Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook...

88
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2011-2012 Gezonde voeding, een kinderspel?! Het effect van een internetinterventie over gezonde voeding bij de ouders van lagere schoolkinderen Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Gezondheidsvoorlichting- en bevordering Door Sara Bertels Promotor: Dr. Carine Vereecken

Transcript of Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook...

Page 1: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2011-2012

Gezonde voeding, een kinderspel?!

Het effect van een internetinterventie over gezonde voeding bij de ouders van

lagere schoolkinderen

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in Gezondheidsvoorlichting- en bevordering

Door Sara Bertels

Promotor: Dr. Carine Vereecken

Page 2: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen
Page 3: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

i

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2011-2012

Gezonde voeding, een kinderspel?!

Het effect van een internetinterventie over gezonde voeding bij de ouders van lagere

schoolkinderen

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in Gezondheidsvoorlichting- en bevordering

Door Sara Bertels

Promotor: Dr. Carine Vereecken

Page 4: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

ii

Abstract

Uit onderzoek naar de eetgewoonten bij Vlaamse kinderen blijkt dat hun voedingspatroon

afwijkt van de richtlijnen zoals omschreven in de actieve voedingsdriehoek. Enerzijds eten ze

te weinig groenten en fruit, consumeren ze te weinig melk(producten) en drinken ze te weinig

water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit

onderzoek kon dit geconstateerd worden.

De ouders oefenen een belangrijke invloed uit op het eetgedrag van kinderen. De interventie

in het kader van dit onderzoek heeft dan ook als doel om de relevante determinanten van het

regulerend gedrag van de ouders te beïnvloeden zodat via hen het voedingspatroon van de

kinderen wordt verbeterd. Hiertoe werd voor de interventiegroep gebruik gemaakt van een

voedingsdagboek met gepersonaliseerd advies en zes nieuwsbrieven. De ouders uit de

controlegroep kregen enkel een standaardadvies. Verwacht werd dat er voor de

interventiegroep een groter effect waargenomen zou kunnen worden dan voor de

controlegroep.

Uit de resultaten blijkt dat deze interventie, zowel bij de interventie- als controlegroep, een

significante stijging in de kennis over de voedselaanbevelingen teweeg bracht. Daarnaast

blijkt er een trend tot significantie van de daling in het aantal dagen dat er koeken en

gesuikerde frisdranken mee naar school werden gegeven. Deze effecten verschillen niet

significant tussen beide condities. In de andere determinanten konden geen significante

veranderingen worden waargenomen.

Deze studie kon weinig korte termijn effecten van een tailored online interventie aantonen,

echter werd deze tool goed geëvalueerd. Verder (longitudinaal) onderzoek naar de

determinanten van regulerend gedrag van de ouders en het effect van tailored online

interventies is nodig.

Aantal woorden masterproef: 19 121

Page 5: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

iii

Inhoudsopgave

Abstract ...................................................................................................................................... ii�

Inhoudsopgave .......................................................................................................................... iii�

Woord vooraf ........................................................................................................................... vii�

1.� Inleiding ............................................................................................................................. 1�

2.� Theoretisch kader ............................................................................................................... 3�

2.1.� Belang van gezonde voeding voor lagere schoolkinderen .......................................... 3�

2.2.� Huidige Vlaamse voedingsrichtlijnen ......................................................................... 4�

2.3.� Huidig eetgedrag .......................................................................................................... 6�

2.4.� Determinanten van het eetgedrag ................................................................................ 7�

2.4.1.� Persoonlijke determinanten .................................................................................. 9�

2.4.2.� Omgevings(f)actoren .......................................................................................... 11�

2.4.3.� Sociaal-economische status ................................................................................ 19�

2.5.� Interventies rond gezonde voeding bij kinderen ........................................................ 21�

2.5.1.� Schoolinterventies .............................................................................................. 21�

2.5.2.� Online tailored interventies ................................................................................ 23�

3.� Methodologie ................................................................................................................... 26�

Page 6: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

iv

3.1.� De interventie: Gezonde voeding, een kinderspel?! .................................................. 26�

3.1.1.� Het voedingsdagboek ......................................................................................... 26�

3.1.2.� De nieuwsbrieven ............................................................................................... 29�

3.2.� Vragenlijsten .............................................................................................................. 38�

3.2.1.� Vragenlijst effectevaluatie .................................................................................. 38�

3.2.2.� Vragenlijst procesevaluatie ................................................................................ 40�

3.3.� Procedure ................................................................................................................... 41�

3.3.1.� Implementatie van de interventie ....................................................................... 41�

3.3.2.� Steekproef ........................................................................................................... 42�

4.� Resultaten ......................................................................................................................... 44�

4.1.� Statistische analyse .................................................................................................... 45�

4.2.� Beschrijving steekproef ............................................................................................. 45�

4.3.� Consumptiepatroon kinderen ..................................................................................... 46�

4.4.� Effectevaluatie ........................................................................................................... 48�

4.4.1.� Belang gezonde voeding .................................................................................... 48�

4.4.2.� Aanmoediging .................................................................................................... 48�

4.4.3.� Eigen-effectiviteit ............................................................................................... 48�

4.4.4.� Reguleren ........................................................................................................... 52�

Page 7: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

v

4.4.5.� Meegeven naar school ........................................................................................ 53�

4.4.6.� Kennisitems ........................................................................................................ 54�

4.4.7.� Opletten .............................................................................................................. 55�

4.5.� Procesevaluatie .......................................................................................................... 56�

5.� Discussie ........................................................................................................................... 60�

6.� Conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek ...................................................... 65�

Literatuurlijst ............................................................................................................................ 68�

Bijlagen .................................................................................................................................... 79�

Lijst met figuren, tabellen en grafieken

Figuur 1: De actieve voedingsdriehoek (bron: www.vigez.be).................................................. 5�

Figuur 2: Ecologische model ter verklaring van het voedingsgedrag van kinderen op basis van

de PRO-children studie .............................................................................................................. 8�

Figuur 3: Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura ................................................................. 30�

Figuur 4: Flowchart steekproef ................................................................................................ 44�

Tabel 1: Overzicht performance en change objectives ............................................................ 31�

Tabel 2: Overzicht wetenschappelijke basis inhoud nieuwsbrieven ........................................ 36�

Tabel 3: Overzicht planning implementatie interventie ........................................................... 41�

Tabel 4: Overzicht inname (n=270) en perceptie inname (n=308) .......................................... 46�

Page 8: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

vi

Tabel 5: Overzicht resultaten ................................................................................................... 49�

Tabel 6: Resultaten factoranalyse............................................................................................. 52�

Grafiek 1: Mate waarin ouder extra op voeding kind let tijdens interventie in absolute

aantallen ................................................................................................................................... 55�

Grafiek 2: Mate waarin respondenten (absolute aantallen) het advies lazen ........................... 56�

Grafiek 3: Evaluatie gepersonaliseerd en standaardadvies (in absolute aantallen) .................. 57�

Grafiek 4: Evaluatie inhoud nieuwsbrieven in absolute aantallen ........................................... 58�

Grafiek 5: Aantal gebruikers verschillende componenten nieuwsbrief en beoordeling door

kind in absolute aantallen ......................................................................................................... 58�

Grafiek 6: Beoordeling nut componenten nieuwsbrief in absolute aantallen .......................... 59�

Page 9: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

vii

Woord vooraf

Het schrijven van een masterproef en het voeren van bijhorend onderzoek binnen het

tijdsbestek van zes maanden was niet mogelijk geweest zonder de onmisbare hulp en steun

van mijn omgeving. Graag zou ik mijn ouders en mijn vriend bedanken voor het nalezen en

de onvoorwaardelijke steun en mijn vrienden voor het verlenen van technische hulp bij het

maken van de nieuwsbrieven. Uiteraard wil ik ook mijn promotor, Carine Vereecken,

bedanken voor de intensieve begeleiding gedurende het hele proces. Verder wil ik alle

scholen en ouders bedanken die hun medewerking aan dit onderzoek hebben verleend. Zonder

hen was dit alles niet mogelijk geweest.

Page 10: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

1

1. Inleiding

Het belang van gezonde voeding voor kinderen wordt vandaag steeds meer erkend.

Overheden verbieden de verkoop van frisdranken in scholen, stimuleren wetenschappelijk

onderzoek en financieren campagnes over gezonde voeding. De media rapporteren steeds

vaker over gevolgen van een ongezond voedingspatroon, ook bij kinderen. Een toenemend

aantal (longitudinale) studies wijzen erop dat ook vanuit wetenschappelijke hoek het

probleem van obesitas wordt erkend. De oorzaak van deze aandoening is een combinatie van

genetische en gedragsgerelateerde factoren waarin deze laatste het grootste aandeel hebben.

Onderzoek toont aan dat het eetpatroon op jonge leeftijd mogelijk gevolgen heeft voor

eetgewoonten op latere leeftijd waardoor wetenschappers aanraden om interventies rond

gezonde voeding op kinderen te richten (Reilly & Kelly, 2011). Studies wijzen uit dat er nog

een lange weg te gaan is; het eetpatroon van (Vlaamse) kinderen sluit bijvoorbeeld niet aan bij

de aanbevelingen zoals omschreven in de actieve voedingsdriehoek. De voornaamste

pijnpunten zijn de lage inname van water, melkproducten, fruit en groenten en de te hoge

consumptie uit de restgroep (Verraes, 2010).

De huidige interventies die naar kinderen gericht zijn vinden veelal plaats in de schoolcontext.

Dit kader biedt immers uitgesproken kansen om kinderen bij het thema gezonde voeding te

betrekken en hen hierover te informeren. De school kan een invloed uitoefenen door het

opleggen van regels, aanbieden van gezonde maaltijden en/of tussendoortjes en educatie.

Voor de educatieve component wordt in verschillende interventies gebruik gemaakt van het

internet. Een steeds meer gebruikte online applicatie zijn de zogenaamde getailorde

feedbackprogramma’s. Deze interventies voorzien de respondent van een op maat gemaakt

advies op basis van ingevoerde gegevens. Uit de meta-analyse van Krebs, Prochaska en Rossi

(2010) blijkt dat deze interventies effectief zijn in het stimuleren van een gezonder eetgedrag.

Het is echter van belang om ook de ouders te betrekken, zij oefenen immers een belangrijke

invloed uit op het eetgedrag van het kind (Benton, 2004). Zij beslissen welk voedsel er op

tafel komt, welke producten in huis gehaald worden en welke regels er gelden. Maar ze

kunnen het kind ook aanmoedigen om gezond te eten en zelf het goede voorbeeld stellen.

Huidige interventies die naar kinderen gericht zijn beperken zich tot het betrekken van de

ouders door bijvoorbeeld een informatiefolder. In de vakliteratuur zijn tot dusver geen

Page 11: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

2

publicaties verschenen waarbij interventies, die via een getailored advies dat naar de ouders

gericht is, het eetgedrag van de kinderen trachten te verbeteren. De interventie in het kader

van dit onderzoek heeft als doel de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders te

beïnvloeden. Deze studie vormt eveneens een pilootstudie naar verschillende aanvullende

elementen verwerkt in een aantal nieuwsbrieven.

De interventie bestaat uit twee componenten, namelijk het voedingsdagboek en zes

nieuwsbrieven. Het voedingsdagboek werd in het kader van een longitudinaal onderzoek naar

het voedingsgedrag van Vlaamse kleuters ontwikkeld. Het bevat zo’n 800 voedingsitems

waaruit de respondent de ingenomen producten kan selecteren. Op basis van de ingevoerde

gegevens wordt een persoonlijk advies gegenereerd. In het kader van dit onderzoek werden de

respondenten in twee condities onderverdeeld: de controle- en de interventiegroep. De

respondenten uit de controlegroep kregen tijdens de eerste meting enkel het standaardadvies

te zien, na de tweede meting kregen zij ook een gepersonaliseerd advies. De respondenten uit

de interventiegroep kregen twee maal een gepersonaliseerd advies en in tussentijd zes

nieuwsbrieven. Deze nieuwsbrieven werden ontwikkeld op basis van het Intervention

Mapping protocol. De ontwikkelaar dient zes stappen te volgen waarin steeds uitgegaan wordt

van empirische gegevens en/of theorie. Hierdoor zijn interventies die op basis van dit protocol

werken veelal evidence based wat positieve gevolgen voor hun effectiviteit impliceert.

De effectiviteit van het programma werd nagegaan aan de hand van een vragenlijst die voor

en na de interventie werd afgenomen. Vanuit de beschikbare literatuur kan verwacht worden

dat het effect van de interventie verschilt afhankelijk van de conditie.

In deze masterproef wordt allereerst het belang van gezonde voeding voor lagere

schoolkinderen geschetst, omschreven welke de huidige Vlaamse voedingsrichtlijnen zijn en

beschreven hoe het met het eetgedrag van de Vlaamse kinderen gesteld is. Daarna worden de

verschillende relevante determinanten van het eetgedrag van het kind geïdentificeerd, alsook

de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders daar zij een belangrijke invloed

blijken uit te oefenen. Vervolgens wordt kort geschetst welke interventies rond gezonde

voeding bij kinderen reeds zijn gevoerd (of welke nog lopen). In de methodensectie worden

de gebruikte materialen en methoden beschreven, alsook de steekproef. Daarna volgen de

analyse, de discussie en de conclusie.

Page 12: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

3

2. Theoretisch kader

2.1. Belang van gezonde voeding voor lagere schoolkinderen

Een gezond eetpatroon bij kinderen is van belang omdat het aandoeningen zoals

ondervoeding en groeiachterstand helpt voorkomen (Nicklas & Hayes, 2008). Eén van de

meest besproken negatieve gevolgen van een ongezond eetpatroon bij kinderen (in de

Westerse wereld) is een verhoogde kans op overgewicht en obesitas (Berenson, 2012). Naast

fysieke klachten brengt obesitas mogelijk ook schade toe aan de psychologische gezondheid.

Kinderen en jongeren met obesitas worden vaker uitgesloten, ervaren meer psychosociale

stress en hebben een lager zelfbeeld (Janssen, Craig, Boyce & Pickett, 2004). Deze factoren

hebben tot gevolg dat obese kinderen hun algemene gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit

slechter beoordelen dan kinderen met een ‘normaal’ gewicht (Ottova, Erhart, Rajmil,

Dettenborn-betz, & Ravens-Sieberer, 2012; Hughes, Farewell, Harris & Reilly, 2007;

Robertson, Thorogood, Inglis, Grainger & Stewart-Brown, 2011).

Obesitas is een groeiend probleem en werd door de WHO erkend als epidemie

(www.who.int). Ook het aandeel kinderen met obesitas stijgt. Cijfers uit het onderzoek van Jo

van Assche (onderzoeker in de vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde) tonen aan dat

in 2007 één op vijf Vlaamse kinderen tussen vier en veertien jaar aan overgewicht lijden. De

resultaten uit de gezondheidsenquête van 2008 bevestigen dit. Uit de cijfers blijkt dat achttien

procent van de jongeren van twee tot zeventien jaar overgewicht heeft. In de leeftijdsgroep

van vijf tot negen jaar loopt dit percentage op tot 22 procent (www.belgium.be).

Obesitas is een multifactoriële aandoening. Steeds meer onderzoek toont aan dat er genetische

factoren aan de basis liggen (Berenson, 2012). De voornaamste oorzaak is echter een slechte

energiebalans. Er worden teveel calorieën ingenomen en er wordt te weinig energie verbruikt

in de vorm van lichaamsbeweging (Dietz & Gotmaker, 2001). Die verhoogde calorie-inname

is mogelijk te wijten aan veranderende eetgewoonten. Er wordt meer en anders gegeten dan

vroeger, gezinnen houden zich minder aan de vaste maaltijden, eten minder samen met het

hele gezin, eten meer ongezonde tussendoortjes en meer fastfood (NVGP-B, 2005-2010; Van

Mol, 2004). Dit heeft bijvoorbeeld een lagere inname van fruit en groenten tot gevolg (Gable,

Chang & Krull, 2007; Rasmussen, Krølner, Klepp, Lytle, Brug, Bere, et al., 2006).

Page 13: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

4

In wetenschappelijk onderzoek wordt aangeraden om interventies over gezonde voeding op

kinderen te richten. Er bestaat immers een verband tussen overgewicht op jonge en latere

leeftijd (Reilly & Kelly, 2011; Shumei & Chumlea, 1999). Een derde van de obese

volwassenen was als kind reeds te zwaar. Daarnaast blijkt dat hoe jonger het kind is wanneer

het gewicht sneller toeneemt dan de lengte, hoe groter ook de kans dat het overgewicht

blijvend is. Obesitas is daarnaast moeilijker te behandelen dan te voorkomen dus tijdig

opsporen en behandelen is belangrijk (Muls et al., n.d). Tevens heeft het eetgedrag op jonge

leeftijd een invloed op later eetgedrag waardoor het aan te raden is om van jongs af aan goede

eetgewoonten aan te leren (Birch & Fischer, 1998; Resnicow, Smith, Baranowski,

Baranowski, Vaughan & Davis, 1998). Interventies op kinderleeftijd blijken bovendien betere

resultaten te genereren op lange termijn dan interventies op volwassen leeftijd. Hoe jonger het

kind is, hoe groter de kans dat het blijvend goede gewoontes aanleert (Muls et al., n.d).

2.2. Huidige Vlaamse voedingsrichtlijnen

Uit de vorige paragraaf werd duidelijk dat het van belang is om gezonde voeding bij kinderen

te promoten. De concrete richtlijnen omtrent gezonde voeding variëren naargelang de

geraadpleegde bron. In België worden de richtlijnen van de Hoge Gezondheidsraad en de

Europese Health-Enhacing physical activity gevolgd (www.vigez.be). Voedingsrichtlijnen

worden omschreven op twee niveau’s, namelijk op het niveau van de nutriënten en op het

niveau van voedingsmiddelen. Voor communicatie op populatieniveau wordt veelal de variant

op het niveau van de voedingsmiddelen gehanteerd omdat deze concreet omschrijft hoeveel

van welke producten geconsumeerd mag worden. Dit is eenvoudiger te begrijpen dan een

advies dat werkt met nutriënten. In Vlaanderen gebruikt men meestal de actieve

voedingsdriehoek. De driehoek bestaat uit negen groepen, waarvan zeven voedinggroepen die

elk hun bijdrage leveren aan een gezonde, gevarieerde en evenwichtige voeding, een

bewegingsgroep en een restgroep. De zeven voedinggroepen worden telkens onderverdeeld in

drie categorieën namelijk, de voedingsmiddelen die bij voorkeur, best met mate of enkel bij

gelegenheid geconsumeerd worden. De aanbevolen hoeveelheden zijn afhankelijk van de

leeftijd.

Page 14: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

5

Figuur 1: De actieve voedingsdriehoek (bron: www.vigez.be)

Voor zes tot twaalf jarigen gelden volgende aanbevelingen.

Aan de basis staat beweging, aan kinderen wordt aangeraden om elke dag minstens 60

minuten te bewegen, het betreft hier zowel sport als meer laagdrempelige vormen van

beweging zoals wandelen. Verder bestaat de actieve voedingsdriehoek uit zes lagen. De

tweede laag bevat de groep van water waartoe ook thee en koffie behoren. Kinderen vanaf zes

jaar drinken best anderhalve liter of zeven grote glazen water per dag. Water geniet binnen

deze groep de absolute voorkeur. Ook graanproducten en aardappelen behoren tot de basis

van een gezond voedingspatroon. Kinderen consumeren best vijf tot negen sneden brood (of

een vervangproduct) en drie tot vier aardappelen per dag. Tot de voorkeursgroep behoren

aardappelen die bereid zijn zonder vetstof, volkoren pasta, rijst en brood. De vierde laag bevat

de groep van groenten en die van fruit. Deze worden niet in één groep geplaatst omdat ze

andere nutriënten leveren. Er wordt aangeraden om twee tot drie stukken fruit en 300 gram

groenten te eten. Alle verse varianten genieten de voorkeur. Verder drinken kinderen best drie

tot vier glazen melk en eten ze één of twee sneetjes kaas. Halfvolle melk en calciumverrijkte

sojadrinks behoren tot de voorkeursgroep. In de aanbevelingen voor vlees, vis en

vleesvervangers wordt aangeraden om 75 tot 100 gram van deze producten per dag op te

nemen. Men kiest best voor magere vleessoorten en onbereide vervangproducten. Met

bereidingsvetten is men best zuinig, één eetlepel per persoon en een mespuntje smeerproduct

per dag volstaan. Plantaardige oliën, minarine en margarine krijgen de voorkeur. De

Page 15: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

6

producten uit de restgroep, zoals snoep, koeken, frisdranken en chips, zijn strikt genomen niet

nodig in een evenwichtige en gezonde voeding. Ze leveren namelijk vooral energie uit vet en

suiker, zonder veel andere voedingsstoffen zoals vezels en mineralen aan te brengen, ze

worden best zo weinig mogelijk geconsumeerd. Ook sauzen behoren tot deze groep

(www.vigez.be).

2.3. Huidig eetgedrag

Zoals eerder aangegeven zijn het voedingsgedrag en een tekort aan beweging belangrijke

oorzaken van obesitas (bij kinderen). In deze paragraaf wordt nagegaan hoe de situatie in

België is.

Uit het scriptieonderzoek van Verraes (2010) bij 482 Vlaamse kinderen tussen zes en twaalf

jaar blijkt dat minder dan de helft van de kinderen voldoende melk en zuivelproducten

consumeert. Slechts de helft eet voldoende graan- en aardappelproducten. Uit de HBSC studie

van de World Health Organisation (2012) blijkt dat van de elf tot twaalf jarigen slechts 49

procent van de jongens en 50 procent van de meisjes rapporteert dat hij/zij dagelijks een

portie fruit per dag eet. Van de ondervraagde meisjes eet slechts veertien procent meerdere

keren per dag groenten. Bij de jongens is dit vijftien procent. De dagelijkse consumptie van

groenten en fruit daalt nog verder naarmate de leeftijd stijgt (WHO, 2012; www.jongeren-en-

gezondheid.be).

Onderzoek bij Vlaamse kleuters blijkt indicatief voor de bevindingen die op latere leeftijd

worden gedaan. Ze drinken gemiddeld slechts 650 ml vocht per dag. Suikerrijke dranken

blijken populair, 52 procent van de kleuters consumeert dagelijks 200 ml suikerrijke dranken

(frisdranken en fruitsap). De inname van aardappelen blijkt wel te voldoen aan de richtlijnen

maar die van broodproducten niet. De gemiddelde fruitinname bedraagt 110 gram, één op de

vijf kleuters eet minder dan 50 gram per dag. Vooral de inname van groenten blijkt

problematisch met een gemiddelde van 80 gram per dag, zes op tien kinderen eet minder dan

100g per dag. Ook de aanbevolen hoeveelheden uit de zuivelgroep worden niet bereikt. De

consumptie uit de groep van het vlees was wel voldoende. Uit de restgroep, voornamelijk

snoep en koeken, wordt dan weer teveel geconsumeerd (Matthys, Huybrechts, Bellemans, De

Maeyer & De Henauw, 2003).

Page 16: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

7

2.4. Determinanten van het eetgedrag

Het eetgedrag van (lagere school) kinderen wordt bepaald door verschillende (f)actoren,

zowel persoonlijke als omgevings(f)actoren zijn van belang. Het merendeel van het

determinantenonderzoek (bij kinderen) is voedingsspecifiek. Vooral omtrent de determinanten

van de inname van groenten en fruit, gebruik van vetrijke producten en het drinken van

frisdranken is er onderzoek gedaan.

Om het eetgedrag van kinderen te verklaren gebruiken we een ecologisch model van

gedragsverandering (Klepp, Rodrigo, De Bourdeaudhuij, Due, Elmadfa, Haraldsdóttir et al.,

2005). Dit model is toepasbaar op verschillende gezondheidsgedragingen (Bartholomew,

Parcel, Kok, Gottlieb & Fernandez, 2011). Het model, grafisch voorgesteld in figuur twee,

stelt dat zowel culturele, fysieke als sociale factoren een invloed hebben op het

consumptiegedrag. Via deze distale factoren (deze factoren liggen verder af van het individu

en zijn bijgevolg niet of beperkt beïnvloedbaar) wordt invloed uitgeoefend op meer proximale

factoren die zich op het individueel niveau bevinden. Dit model is relevant om het eetgedrag

van kinderen te verklaren omdat zij vaak over minder autonomie beschikken en de omgeving

een belangrijke invloed heeft. Door de juiste omgeving te creëren kan er dus een invloed op

het eetgedrag uitgeoefend worden (Klepp, et al., 2005). Dit model is niet exhaustief, zo kan er

ook een impact zijn van geslacht, leeftijd, etniciteit enzovoort.

Page 17: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

8

CULTURELE OMGEVING FYSIEKE OMGEVING SOCIALE OMGEVING PERSOONLIJKE

FACTOREN

Distaal

Proximaal

Figuur 2: Ecologische model ter verklaring van het voedingsgedrag van kinderen op basis van de PRO-

children studie

Dit model omvat een groot aantal determinanten. Deze worden besproken in de volgende

paragrafen. Eerst gaan we dieper in op de persoonlijke en omgevingsdeterminanten van het

eetgedrag van het kind. Daarna komen ook de determinanten van de ouders aan bod daar de

focus van dit onderzoek op hen gelegd wordt.

SES Nationaal

Belgische

richtlijnen

Schoolbeleid

Gemeenschap

Lokaal beleid

Lokale toegang tot

gezonde voeding

School

Schoolbeleid

Gemeenschap

Media

School

Gedrag

medeleerlingen

Peers

Subjectieve

norm

Familie

Voedingsspecifieke

factoren

Kennis

Voorkeur

Uitkomstverwachtingen

Eigen-effectiviteit

Voedingsgedrag

Page 18: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

9

2.4.1. Persoonlijke determinanten

Achtereenvolgens wordt de invloed van kennis, voorkeur, uitkomstverwachtingen en de

eigen-effectiviteit op het eetgedrag van de kinderen besproken. Deze lijst is niet exhaustief

maar de focus ligt op veranderbare factoren.

2.4.1.1. Kennis

Er is geen consensus over de invloed van voedingskennis van het kind op de

voedingsconsumptie. Algemeen wordt kennis omschreven als een noodzakelijke factor voor

gedragsverandering maar de rechtstreekse invloed op het gedrag lijkt beperkt (Bartholomew

et al., 2011). Sommige onderzoekers vinden geen invloed van kennis van kinderen op

bijvoorbeeld de fruit- en groenteconsumptie (Gibson, Wardle &Watts, 1998; Wind, Bobelijn,

De Bourdeaudhuij, Klepp & Brug, 2005). Wardle (1995) stelt in haar review dat kinderen wel

een idee hebben van wat gezonde voeding is maar dat ze niet meer gezonde voeding zullen

innemen omdat ze weten dat het gezond is. Ander onderzoek geeft aan dat kennis over de

voedingsrichtlijnen wel een mogelijk beïnvloedende factor is voor de consumptie van

groenten en fruit (De Bourdeaudhuij, te Velde, Brug, Due, Wind, Sandvik et al., 2008;

Reynolds, Bishop, Chou, Xie, Nebeling & Perry, 2004; Reynolds, Hinton, Schewchuk &

Hickey, 1999). Daarnaast heeft algemene kennis over groenten en fruit mogelijk een

mediërende invloed op het effect van een schoolprogramma (Reynolds, Maloy & Franklin,

2002). Tenslotte blijkt er een positieve associatie tussen het stijgen van de voedingskennis en

veranderende voedselvoorkeuren (Baskale & Bahar, 2011). Daar voorkeur bepalend is voor

de consumptie (zie infra) is voedingskennis van belang.

De variatie in resultaten is mogelijk te verklaren door verschillen in de operationalisatie van

het concept kennis en de grote variëteit aan soorten kennis (bijvoorbeeld kennis over

voedselsamenstelling, over aanbevelingen, over de voedselfuncties enzovoort) met betrekking

tot voeding (Gibson et al., 1998).

2.4.1.2. Voorkeur

De voorkeur van het kind is in sterke mate bepalend voor het consumptiegedrag (Cooke,

2007; De Bourdeaudhuij et al., 2008; Grimm, Harnack & Story, 2004; Rasmussen, et al.,

2006; Reynolds et al., 1999; Scaglioni, Salvioni & Galimberti, 2008; Wardle, 1995; Wind et

Page 19: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

10

al., 2005). De voorkeur van kinderen wordt vooral bepaald door de smaak, de textuur en de

geur en minder door de gezondheidscomponent. Ze kunnen dus zowel gezond als ongezond

voedsel goed vinden maar bijvoorbeeld groenten hebben van nature vaak een bittere smaak

waardoor ze er minder de voorkeur aan zullen geven. Tevens hebben kinderen van nature uit

een voorkeur voor zoete producten en producten die ze kennen (neofobie); sturing van de

ouders is dus nodig. Onderzoek toont aan dat herhaalde blootstelling (exposure) soms

voldoende kan zijn om de attitude positief te beïnvloeden (Birch, 1999; Cooke, 2007; Wardle,

Herrera, Cooke & Gibson, 2003; Patrick & Nicklas, 2005). Een mogelijke verklaring is dat

het kind door herhaalde blootstelling vertrouwd geraakt met het nieuwe product (Wardle et

al., 2003).

2.4.1.3. Uitkomstverwachtingen

De uitkomstverwachtingen zijn de waargenomen voor- en nadelen en de inschatting van de

gevolgen van de inname van bepaalde voedingsproducten (Bandura, 1977). Hieromtrent zijn

in de literatuur gemengde resultaten te vinden. Volgens sommige onderzoekers is er geen

invloed van de uitkomstverwachtingen van kinderen op de consumptie van fruit en groenten

(Cullen, Baranowski, Owens, Marsh, Rittenberry & de Moor, 2003; Resnicow, Hearn, Smith,

Baranowski, Lin, Baranowski et al., 1997). Andere auteurs vinden wel een positief effect

(Reynolds et al., 1999; Reynolds et al., 2002). Het concept “uitkomstverwachtingen” loopt

parallel met het begrip “attitudes” van Fishbein en Ajzen (1975). Wind et al. (2005) tonen aan

dat een positieve attitude van het kind tegenover het eten van fruit en groenten een belangrijke

determinant is voor de consumptie ervan.

2.4.1.4. Eigen-effectiviteit

De eigen-effectiviteit staat voor de verwachtingen die mensen hebben over hun eigen

vermogen om een bepaald gedrag te kunnen uitvoeren (Bandura, 1986). Onderzoek toont aan

dat een hoge eigen-effectiviteit bij kinderen de consumptie van groenten en fruit bevordert

(De Bourdeaudhuij et al., 2008; Reynolds et al., 1999; Reynolds et al., 2002). Volgens

Reynolds et al. (1999) bestaat de eigen-effectiviteit van kinderen met betrekking tot voeding

uit twee componenten. Het durven vragen (en weten hoe te vragen) van gezonde voeding,

waardoor de beschikbaarheid vergroot, enerzijds en het kunnen klaarmaken anderzijds.

Page 20: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

11

Volgens Resnicow et al. (1997) en Domel, Baranowski, Thompson, Davis, Leonard en

Baranowski (1996) is de eigen-effectiviteit echter niet van belang voor het eetgedrag van

kinderen doordat het voedingspatroon in hoge mate buiten de controle van het kind ligt (zie

infra).

Over de invloed van persoonlijke factoren bestaat dus nog geen consensus en onderzoek toont

aan dat deze factoren maar negen tot dertien procent van de variantie verklaren (Domel et al.,

1996; Resnicow et al., 1997). In de studie van Reynolds et al. (1999) bij 414 kinderen tussen

negen en tien jaar oud verklaart kennis maar zeven procent van de consumptie van fruit en

groenten. Ook andere factoren, met name de omgevingsfactoren die in het ecologisch model

aangehaald worden, zijn dus van belang.

2.4.2. Omgevings(f)actoren

Op het omgevingsniveau wordt onderscheid gemaakt tussen het interpersoonlijk,

organisatorisch, gemeenschaps- en het samenlevingsniveau. In deze masterproef wordt de

focus gelegd op de interpersoonlijke factoren, namelijk de interactie met de ouders, peers en

leerkrachten, waarna ook een belangrijke factor op samenlevingsniveau even wordt

toegelicht. Maar eerst wordt even stil gestaan bij de invloed van beschikbaarheid op het

voedingsgedrag van kinderen.

2.4.2.1. Beschikbaarheid

Ten eerste is het van belang dat gezonde voeding en water voldoende beschikbaar is

(Blanchette & Brug, 2005; Cullen, Baranowski, Rittenberry, Cosart, Hebert & de Moor, 2001;

Cullen et al., 2003; Haerens, De Bourdeaudhuij, Barba, Eiben, Fernandez, Hebestreit, et al.,

2009). Beschikbaarheid heeft een directe invloed op zowel de motivatie om gezond te eten als

de consumptie van gezonde voeding (Reynolds et al., 1999). Voor kinderen is vooral de

beschikbaarheid thuis en op school van belang (en minder de beschikbaarheid op een ruimer

niveau zoals in de supermarkt). In een studie vinden De Bourdeaudhuij et al. (2008) geen

significante impact van de beschikbaarheid van groenten en fruit op school maar wel van de

beschikbaarheid thuis, tevens blijkt het van belang te zijn dat ouders hun kinderen fruit

meegeven naar school.

Page 21: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

12

Haerens et al. (2009) onderscheiden drie categorieën in verband met de algemene

beschikbaarheid thuis. Ten eerste zijn er ouders die enkel kopen wat thuis geconsumeerd mag

worden. Ten tweede is er een groep van ouders die enkel ongezonde snacks en frisdranken

kopen bij speciale gelegenheden. En ten derde een groep van ouders die alles kopen omdat ze

hun kinderen niets willen ontnemen. De manier waarop de beschikbaarheid gefaciliteerd

wordt heeft dus mogelijk een impact.

De beschikbaarheid kan ook andere determinanten beïnvloeden. Zo is er een mogelijke

invloed op de voorkeur. Kinderen eten immers het liefst wat ze het meest voorgeschoteld

krijgen en hebben een voorkeur voor wat thuis beschikbaar is. Als er bijvoorbeeld weinig fruit

beschikbaar is, zal de blootstelling aan dit voedsel laag zijn, dit zorgt mogelijk voor een

beperkte voorkeur voor dat fruit (Birch, 1999).

2.4.2.2. Ouders

Ouders hebben een zeer belangrijke impact op het eetgedrag van kinderen (Benton, 2004;

Knai, Pomerleau, Lock & McKee, 2006; Scaglioni, et al., 2008). Ze kunnen zowel via

bewuste als onbewuste processen een invloed uitoefenen. Kinderen maken andere

voedselkeuzes in het bijzijn van peers als in het bijzijn van hun ouders (Salvy, Elmo, Nitecki,

Kluczynski & Roemmich, 2011), maar ook processen waar de ouders meer controle over

hebben zijn van invloed.

a) Opvoedingsstijlen

De opvoedingsstijlen en –praktijken (feeding practices) beïnvloeden het eetgedrag van het

kind. Algemeen worden er drie opvoedingsstijlen onderscheiden namelijk autoritair,

permissief en autoritatief (Baumrind, 1972). De opvoedingsstijl manifesteert zich mogelijk in

de opvoedingspraktijk (Hughes, Power, Fisher, Mueller, & Nicklas, 2005). Autoritaire ouders

trachten zoveel mogelijk eenzijdige controle over hun kind te hebben en beperken de

autonomie. Er is geen discussie mogelijk en de opvoeding wordt gekenmerkt door

verplichtingen. In de opvoedingspraktijk uit zich dat bijvoorbeeld door de verplichting om het

bord leeg te eten. Permissieve ouders daarentegen leggen hun kind weinig regels op en geven

hun kind veel verantwoordelijkheid. Dit uit zich door het kind de eigen keuze te geven

betreffende hun voedselkeuze. Ze zullen wel adviseren om voor gezonde voeding te kiezen

Page 22: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

13

maar zullen hun kind niet dwingen. Autoritatieve ouders leggen wel regels op maar in

tegenstelling tot autoritaire ouders verantwoorden ze die regels. Het is voor hen van belang

dat hun kind luistert maar tegelijkertijd moedigen ze hun kind aan om een eigen mening te

ontwikkelen. Dit uit zich doordat autoritatieve ouders bepalen welk eten op tafel komt en ze

hun kind laten kiezen hoeveel hij/zij eet (De Geeter, 2006). Verder onderzoek om de link

tussen de algemene opvoedingsstijl en de opvoedingspraktijk aan te tonen is echter nodig,

Brann en Skinner (2005) betwisten immers dat algemene opvoedingsstijlen gerelateerd zijn

aan opvoedingspraktijken.

De autoritatieve stijl wordt door sommige auteurs als de meest geschikte methode beschouwd

om gezonde voeding bij het kind te stimuleren (Patrick, Nicklas, Hughes & Morales, 2005).

Andere auteurs vonden geen verband tussen de algemene opvoedingsstijl en het eetgedrag van

kinderen (De Bourdeaudhuij, Te Velde, Maes, Perez-Rodrigo, de Almeida & Brug, 2009;

Vereecken, Legiest, De Bourdeaudhuij & Maes, 2009a). Dit is mogelijk te verklaren doordat

het concept opvoedingsstijl te algemeen is geformuleerd of doordat ouders verschillende

opvoedingsstijlen combineren (Vereecken, et al., 2009a).

Over de opvoedingspraktijk zijn eveneens verschillen in de resultaten te vinden. Onderzoek

toont aan dat een strikte methode mogelijk een omgekeerd effect op het eetgedrag heeft

(Birch, 1999; Birch & Fischer, 2000; Vereecken et al., 2009a). Een hoger gewicht en een

voorkeur voor het voedsel waarvoor restricties gelden zijn hiervan voorbeelden (Brown &

Ogden, 2004; Birch & Fischer, 1998; Clark, Goyder, Blissell, Blank, & Peters, 2007). Een

mogelijke verklaring voor het effect op het gewicht is dat het aangeboren verzadigingsgevoel

van het kind ondermijnd wordt doordat het kind gedwongen wordt om het bord leeg te eten

waardoor hij/zij meer voedsel inneemt dan nodig (Birch, Fisher, & Davison, 2003). Andere

onderzoekers besluiten echter dat het stellen van eisen mogelijk een positieve invloed heeft op

de consumptie van groenten of fruit (De Bourdeaudhuij et al., 2008). Als kinderen zelf mogen

kiezen wanneer en wat ze eten resulteert dit in een hogere inname van frisdrank en ongezonde

snacks, een lagere inname van fruit en meer overslaan van het ontbijt (Vereecken et al.,

2009a). Daarnaast blijkt het aanmoedigen van het kind een positief effect teweeg te brengen.

Deze verschillen in de resultaten kunnen mogelijk verklaard worden door verschillen in

methodologie (Vereecken, Rovner & Maes, 2010b).

Page 23: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

14

Wel is men het erover eens dat voedsel best niet instrumenteel gebruikt wordt. Als een kind

bijvoorbeeld beloond wordt voor het eten van iets dat niet zijn/haar voorkeur krijgt met iets

lekkers, verhoogt de voorkeur voor wat ze al lekker vinden (Newman & Taylor, 1992).

Beloning kan op korte termijn positieve effecten teweegbrengen (doordat het kind het voedsel

wel eet) terwijl deze strategie op lange termijn mogelijk resulteert in een minder evenwichtig

voedingspatroon doordat de voorkeur voor de voeding waarmee men beloont stijgt (Birch,

1999). Als het kind echter niet met voedsel beloond wordt maar met bijvoorbeeld een gadget

of een verbale aanmoediging stijgt mogelijk de consumptie van fruit en groenten (Horne,

Tapper, Lowe, Hardman, Jackson & Woolner, 2004).

Haerens et al. (2009) concluderen dat er een grote verscheidenheid aan opvoedkundige regels

mogelijk is. Voorbeelden hiervan zijn het vragen van toestemming, een limiet op ongezonde

voeding en drank, de verplichting om deel te nemen aan familiemaaltijden, het verbod op

snacks voor de maaltijd, het verbod op tv kijken tijdens het eten, verplichten om alles

proeven, enzovoort. Of en welke regels er opgelegd worden is echter sterk afhankelijk van de

karakteristieken van het kind (ouders zijn bijvoorbeeld minder streng voor een slechte eter).

Tevens is er vaak enige flexibiliteit met betrekking tot de regels, zoals frisdrank enkel toelaten

tijdens feestjes. Er is dus een grote variëteit aan regels en categoriseren is moeilijk (Carnell,

Cooke, Cheng, Robbins & Wardle, 2011). De redenen dat er regels worden opgelegd zijn

voornamelijk van praktische aard (bijvoorbeeld tijdsdruk), omdat de ouders hun kind gezond

willen leren/doen eten (dit gaat vaak gepaard met een restrictie van het eten van ongezonde

snacks) en slechts in tien procent van de gevallen omwille van gewichtsgerelateerde redenen

(Carnell et al., 2011).

b) Modelling

Modelling is het aanleren van gedrag door middel van imitatie. Deze vorm van leren wordt als

één van de belangrijkste beïnvloedende omgevingsfactoren beschouwd. Onderzoek toont aan

dat wanneer ouders ongezond eten, kinderen ook ongezond eten en vice versa (Brown &

Ogden, 2004; De Bourdeaudhuij et al., 2008; Gibson, et al., 1998; Grimm, et al., 2004;

Pearson, Timporio, Salmon, Crawford & Biddle, 2009; Reynolds et al., 2002). Een mogelijke

mediërende factor is beschikbaarheid. De invloed van de inname van fruit en groenten door de

ouders blijkt groter wanneer er ook een grote beschikbaarheid is (Rasmussen et al., 2006).

Page 24: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

15

c) Determinanten van de ouders

Ouders hebben op verschillende manieren een invloed op het eetgedrag van hun kinderen, het

is dus van belang om hen in interventies te betrekken (Blanchette & Brug, 2005). Hiertoe

dienen de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders geïdentificeerd te worden.

Dit is van cruciaal belang binnen dit onderzoek daar er getracht wordt om via de relevante

determinanten de ouders aan te zetten tot het reguleren van het eetgedrag van hun kind. De

literatuur hierover is echter beperkt.

Ten eerste zijn de gepercipieerde barrières van belang. Ouders halen volgende voorbeelden

aan: geen regels op school, slechte maaltijden op school, beschikbaarheid van snacks en

frisdrank op school, dure schoolmaaltijden, moeilijk om fruit mee naar school te nemen en het

kind is nog te jong om het zelf te bereiden, tijdstekort om te koken, andere familieleden die

regels doorbreken, ongezonde voorkeuren van partner, financiële redenen, moeilijk om

voedsellabels te begrijpen, lage beschikbaarheid van gezonde producten, niet kunnen

controleren wat kinderen eten, kinderen hebben ongezonde voorkeuren en ze willen de strijd

met het kind niet aangaan. (Haerens et al., 2009). Ook uit onderzoek van Turner, Kelly en

McKenna (2006), bij 143 ouders van lagere schoolkinderen, blijkt dat sommige ouders

ongezonde voeding voor hun kind kopen om conflict te vermijden. Met deze barrières dient

rekening gehouden te worden bij het ontwikkelen van een interventie (Haerens et al, 2009).

De verschillende gepercipieerde barrières beïnvloeden mogelijk de attitude, wat mogelijk

implicaties heeft voor het voedingspatroon van het kind. Vereecken en Maes (2010b)

suggereren dat als het klaarmaken van gezonde voeding als een extra werklast wordt

beschouwd, ouders minder zelf maaltijden bereiden. Een andere component van attitude is het

gepercipieerde belang van gezonde voeding. Volgens onderzoek van Turner et al. (2006) weet

de meerderheid van de ouders dat gezonde voeding van belang is.

Ten tweede blijkt de eigen-effectiviteit van ouders een rol te spelen. Als ouders een hogere

eigen-effectiviteit hebben met betrekking tot plannen en aanmoedigen van het eten van fruit

en groenten, heeft dit een hogere consumptie van deze voedingsmiddelen tot gevolg (Cullen,

Rittenberry, Olvera & Baranowski, 2000). Verder is onderzoek naar de eigen-effectiviteit

schaars. Wel blijkt uit een studie van Campbell, Hesketh, Silverii en Abbott, bij 159 moeders

van peuters en kleuters, dat wanneer de moeder zich niet in staat acht om de inname van het

kind te beïnvloeden een vijfjarig kind minder water drinkt en het minder fruit en groenten eet.

Page 25: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

16

Tevens blijkt de eigen-effectiviteit van de moeder af te nemen naarmate het kind ouder wordt,

mogelijk door de stijgende autonomie van het kind.

Ten derde is ook de kennis van de ouders van belang. Onderzoek van Gibson et al. (1998), bij

84 ouders van kinderen tussen negen en elf jaar, toont aan dat wanneer de kennis van de

moeder hoger is, de consumptie van groenten en fruit door het kind hoger is. Ook de kennis

over de functie van voedsel blijkt van belang. Erb en Jenkins (2001) besluiten dat ouders die

denken dat volle melk meer calcium en vitaminen bevat dan halfvolle melk, dat volle melk

gezonder is voor kinderen en die zelf nooit halfvolle melk probeerden hun kinderen

significant vaker volle melk geven. Tevens blijkt dat wanneer de moeder over minder kennis

betreffende gezonde voeding beschikt, dit mogelijk een invloed heeft op het voedsel dat het

kind consumeert (Vereecken & Maes, 2010b). In een onderzoek van Alderson en Ogden

(1999) gaven moeders van kinderen tussen vijf en elf jaar aan dat ze bij het kopen van

voeding voor hun kind vooral rekening houden met de gezondheidseffecten op lange termijn

terwijl ze voor zichzelf praktische en gewichtsgerelateerde redenen laten primeren. Dit uit

zich echter niet in de gerapporteerde consumptie, de voeding van de kinderen was doorgaans

ongezonder dan die van de moeder. Een mogelijke verklaring voor het verschil tussen de

intentie en het gedrag is onvoldoende kennis. Kennis bevat ook een tweede component,

namelijk inzichten over de juiste opvoedingspraktijken in verband met gezonde voeding, dit

heeft immers een impact op het eetgedrag van kinderen (Clark et al., 2007; Scaglioni, et al.,

2008; Vereecken et al., 2009a).

Ten vierde is ook een sociale component van belang. Ouders geven aan dat ze het merendeel

van de informatie vergaren door overdracht via hun ouders, maar ook conversaties met andere

ouders en vrienden fungeren als informatiebron (Haerens et al., 2009).

Verder is ook de voorkeur van de ouders een mogelijke determinant. Ook ouders laten zich in

hun keuze leiden door hun voorkeur (Scaglioni, et al., 2008).

Tenslotte is ook gewoonte een determinant van het (regulerend) gedrag van de ouders. Uit de

review van Van’t Riet, Sijtsema, Dagevos en De Bruijn (2011) blijkt dat gewoonte een

invloed heeft op de inname van verschillende voedingsmiddelen (zoals groenten en fruit,

snack, frisdrank, vlees en vis) alsook op de inname van vetrijke voeding (Verheijden, van der

Veen, van Zadelhoff, Bakx, Koelen, van den Hoogen et al., 2003). Het is belangrijk om

gewoonten op te nemen in de interventie daar dit de effectiviteit ervan verhoogt (Van’t Riet et

Page 26: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

17

al., 2011). In de literatuur wordt er niet gesproken over de specifieke invloed van gewoonten

van ouders op het eetgedrag van kinderen en ook bijvoorbeeld de impact van zelfcontrole in

deze context is niet onderzocht. Verder onderzoek op dit terrein is derhalve noodzakelijk

(Van’t Riet, et al., 2011; Verheijden, et al., 2003).

In algemeen onderzoek naar de invloed van gewoonten op het eetgedrag wordt gesuggereerd

dat het voedingsgedrag vaak eerder een gewoonte vormt met als gevolg dat er geen bewuste

intentie wordt gesteld. Intenties worden over het algemeen als belangrijke determinant van

gedrag, alsook gedragsverandering, beschouwd. Als mensen de intentie tot

gedragsverandering uiten, zouden zij ook meer geneigd zijn om hun gedrag effectief aan te

passen (Ajzen & Madden, 1986). Gewoontegedrag is echter gedrag dat bestaat uit

“aangeleerde opeenvolgende gedragingen die geactiveerd worden door de omgeving en die

grotendeels onbewust gebeuren” (Van’t Riet, et al., 2011).

Als eetgedrag een gewoontegedrag is, heeft dit verschillende gevolgen. Allereerst is de

intentie hier mogelijk minder van belang omdat gewoontegedrag plaatsvindt zonder dat de

intentie geuit wordt (Brug, Kremers, van Lenthe, Ball & Crawford, 2008; Van’t Riet et al.,

2011). Daarnaast is het mogelijk dat de intentie het gedrag enkel voorspelt indien het “zwakke

gewoontes” zijn maar niet wanneer het diepgewortelde gewoontes betreft. Verder kunnen

gewoonten invloed uitoefenen op het eetgedrag doordat mensen met bepaalde gewoonten

minder geneigd zijn om extra informatie over het product op te nemen wat impliceert dat

gewoontegedrag minder goed veranderbaar is door het geven van informatie. Tenslotte is het

automatisch gesteld eetgedrag mogelijk getriggerd door een situationele of sociale cue. Dit

impliceert dat het eenvoudiger zal zijn om gewoontes te doorbreken als ook de context

verandert (Van’t Riet et al., 2011).

2.4.2.3. Peers

Sommige auteurs vinden geen invloed van peers op het eetgedrag (Resnicow et al., 1997;

Reynolds et al., 2002). In de onderzoeken die wel een invloed van peers vonden is een

verscheidenheid aan resultaten waargenomen. Het effect kan zowel positief als negatief zijn

en kan zich uiten op de voorkeuren of op het eetgedrag (Cullen et al., 2001; Haerens et al.,

2009; Kelly, Turner & McKenna, 2006; Rasmussen et al., 2006). In het Amerikaanse

onderzoek bij 240 kinderen van negen tot twaalf jaar oud door Cullen et al. (2000) worden

Page 27: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

18

deze resultaten wel genuanceerd. Kinderen geven aan dat ze minder fruit en voedsel met een

laag vetgehalte eten door de negatieve commentaar van hun vrienden maar dat ze nog wel

fruit en groeten eten waarvoor ze een voorkeur hebben, ondanks de negatieve commentaar, de

opmerkingen hebben dus een beperkte impact. Andere auteurs zien een indirecte invloed van

peers, door anderen ongezonde snacks te zien eten zou het kind meer zin in het product

krijgen (Wind et al., 2005). Niet alle auteurs zijn het er echter over eens dat de invloed van

peers reeds op de lagere schoolleeftijd begint. Harper, Dewar en Diack (2003) stellen dat er

een verhoogde invloed is van peers vanaf de lagere school (op de aankoop van kleding) maar

sommige auteurs beweren dat met betrekking tot voeding voor de ouders nog een zeer

belangrijke rol is weggelegd en dat de invloed van peers vooral vanaf de adolescentie van

belang is (Patrick & Nicklas, 2005). De invloed van peers werd in verschillende onderzoeken

anders gemeten (bijvoorbeeld modelling van peers, de gepercipieerde inname, gepercipieerde

subjectieve norm) wat het gebrek aan consensus mogelijk verklaart (Lowe, Horne, Tapper,

Bowdery & Egerton, 2004).

2.4.2.4. School

Ouders schrijven een belangrijke rol toe aan de school voor de promotie van een gezonde

levensstijl (Haerens et al., 2009). Uit de literatuur blijkt inderdaad dat er een belangrijke

invloed van de school mogelijk is. Ten eerste is er een impact door het aanbod. Verschillende

onderzoekers tonen aan dat er een mogelijke positieve invloed is op de fruitconsumptie als het

voorzien wordt op school (Lowe et al., 2004). Om de consumptie significant te doen stijgen

blijkt het wel van belang dat het fruit gratis wordt aangeboden (Bere, Veierød, Skare &

Klepp, 2007). Ook de aanwezigheid van automaten kan een invloed uitoefenen, Blanchette en

Brug (2005) stellen in hun review vast dat er een negatieve correlatie bestaat tussen het aantal

automaten en de inname van fruit en groenten. Tevens bevatten automaten vaak ongezonde

snacks en gesuikerde frisdranken. In scholen waar meer vet- en calorierijke producten

verkocht worden, eten de leerlingen ook minder gezond (Cullen et al., 2000; Vereecken,

Bobelijn & Maes, 2005). Sinds 2007 is het in België dan ook verboden om suikerhoudende

frisdranken in automaten op lagere en secundaire scholen te verkopen (Vlaamse Overheid

Beleidsdomein Onderwijs en Vorming, 2005).

Ook de regels die in een school gelden zijn van belang. Wanneer er restricties gelden op de

Page 28: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

19

consumptie van ongezonde snacks worden er minder chips gegeten en minder frisdrank

gedronken (Vereecken et al., 2005).

Tevens is er mogelijk een invloed van de interventies die via de school verspreid worden.

Deze zijn bijvoorbeeld mogelijk succesvol in het stimuleren van het eten van groenten en fruit

(Blanchette & Brug, 2005), al wordt de impact van dergelijke programma’s op het

voedingsgedrag ook genuanceerd (Van Cauwenberghe, Maes, Spittaels, van Lenthe, Brug,

Oppert, et al., 2010).

2.4.2.5. Media

Een andere beïnvloedende factor zijn de media (Blanchette & Brug, 2005; Cullen et al.,

2000).

Via reclame kunnen producenten invloed uitoefenen op het consumptiegedrag van kinderen.

Reclame doet niet alleen de inname van het getoonde product stijgen (problematisch is dat er

vooral reclame wordt gemaakt voor cornflakes, snoep, snacks en frisdrank) maar ook de

algemene inname van voedingsmiddelen stijgt. Vaak is deze reclame specifiek naar kinderen

gericht waarmee de producenten klantentrouw beogen vanaf jonge leeftijd (Buijzen,

Schuurmanb & Bomhof, 2008). Daar vooral ongezonde snacks, cornflakes en frisdranken

worden afgebeeld in reclame vragen kinderen in de supermarkt mogelijk naar dergelijke

producten en ouders kunnen de neiging hebben om hieraan toe te geven om conflict te

vermijden (Turner, et al., 2006).

Niet enkel reclame is een beïnvloedende factor, ook het televisie kijken an sich heeft mogelijk

een negatieve invloed op het eetpatroon. Onderzoek wijst uit dat er een correlatie is tussen het

aantal uren televisie kijken en het aantal producten dat door het kind gevraagd wordt (Taras,

Sallis, Patterson, Nader & Nelson, 1989). Coon, Goldberg, Rogers en Tucker (2001)

besluiten, op basis van hun onderzoek bij 91 Amerikaanse lagere schoolkinderen en hun

ouders, dat kinderen die op regelmatige basis naar televisie kijken minder fruit en groenten,

meer pizza en meer ongezonde snacks eten, alsook meer frisdrank drinken.

2.4.3. Sociaal-economische status

De sociaal-economische status (SES) is een distale factor en kan bijgevolg niet beïnvloed

worden via een interventie. Deze factor wordt hier toch kort aangehaald wegens de

belangrijke invloed op het voedingsgedrag van kinderen.

Page 29: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

20

Er worden verschillende variabelen gebruikt om de sociaal-economische status te bepalen,

waarbij het inkomen, het opleidingsniveau en/of de beroepsstatus de meest voorkomende zijn

(Vereecken, Keukelier & Maes, 2004).

De sociaal-economische status (SES) heeft een invloed op verschillende belangrijke

domeinen alsook op het voedingspatroon. Een lage SES wordt bijvoorbeeld geassocieerd met

een lagere inname van fruit en groenten (Rasmussen et al., 2006) of de consumptie van

groenten en fruit van mindere kwaliteit en het frequenter bereiden van kant-en-klare

maaltijden (Campbell, Crawford, Jackson, Cashel, Worsley, Gibbons, et al., 2002). Dit heeft

verschillende mogelijke oorzaken.

Ten eerste is het inkomen van belang. Nelson (2000) concludeert dat mensen met een lager

inkomen (minder dan 140 pond per week) minder (vers) fruit, groenten, bruin brood en vis

consumeren. Ook Crawford, Obarzanek, Schreiber, Barrier, Goldman, Frederick et al. (1995)

besluiten, uit een onderzoek bij 2419 Amerikaanse meisjes tussen negen en tien jaar en haar

moeder of vader, dat meisjes uit een gezin met een hoog inkomen (meer dan 50 000 dollar per

jaar) meer vitaminen c en minder dierlijk vet innemen maar ook minder calcium en ijzer in

vergelijking met mensen met een laag inkomen (minder dan 20 000 dollar per jaar). Uit

kwalitatief onderzoek van Haerens et al. (2009) bij 189 ouders met kinderen tussen twee en

acht jaar blijkt dat mensen met een lage SES (op basis van het opleidingsniveau) tijdens het

winkelen vooral rekening houden met factoren zoals de prijs en wat de kinderen lekker vinden

want het is voor hen geldverspilling als het kind het voedsel niet opeet. Tevens houden ze

meer rekening met promoties en seizoensveranderingen. Mensen met een hoge SES hechten

vooral belang aan de prijs-kwaliteitverhouding.

Ten tweede blijkt ook het opleidingsniveau van belang. Onderzoek toont aan dat kinderen van

hoogopgeleide moeders vaker een consumptiepatroon hebben dat in lijn ligt met de

aanbevelingen. Zo geven ze hun kind meer volkorenbrood en fruit en minder chocolade, chips

en wit brood (Rogers & Emmett, 2003). Vereecken et al. (2004) tonen aan dat een lager

opleidingsniveau van de moeder resulteert in lagere consumptie van groenten en fruit en

hogere inname van frisdranken bij kleuters. Er bleek geen significante invloed te zijn op het

gebruik van zoetigheden.

Ten derde hebben mensen met een lage SES (op basis van het opleidingsniveau) vaker minder

vaardigheden betreffende het zelf klaarmaken van maaltijden (Maes, 1999). Ook zouden ze

Page 30: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

21

minder zelf maaltijden klaarmaken en meer gebruik maken van kant-en-klare voeding

omwille van tijdsgebrek (Inglis, Ball & Crawford, 2005).

Tenslotte kijken ze frequenter naar de televisie tijdens de maaltijd, wat zoals eerder

aangegeven een negatieve invloed heeft op het voedingsgedrag (Campbell et al., 2002).

2.5. Interventies rond gezonde voeding bij kinderen

2.5.1. Schoolinterventies

Uit de literatuur blijkt dat het van belang is om kinderen aan te leren wat een gezond

voedingspatroon is en hen hierin te begeleiden. Hiertoe werden verschillende interventies

opgezet, met wisselende effectiviteit. Interventies rond gezonde voeding bij kinderen worden

vaak via scholen verspreid en geïmplementeerd. Dit kader biedt immers uitgelezen kansen om

het eetgedrag van jonge kinderen te beïnvloeden door educatie, het opleggen van regels en het

creëren van een gevarieerd en gezond aanbod (Pérez-Rodrigo, Klepp, Yngve, Sjöström,

Stockley & Aranceta, 2001). In hun review van Europese effectstudies besluiten Van

Cauwenberghe et al. (2010) dat interventies binnen een schoolcontext het meeste effect

generen als ze multi-componentieel zijn, dat houdt in dat ze een educatieve component

combineren met een omgevingsgericht element (bijvoorbeeld het uitdelen van fruit).

In Vlaanderen is Tutti Frutti een voorbeeld van een schoolproject. Dit project heeft als doel de

fruitconsumptie bij kinderen op school te doen toenemen, alsook de attitudes, sociale norm en

kennis ten aanzien van fruit positief te beïnvloeden en bij te dragen tot een (verdere)

uitwerking van een voedingsbeleid op school. De deelnemende school kiest een vaste dag in

de week waarop alle leerlingen samen een stuk fruit of groente eten als tussendoortje. De

scholen krijgen een informatiemap die als begeleidend materiaal dient. Tevens staat er

educatief materiaal op de website ter beschikking (www.fruitopschool.be). Deze interventie

werd geëvalueerd op de verandering in de algemene fruitconsumptie bij leerlingen, de

attitudes en sociale ten aanzien van fruit en de kennis over fruit. Hiervoor werden leerlingen

ingedeeld in drie condities: een controlegroep, die nooit aan het programma deelnam, een

groep die al één jaar heeft deelgenomen aan het project en een groep die al minstens twee jaar

heeft deelgenomen. Er werd een vragenlijst afgenomen bij 2671 kinderen. De resultaten tonen

aan dat leerlingen die minstens twee jaar aan het project blootgesteld waren significant meer

Page 31: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

22

fruit op school aten dan leerlingen die slechts één jaar met Tutti Frutti in aanraking kwamen.

Na twee jaar wordt er tevens significant meer fruit en significant minder ongezonde

tussendoortjes meegenomen naar school in vergelijking met de controlegroep. Wel

ondervinden jongere kinderen nog meer nadelen aan het meenemen van fruit zoals “wordt

plakkerig in mijn boekentas”. Het aantal negatieve attitudes daalt naarmate men langer aan

het project deelneemt en de positieve invloed van de sociale norm is significant groter in de

experimentele versus de controlegroep. Er werd geen significante stijging in de kennis over

fruit vastgesteld, dit is mogelijk te wijten aan het feit dat het project vaak beperkt blijft tot het

uitdelen van fruit zonder er ook een educatieve component aan te koppelen. Uit deze analyse

kon geconcludeerd worden dat een schoolproject rond fruit zich niet mag beperken tot het

uitdelen ervan maar kinderen ook de vaardigheden moet bijbrengen om te leren omgaan met

barrières en via educatieve lessen informatie moet verschaffen (Moens, Stevens,Tambuyzer,

Van Hoecke & Voorspoels, 2007).

Een tweede Vlaamse voorbeeld op schoolniveau is “Kies keurig”. In dit project ligt de focus

op het maken van de juiste keuze inzake tussendoortjes en dranken. Het project bestaat uit een

informatiebrochure en een interactief meetinstrument waarmee de scholen de eigen situatie

kunnen analyseren. Het doel van deze interventie is om het aanbod aan dranken en

tussendoortjes in de school te laten overeenstemmen met de gezondheidsaanbevelingen,

gezondheidseducatie te promoten en scholen te stimuleren om regels omtrent frisdranken en

ongezonde tussendoortjes in het schoolbeleid op te nemen. Dit project richt zich zowel op de

lagere als secundaire school, er wordt in de brochure een duidelijk onderscheid gemaakt. De

scholen worden aangezet om de ouders te betrekken door hen in te lichten over het project en

indien mogelijk hen ook actief te betrekken door hen bijvoorbeeld een activiteit te laten

organiseren. Tot zover de kennis van de auteur reikt werd deze interventie nog niet

geëvalueerd.

Een derde voorbeeld is “Het land van calcimus”. Via de website van het project

(www.calcimus.be) wordt lesmateriaal over verschillende gezondheidsthema’s voor

leerkrachten van het eerste tot zesde leerjaar (per leerjaar is er lesmateriaal over de

verschillende onderwerpen beschikbaar) aangeboden. Deze campagne beoogt een bevordering

van gezonde voeding in het algemeen met een nadruk op het gebruik van melkproducten.

Thema’s die aan bod komen zijn bijvoorbeeld de actieve voedingsdriehoek, het belang van

Page 32: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

23

een goed voedingspatroon, het belang van het ontbijt enzovoort. Via de website wordt tevens

extra informatie over gezonde voeding voor de leerkrachten ter beschikking gesteld en krijgen

ze tips over leuke klasactiviteiten die ze kunnen organiseren. Ook de kinderen vinden hier

allerlei informatie terug en kunnen aan de hand van een quiz hun kennis over de verschillende

onderwerpen nagaan, alsook gezondheidstesten doen.

Ook op Europese schaal worden schoolinterventies ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is het

ProChildren project dat als doel heeft de consumptie van fruit en groenten bij jongeren van elf

tot dertien jaar te bevorderen. In deze campagne krijgen de kinderen twee maal per week

gratis een stuk groente of fruit aangeboden, lessen over groenten en fruit (hiervoor kregen de

leerkrachten gedurende één dag een opleiding) en een persoonlijk advies over de huidige

consumptie. De ouders worden zoveel mogelijk betrokken door middel van het huiswerk dat

kinderen mee naar huis krijgen, nieuwsbrieven en een persoonlijke feedback met betrekking

tot hun eigen consumptie. Na één jaar consumeerden kinderen die lessen kregen over gezonde

voeding 57 gram groenten en fruit meer. Daar deze interventie meerdere componenten omvat

is het echter moeilijk te bepalen welke factor invloed heeft. Wel is duidelijk dat de impact op

de consumptie afhankelijk is van de evaluatie van het programma, hoe positiever de evaluatie

hoe groter de impact. Het sterkste effect kon waargenomen worden bij jongeren die het

volledige programma doorliepen. Ook de betrokkenheid van de ouders is een mediërende

factor; hoe hoger de betrokkenheid, hoe groter de invloed op het consumptiegedrag (te Velde,

Brug, Wind, Hildonen, Bjelland, Pérez-Rodrigo et al, 2008).

2.5.2. Online tailored interventies

Verschillende van bovenstaande interventies maken gebruik van een website en ook

getailorde online interventies worden steeds vaker gehanteerd om het voedingsgedrag van

kinderen te verbeteren. Het gebruik van het internet kent immers verschillende voordelen;

geografische grenzen worden overschreden, interventies kunnen via deze weg relatief

goedkoop verspreid worden, de participatie van de respondent wordt verhoogd en er is een

vertrouwdheid met het medium, zeker bij kinderen. Een nadeel is dat de informatie niet

(volledig) controleerbaar is (Brug, Oenema, Kroeze & Raat, 2005).

Een eerste mogelijkheid van dit medium bestaat erin om via een website informatie over

gezonde voeding ter beschikking te stellen. Door de geografische overschrijding wordt het

mogelijk om websites van bronnen over de hele wereld te raadplegen (bijvoorbeeld van de

Page 33: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

24

Wereld Gezondheidsorganisatie). Ook in België zijn er verschillende websites waarop

betrouwbare informatie over gezonde voeding terug te vinden is. Voorbeelden hiervan zijn

www.vigez.be, www.nice-info.be en www.oivo-crioc.org.

Een relatief recente ontwikkeling in de internetinterventies zijn de gepersonaliseerde

(getailorde) online interventies. Deze interventies voorzien de respondent van een op maat

gemaakt advies op basis van ingevoerde gegevens. Uit de literatuur blijkt dat dit een positief

effect heeft op de motivatie tot gedragsverandering, de consumptie van groenten en fruit en de

vetinname (Alexander, McClure, Calvi,, Divine, Stopponi, Rolnick et al., 2010; Brug,

Steenhuis, Van Assema, & De Vries, 1996; De Bourdeaudhuij & Brug, 2000; De

Bourdeaudhuij, Stevens, Vandelanotte & Brug, 2007; Kroeze, Werkman & Brug, 2006;

Oenema, Tan & Brug, 2005; Smeets, Kremers, de Vries & Brug, 2007). Extra informatie

genereert volgens sommige onderzoekers een bijkomend effect (Brug, Glanz, Van Assema,

Kok, & van Breukelen, 1998). In een recente meta-analyse van Krebs et al. (2010) werden 26

studies die erop gericht waren om de vetinname te doen dalen en 25 studies die de fruit- en

groentenconsumptie trachtten te bevorderen geanalyseerd. De gemiddelde effectgrootte was

g= 0, 22 bij de studies rond vetinname en g=0,15 bij de studies rond de consumptie van fruit

en groenten. De onderzoekers besluiten dat deze methode potentieel heeft in het aanzetten tot

gedragsverandering. Een vaak aangehaalde verklaring is dat tailored advies meer gelezen en

besproken wordt, beter onthouden wordt, minder overbodige informatie bevat en beter

geëvalueerd wordt in vergelijking met een standaardadvies (Brug et al., 1998; De

Bourdeaudhuij & Brug, 2000). Tevens voldoet deze methode aan de drie voorwaarden voor

effectieve voedingsprogramma’s zoals omschreven door Contento, Balch, Bronner, Lytle,

Maloney, Olson et al. (1995), namelijk aangepast aan persoonlijk relevante determinanten,

gepersonaliseerde feedback en mogelijkheid tot participatie. Het voordeel van

computergestuurde getailorde feedback is dat op een relatief goedkope manier een groot

aantal respondenten in persoonlijk advies voorzien kan worden.

Dergelijke programma’s worden meestal in het kader van wetenschappelijk onderzoek

ontworpen en getest. Tot op heden richten deze programma’s zich voornamelijk op

volwassenen. Een voorbeeld van dergelijk programma is het “Vetadvies op maat” dat

ontwikkeld werd aan de Universiteit Gent. De respondent dient in te geven wat hij/zij die dag

gegeten heeft en het programma genereert op basis van de ingevoerde gegevens een advies

Page 34: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

25

over het vetgebruik. Ook in het eerder aangehaalde ProChildren project wordt dit instrument

gebruikt, zowel bij de kinderen als de ouders.

Vanuit wetenschappelijke hoek worden er dus verschillende initiatieven genomen om

gezonde voeding bij kinderen te stimuleren. Tot zover de kennis van de auteur reikt zijn er tot

op heden geen interventies die zich hiervoor richten tot de ouders. We trachten in eerste plaats

de relevante determinanten van de ouders te beïnvloeden.

Page 35: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

26

3. Methodologie

3.1. De interventie: Gezonde voeding, een kinderspel?!

De interventie bestaat uit twee hoofdcomponenten namelijk het voedingsdagboek en de

nieuwsbrieven. Het voedingsdagboek werd in het kader van ander onderzoek ontworpen en

getest. De nieuwsbrieven worden als extra element toegevoegd. Deze zijn ontwikkeld op basis

van het Intervention Mapping protocol (zie infra). Deze studie is een pilootstudie waarbij

verschillende elementen, met als doel om de determinanten van het regulerend gedrag van de

ouders te beïnvloeden, geëvalueerd zullen worden. Dit onderzoek kreeg de goedkeuring van

het Ethisch Comité van de Universiteit Gent (zie CD-rom: Andere documenten).

3.1.1. Het voedingsdagboek

Het dagboek (Children’s and Adolescents’ Nutrition Assessment and Advice on the Web of

CANAA-W) is gebaseerd op Young Adolescents’ Nutrition Assessment on Computer (YANA-

C) dat ontwikkeld werd om het voedingsgedrag van adolescenten in kaart te brengen

(Vereecken, Covents, Matthys & Maes, 2005). Later werd het dagboek aangepast in het kader

van een longitudinale studie naar het voedingsgedrag van kleuters en kreeg het de naam:

Young Children’s Nutrition Assessment on the Web, YCNA-W (Vereecken, Covents, Maes &

Moyson, provisionally accepted).

De versie die in deze studie wordt gebruikt (CANAA-W) werd reeds getest en positief

geëvalueerd door de deelnemende ouders (Vereecken, Covents, Maes & Moyson,

provisionally accepted). Aan deze versie werd een getailorde feedback component toegevoegd

(zie infra).

Vóór het ingeven van de voedingsitems wordt de respondenten gevraagd het geslacht, de

leeftijd, de lengte, het gewicht en de mate van fysieke activiteit van het kind in te vullen, deze

gegevens zijn van belang voor de getailorde feedback.

Het dagboek bevat zo’n 800 voedingsitems die zijn onderverdeeld in 25 groepen, is ingedeeld

in zeven eetmomenten (voor het ontbijt, ontbijt, in de loop van de voormiddag, middagmaal,

in de loop van de namiddag, avondmaal, in de loop van de avond) en is 24 uur beschikbaar.

Een zoekfunctie werd toegevoegd om het terugvinden van producten voor de respondenten te

Page 36: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

27

vergemakkelijken.

Telkens er een keuze gemaakt wordt binnen één van de groepen wordt de keuzemogelijkheid

meer specifiek, vervolgens is de precieze ingenomen hoeveelheid van het voedingsitem

gekend. De hoeveelheden kunnen worden ingegeven op drie manieren. Ten eerste kan het

aantal gram, eenheden of eetlepels ingegeven worden, ook bestaat de mogelijkheid om

“meer” of “minder” aan te klikken (bijlage 1.1). Een derde optie bestaat erin de juiste

afgebeelde hoeveelheid aan te duiden (bijlage 1.2).

Een groot aantal items wordt ook afgebeeld. Wanneer de hoeveelheid aangepast wordt,

verandert ook de afgebeelde hoeveelheid.

Verder worden de respondenten herinnerd aan mogelijke vergeten items aan de hand van een

pop-up scherm (bijvoorbeeld: “opgelet: saus apart invoeren!”). Een voorbeeld van het

invoerscherm vindt u in bijlage 1.1.

Als alle voedingsmiddelen voor de geselecteerde dag werden ingevuld krijgt de respondent

een overzicht van de ingevoerde items alsook de mogelijkheid om nog aanpassingen door te

voeren indien nodig (zie bijlage 1.3). Wanneer het programma bepaalde abnormaliteiten

detecteert krijgt de respondent hier bericht van (bijvoorbeeld: “er werden bij deze maaltijden

geen dranken geselecteerd. Gelieve dit aan te passen indien toch iets werd gedronken”).

Na het invullen van het voedingsdagboek gedurende drie dagen kregen de ouders uit de

controlegroep een standaardadvies waarin de algemene aanbevelingen, zoals omschreven in

de actieve voedingsdriehoek, beschreven worden (zie bijlage 2). De ouders uit de

interventiegroep kregen een gepersonaliseerd advies dat bestaat uit verschillende

componenten. Allereerst krijgt de respondent een gepersonaliseerde voedingsdriehoek te zien

die weergeeft hoeveel het kind uit welke groep heeft geconsumeerd. Daarnaast zijn twee

cirkeldiagrammen te zien die aangeven hoeveel voedingsmiddelen er uit de voorkeursgroep,

hoeveel uit de groep “ met mate” en “enkel bij gelegenheden” werd ingenomen. Om dit aan te

duiden wordt gebruik gemaakt van de kleuren van een verkeerslicht. De producten binnen het

groene gedeelte behoren tot de voorkeursgroep, de producten in het oranje gedeelte worden

best met mate geconsumeerd en de producten in het rode deel worden best enkel bij

gelegenheden ingenomen. Ten derde wordt in een tabel weergegeven hoeveel de ingenomen

en aanbevolen hoeveelheid energie (calorieën) in de vorm van vetten, eiwitten en

koolhydraten bedraagt, alsook een korte evaluatie (bijvoorbeeld, prima, teveel, te weinig…)

Page 37: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

28

van het aantal ingenomen toegevoegde suikers, vezels, vitaminen c, calcium en ijzer (voor een

voorbeeld van deze elementen zie bijlage 1.4). De berekeningen zijn gebaseerd op nutriënten

informatie uit de Belgische (Nubel, 2004) en Nederlandse (Nevo, 2001) tabellen over

voedingssamenstelling.

Vanuit elk van deze drie onderdelen kan meer gedetailleerde informatie verkregen worden.

Wanneer op één van de groepen van de voedingsdriehoek geklikt wordt krijgt de respondent

een beschrijving van de groep alsook een persoonlijk advies waarin beschreven staat hoeveel

best gegeten wordt, hoeveel ingenomen werd en de evaluatie van de inname van het kind. De

kleur van de tekst geeft aan of het een positieve of negatieve boodschap betreft. Ook de

begeleidende pictogrammen krijgen afhankelijk van de evaluatie een blij of droevig gezicht.

Verder krijgen de ouders een overzicht van alle ingenomen producten (over de verschillende

dagen heen) en tot welke groep deze behoren. Ook wordt een tabel weergegeven waar

algemene voorbeelden van producten in staan en tot welke groep ze behoren (zie bijlage 1.5).

Tevens wordt er in dit onderdeel van het advies ook aandacht besteed aan de relevante

determinanten van het eetgedrag en bijhorende methoden. Zo wordt er bijvoorbeeld

aangeraden aan ouders om zelf het goede voorbeeld te geven (modelling) en worden er

groentekalenders aangeboden (monitoring). Als doorgeklikt wordt op het cirkeldiagram volgt

een overzicht van welke producten van de ingevulde dag tot welke groep behoren (zie bijlage

1.6). Indien de tabel nader bekeken wordt krijgt de respondent een overzicht per nutriënt.

Hierin staat beschreven hoeveel er per dag van elke voedingsstof werd ingenomen en in welke

producten uit het dagboek deze stof voornamelijk terug te vinden is (zie bijlage 1.7)

(Vereecken, Covents, Maes, Moyson, provisionally accepted).

De gegevens die tijdens de eerste meting in het dagboek werden ingevuld, worden in de

resultaten beschreven. Voor elke persoon, die minimum één volledige dag had ingevuld, werd

de gemiddelde dagelijkse consumptie fruit, groente, vlees, brood, water, enzovoort berekend.

Dagen waarin de respondent abnormaal weinig items invulde (gemiddeld minder dan tien

items maar ook het aantal items op andere dagen diende als referentie) werden buiten

beschouwing gelaten.

Page 38: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

29

3.1.2. De nieuwsbrieven

De nieuwsbrieven (zie bijlage 3) hebben als doel om, naast het getailored voedingsadvies, de

algemene voedingsrichtlijnen nog eens te herhalen en op een aantal uit de literatuur komende

determinanten in te spelen. Deze brieven werden enkel verzonden naar de ouders uit de

interventiegroep, de ouders uit de controlegroep kregen enkel het standaardadvies te zien.

Om de nieuwsbrieven te ontwikkelen werd gebruik gemaakt van het Intervention Mapping

(IM) protocol. Dit protocol werd ontwikkeld ter bevordering van op bewijs gebaseerde

interventies. De ontwikkelaar dient zes stappen te volgen waarin steeds uitgegaan wordt van

empirische gegevens en/of theorie. Hierdoor zijn interventies die op basis van dit protocol

werken veelal evidence based wat positieve gevolgen voor hun effectiviteit impliceert. De zes

stappen zijn: het uitvoeren van een needs assessment, het bepalen van programmaobjectieven,

het selecteren van methoden en strategieën, het programma ontwerpen, de implementatie

plannen en het programma evalueren (Bartholomew et al., 2011).

3.1.2.1. Needs assessment

De needs assessment werd in de literatuurstudie uitgewerkt. Uit deze gegevens werd duidelijk

dat het van belang is om gezonde voeding bij kinderen te stimuleren en dat ouders hier een

cruciale rol in spelen.

3.1.2.2. Programmaobjectieven

Het hoofddoel van deze interventie is om een aantal determinanten die van belang bleken

voor het regulerend gedrag van de ouders te beïnvloeden. Om de doelen van deze interventie

te specificeren worden, conform met het Intervention Mapping protocol, performance

objectives (PO) omschreven, deze beschrijven wat de doelgroep moet doen opdat de

gezondheidsdoelen bereikt zouden worden (Bartholomew et al., 2011). De performance

objectives worden uitgeschreven aan de hand van het transtheoretisch model (Prochaska &

Diclemente, 1983). Gedragsverandering is immers een geleidelijk proces dus er moet

voldoende rekening gehouden worden met sub- en voorbereidende gedragingen.

Page 39: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

30

PO1: Ouders stellen voldoende gezonde voeding en dranken ter beschikking.

PO2: Ouders maken gezonde voeding klaar.

PO3: Ouders moeding hun kind aan om gezond te eten en drinken.

PO4: Ouders geven hun kind gezonde tussendoortjes en dranken mee naar school.

PO5: Ouders laten hun kind niet zelf beslissen wanneer ze tussendoortjes en gesuikerde

dranken consumeren.

In de literatuurstudie worden de determinanten die van belang zijn voor het gedrag van de

ouders reeds beschreven. Om deze te beïnvloeden wordt vertrokken vanuit de Sociaal

Cognitieve Theorie van Bandura (1977) omdat deze toepasbaar is op complexe gedragingen

die een zekere mate van eigen-effectiviteit vereisen (Barthomlomew et al., 2011). Het

voedingsgedrag is hier een voorbeeld van (Brug, van Assema, Kok, Lenderink & Glanz,

1994). Deze theorie wordt grafisch weergegeven in figuur drie.

Figuur 3: Sociaal Cognitieve Theorie van Bandura

De eigen-effectiviteit bestaat volgens deze theorie uit de opvattingen van het individu over de

eigen capaciteit om controle uit te oefenen over uitdagende taken en het eigen functioneren.

Deze kunnen gebaseerd zijn op persoonlijke ervaringen, vicarious experience (als iemand

anders erin slaagt om het gedrag te stellen), verbale overtuiging (als iemand anders zijn/haar

geloof in het individu verbaal uitdrukt) en emotionele opwinding (de emoties die men ervaart

geven feedback over de inschatting van het eigen kunnen). De eigen-effectiviteit is

rechtstreeks verbonden aan het gedrag maar heeft ook een indirecte invloed via emoties en via

andere cognities en selectieprocessen.

Page 40: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

31

De socio-structurele factoren zijn de barrières en facilatoren die in de literatuurstudie aan bod

kwamen. Deze werden in acht genomen bij het ontwikkelen van de interventie.

Een factor die van belang is binnen dit model maar die in deze interventie niet werd

opgenomen zijn de uitkomstverwachtingen. We kunnen er vanuit gaan dat de meerderheid

van de ouders weet dat gezonde voeding van belang is (Turner et al., 2006).

Ook de factor “doelen” wordt niet opgenomen, deze staan immers gelijk aan intenties. Daar

eetgedrag mogelijk gewoontegedrag is opteerden we ervoor deze factor niet te integreren (zie

supra). We selecteerden dit model omdat er rekening wordt gehouden met de interacties

tussen de verschillende determinanten, alsook de sociale interacties die mogelijk de

determinanten en/of het gedrag beïnvloeden. Ouders geven immers aan dat verschillende

aspecten van de kennis en het eetgedrag overgenomen zijn van hun ouders,

socialisatieprocessen moeten dus in acht genomen worden. Ook andere sociale factoren, zoals

vrienden, zijn van invloed (Haerens et al., 2009). In sommige andere modellen worden deze

factoren over het hoofd gezien.

We beperken ons echter niet tot deze determinanten. Ook trachten we de kennis te verhogen

daar dit een noodzakelijke voorwaarde is tot gedragsverandering (Bartholomew et al., 2011).

Tevens nemen we de factor “gewoontegedrag” op in onze interventie.

Door de PO’s te combineren met de geselecteerde determinanten worden de Change

Objectives (CO’s) gevormd. De CO’s expliciteren wat bereikt moet worden opdat de PO’s

bereikt zullen worden (Bartholomew et al., 2011).

Tabel 1: Overzicht performance en change objectives

Determinanten

Kennis Eigen-effectiviteit Gewoonten

PO1: Ouders

stellen voldoende

gezonde voeding

CO1: Ouders kennen de

voedingsrichtlijnen

zoals omschreven in de

CO10: Ouders

doorbreken slechte

gewoonte in het

Page 41: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

32

en dranken ter

beschikking.

actieve

voedingsdriehoek.

CO2: Ouders weten

welke producten de

voorkeur genieten,

welke beste met mate

en welke enkel bij

gelegenheden worden

geconsumeerd.

consumptiegedrag van

zichzelf (zodat ze het

goede voorbeeld geven)

en van hun kind.

PO2: Ouders

maken gezonde

voeding klaar.

CO3: Ouders weten hoe

ze gezonde voeding

kunnen klaarmaken.

CO7: Ouders achten

zich in staat om

gezonde voeding

klaar te maken.

PO3: Ouders

moedigen hun

kind aan om

gezond te eten en

drinken.

CO4: Ouders weten dat

het van belang is om

hun kind te stimuleren

om gezond te eten en

drinken.

CO8: Ouders achten

zich in staat om

gezond eetgedrag bij

hun kind aan te

moedigen.

PO4: Ouders

geven hun kind

gezonde

tussendoortjes en

dranken mee naar

school.

CO5: Ouders weten dat

het van belang is om

gezonde tussendoortjes

en dranken mee te

geven naar school.

CO11: Ouders

doorbreken de

gewoonte om

ongezonde

tussendoortjes en

gesuikerde dranken aan

te kopen en mee te

geven naar school.

Page 42: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

33

PO5: Ouders

laten hun kind

niet zelf beslissen

wanneer ze

tussendoortjes en

gesuikerde

dranken

consumeren.

CO6: Ouders weten dat

het van belang is het

consumptiegedrag van

hun kind te reguleren.

CO9: Ouders achten

zich in staat om het

consumptiegedrag

van hun kind te

reguleren.

CO12: Ouders

doorbreken de

gewoonte om hun kind

de vrije keuze te laten

inzake de consumptie

van ongezonde

tussendoortjes en

gesuikerde dranken.

3.1.2.3. Methoden en strategieën

De volgende stap in het Intervention Mapping protocol bestaat eruit om geschikte methoden

en strategieën voor de relevante determinanten te selecteren. De benamingen voor deze

methoden verschillen naargelang de auteur. Voor deze interventie werd gebruik gemaakt van

de benamingen zoals omschreven in het handboek Planning Health Promotion Programs van

Bartholomew et al. (2011). De methoden en strategieën worden per determinant beschreven.

Van belang is dat er steeds rekening wordt gehouden met de parameters waaraan voldaan

moet worden vooraleer de methodiek toepasbaar is, ook hiervoor baseren we ons op het

handboek van Bartholomew et al. (2011).

a) Kennis

Om de kennis te verhogen wordt gebruik gemaakt van consciousness raising, dit is het

verhogen van het bewustzijn rond gezonde voeding. Dit is van belang omdat er bijvoorbeeld

een laag bewustzijn is over de vetinname (Glanz, Brug, Van Assema, 1997). Het bewustzijn

wordt in de eerste plaats gestimuleerd door het persoonlijk voedingsadvies die de

respondenten ontvangen na het invullen van het voedingsdagboek. Dit advies kan voor

sommige ouders vrij confronterend zijn indien zij niet op de hoogte waren van bepaalde

“problemen” in het eetgedrag van hun kind. Het is dan ook van belang om kort na de

feedback de eigen-effectiviteit te verhogen (parameter bij consciousness raising). Dit trachten

we te bereiken door in elke nieuwsbrief zoveel mogelijk relevante en nieuwe informatie te

Page 43: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

34

verwerken. Deze informatie bestaat uit voedingsspecifieke informatie alsook bevindingen uit

de wetenschappelijke literatuur betreffende effectieve technieken om gezond voedselgedrag

van het kind te stimuleren (voor een overzicht, zie infra bij het ontwerp van de interventie).

Verder stimuleren we een verhoogd bewustzijn door sociale vergelijking toe te laten. In elke

nieuwsbrief verwerken we de gemiddelde hoeveelheden die binnen dit onderzoek in een

bepaalde voedingsgroep geconsumeerd werden1. Hierdoor trachten we de persoonlijke

relevantie van de nieuwsbrieven te verhogen waardoor de aandacht stijgt en de gegeven

informatie via de centrale route van het Elaboration Likelihood Model van Petty en Cacioppo

(1986), idealiter wordt de informatie dan grondiger verwerkt.

b) Eigen-effectiviteit

Om de eigen-effectiviteit te verhogen maken we gebruik van een methodiek die binnen zelf-

regulatietheorieën gebruikt wordt, namelijk het monitoren van gedrag.

Monitoring vereist dat het een specifiek gedrag betreft. Het is dus van belang dat monitoring

in deze interventie gebruikt wordt voor één specifieke component van het voedingsgedrag.

Deze techniek komt aan bod in de eerste en de vierde nieuwsbrief door het gebruik van de

water – en melkkalender.

Uit de literatuurstudie blijkt dat de eigen-effectiviteit van ouders mogelijk ondermijnd wordt

doordat hun kind aanhoudend om bepaalde producten vraagt. Het is dus belangrijk om ook de

kinderen te betrekken zodat ook zij het belang van gezonde voeding inzien. De gebruikte

methodiek is active learning. Op het einde van elke nieuwsbrief trachten we de kinderen iets

bij te leren aan de hand van een spelletje, receptje, kruiswoordraadsel of quiz.

c) Gewoonte

De methoden die gebruikt worden om gewoonten te veranderen zijn stimulus control,

consciousness raising en het formuleren van doelen (goal setting).

Via stimulus control willen we de ouders vooral helpen om nieuwe gewoontes aan te leren.

Uit onderzoek blijkt immers dat deze techniek vooral geschikt is om nieuwe gewoontes aan te

leren eerder dan oude af te leren (Van’t Riet et al., 2011). In de eerste en de laatste

1 In de eerste twee nieuwsbrieven gebeurde dit nog niet omdat er nog niet voldoende dagboeken werden ingevuld. Wel werden deze cijfers in latere nieuwsbrieven verwerkt (zo werd de geconsumeerde hoeveelheid water in de bijlage van nieuwsbrief vijf vermeld).

Page 44: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

35

nieuwsbrief raden we de ouders aan om vooral water en gezonde tussendoortjes te voorzien

en deze ook zichtbaar te maken voor hun kind zodat frisdranken en ongezonde tussendoortjes

minder zichtbaar/bereikbaar worden, dit komt een gezonde voedingsconsumptie ten goede

(Van Osch, Beenackers, Reusbaet, Lechner, Candel & de Vries, 2009).

Via consciousness raising trachten we de ouders bewust te maken van bepaalde gedragingen

die op gewoonte berusten maar mogelijk ongezond zijn. Net zoals bij de determinant kennis

trachten we dit in de eerste plaats te bereiken via de feedback die de ouders ontvangen na het

invullen van het voedingsdagboek. Daarnaast trachten we dit te bereiken door voldoende

(nieuwe) informatie aan te reiken.

Tenslotte trachten we gewoontes te veranderen door het formuleren van doelen te stimuleren.

Belangrijk hierbij is dat er een goed evenwicht bestaat tussen de haalbaarheid en de

moeilijkheid. Doelen die te gemakkelijk zijn, worden als weinig uitdagend ervaren en worden

niet nagestreefd. Doelen die te moeilijk zijn, leiden vaak tot faalervaringen wat een negatief

effect heeft op de motivatie en eigen-effectiviteit (Locke & Latham, 2002). Deze methodiek

kan gebruikt worden op voorwaarde dat er een positieve intentie te bestaan. Zoals eerder in de

literatuurstudie aangegeven blijken de meeste ouders een positieve attitude te hebben

tegenover gezonde voeding en is de gezondheid van hun kind een belangrijke drijfveer bij het

aankopen van voedsel (Turner et al., 2006). Deze methodiek van goal setting wordt in de

laatste nieuwsbrief toegepast. De ouders worden gestimuleerd om samen met hun kind doelen

op te stellen in verband met het beperken van de inname uit de restgroep. Idealiter worden er

implementatie-intenties uitgeschreven (Gollwitzer & Sheeran, 2006). Deze bestaan uit een

“als” en een “dan” component. Bijvoorbeeld “als ik morgen naar de supermarkt ga, dan koop

ik geen ongezonde tussendoortjes”. Het lijkt ons echter moeilijk om dit via een nieuwsbrief te

verwezenlijken omdat dit redelijk complex is. We hebben er daarom voor geopteerd om de

respondenten aan te zetten om na te denken over hoe men de doelen concreet zal realiseren,

eerder dan dit te vragen in de vorm van implementatie-intenties.

3.1.2.4. Programma-ontwerp

Zoals eerder aangegeven worden deze methodieken concreet toegepast in de nieuwsbrieven

die naar de ouders uit de interventiegroep worden verstuurd (beschrijving steekproef zie 4.2).

Er werden zes nieuwsbrieven ontworpen, één per voedingsgroep (de nieuwsbrieven over fruit

Page 45: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

36

en groenten en over smeer-en bereidingsvetten en de restgroep werden samen genomen), elke

anderhalve week. Bij de vijfde nieuwsbrief werd een extra bijlage toegevoegd die meer

informatie gaf over de update van de actieve voedingsdriehoek (zie bijlage 3 De nieuwe

actieve voedingsdriehoek). De nieuwsbrieven werden opgesteld volgens een vast stramien,

namelijk het omschrijven van de richtlijnen, wist u dat en tips.

De titel van het programma luidt: “Gezonde voeding, een kinderspel!?”. Dit refereert naar het

feit dat de principes uit de actieve voedingsdriehoek vrij eenvoudig zijn maar dat het

toepassen ervan minder vanzelfsprekend blijkt. In de eerste en de laatste nieuwsbrief wordt

hiernaar verwezen.

De inhoud van de nieuwsbrieven werd zoveel mogelijk op een “niet-dwingende” (non-

coercive) manier verwoord overeenkomstig de zelf-determinatietheorie (Ryan & Deci, 2000).

Bijvoorbeeld: “u kan een scheutje vers geperst appelsiensap…” in nieuwsbrief één en “Je kan

je kind betrekken door hem/haar te laten helpen bij het koken” in nieuwsbrief twee.

De voedselgerelateerde informatie die in de nieuwsbrieven verwerkt wordt is afkomstig van

de beschikbare documenten op de website van het Vlaams Instituut voor

Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (www.vigez.be) en van het Nutrition Information

Centre (www.nice-info.be). Voor de opvoedingsgerelateerde informatie baseerden we ons op

de bevindingen uit wetenschappelijke artikels. In deze tabel volgt een overzicht met de

bronnen die, naast de documenten op de website van het Vigez en NICE beschikbaar zijn,

voor de nieuwsbrief gebruikt werden.

Tabel 2: Overzicht wetenschappelijke basis inhoud nieuwsbrieven

Nieuwsbrief 1: water

Informatie water Patel & Hampton, 2011

Modelling: zelf voldoende water

drinken.

Lowe et al., 2004

Beschikbaarheid: voldoende water

beschikbaar stellen.

Haerens et al., 2009

Page 46: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

37

Nieuwsbrief 2:

graanproducten en

aardappelen

Leuk voorstellen van voedsel

(recepten).

De Moura, 2007

Nieuwsbrief 3: groenten en

fruit

Herhaaldelijk aanbieden van

voedsel (exposure).

Birch, 1999; Lowe et al.,

2004; Patrick & Nicklas,

2005; Wardle et al., 2003

Modelling: zelf voldoende fruit en

groenten eten.

Vereecken, et al., 2004

Verwerken van eten dat kinderen

niet lusten in ander voedsel.

Spill, Birch, Roe & Rolls,

2011

Leuk voorstellen van voedsel

(recepten).

De Moura, 2007

Nieuwsbrief 5: vlees, vis, ei

en vleesvervangers

Kind aanmoedigen Vereecken et al., 2010b

Kinderen niet dwingen om bord

leeg te eten. Natuurlijk gevoel van

verzadiging respecteren.

Birch et al., 2003

Nieuwsbrief 6: smeer- en

bereidingsvetten en

document restgroep

Modelling Lowe et al., 2004

Page 47: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

38

3.2. Vragenlijsten

3.2.1. Vragenlijst effectevaluatie

Om de effectiviteit van de interventie te beoordelen, werd gebruik gemaakt van een

vragenlijst. Er werd geopteerd voor een survey omdat dit ons toelaat met beperkte middelen

een grote populatie te bevragen (Bryman, 2004). De basis voor deze vragenlijst (zie CD-rom:

Masterproef > bijlagen > bijlage 5) is een voedingskennistest die reeds op betrouwbaarheid en

validiteit werd getest in een groep lagere schoolkinderen en hun ouders (Vereecken, De Pauw,

Van Cauwenbergh, & Maes, in press). Deze vragenlijst werd aangevuld met enkele relevante

aspecten van het regulerend gedrag van de ouders en relevante determinanten op basis van

eerder onderzoek van Vereecken et al. (2004), Vereecken en Maes (2010b) en Vereecken,

Haerens, De Bourdeaudhuij en Maes (2009b).

Allereerst werden enkele gegevens (bijvoorbeeld de leeftijd) van het kind bevraagd.

Vervolgens kwam de subjectieve perceptie van de ingenomen hoeveelheid door het kind aan

bod. Ook werd gevraagd in welke mate de ouders gezonde voeding voor hun kind belangrijk

vinden en in welke mate het kind gezonde voeding lekker vindt. Daarnaast werd er gepeild

naar de mate waarin ouders hun kinderen aanmoedigen om gezond te eten. Vervolgens werd

de eigen-effectiviteit van de ouder in kaart gebracht door na te gaan in welke mate zij/hij zich

in staat voelt om het voedingsgedrag van het kind te beïnvloeden. De volgende vraag peilde

naar de mate waarin het kind zelf mag kiezen wanneer hij/zij tussendoortjes en dranken

consumeert. Onderzoek toont immers aan dat teveel autonomie van het kind een negatieve

impact heeft op het voedingspatroon (Vereecken, et al., 2009b). In de volgende vraag werd

nagegaan in welke mate de ouder erop let dat zijn/haar kind voldoende gezonde

tussendoortjes en dranken inneemt en niet teveel ongezonde varianten consumeert.

Tenslotte werd gevraagd hoe vaak hij/zij het kind (on)gezonde tussendoortjes en dranken mee

naar school geeft. Het meegeven van gezonde tussendoortjes zoals fruit blijkt immers een

positieve invloed te hebben op de consumptie ervan (De Bourdeaudhuij et al., 2008).

Daarna kwamen de eigenlijk kennisitems aan bod. Deze werden overgenomen uit de eerder

vernoemde kennisvragenlijst (Vereecken, De Pauw, Van Cauwenbergh, & Maes, in press).

Eerst werd de kennis over de huidige aanbevelingen bevraagd aan de hand van vragen zoals:

“Hoeveel fruit eet een kind van 6 tot 12 jaar best volgens dokters en diëtisten? met als

Page 48: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

39

antwoordmogelijkheden “ 1 à 2 stukken fruit per week, 3 à 4 stukken fruit per week, 1 stuk

fruit per dag, 2 à 3 stukken fruit per dag of ik weet het niet”.

Naast kennis over de richtlijnen werden ook andere kennisitems bevraagd. Deze interventie

heeft onder andere als doel om de kennis te verhogen, daarom werden ook de functies en

voedingswaarde van verschillende voedingsmiddelen bevraagd aan de hand bijvoorbeeld deze

vraag: “Waarom zijn de vitaminen in groenten en fruit vooral belangrijk?” met volgende

antwoordmogelijkheden: “ze leveren energie, ze zorgen voor een goede vertering van het

voedsel, ze zorgen voor sterke beenderen en sterke tanden, ze beschermen het lichaam tegen

ziekteverwekkers, ik weet het niet". Ook bevragen we meer algemene kennisitems zoals

bijvoorbeeld: “Wat is het gezondste: een dikke boterham met een dunne snede kaas of een

dunne boterham met een dikke snede kaas”. Een laatste groep van vragen rond kennisitems

betreft de voorkeursgroepen. Verschillende voedingswaren en drankproducten werden

opgesomd, de ouder moest aanduiden of dit product de voorkeur geniet, best met mate of

enkel bij gelegenheden wordt geconsumeerd.

Tenslotte werd de opleiding, het beroep, de leeftijd van de ouders en de familiestructuur

bevraagd.

Aan de antwoorden op de kennisvragen werd een score toegekend. Hiervoor werd gebruikt

gemaakt van een giscorrectie, bij vier antwoordmogelijkheden kreeg men één punt voor een

juist antwoord, een score van nul wanneer er geen antwoord werd gegeven (“ik weet het

niet”) en -0,33 bij een fout antwoord. Wanneer er drie antwoordmogelijkheden waren bedroeg

de score voor een fout antwoord -0,5 enzovoort.

Vooraleer de vragenlijst te verspreiden werd deze door tien personen getest. Aan hen werd

gevraagd om te registreren hoeveel tijd zij nodig hadden om de vragenlijst volledig in te

vullen en opmerkingen werden in acht genomen.

De vragenlijst wordt voor en na de interventie afgenomen. Tijdens de tweede meting werd

nog een extra vraag toegevoegd. Er werd gevraagd in welke mate de respondenten akkoord

gaan met volgende stelling: “Ik heb de laatste 2 maanden meer op de voeding van mijn kind

gelet” op een vier-puntenschaal (niet akkoord tot akkoord).

Page 49: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

40

De vragenlijst heeft tot doel volgende hypothesen te testen.

H1: De ouders erkennen het belang gezonde voeding (Hiermee toetsen we de eerder

geformuleerde stelling dat ouders reeds een positieve attitude tegenover gezonde voeding

hebben).

H2: De ouders uit de interventiegroep moedigen hun kind significant vaker aan na de

interventie in vergelijking met de controlegroep.

H3: De ouders uit de interventiegroep drukken significant vaker het vertrouwen uit om het

eetgedrag van hun kind te kunnen beïnvloeden na de interventie in vergelijking met de

controlegroep.

H4: De ouders uit de interventiegroep geven na de interventie significant minder vaak aan hun

kind zelf te laten beslissen wanneer hij/zij ongezonde tussendoortjes en gesuikerde dranken

consumeert in vergelijking met de controlegroep.

H5: De ouders uit de interventiegroep geven na de interventie significant minder vaak

ongezonde tussendoortjes en frisdranken en vaker gezonde tussendoortjes en dranken mee

naar school in vergelijking met de controlegroep.

H6: De ouders uit de interventiegroep scoren significant beter op de vragen over de

voedselaanbevelingen, de algemene kennisitems en de voorkeursgroepen na de interventie in

vergelijking met de ouders uit de controlegroep.

H7: De ouders uit de interventiegroep geven aan tijdens de interventie significant meer op de

voeding van hun kind te hebben gelet dan de ouders uit de controlegroep.

3.2.2. Vragenlijst procesevaluatie

Voor de tweede meting werd een extra component aan de vragenlijst toegevoegd namelijk de

evaluatie van het voedingsadvies en, indien men tot de interventiegroep behoorde, de

nieuwsbrieven (zie CD-rom >Masterproef > Bijlagen > Bijlage 6). Deze vragen laten toe

naast de effectiviteitsanalyse ook een procesevaluatie uit te voeren. De vragenlijst is

gebaseerd op eerder onderzoek van Vandelanotte en De Bourdeaudhuij (2003) en van

Haerens, Deforche, Vandelanotte, Maes en De Bourdeaudhuij (2007). De controlegroep kon

het gestandaardiseerd advies beoordelen aan de hand van negen items (bijvoorbeeld

interessant, geloofwaardig, persoonlijk relevant, bruikbaar, te lang enzovoort) op een vier-

puntenschaal (niet akkoord tot akkoord). De interventiegroep kon het gepersonaliseerd advies

Page 50: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

41

beoordelen op basis van dezelfde items en op dezelfde schaal. Indien ze het advies niet

gelezen hadden werd gevraagd wat hiervoor de voornaamste reden was. Daarnaast werd hen

gevraagd de specifieke onderdelen van het voedingsadvies te beoordelen, namelijk de

gepersonaliseerde driehoek, de cirkeldiagrammen, de nutriëntentabel en de uitgeschreven

gedetailleerde informatie. Verder werden de respondenten die één of meerdere nieuwsbrieven

hadden gelezen, gevraagd de nieuwsbrieven te beoordelen. Indien men de nieuwsbrieven niet

las werd hier opnieuw de voornaamste reden voor gevraagd. De ouders konden allereerst de

inhoud van de nieuwsbrieven beoordelen op zeven items (interessant, geloofwaardig, logisch

opgebouwd, begrijpbaar, bruikbaar, te lang, verwarrend) op een vier-puntenschaal (niet

akkoord tot akkoord). Daarna werd gevraagd of ze de lay-out van de nieuwsbrieven mooi

vonden (opnieuw op een vier-puntenschaal). In de volgende vragen konden ze over

verschillende onderdelen (wist u dat, tips, de kalenders, spelletjes, recepten, quizjes, het

kruiswoordraadsel, het doelenformulier en de interactieve voedingsdriehoek) van de

nieuwsbrief oordelen door aan te geven of hun kind het specifieke onderdeel leuk vond en of

ze de onderdelen nuttig vonden (op een vier-puntenschaal). De laatste vraag werd ook aan de

ouders die de nieuwsbrieven niet lazen gesteld zodat zij ook kunnen aangeven of ze de

onderdelen nuttig vinden. Om hen een beeld van elk onderdeel te geven werd telkens een

voorbeeld afgebeeld.

3.3. Procedure

3.3.1. Implementatie van de interventie

Voor de implementatie van de eigenlijke interventie werd volgens volgende planning

gewerkt:

Tabel 3: Overzicht planning implementatie interventie

December 2011 Rekruteren ouders via scholen

Laatste week voor kerstvakantie Ophalen ingevulde brieven

Kerstvakantie Contactlijst aanmaken

Januari 2012 Meting één: invullen vragenlijst en

voedingsdagboek

Page 51: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

42

13 februari 2012 Nieuwsbrief 1

22 februari 2012 Nieuwsbrief 2

2 maart 2012 Nieuwsbrief 3

12 maart 2012 Nieuwsbrief 4

21 maart 2012 Nieuwsbrief 5

31 maart 2012 Nieuwsbrief 6

4 april 2012 Start meting 2: vragenlijst en

voedingsdagboek

1 mei 2012 Finale datum dataverzameling

3.3.2. Steekproef

De respondenten werden aangezocht aan de hand van brieven (zie CD-rom: Masterproef >

bijlagen > bijlage 7: 7.2 en 7.3) die verspreid werden in lagere scholen in de omgeving van

Antwerpen. Begin december 2011 werden 31 scholen via een brief (zie CD-rom: Masterproef

> bijlagen > bijlage 7: 7.1) en via telefonisch of persoonlijk contact gecontacteerd. Daarvan

besloten er zestien hun medewerking te verlenen. Zij werden at random toegedeeld tot de

interventie– of controleconditie. Deze manier van toewijzing aan condities bevordert de

representativiteit van de resultaten (Bryman, 2004).

Alle leerlingen uit de deelnemende lagere scholen kregen een brief die gericht was aan de

ouders. Er werden in het totaal 3300 brieven verspreid. Deze werden persoonlijk bij de

scholen bezorgd zodat eventuele (praktische) vragen nog gesteld konden worden. Twee

weken later werden, in overleg met de scholen, de brieven ook persoonlijk terug opgehaald.

Brieven die nog na de deadline werden verzameld, werden via de post opgestuurd. Via deze

brieven gaven de ouders hun toestemming om mee te werken aan de twee metingen in het

onderzoek.

Twee scholen opteerden ervoor om de ouders online toestemming te laten geven. De eerste

school voert immers alle communicatie via e-mail. De tweede school raakte de brieven kwijt

Page 52: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

43

en vroeg de ouders via e-mail om zich online terug op te geven voor deelname aan het

onderzoek. Uiteindelijk vulden 367 ouders het consentformulier in.

De verdere communicatie gebeurde via e-mail (voorbeeld zie CD-rom: Masterproef >

Bijlagen > Bijlage 7: 7.4), de e-mailadressen werden verkregen via het consentformulier.

Begin januari 2012 werd aan de respondenten gevraagd om de vragenlijst in te vullen (zie

supra). Elke twee weken werd een herinneringsmail gestuurd indien de respondent de

vragenlijst nog niet had ingevuld. Na het invullen van de vragenlijst werd de respondenten

gevraagd om gedurende drie dagen het voedingsdagboek in te vullen. Er werden twee

weekdagen en één weekenddag voorgesteld om de representativiteit van de gegevens te

verhogen. Het was indien gewenst uiteraard mogelijk en toegestaan om het dagboek op

andere en/of meer dagen in te vullen. Ook diegenen die het dagboek nog geen drie dagen

hadden ingevuld kregen om de twee weken een herinneringsmail (voorbeeld zie CD-rom:

Masterproef > Bijlagen > Bijlage 7: 7.5). Meteen na het invullen van het voedingsdagboek

gedurende drie dagen, werd toegang verleend tot de feedback. Wanneer het merendeel van de

respondenten het dagboek gedurende drie of meer dagen hadden ingevuld werd de eerste

nieuwsbrief verstuurd. Zodoende ontvingen sommige respondenten uit de interventiegroep de

eerste nieuwsbrieven op een later tijdstip omdat zij het dagboek later invulden.

Na het versturen van de laatste nieuwsbrief werden de respondenten die het dagboek hadden

ingevuld, gevraagd om de vragenlijst en het voedingsdagboek een tweede maal in te vullen.

Tevens werd alle respondenten gevraagd om de feedback en de nieuwsbrieven, indien de

respondent tot de interventiegroep behoort, te evalueren. Op het einde van de tweede meting

kregen alle respondenten, die het voedingsdagboek gedurende drie dagen invulden, een

gepersonaliseerde feedback, ook die uit de controlegroep. Voor een overzicht van de

populatie kan u onderstaande flowchart raadplegen.

Page 53: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

44

65 controlegroep

1 dag: 26

tweede vragenlijst

voedingsdagboek

vragenlijst

208 interventiegroep

31 scholen gecontacteerd

3300 brieven verspreid

18 deelnemende scholen

367 ouders ontvingen uitnodiging

vragenlijst 159 controlegroep

308 ouders vulden vragenlijst in en

ontvingen uitnodiging dagboek 131 controlegroep

177 interventiegroep

12 dagen: 2

10 dagen: 1

5 dagen: 2

4 dagen: 7

3 dagen: 217

2 dagen: 15

270 ouders vulden dagboek in en

ontvingen uitnodiging tweede vragenlijst

174 ouders vulden tweede vragenlijst in

90 controlegroep

104 deelnemende ouders

84 interventiegroep

Figuur 4: Flowchart steekproef

148 interventiegroep

122 controlegroep

39 interventiegroep

Page 54: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

45

4. Resultaten

4.1. Statistische analyse

De gegevens werden geanalyseerd aan de hand van het statistisch programma SPSS, versie

18. Om significante verschillen voor en na de interventie te detecteren werd gebruik gemaakt

van Repeated Measures (M)anova waarbij het tijdseffect de within (met twee levels; de pre-

en de postmeting) en de conditie de between variabele is. Effecten worden statistisch

significant bevonden bij p < 0,050. Er wordt gesproken van een trend tot significantie bij p

<0,100.

4.2. Beschrijving steekproef

De vragenlijst werd in 92% van de gevallen ingevuld door de moeder. De grote meerderheid

van deze moeders is hoogopgeleid (77% heeft een hogeschool of universitaire opleiding

genoten, 17% heeft een diploma ASO of TSO). Ongeveer de helft werkt voltijds (gedefinieerd

als minstens 30 uur per week) en zo’n 40% werkt deeltijds. Ook de vaders zijn veelal

hoogopgeleid (68% heeft een hogeschool of universitair diploma, 21% een diploma ASO of

TSO). Bijna alle vaders (96%) werken voltijds.

De gemiddelde leeftijd van de moeder bedraagt 40 jaar (S.d: 5). De jongste mama is 28 jaar,

de oudste is 54 jaar. De vaders zijn gemiddeld 42 jaar oud (S.d: 5). De jongste papa is 30 jaar

oud, de oudste is 71 jaar oud.

In de meeste deelnemende gezinnen is Nederlands de voertaal (98%). De andere talen die

voorkomen zijn Frans, Engels, Italiaans, Arabisch, Chinees, Bengaals, Russisch, Albanees, en

Turks.

De meeste kinderen wonen bij beide ouders (87%), 8% woont bij de moeder, 3,5% woont bij

de moeder en haar nieuwe partner, 3,5% woont bij de vader. De andere kinderen wonen bij

hun vader en nieuwe partner, familie of pleegouders. De helft van de deelnemende gezinnen

telt twee kinderen, gevolgd door drie kinderen ( 27%) of één kind (14%).

Page 55: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

46

4.3. Consumptiepatroon kinderen

Vooraleer de eigenlijke analyse uit te voeren werden de data van de eerste dagboekmeting

geanalyseerd. In tabel vier wordt beschreven hoeveel de kinderen gemiddeld van een bepaalde

categorie van producten innamen tijdens de eerste meting. Daarnaast worden de gemiddelde

scores van de perceptie van de inname zoals aangegeven door de ouders weergegeven. Deze

werden bevraagd aan de hand van volgende vraag: “Vindt u dat uw kind veel of weinig van

volgende voedingsgroepen/dranken eet/drinkt”. Uit de gegevens blijkt dat kinderen in dit

onderzoek minder water drinken, minder groenten en fruit eten en minder melkproducten

consumeren dan wordt aanbevolen in de actieve voedingsdriehoek. De perceptie van de

inname van deze producten is in vergelijking met de werkelijke inname eerder hoog. De

consumptie van producten uit de restgroep is hoger dan aanbevolen wordt in de actieve

voedingsdriehoek, terwijl de perceptie van de inname ervan laag is in vergelijking met de

andere producten. Idealiter werd een vergelijking gemaakt met de perceptie van de

voedselinname en de werkelijke inname tijdens de tweede meting, door de hoge drop-out was

het echter niet mogelijk om een representatieve vergelijking te maken (zie 5. discussie).

Tabel 4: Overzicht inname (n=270) en perceptie inname (n=308)

Voedingsmiddel Ingenomen

hoeveelheid score op vragenlijst eerste

meting

S.d

S.d

Water (in ml)

Fruitsap (in ml)

Koffie (in ml)

517

119

45

295

137

97

3,34

2,28

0,83

0,87

Graan- en broodproducten Brood (in gram)

Ontbijtgranen (in gram)

Aardappelen (in gram)

Pasta (in gram)

113

12

45

25

43

18

41

37

3,38

3,37

0,61

0,54

Page 56: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

47

Rijst (in gram) 13 33

Groenten (in gram) 81 74 3,17 0,73

Fruit 150 94 3,14 0,85

Melkproducten

Melk (in ml)

Melkproducten (in gram)

Sojadranken (in ml)

Kaas (in gram)

166

105

11

19

178

79

48

23

3,09

0,82

Vlees en vervangproducten

(verwerkt) vlees (in gram)

Gevogelte (in gram)

Vis (in gram)

Vervangproducten

54

17

16

2

136

28

27

9

3,05

0,70

Restgroep

Koeken (in gram)

Snoep (in gram)

Desserten op basis van melk (in

ml)

Chocolade

Kant-en-klaar (in gram)

Sauzen (in ml)

Frisdrank (in ml)

49

3

22

16

61

24

89

25

6

38

18

67

29

136

2,85

2,30

1,52

0,76

0,91

0,77

Page 57: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

48

4.4. Effectevaluatie

4.4.1. Belang gezonde voeding

De eerste hypothese, die stelt dat ouders reeds het belang van gezonde voeding herkennen,

wordt bevestigd. Bij de eerste meting vond 34% van de respondenten gezonde voeding eerder

belangrijk en 65% heel belangrijk. Niemand vond gezonde voeding onbelangrijk. Ook tijdens

de tweede meting erkenden de ouders het belang van gezonde voeding (41% eerder

belangrijk, 59% heel belangrijk). Gegeven de zeer scheve verdeling van deze variabelen werd

een non-parametrische test uitgevoerd. De Friedman test geeft geen significante verschillen

tussen beide metingen aan (p=0,961).

4.4.2. Aanmoediging

De gemiddelde score op de mate van aanmoedigen was tijdens de eerste meting reeds 4,30 op

5. Van de deelnemers gaf 60% aan zijn/haar kind vaak aan te moedigen, 35% doet dat heel

vaak. De tweede hypothesen namelijk “De ouders uit de interventiegroep moedigen hun kind

significant vaker aan na de interventie in vergelijking met de controlegroep” kan niet worden

bevestigd daar het interactie-effect niet significant is. In tabel vijf is zichtbaar dat ook de

hoofdeffecten van de tijd en van conditie niet significant zijn.

4.4.3. Eigen-effectiviteit

De deelnemende ouders scoorden hun eigen-effectiviteit 3,52 op 5 tijdens de eerste meting.

Van de deelnemende ouders geeft 42% aan het niet lastig te vinden om zijn/haar kind gezond

te doen eten, 11% vindt het helemaal niet lastig. De derde hypothese kon niet bevestigd

worden. De ouders uit de interventiegroep drukken niet significant vaker het vertrouwen uit

om het eetgedrag van hun kind te kunnen beïnvloeden na de interventie in vergelijking met de

controlegroep. Noch het hoofdeffect van de tijd, noch dat van conditie zijn significant.

Page 58: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

49

Tabel 5: Overzicht resultaten

Interventie Controle Tijd*conditie Hoofdeffect tijd Hoofdeffect

conditie

N S.d N S.d F p F p F p

Belang gezonde

voeding

T1 158 4,69 0,46 115 4,61 0,49 n.v.t2 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t

T2 82 4,60 0,52 83 4,55 0,50

Aanmoediging T1 81 4,33 0,52 79 4,20 0,63 1,40 0,239 0,83 0,363 0,96 0,330

T2 4,23 0,58 4,22 0,55

Eigen-

effectiviteit

T1 81 3,40 1,05 79 3,62 0,71 2,59 0,110 1,34 0,248 1,24 0,266

T2 3,42 1,07 3,49 0,82

Reguleren T1 keuze 79 2,98 1,41 78 2,91 1,32 1,63 0,218 2,70 0,102 1,05 0,306

T2 keuze 2,94 1,33 2,64 1,18

T1 opletten 79 8,71 1,13 78 8,64 1,03 1,89 0,170 0,14 0,711 1,44 0,232

T2 opletten 8,79 1,07 8,49 1,28

2 Deze hypothese werd nagegaan aan de hand van een non-parametrische test.

Page 59: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

50

Meegeven naar

school

T1 water 81 4,40 2,20 79 4,73 2,08 0,01 0,918 0,32 0,583 1,06 0,305

T2 water 4,47 2,20 4,78 2,05

T1 koeken 4,67 1,48 4,18 1,52 0,35 0,556 3,36 0,069 3,63 0,058

T2 koeken 4,47 1,66 4,08 1,54

T1 fruit 4,16 1,76 3,95 1,79 0,39 0,530 0,09 0,758 0,92 0,338

T2 fruit 4,23 1,69 3,92 1,51

T1 frisdrank 1,53 1,41 1,70 1,51 0,73 0,394 3,31 0,070 1,29 0,258

T2 frisdrank 1,32 1,13 1,62 1,46

Kennisitems T1 porties 80 0,30 0,18 84 0,28 0,21 0,95 0,330 22,33 0,000 1,91 0,169

T2 porties 0,40 0,23 0,34 0,25

T1 algemeen 77 0,73 0,19 82 0,68 0,23 0,18 0,670 0,81 0,368 2,44 0,120

T2 algemeen 0,74 0,19 0,70 0,23

T1 Voorkeur

a) Algemeen b) Voeding c) Drank

80

2,01 1,88 2,25

0,18 0,20 0,21

78

1,99 1,87 2,22

0,16 0,20 0,18

0,49 0,30 0,31

0,485 0,582 0,580

0,68 0,12 1,5

0,410 0,729 0,221

1,14 0,54 1,69

0,288 0,462 0,195

Page 60: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

51

T2 Voorkeur

a) Algemeen b) Voeding c) Drank

2,03 1,89 2,28

0,16 0,18 0,19

1,99 1,86 2,35

0,17 0,21 0,20

Page 61: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

52

4.4.4. Reguleren

De mate waarin de ouders het eetgedrag van hun kind reguleren werd bevraagd door na te

gaan in welke mate het kind zelf mag kiezen wanneer hij/zij fruit neemt, frisdrank neemt en

koeken/snoep of chocolade neemt. Tevens werd getoetst in welke mate de ouders erop letten

dat hun kind voldoende fruit en groenten eet, niet teveel ongezonde snacks eet, voldoende

water drinkt en niet teveel frisdrank drinkt. In de analyse werden enkel de items over

ongezonde producten opgenomen. De ouders geven aan hun kind weinig te laten beslissen

wanneer hij/zij frisdrank neemt. De gemiddelde score op dit items bedraagt 1,50 op 5. Van de

ouders zegt 87% zijn/haar kind niet zelf te laten beslissen wanneer hij/zij frisdrank neemt.

Ook laat 88% van de ouders het kind niet zelf beslissen wanneer hij/zij koeken neemt. De

gemiddelde score op dit item tijdens de eerste meting bedraagt 1,54 op 5. Daarnaast geeft

94% van de ouders aan erop te letten dat hun kind niet teveel ongezonde snacks neemt

(gemiddelde score: 4,31 op 5). Ook let 91% op de frisdrankinname (gemiddelde score: 4,31

op 5).

Om na te gaan welke items samengenomen kunnen worden werd een factoranalyse

uitgevoerd. Er kunnen twee factoren worden onderscheiden; het kind de keuze laten (keuze)

en het reguleren van het eetgedrag (opletten). Deze factoren verklaren 82% van de variantie.

De Cronbach Alpha voor keuze is 0,80 voor de eerste en 0,88 voor de tweede meting, die van

opletten 0,73 voor de eerste en 0,65 voor de tweede meting. Bijgevolg werden twee nieuwe

variabelen gecreëerd.

Tabel 6: Resultaten factoranalyse

Lading op factor

1

Lading op factor

2

Uw kind mag zelf kiezen wanneer hij/zij frisdrank

neemt.

0,90

Uw kind mag zelf kiezen wanneer hij/zij snoep of

koeken neemt.

0,91

Page 62: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

53

Ik let erop dat mijn kind niet teveel ongezonde snacks

neemt.

0,90

Ik let erop dat mijn kind niet teveel frisdrank drinkt. 0,86

Percentage verklaarde variantie 42,11 39,48

Multivariaat is er geen interactie-effect, noch een hoofdeffect van de tijd op te merken. Uit de

gegevens van tabel vijf blijkt dat er univariaat noch voor keuze, noch voor opletten een

significant interactie-effect is. Ook de univariate hoofdeffecten van tijd en conditie zijn voor

geen van beide variabelen significant.

4.4.5. Meegeven naar school

De vijfde hypothese stelt dat de ouders uit de interventiegroep hun kind na de interventie

significant vaker gezonde tussendoortjes en dranken en minder ongezonde tussendoortjes en

gesuikerde dranken mee naar school geven. Deze stelling werd nagegaan aan de hand van vier

vragen. De factoranalyse levert geen eenduidige resultaten op, de antwoorden op deze vier

vragen worden dus afzonderlijk geanalyseerd. Multivariaat is er geen significant interactie-

effect en geen significant hoofdeffect van de tijd. Univariaat is er een trend tot significantie

van het hoofdeffect van de tijd voor het reguleren van de inname van koeken (Sphericity

Assumed: F= 3,36 met p= 0,069) en van frisdrank (F=3,31 met p=0,070). Ouders gaven hun

kinderen tijdens de eerste meting gemiddeld 4,42 dagen per week koeken mee naar school, de

tweede meting daalde dit gemiddelde tot 4,28. Het meegeven van frisdranken naar school

daalde van gemiddeld 1,61 dagen per week tijdens de eerste meting naar 1,47 dagen per week

tijdens de tweede meting. Daarnaast is er een trend tot significantie van het hoofdeffect van de

conditie op het meegeven van koeken (F=3,63 met p=0,058). Er is dus een verschil tussen

beide groepen, onafhankelijk van het tijdseffect. De beschrijvende resultaten tonen aan dat in

de interventiegroep (meting één: 4,58 dagen; meting twee:4,45 dagen) gemiddeld meer dagen

koeken worden meegegeven naar school dan in de controlegroep (meting één en twee: 4,13

dagen).

Page 63: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

54

4.4.6. Kennisitems

Deze items worden beoordeeld aan de hand van de score die toebedeeld werden aan de

antwoorden op de vragen over de kennis van de aanbevelingen, voedingswaarde en

voorkeursgroepen (zie supra). De resultaten (percentage van de respondenten dat een

bepaalde antwoordmogelijkheid selecteerde) van deze drie onderdelen zijn terug te vinden in

bijlage vier. Bij de vragen over de voedingsrichtlijnen bleek de kennis omtrent de

aanbevelingen over water, melk, brood en groenten laag. De vragen over de aanbevelingen in

verband met de inname van vis, het gebruik van vetstoffen, het snackpatroon en de

samenstelling van de maaltijd werden het best beantwoord. Al deze items werden samen

genomen in één score. Er kon een significante stijging in de kennis over de

voedselaanbevelingen over de tijd worden vastgesteld (Wilk’s Lambda: F=22,33 met

p=0,000). Er vond een stijging in de gemiddelde score van 0,28 op 1 naar 0,37 op 1 plaats.

Deze stijging is echter niet afhankelijk van de conditie. Ook het hoofdeffect van conditie is

niet significant.

Bij de algemene kennisitems werden de vragen over de voedingswaarde van pasta en melk het

vaakst correct beantwoord. De vragen over de energetische waarde van cola en de

hoeveelheid suiker in fruitsap werden gemiddeld het slechts beantwoord. Er was geen

significante toename van de kennis over de algemene kennisitems afhankelijk van de conditie.

Verder zijn noch het hoofdeffect van tijd, noch dat van conditie significant.

In de vragen over de voorkeursgroepen werden de respondenten gevraagd voor verschillende

producten aan te geven of deze met voorkeur, met mate of enkel bij gelegenheden

geconsumeerd mogen worden. De kennis over de voorkeur van cola light, light kaas, biefstuk

en fishsticks werden het minst vaak correct beantwoord. De voorkeurswaarde van bruin

brood, water, cola en iced tea zijn het best gekend. Tenslotte wordt ook de evolutie in de

kennis over de voorkeursgroepen nagegaan. Allereerst werd een somscore gemaakt van alle

verschillende voorkeursitems uit de vragenlijst. Er is geen significante verandering doorheen

de tijd in de kennis over de voorkeursgroepen binnen de condities. Ook het hoofdeffect van de

tijd en van conditie zijn niet significant. De algemene somscore bevat echter een groot aantal

items over zowel voeding- als drankproducten. Er werd ook een somscore gemaakt van de

etenswaren en dranken afzonderlijk. Dit genereert echter geen significante resultaten, noch

voor voeding, noch voor drank.

Page 64: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

55

4.4.7. Opletten

Tenslotte werd tijdens de tweede meting nagegaan of de ouders meer op de voeding van hun

kind letten na het lezen van het eerste advies en of dit significant verschilt tussen beide

condities. De Mann-Withney U test geeft aan dat er geen significant verschil is tussen beide

condities in de mate waarin de respondenten extra op de voeding van hun kind letten tijdens

de interventie (p=0,345). In de aantallen in grafiek één is te zien dat het enige opmerkelijke

verschil tussen beide groepen is dat niemand van de respondenten aangeeft akkoord te zijn

met de stellingen, bij de interventiegroep is 10% akkoord.

Grafiek 1: Mate waarin ouder extra op voeding kind let tijdens interventie in absolute aantallen

Page 65: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

56

4.5. Procesevaluatie

De vragenlijst ter evaluatie van de interventie werd door 105 respondenten ingevuld, 59

deelnemers uit de interventiegroep en 50 uit de controleconditie. Binnen de interventiegroep

lazen 20 respondenten het advies volledig, 31 lazen het oppervlakkig en acht lazen het niet.

Binnen de controlegroep lazen 13 respondenten het advies volledig, 19 lazen het oppervlakkig

en 18 lazen het niet. De Mann Whitney U test genereert geen significant verschil tussen beide

condities (p= 0,104). Als er een reden voor het niet lezen werd opgegeven was dit

voornamelijk tijdsgebrek, een gebrek aan motivatie of, in een beperkt aantal gevallen, zich

niet bewust zijn van het bestaan van het gepersonaliseerd advies. Binnen de controlegroep

wisten sommige respondenten niet dat het advies reeds beschikbaar was.

Grafiek 2: Mate waarin respondenten (absolute aantallen) het advies lazen

In tegenstelling tot de bevindingen in ander onderzoek werd het persoonlijk advies in deze

interventie niet beter geëvalueerd dan het standaardadvies (items met_c), dit is zichtbaar in

grafiek drie. In beide groepen werd het advies gepercipieerd als interessant, persoonlijk

relevant, logisch opgebouwd, bruikbaar en volledig. Weinig respondenten vonden het advies

te lang of verwarrend. Als de opmerkingen van de deelnemers erop nagegaan worden gaf

slechts één respondent aan dat hij/zij het standaardadvies te algemeen vond. Verder waren de

opmerkingen vooral gericht naar de inhoud van de voedingsrichtlijnen (zie infra: discussie).

De Kruskal-Wallis test geeft aan dat enkel voor geloofwaardigheid (p=0,030) en

Page 66: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

57

begrijpbaarheid (p=0,046) een significant effect gevonden kan worden. Beide variabelen

genereren een betere score voor het standaardadvies.

Grafiek 3: Evaluatie gepersonaliseerd en standaardadvies (in absolute aantallen)

De respondenten uit de interventiegroep evalueerden ook de nieuwsbrieven. Er werden 54

respondenten bereid gevonden om ook de evaluatie van de nieuwsbrieven in te vullen, vijf

van hen lazen geen enkele nieuwsbrief, achttien deelnemers lazen ze allemaal, zeventien lazen

de meeste, vijf de helft en negen slechts enkele. De voornaamste reden die aangehaald werd

voor het niet lezen is tijdsgebrek. De inhoud van de nieuwsbrieven (wist u dat en tips) werd

algemeen goed beoordeeld, de meerderheid van de respondenten vond de nieuwsbrieven

interessant, geloofwaardig, logisch opgebouwd, begrijpbaar en bruikbaar. Ook de lay-out

werd algemeen goed beoordeeld, de totale gemiddelde score bedraagt 3,32 op 5.

Page 67: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

58

Grafiek 4: Evaluatie inhoud nieuwsbrieven in absolute aantallen

Verder werden de respondenten gevraagd om ook de specifieke onderdelen van de

nieuwsbrieven te beoordelen. Wat opviel aan deze resultaten is dat een groot deel van de

respondenten deze componenten niet gebruikt heeft. Op het kruiswoordraadsel en de

interactieve voedingsdriehoek werd een teller geplaatst. Het kruiswoordraadsel werd

beoordeeld door 12 mensen terwijl de teller maar één deelnemer rapporteerde. Daarnaast

gaven 19 respondenten hun mening over de interactieve voedingsdriehoek terwijl de teller

zeven gebruikers registreerde. De deelnemers die zegden gebruik te hebben gemaakt van de

componenten beoordeelden de spelletjes, recepten en de quiz als het leukst voor hun kind.

Grafiek 5: Aantal gebruikers verschillende componenten nieuwsbrief en beoordeling door kind in

absolute aantallen

Page 68: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

59

Daarna werden de respondenten, onafhankelijk van het feit of men het advies al dan niet

gelezen heeft, gevraagd om over het nut van de verschillende nieuwsbrieven voor soortgelijke

nieuwsbrieven te oordelen. De informatieve onderdelen worden als het meest nuttig

beschouwd. Over het nut van de elementen die vooral naar de kinderen gericht zijn is minder

eensgezindheid, doch beoordeeld de meerderheid van de respondenten de onderdelen als

(eerder) nuttig.

Grafiek 6: Beoordeling nut componenten nieuwsbrief in absolute aantallen

Page 69: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

60

5. Discussie

“Gezonde voeding, een kinderspel?!” is een veelomvattende interventie die zich richt op

verschillende determinanten, waardoor het moeilijk wordt om effecten vast te stellen. Uit de

analyse blijkt dat enkel de kennis van de ouders betreffende de voedselaanbevelingen

significant werd verbeterd. Noch in de algemene kennisitems (voedingswaarde en nut van

verschillende producten), noch in de kennis over de voorkeursgroepen kon een significante

verandering waargenomen worden. Dit is mogelijk te verklaren omdat de aanbevolen

hoeveelheden duidelijk en eenduidig gecommuniceerd kunnen worden. De kennis over

algemene kennisitems verhogen is echter complexer. Het is onmogelijk om in een interventie,

die op korte termijn wordt gevoerd en verschillende componenten bevat, de voedingswaarde

en het nut van een verscheidenheid aan producten te bespreken. Ook de vragen over de

voorkeursgroepen riepen mogelijk twijfel op. Vaak behoort een product tot een andere

categorie afhankelijk van bijvoorbeeld de bereidingswijze. Tevens is er vooral in het

gepersonaliseerd advies informatie over de voorkeursgroepen terug te vinden. Daar de meeste

respondenten dit advies oppervlakkig lazen, heeft een groot deel van de respondenten deze

informatie mogelijk niet gelezen.

In de determinanten die geuit worden in concreet gedrag konden geen significante

veranderingen waargenomen worden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat voornamelijk

reeds gemotiveerde respondenten aan dit onderzoek deelnamen waardoor er sprake is van

plafondeffecten. Uit de beschrijving van de variabelen bleek namelijk dat de beginscores op

de mate van aanmoediging en eigen-effectiviteit reeds bij de eerste meting hoog waren. Ook

gaven de ouders aan reeds op het snackpatroon van hun kind te letten en hen niet zelf de

keuze te laten om ongezonde snacks en frisdranken te consumeren.

Tevens is het voorzien van het gepersonaliseerd advies en versturen van nieuwsbrieven

mogelijk niet voldoende om gedragsveranderingen teweeg te brengen. Het bevorderen van de

eigen-effectiviteit vergt bijvoorbeeld een specifieke campagne eerder dan dat het deel uit

maakt van een veelomvattende interventie zoals deze (Bartholomew et al., 2011).

Het ontbreken van effecten kan ook verklaard worden vanuit de Persuasion-communication

theorie (McGuire, 1985). Deze stelt dat om verandering te kunnen bewerkstelligen er aan

enkele voorwaarden moet voldaan worden. De respondenten moeten effectief blootgesteld

worden aan de informatie, de bron moet als geloofwaardig gepercipieerd worden, de

Page 70: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

61

aangereikte argumenten moeten overtuigend zijn en de respondenten moeten de informatie

effectief hebben gelezen. Uit de procesevaluatie blijkt echter dat slechts 20 van de 59

respondenten uit de interventiegroep het gepersonaliseerd advies volledig lazen. Binnen de

controlegroep lazen maar 13 van de 50 respondenten het volledige standaardadvies. De

interventie, zoals die ontworpen werd, bereikte een beperkt aantal respondenten waardoor

weinig effecten kunnen verwacht worden. Wel werden beide adviezen beoordeeld als

geloofwaardig (zie procesevaluatie) wat impliceert dat de bron als geloofwaardig werd

gepercipieerd.

Een andere mogelijke verklaring is dat de verkeerde determinanten van het regulerend gedrag

van de ouders zijn geselecteerd. Het onderzoek naar de determinanten van de ouders om het

eetgedrag van hun kind te verbeteren/beïnvloeden is beperkt. Tevens is er nog maar weinig

consensus over welke determinanten van het eetgedrag de belangrijksten zijn en zijn nog niet

alle determinanten voldoende onderzocht (Rasmussen et al., 2006).

Uit de procesevaluatie bleek, in tegenstelling tot de resultaten in ander onderzoek (De

Bourdeaudhuij & Brug, 2000), dat het gepersonaliseerd advies niet beter geëvalueerd wordt

dan het standaardadvies. Er dient echter opgemerkt te worden dat de ouders uit de

controlegroep die ook de tweede dagboekmeting vervolledigden, en die feedback gaven over

het advies, zeer positief waren en het gepersonaliseerd advies verkozen boven het

standaardadvies. Het significante verschil tussen beide adviezen in geloofwaardigheid kan

mogelijk verklaard worden doordat het gepersonaliseerd advies voor sommige ouders

confronterend kan zijn (Vereecken, Covents, Maes & Moyson, unpublished), waardoor ze

mogelijk het advies meer in twijfel trekken. De verschillen in begrijpbaarheid kunnen

verklaard worden doordat het standaardadvies enkel basisinformatie bevat en het

gepersonaliseerd advies meer gecompliceerd is en meer uitleg en inspanningen vraagt. Tevens

blijkt dat slechts een beperkt aantal respondenten het advies daadwerkelijk grondig las

waardoor er mogelijk vertekening optreedt in de resultaten van de procesevaluatie.

Vervolgens dienen enkele sterktes en zwaktes van dit onderzoek overlopen te worden.

Een eerste sterkte van dit onderzoek is dat het dagboek en het bijhorend advies de gehele

voedingsconsumptie betreft. De inname uit de ene voedingsgroep beïnvloedt immers de

andere. Zo heeft het drinken van volle of halfvolle melk een invloed op de totale vetinname.

Page 71: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

62

Met zulke verbanden wordt in het advies rekening gehouden. Ten tweede werd er gebruik

gemaakt van instrumenten die reeds in eerder onderzoek werden getest. Ten derde werden de

nieuwsbrieven ontworpen op basis van het Intervention Mapping protocol wat impliceert dat

deze evidence based zijn.

Dit onderzoek kent ook enkele minpunten. Ten eerste is er, zoals in ander onderzoek omtrent

dit onderwerp (Vereecken, Covents, Maes, Moyson, provisionally accepted), een lage

responsgraad. Er werden 3300 brieven verspreid maar slechts 367 ingevulde brieven werden

ingeleverd, wat een responsgraad van negen procent genereert. Dit is mogelijk te wijten aan

de inspanningen die van de ouders gevraagd werden, namelijk twee maal een vragenlijst en

een voedingsdagboek gedurende minstens drie dagen invullen. Deze vragenlijst is ook relatief

lang, wat bijna onvermijdelijk is als er onderzoek wordt gedaan naar de invloed van een

interventie op verschillende determinanten. Deze relatief hoge belasting zorgde ook voor een

hoge drop-out. Slechts 174 respondenten vulden de tweede vragenlijst in. De voornaamste

reden die werd gegeven was tijdsgebrek. Ook de procesevaluatie werd maar door 105

respondenten ingevuld waardoor niet gecontroleerd kon worden voor de invloed van het al

dan niet gelezen hebben van het advies. De hoge drop-out verhinderde ons om een

representatieve vergelijking te maken tussen de dagboekgegevens van de eerste en tweede

meting. Tijdens de tweede meting vulde nog niet de helft van de respondenten uit de eerste

meting het dagboek gedurende drie dagen in (N= 104).

Een tweede minpunt betreft de representativiteit van de samenstelling van de steekproef. Net

zoals in ander onderzoek (Brug, Oenema & Campbell, 2003) namen voornamelijk

hoogopgeleide vrouwen deel aan deze studie. Hierdoor kon de mogelijk storende invloed van

het geslacht van de ouder niet in rekening gebracht worden. In 92% van de gevallen werd de

vragenlijst door de moeder ingevuld waardoor het aantal mannelijke respondenten te laag was

om een goede vergelijking te kunnen maken. Tevens was de grote meerderheid van de

respondenten hoog opgeleid, wat een scheve verdeling van deze variabele met zich

meebrengt. Dit verhinderde de onderzoekers om de effecten te controleren voor de invloed

van het opleidingsniveau van de ouders.

Verder is er mogelijk een vertekening van de gegevens omdat in dit onderzoek gewerkt werd

met zelfrapportage in plaats van gegevensregistratie, sociale wenselijkheid speelt dus

mogelijk een rol. De vragenlijst werd echter vrijwillig ingevuld dus in principe hebben de

Page 72: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

63

ouders geen reden om sociaal wenselijk te antwoorden (Vereecken et al., 2004). De gegevens

van de procesevaluatie wijzen echter wel op sociale wenselijke antwoorden. Meer

respondenten beweerden de componenten van de nieuwsbrieven gebruikt te hebben dan er

door de teller werden geregistreerd.

Ten vierde werden enkel de ouders gevraagd om het voedingsdagboek in te vullen. Idealiter

zouden ook de gegevens van de kinderen verzameld moeten worden zodat een vergelijking

gemaakt kan worden. Het is echter mogelijk dat de kinderen betrokken werden bij het

invullen. Één moeder gaf bijvoorbeeld aan er plezier aan te beleven om het dagboek samen in

te vullen.

Ten vijfde kan opgemerkt worden dat”de voedingsconsumptie” een zeer algemeen begrip is

dat verschillende gedragingen omvat en beïnvloed wordt door een groot aantal (f)actoren.

Tevens is er over gezonde voeding een grote verscheidenheid aan informatie beschikbaar.

Welk product de voorkeur dient te krijgen is mede ingegeven door de visie op voeding. Zo

krijgen minarines en margarines de voorkeur in de aanbevelingen van het Vlaams Instituut

voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (Vigez) maar gegeven de chemische processen

die op deze producten worden toegepast is dit bediscussieerbaar. Ook individuele verschillen

maken het thema gecompliceerd, denk maar aan voedselintoleranties of allergieën. Dit alles

maakt het opzetten van een interventie rond gezonde voeding complex. De informatie die naar

de ouders verspreid werd is gebaseerd op de aanbevelingen van het Vigez daar deze het meest

gangbaar zijn in Vlaanderen. Enkele ouders rapporteerden dit als een minpunt van het

onderzoek. Zij vonden de inhoud te klassiek en vonden dat er te weinig rekening werd

gehouden met alternatieven.

Ten zesde kan er meer effect van de interventie verwacht worden indien deze gekaderd wordt

binnen een ruimere campagne rond gezonde voeding, bijvoorbeeld via de school. Er dient

namelijk de voorkeur gegeven te worden aan interventies waarin verschillende actoren

betrokken worden (De Bourdeaudhuij et al, 2008). In deze interventie werden de kinderen

betrokken aan de hand van spelletjes, recepten, quizjes enzovoort maar er kan een groter

effect verwacht worden indien ook de kinderen blootgesteld worden aan een speciaal voor hen

voorziene campagne en het hele gezin mee werkt aan een gezonder eetpatroon. Dit was echter

niet mogelijk binnen dit beperkte onderzoek.

Page 73: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

64

Ten zevende moet opgemerkt worden dat de resultaten met voorzichtigheid dienen te

benaderd worden, de meeste variabelen zijn immers niet normaal verdeeld. Er werd gepoogd

dit op te lossen door een log transformatie uit te voeren en te werken met de verschillen tussen

beide metingen. Geen van beide methoden resulteerde echter in een normale verdeling van de

variabelen, daarom werd beslist om toch parametrische testen uit te voeren. Deze niet-

normale verdeling verhinderde de onderzoekers om de analyse ook op itemniveau uit te

voeren. Idealiter werd dit onderzocht omdat de somscores die voor de kennisitems gemaakt

werden een groot aantal items bevatten, mogelijk is er geen significant effect op het geheel

van de factoren maar wel op individuele items.

Ten achtste kan het gebruik van het internet enkele nadelen hebben voor de implementatie.

Het is bijvoorbeeld makkelijker om uitgeprinte informatie grondiger te lezen, al hebben de

respondenten wel de mogelijkheid om dit te doen. Tevens is het gepersonaliseerd advies enkel

beschikbaar via het voedingsdagboek maar kan het voor sommige respondenten wenselijk zijn

om dit ook in hun mailbox te ontvangen (Oenema et al., 2005).

Verder kunnen er enkele minpunten in verband met de nieuwsbrieven geïdentificeerd worden.

Ten eerste werden groenten en fruit in één nieuwsbrief besproken terwijl deze andere functies

vervullen en in de actieve voedingsdriehoek afzonderlijk besproken worden (in het

persoonlijk advies worden deze voedingsgroepen wel individueel behandeld). Dit is echter te

wijten aan tijdsdruk, de interventie moest op korte tijd geïmplementeerd en geëvalueerd

worden. Tevens volgden de nieuwsbrieven kort op elkaar waardoor er op korte tijd veel

informatie werd gegeven en de respondenten minder de kans kregen om de informatie grondig

te verwerken. Zo gaf een respondent ook aan dat de periode van het verspreiden van de

nieuwsbrieven een heel drukke periode voor haar was waardoor ze deze nog niet gelezen had,

maar zij ging daar tijdens een rustigere periode nog wel de tijd voor nemen.

Tenslotte is een mogelijk nadeel aan de componenten die erop gericht zijn de kinderen te

betrekken dat deze opgesteld zijn voor de gehele groep van lagere schoolkinderen. De

moeilijkheidsgraad van de verschillende elementen werd daarom eerder laag gehouden zodat

zeker alle kinderen konden deelnemen. Voor kinderen uit de hogere jaren van het lager

onderwijs kunnen sommige componenten te makkelijk zijn.

Page 74: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

65

6. Conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek

Uit de gegevens van de eerste dagboekmeting blijkt dat de voedselinname van de kinderen

van de ouders die deelnamen aan dit onderzoek niet voldoen aan de richtlijnen zoals

omschreven in de actieve voedingsdriehoek. Tevens blijkt dat de perceptie van de ouders niet

overeenstemt met de werkelijkheid. De inname van water, melk(producten), groenten en fruit

liggen onder de aanbevolen hoeveelheden, terwijl de ouders denken dat hun kind hier

voldoende van consumeert. Uit de restgroep wordt dan weer teveel geconsumeerd. De ouders

denken gemiddeld echter dat hun kind weinig van deze producten inneemt.

De deelnemende ouders geven aan dat ze gezonde voeding belangrijk vinden, wat aangeeft

dat voornamelijk gemotiveerde ouders aan dit onderzoek participeerden.

Voor geen van de opgestelde hypothesen kon een significant verschil tussen beide condities

gevonden worden. Het programma voor de interventiegroep had dus geen sterker effect dan

het standaardadvies voor de controlegroep.

Op de verschillende variabelen die de mate van regulerend gedrag maten konden weinig

effecten van de interventie worden vastgesteld. Er werden geen significante veranderingen

gevonden in de mate waarin ouders hun kind aanmoedigen. Tevens reguleren de ouders de

inname van frisdranken en ongezonde snacks niet vaker. Wel was er een trend tot significantie

van de daling in het aantal dagen dat de ouders koeken en frisdrank meegeven naar school.

Verder werden ook de determinanten van het regulerend gedrag van de ouders geanalyseerd.

In de eigen-effectiviteit van de ouders konden geen significante veranderingen worden

waargenomen.

Binnen de determinant kennis kon een significante evolutie vastgesteld worden in de kennis

over de voedselaanbevelingen, deze was echter niet afhankelijk van conditie. In beide groepen

steeg de kennis over de aanbevolen hoeveelheden. De kennis over de algemene kennisitems

(voedingswaarde en nut van bepaalde producten) en de voorkeursgroepen van bepaalde

producten veranderde niet significant.

Tenslotte werd gepeild naar de mate waarin de ouders na het eerste advies meer op de

voeding van hun kind letten. Via de Mann Withney U test konden geen significante

verschillen tussen beide condities gevonden worden.

Page 75: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

66

Naast de effectevaluatie werd ook een procesevaluatie uitgevoerd. Het gepersonaliseerd

advies werd niet beter geëvalueerd dan het standaardadvies, de Kruskal-Wallis test genereerde

enkel significante resultaten voor de geloofwaardigheid en begrijpbaarheid van de adviezen.

Op beide items werd het standaardadvies beter beoordeeld. Van belang is om op te merken

dat meer dan de helft van de respondenten, die de procesevaluatie invulden, het advies slechts

oppervlakkig of niet lazen.

De respondenten uit de interventiegroep beoordeelden ook de nieuwsbrieven en de

verschillende componenten ervan. De inhoudelijke onderdelen (wist u dat en tips) en de lay-

out van de nieuwsbrieven werden goed beoordeeld. Ook werd gevraagd om de componenten

waarmee de kinderen betrokken werden (zoals de spelletjes, recepten, quiz enzovoort) te

beoordelen. Deze werden echter door een beperkt aantal respondenten gebruikt waardoor het

niet mogelijk is om hierover algemene conclusies te formuleren. Vervolgens werd,

onafhankelijk van het feit of men het advies al dan niet gelezen heeft, gevraagd of de

respondenten verschillende componenten nuttig vinden voor dergelijke nieuwsbrieven. Vooral

de informatieve zijde (wist u dat en tips) werd als nuttig beschouwd.

Op basis van deze studie kunnen enkele adviezen worden geformuleerd.

De resultaten van de gegevens uit de eerste dagboekmeting maken duidelijk dat interventies

ter bevordering van gezonde voeding (bij kinderen) een noodzaak zijn. Daar de ouders een

belangrijke rol vervullen dienen er in de toekomst meer interventies opgezet te worden die

zich specifiek naar ouders richten of hen in sterke mate betrekken. Om effectieve interventies

bij ouders op te kunnen zetten dient bijkomend onderzoek gevoerd te worden naar de

relevante determinanten van het regulerend gedrag. Wanneer de relevante determinanten

geïdentificeerd zijn kunnen specifieke interventies opgericht worden om deze te beïnvloeden,

zulke meer toegespitste interventies genereren mogelijk meer effect dan meer algemene

interventies zoals de huidige.

Ook naar het gebruik en het effect van online tailored interventies dient bijkomend onderzoek

gevoerd te worden. Ander, grootschaliger, onderzoek wees reeds op de mogelijk effectiviteit

van deze tool, ook de feedback van de deelnemende ouders wijst op een positieve evaluatie.

Toekomstige interventies die dit instrument combineren met een interventie gesitueerd in de

ruimere omgeving van het kind hebben mogelijk meer effect. Zo kunnen schoolinterventies

Page 76: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

67

opgezet worden waarin ook een component op de ouders gericht is. Zulke interventies laten

tevens toe om meer onderscheid te maken in de programma-elementen die worden

aangeboden naargelang de leeftijd van de kinderen.

Page 77: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

68

Literatuurlijst

Ajzen, I., & Madden, T.J. (1986). Prediction of goal-directed behavior: attitudes, intentions

and perceived behavioral control. Journal of Experimental Social Psychology, 22, 453-

474.

Alderson, T., & Ogden, J. (1999). What do mothers feed their children and why?. Health

Education Research, 14(6), 717-727.

Alexander, G.L., McClure, J.B., Calvi, H.H., Divine, G.W., Stopponi, M.A., Rolnick, S.J.,

Heimendinger, J.D., Tolsma, D.D., Resnicow, K., Campbell, M.K., Strecher, V.J., &

Johnson, C.J. (2010). A randomized clinical trial evaluating online interventions to

improve fruit and vegetable consumption. American Journal of Public Health, 100(2),

319- 326.

Bandura, A. (1977). Social Learning Theory. Prentice-Hall, Englewood Cliffs.

Bartholomew, L.K., Parcel, G.S., Kok, G., Gottlieb, N.H., & Fernández, M.E. (2011).

Planning health promotion programs. Wiley Imprint: San Francisco.

Baskale, H., & Bahar, Z. (2011). Outcomes of nutrition knowledge and healthy food choices

in 5 to 6 year old children who received a nutrition intervention based on Piaget’s theory.

Pediatric Nurses, 16, 263-279.

Baumrind, D. (1973). The Development of Instrumental Competence through Socialization.

Minneapolis: University of Minnesota Press.

Benton, D. (2004). Role of parents in the determination of the food preferences of children

and the development of obesity. International Journal of Obesity, 28, 858-869.

Bere, E., Veierød, M.B., Skare, O., & Klepp, K.I. (2007). Free school fruit – sustained effect

three years later. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,

4(5).

Berenson, G.S. (2012). Health consequences of obesity. Pediatric Blood Cancer, 58, 117-121.

Birch, L.L. (1999). Development of food preferences. Annual Review Nutrition, 19, 41-62.

Birch, L.L., & Fisher, J.O. (1998). Development of eating behaviors among children and

adolescents. Pediatrics, 101, 539-549.

Birch, L.L., & Fisher, J.O. (2000). Mothers’ child-feeding practices influence daughters’

eating and weight. American Journal of Clinical Nutrition, 71, 1054-1061.

Page 78: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

69

Birch, L.L., Fisher J.O., & Davison, K.O. (2003). Learning to overeat: maternal use of

restrictive feeding practices promotes girls’ eating in the absence of hunger. The

American Journal of Clinical Nutrition, 78, 215-220.

Blanchette, L, & Brug, J. (2005). Determinants of fruit and vegetable consumption among 6-

12- year old children and effective interventions to increase consumption. Human

Nutrition Dietet, 18, 431-443.

Brann, L.S., & Skinner, J.D. (2005). More controlling child-feeding practices are found

among parents of boys with an average Body Mass Index compared with parents of boys

with a high body mass index. Journal of American Dietetic Association, 105(9), 1411-

1416.

Brown, R., & Ogden, J. (2004). Children’s attitudes and behaviour: a study of the modeling

and control theories of parental influence. Health Education Research, 19(3), 261-271.

Brug, J., Glanz, K., Van Assema, P., Kok, G., & van Breukelen, G.J.P.(1998). The impact of

computer-tailored feedback and iterative feedback on fat, fruit and vegetable intake.

Health Education & Behaviour, 25, 517-531.

Brug, J., Kremers, S.P., van Lenthe, F., Ball, K., & Crawford, D. (2008). Environmental

determinants of healthy eating: in need of theory and evidence. Proceedings of the

Nutrition Society, 67, 307–316.

Brug, J., Oenema, A., & Campbell, M. (2003). Past, present and future of computer-tailored

nutrition education. American Journal of Clinical Nutrition, 77, 1028S-1034S.

Brug, J., Oenema, A., Kroeze, W., & Raat, H. (2005). The internet and nutrition education:

challenges and opportunities. European Journal of Clinical Nutrition, 59, 130-139.

Brug, J., Steenhuis, I.H.M., Van Assema, P., & De Vries H. (1996). The impact of a

computer-tailored nutrition intervention. Preventive Medicine, 25, 236-342.

Brug, J., Van Assema, P., Kok, G., Lenderink, T., Glanz, K. (1994). Self-rated dietary fat

intake: associations with objective assessment of fat, psychosocial factors, and intention

to change. Journal of Nutrition Education, 26(5), 218-223.

Bryman, A. (2004). Social research methods (second edition). Oxford: Oxford University Press.

Buijzen, M., Schuurmanb, J., & Bomhof, E. (2008). Associations between children’s

television advertising exposure and their food consumption patterns: A household diary–

survey study. Appetite, 50(2-3), 231-239.

Page 79: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

70

Campbell, K., Crawford, D., Jackson, M., Cashel, K., Worsley, A., Gibbons, K., & Birch,

L.L. (2002). Family food environments of 5–6-year-old-children: Does socioeconomic

status make a difference?. Asia Pacific Journal of Clinical Nutrition, 11, 553-561.

Campbell, K., Hesketh, K., Silverii, A., & Abbott, G. (2010). Maternal self-efficacy regarding

children’s eating and sedentary behaviours in the early years: Associations with

children’s food intake and sedentary behaviours. International Journal of Pediatric

Obesity, 5(6), 501-508.

Carnell, S., Cooke, L., Cheng, R., Robbins, A., & Wardle, J. (2011). Parental feeding

behaviours and motivations. A qualitative study in mothers of UK pre-schoolers.

Appetite, 57(3), 665-673.

Clark, H.R., Goyder, E., Blissell, P., Blank, L., & Peters, J. (2007). How do parents’ child-

feeding behaviours influence child weight? Implications for childhood obesity policy.

Journal of Public Health, 29(2), 132-141.

Contento, I., Balch, G.I., Bronner, Y.L., Lytle, L.A., Maloney, S.K., Olson, C.M., &

Swadener, S.S. (1995). The effectiveness of nutrition education and implications for

nutrition education policy, programs, and research: a review of research. Journal of

Nutrition Education, 27(6), 2.

Cooke, L. (2007). The importance of exposure for healthy eating in childhood: a review.

Human Nutrtion Diet, 20, 294-301.

Coon, K.A., Goldberg, J., Rogers, B.L., & Tucker, K.L. (2001). Relationships between use of

television during meals and children’s food consumption paterns. Pediatrics, 107(1), E7.

Crawford, P., Obarzanek, E., Schreiber, G.B., Barrier, P., Goldman, S., Frederick, M.M., &

Sabry, Z.I. (1995). The effects of race, household income, and parental education on

nutrient intakes of 9- and 10-year-old girls. NHLBI Growth and Health Study. Annals

Epidemiology, 5,360–368.

Cullen, K.W., Baranowski, T., Owens, E., Marsh, T., Rittenberry, L., & Moor, C. (2003).

availability, accessibility, and preferences for fruit, 100% fruit juice, and vegetables

influence children’s dietary behavior. Health Education and Behavior, 30(5), 615-626.

Cullen, K.W., Baranowski, T., Rittenberry, L., Cosart, C., Hebert, D., & de Moor, C. (2001).

Child-reported family and peer influences on fruit, juice and vegetable consumption:

reliability and validity measures. Health Education Research, 16(2), 187-200.

Page 80: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

71

Cullen K.W., Rittenberry, L., Olvera, N., & Baranowski, T. (2000). Environmental influences

on children’s diets: results from focus groups with African-, Euro-, and Mexican-

American children and their parents. Health Education Research, 15, 581-590.

Currie, C., Zanotti, C., Morgan, A., de Looze, M., Roberts, C., Samdal, O., et al. (2012).

Social determinants of health and well-being among young people. Health behavior in

school-aged children, (HBSC) study: international report from the 2009/2010 survey.

Copenhagen: World Health Organisation. (Health and policy for children and adolescents

No. 6).

De Bourdeaudhuij, I., & Brug, J. (2000). Tailoring dietary feedback to reduce fat intake: an

intervention at the family level. Health Education Research, 15(4), 449-462.

De Bourdeaudhuij, I., Stevens, V., Vandelanotte, C., & Brug, J. (2007). Evaluation of an

interactive computer-tailored nutrition intervention in a real-life setting, Annals of

Behavioral Medicine, 33(1), 39-48.

De Bourdeaudhuij, I., te Velde, S., Brug, J., Due, P., Wind, M., Sandvik., C., et al. (2008).

Personal, social and environmental predictors of daily fruit and vegetable intake in 11-

year-old children in nine European countries. European Journal of Clinical Nutrition, 62,

834–841.

De Bourdeaudhuij, I., te Velde, S., Maes, L., Perez-Rodrigo, C., de Almeida, M., & Brug, J.

(2009). General parenting styles are not strongly associated with fruit and vegetable

intake and social-environmental correlates among 11-year-old children in four countries

in Europe. Public Health Nutrition, 12, 259–266.

De Geeter, H. (2006). Kinderen gezond leren eten. Wie, wanneer en hoe?. Nutrinews, 3, 8-13.

De Moura, S.L.(2007). Determinants of food rejection amongst school children. Appetite,

49(3), 716-719.

Dietz, W.H., & Gortmaker, S.L. (2001). Preventing obesity in children and adolescents.

Annual Review Public Health, 22, 337-353.

Domel, S.B., Baranowski, T., Thompson, W.O., Davis, H.C., Leonard, S.B., & Baranowski, J.

(1996). Psychosocial predictors of fruit and vegetable consumption among elementary

school children. Health Education Research, 11 (3), 299-308.

Erb, D., & Jenkins , T.A. (2001). Predictors of dietary milk fat intake by preschool children.

Prevention Medicine, 33, 536–542.

Page 81: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

72

Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention and behavior. New York: Wiley.

Gable, S., Chang, Y., & Krull, J.L. (2007). Television watching and frequency of family

meals are predictive of overweight onset and persistence in an national sample of school-

aged children. Journal by the American Dietetic Association, 107(1), 53-61.

Gibson, E.L., Wardle, J., & Watts, C.J. (1998). Fruit and vegetable consumption, nutritional

knowledge and beliefs in mothers and children. Appetite, 31, 205-228.

Glanz, K., Brug, J., & Van Assema, P (1997). Are awareness of fat intake and actual fat

consumption associated? A Dutch-American comparison. European Journal of Clinical

Nutrition, 51,54–47.

Gollwitzer, P.M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement. A

meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38,

69–119.

Grimm, G.C., Harnack, L., & Story, M. (2004). Factors associated with soft drink

consumption in school-aged children. Journal of the American Dietetic Association, 104

(8), 1244-1249.

Haerens, L., De Bourdeaudhuij, I., Barba, G., Eiben, G., Fernandez, J., Hebestreit, A., et al.

(2009). Developing the IDEFICS community-based intervention program to enhance

eating behaviors in 2- to 8-year-old children: findings from focus groups with children

and parents. Health Education Research, 24(3), 381-393.

Haerens, L,. Deforche, B,. Vandelanotte, C., Maes, L., & De Bourdeaudhuij, I. (2007).

Acceptability, feasibility and effectiveness of a computer-tailored physical activity

intervention in adolescents. Patient Education and Counseling, 66, 303-310.

Harper, S.J.A., Dewar, P. & Diack, B. (2003). The purchase of children’s clothing – who has

the upper hand?. Journal of Fashion Marketing and Management, 7 (2), 196-206.

Health Behaviour in School-aged Children. (2010). Opgehaald 15, februari, 2012, via

www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be

Horne, P.J., Tapper, K., Lowe, C.F., Hardman, C.A., Jackson, M.C., & Woolner, J. (2004).

Increasing children's fruit and vegetable consumption: a peer-modelling and rewards-

based intervention. European Journal of Clinical Nutrition, 58, 1649–1660.

Hughes, A.R., Farewell, K., Harris, D., & Reilly, J.J. (2007). Quality of life in a clinical

sample of obese children. International journal of obesity, 31, 39-44.

Page 82: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

73

Hughes, S.O., Power, T.G., Fisher, J.O., Mueller, S., & Nicklas, T.A. (2005). Revisiting a

neglected construct: parenting styles in a child-feeding context. Appetite, 44, 83-92.

Inglis, V., Ball, K., Crawford, D. (2005). Why do women of low socioeconomic status have

poorer dietary behaviours than women of higher socioeconomic status? A qualitative

exploration. Appetite, 45, 334-343.

Janssen, I., Craig, W.M., Boyce, W.F., & Pickett W. (2004). Associations between

overweight and obesity with bullying behaviors in school-aged children. Pediatrics, 113,

1187-1194.

Kelly, J., Turner, J.J., & McKenna, K. (2006). What parents think: children and healthy

eating. British Food Journal, 108(5), 413-423.

Klepp, K.I., Rodrigo, C., De Bourdeaudhuij , I., Due, C., Elmadfa, I., Haraldsdóttir, J., König,

J., Sjöström, et al. (2005). Promoting fruit and vegetable consumption among European

schoolchildren: rationale, conceptualization and design of the Pro Children Project.

Annals of Nutrition and Metabolism, 49, 212–220.

Knai, C., Pomerleau, J., Lock, K., & McKee, M. (2006). Getting Children to eat more fruit

and vegetables: A systematic review. Preventive Medicine, 42, 85-95.

Krebs, P., Prochaska, O., Rossi, J.S. (2010). A meta-analysis of computer-tailored

interventions for health behavior change. Preventive Medicine, 51, 214-221.

Kroeze, W., Werkman, A., & Brug, J. (2006). A systematic review of randomized trials on the

effectiveness of computer-tailored education on physical activity and dietary behaviors.

Annals of Behavioral Medicine, 31(3), 205-223.

Locke, E.A., & Latham, G.P. (2002). Building a practically useful theory of goal setting and

task motivation. American Psychologist, 57, 705–717.

Lowe, C.F., Horne, P.J., Tapper, K., Bowdery, M., & Egerton, C. (2004). Effects of a peer

modelling and rewards-based intervention to increase fruit and vegetable consumption in

children. European Journal of Clinical Nutrition, 58, 510–522.

Maes, L.(1999). Voeding en sociaal-economische verschillen. Nutrinews, 5, 1-6.

Matthys, C., Huybrechts, I., Bellemans, M., De Maeyer, M., & De Henauw, S.

(2003).Voedingsprofiel van de Vlaamse kleuter. Nutrinews, 4, 3-8.

McGuire, W.J. (1985). Attitudes and attitude change. In Lindzey, G & Aronson, E (Eds.),

The Handbook of Social Psychology (3rd Edition, 233-246). New York: Random House.

Page 83: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

74

Moens, O., Stevens, V., Tambuyzer, J., Van Hoecke, L. & Voorspoels, W. (2007).

Effectevaluatie van het schoolfruitproject Tutti Frutti in Vlaanderen. VIGEZ.

Muls, E., Braet, C., De Backer, G., Hulens, M., Kolanowski, J., Kutnowski, M., Scheen, A.,

Van der Boght, W., et al. (n.d). Obesitas, de consensus van de BASO. Een praktische gids

voor de evaluatie en behandeling van overgewicht en obesitas. Opgehaald 28, februari,

2012, via www.nice-info.be

Nationaal Voedings -en Gezondheidsplan voor België (2005-2010). Opgehaald 21, februari,

2011, via https://portal.health.fgov.be

Newman, J., & Taylor, A. (1992). Effect of a means-end contingency on young children’s

food preferences. Journal of Experimental Child Psychology, 64, 200-216.

Nicklas, T. A., & Hayes, D. (2008). Position of the American Dietetic Association: nutrition

guidance for healthy children ages 2 to 11 years. Journal of the American Dietetic

Association, 108, 1038-1047.

Oenema, A., Tan, F., & Brug, J. (2005). Short-term efficacy of a web-based computer-tailored

nutrition intervention: main effects and mediators. Annals of Behavioral Medicine, 29(1),

54-63.

Ottova, V., Erhart, M., Rajmil, L., Dettenborn-betz, L., & Ravens-Sieberer, U. (2012).

Overweight and its impact on health-related quality of life in children and adolescents:

results from the European kidscreen survey. Quality of life research, 21(1), 56-69.

Patel, A.I., & Hampton, K.E. (2011). Encouraging consumption of water in school and child

care settings: access, challenges, and strategies for improvement. American Journal of

Public Health, 101(8), 1370-1379.

Patrick, H., & Nicklas, T.A. (2005). A review of family and social determinants of children’s

eating patterns and diet quality. Journal of the American College of Nutrition, 24(2), 83–

92.

Patrick, H., Nicklas, T.A., Hughes, S.O., & Morales, M. (2005). The benefits of authoritative

feeding style: caregiver feeding styles and children’s food consumption patterns.

Appetite, 44(2), 243-249.

Pearson, N., Timporio, A., Salmon, J., Crawford, D., & Biddle, S.J.H. (2009). Family

influences on children's physical activity and fruit and vegetable consumption.

International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 6(34).

Page 84: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

75

Pérez-Rodrigo, C., Klepp, K.I., Yngve, A., Sjöström, M., Stockley, L., & Aranceta, J. (2001).

The school setting: an opportunity for the implementation of dietary guidelines. Public

Health Nutrition, 4(2B), 717-724.

Petty, R.E., & Cacioppo, J.T. (1986). The Elaboration likelihood model of persuasion.

Advances in Experimental Social Psychology, 19, 124-203.

Prochaska, J.O., & DiClemente, C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking:

Toward an integrative model of change. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

51, 390-395.

Rasmussen, M., Krølner, R., Klepp, K-I., Lytle, L., Brug, J., Bere, E., & Due, P. (2006).

Determinants of fruit and vegetable consumption among children and adolescents: review

of the literature. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity,

22(3).

Reilly, J.J., & Kelly, J. (2011). Long-term impact of overweight and obesity in childhood and

adolescence on morbidity and premature mortality in adulthood: systematic review.

International Journal of Obesity, 35, 891-989.

Resnicow, K., Hearn, D., Smith, M., Baranowski, T., Lin, L.S., Baranowski, J., et al.(1997).

Social-cognitive predictors of fruit and vegetable intake in children. Health Psychology,

16(3), 272-276.

Resnicow, K., Smith, M., Baranowski, T., Baranowski, J., Vaughan, R., & Davis, M. (1998).

2-year tracking of children’s fruit and vegetable intake. Journal of the American Dietetic

Assocation, 7, 785-789.

Reynolds, K.D., Bishop, D.B., Chou, C.P., Xie, B., Nebeling,L. & Perry, C.L. (2004)

Contrasting mediating variables in two 5-a-day nutrition intervention programs.

Preventive Medicine, 39, 882–893.

Reynolds, K.D., Hinton, A., Shewchuk, R., & Hickey, C.A. (1999). Social cognitive model of

fruit and vegetable consumption in elementary school children. Journal of Nutrition

Education, 31(1), 24-30.

Reynolds, K.D., Maloy, J., & Franklin, F.A. (2002). Testing mediating variables in a school-

based nutrition intervention program. Health Psychology, 23(1), 51-60.

Page 85: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

76

Robertson, W., Thorogood, M., Inglis, N., Grainger, C., & Stewart-Brown, S. (2011). Two-

year follow up of the ‘families for health’ programme for the treatment of childhood

obesity. Child: care, health and development, 38(2), 229-236.

Rogers, I., & Emmett, P. (2003). The effect of maternal smoking status, educational level and

age on food and nutrient intakes in preschool children: results from the Avon longitudinal

study of parents and children. European Journal of Clinical Nutrition, 57, 854–864.

Ryan, R.M., & Deci, E.L. (2000). Self-Determination Theory and the facilitation of intrinsic

motivation, social development, and well-Being. American Psychologist, 55 (1), 68–78.

Salvy, S.J., Elmo, A., Nitecki, L.A., Kluczynski, M.A., & Roemmich, J.N. (2011). Influence

of parents and friends on children’s and adolescent’s food intake and food selection.

American Journal of Clinical Nutrition, 93, 87-92.

Scaglioni, S., Salvioni, M., & Galimberti, C. (2008). Influence of parental attitudes in the

development of children eating behavior. British Journal of Nutrition , 99, 22–25.

Shumei, S.G., & Chumlea, W.C. (1999). Tracking of body mass index in children in relation

to overweight in adulthood. The American journal of clinical nutrition, 70, 145-148.

Smeets, T., Kremers, S.P.J., de Vries, H., & Brug, J. (2007). Effects of tailored feedback on

multiple health behaviors. Annual Behavioral Medicine, 33(2), 117-223.

Spill, M.K., Birch, L.L., Roe, L.S., & Rolls, B.J. (2011). Hiding vegetables to reduce energy

density: an effective strategy to increase children’s vegetable intake and reduce energy

intake. The American Journal of Clinical Nutrition, 94(3), 735-741.

Taras, H. L., Sallis, J. F., Patterson, T. L., Nader, P. R., & Nelson, JA. (1989) Television's

influence on children's diet and physical activity. Journal of Developmental and

Behavioral Pediatrics. 10, 176–180.

Te Velde, S.J., Brug, J., Wind, M., Hildonen, C., Bjelland, M., Pérez-Rodrigo, C., & Klepp,

K.I. (2008). Effects of a comprehensive fruit- and vegetable-promoting school-based

intervention in three European countries: the Pro Children Study. British Journal of

Nutrition, 99, 893-903.

Turner, J.J., Kelly, J., & McKenna, K. (2006). Food for thought: parents' perspectives of

child influence. British Food Journal, 108 ( 3), 181 – 191.

Van Cauwenberghe, E., Maes, L., Spittaels, H., van Lenthe, F., Brug, J., Oppert, J.M., De

Boudeaurdhuij, I. (2010). Effectiveness of school-based interventions in Europe to

Page 86: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

77

promote healthy nutrition in children and adolescents: systematic review of published and

‘grey’ literature. British Journal of Nutrition, 103, 781-797.

Vandelanotte, C., & De Bourdeaudhuij, I. (2003). Acceptability and feasibility of a computer-

tailored physical activity intervention using stages of change: project FAITH. Health

Education Research, 18(3), 304-317.

Van Mol, E. (2004). Toenemend overgewicht bij kinderen. Nutrinews, 2, 3- 9.

Van Osch, L., Beenackers, M., Reubsaet, A., Lechner, L., Candel, M., & De Vries, H. (2009).

Action planning and as predictor of health protective behavior: an investigation of fruit

and snack consumption. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical

Activity, 6(69).

Van’t Riet, J., Sijtesma, S.J., Dagevos, H., & de Bruijn, G.J. (2011). The importance of habits

in eating behavior. An overview of recommendations for future research. Appetite, 57(3),

585-596.

Vereecken, C., Bobelijn, K., & Maes, L. (2005). School food policy at primary and secondary

schools in Belgium-Flanders: does it influence young people's food habits. European

Journal of Clinical Nutrition, 59(2), 271-277.

Vereecken, C., Covents, M., Maes, L.,& Moyson, T. Formative evaluation of the dietary assessment

component of Children’s and Adolescents’ Nutrition Assessment and Advice on the Web

(CANAA-W). Journal of Human Nutrition and Dietetics, in press.

Vereecken, C., Covents, M., Matthys, C., & Maes, L. (2005) Young adolescents' nutrition

assessment on computer (YANA-C). European Journal of Clinical Nutrition. 59, 658-

667.

Vereecken, C., De Pauw, A., Van cauwenbergh, S., & Maes, L. Development and test retest

reliability of a nutrition knowledge questionnaire for primary school children. Public

Health Nutrition. in press.

Vereecken, C., Haerens, L., De Bourdeaudhuij, I., & Maes, L. (2009b). The relationship

between children’s home food environment and dietary patterns in childhood and

adolescence. Public Health Nutrition, 10, 1729-1735.

Vereecken, C., Keukelier, E., & Maes, L. (2004). Influence of mother’s educational level on

food parenting practices and food habits of young children. Appetite, 43, 93-103.

Page 87: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

78

Vereecken, C., Legiest, E., De Bourdeaudhuij, I., & Maes, L. (2009a). Associations between

general parenting styles and specific food-related parenting practices and children's food

consumption. American Journal of Health Promotion, 23(4), 233-240.

Vereecken, C., & Maes, L. (2010a). Young children’s dietary habits and associations with the

mothers’ nutritional knowledge and attitudes. Appetite, 54, 44-51.

Vereecken, C., Rovner, A., & Maes, L. (2010b). Associations of parenting styles, parental

feeding practices and child characteristics with young children’s fruit and vegetable

consumption. Appetite, 55(3), 589-596.

Verheijden, M.W., van der Veen, J.E., van Zadelhoff, M.W., Bakx, C., Koelen, M.A., van den

Hoogen, H.J.M., et al. (2003). Nutrition guidance in Dutch family practice: behavioral

determinants of reduction of fat consumption. American Journal of Clinical Nutrition,

77(4), 1058-1064.

Verraes, C. (2010). Eetgedrag van kinderen in Vlaanderen (afstudeerwerk). Universiteit Gent,

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen.

Vlaams Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie. Gezonde voeding en

beweging. Opgehaald 20, december, 2011, via www.vigez.be

Vlaamse Overheid Beleidsdomein Onderwijs en Vorming. (2005). Vandenbroucke verbiedt

frisdranken op school. Opgehaald 3, april, 2012 via

http://www.ond.vlaanderen.be/zorgvuldigbestuur/pdf/FrisdrankenPersartikelen.pdf

Wardle, J. (1995). Parental influences on children’s diets. Proceedings of the Nutrtition

Society, 54, 747-758.

Wardle, J., Herrera, L-J., Cooke, L., & Gibson, E.L. (2003). Modifying children’s food

preference: the effects of exposure and reward on acceptance of unfamiliar vegetable.

European Journal of Clinical Nutrition, 57, 341-348.

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2008). Resultaten Gezondheidsenquête 2008 bij

de Belgische bevolking. Opgehaald 18, december, 2011, van www.belgium.be

Wind, M., Bobelijn, K., De Bourdeaudhuij, I., Klepp, K.I & Brug, J. (2005). A qualitative

exploration of determinants of fruit and vegetable intake among 10- and 11-year-old

schoolchildren in the low countries. Annals of Nutrition and Metabolism, 49, 228-235.

World Health Organization (2011). Obesity. Opgehaald 15, December, 2011, van

www.who.int

Page 88: Bertels Sara 2012 - Universiteit Gent...water. Anderzijds consumeren ze teveel uit de restgroep. Ook bij de kinderen binnen dit onderzoek kon dit geconstateerd worden. De ouders oefenen

79

Bijlagen (Zie afgedrukte versie en CD-rom)

Bijlage 1: Voedingsdagboek en gepersonaliseerd advies

Bijlage 2: Standaardadvies

Bijlage 3: Nieuwsbrieven

Bijlage 4: Resultaten kennisitems

Tabel 1: Resultaten porties (N=273) (%)……………………………………………..1

Tabel 2: Resultaten algemene kennisitems (N=272) (%)...…………………………..3

Tabel 3: Resultaten voorkeursitems (N=272) (%)……………………………………5