben veldmetingen uitgevoerd in het Can Gio mangrovebos, bij Nang Hai, Zuid-Vietnam. Het bos bestaat uit een mix tussen Avicennia en Rhizophora mangroves. Voor verschillende waterstanden zijn golfmetingen uitgevoerd. Opvallend is dat de reductie van de golfhoogte met name in de eerste 20 m plaatsvindt. De uitdoving ligt rond de 50%-70%. Belangrijke conclusies waren ondermeer: Vegetatie is in staat golven significant uit te doven. Golfuitdoving hangt af van de breedte van het vegetatieveld. Meestal vindt de grootste

golfuitdoving in de eerste meters van het vegetatieveld plaats. Golfuitdoving hangt af van vegetatiekenmerken (flexibiliteit, dichtheid, hoogte). Golfuitdoving hangt af van fysische grootheden (Hs, Tp, h).

Het voorkeursontwerp is uiteindelijk op basis van SWAN uitgerekend waarin parameters zijn opgenomen die het griend voldoende karakteriseren.

Beoordeling en vergelijking Aspect Gangbare

versterking Golfremmend griend

Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg

Kosten beheer en onderhoud

Iets groter Beheer griend komt bovenop normaal beheer en onderhoud dijk.

Totaal kosten Onduidelijk Er is geen volledige kosten-baten analyse beschikbaar

Veiligheid

Robuustheid gelijk gelijk

Toetsbaarheid gelijk Moeilijker Het ontwerp is doorgerekend met SWAN. Op zich is dat voldoende voor een toets. Maar de vertaalslag van bomen in het veld naar een modelparameter is een aandachtspunt.

Controle/toezicht Moeilijk Er is meer controle nodig, omdat ook inspectie van het griend nodig is.

Schadevermindering Gelijk

Faseerbaarheid gelijk Gelijk Ook het griend moet in een keer worden aangelegd. Er wordt geen rekening gehouden met de natuurlijke ontwikkeling van het bos.

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

gelijk of minder

Groter Het ene type natuur wordt omgezet in een ander

Mogelijkheden recreatie

Gelijk

Landschap gelijk of minder

Groter Er is sprake van landschapsherstel

Tabel 1. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en een golfremmend griend

Het voorkeursontwerp onderscheidt zich op drie verschillende manieren van het gangbare ontwerp: verlaagt en versmald dijkprofiel met een hoogte van 4,35 m +NAP (uitgaande van een

reductie in golfhoogte van 80%). griend langs de dijk kade in combinatie met griend langs de dijk ten noorden van de Bandijk

Er kan worden geconcludeerd dat met name de natuur- en landschapswaarden van het voorkeursontwerp groter zijn dan die van het gangbare ontwerp. Met betrekking tot de kosten en obstructie van de stroming leidt het voorkeursontwerp mogelijk tot een kleine verslechtering ten opzichte van het gangbare ontwerp. De gerealiseerde besparing op kosten van dijkaanleg en onderhoud is mogelijk voldoende compensatie voor de extra kosten van aanleg en beheer van de griend en de kade ten noorden van de Bandijk. Modelberekeningen kunnen aantonen of invloed op de stroming significant is in relatie tot de doelstelling van het Noordwaardproject. Kosten Er is geen volledig overzicht van de kosten. Maar naar verwachting zijn de kosten vergelijkbaar met dat van een gangbare versterking. De grote winst zit vooral in een minder hoge en vooral ook minder brede dijk, waardoor de oorspronkelijk vorm van Fort Steurgat beter blijft behouden.

Foto 2. zijaanzicht Fort Steurgat

Robuustheid Het golfremmend griend is niet meer of minder robuust, want er is ontworpen op de kruinverlaging die gewenst was. Beheer en onderhoud Het griend moet als griend worden beheerd. Dit brengt extra kosten met zich mee. Deze beheerkosten kunnen mogelijk onder natuurbeheer worden geschaard. Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving In plaats van een extensief begraasd grasland wordt een griend aangelegd. Er is op dit moment geen sprake van een beschermd natuurgebied.

Discussie

Een golfremmend griend leidt volgens de modellen tot een golfuitdoving groot genoeg om een meer dan 0,5 meter lagere dijk mogelijk te maken. Een golfremmend griend kan in principe op meer plaatsen een rol spelen, vooral in het benedenrivierengebied. De benodigde breedte is echter dusdanig dat een dergelijk griend niet overal inpasbaar zal zijn. Ook moet het wat betreft natuur- en landschapswaarden inpasbaar zijn. Mogelijk dat hier nog aanzienlijk in kan worden geoptimaliseerd, door de wijze van aanplant en beheer. Voornoemd onderzoek gaf al aan dat het grootste deel van de golfreductie feitelijk al wordt gerealiseerd in de eerste 20 meter. Een aandachtspunt is nog wel de stormbestendigheid van een wilg. De bereikte golfreductie geeft wel een behoorlijke potentie aan. Een MHW verlaging van 10 cm is al behoorlijk, het kunnen verlagen van de golfoploop met meer dan een halve meter is dus substantieel. Het griend wordt nu op een kleilaag van 0,8 meter geplaatst. Bij plaatsing op een wat dikkere kleilaag kan een dergelijk griend ook een rol spelen op plaatsen waar vooral bekleding en piping een rol spelen. Literatuur Bureau Noordwaard, 2008, Planstudie ontpoldering Noordwaard; dijkverleggingsplan, Bureau Noordwaard, Rijkswaterstaat Zuid-Holland, 16 december 2008, 9R8354.A0 Lauren N. Augustin, Jennifer L. Irish, Patrick Lynett, 2008, Laboratory and numerical studies of wave damping by emergent and near-emergent wetland vegetation, Coastal Engineering (2008), doi10.1016/j.coastaleng.2008.09.004 Dalrymple, R.A., J.T. Kirby, and P.A. Hwang, 1984. Wave diffraction due to areas of energy dissipation. Journal of Waterway,Port, Coastal and Ocean Engineering 10, 67-79. Deltares (2009). Ontwerp groene golfremmende dijk Fort Steurgat bij Werkendam Verkennende studie Mindert de Vries (Deltares) Frank Dekker (Deltares) Fernando J. Mendez and Inigo J. Losada, 2004, An empirical model to estimate the propagation of random breaking and nonbreaking waves over vegetation fields, Coastal Engineering 51, pp. 103-118 Tomohiro Suzuki, Jasper Dijkstra and Marcel J.F. Stive, Wave dissipation on a vegetated salt marsh, ICCE conference paper, 2008 Vo Luong Hong Phuoc and Stanislaw R. Massel, 2006, Experiments on wave motion and suspended sediment concentration at Nang Hai,

Factsheet KRW maatregelen rivierengebied

Feitelijke beschrijving

Figuur 1. Overzicht KRW ‘oevers en uiterwaarden gebieden’ Bron: Witteveen+Bos

Figuur 2. Projectgebied Beninger slikken. Bron: Witteveen + Bos

Veiligheidsopgave Doel van dit project is om de waterkwaliteit te verbeteren om zo aan de doelen, die zijn gesteld voor de Kaderrichtlijn water, te voldoen. Waar het nodig is of waar het kan wordt de (voor)oeververdediging geoptimaliseerd. Er is dus geen sprake van een opdracht om een onvoldoende veilige situatie op te lossen. De huidige normfrequentie is 1:4000. Ontwerpspecificaties Gangbare versterking Aangezien hier geen sprake is van een opgave om de primaire dijk te versterken kan je ook niet echt spreken van een gangbare versterking. Wel kan men stellen dat als de huidige slikken en gorzen er niet zouden zijn, er waarschijnlijk meer erosie zou zijn op de dijk. Dat zou mogelijk kunnen leiden tot een opgave in de toekomst. Natuurlijke kering Om de huidige schorren en slikken te beschermen zijn diverse maatregelen genomen. In de Beninger Slikken en in de Blanken Slikken verandert de functie van de bestaande kleine dijkjes van ‘zandvang’ naar ‘voeroeververdediging’. Eveneens wordt er zand aangevuld aan de binnenkant van de dijkjes en/of voor de oever. Meestal zijn deze dijkjes niet met elkaar verbonden, maar in het geval van de Gors van de Lickebaert wordt er een continue dijk aangelegd. Deze dijk vormt zo een langsdam waardoor een intergetijdegebied kan ontstaan (figuur 3 en 4). Wat betreft Landtong Rozenburg wordt er per kribvak een klein dijkje voor de huidige oever gelegd. Tussen de dijkjes en de kribben blijft enige ruimte over. Om ook daar golfslag te beperken wordt ervoor wel weer een dijkje gelegd. Een schematisch overzicht is weergegeven in figuur 5.

Figuur 3. Overzicht van toekomstige situatie Gors van de Lickebaert. Bron: Witteveen+Bos

LEGENDA langsdam intergetijden

gebied intergetijden

geul

A

Figuur 4. Dwarsdoorsnede Gors van de Lickebaert. Bron: Witteveen+Bos

Figuur 5. Overzicht van toekomstige situatie Landtong Rozenburg. Bron: Witteveen+Bos

huidig

impressie voorkeursvariant

Werking In het geval van de Beninger en Blanken Slikken houdt de functieverandering in dat de dijkjes nu niet meer primair bedoeld zijn om zand vast te houden, maar vooral om de golven te reduceren en zo afslag te voorkomen. Bij de Geul van Lickebaert wordt een intergetijdegebied gecreëerd die moet zorgen voor het vasthouden van sediment. Dit intergetijdegebied kan als groeiplaats dienen voor allerlei flora met bijbehorende fauna. De langsdammen bij Landtong Rozenburg zijn bedoeld om golfslag te verminderen en bij laag water ondiepe poeltjes te creëren zodat allerlei macrofauna zoals krabbetjes, garnalen en schelpdieren zich kunnen vestigen of ophouden.

Beoordeling en vergelijking Aspect Gangbare

versterking Optimalisatie vooroever

Opmerkingen

Kosten aanleg en onderhoud

Kosten aanleg Groter Er moeten kosten gemaakt worden om de situatie te verbeteren.

Kosten beheer en onderhoud

Groter Beheer van de dijkjes zal enig onderhoud vergen

Totaal kosten

Veiligheid

Robuustheid

Toetsbaarheid

Controle/toezicht

Schadevermindering

Faseerbaarheid

Algemeen Voldoende Voldoende Er is geen sprake van een onvoldoende veilige situatie. De herinrichting heeft geen negatieve gevolgen voor de veiligheidssituatie

Natuur, recreatie en landschap

Betekenis voor natuur

Neutraal Groter Alle varianten van inrichting hebben als resultaat dat het leefgebied voor macrofauna wordt vergroot of verbeterd. Door flauwe oevers te creëren ontstaan meer groeiplaatsen voor flora. Ook vissen hebben baat bij sommige maatregelen

Mogelijkheden recreatie

Neutraal Neutraal/Minder Ter hoogte van Gors van de Lickebaert verdwijnt een onofficieel

strandje. Aangezien dit geen formele functie had als recreatie is er ook geen functieverandering. Bewoners kunnen dit anders zien.

Landschap Neutraal Neutraal

Tabel 1. Beoordeling en vergelijking gangbare versterking en KRW-maatregelen

Kosten De kosten van de aanleg van de verschillende varianten lopen uiteen van € 800.000 tot € 1.800.000. De jaarlijkse beheerkosten lopen uiteen van € 8.100 tot € 18.000. Robuustheid Door het optimaliseren van de vooroever kan mogelijk in de toekomst worden voorkomen dat aanwezige schorren en slikken verdwijnen. Deze schorren en slikken verhinderen schade aan de dijk. Faseerbaarheid De verschillende maatregelen hoeven zeker niet tegelijkertijd uitgevoerd te worden. De KRW stelt dat alle maatregelen voor 2015 genomen moeten zijn. Beheer en onderhoud Voor alle maatregelen worden 3 typen onderhoud genoemd. Natuurbeheer Onderhoud constructies Monitoring

De kosten qua natuurbeheer bestaan uit het verwijderen van ongewenste opslag, het opruimen van vuil, toezicht en publieksbegeleiding. De onderhoudskosten worden geschat op 1% van de aanlegkosten. De monitoringskosten zijn een optelsom van een jaarlijkse monitoring door een medewerker van de terreinbeherende organisatie en een tienjaarlijkse monitoring door een adviesbureau. Natuurlijke Habitats, relatie met natuurwetgeving Alle projecten worden uitgevoerd met als doel de waterkwaliteit te verbeteren als onderdeel van de KRW. Er wordt dus getracht om meer (en beter) habitat te creëren voor vier biologische kwaliteitselementen: marcofauna, fytobenthos, vissen en macrofyten (afhankelijk van de specifieke doelen die zijn gesteld per waterlichaam). Realiseerbaarheid Alle varianten zijn goed te realiseren. De haalbaarheid van de doelstelling van RWS hangen per waterlichaam af van de gekozen maatregel in de gebieden. Als in één gebied voor meer verbetering van de oever wordt gekozen, zou een ander gebied met minder verbetering af kunnen om de doelstelling te halen.

Belemmeringen

Natuur en natuurwetgeving De meeste gebieden vallen onder diverse wet- en regelgeving. Van toepassing zijn Natura2000, EHS, Flora- en Faunawet en de KRW. Dit kan een belemmering vormen voor de uitvoering. Het lijkt er echter op dat de aanwezige habitats zullen worden verbeterd en of vergroot waardoor er geen belemmering lijkt te zijn vanuit wet- en regelgeving. Wel moet rekening worden gehouden met het tijdstip van uitvoeren (bv. niet tijdens broedtijd werken). Discussie Aangezien in deze projecten geen sprake is van een veiligheidsopgave, kan er ook geen echte vergelijking worden gemaakt met een gangbare dijk. Wel wordt in dit project kennis opgedaan met het realiseren van meer natuurlijke keringen. Er worden diverse maatregelen genomen die allen bijdragen aan een vermindering van golfslag op de oever. Tevens is bij alle maatregelen een ecologische meerwaarde te verwachten.

Bijlage V. Overzicht kosten en potentiële besparingen Inleiding en doel van bijlage In deze bijlage worden, voor enkele delen van Nederland, kostenverkenningen beschreven. Deze kostenverkenningen vergelijken alternatieve oplossingen voor veiligheidsopgaven in de betreffende gebieden. Het gaat hierbij om gangbare en natuurlijke oplossingen. Het zijn globale berekeningen en de voorbeelden gaan minder diep dan de voorbeeldprojecten die in bijlagen II, III en IV zijn omschreven. De voorbeelden in deze bijlage behandelen wel meer alternatieven en meer variabelen om een beter inzicht te krijgen in de verschillen in kosten. De informatie uit de bijlage is gebaseerd op een spreadsheet waarin gevarieerd is met waterdiepte, golven, toetspeilen en voorland. De kentallen komen uit projecten en het hydraulische randvoorwaarden boek. Er is bij de opzet gekeken naar projectmatige resultaten, om zeker te zijn van voldoende realiteitsgehalte. Achtereenvolgend worden kostenverkenningen beschreven in de volgende gebieden: Waddengebied, Oosterschelde, Haringvliet en het IJsselmeer. De kostenverkenningen behandelen steeds de uitgangspunten van het gebied, een omschrijving van de alternatieven, de zeespiegel- of meerpeilscenario’s, de uitgangspunten voor de kostenberekening, observaties n.a.v. de verkenning, perspectief op kostenbesparing en een conclusie.

Naar aanleiding van de kostenverkenningen kan worden geconcludeerd dat natuurlijke oplossingen, afhankelijk van een aantal overwegingen, veel kansen geven voor kostenbesparing ten opzichte van gangbare oplossingen. Deze kansen liggen vooral op de langere termijn.

Waddenkust (kwelders) Uitgangspunten: De golfremmende werking van een kwelder hangt sterk af van het verschil tussen toetspeil en het maaiveldniveau van de kwelder. Een kwelder groeit tot 30 à 40 cm boven springvloedpeil, als gevolg van opwaaiing en golfoploop. Er is voor verschillende combinaties van toetspeil, golfhoogte en kwelderniveau gekeken naar de verschillen in kosten tussen drie alternatieven: Het ophogen van de kruin en het aanpassen van de bekleding. Het ophogen van de bestaande kwelder, waarbij wordt uitgegaan van een 60 meter

brede zone. Bij het ophogen wordt uitgegaan van klei met een gemiddelde laagdikte van 1 meter tot aan een niveau gelijk aan springvloed (met evt. 30 cm extra). Op de meeste plaatsen ligt al klei op de top.

Het aanleggen van een nieuw voorland waarop kwelderwerken (zie figuur 1) kunnen worden gerealiseerd. Hierbij wordt een rusthoek van 1 op 50 aangehouden en een hoogte tot het niveau waarop kweldergroei kan worden geïnitieerd. In veel gevallen ontstaat bij het aanleggen van een kwelder tot dit niveau een overhoogte voor de bestaande dijk. Er is daarom ook gekeken naar het niveau dat nodig is om een verdere verhoging van de kruin te voorkomen. Bij aanleg van de basis wordt uitgegaan van zand. De veronderstelling is dat met de tijd aanslibbing van klei optreedt.

Er is gekeken naar drie locaties, die verschillen in toetspeil, golfhoogte en kwelderniveau aan de dijk.

Huidige situatie Loc.1 Loc.2 Loc.3

toetspeil 4,9 4,3 6,6

golf 2,1 1,3 1,4

kwelderniveau 1,5 1,9 1,9

Figuur 1. Kwelderwerken: bron: Natuurkennis.nl

Figuur 2. Overzicht verschillende typen kwelders voor een deel van de Friese kust. De typen zijn ingedeeld naar hoogte.. Op de meeste plaatsen is een hoge kwelderzone aanwezig voor de dijk.

Locatie 1 komt overeen met een gemiddelde plaats voor de kust van Friesland. Zie figuur 2 voor een overzicht van de verschillende typen kwelders voor een deel van de Friese kust. Locatie 3 is meer representatief voor delen van de Eems Dollard. Locatie 2 ligt relatief luw en heeft een lagere golfhoogte en een verhoudingsgewijs laag toetspeil. Deze situatie komt voor aan de waddenzijde van de eilanden. De hoogte van de kwelders komt overeen met springvloed niveau plus 30 centimeter vanwege opwaaiing en golfoploop. Voor alle locaties is uitgegaan van een gemiddelde waterdiepte van 3 meter en een beperkte zetting (10% extra compensatie volume). Er zijn vier scenario’s onderscheiden: A. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,3 meter. B. Een stijging van de zeespiegel met 0,3 meter en een toename van de golfhoogte met 0,15

meter. C. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,85 meter. D. Een stijging van de zeespiegel met 0,85 meter en van de golfhoogte met 0,3 meter.

Wat betreft kosten is uitgegaan van: Kosten verhogen kruin: ca. 6000 euro per meter (totale kosten). Kosten aanvoer en in profiel brengen van zand: ca. 6 euro/m3 (directe kosten). Kosten aanvoer en in profiel brengen van klei: ca. 15 euro/m3 (directe kosten). Aanleggen van kwelderwerken: ca. 1,25 euro/m2. Een opslagfactor 2 voor de conversie van directe naar totale kosten voor engineering.

Deze post is verhoudingsgewijs laag vanwege de eenvoud van het werk. Beheer en onderhoud kwelder gekapitaliseerd: ca. 6 euro/m2. Dit bedrag is vastgesteld

op basis van lopende beheer- en onderhoudscontracten voor kwelderwerken. Beheer en onderhoud van de dijk is gesteld op 1% van de versterkingskosten.

In figuur 3 en 4 zijn de kosten per meter dijk voor de verschillende locaties in het Waddengebied en verschillende alternatieven weergegeven respectievelijk uitgaande van een gemiddelde waterdiepte van 3 en van 1 meter.

Kwelders Waddenzee

0

5000

10000

15000

20000

25000

loc.1 loc.2 loc.3

A.kosten kwelder verhogen

A.kosten nieuw voorland

A.kruin verhogen

B.kosten kwelder verhogen

B.kosten nieuw voorland

B.kruin verhogen

C.kosten kwelder verhogen

C.kosten nieuw voorland

C.kruin verhogen

D.kosten kwelder verhogen

D.kosten nieuw voorland

D.kruin verhogen

Figuur 3. Kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties in het Waddengebied en verschillende alternatieven bij een aangenomen gemiddelde waterdiepte van 3 meter.

Kwelders Waddenzee

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

loc.1 loc.2 loc.3

A.kosten kwelder verhogen

A.kosten nieuw voorland

A.kruin verhogen

B.kosten kwelder verhogen

B.kosten nieuw voorland

B.kruin verhogen

C.kosten kwelder verhogen

C.kosten nieuw voorland

C.kruin verhogen

D.kosten kwelder verhogen

D.kosten nieuw voorland

D.kruin verhogen

Figuur 4. Kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties in het Waddengebied en verschillende alternatieven bij een aangenomen gemiddelde waterdiepte van 1 meter.

Observaties vanuit de verkenning Uit de vergelijking van verschillende situaties blijkt het volgende: Op locaties met een hoog toetspeil remt de bestaande kwelder de golf vrijwel niet. In het

veld zien we tot een meer dan 1 meter lagere kruinhoogte bij aanwezigheid van een kwelder. Deze situatie wordt bereikt bij een verhoudingsgewijs laag toetspeil en grote golf, zoals in locatie 2. In locatie 3 heeft een natuurlijke kwelder geen invloed op de kruinhoogte van de dijk. De kwelder ligt hiervoor te diep onder het toetspeil. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor delen van de Eemsdollard een natuurlijke kwelder geen wezenlijke bijdrage kan leveren aan de veiligheid. In de luwte van de Waddeneilanden zijn vanwege de relatief geringe hoogte van de toetspeilen mogelijkheden, ondanks een beperkte golfhoogte.

Het verhogen van de bestaande kwelder kan goedkoper zijn dan het aanpassen van de bekleding of het verhogen van de kruin. Wel moet rekening worden gehouden met natuureffecten. In feite wordt een deel van de bestaande kwelder vernietigd. Een maaiveldverhoging met bijvoorbeeld 3 tot 5 decimeter brengt het hoogste deel van de kwelder buiten bereik van het zeewater. Herstel is dan niet mogelijk en compensatie van natuur kan gezien de aanwijzing als Natura2000 gebied aan de orde zijn. Compensatie kan dan worden gezocht in de aanleg van nieuwe kwelders of het uitdijken van een zomerpolder. Inclusief compensatie is het verhogen van een bestaande kwelder zelfs duurder dan de aanleg van een nieuwe kwelder.

Het aanleggen van een kwelder is bij een beperkte veiligheidsopgave duurder dan het versterken van de bestaande dijk. Echter bij een grotere opgave, bijvoorbeeld anticiperend op een grotere zeespiegelstijging en vooral ook bij een forse toename in golfhoogte, kan een kwelder goedkoper zijn. Dit geldt alleen op locaties met een verhoudingsgewijs laag toetspeil. Gebruik van kwelders als onderdeel van het veiligheidssysteem kan dan mede vanwege positieve natuureffecten worden beargumenteerd.

Bij een veel lagere zandprijs wordt een kwelder veel eerder een kosteneffectief alternatief. Bij een zandprijs van bijvoorbeeld 3 euro/m3 zijn de kosten voor de aanleg van een kwelder op enkele plaatsen al vergelijkbaar met die van het verhogen van de kruin. Erg lage zandprijzen zijn alleen mogelijk bij lokale winning. Dit is afgezien van baggerwerk in vaargeulen in de Waddenzee niet erg waarschijnlijk vanwege de natuureffecten.

Een grote besparing in kosten is eigenlijk alleen mogelijk door de bestaande kwelders op te hogen, vooral als maar beperkt hoeft te worden verhoogd en bijvoorbeeld ook maar met een beperkte dikte van de kleilaag. Deze besparing is vooral groot als het alternatief bestaat uit het meermaals verhogen van de dijk. Maar weinig dijken halen het eind van hun technische levensduur en worden voor die tijd alweer versterkt.

Mogelijke interessante locaties zijn de Koegraszeedijk en Balgzanddijk. Hier komen maar beperkt kwelders voor. Deze zijn in feite ontstaan door het opdrukken van sediment bij de aanleg van de dijk. Vanwege een tekort aan kustlangstransport van zand is er vrijwel geen sprake van een natuurlijke ontwikkeling van platen en kwelders. Hier kan worden gedacht aan de aanleg van nieuwe kwelders bijvoorbeeld door gebruik te maken van het zand dat uit de haven van Den Helder wordt gebaggerd.

Voor de kust van Friesland en Groningen komt ca. 10 kilometer kustlijn voor waar met inzet van rijshoutdammen al kweldergroei op gang zou kunnen worden gebracht (bijvoorbeeld voor de Vlakte van Oosterbierum langs het Bildt). De kosten hiervan liggen, in het geval van een 800 meter brede kwelder, in de orde van grootte van 1000 euro/m. Dit is minder dan 50% van de kosten voor kruinverhoging, ook ingeval van een beperkte zeespiegelstijging. Ook is er 10 kilometer ondiep wad waar een beperkte ophoging van het voorland misschien al voldoende is. De kosten hiervan bedragen, bij een gemiddelde ophoging van 1 meter over een breedte van 300 meter, rond de 3600 euro/m (zie figuur 4). Dit is minder dan de helft van de kosten van aanleg van een nieuwe kwelder ingeval van een grotere waterdiepte. Of deze locaties morfologisch geschikt zijn om kweldergroei mogelijk te maken dient nader te worden onderzocht. Deze beide alternatieven zijn nu niet meegenomen in het overzicht, maar zijn aanzienlijk goedkoper dan het aanleggen van een nieuwe kwelder. Hier ligt mogelijk de grootste kostenbesparing. Nu wordt zo’n 55 kilometer dijk beschermd door kwelders. Dit aandeel kan mogelijk aangroeien tot 75 kilometer dijk.

Op dit moment wordt geëxperimenteerd met het cyclisch verjongen van de kwelders. Dit gebeurt door afgraven of door het wegnemen van rijshoutdammen/schermen waardoor meer erosie en dus verlaging van de kwelder optreedt. Als dit in een zone binnen 100 meter van de dijk gebeurt, heeft dit waarschijnlijk gevolgen voor de vereiste kruinhoogte van de dijk. Het afstemmen van natuurbeheer en veiligheidsbeheer is daarbij dus van groot belang. Perspectief op kostenbesparing en integraliteit Bestaande kwelders hebben in de tweede toetsronde ongetwijfeld een rol gespeeld, maar er is geen sprake van besparingen bij de huidige versterkingswerken. De huidige ecosysteemdiensten van de aanwezige kwelders kun je in principe waarderen uitgaande van de vermeden kosten voor bijvoorbeeld 1 meter extra dijkverhoging over ongeveer 50 km (ordegrootte 300 miljoen euro).

Er blijven waarschijnlijk trajecten over met een kruinhoogtetekort en onvoldoende bekleding. Het verhogen van bestaande kwelders is een kosteneffectieve oplossing, maar gezien de natuureffecten misschien niet haalbaar. Veel bestaande kwelders zijn vooral nabij de dijk aan het vergrassen. Het verjongen door het verlagen van deze kwelders lijkt mede met oog op hun functie voor de dijk niet wenselijk. Mogelijk kan dan toch gekozen worden voor verhogen met een compensatie in de vorm van jonge kwelders op plaatsen waar deze nog niet aanwezig zijn. De aanleg van nieuwe kwelders kan plaatselijk in lijn zijn met de instandhoudings- en verbeteringsdoelstellingen. Waarschijnlijk gaat het daarbij om een beperkte trajectlengte, omdat veel plaatsen, waar nu geen kwelders zijn gelegen, morfologisch minder geschikt zijn. Het stimuleren van kweldergroei biedt het meeste perspectief daar waar al sprake is van ondiepe aanslibbingzones en voorland. Besparingen hangen af van de veiligheidsopgave en de termijn waar naar wordt gekeken. De besparingen kunnen voor de middellange tot lange termijn oplopen tot 2 à 3 miljoen euro per kilometer, dus een potentiële besparing van 30 tot 40 miljoen.

Op langere termijn, bij een verdere verhoging van het peil worden natuurlijke kwelders steeds minder effectief. Als verhoging van bestaande kwelders niet mogelijk is vanwege de natuureffecten, kunnen bestaande kwelders op termijn vrijwel geen rol meer spelen. Voor trajecten waar nieuwe kwelders worden aangelegd is sprake van een overhoogte van de dijk, mogelijk in de orde van grootte van 1 meter. Dit is voldoende om voor langere tijd de zeespiegelstijging voor te zijn. Dit zal er plaatselijk toe leiden dat toekomstige versterkingen niet nodig zijn. Deze besparingen worden pas op langere termijn gemaakt.

Conclusies: Het stimuleren van kweldergroei in het Waddengebied kan mogelijk langs 20 kilometer vaste landkust van Friesland en Groningen leiden tot aanzienlijke besparingen . De besparingen zijn mogelijk 40 tot 60 miljoen, afhankelijk van de veiligheidsopgave op dit deel van de kust). Ook dragen deze kwelders bij aan de ecologische doelstellingen. Op langere termijn zijn verdere besparingen mogelijk als gevolg van de overhoogte van de dijk die ontstaat.

Oosterschelde (platen) Uitgangspunten Bij de Oosterschelde zijn voldoende hoge dijken en relatief lage toetspeilen in verhouding tot de hoogte van de kwelders en platen. De lage toetspeilen hangen samen met de Oosterscheldekering. In deze situatie zijn platen vaak al voldoende hoog om afdoende remming van de golf op te leveren. Er speelt vooral een probleem met de bekleding voor ongeveer de helft van de dijken.

Figuur 5. Boven: het areaal slikken en platen bij de Oosterschelde van 1983-2001 (bron: RIKZ). Onder: Oesterrif Oosterschelde (bron: Ecoshape).

Ook hier is gekeken naar verschillende combinaties van toetspeil en golfhoogte. Vergeleken zijn de volgende drie alternatieven: Het ophogen van de kruin, danwel het aanpassen van de bekleding; Het opspuiten en ophogen van bestaande platen, met navolgend beheer en onderhoud

vooral in de vorm van aanvullende suppleties; Het aanleggen van een nieuwe plaat c.q. voorland. Er is hierbij gewerkt met een

rusthoek van 1 op 50 in combinatie met aanvullende onderhoudssuppleties en geen aanleg van een vooroeververdediging. Het laatste zou in principe kunnen en ook nodig zijn als een steilere helling wordt gebruikt. Dit veronderstelt dat alleen morfologisch meer ideale situaties met een flauw aflopende vooroever worden gebruikt voor de aanleg van nieuwe platen.

Er is gekeken naar drie verschillende locaties:

Huidige situatie loc.1 loc.2 loc.3

toetspeil 3,5 3,9 3,7

golf 1,8 1,2 0,8

kwelder 2,2 2,3 2,4 Locatie 1 komt overeen met een situatie in het westelijk deel, en locatie 2 in het oostelijk deel van de Oosterschelde. Door opwaaiing en scheefstand van het water zijn de toetspeilen hier hoger. Er komen ook situaties voor met hoge toetspeilen, maar minder grote golven vanwege een meer beschutte ligging (locatie 3).

Er zijn vier scenario’s onderscheiden: A. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,3 meter. B. Een stijging van de zeespiegel met 0,3 meter en een toename van de golfhoogte met 0,15

meter. C. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,6 meter. D. Een stijging van de zeespiegel met 0,6 meter en van de golfhoogte met 0,3 meter.

Wat betreft de kosten is uitgegaan van: Kosten voor suppleren ca. 4 euro/m3 (directe kosten). Dit is zand dat lokaal beschikbaar

kan komen. Onderhoud en extra suppletie van platen, gekapitaliseerd per meter over een langere

periode op basis van een eenheidsprijs van 4 euro/m3 (directe kosten). Aanpassen bekleding is gesteld op een post van ca 3500 euro (totale kosten), ongeacht

de ontwikkeling van het toetspeil. Het aanpassen van de bekleding is dus in alle scenario’s even duur.

Er is uitgegaan van een opslagfactor 2 voor de vertaling van directe in totale kosten.

Er is verder niet gekeken naar de stabilisatie van de bestaande platen met bijvoorbeeld oesterbanken. Hiermee kan de onderhoudsbehoefte van de platen worden teruggebracht. Het is niet duidelijk wat per saldo kosteneffectiever is. In figuur 6 zijn de kosten per meter dijk voor de verschillende locaties in de Oosterschelde en verschillende alternatieven weergegeven.

Platen Oosterschelde

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

18000

loc.1 loc.2 loc.3

A.kosten plaat verhogen

A.kosten nieuw voorland

A.dijk versterken

B.kosten plaat verhogen

B.kosten nieuw voorland

B.dijk versterken

C.kosten plaat verhogen

C.kosten nieuw voorland

C.dijk versterken

D.kosten plaat verhogen

D.kosten nieuw voorland

D.dijk versterken

Figuur 6. Kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties in de Oosterschelde en verschillende alternatieven.

Observaties: Deze situaties zijn in feite ook al bekeken in een studie van Royal Haskoning (zie voorbeeld Oosterschelde). Het suppleren van platen blijkt voor ca 60 kilometer een mogelijk alternatief tegen 50%

van de kosten van het traditioneel vervangen van de bestaande dijkbekleding. Hierbij kan worden opgemerkt dat dit o.a. komt door de verhoudingsgewijs lage zandkosten, door het lokaal winnen van zand. Deze observatie wordt ook gedaan op basis van de spreadsheet. De beschouwde locaties verschillen onderling maar weinig.

Het aanleggen van nieuwe platen is vaak duurder dan het vervangen van de bekleding. De kosten van een nieuwe plaat hangen echter mede af van de aangenomen rusthoek. Soms kan worden gekozen voor een voldoende brede plaat met een vooroeververdediging. Afhankelijk van de situatie kan ook het opspuiten van een nieuwe plaat voordeliger zijn. De vraag is daarbij wel in hoeverre dat passend is in het systeem. We doen hier dezelfde observatie als bij de Wadden, namelijk dat de nieuwe aanleg van kwelders en platen alleen wordt overwogen op plaatsen waar hun natuurlijke vorming alleen een “duwtje in de rug” nodig heeft.

Er komen langs de Oosterschelde ook situaties voor waar zich een duin tegen de bestaande dijk heeft kunnen ontwikkelen. Voor de locatie Sofiastrand is het verbreden van dit al forse duin veel goedkoper dan het versterken van de bestaande dijk. Deze situatie is niet afzonderlijk als alternatief beschouwd. Denkbaar zijn duin voor dijk oplossingen wel op meerdere plaatsen (zie ook voorbeeld Oesterdam). Mogelijk perspectief op kostenbesparing: Op dit moment wordt voor de tweede toetsronde door bureau Zeeweringen gekeken naar mogelijke maatregelen. Het suppleren van platen is aanzienlijk goedkoper dan een gangbare versterking. De besparing ligt mogelijk in de orde van 60 miljoen euro. Echter het overlagen van de bekleding is nog goedkoper. Er worden bij het overlagen van de bestaande bekleding dus geen besparingen gemaakt. Wel kan er sprake zijn van vermeden kosten vanwege het zandhongerprobleem van de Oosterschelde. Er moeten in dat verband sowieso maatregelen worden genomen voor het behoud van de platen, vanwege de daarmee samenhangende natuurwaarden. Zonder behoud van de platen neemt de opgave voor de bestaande dijken verder toe. Dit kan op termijn tot extra kosten leiden, die worden vermeden door de platen te behouden met oog op de veiligheid. Als men ertoe besluit de aanwezige platen te behouden door deze ook te suppleren of te voorzien van oeververdediging, is er sprake van aanzienlijke vermeden kosten. Het zand voor de suppletie wordt uit de Oosterschelde gehaald. Er kunnen hieraan geen aanvullende baten worden toegerekend. Met andere woorden, door de lokale winning wordt het zandtekort van de Oosterschelde niet teruggebracht. Het is onduidelijk wat de situatie is voor de derde toetsronde.. Er moet rekening worden gehouden met een verdere stijging van de zeespiegel. Waarschijnlijk is er ook op termijn sprake geen sprake van een kruinhoogtetekort.

Het is onduidelijk waarmee voor de lange termijn rekening moet worden gehouden. In de vorige toetsronde werd ongeveer de helft van de bekleding afgekeurd. Mogelijk dat bij veel strengere eisen op langere termijn ook de resterende dijktrajecten worden afgekeurd. Dit zou in theorie een vergelijkbaar grote besparing op kunnen leveren, maar op langere termijn. Als meer dan alleen de bekleding hersteld moet worden, is de besparing groter. In eerdere studies is becijferd dat het verlies van de platen en het voorland 60 tot 240 miljoen euro aan extra dijkversterking kan vragen op de langere termijn (RWS-WD rapport 2008.038). Dit zijn vermeden kosten wanneer de aanwezige platen blijvend worden gesuppleerd. Overlagen is mogelijk goedkoper als alleen gekeken wordt naar investeringen op korte termijn. Op de langere termijn is suppleren van platen kosteneffectiever. De vermeden kosten zijn groter dan de extra kosten die een suppletiestrategie vraagt ten opzichte van het overlagen van de aanwezige bekleding.

Conclusies: Het suppleren van de platen is aanzienlijk goedkoper dan een gangbare versterking van de bekleding. Mogelijke besparingen liggen in de orde van 60 miljoen euro op korte termijn en mogelijk nog een vergelijkbaar groot bedrag op langere termijn. Het suppleren van platen is echter duurder dan overlagen van de bestaande bekleding. De besparing wordt daarom alleen gemaakt als vanwege het probleem met de zandhonger voor plaatsuppletie wordt gekozen. Op langere termijn worden aanzienlijke besparingen gemaakt door het behoud van de platen.

Haringvliet (gorzen) Uitgangspunten Langs het Haringvliet, over meer dan twee derde van haar oevers, liggen op veel plaatsen al gorzen. De meeste daarvan zijn laaggelegen en begroeid met riet. Op hoger gelegen delen komt, als gevolg van verzoeting, bos tot ontwikkeling. Meer bos treffen we aan richting de Biesbosch, een landschap met vanouds ook veel grienden. Deze ontwikkeling zet, afhankelijk van het kierbesluit, op de meeste plaatsen door. Op plaatsen zonder gorzen vormt de aanleg van gorzen een mogelijk alternatief voor het verhogen van de kruin. Zie figuur 7 voor afbeeldingen van gorzen zonder bomen en struiken.

Figuur 7. Gorzen zonder bomen en struiken (link Gors van den Bommel, Rechts Tiengemeten).

De volgende drie situaties zijn vergeleken: Het verhogen van de kruin, dan wel aanpassen van de bekleding; Het ophogen van het bestaande gors. Plaatselijk gaat het om landbouwgrond. Het gaat

dus om het aanbrengen van een extra laag grond, mogelijk in de vorm van een toemaakdek,

Het aanleggen van een nieuw gors tot voldoende hoogte zodat een verdere verhoging van de kruin niet nodig is.

Er zijn vier scenario’s onderscheiden: A. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,3 meter. B. Een stijging van de zeespiegel met 0,3 meter en een toename van de golfhoogte met 0,15

meter. C. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,6 meter. D. Een stijging van de zeespiegel met 0,6 meter en van de golfhoogte met 0,3 meter.

Wat betreft kosten is uitgegaan van: De kosten van kruinverhoging zijn ordegrootte 6000 euro/m (totale kosten). De kosten van zand zijn 4 euro/m3 (directe kosten). De kosten van klei zijn 15 euro/m3 (directe kosten). De kosten voor een oeverbescherming zijn 500 euro/m (totale kosten). Er is gebruik gemaakt van een opslagfactor 2 voor een vertaling van directe in totale

kosten.

In figuur 8 staan de kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties langs het Haringvliet en verschillende alternatieven weergegeven.

Gorzen Haringvliet

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

loc.1 loc.2 loc.3

A.kosten gors verhogen

A.kosten nieuw voorland

A.dijk versterken

B.kosten gors verhogen

B.kosten nieuw voorland

B.dijk versterken

C.kosten gors verhogen

C.kosten nieuw voorland

C.dijk versterken

D.kosten gors verhogen

D.kosten nieuw voorland

D.dijk versterken

Figuur 8. Kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties langs het Haringvliet en verschillende alternatieven.

Observaties: Voor deze situaties zien we het volgende: Het verhogen van een bestaand gors met klei is altijd veel goedkoper dan het aanpassen

van de bekleding of een kruinverhoging. In geval van landbouwgrond hoeft ook geen rekening te worden gehouden met natuureffecten. Op veel plaatsen zijn de gorzen begroeid met bos en struikgewas. Het is nog onduidelijk hoe op deze plaatsen een verhoging van het maaiveld mogelijk is. In geval van een bos kan misschien materiaal tussen de bomen worden aangebracht. Dit gaat gepaard met extra kosten en verlies van bodemflora en fauna, maar spaart de bomen.

De aanleg van een gors kan goedkoper zijn dan het verhogen van de kruin of het aanpassen van de bestaande dijk, maar alleen waar de waterdiepte beperkt is. Dit vooral vanwege de aanzienlijke kosten die voor een oeververdediging moeten worden gemaakt. Voorwaarde is wel dat een voldoende brede zone beschikbaar is om de gewenste golfreductie mogelijk te maken. Waarschijnlijk is het aantal plaatsen, waar aan de nieuwe aanleg van gorzen kan worden gedacht, beperkt. Vrijwel overal waar nu geen gorzen zijn gelegen, is de waterdiepte groot.

Op de langere termijn is een gors mogelijk voordeliger dan het eenmalig fors verhogen van de kruin. Dit is zeker het geval als meermaals de kruin wordt verhoogd als gevolg van het tussentijds aanpassen.

Er moet rekening worden gehouden met een impliciete overhoogte omdat de aanwezige gorzen onvoldoende zijn meegenomen in de schematisatie van de 2e toetsing/Ruimte voor de Rivier.

Perspectief op kostenbesparing Binnen de tweede toetsronde zijn geen besparingen, Ruimte voor de Rivier is vrijwel afgerond. Er is wel sprake van plaatselijke overhoogte van de dijken. Een aanpassing van de bodemschematisatie, waarbij de aanwezige gorzen beter worden meegenomen, leidt plaatselijk mogelijk al tot 0,5 meter overhoogte van de dijken. Hier zijn op kortere termijn geen verdere maatregelen nodig. Deze overhoogte voorkomt investeringen op de korte termijn in de orde van 3 miljoen euro/km. Als dit geldt voor 50% van de voorlanden langs het Haringvliet en Hollands Diep dan zijn de ecosysteemdiensten van de gorzen te waarderen in de orde van 150-180 miljoen euro. Dit is het bedrag dat extra geïnvesteerd moet worden in dijkversterking bij het ontbreken van gorzen. Het is onduidelijk voor welk deel van de dijken dit zou kunnen gelden. Voor een groot deel van de dijken is in de huidige situatie al een gors gelegen.

Op de langere termijn moet rekening worden gehouden met een aanzienlijke verdere stijging van het toetspeil, als gevolg van zeespiegelstijging en mogelijk ook het verhogen van de stormduur. Met het verhogen van bestaande gorzen en aanleg van gorzen kan dan een aanzienlijk kosteneffectiever alternatief worden geboden. Conclusie: Op langere termijn kan sprake zijn van aanzienlijke kostenbesparing. Haringvliet (grienden)

Uitgangspunten Ook is gekeken naar de mogelijkheid om op bestaande gorzen een griend te planten in plaats van deze op te hogen. Het planten van een griend is goedkoop, maar ook hierbij geldt dat een minimale breedte is vereist als men een voldoende reductie van de golfoploop wil bereiken. Afhankelijk van de locatie draagt de golfoploop bij tot 1 à 3 meter in de kruinhoogte van de dijken. De golfhoogte is laag direct achter de sluizen en loopt op in oostwaartse richting. Langs de oevers van het Haringvliet en ook het Hollands Diep zijn op veel plaatsen gorzen gelegen. De meeste hebben een bestemming als natuurgebied. Sedert de afsluiting van het Haringvliet treedt verzoeting op en raken de gorzen bebost vooral met wilgen. Er vormen zich op dit moment al bossen, maar daarmee wordt in de toetsing geen rekening gehouden. De volgende alternatieven zijn vergeleken: Het verhogen van de bestaande kruin. Het aanbrengen van een griend op bestaande gorzen. Er wordt uitgegaan van een

breedte van 100 meter. Er wordt hierbij impliciet uitgegaan van de aanleg van bos op wat nu landbouwgrond is. Deze landbouwgrond moet dus worden verworven.

Het aanleggen van een nieuw gors met een griend. Ook hierbij is een minimale breedte van 100 meter gehanteerd en de aanleg van een oeververdediging.

Er zijn vier scenario’s onderscheiden: A. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,3 meter. B. Een stijging van de zeespiegel met 0,3 meter en een toename van de golfhoogte met 0,15

meter. C. Een stijging van de zeespiegel en dus van het toetspeil van 0,6 meter. D. Een stijging van de zeespiegel met 0,6 meter en van de golfhoogte met 0,3 meter.

Uitgangspunten kosten: De kosten van kruinverhoging zijn ca. 6000 euro per meter verhoging per meter dijk

(totale kosten). De kosten van het planten van griend zijn 4 euro/m2 (totale kosten) De kosten van klei zijn 15 euro/m3 (indirecte kosten). De kosten van een vooroeververdediging zijn 500 euro per meter (totale kosten).

Figuur 9 geeft de kosten per meter dijk voor verschillende locaties in het Haringvliet weer voor verschillende alternatieven.

Grienden Haringvliet

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

18000

20000

loc.1 loc.2 loc.3

A.kosten griend aanleggen

A.kosten nieuw voorland

A.dijk versterken

B.kosten griend aanleggen

B.kosten nieuw voorland

B.dijk versterken

C.kosten griend aanleggen

C.kosten nieuw voorland

C.dijk versterken

D.kosten griend aanleggen

D.kosten nieuw voorland

D.dijk versterken

Figuur 9. Kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties langs het Haringvliet en verschillende alternatieven.

Observaties Het aanplanten van een griend is het goedkoopste alternatief bij grotere opgaven. Er

moet in het geval van landbouwgrond rekening worden gehouden met verwervingskosten. Deze zijn ordegrootte 3 tot 4 euro/m3. Het aanbrengen van grond is al gauw ordegrootte 5 euro/m2 bij 0,5 meter toplaag. Als al bos aanwezig is, is de vraag of dit wat betreft dichtheid voldoet. Extra aanplanten kan dan nodig zijn.

Het aanplanten van griend leidt op veel plaatsen tot grote natuureffecten. Op veel plaatsen bestaat het voorland uit rietland en ondiepten. Beplanten met bomen zal het landschap sterk veranderen en de waarde voor met name waad- en weidevogels zal daarbij afnemen. Er zijn plaatsen waar sprake is van een autonome ontwikkeling richting bos. Deze plaatsen hebben bij beplanting waarschijnlijk de voorkeur, omdat autonome ontwikkelingen een “duw in de rug krijgen”. Langs het Hollands Diep en delen van de Bieschbosch kan de aanleg van griend samenvallen met landschapsherstel op plaatsen waar voormalige grienden zijn verdwenen.

Bij het toenemen van de opgave wordt een oplossing met voorland goedkoper. Bij het toenemen van het toetspeil wordt de effectiviteit van onbegroeide gorzen

kleiner. Begroeide gorzen behouden hun golfremmende werking. Op dit moment wordt nog geen rekening gehouden met de bestaande vegetatie. De

golfremmende werking van deze vegetatie kan vooral bij een breed gors aanzienlijk zijn.

Perspectief op kostenbesparing en integraliteit De tweede toetsronde levert geen verdere besparingen op. De dijken zijn waar nodig in het kader van het Ruimte voor de Rivierproject al versterkt. Een belangrijk project binnen Ruimte voor de Rivier is de inrichting van het Volkerak-Zoommeer als noodberging. Het is onduidelijk hoe de situatie is in de derde toetsronde,. De aanpassingen in de schematisatie leveren in het geval van de aanwezigheid van gorzen in eerste instantie waarschijnlijk een overhoogte op. Ongeveer twee derde van de dijken in het gebied Haringvliet en Hollands Diep heeft al gorzen als voorland. Mogelijk is hier overal sprake van overhoogte en zijn op korte termijn geen versterkingsmaatregelen nodig. Op een beperkt aantal plaatsen kan landbouwgrond worden verhoogd of beplant met grienden. Het is onduidelijk wat dit aan besparingen op kan leveren (ordegrootte 1000-2000 euro/m).

Op de langere termijn moet rekening worden gehouden met een zeespiegelstijging en mogelijk ook met een aanpassing van de stormduur. Hierdoor neemt de opgave toe en zal op veel plaatsen sprake zijn van een kruinhoogtetekort. Het verhogen en beplanten van grienden is een kosteneffectiever alternatief en dat geldt plaatselijk ook voor de aanleg van gorzen. Daar waar maatregelen verbonden kunnen worden met KRW-maatregelen is sprake van vermeden kosten. Met de aanplant van griend kan een golfreductie van 50 tot 60% worden bereikt. Dit komt overeen met het beperken van de golfoploop met ongeveer 1 meter. De aanleg van een griend vormt darmee een afdoende oplossing voor de langere termijn. De toepasbaarheid hangt echter mede af van de effecten op aanwezige natuurwaarden. Hoe smaller de benodigde breedte, hoe groter de inpasbaarheid. Conclusies: Besparingen op de langere termijn zijn waarschijnlijk groot, maar vooral in de vorm van vermeden kosten. Vooral het meenemen van de bestaande vegetatie bij het toetsen van de dijken kan tot aanzienlijke besparingen leiden. Wel dient de houdbaarheid van de vegetatie onder maatgevende stormcondities te worden getest. IJsselmeer (voorland)

Uitgangspunten Voor het IJsselmeer geldt op dit moment dat er op de meeste plaatsen geen sprake is van een kruinhoogtetekort. Met name de oude zeedijken zijn voldoende hoog. Pas bij een forse stijging van het IJsselmeerpeil is dat het geval. In het kader van de verkenning naar een lange termijn peil zijn ook een voorland, een overslagdijk, een vooroeverdam en een gangbare versterking met elkaar vergeleken (zie Bijlage I). Afhankelijk van de situatie kwam daarbij het voorland, de vooroeverdam of de gangbare versterking als het meest kosteneffectief uit de bus.

De volgende drie alternatieven zijn vergeleken. Het verhogen van de kruin. Uitgangspunt is dat de kruinverhoging overeenkomt met de

stijging van het meerpeil. In de praktijk is dat per locatie verschillend omdat veel dijktrajecten nog een verschillende mate van overhoogte hebben.

Het verhogen van bestaand voorland. Uitgangspunt is daarbij een verhoging met klei/grond over een breedte van ca 50 meter.

Het aanleggen van nieuw voorland. Uitgangspunt is daarbij een rusthoek van 1 op 20 en een aanleg met zand met een kleilaag op top.

Er zijn drie locaties bekeken die verschillen in toetspeil, golfhoogte, waterdiepte voor de dijk en ook in zettingsgraad. Deze locaties komen overeen met plaatsen in het IJsselmeergebied. De diepte voor de dijk kan aanzienlijk verschillen. Er is nu gewerkt met verschillende diepten die variëren tussen de 4 meter (locatie 1), 3 meter (locatie 2) en 2 meter (locatie 3). Er is uitgegaan van 20% compensatie voor zettingsverliezen. Plaatselijk kunnen de zettingsverliezen groter zijn.

Huidige situatie Loc.1 Loc.2 Loc.3

toetspeil 2 2,2 2,4

Golfhoogte 1,2 1,2 1,2

Voorland 0,5 0,6 0,7

Er zijn vier scenario’s onderscheiden: A. Een stijging van het meerpeil en dus van het toetspeil van 0,3 meter. B. Een stijging van het meerpeil met 0,3 meter en een toename van de golfhoogte met 0,15

meter. C. Een stijging van het meerpeil en dus van het toetspeil van 0,6 meter. D. Een stijging van het meerpeil met 0,6 meter en van de golfhoogte met 0,3 meter.

Uitgangspunten kosten: De kosten voor kruinverhoging zijn 8000 euro per meter; De kosten van zand zijn 9 euro per m3 (directe kosten); De kosten voor klei zijn 15 euro per m3 (directe kosten); Er is een overheadfactor gebruikt van 2; De beheer- en onderhoudskosten dijken bedragen 1% jaarlijks van de kosten van

versterking; De beheer- en onderhoudskosten van het voorland gaan uit van een rietkraag tussen

NAP +1 en NAP -1 meter, welke jaarlijks moet worden gemaaid voor 2000 euro/ha/ jaar.

Figuur 10 geeft de kosten in euro per meter dijk weer voor verschillende locaties langs het IJsselmeer bij verschillende alternatieven.

Voorland Ijsselmeer

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

loc.1 loc.2 loc.3

A.kosten voorland verhogen

A.kosten nieuw voorland

A.dijk versterken

B.kosten voorland verhogen

B.kosten nieuw voorland

B.dijk versterken

C.kosten voorland verhogen

C.kosten nieuw voorland

C.dijk versterken

D.kosten voorland verhogen

D.kosten nieuw voorland

D.dijk versterken

Figuur 10. Kosten in euro per meter dijk voor verschillende locaties langs het IJsselmeer en verschillende alternatieven.

Observaties: Er ontstaat een wisselend beeld van welke oplossing waar het meest kosteneffectief is.

Er zijn verschillen met de eerder uitgevoerde studie maar die zijn terug te voeren op andere uitgangspunten ten aanzien van de bestaande overhoogte van de dijken (niet meegenomen) en het meenemen van zetting (wel meegenomen).

De kosten van de aanleg van een nieuw voorland zijn lager waar de diepte voor de dijk beperkt is, maar mogelijk hoger daar waar rekening moet worden gehouden met een veel grotere waterdiepte.

De beheer en onderhoudskosten bedragen ongeveer 20 tot 30% van de aanlegkosten, maar zijn niet doorslaggevend voor het kostenverschil tussen de verschillende oplossingen. Deze zijn daarom niet verder in het kostenoverzicht overgenomen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de voorlandontwerpen uitgaan van een rusthoek, zonder noodzaak voor het aanbrengen van een oeverbescherming. Legt men deze laatste wel aan, dan moet rekening worden gehouden met hogere beheer- en onderhoudskosten.

Hoe groter de opgave, hoe eerder een voorland oplossing ook kosteneffectiever is. Bij beperkte stijging van het meerpeil is een verhoging van de kruin vaak nog goedkoper.

Perspectief op kostenbesparing en integraliteit: In de tweede toetsing zijn er geen trajecten waar een natuurlijke kering kosteneffectiever kan zijn. Dit hangt vooral samen met de aard van de veiligheidsopgave. In de derde toetsing blijkt dat voor enkele trajecten vooral het gevaar van piping tot een veiligheidsopgave kan leiden. Het ophogen van bestaande schorren, of de aanleg van een voorland, kan hier een mogelijke oplossing vormen. Qua oplossing verschilt deze echter maar weinig van de gangbare oplossing. Op langere termijn kan de aanleg van voorland tot een besparing leiden. De mate waarin hangt sterk af van de omvang van de opgave en ook of een gefaseerde versterking verondersteld mag worden. Echter niet overal is een voorlandoplossing goedkoper.

Mogelijk dat een besparing van 20 tot 30% mogelijk is over minder dan de helft van het traject. Het is denkbaar dat natuurcompensatie in de vorm van de aanleg van voorland plaats kan vinden. Er is dan sprake van vermeden kosten.

Conclusies: Besparingen op langere termijn zijn mogelijk aanzienlijk.