Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12...

41
A LB04 LUCHT Leidraad Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A

Transcript of Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12...

Page 1: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

AEen uitgave van het Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil), september 1999.

InfoMilGrote Marktstraat 432511 BH Den HaagPostbus 307322500 GS Den HaagTelefoon (070) 361 05 75Fax (070) 363 33 33E-mail [email protected] www.infomil.nl

VormgevingConefrey | Kœdam BNO, Almere

DrukPlantijnCasparie, Den Haag

Ondanks het feit dat bij de samenstelling vandeze publicatie grote zorgvuldigheid in achtis genomen, kunnen er geen rechten aanworden ontleend.

© InfoMil, Den Haag 1999

L B04 LUCHT

Leidraad

Besluit emissie-eisenstookinstallatiesmilieubeheer A

Page 2: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Besluit emissie-eisenstookinstallatiesmilieubeheer A

Page 3: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof
Page 4: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Leidraad Bees A InfoMil, september 1999

Inhoud

1 Inleiding 52 Werkingssfeer Bees A 6

2.1 Inrichtingen 62.2 Stookinstallaties 6

3 Datum van vergunningverlening 84 Emissie-eisen 9

4.1 Hoofdlijnen 94.2 Standaardcondities 114.3 Toepassing van factoren 12

5 Bijzondere situaties 145.1 Optelling 145.2 Stoken van meer dan één brandstof 145.3 Storingen 14

6 Metingen 166.1 Metingen in hoofdlijnen 166.2 Regeling meetmethoden 176.3 Vaststelling uitworp kalenderjaar 18

7 Relatie met vergunningverlening en Besluit zwavelgehalte brandstoffen 197.1 Algemeen 197.2 Relatie met Besluit zwavelgehalte brandstoffen 197.3 Bestaande vergunningvoorschriften 207.4 Bandbreedte 207.5 Afwijken in specifieke gevallen 217.6 Nadere eis conform art. 29 217.7 Emissieplafonds en vergunningweigering 217.8 Beroep, handhaving en sancties 22

8 Wijzigingen Bees A in 1998 239 Relatie met SEP-convenant 25

10 Stookinstallaties waarvoor Bees A geen eisen stelt 26

Bijlagen1 Categoriën van inrichtingen die onder Bees A vallen 272 Stroomschema werkingssfeer Bees A 293 Overzicht emissie-eisen 30

tabel a: stookinstallaties op vaste brandstoffen 30tabel b: stookinstallaties op vloeibare brandstoffen 31tabel c: stookinstallaties op gasvormige brandstoffen 32tabel d: SO2-eisen voor raffinaderijen 34tabel e: NOx-eisen voor gasturbine(-installaties)s 34tabel f: combinaties van gasturbines en stookinstallaties 34tabel g: NOx-eisen voor zuigermotoren 35

4 Specifieke eisen voor elektriciteitsproductiebedrijven 355 Overzicht meetbepaling 36

tabel h: stoken van vaste brandstoffen 36tabel i: stoken van vloeibare brandstoffen 37tabel j: stoken van gasvormige brandstoffen 38tabel k: SO2 bij raffinaderijen 39tabel l: NOx bij gasturbine(-installatie)s en zuigermotoren 39

Page 5: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof
Page 6: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Met name vanwege de wijziging van het Besluitemissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A(verder te noemen Bees A) in werking getreden op23 april 1998 is actualisering van de leidraad vanaugustus 1993 noodzakelijk. Daarom wordt nu eengeheel vernieuwde Leidraad uitgebracht.

In de Leidraad wordt uitleg gegeven over de toepas-sing van Bees A¹ en de Regeling meetmethodenemissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A(verder te noemen Regeling meetmethoden A)², inhet bijzonder betreffende de complexere aspectenervan. Instructieve tabellen zijn toegevoegd en over-zichten in bijlagen vervat. Bijlage geeft een over-zicht van inrichtingen waarop Bees A van toepassingis. Bijlage geeft een stroomschema van de werking-sfeer van Bees A. In bijlage zijn de geldende emis-sie-eisen weergegeven. Bijlage geeft de specifiekeeisen voor elektriciteitsproductiebedrijven. In bijlage is een overzicht van de voorgeschreven meet-regimes weergegeven.

Van Bees A is thans ook een computerprogrammabeschikbaar. Met dit programma kan onder meer opeenvoudige wijze worden vastgesteld of Bees A vantoepassing is en zo ja, welke emissie-eisen en meet-verplichting er gelden. Dit computerprogramma iste raadplegen en te downloaden via de website vanInfoMil.

Deze Leidraad dient uitsluitend als hulpmiddel voorde toepassing van Bees A. Aan de tekst hiervankunnen geen rechten worden ontleend.

Bees A draagt bij aan de bestrijding van hetverschijnsel ‘verzuring’, dat voornamelijk wordtveroorzaakt door emissies van x, 2, ammoniaken vluchtige koolwaterstoffen. Verzuring leidt totaantasting van vegetatie, afname van de biodiversi-teit en aantasting van materialen en kunstwerken enmonumenten. Verder heeft verzuring schadelijkeeffecten op de menselijke gezondheid door fijnstofen ozonvorming. Door Bees A is ook de europese richtlijn voor grotestookinstallaties geïmplementeerd.

Bees A heeft betrekking op de uitworp (‘emissie’)van stikstofoxiden (x), zwaveldioxide (2) en stofals gevolg van verbranding van brandstoffen instookinstallaties van bepaalde inrichtingen. In hetBees wordt op grond van de definitie voor brandstofin de Wet inzake de luchtverontreiniging (Wlv)onder een stookinstallatie verstaan: een installatiedie bestemd is voor energieopwekking.

Afvalverbrandingsinstallaties vallen dus niet onderhet Bees. Ook een naverbrander waarvan de opge-wekte energie niet wordt gebruikt, is dus geen stook-installatie in de zin van Bees A. Het begrip brandstofwordt zeer ruim opgevat in Bees A. Het gaat om allevaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen voorzover niet aangemerkt als afval. Vaste brandstoffenkunnen zijn kolen, maar ook bijvoorbeeld hout ofturf. Vloeibare brandstoffen kunnen zijn gasolie enzware stookolie, maar ook in de inrichting gegene-reerde vloeibare brandstoffen, zoals residuale olie.Gasvormige brandstoffen kunnen zijn aardgas enbiogas, maar ook in de inrichting gegenereerdegassen, zoals chemische restgassen; in Bees A wordenapart genoemd raffinaderijgas, hoogovengas, cokes-ovengas, oxygas en .

In deze leidraad wordt uiteengezet welke eisen metbetrekking tot 2, x en stof gelden voor stookin-stallaties waarop Bees A van toepassing is. OnderBees A vallen stookinstallaties in grote inrichtingen,zoals elektriciteitscentrales, raffinaderijen en grotechemische bedrijven. Op grond van Bees A geldt naast de verplichting omaan de emissie-eis te voldoen, ook de verplichtingom een meting uit te (laten) voeren. Dit geldt voorelke stookinstallatie: als in een inrichting bijvoor-beeld enkele identieke stoomketels staan opgesteld,moet aan elk van deze stoomketels een metingworden uitgevoerd. Uit de meting zal moeten blij-ken dat aan de emissie-eis is voldaan. De eisen van Bees A gelden rechtstreeks en behoevendus niet in de vergunning te worden opgenomen.Van deze eisen kan in een aantal in Bees A bepaaldegevallen worden afgeweken. In die gevallen dienende betreffende afwijkende eisen wel in de vergun-ning te worden opgenomen. Wel kan in de conside-rans gewezen worden op het van toepassing zijn vanBees A.

In Bees A wordt onderscheid gemaakt tussenbestaande en nieuwe stookinstallaties. Onderbestaande stookinstallaties worden uitsluitend diestookinstallaties verstaan waarvoor vergunning isverleend vóór mei . Dit is de datum waaropBees A (oorspronkelijk Bees Wet inzake de luchtver-ontreiniging (Wlv)) van toepassing is geworden. Alsnieuwe stookinstallaties worden al die installatiesaangemerkt die op of na mei zijn vergund.Nieuwe installaties betreffen dus voor een belangrijkdeel ook feitelijk bestaande installaties (zoalsbijvoorbeeld een stookinstallatie uit ).

Leidraad Bees A InfoMil, september 19995

Inleiding1

¹ De volledige tekst van dit besluit, zoals dit laatstelijkis gewijzigd bij besluit van maart (Staatsblad, nr. ) is gepubli-ceerd in het Staatsblad,jaargang , nr. .

² Deze regeling is gepubli-ceerd in Staatscourant nr uit en nadien driemaal gewijzigd (zie Staats-courant augustus(), october

() en maart ().

Page 7: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

2.1 Inrichtingen

Een stookinstallatie in de zin van Bees A is elkestookinstallatie, die behoort tot een of meer van dein het Inrichtingen en vergunningen besluit milieu-beheer weergegeven categorieën van inrichtingen dieonder Bees A vallen (artikel , onder b). In bijlage is een overzicht gegeven van deze categorieën vaninrichtingen. Bepalend voor het van toepassing zijnvan Bees A is dus of een stookinstallatie in een inBees A aangewezen inrichting staat.

Niet de grootte of aard van de stookinstallatie maar in feitede grootte of aard van de inrichting waartoe de stook-installatie behoort is in eerste instantie bepalend voor detoepasselijkheid van Bees A.

Bees A is in principe van toepassing op alle installa-ties die aan de definitie van stookinstallatie voldoen,tenzij installaties zijn uitgezonderd.

2.2 Stookinstallaties

Uit de definitie van stookinstallatie volgt dat ketels,procesfornuizen, gasturbines, gasturbine-installatiesen zuigermotoren als stookinstallaties moetenworden aangemerkt. Eventuele voorzieningen voorde reiniging van het rookgas maken deel uit van destookinstallatie. Hierna volgt een omschrijving vanonder Bees A vallende stookinstallaties en wordtingegaan op de uitzonderingen van Bees A.

Een procesfornuis is een stookinstallatie die in hoofd-zaak gebruikt wordt voor andere doeleinden dan hetverhitten van water of stoom, het opwekken vankracht, dan wel een combinatie daarvan (artikel ,onder z).Deze definitie is breed en omvat ook thermischeolie-ketels, waarbij de thermische olie fungeert alstussenmedium voor warmtetransport. Procesfornuizen worden toegepast in de (koolwater-stoffen) procesindustrie, met name de chemischeindustrie en de raffinaderijen. Procesfornuizen zijner in diverse uitvoeringen en voor een uiteenlopendscala van processen. De belangrijkste toepassingsge-bieden van procesfornuizen zijn:• lage temperatuur fysische processen, zoals het

partieel verdampingsproces bij voedingsfornuizenvan raffinaderijen;

• hoge temperatuur chemische reactoren, waarbijhet gaat om de energietoevoer ten behoeve vaneen endotherme reactie, zoals kraakfornuizen.

Een ketelinstallatie is een installatie die in hoofdzaakbedoeld is om warmte over te dragen aan water ofstoom.

Stookinstallaties die zijn uitgezonderd van Bees Azijn (art. , onder b): • stookinstallaties waarin gas verkregen door vergas-

sing van kolen wordt verstookt, of brandstoffenvervaardigd uit huishoudelijke afvalstoffen ofbedrijfsafvalstoffen die naar aard en samenstellingmet huishoudelijke afvalstoffen overeenkomen.

• stookinstallaties voor drogen of behandelen vanvoorwerpen of materialen door rechtstreekscontact met verbrandingsgas, zoals cementovens,steenovens, glasovens, hoogovens, installaties voorhet roosten van ertsen, pelletiseerinstallaties e.a.;Bij deze stookinstallaties treedt als regel vermen-ging op van verbrandings- en procesemissies. Hetuitsluitend aan de verbrandingsemissies stellenvan eisen is dus niet goed mogelijk. Daarom zijndeze uitgezonderd.

• cokesovens; ook hierbij treedt vermenging op vanverbrandings- en procesemissies.

• stookinstallaties voor vloeibare of gasvormigebrandstoffen met een thermisch vermogen van , of minder, berekend op de ondersteverbrandingswaarde van de brandstof. De grensvan , thermisch vermogen geldt per stook-installatie. Het optellen van de vermogens vaninstallaties onder die grens is dus niet aan de orde.Voor stookinstallaties op vaste brandstoffen is ergeen ondergrens voor het thermisch vermogen.

• stookinstallaties die blijkens de vergunningbestemd zijn voor het onderzoeken, beproeven ofdemonstreren van experimentele verbrandings-technieken of technieken ter bestrijding van deuitworp van 2, x of stof. Voor deze experi-mentele installaties is uniforme normstelling nietgeschikt.

• stookinstallaties bestemd voor de verbranding vangevaarlijke afvalstoffen of van andere bedrijfs- enhuishoudelijke afvalstoffen.

• bestaande stookinstallaties die blijkens een daar-voor geldende vergunning bestemd zijn voortijdelijk bedrijf van niet meer dan uur per jaar.

Leidraad Bees A InfoMil, september 19996

Werkingssfeer Bees A2

Page 8: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Let op: Voor de vaststelling van het thermischvermogen van een stookinstallatie wordt, behoudenstegenbewijs, uitgegaan van het in de vergunningvastgelegde vermogen. Het thermisch vermogen isde warmte-inhoud van de maximale hoeveelheidbrandstof (gebaseerd op de onderwaarde van debrandstof ) waarop de brander is afgesteld.

Een gasturbine is een werktuig, bestaande uit eencompressor, één of meer verbrandingskamers en eenturbine, waarin brandstof met behulp van door decompressor gecomprimeerde lucht wordt verstookt,waarna het geproduceerde verbrandingsgas in deturbine tot een lagere druk expandeert en daarbijarbeid afgeeft aan een roterende as. Een gasturbine-installatie is een stookinstallatie,bestaande uit een of meer gasturbine(s) waarin eenvloeibare of een gasvormige brandstof wordtgestookt, met een of meer bijbehorende ketel(s)waar de verbrandingsgassen van de gasturbine door-heen gevoerd worden teneinde warmte over tedragen aan een medium dat niet in contact treedtmet die gassen; in de bijbehorende ketel(s) kan al ofniet een brandstof worden gestookt; alleen als datzodanig gebeurt dat voor de verbranding geen extralucht of nagenoeg geen extra lucht nodig is, is sprakevan een gasturbine-installatie (artikel , onder n).Uitgezonderd van Bees A zijn (artikel , onder b,onder °):• gasturbines en gasturbine-installaties waarvan de

jaarlijkse bedrijfstijd niet meer is dan uur; hetgaat hier als regel om bestaande installaties meteen stand-by functie. Voor deze installaties zoudenbestrijdingsmaatregelen relatief duur zijn enweinig opleveren.

• gasturbines en gasturbine-installaties waarvan hetnetto-asvermogen niet meer is dan .

Een zuigermotor is een stookinstallatie, bestaande uiteen toestel waarin een door verbranding verkregengasmengsel een zuiger in beweging brengt vooraandrijving van een werktuig (artikel , onder o).In art. , onder a is omschreven wanneer een zuiger-motor onder Bees A valt. Dit is een zuigermotor die• blijkens de vergunning niet experimenteel van

aard is, en• op gasolie of gasvormige brandstoffen, uitgezon-

derd wordt gestookt, en• dient voor het aandrijven van een elektrische

generator in een warmtekrachtinstallatie, ofdient voor aandrijven van een gascompressor ineen warmtepomp, of

• wordt toegepast in een pomp of compressor diecontinu gebruikt wordt voor een installatie blij-kens de vergunning ontworpen voor een bedrijfs-tijd van tenminste uur per jaar.

Van Bees A zijn uitgezonderd alle zuigermotoren dieniet aan bovengenoemde omschrijving voldoenalsook ‘bestaande’ dieselmotoren (gestookt opbrandstof waarin minder dan % gas). Algemenenormstelling voor deze gevallen wordt niet oppor-tuun geacht. Een voorbeeld is een zuigermotor die isgeplaatst ten behoeve van noodstroomvoorziening.Hierbij gaat het alleen om de levering van elektrici-teit en wordt de warmte niet nuttig gebruikt.

In bijlage 2 is aan de hand van een stroomschema dewerkingssfeer van Bees A aangegeven.

Leidraad Bees A InfoMil, september 19997

Page 9: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

De datum van vergunningverlening is mede bepa-lend voor de vraag welke eis op de installatie vantoepassing is. Het gaat daarbij om de datumwaarop (voor het eerst) vergunning is verleend voordat onderdeel van de vergunning voor de inrichtingdat betrekking heeft op de stookinstallatie. Indienopnieuw vergunning wordt verleend (bijv. een revi-sievergunning) terwijl aan de stookinstallatie geenwijzigingen zijn aangebracht, dan blijft de datumvan de oorspronkelijke vergunning bepalend.

In Bees A worden bestaande stookinstallaties apartonderscheiden (artikel , onder m):

Een bestaande stookinstallatie is een stookinstallatie waar-voor vóór 29 mei 1987 vergunning is verleend.

Dit is de datum van inwerkingtreding van Bees A(het oorspronkelijke Bees Wlv). Als echter op of na mei de stookinstallatie geheel is vervangendan wel de combinatie van brander en vuurhaarddoor een andere is vervangen of wijzigingen aan devuurhaard-brandercombinatie zijn aangebracht diemet nieuwbouw overeenkomen, wordt de stookin-stallatie niet langer als een bestaande installatieaangemerkt. Een voorbeeld is een forse capaciteits-uitbreiding van de installatie. De voor desbe-treffende nieuwe installaties geldende emissie-eisenzijn dan van toepassing.

Waar in Bees A wordt gesproken over nieuwe instal-laties gebeurt dat gemakshalve en wordt gedoeld opinstallaties die niet als een bestaande installatieworden aangemerkt. Nieuwe installaties zijn dus deinstallaties waarvoor op of na mei vergun-ning is verleend. Ook voor deze installaties veran-dert de status bij ingrijpende wijzigingen of vervan-ging van de vuurhaard-brandercombinatie (art. a),echter met alleen consequenties voor de x-eis.Voor de vaststelling welke eis dan van toepassing is,geldt de datum waarop voor de installatie ofbetreffende wijzigingen vergunning is verleend. Eentegen de vergunning ingesteld beroep of een schor-sing van het gebruik van de vergunning verandertdaaraan niets. Indien een wijziging van de vergun-ning niet nodig is, geldt de datum waarop de wijzi-gingen zijn aangebracht of de stookinstallatie isvervangen als vergunningsdatum.

Leidraad Bees A InfoMil, september 19998

Datum van vergunningverlening3

Page 10: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

4.1 Hoofdlijnen

Bees A is voor nieuwe installaties in principe vantoepassing op alle brandstoffen (vast, vloeibaar engasvormig) en voor alle drie geregelde componen-ten, namelijk 2, x en stof. Voor bestaandestookinstallaties is dat niet steeds het geval. Inonderstaande tabel is dat weergegeven.

Leidraad Bees A InfoMil, september 19999

Emissie-eisen4

tabel 1: in Bees A geregelde emissie-eisen

nieuwe installaties bestaande installatiesbrandstoffen SO2 NOx stof brandstoffen SO2 NOx stof

vast + + + kolen + (≥ 300 MW) + (>20 MW) –vloeibaar +* + + (≥ 50 MW) vloeibaar +* + –gasvormig + + + gasvormig +** + +***

– Bees A niet van toepassing+ Bees A van toepassing * voor gasolie geldt in geen enkel geval een SO2-emissie-eis** alleen SO2-emissie-eis voor raffinaderijgas, cokesovengas, hoogovengas en oxygas*** alleen stof-eis voor cokesovengas, hoogovengas en oxygas

In alle gevallen waarin ingevolge Bees A geenemissie-eis geldt, geldt het Besluit zwavelgehaltebrandstoffen en het gewone vergunningregime. Deeisen die in deze gevallen in de vergunning kunnenworden vastgelegd, zullen soms ontleend kunnenworden aan Bees A, soms aan de NeR en zullen inandere gevallen per geval ontwikkeld moetenworden. In de hoofdstuk wordt hierop naderingegaan.

De emissie-eisen zijn gebaseerd op de bestrijdingvan 2-, x- en stofuitworp overeenkomstig destand der techniek. Daar waar de stand der techniekniet eenduidig in eisen is vast te leggen, is bij de eiseen bandbreedte gegeven. De vergunningverlenerkan in die gevallen in het belang van het voorkomenof beperken van luchtverontreiniging binnen diebandbreedte een scherpere eis stellen. In . wordthier nader op ingegaan. Onder bandbreedte wordt dus verstaan, de ruimtedie met toepassing van artikel ., vierde lid, vande Wet milieubeheer is gegeven om strengere eisente stellen dan de in Bees A vastgestelde eisen.De emissie-eisen worden regelmatig geëvalueerd omna te gaan of deze, gelet op de ontwikkeling van destand der techniek en de kwaliteit van het milieu,aanpassing noodzakelijk maken. Als gebruikelijketermijn geldt jaar (genoemd bij de invoering vanBees A).

De eisen voor stookinstallaties waarvoor vóór mei vergunning is verleend, de bestaande installa-ties, en die waarvoor op of na die datum vergunningis verleend, zijn in afzonderlijke paragrafen inhoofdstuk Emissie-eisen van Bees A opgenomen: • in paragraaf de eisen voor nieuwe en • in paragraaf de eisen voor bestaande ketels en

fornuizen,• in paragraaf de 2-eisen voor raffinaderijen en • in paragraaf de x-eisen voor diverse ‘gastur-

bine-stookinstallaties’ en zuigermotoren.

Algemene regel is dat aan iedere individuele stookin-stallatie die onder Bees A valt emissie-eisen wordenopgelegd. Uitzonderingen zijn:• de 2-eis voor raffinaderijen (zie tabel ); voor

2 geldt een eis voor de gehele raffinaderij. • de optelregel (zie paragraaf .). Voor raffinaderijen gelden, niettegenstaande de 2-eis voor de gehele raffinaderij, de in paragraaf en van Bees A gestelde x- en stof-eisen voor de afzon-derlijke installaties. Voor zuigermotoren en gastur-bine-stookinstallaties gelden, waar toepasselijk, ookde 2- en stofeisen voor ketels en fornuizen, alsvermeld in paragraaf en van Bees A.

Page 11: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

In de hierna volgende tabellen t/m is een over-zicht van de emissie-eisen van Bees A gegeven. Dezeoverzichten zijn niet uitputtend en vooral bedoeldom de hoofdlijnen van de in Bees A weergegeveneisen te presenteren. De feitelijke hoogte van de ineen bepaald geval geldende emissie-eis kan somsafwijken van de hier vermelde waarden. In bijlage zijn de eisen voor 2, x en stof voor alle installa-ties in detail vermeld, uitgesplitst naar vaste, vloei-bare en gasvormige brandstoffen.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199910

tabel 2: emissie-eisen voor nieuwe stookinstallaties (vergund op of na 29 mei 1987)*de data in de tabel hebben betrekking op de datum van vergunningverlening

brandstof NOx (mg/m3) SO2 (mg/m3) ** stof (mg/m3)

vast tot 1-1-89 tot 1-1-90 ≥ 1-1-90 tot 1-1-90 ≥ 1-1-90 tot 15-10-92 ≥ 15-10-92≥ 300 MW 400 300 200 400 200 50 20

tot 1-8-88 tot 15-10-92 tot 1-1-94 ≥ 1-1-94 ≥ 29-5-87 bb t/m 5 of bb t/m 5< 300MW 650 500 200 100 700 bb t/m 250 20 (bij kolen)vloeibaar tot 15-9-91 tot 15-10-92 tot 1-5-98 ≥ 1-5-98

p 450 300 200 120 ≥ 300 MW 200*** 100/50 afhankelijktot 1-8-88 tot 15-10-92 tot 1-5-98 ≥ 1-5-98 van asgehalte

k 450 300 150 120 < 300MW 1700*** en vermogengasvormig tot 15-9-91 tot 1-5-98 ≥ 1-5-98 raffinaderijgas 35/800 5

p1 350 200 110/140 cokesovengas 400 bb 200 20tot 15-9-91 tot 15-10-92 tot 1-5-98 ≥ 1-5-98 hoogovengas 150 bb 120 10

p2 350 200 150 80/110 oxygas 35 20tot 1-8-88 tot 15.10.92 tot 1-5-98 ≥ 1-5-98 LPG 5 5

k 350 200 100/200 70 ander gas 35 5

* Voor gasturbine(installatie)s en zuigermotoren gelden aparte NOx-eisen, zie tabellen 5 en 6** niet van toepassing op raffinaderijen, zie hiervoor tabel 4***uitgezonderd gasoliep procesfornuis, 1procesgas, 2ander gask ketelbb bandbreedte

tabel 3: emissie-eisen voor bestaande stookinstallaties (vergund vóór 29-5-87)*

brandstof NOx (mg/m3) SO2 (mg/m3) **) stof(mg/m3)

vast 650 ≥ 300 MW 400< 300 MW –

vloeibaar 400 1/ 200 2 ≥ 300 MW 400 3

< 300 MW 1700 3

gasvormig 150 / 70 4 raffinaderijgas 35 –cokesovengas 400 bb 200 20 hoogovengas 150 bb 120 20 oxygas 35 20

* Voor gasturbine(installatie)s en zuigermotoren gelden aparte NOx-eisen, zie tabellen 5 en 6** niet van toepassing op raffinaderijen, zie hiervoor tabel 41 zware stookolie, in inrichting gegenereerde vloeistoffen met stikstofgehalte > 0,3 %2 andere vloeibare brandstoffen 3 alleen voor zware stookolie4 bij brandervervanging, < 10 MW, warmte-overdracht naar water, stoom of thermische oliebb bandbreedte

Page 12: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel 4: SO2-eisen raffinaderijen Voor NOx en stof gelden per stookinstallatie de eisen zoals hiervoorweergegeven voor vloeibare en gasvormige brandstoffen.

SO2-eis toelichting en/of eventueel te stellen eis(mg/m3)

1500 (per 1-1-1996) de eis heeft betrekking op de SO2

1000 (per 1-1-2000) concentratie gemiddeld over de rookgassenvan de inrichting (inclusief SRU). Voor het totaal aan installaties vergund op of na 29-5-87 geldt een eis van 1000 mg/m3.

tabel 5: NOx-eisen gasturbine(-installatie)s (asvermogen groter dan 1 MW)

datum vergunning NOx-eis(g/GJ)

gasturbine voor 1-5-98 200* bb t/m 65* gasturbine op/na 1-5-98 65 bb t/m 45 gasturbine-installatie vóór 29-5-87 65*,** gasturbine-installatie ≥ 29-5-87–15-10-92 65*,**gasturbine-installatie op/na 15-10-92 65*

* maal 1/30 gasturbinerendement, eventueel correctiefactor voor gaskwaliteit tussen 0,9 en 1,0

**eventueel minder strenge eis te stellen

tabel 6: NOx-eisen zuigermotoren

brandstof datum vergunning asvermogen NOx eis (kW) (g/GJ)

≥ 50% gas vóór 29-5-87** > 50 500≥ 50% gas ≥ 29-5-87–1-1-90 > 50 800* bb t/m 270*≥ 50% gas ≥ 1-1-90–1-1-94 > 50 270* bb t/m100*≥ 50% gas op/na 1-1-94 > 50 140* bb t/m100*≥ 50% gas op/na 29-5-87 ≤ 50 800* bb t/m 270*< 50% gas ≥ 29-5-87–1-1-90 > 50 1200*bb t/m 400*< 50% gas op/na 29-5-87 ≤ 50 1200*bb t/m 400*< 50% gas op/na 1-1-90 > 50 400* bb t/m 150*

* maal 1/30 motorrendement **eis geldt per 1-1-2000 en is n.v.t. als de motor vóór 1-1-2001

uit bedrijf wordt genomen.

Bij de x-eis voor gasturbine(-installatie)s enzuigermotoren wordt nagenoeg altijd een ‘rende-mentsfactor’ toegepast. Deze factor bedraagt /van het gasturbine- danwel motorrendement. Ditrendement varieert van ca. tot %, afhankelijkvan type en leeftijd. Bij een rendement van %bedraagt de rendementsfactor ,. Een x-eis vooreen zuigermotor van bijvoorbeeld g/ maalrendementsfactor bedraagt in dat geval: maal, = g/. Behoudens tegenbewijs wordt uitge-gaan van het door de fabrikant gegarandeerdegasturbinerendement of motorrendement.

4.2 Standaardcondities

De x-, 2- en stofconcentraties worden beïn-vloed door de rookgascondities. Zo worden naar-mate de luchtovermaat toeneemt de rookgassen‘verdund’ en nemen deze massaconcentraties af. Omhierin eenduidigheid te verkrijgen worden de rook-gascondities daarom herleid op standaardcondities.

Voor de berekening van de uitworp worden de massacon-centraties NOx, SO2 en stof als volgt herleid (artikel 4): • bij een gas- of oliegestookte stookinstallatie wordt de

massaconcentratie in rookgas herleid op een zuurstofge-halte van 3% en bij gebruik van vaste brandstoffen opeen zuurstofgehalte van 6%.

• het volume van dat rookgas wordt herleid op een tempe-ratuur van 273 K en een druk van 101,3 kPa, na aftrekvan het volume van het erin aanwezige water, berekendals waterdamp.

De massaconcentratie aan x in het rookgas wordtberekend als massaconcentratie aan 2 omdat ,zodra dit in de atmosfeer terecht komt, wordt omge-zet in 2.

Bij gasturbines, gasturbine-installaties en zuigermotorendient de emissie te worden teruggerekend op ISO-luchtcon-dities en te worden betrokken op de warmte-inhoud van detoegevoerde brandstof.

De -luchtcondities zijn als volgt: een tempera-tuur van K, een druk van , kPa en een rela-tieve vochtigheid van %. De omrekening naar-luchtcondities voor gasturbines en gasturbine-installaties dient overeenkomstig artikel , lid , vande Regeling meetmethoden¹ plaats te vinden. Bij een zuigermotor mag, indien de temperatuur vande aangezogen lucht lager is dan en de voch-tigheid van de aangezogen lucht hoger is dan ,kg water per kg lucht, de gemeten waarde gelijkworden gesteld aan de naar de -luchtconditiesgecorrigeerde waarde (artikel , lid , onder a vande Regeling meetmethoden). In andere gevallen mag% van de gemeten waarde gelijk worden gesteldaan de naar -luchtcondities gecorrigeerde waarde.

¹ Artikel . Voor de herleiding naar -luchtcondities als bedoeld in artikel , eerste lid, onder b, dient de volgendeformule te worden toegepast:

E = Em (Pref /Pm)⁰,⁵ (Tm/)-¹,⁵³ exp ((xm-,))

waarin:E = stikstofoxiden uitworp herleid tot conditiesEm = gemeten stikstofoxidenuitworpPref = compressor einddruk (absoluut) onder luchtcondities Pm = gemeten compressor einddruk (absoluut)Tm = inlaatlucht temperatuur ()xm = gemeten vochtgehalte van de inlaatlucht (kg water per kg

droge lucht)

Leidraad Bees A InfoMil, september 199911

Page 13: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

4.3 Toepassing van factoren

Alleen voor bestaande ketels en procesfornuizen (vergundvóór 29 mei 1987) kan of moet in sommige gevallen eenfactor op NOx-eisen toegepast worden (artikelen 24 en25).

Als een factor toegepast kan worden ligt de beslis-sing hieromtrent bij het bevoegd gezag. Hierondervolgt een overzicht van de factoren:

Leidraad Bees A InfoMil, september 199912

tabel 7: overzicht factoren

factor formule van toepassing op NOx–eis (mg/m3)zonder met factor*

vuurhaardtemperatuur 1 + (T-760) / 555, waarbij • procesfornuis 150 max. 350kan T = de vuurhaardtemperatuur (°C) • gasvormige brandstof

• vuurhaardtemperatuur > 760°Cluchtvoorverwarming 1/ (1,18 – 0,0018 (tl +100)), • ketel of procesfornuiskan waarbij tl = de temperatuur (°C) van • gasvormige brandstof 150 max. 350

de toegevoerde lucht • zware stookolie of zelfgegenereerde 400 max. 450brandstoffen met stikstofgehalte > 0,3%

• gasolie of overige vloeibare brandstoffen 200 max. 225van standaardkwaliteit Sa / 38, waarbij • ketel of procesfornuis 150 max. 350afwijkend aardgas Sa = de onderste verbrandingswaarde • aardgas van afwijkende kwaliteitkan (MJ/kg) van het gebruikte aardgas.stikstofgehalte vloeibare 1,76 – 1,41e–2,06n • ketel of procesfornuis 400 max. 700brandstof e = grondtal van de natuurlijke logaritme • in inrichting gegenereerde vloeibare moet n = het stikstofgehalte (%) brandstof met stikstofgehalte > 0,3%samenstelling van een (1 + mol fractie C3+) (1 + mol fractie H2) • ketel of procesfornuis 150 max. 500 gasvormige brandstof waarbij C3+ staat voor koolwaterstoffen • in de inrichting gegenereerde gasvormige moet met meer dan drie koolstofatomen. brandstof

* inclusief toepassing van andere factoren

Toepassing van een (of soms meer dan één) factorleidt tot verhoging van de getalwaarde van de emis-sie-eis, uiteraard afhankelijk van de in te vullenvariabelen. Zo is bij luchtvoorverwarming tot °de factor , en wordt de x-emissie-eis bij eenbestaande ketel of procesfornuis gestookt op gasvor-mige brandstof maal , = mg/m³. Alsmeerdere factoren van toepassing zijn wordt de basiseis met elk van deze factoren vermenigvuldigd. Er isechter bij elke emissie-eis een bovengrens aangege-ven, die na toepassing van de relevante factor(en)niet overschreden mag worden (artikelen en ).Deze bovengrens is in tabel aangegeven. Opge-merkt wordt nog, dat indien bij een stookinstallatiezowel sprake is van een vuurhaardtemperatuur vanhoger dan º als van luchtvoorverwarmingslechts de factor voor luchtvoorverwarming wordttoegepast.

Page 14: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Hieronder volgt nog een nadere toelichting op defactoren:

Hoge vuurhaardtemperatuur bij een bestaand proces-fornuis, gestookt op gasvormige brandstoffenProcesfornuizen zijn te onderscheiden in lage-temperatuur en hoge-temperatuur fornuizen. Maat-gevend daarbij is de eindtemperatuur die het teverwarmen medium moet bereiken. De verbran-dingstemperatuur is van invloed op de hoeveelheidstikstofoxiden die gevormd wordt. De temperatuurdie bepalend is voor de factor is de temperatuur inde vuurhaard daar waar het stralingsgedeelte over-gaat in het convectiegedeelte. Deze temperatuurmoet gemeten worden afgeschermd van de vlam.Alleen boven een vuurhaardtemperatuur van °kan deze factor toegepast worden. Ter illustratieenkele waarden van de factor:

vuurhaardtemperatuur (°C) factor 800 1,07 850 1,16900 1,25

Luchtvoorverwarming, toegepast sinds een tijdstip gelegen vóór 15-10-92, bij een bestaande ketel of proces-fornuis gestookt op gasvormige en/of vloeibare brand-stoffenEr geldt hierbij geen ondergrens voor de tempera-tuur van de voorverwarmde lucht. Luchtvoorver-warming wordt toegepast om energie te besparen.Het betreft de laatste stap in de onttrekking vanwarmte aan de verbrandingsgassen. Deze zijn danreeds afgekoeld van zo’n ° tot à °. Ineen warmtewisselaar, meestal een roterend wiel,wordt het rookgas verder afgekoeld onder warmte-uitwisseling met de lucht die aan de brander(s)wordt toegevoerd. De verbrandingslucht warmthierdoor op van omgevingstemperatuur tot zo’n à °. Hierdoor wordt zo’n à % extra warmtebenut. De hogere verbrandingsluchttemperatuurheeft een hogere verbrandingstemperatuur totgevolg, waardoor meer x wordt gevormd. Ter illu-stratie enkele waarden van de factor:

luchttemperatuur (°C) factor 100 1,22 150 1,37 200 1,56

Toepassing sinds een vóór 15-10-92 gelegen tijdstip vanvan standaardkwaliteit afwijkende kwaliteit aardgasbij een bestaande ketel of een procesfornuisBij hogere verbrandingswaarde is de verbrandings-temperatuur hoger, waardoor meer x gevormdwordt. De factor voor de aardgaskwaliteit wordtberekend als Sa/. Sa is de onderste verbrandings-waarde van de ingezette brandstof. De ondersteverbrandingswaarde voor de standaardkwaliteitaardgas bedraagt /kg. Bij een verbrandings-waarde van het ingezette aardgas van /kgbedraagt de factor ,.

Toepassing van in de inrichting gegenereerde vloeibarebrandstoffen met een stikstofgehalte groter dan 0,3% bijeen bestaande ketel of procesfornuisNaarmate het stikstofgehalte van de brandstoftoeneemt wordt meer x gevormd. Ter illustratieenkele waarden van de factor:

stikstofgehalte (%) factor 0,5 1,26 0,7 1,43 0,9 1,54

Toepassing van in de inrichting gegenereerde gas-vormige brandstoffen bij een bestaande ketel of procesfornuis De factor hangt af van de volumepercentages voorde hogere koolwaterstoffen (+, vanaf C3H8(propaan)) en waterstof. Bij een gemiddelde gas-samenstelling van % H2, % CH4, % C2H6 en% +(C3H8 en hoger) bedraagt de toe te passenfactor ,.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199913

Page 15: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

5.1 Optelling

In een aantal gevallen worden meerdere stookinstal-laties als één stookinstallatie beschouwd (artikel ).Het thermische vermogen van zo’n stookinstallatie isdan de som van het thermisch vermogen van desamenstellende delen. Doel van artikel is om hetvermijden van de eis van rookgasontzwaveling, ingevallen die daarvoor duidelijk wel in aanmerkingzouden moeten komen, te voorkomen. Het aange-merkt worden als één stookinstallatie kan tot gevolghebben dat een strengere eis van toepassing is. Ditgeldt bijvoorbeeld voor het overschrijden van degrens voor het thermisch vermogen van ,waarbij de eis van rookgasontzwaveling kan gaangelden. Het kan ook zijn bij overschrijding van degrens van , bij nieuwe stookinstallaties voorvloeibare brandstoffen. Boven die grens geldt inge-volge Bees A een stofemissie-eis, daaronder niet en ishet aan de vergunningverlener een eis te stellen.

Van de optelregeling zijn uitgesloten gasturbine(-installa-tie)s en zuigermotoren. Voor de optelregeling kunnen devolgende gevallen in aanmerking komen: • bestaande installaties, vergund na 1-1-1975, gestookt

op zware stookolie en bij gemengd stoken, meer dan50% zware stookolie;

• ‘nieuwe’ installaties (vergund op of na 29-5-1987).

Bij optellen geldt altijd de voorwaarde dat de stook-installaties moeten zijn gelegen binnen één inrich-ting en zijn aangesloten op één schoorsteen of blij-kens vergunning technisch en economischaanvaardbaar op één schoorsteen aangeslotenkunnen worden.Indien in de verschillende onderdelen van de‘samengestelde’ stookinstallatie verschillende brand-stoffen worden gestookt, is de regeling voorgemengd stoken van toepassing (zie artikel .). Bijvaststelling van de uitworp van een ‘samengestelde’stookinstallatie, die feitelijk op één schoorsteen isaangesloten, gelden de meetbepalingen ook als waser slechts één stookinstallatie. Zijn de onderdelenvan een samengestelde stookinstallatie feitelijk nietop één schoorsteen aangesloten, dan zal voor hetvaststellen van de uitworp meting op elke installatieafzonderlijk noodzakelijk zijn.

Meer dan één schoorsteen

Als een aantal stookinstallaties dat op grond van de optel-regeling als één stookinstallatie wordt beschouwd, meerdan één schoorsteen heeft dan geldt de emissie-eis voor degemiddelde uitworp via die schoorstenen.

Het gemiddelde wordt bepaald op basis van derookgasvolumina die via elk van de schoorstenenwordt geloosd (artikel ). Hetzelfde geldt voor raffi-naderijen, waar voor het totaal van de stookinstalla-ties waaruit de inrichting bestaat, één emissie-eisvoor 2 van toepassing is. De bepaling van het rookgasdebiet wordt in detoelichting van de Regeling meetmethoden nadertoegelicht. Het rookgasdebiet is te berekenen aan dehand van gegevens over de brandstofsamenstelling,het brandstofdebiet en de aan de installatie toege-voegde hoeveelheid verbrandingslucht (O2-meting).

5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Achtereenvolgend stoken van verschillende brandstoffen

Wanneer achtereenvolgend verschillende brandstoffenworden gestookt, gelden steeds de eisen die op grond vande aard van de brandstof en het thermisch vermogen vande stookinstallatie van toepassing zijn.

Daarop geldt één uitzondering (artikelen lid en en lid ): als uitsluitend zware stookolie of gaso-lie wordt gestookt in plaats van aardgas omdat:a wegens weersomstandigheden of storingen in de

aardgastoevoer geen aardgas kan worden geleverd;b zulks (alleen voor bestaande stookinstallaties)

nodig is om de voorraad zware stookolie of gasoliete verversen die voor de onder a genoemdeomstandigheden wordt aangehouden of op grondvan de Wet voorraadvorming aardolieproduktenwordt aangehouden.

Voor het stoken van zware stookolie geldt dan onge-acht het thermisch vermogen van de stookinstallatieeen eis van mg/m³ voor de 2-uitworp. Voorde x- en stofuitworp als gevolg van het stoken vanzware stookolie in dat soort omstandigheden is inBees A geen eis opgenomen. De vergunningverlenerkan voor dat soort omstandigheden zonodig bijvergunningvoorschriften eisen stellen. Het stokenvan zware stookolie of gasolie in bovenvermeldegevallen dient steeds aan de vergunningverlenergemeld te worden (artikelen lid en lid ).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199914

Bijzondere situaties5

Page 16: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Gemengd stoken Gemengd stoken is het gelijktijdig gebruik vanverschillende brandstoffen.

Bij gemengd stoken moet voor de berekening van de toege-stane uitworp van SO2, NOx en stof als volgt te werkworden gegaan (artikel 9).1 Stel het aandeel per brandstof vast in de warmte-inhoud

van het totaal der brandstoffen.2 Stel vast welke emissie-eis van toepassing is voor elke

brandstof afzonderlijk op grond van Bees A (en eventu-eel het Besluit zwavelgehalte brandstoffen) bij uitsluitendgebruik van die brandstof in de stookinstallatie.

Bepaal de totaal toegestane emissie als het gemiddeldevan overeenkomstig punt 2 gevonden waarden op basisvan het onder 1 bepaalde aandeel van de onderscheiden-lijke brandstoffen.

Artikel is ten aanzien van 2 niet van toepassingop raffinaderijen (wel voor x en stof ). Als het aandeel van de vaste brandstoffen en zwarestookolie in het thermisch vermogen van de installa-tie of groter is, is rookgasontzwavelingverplicht.

5.3 Storingen

Rookgasontzwaveling

Als een stookinstallatie is uitgerust met een rookgasontzwa-velingsinstallatie dan mag in geval van storingen bij derookgasreiniging, zodanig dat het vereiste ontzwavelings-percentage niet wordt gehaald, onder bepaalde voorwaar-den de stookinstallatie in bedrijf blijven. Wanneer de getal-waarde van de emissie-eis wordt overschreden, mag destookinstallatie in bedrijf worden gehouden gedurende tenhoogste 72 uur. In een kalenderjaar mag een duur van 240uren niet overschreden worden (artikel 7, onder a).

Dit zijn uiterste grenzen. Steeds moet getrachtworden aan de storing zo spoedig mogelijk een eindte maken. Veelal zullen kleinere storingen in rook-gasreinigingsinstallaties binnen de termijn van uren verholpen kunnen worden. Indien herstel vande storing niet op korte termijn mogelijk is, zullenbinnen die termijn zodanige maatregelen getroffenmoeten worden, dat aan het overschrijden van deemissie-eis op andere wijze een einde komt, zoalsbijv. overschakelen op aardgas. Indien dergelijkemaatregelen niet mogelijk zijn of onvoldoende zijnom aan de emissie-eis te voldoen zal de stookinstal-latie na een termijn van uren buiten bedrijfmoeten worden gesteld.

Bij de beoordeling van de metingen ter controle van deuitworp worden de meetuitkomsten verkregen tijdens dezestoringsperioden niet meegerekend (artikel , lid ). Wordt het ontzwavelingspercentage niet gehaald terwijl de getalwaarde van emissie-eis niet wordt overschre-den, dan mag de stookinstallatie in bedrijf blijven indiende vergunningverlener voor dergelijke gevallen eenbepaalde periode in de vergunning heeft vastgesteld. Ookin deze gevallen geldt de verplichting zo spoedig mogelijkaan de storing een eind te maken. Degene die de inrichtingdrijft dient het voorval en de genomen maatregelen temelden bij Gedeputeerde Staten (artikel , lid ).

NOx- , stof- en SO2-bestrijding

In een stookinstallatie kunnen ook zodanige storingenoptreden, dat de eisen met betrekking tot NOx of stof nietmeer in acht genomen worden. Dat kan bijvoorbeeld hetgeval zijn bij storing in de branders of storing in emissiebe-strijdingsapparatuur. Het in bedrijf houden van de stookin-stallatie is in zo’n situatie gedurende een bepaalde periodetoegestaan, indien Gedeputeerde Staten dat in de vergun-ning heeft vastgesteld en daarvoor een tijdsduur heeft vast-gelegd (artikel 8).

Bovenstaande is ook van toepassing als bij eenstookinstallatie zonder rookgasontzwaveling de eisenmet betrekking tot 2 niet meer in acht genomenworden. Bij het vaststellen van zo’n ‘ontheffings’periode kanhet bevoegd gezag rekening houden met het indivi-duele bedrijf en met de plaatselijke omstandigheden.Indien de storing tijdens die periode niet verholpenis, zal de stookinstallatie uit bedrijf genomenmoeten worden. Evenals bij storingen in de rookgasontzwaveling is ereen plicht de storing en de genomen maatregelenaan Gedeputeerde Staten te melden. Bij de beoordeling van de metingen ter controle vande uitworp, worden meetuitkomsten verkregentijdens storingsperioden niet meegerekend. Dit geldtuiteraard alleen voorzover deze binnen de door devergunningverlener vastgestelde storingsperiode zijnverkregen (artikelen ., . en . juncto ).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199915

Page 17: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Voor alle onder Bees A vallende stookinstallatiesgeldt een meetverplichting om vast te stellen of aande in Bees A gestelde emissie-eisen wordt voldaan.De meetverplichting is omschreven in hoofdstuk 4van Bees A (artikelen 30 t/m 44) en in de Regelingmeetmethoden emissie-eisen stookinstallatiesmilieubeheer A (verder te noemen de Regelingmeetmethoden). In Bees A is de te hanteren meet-strategie beschreven, zoals welk meetregime vantoepassing is, wanneer gemeten moet worden enonder welke condities dit geschieden moet. DeRegeling meetmethoden geeft nadere voorschriftenover hoe de meting feitelijk moet worden uitgevoerd.

6.1 Metingen in hoofdlijnen

In hoofdstuk van Bees A is het meetregime aange-geven: er is vastgelegd in welke gevallen een conti-nue meting en in welke gevallen een niet-continue(afzonderlijke) meting moet worden uitgevoerd. Hieronder volgt een overzicht van de verschillendemeetregimes. In alle gevallen, waarin continuemeting niet verplicht is, is het wel toegestaancontinu te meten. Wanneer een bedrijf daarvoorkiest, zijn uiteraard alle bepalingen inzake continuemeting van toepassing.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199916

Metingen6

tabel 8: meetregime

wanneer continue meting wanneer afzonderlijke meting

bij ketels, procesfornuizen en nieuwe gasturbine(-installatie)s met een thermisch vermogen van 300 MW of meer.inzake SO2 en stof zijn de volgende uitzonderingen: voor SO2 en stof indien:• in acht nemen SO2-emissie-eis uitsluitend door het stoken • geen (al dan niet verplichte) continue meting plaatsvindt of

van brandstoffen met een bepaald zwavelgehalte; • niet uitsluitend door het zwavel- en stofgehalte van de brandstof aan • in acht nemen stof emissie-eis uitsluitend door stoken de eis wordt voldaan

van gasvormige brandstoffen met een bepaald stofgehalte. inzake NOx ook continu meten bij < 300 MWth voor: voor NOx indien:• gasturbine-installaties met water/stoominjectie; • geen (al dan niet verplichte) continue meting plaatsvindt • bestaande stookinstallaties (ketels/fornuizen) ingeval een factor

voor de brandstofsamenstelling wordt toegepast;• met procesgas gestookte procesfornuizen vergund op/na 1-5-98

en met procesgas gestookte ketels vergund in de periode15-10-92 t/m 30-4-98.

De continue meting hoeft niet steeds de concentra-tie van de betreffende component in het rookgas tebetreffen. Andere mogelijkheden zijn: • bij gasvormige brandstoffen kan, indien geen

bestrijding na de verbranding plaatsvindt, hetzwavelgehalte en het stofgehalte van de brandstofcontinu worden gemeten.

• voor de bepaling van de uitworp van stikstofoxi-den kan gekozen worden voor vaststelling van eenuitworpkarakteristiek en continue meting vanzodanige parameters, dat daarmee het uitworpni-veau ondubbelzinnig wordt vastgesteld.

Ook bij het afzonderlijke meetregime vervalt demeetverplichting als aan de 2-emissie-eis wordtvoldaan uitsluitend door gebruik van een brandstofmet een bepaald zwavelgehalte. Wel moet hetzwavelgehalte van de brandstof te allen tijde bekendzijn. Dit geldt ook voor de stof-emissie-eisen voorgasvormige brandstoffen.

In de artikelen a en a is aangegeven dat de meet-verplichting vervalt als in een stookinstallatiebepaalde typen branders zijn geïnstalleerd of als eenaardgasgestookte zuigermotor wordt toegepast diedoor een door de Minister aan te wijzen instantiezijn gekeurd. Tot op heden is echter voor Bees Ageen instantie aangewezen.

Page 18: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Voor afzonderlijke metingen worden eisen gesteldinzake het tijdstip waarop deze moet zijn uitgevoerden ook de frequentie is vastgelegd. Voorts is aangege-ven bij welke belasting van de installatie de metingmoet geschieden. Een en ander is weergegeven inonderstaand overzicht.

tabel 9: afzonderlijke meting

wanneer

zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken nadat eennieuwe of aangescherpte eis op installatie van kracht is geworden.vervolg metingen:• voor gasturbine-(installatie)s, zuigermotoren en andere stook-

installaties ≥ 50 MW: 1 x per 3 jaar.

belasting

gasturbine-(installaties) en zuigerrnotoren:bij de hoogste belasting waarbij de installatie continu kan wordenbedreven en bij gasturbine-installaties bij een percentage bijstookconform art. 42 overige stookinstallaties:• bij een belasting van 100%:

– alle eerste metingen bij ‘nieuwe’ stookinstallaties ≥ 50 MW • bij een belasting van meer dan 60%:

– alle metingen bij stookinstallaties < 50 MW– alle metingen bij bestaande stookinstallaties ≥ 50 MW– alle vervolgmetingen bij overige stookinstallaties ≥ 50 MW

Verder is aangegeven hoe de meetuitkomstenmoeten worden geïnterpreteerd, d.w.z. wanneer aande emissie-eis is voldaan. Zie hiervoor tabel .

tabel 10: wanneer is aan de eis voldaan

continue metinggasturbine(-installatie)s• wanneer de eis van 65 g/GJ van toepassing is: indien geen

etmaalgemiddelde boven de waarde van de emissie-eis komt• in de overige gevallen: indien geen halfuurgemiddelde waarde

boven de emissie-eis komt.overige stookinstallatiesIndien in een kalenderjaar:• geen kalendermaandgemiddelde de waarde van de emissie-eis te

boven gaat en• voor SO2 en stof: 97% van alle 48-uursgemiddelden niet hoger

ligt dan 110% van de waarde van de emissie-eis*• voor NOx: 95% van alle 48-uursgemiddelden niet hoger ligt dan

110% van de waarde van de emissie-eis*n.b.: een 48-uursgemiddelde waarde is samengesteld uit tweeetmaalgemiddelde waarden.* hierbij niet meerekenen de uitkomsten tijdens opstarten en stilleggen en

‘goedgekeurde’ storingen. Een stookinstallatie vertoont tijdens opstarten en

stilleggen veelal een ander emissiebeeld dan bij het normale gebruik. De

emissies kunnen bij een overigens goed functionerende installatie in deze

perioden tot boven de getalwaarde van de emissie-eis oplopen, zonder dat

van een feitelijk onacceptabele situatie sprake is.

afzonderlijke meting

geen van de drie meetuitkomsten mag boven de waarde van deemissie-eis liggen.

6.2 Regeling meetmethoden

Krachtens artikel van Bees A wordt bij ministe-riële regeling (de Regeling meetmethoden) naderaangegeven hoe de feitelijke emissies wordenbepaald. De Regeling meetmethoden geeft naderevoorschriften voor de uitvoering van de meetver-plichting. Ten aanzien van de installatie van meetap-paratuur is aangegeven dat de voor meting nodigevoorzieningen na overleg met de vergunningverlenerdienen te worden aangebracht. De metingen van 2, x en stof worden geachtbetrouwbaar te zijn uitgevoerd als de meetappara-tuur gecalibreerd is ten opzichte van de referentie-methoden zoals beschreven in: • / voor 2• voor x (nat-chemische meetmethode)• voor stof.Voor x mag in bepaalde gevallen een andere refe-rentiemethode worden gebruikt, te weten de chemo-luminescentiemethode overeenkomstig .De gevallen betreffen:• de afzonderlijke bepaling;• continu meten met behulp van een uitworpkarak-

teristiek;• de vaststelling van de verhouding /2.De voor deze gevallen gebruikte meetmethode moetvergelijkbare resultaten geven als bijtenminste gelijke herhaalbaarheid.Andere in de regeling opgenomen normen hebbenbetrekking op brandstofeigenschappen (zoals hetzwavel- en stikstofgehalte en de stookwaarde) endebietmetingen voor lucht of rookgas.Voor het meten van de uitworp gaat het niet alleenom de gehaltebepaling in de rookgassen van 2,x en stof maar ook om het zuurstofgehalte en omde andere grootheden die voor vaststelling van defeitelijke emissies bekend dienen te zijn. Daarvoorverwijst de regeling naar de gangbare meetpraktijk.Het bevoegd gezag kan daaraan nadere eisen stellen(art. , onder d, Bees A)

Een afzonderlijke meting bestaat uit een serie van tenminste drie metingen waaruit telkens een half-uursgemid-delde wordt vastgesteld.

De duur van een meting dient dan ook niet meerdan een half uur te bedragen. Een half-uursgemid-delde kan ook worden vastgesteld uit meer metingenbinnen een half uur. Wanneer het meettechnischniet mogelijk is de meting in een half uur uit tevoeren mag de meting ten hoogste twee uur bedra-gen (art. lid en lid , Regeling meetmethoden).Van belang is dat voordat de meting start de meetap-paratuur op normale meetcondities is gestabiliseerd.Ook de stookinstallatie moet redelijk stabiel draaien.Elk van de drie meetuitkomsten moet aan de eisvoldoen. Als dit niet het geval is, is herkansingmogelijk binnen één week. (art. lid ) Hierbij magslechts één uit negen metingen niet aan de eis

Leidraad Bees A InfoMil, september 199917

Page 19: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

voldoen en het gemiddelde van de negen metingendient aan de eis te voldoen.

Metingen door of vanwege het bedrijfDe in Bees A verplicht gestelde metingen dienendoor het bedrijf waartoe de stookinstallatie behoort,te worden uitgevoerd. Er kan ook opdracht gegevenworden aan een derde om die metingen te verrich-ten. Een bedrijf kan dan een instelling of een bedrijfin de arm nemen waar over de kennis en apparatuurwordt beschikt om de noodzakelijke metingen teverrichten.

De meetresultaten van de afzonderlijke metingen en debewerking daarvan naar standaardcondities of ISO lucht-condities dienen in een rapport te worden vastgelegd (arti-kel 23, Regeling meetmethoden). Tevens dient daarin teworden vermeld de voor elke component of parametertoegepaste meetmethode en de bedrijfscondities van destookinstallatie voor zover gegevens daarover noodzake-lijk zijn voor de vaststelling of aan de van toepassingzijnde emissie-eis wordt voldaan.

Ten minste moet in het meetrapport ingegaanworden op zaken als:• een eenduidige beschrijving van het emissiepunt;• alle bemeten componenten, zoals x en 2;• de concentraties voor elke deelmeting;• de belasting van de stookinstallatie;• de datum en het tijdstip van de meting;• de toegepaste meetapparatuur (methode, type,

nauwkeurigheid);• de meetinstantie.Uiteraard worden er aan continue metingen over-eenkomstige eisen gesteld, echter wel afgestemd opde desbetreffende toetsingscriteria.

NauwkeurigheidsmargesIn de toelichting bij de Regeling meetmethoden isvermeld dat bij de beoordeling van de meetresulta-ten die nauwkeurigheidsmarges in de meetmethodeten gunste van de vergunninghouder zullen wordenuitgelegd. Bij het ontbreken van specifieke nauw-keurigheidsmarges wordt de algemene meetpraktijkgevolgd. Voor x is voorlopig uit te gaan van eenaantoonbare onzekerheid van +/- % (%betrouwbaarheidsinterval).

In bijlage zijn bij elke behandelde categorie instal-laties het meetregime en de interpretatie van demeetuitkomsten vermeld. Of de regels met betrek-king tot de uitworp en het meten zijn nageleefd staatuiteindelijk ter beoordeling van de vergunningverle-ner en van de met de controle op de naleving belasteambtenaar. Gedeputeerde Staten zijn te allen tijdebevoegd controle metingen te laten uitvoeren. Voordie metingen gelden uiteraard ook de regels van BeesA en de Regeling meetmethoden.

Ter controle van de naleving van het Besluit is het noodza-kelijk dat de resultaten van de metingen in de inrichtingaanwezig zijn.

Indien afzonderlijke metingen worden uitgevoerddienen de resultaten gedurende de levensduur vande installaties te worden bewaard (artikel , BeesA). De gemiddelde levensduur van stookinstallatiesbedraagt zo’n jaar. Het bevoegd gezag kan terzake nadere eisen stellen in de vergunning. Zo kanhet bevoegd gezag bijvoorbeeld eisen dat hetmeetrapport binnen een bepaalde tijd na uitvoeringvan de meting voor controle aan het bevoegd gezagter beschikking wordt gesteld. Voor continue metin-gen is het gewenst, o.a. voor onderlinge vergelijking,dat de resultaten gedurende drie jaren beschikbaarzijn. Ook andere gegevens dan meetgegevens, dienodig zijn om te kunnen beoordelen of in overeen-stemming met Bees A is gehandeld, moeten wordenbewaard. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om bewijs-stukken betreffende het zwavelgehalte van brand-stoffen, of om gegevens over de relatie tussenuitworp van x en bepaalde parameters van destookinstallatie.

6.3 Vaststelling uitworp kalenderjaar

Met ingang van januari geldt de verplichtingdat bedrijven de totale uitworp aan 2 en x overeen kalenderjaar dienen vast te stellen (art. a).

Indien continu wordt gemeten dient de uitworp dagelijks teworden vastgesteld en opgeteld bij de hoeveelheid die inde voorafgaande dagen in het kalenderjaar is uitgewor-pen. In de overige gevallen dient de uitgeworpen hoeveel-heid te worden geraamd.

De gegevens dienen vóór april van het volgendkalenderjaar aan de vergunningverlener en aan dehoofdinspecteur belast met de toezicht op dehygiëne van het milieu te worden toegezonden.Adres:

Hoofdinspectie Milieuhygiëne/ipc

Afdeling Emissieregistratie en Informatiemanagement Postbus

’s-Gravenhage

Leidraad Bees A InfoMil, september 199918

Page 20: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

7.1 Algemeen

Bees A werkt rechtstreeks, dat wil zeggen dat aan deverplichtingen die Bees A oplegt door de inrichtinghoudermoet worden voldaan. Overneming van de eisen uit Bees Ain de vergunningvoorschriften is dus niet nodig.

Bees A leidt niet tot wijziging van de vergunningver-leningsprocedure. Wel zal deze, daar een aantal eisenal in Bees A is vastgesteld, eenvoudiger en snellerkunnen verlopen. Dit zal met name gelden in degevallen waar Gedeputeerde Staten geen bevoegd-heid tot het afwijken van de Bees-eisen heeft.

Wanneer Gedeputeerde Staten gebruikmaken van de inBees A gegeven bandbreedte of van de bevoegdheid vanBees A af te wijken, zal dat uiteraard wel in de vergunning-voorschriften moeten worden vastgelegd.

Het gebeurt ook dat in de vergunningaanvraag vooreen stookinstallatie wordt aangegeven dat een lageruitworpniveau wordt bereikt dan bij toepassing vande betreffende eis(en) van Bees A. Wanneer devergunning met inachtneming van de aanvraagwordt verleend, geldt dat lager uitworpniveau. Hetis in dit geval niet relevant of Bees A al dan niet eenbandbreedte geeft.

Het gewone vergunningregime blijft gelden vooralle onderwerpen die niet in Bees A zijn geregeld. Zokunnen Gedeputeerde Staten, wanneer het voorko-men of beperken van luchtverontreiniging datnoodzakelijk maakt, voorschriften met betrekkingtot de totale uitworp per tijdseenheid voor de stook-installatie vaststellen, dan wel een vergunning weige-ren of intrekken. Wanneer verder voor het stokenvan een bepaalde brandstof in Bees A alleen een eisis gesteld voor 2 staat het de vergunningverlenervrij voor x, stof, of andere componenten eisen testellen. Zolang een eis niet van kracht is geldt ookhet gewone vergunningregime. Wanneer zoals bijkolen, voor 2, x, en stof eisen zijn gesteld, kande vergunningverlener de emissies van anderecomponenten (bijv. ) zelf regelen. Vanzelfspre-kend geldt eveneens het gewone vergunningregimewanneer een bepaalde stookinstallatie niet onder hetBees valt.

Wanneer wel een emissie-eis op grond van Bees Avan toepassing is, is de relatie met vergunningvoor-schriften van belang. Daarbij hebben GedeputeerdeStaten op grond van Bees A een aantal bevoegdhe-den:• Zo bepaalt Gedeputeerde Staten of meerdere

stookinstallaties in een inrichting als één stookin-stallatie moeten worden beschouwd (zie artikel ).Dit oordeel moet blijken uit de vergunning.Indien meer stookinstallaties tezamen als éénstookinstallatie worden aangemerkt, kan de grensvan worden overschreden en kan dusonder omstandigheden rookgasreiniging verplichtzijn.

• Gedeputeerde Staten kunnen voorts een periodevaststellen waarin een installatie in bedrijf magworden gehouden, wanneer vanwege een storingniet aan de geldende x- of stof-emissie-eis kanworden voldaan en in het geval van 2 niet aanhet vereiste ontzwavelingspercentage wordtvoldaan maar wel aan de emissie-eis.

• Ook kunnen zij gebruik maken van de band-breedte en van de mogelijkheid nadere eisen testellen.

7.2 Relatie met Besluit zwavelgehalte brand-stoffen

In het Besluit zwavelgehalte brandstoffen is de rela-tie met Bees A geregeld. Alle installaties voor zoverdaarvoor krachtens Bees A eisen met betrekking tot2 zijn gesteld (2-emissie-eisen of eisen aan hetzwavelgehalte van de brandstof ), zijn van dewerking van artikel van het Besluit zwavelgehaltebrandstoffen uitgezonderd. Bijvoorbeeld wanneerkolen of zware stookolie wordt gestookt in eenstookinstallatie en er geldt een emissie-eis voor 2,dan geldt er geen beperking ten aanzien van hetzwavelgehalte. Omgekeerd geldt laatstgenoemdbesluit wel, indien Bees A voor een bepaalde instal-latie geen eis inzake 2 bevat. Datzelfde is het gevalvoor de van Bees A uitgezonderde categorieën. Inhet Besluit zwavelgehalte brandstoffen is explicietbepaald dat van het gehalte van ,% voor overigevaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen art.,eerste lid, onder c, mag worden afgeweken en weltot een niveau niet lager dan ,%.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199919

Relatie met vergunningverlening en 7 Besluit zwavelgehalte brandstoffen

Page 21: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

De toegestane zwavelgehalten ingevolge het Besluitzwavelgehalte brandstoffen zijn als volgt:

gasolie 0,2%zware stookolie(incl zware residuen) 1,0%overige brandstoffen (gas, vloeibaar of vast)1 1,2%

1 strengere eis mogelijk tot 0,3% S. Van de andere percen-tages is afwijken niet meer mogelijk.

7.3 Bestaande vergunning-voorschriften

Het is mogelijk dat een installatie, bijvoorbeeld dooroverschrijding van een van de grenzen voor de cate-gorie-indeling gesteld in het Inrichtingen en vergun-ningenbesluit milieubeheer, onder Bees A komt tevallen. Wanneer in zo’n geval voor het eerst op een stookin-stallatie Bees-eisen van toepassing worden, blijveneventueel reeds in de vergunningvoorschriften vast-gelegde emissie-eisen met betrekking tot 2, x enstof van kracht, voorzover ze niet in strijd zijn metBees A. Omdat de eisen in Bees A als maximaaltoegestane concentraties van 2, x en stof in hetrookgas zijn geformuleerd heeft dat tot gevolg, datminder strenge eisen niet meer zullen gelden, terwijl

de strengere eisen van kracht blijven (artikel ).Bij de beoordeling van de vraag of een eis strenger ismoet ook rekening worden gehouden met het meet-regime dat eventueel bij de vergunning is voorge-schreven. Immers, een eis die als maandgemiddeldeis geformuleerd is minder streng dan een eis metdezelfde getalwaarde als -uursgemiddelde.De vergunningverlener mag een strenger vergun-ningvoorschrift opnieuw vaststellen voor een instal-latie als ten aanzien van de vergunning voor dieinstallatie opnieuw moet worden beslist (zie artikel, lid ). Dat kan bijvoorbeeld in de volgendegevallen nodig zijn:• als een revisievergunning wordt vastgesteld;• als vergunning wordt gegeven voor een onderge-

schikte wijziging die de stookinstallatie niet hetkarakter van bestaande installatie doet verliezen.

7.4 Bandbreedte

In hoofdstuk is al kort op de bandbreedte inge-gaan. In bijlage is bij elke categorie stookinstalla-ties aangegeven wat de feitelijke bandbreedte is.Opgemerkt dient nog dat toepassing van de band-breedte niet a priori kiezen voor het maximum daar-van betekent. Hieronder volgt een overzicht vanartikel , waarin de bandbreedtes zijn aangegeven.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199920

tabel 11: overzicht bandbreedte

stookinstallatie emissie-eis bandbreedte

SO2- en stof-eisen (mg/m3) vaste brandstoffen anders dan kolen 700 (SO2),< 300 MW 250

50 of 20 (stof) 5 kolen 50 (stof) 20 cokesovengas, ontzwavelinginst.vergund op of na 15-10-92 400 (SO2) 200 hoogovengas 150 (SO2) 120 NOx-eis gasturbines en motoren (g/GJ) gasturbine, vergund 15-10-92 tot 1-5-98 200* 65*gasturbine, vergund op of na 1-5-98 65 45 gasturbine(-installatie) (art. 22) 135* 100* gasmotor 800* 270* gasmotor 270* resp. 140* 100* dieselmotor 1200* resp 400* 400 resp 150* NOx-eis bij brandervervanging (mg/m3) zware stookolie, andere vloeibare brandstoffen 450 400 resp 200 andere vloeibare brandstoffen 300 200 gasvormige brandstoffen, > 10 MW 350, 200 150 gasvormige brandstoffen, ≤ 10 MW 350, 200, 150, 100 70**, 150

* maal 1/30 gasturbine- dan wel motorrendement**bij warmteoverdracht via water, stoom of thermische olie

Buiten die concreet aangegeven gevallen mogeningevolge artikel , vierde lid, op initiatief van devergunningverlener alleen strengereconcentratie-eisen worden gesteld • als de (toekomstige) vergunninghouder bereid en

in staat is de verdergaande voorzieningen te tref-fen, of

• als volgens de stand van de techniek aan een stren-gere eis kan worden voldaan, terwijl voor debetreffende stookinstallatie eerder op grond vanartikel een minder strenge eis was voorgeschre-ven dan wel voor een andere stookinstallatie in deinrichting is voorgeschreven.

Page 22: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

7.5 Afwijken in specifieke gevallen

Specifieke technische omstandigheden bij bepaaldeinstallaties kunnen het onmogelijk maken de emis-sies ver genoeg te beperken. In die gevallen kunnenGedeputeerde Staten (als naar hun oordeel de instal-latie, gezien de actuele stand der techniek, niet zoda-nig kan worden aangepast of verbouwd dat aan debasis-eis kan worden voldaan) onder bepaalde voor-waarden een hogere uitworp toestaan. Het gaat hierom een bevoegdheid om in bepaalde bijzonderegevallen, incidenteel, uitzonderingen te kunnenmaken op de algemene regel (artikel ). Alvorensde eis van toepassing zou worden dient een voor-schrift bij de vergunning te worden opgenomen,waarmee de betreffende eis uit Bees A zo dichtmogelijk benaderd wordt. Hieronder volgt een over-zicht van de specifieke gevallen:

tabel 12: overzicht afwijkingsmogelijkheden in de volgende specifieke gevallen

• bestaande stookinstallaties op kolen, vloeibare en of gasvormige brandstoffen en bestaande gasturbine-installaties (art. 28.1.a)

• gasturbine-installatie vergund in de periode van 29-5-87 tot 15-10-92 (art. 28.2)

• bestaande gasmotor bestemd voor aandrijving van een pomp ofcompressor dan wel een bestaande gasmotor gestookt op anderegassen dan aardgas (art. 28.3).

Voor stookinstallaties in de procesindustrie• stookinstallatie op gasvormige brandstoffen, vergund in de

periode van 1-8-88 tot 1-5-98 (niet minder streng dan 350 mg/m3)

• procesfornuis gestookt op in de inrichting gegenereerde gassen,vergund op/na 1 mei 1998, bij sterk doorgevoerde toepassingvan luchtvoorverwarming. ingeval de uittreedtemperatuur lager isdan 600°C niet minder streng dan 160 en 200 mg/m3 in deoverige gevallen. Bij het toekennen van een hogere uitworp isrekening te houden met rationeel gebruik van energie (niet affakkelen).

• procesfornuis op andere dan in de inrichting gegenereerdegassen, vergund op/na 1 mei 1998, bij sterk doorgevoerdetoepassing van luchtvoorverwarming. ingeval de uittreed-temperatuur lager is dan 600°C niet minder streng dan 130 en150 mg/m3 in de overige gevallen.

Gedeputeerde Staten hebben ook de bevoegdheidom voor een bestaande stookinstallatie af te wijkenvan de regels inzake het continu meten van dex-uitworp (art. lid , onder b).Voor toepassing van artikel door de vergunning-verlener dient de regionale inspecteur voor demilieuhygiëne te worden gehoord. GedeputeerdeStaten informeren de minister van onverwijldover beslissingen op aanvragen voor toepassing vandeze uitzonderingsregeling (art. lid ).

7.6 Nadere eis conform art. 29

Op grond van artikel kunnen GedeputeerdeStaten ook nadere eisen stellen met betrekking tot:• het goed functioneren van de stookinstallatie,

zoals instructie met betrekking tot het handhavenvan de rookgastemperatuur in verband metvoldoende pluimstijging;

• de hoogte van de schoorsteen om nadere invullinggeven aan de in artikel a gestelde eis;

• het aantonen via de samenstelling van de brand-stof dat aan de eis is voldaan;

• de gegevens ten behoeve van de berekening van de2-uitworp van een raffinaderij wanneer dezeuitsluitend bepaald wordt door het zwavelgehaltevan de brandstof;

• de wijze van vaststelling van de stofbelasting vóóren na een natte rookgasontzwaveling;

• de Regeling meetmethoden; het gaat hierbijuitsluitend om zaken die niet eenduidig zijn vast-gesteld, zoals de huidige meetpraktijk.

7.7 Emissieplafonds en vergunningweigering

Voor de luchtkwaliteit is de wijze van uitworp en dehoeveelheid verontreiniging die per tijdseenheidwordt uitgeworpen van belang. Bees A stelt slechtseisen aan de concentratie van 2, x en stof in hetrookgas en regelt de hoeveelheid verontreiniging pertijdseenheid niet. Bees A is daarom niet van invloedop de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten, datlaatste te regelen als dat in het belang van debescherming van het milieu nodig is. In het alge-meen is de concentratie-eis een voldoende waarborgvoor een aanvaardbare luchtkwaliteit. Het is evenwelniet uit te sluiten dat bij een omvangrijke hoeveel-heid rookgas of als gevolg van andere emissies ofaanwezige achtergrondconcentraties, plaatselijk pertijdseenheid te veel 2, x of stof wordt uitgewor-pen. In zulke gevallen kan de vergunningverlenergenoodzaakt zijn in de vergunning een maximum testellen aan de uitworp per tijdseenheid (een emissie-plafond) voor een stookinstallatie of een bepaaldeinrichting als geheel, op een niveau dat lager ligt dan – gegeven de hoeveelheid geproduceerde rook-gassen – met toepassing van de concentratie-eis zougelden. In meer extreme gevallen kan de vergun-ningverlener genoodzaakt zijn een vergunning teweigeren of bij een bestaande installatie, die in tetrekken.Voor het al dan niet stellen van emissieplafonds bijelektriciteitscentrales wordt verwezen naar hoofd-stuk inzake de relatie Bees A en Sep-convenant.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199921

Page 23: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

7.8 Beroep, handhaving en sancties

Aan de bij Bees A gestelde eisen moet wordenvoldaan, daartegen is geen beroep mogelijk. Wel isin een bepaald geval beroep mogelijk tegen de al danniet toepassing door Gedeputeerde Staten van de inhoofdstuk van Bees A geregelde bevoegdheden. Zokunnen belanghebbenden met betrekking tot detoepassing door Gedeputeerde Staten van de artike-len (bandbreedte), (afwijken in specifiekegevallen), beroep instellen. Paragraaf . of .van de Wet milieubeheer (Wm) is van toepassing.Tegen het stellen van een nadere eis (artikel )kunnen belanghebbenden op grond van artikel .van de Wm beroep instellen. In dat geval is paragraaf. van de Wm van toepassing.

De vergunningverlener is belast met het toezicht opde naleving van het krachtens de Wm bepaalde. Dusook met het toezicht op de naleving van Bees A innauwe relatie met de handhaving van de verderevergunningvoorschriften. In dat verband kan en zaldoor ambtenaren van de Provinciale overheidcontrole op het uitvoeren van de metingen en demeetrapporten worden verricht. Ook kunnen bijwijze van steekproef door of vanwege de vergun-ningverlener emissie-metingen worden uitgevoerd.Het toezicht door de Regionale inspecties is nietanders dan het toezicht op vergunningen.

De sancties op niet-naleving van bij Bees A gestelderegels zijn niet anders dan op niet-naleving vanvergunningvoorschriften. Zo kan ingevolge artikel. Wm een vergunning geheel of gedeeltelijkworden ingetrokken. Op grond van artikel . Wmkan bestuursdwang worden uitgeoefend. Op grondvan artikel . Wm kan een dwangsom wordenopgelegd. Ook is de Wet Economische Delicten() van toepassing op gedragingen in strijd metde bij Bees A gegeven voorschriften. Wanneer zijopzettelijk geschieden zijn het misdrijven, in deandere gevallen is er sprake van overtreding.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199922

Page 24: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Op 23 april 1998 is het besluit tot wijziging vanBees A in werking getreden (Staatsblad 166). Dewijzigingen van Bees A hebben hoofdzakelijk bete-kenis voor NOx-emissies. Hieronder volgt een over-zicht van de nieuwe NOx-eisen.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199923

Wijzigingen Bees A in 19988

tabel 13: overzicht nieuwe NOx-eisen Bees A 1998

stookinstallatie datum nieuwe artikel opmerkingvergunning NOx-eis

nieuw gasgestookt procesfornuis op/na 1-5-98 80, 110, 13.2.c de eisen zijn gedifferentieerd, afhankelijk van de140 mg/m3 13.3.c soort brandstof en toepassing van luchtvoor-

28.8 verwarming danwel de hoogte van de proces-uitlaattemperatuur. Bevoegd gezag kan in geval van ver doorgevoerde luchtvoorverwarming een minder strenge eis stellen.

nieuwe gasgestookte ketel op/na 1-5-98 70 mg/m3 13.4.d bestaande gasgestookte ketel en fornuis, vóór 29-5-87 70 mg/m3 17.1.b.2° eis geldt bij brandervervanging op of na 1-5-9810 MW of minder, waarin warmte wordt (beneden 2,5 MW op of na 1-1-99)overgedragen aan water, stoom of thermische 28.1olienieuwe ketel en procesfornuis gestookt met op/na 1-5-98 120 mg/m3 12.3.dvloeibare brandstoffen 12.4.dnieuwe gasturbine op/na 1-5-98 65 g/GJ 20.5 bandbreedte tot en met 45 g/GJ

27.2.f bestaande gasmotor, asvermogen > 50 kW vóór 29-5-87 500 g/GJ 23a, 28.3 de eis geldt met ingang van 1-1-2000 en is niet

van toepassing indien de zuigermotor voor 1.1.2001 uit bedrijf wordt genomen.

stookinstallatiesEen aantal x-eisen voor ketels en fornuizen isaangescherpt. Voor gasgestookte fornuizen zijn de eisen gedifferen-tieerd naar verschillende omstandigheden.Uitgaande van een basis-eis van mg/m³ vooraardgasgestookte fornuizen, wordt in voorkomendegevallen hierop een toeslag toegepast, namelijk:• mg/m³ bij gebruik van in de inrichting gegene-

reerde gassen. De tot nog toe gebruikelijke factoris niet meer van toepassing.

• mg/m³ bij toepassing van luchtvoorverwar-ming danwel een procesuitlaattemperatuur van° of hoger.

Aldus kan de x-emissie-eis nooit meer bedragendan mg/m³. Hoewel doorgaans, zeker bijtoepassing van ultra-low x-branders, aan de eisenkan worden voldaan, is dit mogelijk niet haalbaar bijsterk doorgevoerde toepassing van luchtvoorverwar-ming. Het bevoegd gezag kan in die gevallen eenminder strenge eis stellen, die echter ten hoogste dan wel mg/m³ mag bedragen in het geval deprocesuitlaat-temperatuur lager is dan ° en dan wel mg/m in het geval deze temperatuur° of hoger is.

Bij een procesfornuis is maatgevend de eindtemperatuurdie het te verwarmen medium moet bereiken. Deze tempe-ratuur is de zogenoemde coil-outlet temperature oftewel deuittreedtemperatuur van het fornuis. Dit is een zeer kenmer-kende parameter van het proces. Op deze parameterwordt het fornuis ontworpen en tijdens bedrijf geregeld.Deze temperatuur is te allen tijde bekend en wordt continugeregistreerd. In lage-temperatuur fornuizen wordt hetprocesmedium verwarmd of partieel verdampt en ligt deuittreedtemperatuur in de range van 150 tot 500°C. Bijhoge-temperatuur fornuizen (chemische reactoren) ligt deuittreedtemperatuur in het bereik van 900 tot 1200°C. Denox-uitworp van hoge temperatuur fornuizen is hoger dandie van lage temperatuur fornuizen. Als grenswaardetussen hoge- en lage-temperatuur fornuizen is een uittreed-temperatuur van 600°C aangehouden.

Page 25: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Verder is de werkingssfeer van Bees A uitgebreid. Deondergrens van het thermisch vermogen van proces-fornuizen en ketels voor gasvormige en vloeibarebrandstoffen is met ingang van januari verlaagd. Onder Bees A vallen nu ook ketels met eenthermisch vermogen tussen de , (op onderwaarde) en , (op bovenwaarde).Bees A sluit op deze wijze aan op het Besluit type-keuring verwarmingstoestellen luchtverontreinigingstikstofoxiden (Staatsblad , nr ), dat vantoepassing is op verwarmingstoestellen t/m , .Voor kleine stookinstallaties vergund op of na mei gelden vanaf januari voor het eerst xemissie-eisen. Voor de kleine stookinstallatiesvergund vóór mei gaan voor het eerst eisengelden bij brandervervanging na april .Verder is voor bestaande stookinstallaties dewerkingssfeer enigszins ingeperkt. Als blijkens dedaarvoor geldende vergunning de bedrijfstijd uur of minder per jaar bedraagt is Bees A niet vantoepassing. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakttussen vollast en deellast van de ketelinstallatie.

gasturbinesVoor solo-gasturbines geldt een eis van g/. Detot nu toe gebruikelijke factoren voor het rendementen de calorische waarde van het gas zijn hierbij nietvan toepassing. Het is, gelet op de opkomst van low-x verbrandingskamers, in sommige gevallenmogelijk een strengere eis te stellen. Deze dientechter niet lager te zijn dan g/, de ondergrensvan de bandbreedte.

zuigermotorenOok voor gasmotoren is de werkingssfeer van Bees Auitgebreid. Bestaande gasmotoren (vergund vóór mei ) met een asvermogen van meer dan kWvallen thans ook onder Bees A. Deze aanpassing isdoorgevoerd vanwege de doorgaans hoge x-emis-sies van deze motoren. Er geldt voor deze uitbrei-ding van de werkingssfeer een overgangsperiode: deeisen voor bestaande gasmotoren gelden per janu-ari , tenzij deze motoren vóór januari uitbedrijf worden genomen. Geschat wordt dat bijruwweg een derde van de bestaande gasmotorenaanpassingen nodig zijn om aan de x-eis tekunnen voldoen. Hierbij moet gedacht worden aanmaatregelen als het toepassen van een motorma-nagementsysteem, aanpassing van de motor of even-tueel het toepassen van een katalysator.

In bijlage is een volledig overzicht opgenomen vande in Bees A gestelde eisen per april . Voor deachtergrond van de wijzigingen wordt verwezen naarde toelichting bij het wijzigingsbesluit.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199924

Page 26: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

In juni is een convenant afgesloten tussen deStaat, de Provincies en de .. Samenwerkende elek-triciteitsproduktiebedrijven (Sep), mede namens deelektriciteitsproduktiebedrijven. De tekst van hetconvenant is als bijlage bij de Nota van toelichtingbij de derde wijziging van Bees A opgenomen (zieStb., ). Welke bestrijding van 2- enx-emissies zal plaatsvinden is aangegeven in hetplan van aanpak. Over de uitvoering daarvan enover eventuele wijzigingen in het plan van aanpakwordt tweejaarlijks gerapporteerd. Het convenantgeeft voor en de totale toegestane uitworpvan de stookinstallaties van genoemde bedrijvenaan. De doelstellingen voor zijn gehaald en dedoelstellingen voor worden met aan zekerheidgrenzende waarschijnlijkheid ook gehaald. Dankzijinzet van laagzwavelige kolen en realisatie van hogebeschikbaarheid op de rookgasontzwaveling valt de2-uitworp ver binnen het afgesproken emissie-plafond.

Het convenant heeft dus betrekking op de uitworpvan stookinstallaties van de elektriciteitsproduktie-bedrijven. Stookinstallaties van distributiebedrijvenvallen daar niet onder. Uitvoering van het convenantmag nooit strijd opleveren met de eisen die bij ofkrachtens de wettelijke regels gelden. Bees A blijftdus onverminderd van kracht voor alle centrales.Bees A geeft dus ook voor die categorie de boven-grenzen van de toegestane uitworp aan. Uitvoeringvan het convenant zal ertoe leiden dat het uitworp-niveau ver of wat minder ver onder die grenzenkomt te liggen.

In het convenant is ook afgesproken dat in deaanvraag voor een vergunning(wijziging), of indienmet een melding kan worden volstaan in diemelding, het na uitvoering van een bestrijdings-maatregel te bereiken emissieniveau zal wordenaangegeven. Dat aangegeven niveau maakt daarmeeonderdeel uit van de vergunning en kan als zodanigook worden gehandhaafd. De provincies hebben indie omstandigheden geen reden voor het opleggenvan een emissie-eis of emissieplafond en zullen daar-van ingevolge het convenant geen gebruik maken.Wanneer de aanvrager zich niet aan die afspraakhoudt en geen emissieniveau in lijn met het plan vanaanpak in zijn aanvraag of melding opneemt, geeftdat voor de vergunningverlener een reden om tocheen emissieplafond in de vergunning voor te schrij-ven. Die reden is er ook wanneer de uitworp van eencentrale zou leiden tot overschrijding van degeldende luchtkwaliteitseisen.

In bijlage is een overzicht gegeven van de afspra-ken die t.a.v. Bees A zijn gemaakt met de elektrici-teitsproductiebedrijven.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199925

Relatie met Sep-convenant9

Page 27: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Bees A is van toepassing op verbrandingsemissies,terwijl de NeR vooral op procesemissies betrekkingheeft. Verbrandingsemissies zijn de emissies dieontstaan bij het verbruik van brandstoffen in stook-installaties waarbij de energie nuttig gebruiktwordt. Procesemissies zijn de emissies die ontstaanbij productieprocessen.

Bees A is op zeer veel, maar niet op alle stookinstal-laties van toepassing. Ook zijn sommige brandstof-fen uitgezonderd of zijn niet voor de drie compo-nenten 2, x, of stof eisen gesteld. Wanneer BeesA niet van toepassing is, is de vergunningverlenerbevoegd emissie-eisen te stellen. Of voor een te stel-len vergunningeis aanknopingspunten in Bees, NeRof elders aanwezig zijn, hangt sterk af van de rede-nen die aan het uitzonderen van bepaalde catego-rieën ten grondslag liggen. In enkele gevallen zaltoepassing van een eis op hetzelfde niveau als in BeesA voor overeenkomstige installaties is vastgelegdvoor de hand liggen. Dat alles ter beoordeling vande vergunningverlener in het individuele geval. DeNeR is altijd aan de orde voor bepaalde categorieënvan uitgezonderde Bees-installaties waarvoor expli-ciet een regeling in de NeR is of wordt opgenomen.Verder kan aansluiting bij de in de NeR vermeldesystematiek gezocht worden, wanneer geen (indi-rect) verband aanwezig is met de emissies van verge-lijkbare installaties die het Bees beoogt te regelen.

Niet in Bees A geregelde componenten Niet in Bees A geregelde componenten zijn bijv. ,’s en zware metalen. Hiervoor kan de NeRmisschien aanknopingspunten bieden. Daarbij zalmen zich steeds moeten realiseren dat de NeR-richt-lijnen niet primair zijn ontwikkeld voor de emissiesvan stookinstallaties en dat het uitworpniveau vande niet in Bees A geregelde componenten gerelateerdkan zijn aan dat van de wel in Bees A geregeldecomponenten.

Ingeval Bees A geen eisen stelt voor SO2, NOx en stofIn tabel is een overzicht gegeven van de in Bees Ageregelde componenten en brandstoffen. In allegevallen waarin geen 2-emissie-eis ingevolge BeesA of een andere amvb op grond van de Wm geldt, ishet Besluit zwavelgehalte brandstoffen van toepas-sing. De eisen van dit besluit zijn in paragraaf .vermeld. Voor x en stof kunnen de andere eisenuit Bees A mogelijk een aanknopingspunt geven.

Van Bees A uitgezonderde categorieën installaties ofbrandstoffen• Voor stookinstallaties voor drogen of behandelenvan voorwerpen of materialen door rechtstreekscontact met verbrandingsgas, zoals cementovens,steenovens, glasovens, hoogovens, gras-en groen-voerdrogerijen, installaties voor het roosten vanertsen, pelletiseerinstallaties e.a. en cokesovens dientin ieder geval de NeR geraadpleegd te worden. Voorcokesovens en hoogovens zijn al richtlijnen in deNeR opgenomen. Ook voor steenbakkerijen en glas-fabrieken zijn inmiddels in bijzondere regelingen inde NeR richtlijnen voor x-emissies opgenomen.Voor situaties die (nog) niet in de NeR zijn opgeno-men, ligt het in de rede om na te gaan of de doorverbranding ontstane emissies wezenlijk beïnvloedworden door het contact met de voorwerpen ofmaterialen. Als dit niet het geval is ligt het meervoor de hand aansluiting te zoeken bij de eisen inBees A, gesteld dat de aard van het productieprocesen de daaraan gekoppelde technische mogelijkhedenvan bestrijding naleving van de eisen niet in de wegstaan. Als dit wel het geval is dan kan de NeR moge-lijk aanknopingspunten bieden.• Voor de experimentele installaties (blijkens devergunning bestemd zijn voor het onderzoeken,beproeven, of demonstreren van experimenteleverbrandingstechnieken of technieken ter bestrij-ding van de uitworp van 2, x of stof ) zou hetonjuist zijn om naar de eisen van Bees A of de NeRte kijken. Deze zijn niet toegespitst op experimen-tele technieken en ook niet op de vergassingstech-nieken. Voor deze gevallen zullen dus individueeleisen gesteld moeten worden. Voor experimenteleinstallaties en installaties waarin gas verkregen doorvergassing van kolen wordt verstookt zijn deemissie-eisen voor de individuele stookinstallatieeventueel af te leiden uit gegevens over vergelijkbareinstallaties. • Installaties in inrichtingen voor de verbrandingvan van anderen afkomstig afval zijn van Bees Auitgezonderd (art. , onder b, onder °). Eventuele‘gewone’ stookinstallaties in deze inrichtingen vallenwel onder Bees A. Voor installaties voor de verbran-ding van huisvuil en/of eigen bedrijfsafval dat naaraard en samenstelling met huishoudelijke afval over-eenkomt geldt Bees A ook niet en is het Besluitluchtemissies afvalverbranding (Bla, Stb. , ),ingevoerd. Voor de verbranding van gevaarlijk afvalis er de ministeriële Regeling verbranding vangevaarlijk afval (Rvga). Opgemerkt wordt nog dat een stookinstallatiewaarin gedeeltelijk of incidenteel eigen restproduc-ten worden verstookt op voorhand niet van Bees A isuitgezonderd.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199926

Stookinstallaties waarvoor Bees A10 geen eisen stelt

Page 28: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Een stookinstallatie valt (voor zover niet algemeenuitgezonderd) onder Bees A wanneer deze is opge-steld in een van de volgende categorieën inrichtin-gen van bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergun-ningenbesluit milieubeheer:(Gedeputeerde Staten zijn daarvoor bevoegdgezag)

1.3 onder binrichtingen voor het verstoken van brandstoffenmet een thermisch vermogen van of meer;

2.6 onder ainrichtingen voor opslag en overslag van koolwater-stoffen in gasvormigetoestand met een capaciteit voor de opslag van dezestoffen of producten van .³ m³ of meer;

4.3. inrichtingen voor het vervaardigen van:a één of meer van de volgende stoffen of producten,

met een capaciteit ten aanzien daarvan van .⁶ kg per jaar of meer: ammoniak; azijnzuur of azijnzuuranhydride; benzeen, tolueen, xyleen of naftaleen; chloor; ethanol met een gehalte van ten minste %; fenol of cresol; fosfor- of stikstofhoudende kunstmeststoffen; fosforzuur; isocyanaten; onverzadigde organische verbindingen met een

molecuulmassa van of minder; rayon of viscose; salpeterzuur; synthetische organische polymeren; titaandioxide, vanadiumpentoxide, zinkoxide,

molybdeenoxide of loodoxide; zoutzuur; zwavel, zwavelzuur, zwaveligzuur of zwavel-

dioxide.b één of meer van de volgende stoffen of producten,

met een capaciteit ten aanzien daarvan van .³kg per jaar of meer: aminen; calciumcarbide (carbid) of siliciumcarbide

(carborundum); carbonblack; carbonilchloride (fosgeen); fosfor; koolstofdisulfide; organische sulfiden (thioethers) of organische

disulfiden; thiolen (mercaptanen);

c gehalogeneerde organische verbindingen met eencapaciteit ten aanzien daarvan van .⁶ kg per jaarof meer;

d methanol met een capaciteit ten aanzien daarvanvan .⁶ kg per jaar of meer;

e alle volgende stoffen of produkten, met een totalecapaciteit ten aanzien daarvan van .⁶ kg per jaarof meer: aromatische aldehyden; esters van alifatische monocarbonzuren; eugenolderivaten; fenolische esters; ketonen met een molecuulmassa groter

dan ; terpentijnoliederivaten.

5.3. inrichtingen voor:a het opslaan of overslaan van aardolie of koolwater-

stoffen in vloeibare toestand met een capaciteitvoor de opslag van deze stoffen of producten van.³ m³ of meer;

b het raffineren, kraken of vergassen van aardolie ofaardoliefracties met een capaciteit ten aanziendaarvan van .⁹ kg per jaar of meer.

6.2. inrichtingen voor het vervaardigen van:a oliën en vetten uit dierlijke of plantaardige grond-

stoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van.⁶ kg per jaar of meer;

b vetzuren of alkanolen uit dierlijke of plantaardigeoliën of vetten met een capaciteit ten aanziendaarvan van .⁶ kg per jaar of meer.

8.1 onder e: Inrichtingen voor de destructie van dieren alsbedoeld in artikel van de Destructiewet.

8.2 onder a: Inrichtingen voor het vervaardigen van vet, lijm, as,kool, proteïne of gelatine uit beenderen of huidenmet een capaciteit ten aanzien daarvan van .⁶ kgper jaar of meer;

9.3 inrichtingen voor:g het vervaardigen van suiker uit suikerbieten met

een capaciteit ten aanzien daarvan van ,.⁶ kgsuikerbieten per dag of meer;

j het opslaan of overslaan van granen, meelsoorten,zaden, gedroogde peulvruchten, mais, of derivatendaarvan met een verwerkingscapaciteit tenaanzien daarvan van ,.⁶ kg per uur of meer.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199927

Bijlage 1Categorieën van inrichtingen die onder Bees A vallen

Page 29: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

11.3 inrichtingen voor:a het opslaan of overslaan van ertsen, mineralen of

derivaten van ertsen of mineralen met een opper-vlakte voor de opslag daarvan van m² ofmeer;

b het malen, roosten, pelletiseren of doen sinterenvan ertsen of derivaten daarvan met een capaciteitten aanzien daarvan van .⁶ kg per jaar of meer;

c het vervaardigen van:° cement of cementklinker met een capaciteit ten

aanzien daarvan van .⁶ kg per jaar ofmeer;

° glasvezel, glazuren, emailles, glaswol of steen-wol met een capaciteit ten aanzien daarvan van.⁶ kg per jaar of meer;

° cokes uit steenkool met een capaciteit tenaanzien daarvan van .⁶ kg per jaar ofmeer;

f het bewerken of verwerken van gesteente, afkom-stig uit kolenmijnen, met een capaciteit tenaanzien daarvan van .⁶ kg per jaar of meer;

h het winnen, breken, malen, zeven of drogen vanmergel; voor zover het betreft een inrichting meteen capaciteit van .⁶ kg per jaar of meer

k het breken, malen, zeven of drogen van:° kalkzandsteen, kalk.

12.2. inrichtingen:a voor het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal of

primaire non-ferrometalen met een capaciteit tenaanzien daarvan van .⁶ kg per jaar of meer;

h voor het smelten of gieten van metalen of hunlegeringen met een capaciteit ten aanzien daarvanvan .⁶ kg per jaar of meer;

i voor het smelten van lood met een capaciteit tenaanzien daarvan van ,.⁶ kg per jaar of meer.

13.3 onder c:Inrichtingen voor het reinigen van tankschepen.

24.2. inrichtingen voor: Het vervaardigen van koolelektroden, voor zover hetbetreft inrichtingen met een capaciteit ten aanziendaarvan van .⁶ kg per jaar of meer.

28.4 onder e: Inrichtingen voor het verbranden van:° van buiten de inrichting afkomstige huishoude-

lijke afvalstoffen;°van buiten de inrichting afkomstige bedrijfs-

afvalstoffen;° van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke

afvalstoffen;voor zover het betreft inrichtingen met een capaci-teit van , maal ³ kg per uur of meer

n.b. installaties bestemd voor verwerking van afval-stoffen, ongeacht in welke inrichting, zijn uitgezon-derd van Bees A.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199928

Page 30: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Bijlage 2 Stroomschema werkingssfeer Bees A

Leidraad Bees A InfoMil, september 199929

neevoor eisen zie bijlage 3, tabel g

neevoor eisen zie bijlage 3, tabel e

ja

is de stookinstallatie opgesteld in een inrichtingwaarop Bees A van toepassing is?

neeBees A n.v.t.

nee

is de stookinstallatie bestemd voor het verbrandenvan gevaarlijke afvalstoffen, huishoudelijke afval- ofbedrijfsafvalstoffen die naar aard en samenstellingovereenkomen met huishoudelijke afvalstoffen?

jaBees A n.v.t.

nee

wordt de stookinstallatie gebruikt voor het onder-zoeken, beproeven of demonstreren van experimen-tele verbrandingstechnieken of van technieken terbestrijding van de uitworp van SO2, NOx en stof?

jaBees A n.v.t.

jaBees A n.v.t.

nee

is de stookinstallatie bestemd voor het drogen ofbehandelen van voorwerpen en of materialend.m.v. rechtstreeks contact met verbrandingsgas?

jaBees A n.v.t.

nee

is de stookinstallatie een cokesoven?ja

Bees A n.v.t.

nee

is de stookinstallatie een procesfornuis of ketelinstallatie?ja

nee

betreft het een bestaande stookinstallatie, bestemdvoor een tijdelijk bedrijf van maximaal 500 uur perjaar?

ja

nee

is de stookinstallatie een gasturbine-installatie of een gasturbine?

jaBees A n.v.t.

nee

wordt als brandstof gas uit kolenvergassing toegepast?

jais de stookinstallatie een zuigermotor?

neeBees A n.v.t.

ja

neeBees A n.v.t.

ja

wordt als brandstof gasolie of gasvormige brand-stoffen m.u.v. LPG (of een mengsel daarvan) toege-past?

jaBees A n.v.t.

betreft het een bestaande zuigermotor die gestooktwordt op gasolie?

jaBees A n.v.t.

nee

is de installatie jaarlijks niet meer dan 500 uur in bedrijf?

nee

bedraagt het netto asvermogen niet meer dan 1MW?

jaBees A n.v.t.

jaBees A n.v.t.

nee

wordt als brandstof gas uit kolenvergassing toegepast?

javoor eisen zie bijlage 3, tabel a

nee

wordt met vaste grondstoffen gestookt?

ja

nee

wordt met vloeibare brandstoffen gestookt?ja

Bees A n.v.t.

neevoor eisen zie bijlage 3, tabel b

is het thermisch vermogen 0.9 MW of minder?

jawordt met gasvormige brandstoffen gestookt?

jaBees A n.v.t.

neevoor eisen zie bijlage 3, tabel c

is het thermisch vermogen 0.9 MW of minder?

wordt de zuigermotor gebruikt voor de aan-drijving van een elektrische generator of gascom-pressor in een warmtekracht- of een warmte-pompinstallatie of voor de aandrijving van eenpomp of een compressor die continu wordtgebruikt voor het bedrijven van een installatie dieblijkens de vergunning ontworpen is voor een jaar-lijkse bedrijfstijd van tenminste 5000 uur?

Page 31: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel a: stookinstallaties op vaste brandstoffen

brandstof datum thermisch SO2-eis artikel toelichting en/of eventueel te stellen eis vergunning vermogen (mg/m3)

kolen vóór 29-5-87 < 300 MW – 15.1 Bees A stelt geen eisen t.a.v. SO2

vóór 29-5-87 ≥ 300 MW 400 15.1 rookgasontzwaveling minimaal 85% (art. 15.2)vast op/na 29-5-87 ≥ 300 MW 400 11.1.a.1° rookgasontzwaveling minimaal 85% (art. 11.2)

tot 1-1-90op/na 1-1-90 ≥ 300 MW 200 11.1.a.2° rookgasontzwaveling minimaal 85% (art. 11.2)op/na 29-5-87 < 300 MW 700 11.1.b voor vaste brandstoffen anders dan kolen kan een strengere SO2-eis

gesteld worden, doch niet strenger dan 250 mg/m3 (art. 27.2.a.1°).NOx-eis(mg/m3)

kolen vóór 29-5-87 > 20 MW 650 15.4 De NOx-eis voor stookinstallaties met een thermisch vermogen van 300 MW of meer geldt alleen als deze na 1-1-89 nog 10.000 uren, herleid op uren bij een belasting van 100%, in bedrijf zullen zijn (art.15.3). Bevoegd gezag kon vóór 29-5-87, de inspecteur gehoord, een minder strenge NOx-eis stellen, voor zover naar zijn oordeel de installatie, gezien de toenmalige stand der techniek, niet zodanig kon worden aangepast of verbouwd dat aan de eis kon worden voldaan (art. 28.1.a, art. 28.4). Een dergelijk destijds opgenomen voorschrift geldt nog steeds.

vast op/na 29-5-87 ≥ 300 MW 400 11.3.a.1°tot 1-1-89op/na 1-1-89 ≥ 300 MW 300 11.3.a.2°tot 1-1-90op/na 1-1-90 ≥ 300 MW 200 11.3.a.3°op/na 29-5-87 < 300 MW 650 11.3.b.1°tot 1-8-88op/na 1-8-88 < 300 MW 500 11.3.b.2° bij een totaal opgesteld thermisch vermogen in de inrichting tussen de tot 15-10-92 50 en 75 MW geldt voor stookinstallaties anders dan een procesfornuis

een NOx-eis van 650 mg/m3 (art. 48a.1.a. 1°)op/na 15-10-92 < 300 MW 200 11.3.b.3°tot 1-1-94op/na 1-1-94 < 300 MW 100 11.3.b.4°

stof-eis(mg/m3)

vast op/na 29-5-87 n.v.t. 50 11.4.a voor vaste brandstoffen anders dan kolen kan een strengere stof-eis tot 15-10-92 gesteld worden t/m 5 mg/m3 (art. 27.2.a.2°). Voor kolen kan een

strengere eis gesteld worden, doch niet strenger dan 20 mg/m3

(art. 27.2.b) op/na 15-10-92 n.v.t. 20 11.4.b tijdens storingen in de voorziening voor de ontzwaveling van rook-

gassen mag de stof-emissie max. 50 mg/m3 bedragen (art. 11.4.b). Voor vaste brandstoffen anders dan kolen kan een strengere stof-eis gesteld worden t/m 5 mg/m3 (art. 27.2.a.2°).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199930

Bijlage 3 Overzicht emissie-eisen

Page 32: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel b: emissie-eisen stookinstallaties op vloeibare brandstoffen (thermisch vermogen groter dan 0,9 MW)

type brandstof datum thermisch SO2-eis artikel toelichting en/of eventueel te stellen eisinstallatie vergunning vermogen (mg/m3)

stook- zware stookolie vóór 29-5-87 ≥ 300 MW 400 16.1 rookgasontzwaveling minimaal 85 % (art. 16.2)Installatie zware stookolie vóór 29-5-87 < 300 MW 1700 16.6 indien het zwavelgehalte van de brandstof 1% of minder is,

is aan de eis voldaan (art. 33.3). vloeibaar op/na 29-5-87 ≥ 300 MW 200 12.1.a er geldt geen SO2-eis voor gasolie; bij zware stookolie rook-

gasontzwaveling min. 85% (art. 12.2) vloeibaar op/na 29-5-87 < 300 MW 1700 12.1.b er geldt geen SO2-eis voor gasolie. Indien zware stookolie

met een zwavelgehalte van 1% of minder wordt gestookt is aan de eis voldaan (art. 33.3).

NOx-eis(mg/m3)

stook- zware stookolie vóór 29-5-87 n.v.t. 400*,1 16.4.a de emissie-eis voor NOx geldt alleen voor stookinstallatiesInstallatie en in inrichting die na 1-1-89 nog 10.000 u, herleid op uren bij een

gegenereerde belasting van 100%, in gebruik zullen zijn (art. 16.3). vloeibare brand- Bij luchtvoorverwarming kan een factor toegepast wordenstoffen, stikstof- (art. 24.2.a); de eis voor zware stookolie mag in dit geval gehalte > 0,3%. ten hoogste 450 mg/m3 bedragen (art. 25.1.b).

Bij in de inrichting gegenereerde vloeibare brandstoffen met een stikstofgehalte groter dan 0,3 % moet een factor toege-past worden (art 24.4). De eis mag ten hoogste 700 mg/m3

bedragen (art. 25.1.a). anders dan vóór 29-5-87 n.v.t. 200*,1 16.4.b de emissie-eis voor NOx geldt alleen voor stookinstallaties hierboven die na 1-1-89 nog 10.000 uren, herleid op uren bij een

belasting van 100%, in gebruik zullen zijn (art. 16.3). Bij luchtvoorverwarming kan een factor toegepast worden (art. 24.2.b). De eis mag in dit geval ten hoogste 225 mg/m3 bedragen (art. 25.2).

proces- vloeibaar op/na 29-5-87 n.v.t. 450* 12.3.a Bij brandervervanging kan een strengere NOx-eis gesteld fornuis tot 15-9-91 worden t/m 400 mg/m3 voor zware stookolie (art. 27.3.a)

of 200 mg/m3 voor andere vloeibare brandstoffen(art. 27.3.b).

op/na 15-9-91 n.v.t. 300* 12.3.b Bij brandervervanging kan een strengere NOx-eis gesteld tot 15-10-92 worden t/m 200 mg/m3 voor andere vloeibare brandstoffen

dan zware stookolie (art. 27.3.b).op/na 15-10-92 n.v.t. 200* 12.3.ctot 1-5-98 op/na 1-5-98 n.v.t. 120 12.3.d

ketel- vloeibaar op/na 29-5-87 n.v.t. 450* 12.4.a Bij brandervervanging kan een strengere eis gesteld wordeninstallatie tot 1-8-88 t/m 400 mg/m3 voor zware stookolie (art. 27.3.a) of 200

mg/m3 voor andere vloeibare brandstoffen (art. 27.3.b). op/na 1-8-88 n.v.t. 300* 12.4.b Bij een totaal opgesteld thermisch vermogen in de inrichtingtot 15-10-92 tussen 50 en 75 MW geldt een NOx-eis van 450 mg/m3

(art. 48a.1.a. 2°). Bij brandervervanging kan een strengere eis gesteld worden t/m 200 mg/m3 voor andere vloeibare brandstoffen dan zware stookolie (art. 27.3.b).

op/na 15-10-92 n.v.t. 150* 12.4.ctot 1-5-98 op/na 1-5-98 n.v.t. 120 12.4.d

stof-eis (mg/m3)

stook- vloeibaar op/na 29-5-87 ≥ 50 MW 100 12.5.a De stof-eis geldt bij een asgehalte van de brandstof van meerinstallatie dan 0,06% en een thermisch vermogen van minder dan

500 MW. Bij een thermisch vermogen van 500 MW of meer of een asgehalte van de brandstof van 0,06% of minder bedraagt de stof-eis 50 mg/m3 (art. 12.5.b)

*Bij thermisch vermogen < 2,5 MW (bovenwaarde) geldt de eis zodra na 30 april 1998 de branders worden vervangen (art. 48b.a en b)1 Bevoegd gezag kan een minder strenge eis stellen dan krachtens art. 16.4. jo art. 24, doch niet minder streng dan 700 mg/m3 (art. 28.9).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199931

Page 33: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel c: emissie-eisen stookinstallaties op gasvormige brandstoffen (thermisch vermogen groter dan 0,9 MW)

type brandstof datum SO2-eis artikel Toelichting en/of eventueel te stellen eis installatie vergunning (mg/m3)

stook- raffinaderijgas vóór 29-5-87 35* 17.2.b De eis is 800 mg/m3 bij lage specifieke warmteinhoud (afkomstig vanInstallatie de laatste fase van de omzetting), (art. 17.2.a)

cokesovengas vóór 29-5-87 400* 17.3.a.1° Bij vergunning ontzwavelingsinstallatie op of na 15-10-92 kan strengereeis gesteld worden t/m 200 mg/m3 (art. 27.2.c)

hoogovengas vóór 29-5-87 150* 17.3.a.2° Een strengere eis kan gesteld worden, doch niet strenger dan 120 mg/m3 (art. 27.2.d).

oxygas vóór 29-5-87 35* 17.3.a.3°raffinaderijgas op/na 29-5-87 35 13.1.a.2° de eis is 800 mg/m3 bij gas met lage specifieke warmteinhoud

(van laatste fase omzetting), (13.1.a.1°)cokesovengas op/na 29-5-87 400 13.1.b als de ontzwavelingsinstallatie vergund is op of na 15-10-92 kan

strengere SO2-eis gesteld worden t/m 200 mg/m3 (art. 27.2.c).hoogovengas op/na 29-5-87 150 13.1.c een strengere eis kan gesteld worden, doch niet strenger dan

120 mg/m3 (art. 27.2.d)oxygas op/na 29-5-87 35 13.1.dLPG op/na 29-5-87 5 13.1.eandere gasvor- op/na 29-5-87 35 13.1.f dit betreft gassen afkomstig van de inrichting (zoals chemischemige brandstof restgassen) of andere gassen (zoals aardgas en biogas); bij gebruik van

aardgas wordt automatisch aan deze eis voldaan (art. 43.4 jo art. 33.1).

*Bij het gecombineerd gebruik met aardgas wordt voor de berekening van de SO2-eis een waarde van 35 mg/m3

voor aardgas gehanteerd (art. 17.4)

NOx-eis(mg/m3)

stook- gasvormige vóór 29-5-87 150 17.1.b. 1° De eis geldt alleen voor stookinstallaties die na 1-1-89 nog ten minsteinstallatie brandstoffen 10.000 uren, herleid op uren bij een belasting van 100%, in gebruik

zullen zijn. Bij een vuurhaardtemperatuur > 760°C (procesfornuis) kan een factortoegepast worden (art. 24.1). Bij luchtvoorverwarming (toegepast vóór15-10-92) kan een factor toegepast worden (art. 24.2). Bij een factorvoor de vuurhaardtemperatuur en voor luchtvoorverwarming wordtalleen de factor voor de vuurhaardtemperatuur toegepast (art. 24.6). Bij andere aardgaskwaliteit (toegepast vóór 15-10-92) kan een factorworden toegepast (art. 24.3); correctie is toegestaan tot 350 mg/m3

(art. 25.3.b). Bij gebruik van in de inrichting gegenereerde gassen dienteen factor toegepast te worden (art. 24.5). In dat geval is correctietoegestaan t/m 500 mg/m3 (art 25.3.a). Bevoegd gezag kan eenminder strenge eis stellen dan krachtens art. 17.1.b. 1° jo art. 24, dochniet minder streng dan 500 mg/m3 (art. 28.9). Indien thermisch vermogen < 2,5 MW op bovenwaarde geldt geen eis(art. 48b.c). Bij een totaal opgesteld vermogen in de inrichting tussen de50 en 75 MW geldt voor een stookinstallatie anders dan een proces-fornuis geen NOx-emissie-eis (art. 48a.1.b).Bij brandervervanging op of na 1-5-98, een thermisch vermogen ≤ 10 MW en warmteoverdracht aan water, stoom of thermische oliegeldt een eis van 70 mg/m3 (art. 17.1.b.2°). Bij thermisch vermogen < 2,5 MW (bovenwaarde) geldt de eis zodra na 30-4-98 de brandersworden vervangen (art. 48b.a).

proces- in inrichting op/na 29-5-87 3501 13.2.afornuis gegenereerde tot 15-9-91

gasvormige op/na 15-9-91 2001 13.2.b Voor de procesindustrie kan als bij de actuele stand der techniek debrandstoffen tot 1-5-98 stookinstallatie niet zodanig kan worden aangepast of verbouwd dat

aan de NOx-eis wordt voldaan, een minder strenge eis gesteld wordent/m 350 mg/m3 (art. 28.5 en 28.7). De actuele stand der techniek dientmede te worden bezien in relatie tot het in het belang van het milieuverantwoorde gebruik van in de inrichting gegenereerde brandstoffen ende voor het proces noodzakelijke wijze van bedrijven van dat proces-fornuis (art. 28.6)

op/na 1-5-98 110 13.2.c.1° Voorwaarden bij de eis: geen luchtvoorverwarming en een uittreed-temperatuur lager dan 600°C. In de overige situaties geldt een NOx-eisvan 140 mg/m3 (art. 13.2.c.2°). Ingeval van toepassing van luchtvoor-verwarming kan een minder strenge NOx-eis gesteld worden maar nietminder streng dan 160 mg/m3 indien de uittreedtemperatuur lager isdan 600°C en 200 mg/m3 bij een uittreedtemperatuur van ≥ 600°C(art. 28.8.a, zie ook paragraaf 7.5)1 Bij thermisch vermogen < 2,5 MW (bovenwaarde) geldt de eis zodra

na 30-4-98 de branders worden vervangen (art.48b.a). Bij branderver-vanging en thermisch vermogen > 10 MW kan een strengere eisgesteld worden t/m 150 mg/m3 (art. 27.3.c).

Vervolg op pagina 34 →

Leidraad Bees A InfoMil, september 199932

Page 34: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

vervolg tabel c: emissie-eisen stookinstallaties op gasvormige brandstoffen (thermisch vermogen groter dan 0,9 MW)

type brandstof datum NOx-eis artikel Toelichting en/of eventueel te stellen eis installatie vergunning (mg/m3)

proces- gas niet op/na 29-5-87 3501,2,3 13.3.a fornuis afkomstig tot 15-9-91

van inrichting op/na 15-9-91 2001,2,3,5 13.3.btot 15-10-92op/na 15-10-92 1501,3,5 13.3.ctot 1-5-98op/na 1-5-98 804 13.3.d. 1°

ketel- gasvormige op/na 29-5-87 3501,2,3 13.4.aInstallatie brandstoffen tot 1-8-88

op/na 1-8-88 2001,2,3,4,6 13.4.btot 15-10-92op/na 15-10-92 1001,3,4,5 13.4.c.2tot 1-5-98op/na 1-5-98 70 13.4.d

stof-eis(mg/m3)

stook- raffinaderijgas vóór 29-5-87 – – Bees A stelt geen stof-eis. Installatie raffinaderijgas op/na 29-5-87 5 13.5.c

cokesovengas vóór 29-5-87 20 17.3.b de eis geldt ook voor mengsels met hoogovengas en/of oxygas en/of aardgas.

cokesovengas op/na 29-5-87 20 13.5.a de eis geldt ook voor mengsels met hoogovengas. hoogovengas vóór 29-5-87 20 17.3.b de eis geldt ook voor mengsels met cokesovengas en/of oxygas

en/of aardgas. hoogovengas op/na 29-5-87 10 13.5.b oxygas vóór 29-5-87 20 17.3.b de eis geldt ook voor mengsels met cokesovengas en/of hoogovengas

en/of aardgas. oxygas op/na 29-5-87 20 13.5.a de eis geldt ook voor mengsels met hoogovengas. LPG op/na 29-5-87 5 13.5.c andere gasvor- op/na 29-5-87 5 13.5.c dit betreft gassen afkomstig van de inrichting (zoals chemischemige brandstof restgassen) of andere gassen (zoals aardgas en biogas);

bij gebruik van aardgas wordt automatisch aan deze eis voldaan (art. 43.4).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199933

1 bij thermisch vermogen < 2,5 MW (bovenwaarde) geldt de eis bijbrandervervanging na 30-4-98 (art. 48b.a).

2 bij brandervervanging en thermisch vermogen > 10 MW kan een stren-gere eis gesteld worden t/m 150 mg/m3 (art. 27.3.c).

3 bij brandervervanging en thermisch vermogen ≤ 10 MW kan een stren-gere eis gesteld worden t/m 70 mg/m3 (bij warmteoverdracht via ther-mische olie) of t/m 150 mg/m3 in de overige gevallen (art. 27.3.d).

4 voorwaarden: geen luchtvoorverwarming en een uittreedtemperatuurlager dan 600°C. In de overige situaties bedraagt de NOx-eis 110mg/m3 (art. 13.3.d.2°). Ingeval van toepassing van luchtvoorverwar-ming kan een minder strenge eis gesteld worden maar niet minderstreng dan 130 mg/m3 indien de uittreedtemperatuur lager is dan 600°C en 150 mg/m3 bij een uittreedtemperatuur van ≥ 600°C (art. 28.8.b, zieook paragraaf 7.5)

5 voor de procesindustrie kan een minder strenge eis gesteld worden t/m350 mg/m3 (art. 28.7, zie ook par. 7.5)

1 bij thermisch vermogen < 2,5 MW (bovenwaarde) geldt de eis bijbrandervervanging na 30-4-98 (art. 48b.a).

2 bij brandervervanging en thermisch vermogen >10 MW kan een stren-gere eis gesteld worden t/m 150 mg/m3 (art. 27.3.c).

3 bij brandervervanging en thermisch vermogen ≤ 10 MW kan een stren-gere eis gesteld worden t/m 70 mg/m3 (art. 27.3.d).

4 voor de procesindustrie kan een minder strenge eis gesteld worden t/m350 mg/m3 (art. 28.7)

5 voor in de inrichting gegenereerd gas geldt een eis van 200 mg/m3

(art. 13.4.c.1°). 6 bij een totaal opgesteld thermisch vermogen in de inrichting tussen de

50 en 75 MW geldt voor stookinstallatie anders dan een procesfornuiseen NOx-eis van 350 mg/m3 (art. 48a.1.a.3°)

Page 35: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel d: SO2-eisen voor raffinaderijen (voor NOx en stof gelden de eisen per stookinstallatie zoals hiervoor weergegeven voor vloeibare en gasvormige brandstoffen)

datum SO2-eis artikel toelichting en/of eventueel te stellen eisvergunning (mg/m3)

vóór 29-5-87 2500 18.2.b.1° De SO2-eis geldt voor het totaal aan stookinstallaties vergund vóór 29-5-87op/na 29-5-87 1000 18.2.b.2° De SO2-eis geldt voor het totaal aan stookinstallaties vergund op of na 29-5-87 n.v.t. 1500* (per 1-1-1996) 18.2.c De eis geldt voor de SO2-concentratie gemiddeld over de rookgassen van de inrichting;n.v.t. 1000* (per 1-1-2000) 18.3 dit betreft de massa SO2 per tijdseenheid afkomstig van de stookinstallaties, vermeerderd

met de zwaveloxiden afkomstig van de omzetting van zwavelwaterstof in zwavel (SRU), berekend als SO2, gedeeld door het totale volume van de in die tijdseenheid uitgeworpen rookgassen.

*De in de tabel genoemde SO2-eis heeft betrekking op de uitworp van alle zwaveloxiden door de raffinaderij, dus naast de SO2-uitworp ten gevolge vanverbrandingsprocessen ook de zwaveloxidenuitworp van processen.

ToelichtingVoor de SO2-uitworp van de raffinaderijen is geen eis gesteld per stookinstallatie, maar is er één eis geformuleerd voor de gehele raffinaderij. Dit stoelt opoverwegingen van technische en economische aard: met één emissie-eis voor de gehele raffinaderij blijft een voor deze sector noodzakelijke grote flexibiliteitin de bedrijfsvoering mogelijk.

tabel e: NOx-eisen gasturbine(-installatie)s (asvermogen groter dan 1 MW)

datum NOx-eis artikel toelichting en/of eventueel te stellen eisvergunning (g/GJ)

gasturbine vóór 1-5-98 200* 20.1, 20a.2.a De NOx-eis voor een bestaande gasturbine geldt alleen als deze na 31-12-89 (of 14-9-91 als in de inrichting het totaal opgesteld thermisch vermogen tussen de50 en 75 MWth ligt (art. 48a) nog 25.000 uren in bedrijf zal zijn (art. 20a.2) Bij vergunningverlening op of na 15-10-92 is een strengere eis te stellen t/m 65g/GJ maal de rendementsfactor, als dit niet noodzaakt tot injectie van water,stoom of ander inert materiaal (art. 27.2.e).

gasturbine op/na 1-5-98 65 20.5 een strengere eis is te stellen, doch niet strenger dan 45 g/GJ (art. 27.2.f) gasturbine- vóór 29-5-87 135*,** 20a.2.b De NOx-eis geldt alleen als de gasturbine na 31-12-89 (14-9-91 als in de installatie inrichting het het totaal opgesteld thermisch vermogen ligt tussen de 50 en

75 MWth (art 48a)) nog 25.000 uren in bedrijf zal zijn (art. 20a.2). gasturbine- vóór 29-5-87 65*,** 20a.5 De NOx-eis geldt niet voor elektriciteitsproductiebedrijven en alleen als de installatie installatie na 31-12-93 nog 25.000 uren in bedrijf zal zijn (art. 20a.5) gasturbine- op/na 29-5-87 65*,** 20.4.b.2°installatiegasturbine- op/na 15-10-92 65* 20.4.b.1°installatie

* maal 1/30 gasturbinerendement, rendementsfactor minimaal 1. Als de gaskwaliteit afwijkt van aardgas van standaardkwaliteit: correctiefactor tussen 0,9 en 1,1. (art. 20.1, 2 en 3, art. 20a.2, 3 en 4).

**Bevoegd gezag kon vroeger, de inspecteur gehoord, een minder strenge emissie-eis stellen, voor zover naar zijn oordeel de installatie, gezien de toenmalige stand der techniek, niet zodanig kon worden aangepast of verbouwd dat aan de eis kon worden voldaan (art. 28.1.a, 28.2 en 28.4). Een dergelijk destijds opgenomen voorschrift geldt nog steeds.

tabel f: eisen bij combinatie van gasturbine met een andere stookinstallatie (niet zijnde een gasturbine-installatie)

voor de combinatie van een gasturbine met een andere stookinstallatie, niet zijnde een gasturbine-installatie in de zin van art. 1, gelden de eisen voor de andere stookinstallatie

toelichting: voor een gasturbine die onderdeel uitmaakt van een combinatie van een gasturbine met een andere stookinstallatie zonder dat deze combinatieeen gasturbine-installatie in de zin van Bees A is geldt voor de uitworp van stikstofoxiden met het rookgas uitsluitend de emissie-eis voor die andere stookinstal-latie. Het thermisch vermogen van die andere stookinstallatie (een procesfornuis of een ketelinstallatie) wordt hierbij gelijk gesteld aan de som van de thermi-sche vermogens van die stookinstallatie en de gasturbine (art. 21 lid 1 en lid 2). Voorbeeld: voor een combinatie van een gasturbine en een aardgasgestookteketelinstallatie, vergund op 1 januari 1999, elk met een thermisch vermogen van 10 MW, bedraagt de NOx-eis 70 mg/m3 (art. 13.4.d). Afwijkingen: Als art. 13.3.b of art. 13.4.b van toepassing is geldt een emissie-eis van 240 mg/m3 (in plaats van 200 mg/m3) (art. 21.3).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199934

Page 36: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

Er is een convenant met de SEP over de bestrijdingvan SO2 en NOx.

Ten aanzien van Bees A zijn hierbij de volgendeafspraken gemaakt:Voor bestaande stookinstallaties (vergund vóór mei ) worden de emissie-eisen niet aangescherpt.

De volgende NOx-eisen gelden:• kolenstook 650 mg/m3

• oliestook 700 mg/m3

• gasstook 500 mg/m3

• gasturbine-installaties 135 g/GJ maal 1/30 van het turbinerendement

Voor het overige worden dezelfde eisen gesteld alsvoor overeenkomstige installaties in de industrie, met uitzondering van de onderstaande bijzondere bepaling.

Indien een gasturbine die behoort tot een elektriciteitspro-ductiebedrijf is gecombineerd met een andere stookinstalla-tie waarin meer extra brandstoffen worden bijgestookt daneen hoeveelheid die overeenkomt met anderhalf maal hetthermisch vermogen van de gasturbine, bedraagt voordeze combinatie de toegestane uitworp aan stikstofoxidenmet het rookgas niet meer dan het gemiddelde van de eisendie voor de gasturbine en voor de andere stookinstallatieelk afzonderlijk zouden gelden, waarbij het gemiddeldewordt berekend naar verhouding van de warmte-inhoudvan de toegevoerde brandstoffen. (art. 22.1)In art. 22.2 is verder aangegeven dat art. 20.4 en art.20a.2.b gelden. Hierin zijn eisen voor gasturbine-installa-ties gegeven (65 g/GJ resp. 135 g/GJ maal de rende-mentsfactor), tenzij in de bijbehorende stookinstallatie inde omstandigheden als bedoeld in art. 12.6 of art. 16.5,zware stookolie wordt gestookt (art. 22.3). Bevoegd gezag kan voor een gasturbine-installatie waaropartikel 22 van toepassing is een strengere emissie-eis dande in artikel 20a, tweede lid, onder b gestelde NOx-eis,doch niet strenger dan een die overeenkomt met vervan-ging van de waarde van 135 g/GJ door 100 g/GJ (art. 27.2.g).

tabel g: NOx-eisen zuigermotoren

brandstof datum as-vermogen NOx-eis artikel toelichting en/of eventueel te stellen eisvergunning (g/GJ)

≥ 50% gas vóór 29-5-87 > 50 kW 500 23a

≥ 50% gas op/na 29-5-87 > 50 kW 800* 23.1.a. 1°tot 1-1-90

≥ 50% gas op/na 1-1-90 > 50 kW 270* 23.1.a. 2°tot 1-1-94

≥ 50% gas op/na 1-1-94 > 50 kW 140* 23.1.a. 3°≥ 50% gas op/na 29-5-87 ≤ 50 kW 800* 23.1.b< 50% gas op/na 29-5-87 > 50 kW 1200* 23.2.a

tot 1-1-90< 50% gas op/na 29-5-87 ≤ 50 kW 1200* 23.2.a< 50% gas op/na 1-1-90 > 50 kW 400* 23.2.b

*maal 1/30 motorrendement

Leidraad Bees A InfoMil, september 199935

de eis geldt per 1-1-2000 en is n.v.t. als de zuigermotor vóór 1-1-2001uit bedrijf wordt genomen. Bevoegd gezag kan, de inspecteur gehoord,voor andere gassen dan aardgas of voor toepassing conform art. 2.a,aanhef en 2°, een minder strenge eis stellen voor zover de actuele standder techniek niet zodanig kan worden aangepast of verbouwd dat aande eis wordt voldaan (art. 28.3)strengere eis is te stellen t/m 270 g/GJ* (art 27.2.h)

strengere eis is te stellen t/m 100 g/GJ* (art 27.2.i)

strengere eis is te stellen t/m 100 g/GJ* (art 27.2.i)strengere eis is te stellen t/m 270 g/GJ* (art 27.2.h)strengere eis is te stellen t/m 400 g/GJ* (art 27.2.j)

strengere eis is te stellen t/m 400 g/GJ* (art 27.2.j)strengere eis is te stellen t/m 150 g/GJ* (art 27.2.j)

Bijlage 4 Elektriciteitsproductiebedrijven

Page 37: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel h: meetbepaling bij stoken van vaste brandstoffen1

thermisch meetregime aan eisen wordt voldaan indien vermogen

≥ 300 MW

< 300 MW

1 niet van toepassing op de NOx-meting voor gasturbine(-installatie)s en zuigermotoren, zie hiervoor tabel l *perioden van storingen als bedoeld in art. 7 en 8 en van opstarten en stilleggen van de installatie worden niet meegerekend (art. 34.2, art. 38.5).

Leidraad Bees A InfoMil, september 199936

Bijlage 5 Overzicht meetbepalingen

Continue meting van SO2-concentratie in het rookgas (art. 31.1, art.31.2.a) continue meting is niet verplicht als door middel van hetstoken van brandstoffen met een bepaald zwavelgehalte aan de emis-sie-eisen wordt voldaan (art. 31.3). De hiertoe benodigde gegevensdienen in een register te worden opgenomen (art. 33.2). Continue meting van NOx in het rookgas (art. 38.3.a), of van para-meter(s) van de voor de stookinstallatie vastgestelde uitworpkarakte-ristiek (art. 38.3.b)Continue meting van stof in het rookgas. Bij natte rookgasontzwave-ling: continue meting voor rookgasontzwaveling en l x per 3 jaardient de relatie van de concentratie voor en na de ontzwaveling doorafzonderlijke meting vastgelegd te worden, bij 85% ontzwavelings-rendement. (art. 43)

afzonderlijke meting van SO2- , NOx- en stof-concentratie, tenzijcontinue meting plaatsvindt (art. 32.1, art. 38.2, art. 43). Afzonder-lijke SO2-meting is niet verplicht als door middel van het stoken vanbrandstoffen met een bepaald zwavelgehalte aan de emissie-eisenwordt voldaan (art. 31.3). De hiertoe benodigde gegevens dienen ineen register te worden opgenomen (art. 33.2).De afzonderlijke metingen van de SO2- , NOx- en stof-concentratiedienen zo spoedig mogelijk, docht uiterlijk binnen 4 weken nadat deeis van toepassing wordt te worden uitgevoerd. Bij een thermischvermogen van 50 MW of meer wordt elke 3 jaar een vervolgmetingverricht (art. 32.2). De voorgeschreven belasting is als volgt (art. 35):• Bij een thermisch vermogen < 50 MW: eenmalige meting bij een

belasting groter dan 60%• Bij een thermisch vermogen ≥ 50 MW: de eerste meting bij een

belasting van 100% (bestaand > 60%) en de vervolgmeting iedere3 jaar bij een belasting groter dan 60%

n.b.: altijd opnieuw meten indien een aangescherpte eis van krachtwordt.

bij continue metingen (art. 34.1, art. 38.4):• geen kalendermaandgemiddelde boven de waarde van de

emissie-eis ligt• 97% (bij SO2 en stof) en 95% (bij NOx) van alle 48-uursgemiddel-

den* niet hoger ligt dan 110% van de emissie-eis. Als een of meer parameters gemeten worden voor een uitworpkarak-teristiek, dienen de uitworpkarakteristiek en de keuze van de continute meten parameters zodanig te zijn dat de NOx-concentratie in hetrookgas steeds ondubbelzinnig wordt vastgesteld.Als aan de SO2-eis wordt voldaan door het stoken van brandstoffenmet een bepaald zwavelgehalte: te allen tijde moet aan de hand vangegevens over het zwavelgehalte van elke ingezette brandstof enandere gegevens die nodig zijn om de SO2-uitworp te berekenen,kunnen worden aangetoond dat aan de emissie-eis is voldaan (art. 33.1).

geen enkele meetuitkomst boven de waarde van de emissie-eis ligt.Indien een van de meetuitkomsten die onderdeel uitmaken van eenafzonderlijke meting boven de waarde van de emissie-eis ligt, magop grond van een serie nadere metingen alsnog worden vastgesteldof aan de emissie-eis is voldaan. (art. 36) Als aan de SO2-eis wordt voldaan door het stoken van brandstoffenmet een bepaald zwavelgehalte: te allen tijde moet aan de hand vangegevens over het zwavelgehalte van elke ingezette brandstof enandere gegevens die nodig zijn om de SO2-uitworp te berekenen,kunnen worden aangetoond dat aan de emissie-eis is voldaan (art. 33.1).

Page 38: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel i: meetpalingen bij het stoken van vloeibare brandstoffen1

thermisch meetregime aan eisen wordt voldaan indienvermogen

≥ 300 MW

< 300 MW

1 niet van toepassing op de NOx-meting voor gasturbine(-installatie)s en zuigermotoren, zie hiervoor tabel l* perioden van storïngen als bedoeld in art. 7 en art. 8 en van opstarten en stilleggen van de installatie worden niet meegerekend (art. 34.2, art. 38.5).**aan de eis van 1700 mg/m3 is voldaan indien zware stookolie met een zwavelgehalte van niet meer dan 1% wordt gestookt (art. 33.3)

Leidraad Bees A InfoMil, september 199937

Continue meting van SO2-concentratie in het rookgas (art. 31.1, art.31.2.a); continue meting is niet verplicht als door middel van hetstoken van brandstoffen met een bepaald zwavelgehalte aan de emis-sie-eisen wordt voldaan (art. 31.3). De hiertoe benodigde gegevensdienen in een register te worden opgenomen (art. 33.2). Continue meting van NOx in het rookgas (art. 38.3.a), of van para-meter(s) van de voor de stookinstallatie vastgestelde uitworpkarakte-ristiek (art. 38.3.b) Continue meting van stof in het rookgas. Bij natte rookgasontzwave-ling: continue meting voor rookgasontzwaveling en l x per 3 jaardient de relatie van de concentratie voor en na de ontzwaveling doorafzonderlijke meting vastgelegd te worden, bij 85% ontzwavelings-rendement (art. 43).

Afzonderlijke meting van SO2- , NOx- en stof-concentratie, tenzijcontinue meting plaatsvindt (art. 32.1, art. 38.2, art. 43). Uitzondering: continue NOx-meting is verplicht als een factor voor hetstikstofgehalte van in de inrichting gegenereerde vloeibare brandstof-fen met een stikstofgehalte groter dan 0,3% wordt toegepast. Dit ishet geval als art. 24.4 van toepassing is op de NOx-eisen voorbestaande stookinstallaties (art. 16.3 en 16.4.a).Afzonderlijke SO2-meting is niet verplicht als door middel van hetstoken van brandstoffen met een bepaald zwavelgehalte aan de emis-sie-eisen wordt voldaan (art. 31.3). De hiertoe benodigde gegevensdienen in een register te worden opgenomen (art. 33.2) **.De afzonderlijke metingen van de SO2- , NOx- en stof-concentratiedient zo spoedig mogelijk, docht uiterlijk binnen 4 weken nadat deeis van toepassing wordt te worden uitgevoerd. Bij een thermischvermogen van 50 MW of meer wordt elke 3 jaar een vervolgmetingverricht (art. 32.2). De voorgeschreven belasting is als volgt (art. 35):• Bij een thermisch vermogen < 50 MW: eenmalige meting bij een

belasting groter dan 60%• Bij een thermisch vermogen ≥ 50 MW: de eerste meting bij een

belasting van 100% (bestaand > 60%) en de vervolgmeting iedere3 jaar bij een belasting groter dan 60%

n.b.: altijd opnieuw meten indien een aangescherpte eis van krachtwordt.

bij continue metingen (art. 34.1, art. 38.4):• geen kalendermaandgemiddelde boven de waarde van de

emissie-eis ligt• 97% (bij SO2 en stof) en 95% (bij NOx) van alle 48-uursgemiddel-

den* niet hoger ligt dan 110% van de emissie-eis. Als een of meer parameters gemeten worden voor een uitworpkarak-teristiek, dienen de uitworpkarakteristiek en de keuze van de continute meten parameters zodanig te zijn dat de NOx-concentratie in hetrookgas steeds ondubbelzinnig wordt vastgesteld.Als aan de SO2-eis wordt voldaan door het stoken van brandstoffenmet een bepaald zwavelgehalte: te allen tijde moet aan de hand vangegevens over het zwavelgehalte van elke ingezette brandstof enandere gegevens die nodig zijn om de SO2-uitworp te berekenen,kunnen worden aangetoond dat aan de emissie-eis is voldaan (art. 33.1).

geen enkele meetuitkomst boven de waarde van de emissie-eis ligt.Indien een van de meetuitkomsten die onderdeel uitmaken van eenafzonderlijke meting boven de waarde van de emissie-eis ligt, magop grond van een serie nadere metingen alsnog worden vastgesteldof aan de emissie-eis is voldaan. (art. 36) Als aan de SO2-eis wordt voldaan door het stoken van brandstoffenmet een bepaald zwavelgehalte: te allen tijde moet aan de hand vangegevens over het zwavelgehalte van elke ingezette brandstof enandere gegevens die nodig zijn om de SO2-uitworp te berekenen,kunnen worden aangetoond dat aan de emissie-eis is voldaan (art. 33.1)**.

Page 39: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel j: meetpalingen bij het stoken van gasvormige brandstoffen1

thermisch meetregime aan eisen wordt voldaan indien vermogen

≥ 300 MW

< 300 MW

1 niet van toepassing op de NOx-meting voor gasturbine(-installatie)s en zuigermotoren, zie hiervoor tabel l*perioden van storingen als bedoeld in art. 7 en art. 8 en van opstarten en stilleggen van de installatie worden niet meegerekend.

Leidraad Bees A InfoMil, september 199938

Continue meting van SO2-concentratie in het rookgas of van hetzwavelgehalte van elk van de brandstoffen (art. 31.1, art. 31.2.a);continue meting is niet verplicht als door middel van het stoken vanbrandstoffen met een bepaald zwavelgehalte aan de emissie-eisenwordt voldaan (art. 31.3). De hiertoe benodigde gegevens dienen ineen register te worden opgenomen (art. 33.2). Continue meting van NOx in het rookgas (art. 38.3. a), of van para-meter(s) van de voor de stookinstallatie vastgestelde uitworpkarakte-ristiek (art. 38.3. b). Continue meting van stof in het rookgas of continu meting van stof inde brandstof. Bij natte rookgasontzwaveling: continue meting voorrookgasontzwaveling en l x per 3 jaar dient de relatie van de concen-tratie voor en na de ontzwaveling door afzonderlijke meting vastge-legd te worden, bij 85% ontzwavelingsrendement (art. 43). Continuemeting is niet verplicht indien uitsluitend door het stoken van brand-stoffen met een bepaald stofgehalte aan de emissie-eis wordtvoldaan.

Afzonderlijke meting van SO2- , NOx- en stof-concentratie, tenzijcontinue meting plaatsvindt (art. 32.1, art. 38.2, art. 43). Uitzondering: continue NOx-meting is verplicht als art. 13.2.c, art.13.4.c.1° of als art. 24.5 van toepassing is). Afzonderlijke SO2-meting is niet verplicht als door middel van hetstoken van brandstoffen met een bepaald zwavelgehalte aan de emis-sie-eisen wordt voldaan (art. 31.3). De hiertoe benodigde gegevensdienen in een register te worden opgenomen (art. 33.2). Afzonder-lijke stofmeting is niet nodig indien door het stoken van brandstof meteen bepaald stofgehalte aan de emissie-eis wordt voldaan. De afzonderlijke metingen van de SO2- , NOx- en stof-concentratiedienen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 4 weken nadat deeis van toepassing wordt te worden uitgevoerd. Bij een thermischvermogen van 50 MW of meer wordt elke 3 jaar een vervolgmetingverricht (art. 32.2). De voorgeschreven belasting is als volgt (art. 35):• Bij een thermisch vermogen < 50 MW : eenmalige meting bij een

belasting groter dan 60%• Bij een thermisch vermogen ≥ 50 MW :de eerste meting bij een

belasting van 100% (bestaand > 60%) en de vervolgmeting iedere3 jaar bij een belasting groter dan 60%

n.b.: altijd opnieuw meten indien een aangescherpte eis van krachtwordt

bij continue metingen:• geen kalendermaandgemiddelde boven de waarde van de

emissie-eis ligt• 97% (bij S02 en stof) en 95% (bij NOx) van alle 48-uursgemiddel-

den* niet hoger ligt dan 110% van de emissie-eis. (art. 34.1 en art. 38.4)

Als een of meer parameters gemeten worden voor een uitworpkarak-teristiek, dienen de uitworpkarakteristiek en de keuze van de continute meten parameters zodanig te zijn dat de NOx-concentratie in hetrookgas steeds ondubbelzinnig wordt vastgesteld.Als aan de S02-eis wordt voldaan door het stoken van brandstoffenmet een bepaald zwavelgehalte: te allen tijde moet aan de hand vangegevens over het zwavelgehalte van elke ingezette brandstof enandere gegevens die nodig zijn om de S02-uitworp te berekenen,kunnen worden aangetoond dat aan de emissie-eis is voldaan (art. 33.1).Er geldt voor nieuwe aardgasgestookte installaties ook een emissie-eisvoor stof; aardgas bevat echter nauwelijks of geen stof. Om onnodigemetingen te voorkomen is in art. 43.4 bepaald dat aan destofemissie-eis voor gasvormige brandstoffen is voldaan, indienuitsluitend aardgas wordt gestookt.

geen enkele meetuitkomst van de afzonderlijke meting boven dewaarde van de emissie-eis ligt (art. 36)Als aan de SO2-eis wordt voldaan door het stoken van brandstoffenmet een bepaald zwavelgehalte: te allen tijde moet aan de hand vangegevens over het zwavelgehalte van elke ingezette brandstof enandere gegevens die nodig zijn om de SO2-uitworp te berekenen,kunnen worden aangetoond dat aan de emissie-eis is voldaan (art. 33.1).Als aan de stofemissie-eis wordt voldaan door het stoken van brand-stof met een bepaald stofgehalte: aan de hand van geregistreerdegegevens m.b.t. de brandstof wordt aangetoond dat aan de stof-eis isvoldaan. Bij het stoken van aardgas is aan de emissie-eis voldaan.

Page 40: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

tabel k: SO2-meetregime raffinaderijen

tabel l: NOx-meetregime gasturbine(-installaties)s en zuigermotoren

Leidraad Bees A InfoMil, september 199939

meetregime

Indien de uitworp aan zwaveldioxide van een stookinstallatie die onderdeeluitmaakt van een raffinaderij uitsluitend bepaald wordt door het zwavelge-halte van de ingezette brandstoffen en geen rechtstreekse continue metingvan de concentratie aan zwaveldioxide in het rookgas plaatsvindt dienen deaard en en de gebruikte hoeveelheden van elk van de ingezette brandstoffen,het zwavelgehalte daarvan en andere gegevens die noodzakelijk zijn om deuitworp aan zwaveldioxide te kunnen berekenen te allen tijde bekend te zijn.De gegevens dienen te worden opgenomen in een register (art. 37.1 en37.3). Bij andere installaties in een raffinaderij dient de uitworp te worden bepaalddoor middel van rechtstreekse continue meting van de concentratie aanzwaveldioxide in het rookgas (art. 37.2). De concentratie aan zwaveloxiden van de onderscheiden delen van een raffi-naderij dient te worden berekend aan de hand van de met toepassing van devolgens bovengenoemde methode verkregen gegevens en mede aan de handvan gegevens inzake de uitworp van zwaveloxiden afkomstig van de omzet-ting van zwavelwaterstof in zwavel.

aan eisen wordt voldaan indien

• geen 24 uursgemiddelde de toepasselijke emissie-eis te boven gaat. Ditgeldt voor de SO2-concentratie-eis gemiddeld over de rookgassen van deinrichting en voor de SO2-concentratie-eis voor het totaal aan bestaandestookinstallaties.

• voor het totaal aan stookinstallaties vergund op of na 29 mei 1987 geldt:– geen kalendermaandgemiddelde boven de waarde van de emissie-eis ligt– 97% van alle 48-uursgemiddelden niet hoger ligt dan 110% van de

emissie-eis. (art 37.5 en 6)

meetregime

De NOx-concentratie in rookgas wordt bij een gasturbine, een gasturbine-installatie of een combinatie van installaties als bedoeld in art. 22 bepaalddoor middel van: • continue meting indien ter bestrijding van van de uitworp van NOx met het

rookgas injectie van water, stoom of een ander inert materiaal wordt toege-past, dan wel voor zover het een nieuwe stookinstallatie betreft met eenthermisch vermogen van 300 MW of meer.

• een afzonderlijke meting in de overige gevallen. De NOx-concentratie in rookgas wordt bij een zuigermotor bepaald doormiddel van een afzonderlijke meting.

Voor de continue meting zijn de volgende mogelijkheden aangegeven:• rechtstreekse continue meting van de NOx-concentratie in het rookgas (art.

38.3.a), of • continue meting van een of meer parameter(s) van de voor de stook-

installatie vastgestelde uitworpkarakteristiek (art. 38.3.b)De afzonderlijke meting moet zo spoedig mogelijk na het van kracht wordenvan de emissie-eis, doch uiterlijk 4 weken nadien worden verricht en vervol-gens iedere 3 jaar worden herhaald. Voor gasmotoren vergund vóór 29-5-87, waarvoor met ingang van 1 januari 2000 NOx-eisen gelden, dientde eerste afzonderlijke meting uiterlijk 1 maart 2000 te zijn verricht. Er moetworden gemeten bij de hoogste belasting waarbij een gasturbine of zuiger-motor continu kan worden bedreven. Bij gasturbine-installatie met bijstook inde ketelinstallatie geldt ten aanzien van de bijstook het volgende (art. 42):• indien de maximale bijstook volgens de ontwerpspecificatie 10% of meer is

van het thermisch vermogen van de gasturbine-installatie: bij een bijstookvan 10% of, indien dat meer is, bij een minimale bijstook overeenkomstigde desbetreffende specificatie in de vergunningvoorschriften, of, bij hetontbreken daarvan overeenkomstig de ontwerpspecificatie;

• indien de maximale bijstook volgens de ontwerpspecificatie minder is dan10% van het thermisch vermogen van de gasturbine-installatie, bij eenmaximale bijstook.

aan eisen wordt voldaan indien

bij continue meting aan gasturbine(-installatie)s (art. 40):• wanneer de eis van 65 g/GJ van toepassing is: indien geen etmaalgemid-

delde boven de waarde van de emissie-eis uitkomt• in de overige gevallen: indien geen halfuurgemiddelde waarde boven de

emissie-eis uitkomt.

Bij een afzonderlijke meting wordt aan de NOx-eis voldaan als geen van dedrie meetuitkomsten boven de waarde van de emissie-eis ligt (art. 42 jo art. 36)

Page 41: Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A BeesA.pdf · 4.3 Toepassing van factoren 12 5 Bijzondere situaties 14 5.1 Optelling 14 5.2 Stoken van meer dan één brandstof

AEen uitgave van het Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil), september 1999.

InfoMilGrote Marktstraat 432511 BH Den HaagPostbus 307322500 GS Den HaagTelefoon (070) 361 05 75Fax (070) 363 33 33E-mail [email protected] www.infomil.nl

VormgevingConefrey | Kœdam BNO, Almere

DrukPlantijnCasparie, Den Haag

Ondanks het feit dat bij de samenstelling vandeze publicatie grote zorgvuldigheid in achtis genomen, kunnen er geen rechten aanworden ontleend.

© InfoMil, Den Haag 1999

L B04 LUCHT

Leidraad

Besluit emissie-eisenstookinstallatiesmilieubeheer A