BRANDPREVENTIE INTERN NOODPLAN Cultuurcentrum De Werf + Bibliotheek De Wever Christophe.
BEGELEIDING VAN ARBEIDSZORGMEDEWERKERSshared.khleuven.be/content/bijlagen/BP1213HG.pdf · Zonen met...
Transcript of BEGELEIDING VAN ARBEIDSZORGMEDEWERKERSshared.khleuven.be/content/bijlagen/BP1213HG.pdf · Zonen met...
ACADEMIEJAAR 2012-2013
BEGELEIDING VAN ARBEIDSZORGMEDEWERKERS
PASSENDE METHODIEKEN EN VEREISTE COMPETENTIES
Scriptie ingediend door HEIDI GOVAERTS voor het behalen van het
bachelordiploma in het sociaal werk
BEGELEIDING VAN ARBEIDSZORGMEDEWERKERS
PASSENDE METHODIEKEN EN VEREISTE COMPETENTIES
HEIDI GOVAERTS
ABSTRACT
Wat is nodig in de begeleiding van arbeidszorgmedewerkers? Welke methodieken moeten
gehanteerd worden? Welke competenties moet een begeleider van
arbeidszorgmedewerkers bezitten? Dit zijn de vragen waarover dit bachelorproject gaat.
De antwoorden hierop heb ik geformuleerd vanuit diepte-interviews en surveys die ik heb
afgenomen bij arbeidszorginitiatieven. En vanuit eigen ervaringen die ik heb mogen
opdoen tijdens mijn stages. Mijn eerste en belangrijkste conclusie is dat er geen geheel
juiste methodiek of begeleiding is. Iedere arbeidszorgmedewerker heeft een eigen
aanpak nodig en iedere organisatie en begeleider hanteert zijn eigen methodieken.
Daarom heb ik ervoor gekozen om de meest gehanteerde methodieken toe te lichten.
Overkoepelende competenties zijn er dan weer wel, ook deze heb ik op een rijtje gezet.
Kernwoorden: arbeidszorg, methodieken, begeleiden, competenties.
ACADEMIEJAAR 2012-2013
Scriptie ingediend voor het behalen van het bachelordiploma sociaal werk
Ga niet alleen voort
op de diagnose op papier
maar laat je verrassen
door de persoon
die voor je staat
- Nele De Vriendt
i
Woord vooraf
Ik had dit bachelorproject nooit in mijn eentje tot een goed einde kunnen brengen.
Daarom wil ik om te beginnen mijn stageplaats Velo vzw bedanken voor de vele kansen
die ze mij hebben gegeven. In het bijzonder mijn stagebegeleiders, Peter Verstraeten en
Kirsten Winnelinckx voor de ondersteuning die mij werd geboden. Daarnaast wil ik ook
graag mijn praktijklector, Nadia Quintens bedanken voor de vele feedback en steun die
ze mij heeft geboden. Net als mijn methodologisch ondersteuner, Wim Van Opstal, voor
de aangereikte handvaten die nodig waren om dit bachelorproject tot stand te brengen.
Daarnaast wil ik natuurlijk ook al de organisaties en begeleiders van
arbeidszorgmedewerkers bedanken, voor hun bereidwillige medewerking aan mijn
interviews en surveys.
En dank aan iedereen die ik hier vergeet op te noemen maar me op de een of andere
manier toch geholpen of gesteund heeft.
Veel leesplezier gewenst!
Heidi Govaerts
ii
Inhoudsopgave
Woord vooraf ......................................................................................................... i
Inhoudsopgave ......................................................................................................ii
Lijst van afkortingen .............................................................................................. vi
Inleiding ............................................................................................................... 1
1. Referentiekader ................................................................................................. 3
1.1 Metaniveau ............................................................................................... 3
1.1.1 Historiek ............................................................................................ 3
1.1.2 Definitie arbeidszorg ............................................................................ 4
1.1.3 Basisprincipes arbeidszorg .................................................................... 5
1.2 Macroniveau ............................................................................................. 7
1.2.1 Beleidsnota’s 2009 – 2014 ................................................................... 7
1.2.2 Conceptnota: van arbeidszorg naar een nieuw geïntegreerd beleidskader:
W² ......................................................................................................... 7
1.3 Mesoniveau .............................................................................................10
1.3.1 Doelgroep arbeidszorg ........................................................................10
1.3.2 Verschillende erkenningsvormen van arbeidszorg ...................................13
1.3.3 Werkingsvormen ................................................................................15
1.3.3 Arbeidszorginitiatieven in Vlaanderen ........................................................16
1.4 Microniveau .............................................................................................17
1.4.1 Velo vzw ................................................................................................17
2. Methodologie ..............................................................................................20
2.1 Aanpak en dataverzameling .......................................................................20
2.1.1 Surveys bij de arbeidszorginitiatieven in Vlaanderen ...............................20
2.1.2 Diepte – interviews bij begeleiders van arbeidszorgmedewerkers .............21
2.1.3 Surveys bij de trajectbegeleiders van GTB .............................................21
2.1.4 Eigen ervaring ........................................................................................21
2.2 Beperkingen van het onderzoek .................................................................22
2.2.1 Beperkingen van het afnemen van surveys ............................................22
iii
2.2.2 Beperkingen van het afnemen van diepte - interviews ............................22
2.2.3 Beperkingen van de eigen ervaring ...........................................................22
3. Resultaten ..................................................................................................23
3.1 Resultaten survey bij arbeidszorginitiatieven................................................23
3.1.1 Functie respondent .................................................................................23
3.1.2 Werkingsvormen ....................................................................................23
3.1.3 Oprichting en subsidie organisatie .............................................................23
3.1.4 Profiel arbeidszorgmedewerkers ...............................................................24
3.1.5 Gehanteerde methodieken .......................................................................25
3.1.6 Vereiste competenties .............................................................................26
3.1.7 Overheidsondersteuning ..........................................................................26
3.1.8 Wetgeving .............................................................................................27
3.2 Resultaten survey bij GTB-begeleiders ........................................................28
3.2.1 Gehanteerde methodieken .......................................................................28
3.2.2 Vereiste competenties bij een GTB-consulent .............................................28
3.2.3 Vereiste competenties binnen een arbeidszorginitiatief ................................29
3.3 Resultaten diepte – interviews met begeleiders van arbeidszorginitiatieven .....29
3.3.1 Gehanteerde methodieken ..................................................................29
3.3.2 Vereiste competenties bij een trajectbegeleider .....................................30
3.3.3 Vereiste competenties bij een werkvloerbegeleider .....................................31
3.3.4 Beleidspunten ........................................................................................31
3.4 Resultaten diepte – interview met een GTB – begeleidster .............................32
3.4.1 Gehanteerde methodiek(en) ................................................................32
3.4.2 Vereiste competenties bij een GTB-consulent .............................................32
3.4.3 Vereiste competenties bij een trajectbegeleider ..........................................32
3.4.4 Vereiste competenties bij een werkvloerbegeleider .....................................32
3.5 Eigen ervaringen ......................................................................................33
3.5.1 Phil .......................................................................................................33
3.5.2 Daan .....................................................................................................34
iv
3.5.3 Toon .....................................................................................................38
3.5.4 Hans .....................................................................................................39
3.5.5 Bijkomende competenties ........................................................................40
4. Conclusies en aanbevelingen ........................................................................42
4.1 Algemene conclusies en aanbevelingen .......................................................42
4.1.1 Passende methodiek(en) .........................................................................42
4.1.2 Vereiste competenties .............................................................................42
4.2 Andere conclusies en aanbevelingen ...........................................................43
4.2.1 Administratieve vereenvoudiging ..............................................................43
4.2.2 Herzien informele norm ...........................................................................43
4.2.3 Wachtlijsten ...........................................................................................44
4.2.4 Erkenning en aanvaarding van arbeidszorg ................................................44
4.2.5 Grenzen aan activering ............................................................................45
4.2.6 Financiële tegemoetkoming voor arbeidszorgmedewerkers...........................45
Bibliografie ..........................................................................................................46
Bijlage 1: survey voor de arbeidszorginitiatieven .........................................................
Bijlage 2: survey voor de GTB-consulenten .................................................................
Bijlage 3: leidraad voor de interviews.........................................................................
4.3 Leidraad interviews arbeidzorginitiatieven ......................................................
4.4 Leidraad interview GTB-consulente ................................................................
Bijlage 4: lijst en achtergrondinformatie van de begeleiders en organisaties ...................
4.5 GTB – Sien Raskin .......................................................................................
4.6 SPIT – Bram Roossens .................................................................................
4.7 Wonen en Werken – Valérie Hendrickx en Joost Baert ......................................
4.8 MAGDA Leuven – Jan Damen ........................................................................
Bijlage 5: vereiste competenties , vaardigheden en kennis volgens begeleiders van
arbeidszorgmedewerkers ..........................................................................................
Bijlage 6: vereiste competenties, vaardigheden en kennis volgens GTB –consulenten ......
Bijlage 7: overzicht logistieke taken ...........................................................................
v
Bijlage 8: taakfiche om de micro’s te kuisen ...............................................................
Bijlage 9: checklist rondleiding ..................................................................................
vi
Lijst van afkortingen
AZM(‘s) Arbeidszorgmedewerker(s)
CAW Centra Algemeen Welzijnswerk
DAZ Doorstroom Arbeidszorg
GA’s Gespecialiseerde Arbeidsonderzoeksdiensten
GTB Gespecialiseerde Trajectbegeleiding en Bemiddeling
ILW Industrieel Leerlingen Wezen
LDE Lokale Diensten Economie
MEA Multi Elementen Advies
PSAZ Provinciaal Steunpunt Arbeidszorg
RTAZ Ronde Tafel Arbeidszorg
SERV Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
VAPH Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap
VDAB Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
VTE Voltijds Equivalent
WSE Werk en Sociale Economie
W&W Wonen en Werken
1
Inleiding
Toen ik mijn tweedejaarsstage startte bij Velo vzw had ik amper van de term arbeidszorg
gehoord. Tijdens mijn stage mocht ik de arbeidszorgmedewerkers begeleiden waardoor
ik steeds meer zicht kreeg op het concept en de doelgroep van arbeidszorg, en mijn
interesse steeds meer en meer aangewakkerd. Toen ik ook mijn derdejaarsstage bij Velo
mocht beginnen, was het voor de hand liggend dat ik mijn bachelorproject zou schrijven
over iets dat met arbeidszorg te maken heeft. Aangezien het aantal
arbeidszorgmedewerkers de laatste 2 jaar enorm gestegen is, van 7 naar 18, maar de
begeleiding eigenlijk hetzelfde gebleven is, was ik nieuwsgierig om deze begeleiding
onder de loep te nemen. Niet enkel de begeleiding van de arbeidszorgmedewerkers bij
Velo maar ook de begeleiding die binnen andere arbeidszorginitiatieven aangeboden
wordt. Zo kwam ik op de volgende onderzoeksvragen: “Via welke methodieken kunnen
arbeidszorgmedewerkers op een kwalitatieve manier begeleid worden? En over welke
competenties moeten de begeleiders van arbeidszorgmedewerkers beschikken om hen
die kwalitatieve begeleiding te kunnen bieden?” Met deze vragen in het achterhoofd ben
ik begonnen aan dit onderzoek.
Maar eerst moest ik duidelijk voor mezelf bepalen wat ik juist onder het woord
competentie versta, want er zijn verschillende definities van een competentie maar wat is
de mijne? Ik versta onder een competentie een verzameling van vaardigheden, kennis en
gedragingen die een persoon nodig heeft om zijn taak of job op een succesvolle manier
uit te kunnen voeren. Dus de vraag naar de competenties waarover de begeleiders van
arbeidszorgmedewerkers moeten beschikken, is een vraag naar de vaardigheden, kennis
en gedragingen die een begeleider van arbeidszorgmedewerkers moeten hebben of
kunnen stellen. Vervolgens ging ik kijken wat ik onder het woord methodiek versta. Een
methodiek is voor mij een geheel van handelingen, methoden, procedures, regels en
praktische zaken die worden gehanteerd bij de begeleiding van de
arbeidszorgmedewerkers.
Na het bestuderen van verschillende bronnen ben ik op zoek gegaan naar personen die
me te woord wilden staan voor een interview. Deze personen heb ik, mits een beetje
hulp, gevonden. De hierdoor vergaarde informatie heb ik in dit bachelorproject verwerkt.
Vervolgens ben ik ook op zoek gegaan naar een manier waarop ik een zo breed
mogelijke groep arbeidszorginitiatieven kon bereiken. Uiteindelijk heb ik gekozen voor
het afnemen van e-mailsurveys. De informatie die ik hierdoor heb verkregen heb ik hier
ook in verwerkt. Daarnaast heb ik ook een reeks van mijn eigen ervaringen met
arbeidszorgmedewerkers op een rijtje gezet.
Na het verwerken van deze informatie heb ik bepaalde conclusies getrokken. Deze
conclusies heb ik vervolgens verwerkt tot concrete aanbevelingen voor het werkveld en
de verschillende beleidsmakers.
In het eerste hoofdstuk van dit bachelorproject wordt het referentiekader toegelicht.
Hierbij wordt op metaniveau gekeken naar het concept arbeidszorg en op macroniveau
wordt het beleidskader rond arbeidszorg toegelicht. Vervolgens worden ook het
mesoniveau en het microniveau verduidelijkt. Hierbij wordt er dieper ingegaan op de
verschillende erkennings- en werkingsvormen van arbeidszorg en op mijn stageplaats
Velo vzw.
2
In het tweede hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de gehanteerde methodologie. Hier
verklaar ik nader waarom ik voor deze bepaalde aanpak heb gekozen en welke
beperkingen ik heb ondervonden bij het voeren van dit onderzoek.
De resultaten van mijn onderzoek worden gesynthetiseerd in het derde hoofdstuk. In het
vierde hoofdstuk worden de conclusies die getrokken kunnen worden vanuit mijn
onderzoek op een rijtje gezet. Vanuit deze conclusies heb ik enkele aanbevelingen
uitgeschreven.
Tot slot zijn ook de bronnen die ik gebruikt heb terug te vinden in de bibliografie. In de
bijlagen zijn verschillende documenten die belangrijk zijn bij het lezen van dit
bachelorproject opgenomen. Op de dvd in bijlage staat een document waar een overzicht
wordt gegeven van de Vlaamse arbeidszorginitiatieven en een document met een
competentiehandboek voor begeleiders van arbeidszorgmedewerkers dat ik aan de hand
van de informatie uit mijn surveys en interviews heb opgesteld.
3
1. Referentiekader
1.1 Metaniveau
1.1.1 Historiek
Het systeem arbeidszorg bestond al jaren voordat de term arbeidszorg is ontstaan.
Zonen met een beperking gingen bijvoorbeeld mee met hun vader werken op een werf
zodat die jongens toch een nuttige dagbezigheid hadden.
Maar officieel is arbeidszorg ontstaan vanuit de sector werk en de sector zorg. Vanuit de
sector werk ondervond men dat er een groep mensen was waarvoor betaald werk geen
optie was. Deze mensen wou men een georganiseerde en arbeidsmatige activiteit
aanbieden. Vanuit de sector zorg, waar men mensen met mentale en/of psychische
beperkingen opvangt en begeleidt, ondervond men dat er cliënten waren die bepaalde
wensen hadden in hun leven, dromen die soms binnen maar ook soms enkel buiten de
muren van de instelling realiseerbaar waren. Het antwoord op deze problemen vond men
in arbeidszorg. Verschillende zorginstellingen begonnen jaren geleden met het uitbouwen
van eigen arbeidsateliers of creëerden in samenwerking met werkgevers een nieuw soort
van inschakeling op de werkvloer. Verschillende signalen uit het werkveld werden
opgepikt door het beleid, welke hier op inspeelde door kaders te gaan creëren, waar vaak
ook middelen aan verbonden werden. In deze periode was er nog maar weinig overleg
over de verschillende sectoren heen: elke bevoegde minister creëerde een eigen kader
voor de situaties die met zijn of haar bevoegdheidsdomeinen te maken had. We zien dus
een versnipperde en verdeelde regelgeving over de werkvorm 'arbeidszorg'. Deze
beweging zorgde desondanks wel voor een draagvlak voor arbeidszorg: doordat
initiatieven gefinancierd werden, kreeg men ook de kans om expertise op te bouwen en
netwerken te vormen met andere gelijkaardige initiatieven.
Vanuit de sector werk kwam er in 1998 een eerste besluit rond arbeidszorg. Via dit
besluit konden sociale werkplaatsen erkend en gesubsidieerd worden om arbeidszorg te
organiseren als ze aan bepaalde voorwaarden voldeden. De eerste voorwaarde waartoe
men zich moest verbinden is het afsluiten van een arbeidszorgovereenkomst met elke
arbeidszorgmedewerker die werkt in de sociale werkplaats. De tweede en derde
voorwaarde is dat men vanuit de sociale werkplaats een verzekering aangaat voor
burgerlijke aansprakelijkheid en ook voor de lichamelijke en materiële schade die
geleden kan worden door de arbeidszorgmedewerker tijdens de uitvoering van de
activiteiten en het vervoer van en naar de werkplaats. De vierde voorwaarde is dat men
een individueel begeleidingsplan op maat opstelt binnen de 3 maanden na het sluiten van
de arbeidsovereenkomst. De vijfde voorwaarde is dat de omkaderingssubsidie die men
eventueel zou krijgen enkel wordt ingezet voor de begeleiding van de
arbeidszorgmedewerkers. De zesde en voorlaatste voorwaarde is dat er ook een externe
doelgroepbewaking plaats vindt, deze rol kreeg de VDAB toebedeeld. En tot slot, de
laatste voorwaarde is dat de sociale werkplaats zich aansluit bij een regionaal netwerk
van arbeidszorginitiatieven.
4
Wanneer de overheid in 2006 besluit meer in te zetten op activering ontstaat er een
nieuw kader waarbinnen VDAB instaat voor de begeleiding van werkzoekenden in hun
zoektocht naar werk en RVA hun zoekgedrag controleert. Binnen deze sluitende aanpak
engageren beide diensten er zich toe om een zo ruim mogelijke groep van
werkzoekenden op te volgen. Voor de ingeschreven werkzoekenden die ernstige
medische, mentale, psychische of psychiatrische problemen hebben, worden (gezien hun
grotere afstand tot de arbeidsmarkt) extra acties genomen in het kader van het
Meerbanenplan. Deze werkzoekenden worden via de VDAB gescreend door
Gespecialiseerde Arbeidsonderzoeksdiensten (GA’s). Tijdens deze screening wordt de
afstand tot de arbeidsmarkt ingeschat. Nadien kunnen de GA’s vijf verschillende adviezen
geven waarmee ze aangeven op welke plaats op het arbeidsmarktcontinuüm de
werkzoekende zich bevindt. Dit gaat van tewerkstelling op de reguliere arbeidsmarkt (al
dan niet met extra ondersteuning), over tewerkstelling in de sociale economie, in
arbeidszorg, binnen een activeringsbegeleiding of tenslotte een advies 'niet toeleidbaar'.
Ook een activeringsbegeleiding kan na afloop een advies arbeidszorg geven aan een
werkzoekende. Deze aanpak zorgde voor een grotere groep arbeidszorgmedewerkers, en
dus de nood aan bijkomende arbeidszorgplaatsen. Binnen het meerbanenplan volgde er
dan ook een uitbreidingsronde van de organisaties die arbeidszorg mogen organiseren.
Naast sociale werkplaatsen mochten ook erkende beschutte werkplaatsen en
samenwerkingsverbanden waarbij minstens een sociale werkplaats of een beschutte
werkplaats betrokken is een erkenning aanvragen. Dit maakte dat, voor het eerst,
organisaties uit de zorgsector subsidies kregen vanuit Werk en Sociale Economie voor de
begeleiding van arbeidszorgmedewerkers.
Gelijktijdig met deze hele beweging kwam er ook vanuit verschillende provinciebesturen
een tegemoetkoming voor het organiseren van arbeidszorg. Het provinciebestuur bepaalt
hierin zelf de voorwaarden waaraan een organisatie moet voldoen om in aanmerking te
komen voor subsidies. Sommige provincies organiseren bijeenkomsten van
arbeidszorginitiatieven en bieden intervisie of ondersteuning aan arbeidszorgbegeleiders.
1.1.2 Definitie arbeidszorg
Er zijn verschillende definities van arbeidszorg, wat ook logisch is gezien de verschillende
werkings- en erkenningsvormen. De meest passende en alles omvattende vind ik de
definitie die de SERV hanteert in haar advies Arbeidszorg van 2011: “Arbeidszorg gaat
over arbeidsmatige activiteiten die worden aangeboden aan personen die nood hebben
aan of de behoefte voelen om te werken, maar die (nog) niet (meer) in staat zijn om in
het reguliere of beschermde arbeidscircuit te functioneren. In arbeidszorg komen zowel
het aspect zorg als het aspect arbeid aan bod. Binnen het stelsel van arbeidszorg kunnen
de medewerkers de uitkering die ze krijgen, behouden (werkloosheidsvergoeding,
leefloon, ziekte- en invaliditeitsuitkering, inkomensvervangende of
integratietegemoetkoming voor personen met een handicap).” Dit is een lange definitie,
maar kort gezegd houdt deze in dat arbeidszorg arbeid biedt aan personen die omwille
van bepaalde persoonsgebonden redenen niet, niet meer of nog niet terecht kunnen op
de reguliere of beschermde arbeidsmarkt.
5
1.1.3 Basisprincipes arbeidszorg
Arbeidszorg situeert zich op het continuüm tussen zorg en werk. Zoals Figuur 1
weergeeft, wordt bij arbeidszorg, in vergelijking met andere werkvormen binnen de
sociale economie, de hoogste aandacht besteed aan het aspect zorg en is het
economische aspect hieraan ondergeschikt.
Figuur 1: verhouding zorg en economische gehalte binnen de verschillende
arbeidsmarktmogelijkheden
Bron: A.N.A vzw, 2003
De organisaties die arbeidszorg aanbieden, moeten voldoen aan een aantal
basisprincipes, zeven om precies te zijn (RTAZ, 2009). Deze principes worden hieronder
verder uitgelegd.
1.1.3.1 Werk op maat
Het eerste principe waar het arbeidszorginitiatief aan moet voldoen is het aanbieden van
werk op maat. Hierbij is het belangrijk dat er voldoende diverse arbeidsmatige
activiteiten worden aangeboden die aansluiten bij de capaciteiten en eventuele
beperkingen van de doelgroepmedewerker. De activiteiten die worden aangeboden,
moeten zelf ook aan bepaalde voorwaarden voldoen, namelijk ze moeten
maatschappelijk zinvol zijn en ze mogen geen concurrentie vormen voor bezoldigde
arbeid.
1.1.3.2 Zorg op maat
Het tweede principe is het aanbieden van zorg op maat. Deze zorg op maat beperkt zich
niet tot het arbeidsmatige aspect van een persoon, maar gaat ook ruimer dan dat. Zo
wordt er bijvoorbeeld ook aandacht geschonken aan de leefwereld en de persoonlijke
problemen die de arbeidszorgmedewerker ervaart. Om deze zorg op maat te kunnen
aanbieden is het belangrijk dat het arbeidszorginitiatief samenwerkt met andere
organisaties in de samenleving wiens dienstverlening aansluit bij de noden van de
arbeidszorgmedewerker. Daarnaast is het ook belangrijk dat de begeleiders van de
arbeidszorgmedewerkers beschikken over de vereiste competenties om de medewerkers
te ondersteunen in hun traject.
6
1.1.3.3 Vrijwillig maar niet vrijblijvend
Arbeidszorg wordt vaak gezien als een vorm van vrijwilligerswerk, maar dat wilt niet
zeggen dat de betrokken partijen geen rechten of plichten hebben. Dit brengt ons bij het
derde principe:vrijwillig maar niet vrijblijvend. Dit houdt concreet in dat zowel het
arbeidszorginitiatief als de arbeidszorgmedewerker bepaalde rechten en plichten heeft.
Deze wederzijdse rechten en plichten moeten steeds worden opgenomen in de
arbeidszorgovereenkomst.
1.1.3.4 Trajectmatig werken
Trajectmatig werken is het vierde principe. Er word in samenspraak met de
arbeidszorgmedewerker een persoonlijk begeleidingsplan opgesteld. In dit
begeleidingsplan wordt er maximale aandacht besteed aan de groeikansen en de
competenties die de arbeidszorgmedewerker bezit. Zo’n traject heeft als hoofddoel
maximale ontplooiing te bereiken en competenties te ontwikkelen die men nodig heeft.
Deze trajecten worden bewaakt door een externe organisatie, om zo een zekere
objectiviteit te kunnen garanderen.
1.1.3.5 Niet - categoriaal
Het volgende principe is niet categoriaal werken. Dit wilt zeggen dat arbeidszorg open
moet staan voor een verscheidene doelgroep. Er mag dus geen onderscheid gemaakt
worden tussen personen op basis van hun inkomensstatuut, problematiek, afkomst,
geloof, …
1.1.3.6 Inclusief werken
Het voorlaatste principe is het inclusief werken. Wanneer arbeidszorg georganiseerd
wordt, is het belangrijk dat dit zo kort mogelijk bij de maatschappij gebeurt. Met het oog
op maatschappelijke integratie realiseert arbeidszorg een aantal latente functies van
arbeid. Deze functies zijn:
1. Structureren van tijd
2. Aanreiken van sociale contacten en ervaringen
3. Het aanbieden van een collectief doel
4. Status en identiteit leveren
5. Zelfwaardering en ontplooiing stimuleren
6. Activiteit stimuleren
7. Bevordering van de persoonlijke autonomie
1.1.3.7 Inbedding in een regionaal netwerk
Het zevende en laatste basisprincipe is de ingebedheid van de arbeidszorginitiatieven in
een regionaal netwerk. Dit principe wijst op het belang van samenwerking op regionaal
en misschien zelfs provinciaal vlak. Deze samenwerking is noodzakelijk om maatzorg te
integreren en om het aanbod maximaal af te stemmen op de noden die de doelgroep
heeft.
7
1.2 Macroniveau
Zoals ik bij de historiek van arbeidszorg al heb gezegd heeft arbeidszorg al een hele
geschiedenis meegemaakt en is arbeidszorg een begrip dat over verschillende Vlaamse
beleidsdomeinen heen loopt. Enerzijds is er het beleidsdomein welzijn, volksgezondheid
en gezin waarvoor Vlaams minister Jo Vandeurzen (CD&V) bevoegd is. Anderzijds is er
ook het beleidsdomein energie, wonen, steden en sociale economie waarvoor Vlaams
minister Freya Van den Bossche (sp.a) bevoegd is. En ook de Vlaams minister van
financiën, begroting, werk, ruimtelijke ordening en sport, Philippe Muyters (N-VA), werkt
rond arbeidszorg. Samen proberen ze van een versnipperd beleid een geïntegreerd beleid
te maken. Dit is duidelijk zichtbaar in hun beleidsnota’s voor de legislatuur van 2009 –
2014 en in de conceptnota W².
1.2.1 Beleidsnota’s 2009 – 2014
Zoals ik eerder al aanhaalde is arbeidszorg een bezorgdheid van drie verschillende
beleidsdomeinen: sociale economie, werk en welzijn. In hun beleidsnota’s voor 2009 –
2014 zijn dan ook een aantal overeenkomsten te vinden.
De eerste overeenkomst is dat alle drie een eenduidig en geïntegreerd beleidskader voor
ogen hebben. Om dit geïntegreerd beleidskader te bekomen zijn duidelijke afspraken
nodig. Dit wil men bereiken door overleg tussen de betrokken actoren zoals de ministers
van Welzijn en Werk, de VDAB, de sociale partners, departement WSE en de andere
betrokkenen. Daarnaast willen ze ook at het partnerschap tussen werk en welzijn
versterken door te streven naar welzijn – werk trajecten waarbij aandacht geschonken
wordt aan zorg, welzijnsbevordering, arbeidsoriëntering en competentieversterking die
de doelgroep nodig heeft. Op deze manier wilt men tot een sluitende aanpak komen op
maat van de doelgroep.
Een tweede overeenkomst is dat de beleidsdomeinen alle drie willen inzetten op het
delen en aanreiken van de nodige expertise aan ondernemingen die arbeidszorgtrajecten
begeleiden.
1.2.2 Conceptnota: van arbeidszorg naar een nieuw geïntegreerd beleidskader:
W²
Deze conceptnota heeft als doel een geïntegreerd beleidskader rond arbeidszorg te
creëren. Met dit nieuwe beleidskader wil men personen die binnen de doelgroep van
arbeidszorg vallen ondersteuning op maat bieden om hen zo optimaal mogelijk te laten
deelnemen aan de samenleving en indien mogelijk ook op de arbeidsmarkt. Belangrijk bij
het lezen van deze conceptnota is het feit dat het nog maar een concept is, en dat het
nog helemaal niet zeker is dat het allemaal ook zo in de praktijk zal worden omgezet.
Centraal in het nieuwe beleidskader staat de samenwerking tussen de werk- en
welzijnspartners. Om deze samenwerking tot stand te brengen zal men de
participatieladder hanteren als referentiekader. Deze participatieladder is een
meetinstrument waarbij systematisch wordt bekeken welke stappen genomen worden om
actief en optimaal deel te nemen aan de samenleving. De participatielader bestaat uit zes
treden. De bovenste twee treden zijn bedoeld voor personen met regulier werk al dan
niet met ondersteuning. De vier onderste treden zijn bedoeld voor mensen zonder een
8
arbeidscontract. Het is belangrijk om hierbij in het achterhoofd te houden dat elke trede
gelijkwaardig is en ook dat mensen de mogelijkheid hebben om van trede te veranderen.
Om de participatieladder dus als een correct meetinstrument te hanteren, is het zinvol
om op regelmatige basis (vb. elke vijf jaar) een nieuwe meting te doen.
Figuur 5: Participatieladder
Bron: W² coneptnota, 2012
Op trede drie en vier zijn de arbeidszorgmedewerkers terug te vinden.
De personen die niet, nog niet of niet meer in staat zijn om betaald werk te verrichten
bevinden zich op de derde trede. De personen op deze trede hebben behoefte aan een
combinatie van zorg en arbeid maar zijn nog niet klaar voor een activerende werkvloer.
Centraal bij de activerende werkvloer staat dat de werkomgeving veel gelijkenissen
vertoont met een normale werkvloer, maar dat de nadruk ligt op leren. Daarnaast gaat
er ook aandacht naar zorg voor de personen die binnen deze activerende werkvloer
tewerkgesteld worden. Op voorwaarde dat ook het zorgaspect aanwezig is, kan de
persoon gestructureerde en georganiseerde activiteiten verrichten.
Trede vier is deze voor personen die net zoals de personen op de derde trede niet, nog
niet of niet meer in staat zijn om betaald werk te verrichten. Maar het verschilpunt is dat
de personen op deze vierde trede wel klaar zijn voor een activerende werkvloer.
Vanuit casemanagement wilt men de zelfredzaamheid van de cliënten bevorderen en
ondersteunen. Samen met de cliënt formuleert de casemanager toekomstplannen en
concrete stappen en acties om die plannen te realiseren. Er zijn twee casemanagers:
enerzijds de casemanager welzijn en anderzijds de casemanager werk. De casemanager
welzijn houdt het gezondheids- en welzijnstraject van de cliënt in de gaten en verwijst
deze eventueel door naar andere zorgorganisaties. De casemanager werk houdt het
competentieversterkend traject van de cliënt in de gaten en verwijst deze indien nodig
door naar andere arbeidsmarktactoren. Deze twee casemanagers werken nauw samen
om optimale participatie te verwezenlijken.
De VDAB zal waarschijnlijk het aanspreekpunt voor de regionale regie van het
casemanagement van het aspect werk worden. Het CAW zal waarschijnlijk
verantwoordelijk zijn voor al de zorgvragen binnen haar regio. Deze twee organisaties
zullen er samen op moeten toezien dat de casemanagers werk en welzijn zoveel mogelijk
op elkaar afgestemd geraken.
9
De W² - nota bevat drie trajecten. Deze trajecten moeten nog verder worden uitgewerkt
door de betrokken actoren maar dit is wat nu al op tafel ligt. Het eerste traject is het
activeringstraject. Het activeringstraject begeleidt personen met medische, mentale,
psychische, psychiatrische of sociale beperkingen die zich op trede vier bevinden. Na
toeleiding door VDAB, GTB of andere actoren wordt de cliënt onderworpen aan een
screening. Bij deze screening wordt er gekeken naar het huidige participatieniveau, het
bereikbare participatieniveau en het al dan niet in aanmerking komen voor een
activeringstraject. Wanneer de cliënt op dit laatste positief scoort, worden de
casemanagers werk en welzijn aangesteld om het traject verder vorm te geven. Hierbij
moet maximale aandacht geschonken worden aan het wegwerken van de niet-
arbeidsmarktgerelateerde drempels en de nood aan bijkomende ondersteuning.
Daarnaast wordt de cliënt ook geplaatst op een werkvloer waar gewerkt wordt aan de
arbeidsattitudes en de competenties die aansluiten bij het jobdoelwit van de cliënt. Na
afsluiting van dit traject, wat maximaal 18 maanden mag duren, wordt er gekeken naar
een vervolgtraject. Afhankelijk van wat het activeringstraject heeft uitgewezen worden
een stappen gezet naar betaald werk of naar minder participatie.
Het tweede traject noemt men maatschappelijke oriëntatie. Dit traject is bedoeld voor
personen die op middellange termijn onmogelijk betaalde arbeid kunnen verrichten. Deze
groep wordt begeleid naar trede 1, 2 of 3, afhankelijk van welke participatie voor hen
het meest optimaal is. Ook bij dit traject wordt de cliënt onderworpen aan een screening
waarbij gekeken wordt naar het huidige participatieniveau, het bereikbare
participatieniveau en het al dan niet in aanmerking komen voor een maatschappelijke
oriëntatie. Wanneer de cliënt positief scoort op deze laatste vraag wordt het traject
opgestart, volledig op maat van de cliënt. De casemanagers gaan samen met de cliënt
aan te slag om een optimale participatie op korte en middenlange termijn te bekomen.
Daarom is het ook erg belangrijk dat de organisatie waarin de cliënt terecht komt
voldoende kennis heeft van het zorgkader dat de cliënt nodig heeft. Na afloop van het
traject, dat tussen de drie en zes maanden duurt, wordt er gekeken hoe het verder moet
met de cliënt. Het kan zijn dat de cliënt begeleid wordt binnen een zorgorganisatie of een
beperkt aantal uren arbeidsmatige activiteiten uitoefent binnen een organisatie op maat.
Het laatste traject dat aangeboden wordt is een traject waarbij arbeidsmatige activiteiten
worden uitgeoefend onder begeleiding. Het gaat hierbij om mensen die op middellange
termijn geen betaald werk uit kunnen voeren maar die wel voldoende draagkracht
hebben om op hun eigen tempo een aantal uren per week te presteren. Hierbij is het
belangrijk dat de begeleiding die binnen de organisatie wordt gegeven in combinatie is
met welzijns- en zorgbegeleiding.
10
1.3 Mesoniveau
1.3.1 Doelgroep arbeidszorg
1.3.1.1 Algemene doelgroep
Tot de doelgroep van arbeidszorg behoren personen die omwille van persoons- en/of
maatschappijgebonden redenen niet, niet meer of nog niet kunnen werken in de
reguliere of beschermde arbeidsmarkt. Persoonsgebonden redenen zijn redenen die eigen
zijn aan de persoon. Zo zijn bijvoorbeeld het niet kunnen omgaan met stress, een
psychische instabiliteit, het hebben van een handicap persoonsgebonden.
Maatschappijgebonden redenen zijn dan weer net het tegenovergesteld, namelijk dat de
uitsluiting veroorzaakt wordt door structuren die in de maatschappij ingebakken zijn.
Voorbeelden hiervan zijn geen diploma hebben, geen Nederlands spreken, ….Ondanks
het feit dat het misschien lijkt te gaan om een zeer heterogene doelgroep is dit helemaal
niet het geval. Om dit kort te schetsen haal ik enkele bevindingen aan die de RTAZ uit
zijn onderzoek van 2011 kon concluderen. Eind 2011 werden alle Vlaamse
arbeidszorginitiatieven die zich houden aan de basisprincipes van arbeidszorg, gevraagd
om al hun arbeidszorgmedewerkers te registreren. Initiatieven die niet voldeden aan de
vooropgestelde principes werden niet geregistreerd net als arbeidszorgmedewerkers die
afweken van de criteria.
Belangrijk om hierbij te vermelden is dat mijn focus ligt op arbeidszorg in Vlaanderen en
dat deze doelgroepbeschrijving dus ook enkel betrekking heeft op de Vlaamse
arbeidszorgmedewerkers.
1.3.1.2 Verdeling over de erkenningsvormen
Onderstaande figuur weerspiegelt de verdeling over de sectoren heen van de organisaties
doe hebben deelgenomen aan dit onderzoek.
Zoals je uit de grafiek kunt opmaken bevinden de meeste arbeidszorginitiatieven zich
binnen de sociale economie. De tweede grootste groep zijn de arbeidszorginitiatieven
binnen de geestelijke gezondheidszorg. Vervolgens, op de derde plaats, komen de
arbeidszorginitiatieven die uitgaan van het Vlaams Agentschap voor Personen met een
Handicap. De kleinste groep arbeidszorginitiatieven gaat uit van het Algemeen
Welzijnswerk of andere instanties.
11
Figuur 2: spreiding arbeidszorginitiatieven over de sectoren
24%
21%
6%
49%
Geestelijke Gezondheidszorg
Vlaams Agentschap voor
Personen met een Handicap
Algemeen Welzijnswerk en
andere
Sociale economie
Bron: RTAZ, 2012
1.3.1.3 Geslacht
Het eerste wat we bekijken, is het geslacht van de arbeidszorgmedewerkers. Van de
4524 bij de RTAZ geregistreerde arbeidszorgmedewerkers is 64.94% mannelijk.
Ongeacht binnen welke sector men is tewerkgesteld.
1.3.1.4 Leeftijd
De grootste groep (54,15%) van de arbeidszorgmedewerkers behoort tot de
leeftijdscategorie van 35 en 54 jaar oud. De gemiddelde leeftijd ligt rond de 43 jaar. De
categorieën lager en hoger zijn beperkter.
Figuur 3: leeftijd van de Vlaamse arbeidszorgmedewerkers
Bron: RTAZ, 2012
12
1.3.1.5 Thuissituatie
68% van de arbeidszorgmedewerkers leven al dan niet zelfstandig in een thuissituatie,
17% leeft binnen een semi-residentiële context en 4% woont binnen een residentieel
verblijf. De overige 5% wonen in een andere context.
1.3.1.6 Burgerlijke staat
Wanneer we kijken naar de burgerlijke staat van de arbeidszorgmedewerkers, blijkt 67%
ongehuwd te zijn. 17% is ooit gehuwd geweest maar is nu gescheiden, en 13% is nog
steeds gehuwd. De overige 3% is samenwonend of weduwe of weduwnaar.
1.3.1.7 Inkomsten
De arbeidszorgmedewerkers kunnen verschillende inkomensbronnen hebben. De
meesten (34,09%) krijgen een ziekte-uitkering. Daarnaast krijgt de tweede grote groep
(28,23%) een werkloosheidsuitkering. Naast deze twee grote groepen zijn er ook nog
een heel aantal kleinere groepen die hun inkomsten verwerven via een leefloon,
inkomensvervangende tegemoetkoming, invaliditeitsuitkering en andere kanalen.
Figuur 4: inkomsten Vlaamse arbeidszorgmedewerkers
Bron: RTAZ, 2012
1.3.1.8 Problematieken
Als we naar de problematieken van de arbeidszorgmedewerkers kijken, kunnen we vier
grote groepen onderscheiden. Namelijk personen met een psychische of psychiatrische
problematiek, personen met een lichamelijke handicap, personen met een mentale
handicap en personen in een meervoudige achterstellingsproblematiek.
Zoals je uit figuur 5, kunt aflezen heeft de grootste groep (56,49%) van de
arbeidszorgmedewerkers een psychische op psychiatrische problematiek. Daarnaast
ervaart 20,96% van de doelgroep een mentale problematiek. Belangrijk bij de
interpretatie van deze tabel is te weten dat enkel de hoofdproblematiek van de
arbeidszorgmedewerkers is weergegeven. Dus arbeidzorgmedewerkers uit de groep met
een meervoudige achterstellingsproblematiek zijn opgenomen bij de problematiek die het
meeste doorweegt.
13
Figuur 5: problematiek(en) Vlaamse arbeidszorgmedewerkers
Bron: RTAZ, 2012
1.3.1.9 Scholing
Op gebied van onderwijsverleden is er ook een verscheidenheid te merken. De meeste
arbeidszorgmedewerkers, zo’n 56,55%, hebben het secundair onderwijs beëindigd. De
tweede grootste groep zijn de personen die het basisonderwijs beëindigden, dit
percentage komt op 21,92%. Daarnaast zijn er nog kleine groepen die hoger onderwijs
(4,82%), hoger beroepsonderwijs (3,78%), volwassenenonderwijs (0,66%) of andere
onderwijsvormen (2,00%) beëindigd hebben. En dan is er ook nog een groep van 9,61%
waarvan geen informatie over het onderwijsniveau beschikbaar is.
1.3.1.10 Werkverleden
Wanneer we kijken naar het werkverleden van de arbeidszorgmedewerkers blijkt twee
derden al ooit betaald gewerkt te hebben. Hiervan blijkt 74,84% in het reguliere circuit te
hebben gewerkt. De anderen hebben binnen de sociale economie of binnen sociale en
beschutte werkplaatsen gewerkt. Naast de eerst genoemde groep bestaat de andere
33% uit enerzijds een groep van 23% die in het verleden nog nooit gewerkt hebben en
anderzijds een groep van 10% waar men geen zicht op heeft.
1.3.2 Verschillende erkenningsvormen van arbeidszorg
Op vlak van arbeidszorg zijn er verschillende erkende initiatiefnemers, wat logisch is
gezien de diverse doelgroep. Maar daarnaast zijn er ook verschillende organisaties die
wel werken vanuit het gedachtegoed van arbeidszorg maar nog niet erkend zijn. (Over
werk, 2008; Frans, 2001; RTAZ, 2008; De Prins en Motmans, 2009; SERV, 2011)
1.3.2.1 Arbeidszorg binnen sociale werkplaatsen en beschutte werkplaatsen
Vroeger organiseerden verschillende sociale werkplaatsen al arbeidszorg, maar dan
zonder een regelgevend kader. Maar sinds het besluit van 8 december 1998 is dat er wel.
Sinds toen hebben sociale werkplaatsen recht op een omkaderingspremie wanneer ze
erkend worden als arbeidszorginitiatief. Hun doelgroep arbeidszorg bestaat uit alle
werkzoekenden ingeschreven bij de VDAB die een attest van arbeidszorg hebben. Dit
attest wordt afgeleverd door VDAB of GTB op basis van een inschatting over de
mogelijkheden met betrekking tot betaald werk.
14
Sinds de invoer van het meerbanenplan van 20 juli 2006 werd het ook mogelijk voor
beschutte werkplaatsen om officieel arbeidszorg te organiseren. Dit nieuwe
arbeidszorgstatuut maakte daarnaast ook de samenwerking tussen beschutte of sociale
werkplaatsen met een welzijnspartner mogelijk. Een ander gevolg van dit nieuwe statuut
was een uitbreiding van arbeidsplaatsen en doelgroep. De nieuwe plaatsen zijn
toegankelijk voor werkzoekenden die na een activeringsscreening of -begeleiding van de
VDAB een advies arbeidszorg (zie eerder) krijgen.
1.3.2.2 Arbeidszorg binnen de gehandicaptenzorg
Wanneer men kijkt naar de arbeidszorg binnen de gehandicaptensector merkt men dat
men daar niet spreekt over arbeidszorg maar over arbeidsmatige dagbesteding. Deze
activiteiten kunnen plaatsvinden binnen dagcentra, tehuizen voor niet-werkenden en
tehuizen voor beschermd wonen. Om te kunnen deelnemen aan de arbeidsmatige
activiteiten die de centra aanbieden heeft men een erkenning nodig van het VAPH.
1.3.2.3 Arbeidszorg binnen de geestelijke gezondheidszorg
Arbeidszorginitiatieven binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn zeer verscheiden.
Arbeidszorg kan namelijk georganiseerd worden door dagactiviteitencentra,
psychiatrische ziekenhuizen en initiatieven van beschut wonen.
Theoretisch gezien is deze vorm van arbeidszorg toegankelijk voor alle doelgroepen maar
in de praktijk blijkt dat dit toch niet het geval te zijn. Het blijft vaak beperkt tot personen
met een psychiatrische problematiek.
1.3.2.4 Arbeidszorg binnen centra algemeen welzijnswerk
Ook binnen verschillende CAW’s worden initiatieven genomen om arbeidszorg te
organiseren. Deze initiatieven richten zich vaak tot bijzonder kwetsbare en kansarme
personen die nood hebben aan een nuttige dagbesteding. Maar in principe zijn ze
toegankelijk voor alle doelgroepen.
1.3.2.5 Arbeidszorg binnen zorgboerderijen
Zoals De Prins en Motmans in hun boek schrijven: “Zorgboerderijen zijn geen ‘zuivere
vorm’ van arbeidszorg.”. Maar toch bieden de land- en tuinbedrijven in samenwerking
met organisaties uit de welzijns- of gezondheidssector arbeidszorgplaatsen aan. Binnen
deze samenwerking neemt de organisatie uit de welzijns- of gezonsheidssector de rol van
coördinator, administrator en trajectbegeleider op zich en biedt de zorgboerderij het
arbeidsaspect voor zijn rekening.
Ook deze vorm is toegankelijk voor alle doelgroepen. Voorwaarde is wel de
betrokkenheid van een zorginstantie, dus in de praktijk nemen enkel cliënten van
erkende zorgdiensten deel aan groene zorg.
1.3.2.6 Gemeenschappelijkheden tussen de verschillende erkenningsvormen
Ook al zijn er een aantal verschilpunten toch zijn er ook een heel aantal
gemeenschappelijkheden.
De eerste gemeenschappelijkheid dat het gaat over arbeidsmatige activiteiten waarbij
zowel dienstverlenende als productieve handelingen worden gesteld. Al deze activiteiten
zijn bedoeld voor personen die niet terecht kunnen in het betaalde tewerkstellingscircuit
en zijn afgestemd op de noden van deze arbeidszorgmedewerkers.
15
De tweede gemaanschappelijkheid is dat ze allen semi-formele arbeid aanbieden waarbij
men het recht op uitkering behoudt tijdens de tewerkstelling.
1.3.3 Werkingsvormen
Binnen de verschillende erkenningsvormen worden verschillende types van arbeidsmatige
activiteiten aangeboden. Om elk van deze werkingsvormen zo duidelijk mogelijk te
schetsen heb ik per werkingsvorm een casus aangehaald waaruit blijkt welk nut de
werkingsvorm kan hebben voor de doelgroep. (ANA vzw, 2003; RTAZ, 2008)
1.3.3.1 Atelierwerking
Wanneer men spreekt over een atelierwerking werkt een groep arbeidszorgmedewerkers
samen in één atelier. Hierbij zijn twee mogelijke opties: de eerste is dat de groep
arbeidszorgmedewerkers werkt in een werkplaats van het arbeidszorginitiatief zelf. Ze
nemen dan één concrete taak op binnen het bedrijf. Een voorbeeld is de Wikke: op dit
biologisch landbouwbedrijf werken enkel arbeidszorgmedewerkers, ondersteund door
enkele arbeiders (die instaan voor de continuïteit van de dienstverlening) en een
begeleider. De tweede optie is dat de groep arbeidszorgmedewerkers werkt binnen een
atelier van een ander bedrijf. Wanneer dit laatste het geval is kan men spreken over een
eiland- of enclavewerking. Een voorbeeld hiervan is de arbeidszorgwerking van Televil,
gevestigd op de werkvloer van BW Mivavil. Zij staan in voor de voorsortering en het
prijzen van alle textiel en speelgoed dat verkocht wordt in Kringwinkel Televil in
Vilvoorde.
In beide ateliervormen is het belangrijk dat er voldoende leiding en begeleiding aanwezig
is. Daarnaast moet er ook voldoende ingespeeld worden op de groepsdynamica en
persoonlijke contacten binnen de groep.
De casus die ik bij deze werkingsvorm aanhaal is er één vanuit De Wikke. Meer
informatie over De Wikke is terug te vinden in bijlage 4. Timothy is een jongen van 25
jaar die lijdt aan een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Dit maakt dat Timothy duidelijk
omlijnde instructies nodig heeft en dat hij niet veel prikkels tegelijkertijd kan verwerken.
Maar Timothy werkt ook heel nauwkeurig en precies. Daarom is één van Timothy’s
basistaken het onkruid tussen de plantjes te wieden. Deze taak voert Timothy heel goed
uit omdat hij duidelijk weet wat hij moet doen. Nieuwe taken worden steeds goed
doorgenomen en stap voor stap besproken. Te veel variatie in het takenpakket wordt
vermeden: Timothy heeft een aantal basistaken waarvoor hij ingezet wordt. Verder
worden veranderingen goed aangekondigd en wordt er tijd gemaakt om met hem de
gevolgen te bespreken. Ook wordt er gezocht naar vaste collega's met een rustige
inborst. De begeleider is een erg rustige man die zorgt voor een stabiele werkomgeving.
1.3.3.2 Begeleid werken
Bij begeleid werken voert de persoon met een arbeidshandicap onder begeleiding van
een jobcoach arbeidsmatige activiteiten uit in een reguliere omgeving. Dit mag, ruimer
dan de wetgeving op het vrijwilligerswerk toelaat, ook op profit werkvloeren zoals een
winkel of een bedrijf. De activiteiten worden volledig op maat van de
doelgroepmedewerker geselecteerd. In het begin van het traject is de begeleiding van de
jobcoach heel intensief. Deze gaat effectief mee werken op de werkvloer en zorgt er voor
dat het werk duidelijk gestructureerd wordt en dat de arbeidszorgmedewerker zijn taken
goed kan uitvoeren. Na een inwerktijd neemt de intensiteit van de begeleiding
16
stelselmatig af doordat er op de werkvloer een meter of peter gekoppeld wordt aan de
arbeidszorgmedewerker. De jobcoach blijft wel een belangrijk aanspreekpunt.
De casus die ik hierbij aanhaal is er één die ik aangereikt heb gekregen door Jan Damen,
coördinator van MAGDA Leuven. Meer informatie over deze organisatie is terug te vinden
in bijlage 4. Één van de cliënten, Rik, heeft na het krijgen van een beroerte een niet-
aangeboren hersenletsel overgehouden. Door dit niet-aangeboren hersenletsel is Rik niet
meer instaat een gewone betaalde job uit te oefenen, dus werd er gezocht naar een
passende job. Aangezien Rik goed met dieren om kan, werd er gezocht naar een job
waarbij hij met dieren in contact komt. Er werd een job voor Rik gevonden in de Gejo,
een dierenwinkel op het Gouden Kruispunt in Sint-Joris- Winge, waar Rik de kooien van
de dieren mag uitkuisen. In het begin ging Riks jobcoach met hem mee om de kooien uit
te kuisen maar nadat Rik doorhad hoe het allemaal in zijn werk ging werd de begeleiding
afgebouwd. Nu ziet Rik zijn jobcoach nog gemiddeld één tot twee keer per maand,
wanneer de jobcoach komt kijken hoe het met Rik gaat.
1.3.3.3 Inclusieve werking
Bij arbeidszorg als een inclusieve werking worden arbeidszorgmedewerkers op een
werkvloer geplaatst waar ook andere doelgroepmedewerkers tewerkgesteld worden. De
arbeidszorgmedewerkers worden op elke werkvloer doorheen het sociale economie
bedrijf ingeschakeld. Er wordt maw in ruime mate aan inclusie gedaan. Hierdoor komt de
arbeidszorgmedewerker in contact met een weerspiegeling van de maatschappij en kan
men verschillende sociale contacten opbouwen buiten het eigen, beknopte netwerk.
De casus die ik aanhaal om een inclusieve werking te illustreren is er één vanuit mijn
eigen stageplaats, Velo vzw. Yvo is een man van 37 jaar, die in het verleden wel al
gewerkt heeft bij een carwash, maar hier werd ontslagen omdat hij niet akkoord ging
met de veranderingen die werden ingevoerd. Daarnaast heeft Yvo ook een
detentieverleden en omwille van dit detentieverleden vindt hij maar geen werk. Dus werd
er samen met zijn GTB-begeleidster gezocht naar een arbeidszorginitiatief dat bereid was
om Yvo in dienst te nemen, zodat hij opnieuw werkervaring kan opbouwen en aan zijn
zelfvertrouwen kan werken. Nu werkt Yvo bij Velo in het logistiek team waar hij het
onderhoud van het gebouw verzorgt, maar waar hij ook de fietsen graveert en samen
moet werken met andere doelgroepmedewerkers. Zo is bijvoorbeeld één van zijn
logistieke collega’s een persoon met een art.60-statuut en moet Yvo samen met de
werkvloerbegeleiders nadenken over hoe de taken binnen de organisatie efficiënter
georganiseerd kunnen worden.
1.3.3 Arbeidszorginitiatieven in Vlaanderen
In Vlaanderen zouden volgens de site van de sociale economie 185 arbeidszorginitatieven
zijn. Een overzicht van deze arbeidszorginitiatieven is terug te vinden in bijlage op de
bijgevoegde dvd.
17
1.4 Microniveau
1.4.1 Velo vzw
Velo vzw werd in 1995 opgericht door het ACW, de stad Leuven, de KULeuven en de
Leuvense Overkoepelende Kring Organisatie (LOKO), die de studenten vertegenwoordigt.
In de voorbije 18 jaar is Velo heel erg gegroeid. In het begin was Velo gevestigd in de
kelder van Alma 2 en werden er 45 personen tewerkgesteld. In 2003 nam dit aantal toe
tot 63 en verhuisde Velo naar de Minderbroederstraat. Momenteel zit Velo op de vier
verschillende vestigingen en werken er in totaal 131 personen.
1.4.1.1 Mission statement
Velo biedt via dienstverlenende projecten rond fietsmobiliteit opleidingskansen,
werkervaring en tewerkstelling aan verschillende groepen uit de samenleving die moeilijk
kunnen doordringen tot de arbeidsmarkt.
Om deze opleidingskansen, werkervaring en tewerkstelling zo goed mogelijk te kunnen
garanderen, voorziet Velo voor iedere medewerker een kwalitatieve begeleiding.
Kwalitatieve begeleiding, meestal in functie van doorstroming naar de reguliere economie
wordt daardoor gekoppeld aan een ecologische, sociale en maatschappelijk verantwoorde
bedrijfsvoering.
1.4.1.2 Activiteiten
Velo heeft vier vestigingen. De Veilingsite, Fietspunt Leuven, Fietspunt Aarschot en het
Fietspunt Diest.
De Veilingsite is de grootste vestiging van Velo. Jaarlijks komen er 20.000 klanten voor
huur, leasing, aankoop en reparatie van een (tweedehands)fiets. Het klantenbestand
bestaat voornamelijk uit studenten en personeel van de KULeuven en uit particulieren uit
groot Leuven. Naast een klantenzone is er ook een productieatelier waar herbruikbare
fietsonderdelen worden gerecupereerd en huurfietsen worden geproduceerd. Naast deze
hoofdopdrachten vinden er ook enkele kleinere diensten plaats, zoals het graveren van
fietsen in de preventie van diefstal, en is er een opleidingsruimte voor fietstechnieker.
De Fietspunten voeren ongeveer dezelfde activiteiten uit. Hier worden fietsen hersteld
volgens het thuiskom-principe en kunnen klanten ook terecht voor het huren van fietsen.
Daarnaast worden fietsroutekaarten, fietsonderdelen en fietstoebehoren verkocht. De
werknemers uit de Fietspunten houden toezicht op de fietsenstallingen aan de NMBS-
stations en onderhouden deze.
1.4.1.3 Werknemers
Zoals uit het mission statement van Velo blijkt worden kwetsbare groepen uit de
samenleving tewerkgesteld binnen Velo. Velo kan hiervoor gebruik maken van
verschillende tewerkstellingsstatuten. Zo werken er personen met een LDE-statuut, een
Wep+ statuut, een art.60 statuut en ook jongeren uit een brugproject en met een ILW-
statuut. Daarnaast werken er ook een aantal arbeidszorgmedewerkers en vaste
medewerkers binnen de organisatie.
Binnen de Veilingsite werken er 17 personen in de omkadering. Onder omkadering
verstaan we de directie, trajectbegeleiders, werkvloerbegeleiders en administratie.
Daarnaast worden er ook 5 vaste arbeider tewerkgesteld om een zekere continuïteit te
18
kunnen garanderen naar de klanten toe. Van de doelgroepmedewerkers worden er 2
personen met een LDE-statuut tewerkgesteld, 2 personen uit het ILW, 5 personen met
een Wep+ statuut en 33 personen uit art.60. Hierbij komen dan nog eens 14
arbeidszorgmedewerkers en 1 gewone vrijwilliger.
In Fietspunt Leuven werkt 1 coördinator en 1 trajectbegeleidster. Daarnaast werken er
ook 7 personen met een LDE-statuut en 4 personen die een art. 60 doen. Er werkt ook 1
persoon vanuit een startbaan en 1 arbeidszorgmedewerker.
In Fietspunt Aarschot werken 1 coördinator en 4 personen met een LDE-statuut.
In Fietspunt Diest werkt 1 coördinator. Hij wordt bijgestaan door 3 personen met een
LDE-statuut en 2 personen die arbeidszorg doen.
Velo heeft naast deze 4 vestigingen ook een extern brugproject. Dit extern brugproject
houdt in dat Velo de tewerkstelling organiseert, regelt en opvolgt maar de jongeren
worden in een externe werkplaats tewerkgesteld. Zo zijn er bijvoorbeeld jongeren die
werken bij het SPIT, Huize Eigen Haard, Stad Aarschot, enzovoort. Binnen dit project
werken momenteel 27 jongeren die schoollopen in het Damiaaninstituut van Aarschot en
het Redingenhof in Leuven.
1.4.1.4 Arbeidszorg binnen Velo vzw
Binnen Velo worden over de vestigingen heen 17 arbeidszorgmedewerkers
tewerkgesteld. Ze hebben elk een trajectbegeleider en een werkplaatsbegeleider. De
meeste arbeidszorgmedewerkers worden bijkomend ook opgevolgd door een GTB-
trajectbegeleider.
Velo biedt sinds 2011 arbeidszorg aan. Oorspronkelijk werd arbeidszorg binnen Velo
aangeboden als atelierwerking waarbij de arbeidszorgmedewerkers onder begeleiding
van één werkvloerbegeleider werden tewerkgesteld. Arbeidszorgmedewerkers werden
ingeschakeld in het productieatelier. Naarmate het aantal arbeidszorgmedewerkers
toenam, verschoof de atelierwerking meer en meer naar een inclusieve werking. Ook
kwamen er steeds meer vragen naar andere taken binnen arbeidszorg.
Arbeidszorgmedewerkers werden daarom op meerdere werkplekken binnen de
organisatie ingezet. Hierbij werkten de arbeidszorgmedewerkers gewoon samen met en
naast de andere (doelgroep)medewerkers, nog steeds onder leiding van een
werkplaatsbegeleider. Maar stilaan werd duidelijk dat er nog steeds personen waren die
meer nood hadden aan meer directe begeleiding zoals aangeboden wordt binnen een
atelierwerking. Om hierop in te spelen werd de verkoopafdeling tot arbeidszorgatelier
hervormt. Onder begeleiding van één persoon met een LDE-statuut en één art.60-er
worden één tot drie arbeidszorgmedewerkers tegelijkertijd tewerkgesteld. Op deze
manier krijgen zij die hier nood aan hebben voldoende ondersteuning en is er steeds
iemand die hun verder kan helpen met hun vragen.
Velo heeft met andere woorden een slingerbeweging gemaakt: van uitsluitend
atelierwerking, naar uitsluitend inclusiewerking, tot een combinatie van beide
werkvormen.
Sinds september 2012 is Velo in het Doorstroom Project Arbeidszorg (DAZ) gestapt. Dit
project is bedoelt voor enerzijds personen die alreeds in arbeidszorg zitten en anderzijds
personen die het advies arbeidszorg krijgen maar nog niet binnen een
19
arbeidszorginitiatief terecht kunnen. Deze personen krijgen bovenop hun arbeidszorg ook
een module activeringsbegeleiding aangeboden die hen indien mogelijk toelaat om de
doorstroom vanuit arbeidszorg naar de sociale economie, werkervaring of het normaal
economisch circuit te realiseren. Binnen deze module wordt een partnerschap aangegaan
tussen minstens twee arbeidszorginitiatieven, GTB, een partner zorg en een partner
empowerment. Momenteel zitten er zes personen in dit doorstroomproject en één
persoon staat nog op de wachtlijst om op te starten. Eerst moet er nog overlegt worden
met zijn GTB-begeleidster over een mogelijke opstart.
Bij de begeleiding van de arbeidszorgmedewerkers binnen Velo worden onder andere de
volgende methodieken gehanteerd: persoonlijke ontwikkelingsplannen, Sterk aan het
Werk en de waarderende benadering. Daarnaast worden er ook andere methodieken
gebruikt maar deze zijn moeilijk te benoemen. Binnen Velo wordt een mix gemaakt van
te hanteren methodieken volledig op maat van de persoon waarmee gewerkt wordt. Bij
het maken van deze mix proberen we blijvend in te spelen op vragen en noden die er zijn
met het oog op een evenwicht tussen de vragen van de arbeidszorgmedewerkers en onze
eigen bedrijfseconomische mogelijkheden.
20
2. Methodologie
2.1 Aanpak en dataverzameling
Ik heb ervoor gekozen om mijn onderzoek op drie verschillende manieren te voeren. De
eerste keuze ging uit naar het afnemen van surveys omdat ik zo een grotere groep
respondenten kon bereiken. De tweede keuze ging uit naar het afnemen van interviews
omdat ik zo een diepere blik kon werpen op de meningen van de begeleiders. De derde
keuze was spreken uit eigen ervaringen die ik heb opgedaan tijdens mijn tweede- en
derdejaarsstage bij Velo.
2.1.1 Surveys bij de arbeidszorginitiatieven in Vlaanderen
Ik heb gekozen voor het afnemen van surveys omdat het gaat over vragen over gedrag
van de begeleiders van al de arbeidszorginitiatieven in Vlaanderen. Ik heb gekozen voor
e-mailsurveys omdat dit logistiek gezien makkelijker was dan postenquêtes. Op die
manier waren zaken zoals de afdruk van de enquêtes, de enveloppen en de postzegels
geen onoverkomelijke hindernissen meer. Daarnaast gaat het ook sneller, de meeste
mensen maken vlugger tijd voor het invullen van een e-mailsurvey dan van een papieren
survey, deze laatste leggen ze meestal opzij en vergeten ze na een tijdje.
In bijlage 1 is de survey die ik heb afgenomen terug te vinden. Zoals je daar kunt zien
zijn er een heleboel open vragen gesteld. Bij de vragen in verband met de te hanteren
methodieken is de reden dat de methodiek die men binnen een organisatie hanteert
eigen is aan de organisatie zelf. Dat zul je ook merken bij de verwerking van de
resultaten. Bij de vragen rond de vereiste competenties heb ik ook open vragen gesteld
omdat ik schrik had dat ik anders geen volledig zicht zou kunnen krijgen op de vereiste
competenties.
De surveys heb ik afgenomen via een e-mailonderzoek. De vragenlijsten werden
verstuurd naar de 180 organisaties opgenomen in de bijlage op de toegevoegde dvd. Ik
heb 180 organisaties aangesproken zodat ik zeker voldoende input kreeg, rekening
houdend met een mogelijke beperkte respons. Binnen de drie weken volgend op het
versturen hiervan kreeg ik slechts 26 reacties. Nadien heb ik nogmaals een mail
rondgestuurd om de organisaties te herinneren aan mijn onderzoek en om hen de kans
te geven mij alsnog te antwoorden. Na deze herinneringsronde steeg het aantal
respondenten tot 47. Wat dus maakt dat ik een responspercentage heb bereikt van
26,11%. Maar met deze 47 ingevulde surveys heb ik voldoende informatie gekregen om
conclusies uit te trekken. Ik acht dit voldoende omdat er veel gelijkaardige antwoorden
terugkeren waardoor ik de conclusie kan trekken dat ook de organisaties die niet
geantwoord hebben gelijkaardige antwoorden zouden hebben gegeven.
21
2.1.2 Diepte – interviews bij begeleiders van arbeidszorgmedewerkers
Ik heb gekozen voor het afnemen van diepte – interviews van begeleiders van
arbeidszorgmedewerkers. Ik heb drie interviews afgenomen elk bij een organisatie die
een andere werkingsvorm van arbeidszorg hebben. Ik heb een interview afgenomen met
Valérie Hendrickx, medewerkster op de sociale dienst van W&W en trajectbegeleidster
van de arbeidszorgmedewerkers van De Wikke. Daarnaast heeft ook Bram Roossens,
medewerker van de sociale dienst van het SPIT, mij te woord gestaan. Net als Jan
Damen, jobcoach en coördinator van MAGDA Leuven. De lijst en achtergrondinformatie
van deze begeleiders en de organisatie waarin ze werken is terug te vinden in bijlage 4.
Daarnaast heb ik er ook voor gekozen een diepte-interview af te nemen bij een GTB-
trajectbegeleider, Sien Raskin. De informatie van deze organisatie terug te vinden in
bijlage 5, net als de gegevens van de persoon die ik heb geïnterviewd.
De grootste voordeel van diepte – interviews en één van de redenen waarom ik hiervoor
gekozen heb, is het feit dat je de kans hebt om te vragen om meer toelichting wanneer
een antwoord niet duidelijk is. Daarnaast heb ik op deze manier ook de kans gekregen
om andere organisaties te bezoeken en een beeld te krijgen van de werking en
begeleiding ter plekke.
2.1.3 Surveys bij de trajectbegeleiders van GTB
GTB is de belangrijkste toeleider van arbeidszorgmedewerkers. Daarom heb ik ook hen
betrokken bij dit onderzoek. Om een zicht te krijgen op de verwachtingen die de
trajectbegeleiders van GTB hebben van de arbeidszorgbegeleiders binnen de
arbeidszorginitiatieven en de competenties die ze zelf moeten bezitten heb ik ook bij
deze organisatie surveys afgenomen. Deze survey is terug te vinden in bijlage 2. Op
aanraden van mijn contactpersoon bij de organisatie, Sien Raskin, heb ik ook deze
surveys via e-mail afgenomen. Spijtig genoeg had ook deze survey niet de respons die
we, Sien en ik, gehoopt hadden. Van de 30 personen die gevraagd werden om te
reageren, hebben na de eerste ronde slechts 3 personen gereageerd. Na een tweede
ronde steeg dit aantal spijtig genoeg maar met 1 persoon, wat een totaal maakt van 4
personen. Dit is een responspercentage van een kleine 13,33%. Het is dus
vanzelfsprekend dat de gegevens die ik op deze manier heb verkregen niet volledig
representatief zijn, maar toch schetsen ze een beperkt beeld van wat trajectbegeleiders
bij GTB belangrijk achten bij de arbeidszorginitiatieven en zichzelf.
Informatie van de organisatie GTB is terug te vinden in bijlage 4.
2.1.4 Eigen ervaring
Zowel mijn tweede- als derdejaarsstage heb ik mogen doorlopen bij Velo.. In het teken
van mijn stage heb ik telkens de arbeidszorgmedewerkers mogen begeleiden. Binnen
mijn tweedejaarsstage was deze begeleiding een combinatie van begeleiding op de
werkvloer en trajectbegeleiding en tijdens mijn derdejaarsstage ging het vooral om
trajectmatige begeleiding. Maar werkvloerbegeleiding kwam regelmatig wel nog aan bod.
Dankzij deze stages heb ik zelf ook mogen ervaren hoe het is om
arbeidszorgmedewerkers te begeleiden en deze ervaringen heb ik gebruikt in dit
onderzoek.
22
2.2 Beperkingen van het onderzoek
2.2.1 Beperkingen van het afnemen van surveys
Er zijn verschillende beperkingen die ik heb ervaringen tijdens dit onderzoek. De eerste
beperking die ik heb ervaren is het feit dat slechts een beperkt deel van de bevraagde
organisaties en personen hebben geantwoord. Hierdoor kan de representativiteit van
mijn onderzoek in vraag worden gesteld.
De tweede beperking is de tijd die kruipt in de verwerking van dergelijke surveys. Dat is
vooral het geval als je, net als ik, veel open vragen stelt.
2.2.2 Beperkingen van het afnemen van diepte - interviews
Tijd is ook een beperking die ik heb ervaren bij de diepte – interviews. Enerzijds kruipt er
veel tijd in het afnemen zelf, want een interview duurde toch gemiddeld anderhalf uur.
Anderzijds kruipt er ook veel tijd in de verwerking van de interviews.
2.2.3 Beperkingen van de eigen ervaring
Veel dingen die ik tijdens mijn stage gedaan heb, vind ik vanzelfsprekend. Het is toch
normaal dat je probeert te zoeken naar een oplossing wanneer er een probleem is.
Daarom was het ook moeilijk om concreet te zien welke methodieken ik heb gehanteerd
in de begeleiding van mijn arbeidszorgmedewerkers. Maar nadat ik mijn stage op een
objectieve wijze voor mezelf nog eens op rijtje had gezet, merkte ik dat ik ondanks het
feit dat ik het zelf niet besefte ik ook een heel aantal methodieken hanteer.
23
3. Resultaten
3.1 Resultaten survey bij arbeidszorginitiatieven
3.1.1 Functie respondent
Van de 47 personen die deze survey hebben ingevuld, zijn er 19 personen die de
arbeidszorgmedewerkers in hun organisatie trajectmatig ondersteunen. 15 van de
personen die meegewerkt hebben, zijn personen die de arbeidszorgmedewerkers
ondersteunen op de werkvloer. De overige 13 personen hebben een andere functie.
3.1.2 Werkingsvormen
Het in kaart brengen van de werkingsvormen was een beetje moeilijker dan het
voorgaande. Er zijn organisaties waar verschillende werkingsvormen gelijktijdig aanwezig
zijn. Om dit op te lossen, heb ik besloten de antwoorden proportioneel in te brengen bij
de verwerking van de cijfers. Een concreet voorbeeld hiervan is een organisatie die de
drie werkingsvormen heeft: hier werd per werkingsvorm 1/3de aangerekend. Van de 47
organisaties die zijn bevraagd, zijn er 23 die een atelierwerking aanbieden. 9 van de
organisaties bieden begeleid werken aan. De overige 15 hebben een inclusie werking. De
procentuele verdeling is terug te vinden in volgende figuur.
Figuur 6: werkingsvormen bevraagde organisaties
Bron: eigen onderzoek, 2013
3.1.3 Oprichting en subsidie organisatie
Wanneer we kijken naar het oprichtingsjaar van de bevraagde organisaties blijkt de
oudste organisatie opgericht te zijn in 1983 en de jongste organisatie in 2010. Een deel
van deze organisaties krijgt al subsidies vanaf het moment dat ze werden opgericht,
anderen werken nog steeds zelfbedruipend of worden op een andere wijze gefinancierd.
32%
19%
49%Inclusie werking
Begeleid werken
Atelierwerking
24
3.1.4 Aantal arbeidszorgmedewerkers
Uit de vraag naar het aantal arbeidszorgmedewerkers dat binnen de organisatie actief is,
blijkt dat de meeste organisaties meer dan 30 arbeidszorgmedewerkers hebben. De
concrete cijfers zijn terug te vinden in de volgende figuur.
Figuur 7: aantal actieve arbeidszorgmedewerkers
Bron: eigen onderzoek, 2013
3.1.5 Profiel arbeidszorgmedewerkers
Het in kaart brengen van de problematieken van de arbeidszorgmedewerkers was ook
een hele uitdaging. Veel organisaties hebben een ruime doelgroep, waardoor er veel
organisaties meerdere problematieken hebben aangeduid. Deze cijfers heb ik net als bij
de werkingsvormen proportioneel ingebracht. Een andere moeilijkheid is het feit dat
sommige van de doelgroepmedewerkers ondergebracht kunnen worden binnen meerdere
van de problematieken. Om hierop in te spelen heb ik ervoor gekozen om de
meervoudige achterstellingsproblematiek ook als mogelijke optie te geven.
Figuur 8: Problematieken arbeidszorginitiatieven
Bron: eigen onderzoek, 2013
5
4
4
6
37
18
1 tot 5 AZM's
6 tot 10 AZM's
11 tot 15 AZM's
16 tot 20 AZM's
21 tot 25 AZM's
26 tot 30 AZM's
> 30 AZM's
36%
13%
27%
24%
Psychische of
psychiatrische
problematiek
Lichamelijke
problematiek
Mentale
problematiek
Meervoudige
achterstellings-
problematiek
25
3.1.6 Gehanteerde methodieken
In het werkveld worden verschillende methodieken gehanteerd. Zo worden bijvoorbeeld
vraaggestuurd werken, remediërend agogisch handelen, empowerment, motiverende
gesprekvoering, regelmatige functioneringsgesprekken, competentiegericht coachen,
maatzorg en een aantal andere methodieken aangehaald. Maar de meest gebruikte
methodieken blijken de positieve benadering, supported employement en persoonlijke
ontwikkelingsplannen te zijn. Hieronder licht ik deze methodieken kort toe.
De waarderende benadering, ook wel de appreciative inquiry genoemd, vertrekt vanuit
de sterktes van de persoon. Je gaat uit van de krachten van de cliënt en zet de tekorten
op de tweede plaats. De organisaties halen zelf een aantal goede redenen aan om met
deze methodiek te werken. De positieve benadering biedt verschillende mogelijkheden en
verwezenlijkt groei die al dan niet direct zichtbaar is. Wat daarnaast nog positief is aan
deze methodiek is het feit dat het heel stimulerend zou werken. Omdat de persoon zelf
de mogelijkheid krijgt om zijn traject in handen te nemen. Wie slaagt in wat hij zich had
voorgenomen, ziet zijn zelfvertrouwen groeien. Maar iedere methodiek heeft ook een
aantal minpunten. Het minpuntje aan deze methodiek is dat hij erg intensief is.
Het werken met persoonlijke ontwikkelingsplannen houdt in dat de begeleider en zijn
cliënt afspreken dat deze laatste zijn leerproces actief in eigen handen zal nemen. De
begeleider zal dit proberen te faciliteren. Dit persoonlijk ontwikkelingsplan houdt in dat
de cliënt goed nadenkt over zichzelf. Waar is hij goed in, wat doet hij graag, wat zou hij
graag leren, waar wil hij in groeien, … dat zijn allemaal vragen die gesteld kunnen
worden bij het opstellen van een plan. Vervolgens worden er concrete acties
uitgeschreven zodat de cliënt aan de slag kan om zijn doelen te realiseren. Het positieve
aan deze methodiek is dat het traject volledig wordt afgestemd op de cliënt en dat de
cliënt zelf actief regisseur wordt van zijn traject. Door het neerschrijven van bepaalde
doelen krijgt de cliënt perspectief op groei en wanneer groei verwezenlijkt wordt, haalt
men hier voldoening uit. Door het neerschrijven van de te nemen stappen heeft de cliënt
ook steeds iets om op terug te vallen en kunnen er concrete handvaten worden
aangereikt om het vooropgestelde doel te bereiken. Daarnaast maakt deze methodiek
ook een zeer korte opvolging mogelijk, de begeleider staat bij wijze van spreken naast de
cliënt. Maar zoals ik hierboven al aanhaalde, heeft elke methodiek ook zijn minder goede
kanten. Voor deze methodiek zijn dat onder andere de intensiviteit van het traject en de
vele administratie die ermee gepaard gaat. Daarnaast is het ook niet mogelijk om deze
methodiek op iedere doelgroepmedewerker toe te passen want er wordt toch een
bepaald cognitief en verbaal niveau verwacht. Een ander minpuntje is het feit dat deze
methodiek vooral effectief is bij personen die doorstroommogelijkheden hebben, bij
anderen kan de motivatie na een tijdje zoek geraken. Terwijl motivatie toch wel één van
de belangrijkste vereisten is om te kunnen werken met persoonlijke
ontwikkelingsplannen.
Net als de vorige methodieken werkt ook de supported employement methodiek op maat
van de cliënt en werkt deze dus vanuit een individuele benadering. Er kan kort op de bal
worden gespeeld waardoor directe bijsturing mogelijk is. Voor deze methodiek komen er
geen minpunten naar boven vanuit mijn survey. Maar wat houdt deze methodiek dan
concreet in? De supported empoyment methodiek is een methodiek die is overgewaaid
vanuit Ierland. Er wordt gewerkt in vijf stappen. De eerste stap is de assessment, tijdens
deze fase worden de mogelijkheden en competenties van de cliënt in kaart gebracht.
26
Tijdens de tweede fase zoekt de jobcoach naar een gepast werk volledig naar de zin van
de persoon, deze fase noemt men de jobfinding. Vervolgens vindt de jobmatching plaats,
hierbij wordt geprobeerd de cliënt en het mogelijke werk op elkaar af te stemmen en
duidelijkheid te scheppen. Er wordt gekeken naar de personen waarmee de cliënt gaat
werken, de taken die de cliënt zal moeten uitvoeren en dergelijke praktische zaken. De
volgende stap is het werkplekleren. De jobcoach biedt de cliënt een opleiding op de
werkvloer zodat deze over de nodige kennis bezit om zijn taken uit te voeren. Eens de
cliënt deze kennis heeft en deze ook in de praktijk kan omzetten, wordt de intensiviteit
van de begeleiding geleidelijk aan afgebouwd zodat de cliënt steeds zelfstandiger kan
werken. Maar de jobcoach blijft wel een aanspreekpunt voor zowel de cliënt als de
werkvloer. Daarom is er de laatste fase, die van opvolging, hierbij gaat de jobcoach
minstens één keer per maand langs op de werkplaats om te zien hoe het gaat.
3.1.7 Vereiste competenties
Wanneer ik de vraag stel naar de competenties, vaardigheden, kennis, … die vereist zijn
bij de traject- en werkvloerbegeleider van arbeidszorgmedewerkers krijgen we een hele
lijst, deze lijst is terug te vinden in bijlage 5 . De volgende competenties en vaardigheden
komen steeds terug, ongeacht te functie van de begeleider: geduld, empathische
houding, samenwerken, zelfvertrouwen, assertiviteit, communiceren, flexibiliteit, respect,
betrokkenheid, optimisme, kennis van de doelgroep en de sociale kaart, organiseren,
openheid en actief luisteren.
3.1.8 Overheidsondersteuning
Wanneer ik de organisaties vraag of ze voldoende ondersteuning krijgen van de overheid
krijgen we geen al te verrassend antwoord. 25 organisaties zeggen dat ze niet voldoende
ondersteuning krijgen, noch op financieel vlak, noch op deskundig vlak. 15 organisaties
zeggen op financieel vlak wel voldoende ondersteuning te krijgen. Slechts 1 organisatie
zegt voldoende ondersteuning te krijgen op deskundig vlak. 6 zeggen organisaties dat ze
toch voldoende ondersteuning krijgen, zowel op financieel als deskundig vlak.
Figuur 9: Voldoende ondersteuning van de overheid
Bron: eigen onderzoek, 2013
53%
32%
2%
13%Nee
Enkel op
financieel vlak
Enkel op
deskundig vlak
Ja
27
3.1.9 Wetgeving
Als de organisaties zelf de wetgeving zouden mogen vormgeven, komen er veel
gelijkaardige punten naar boven. Het eerste punt dat wordt aangehaald, is meer
deskundige ondersteuning ten aanzien van de organisaties en begeleiders van
arbeidszorgmedewerkers. Het tweede punt dat de organisaties belangrijk achten, is meer
financiële middelen. Deze middelen zijn bedoeld om enerzijds de
arbeidszorgmedewerkers een redelijke vergoeding te geven voor het werk dat ze
verrichten en anderzijds om hen beter te kunnen begeleiden. De gangbare norm van 5
VTE arbeidszorgmedewerkers per 1 VTE begeleider blijkt te hoog te zijn. Er zijn in de
praktijk weinig arbeidszorgmedewerkers die een VTE kunnen presteren waardoor voor de
invulling van die 5 VTE meer dan 5 arbeidszorgmedewerkers begeleid moeten worden.
Bijkomend is dat enkel aanwezige uren doorgegeven mogen worden, terwijl bij de groep
arbeidszorgmedewerkers net aanwezigheid een werkpunt is en je als begeleider dus ook
veel tijd in hen steekt wanneer ze er niet zijn.
Het wegwerken van de wachtlijsten is een ander punt dat wordt aangehaald. De
wachtlijsten bij de arbeidszorginitiatieven stijgen en stijgen maar. Er is dus nood aan een
uitbreiding van de bestaande werkingen en oprichting van nieuwe initiatieven zodat de
kandidaat-arbeidszorgmedewerkers niet nodeloos lang moeten wachten voordat ze een
nuttige dagbezigheid hebben.
Er is ook nood aan een duidelijk en eenvormig statuut voor arbeidszorg. Er heerst
momenteel heel veel onduidelijkheid rond arbeidszorg, zowel bij de
arbeidszorgmedewerkers zelf alsook bij de organisaties en vakbonden. Voor de ene is
arbeidszorg bijna verplicht terwijl dat voor de andere niet het geval is. Daarnaast is er
ook heel veel administratie, als er duidelijkheid zou komen rond het statuut zou deze
administratie ook vereenvoudigd kunnen worden.
Er moet meer aandacht geschonken worden aan de doelgroep en het project arbeidszorg
binnen de maatschappij. Arbeidszorg moet een volwaardige plaats krijgen binnen de
maatschappij. Dit is noodzakelijk om een optimale integratie mogelijk te maken en om
de maatschappij arbeidszorg en zijn medewerkers beter te laten aanvaarden.
Het laatste punt dat aangehaald wordt, is het feit dat ook het economisch circuit
afgestemd moet worden op de doelgroep. Personen met een beperking of bepaalde
problematiek moeten ook de mogelijkheid krijgen om te werken op de klassieke
arbeidsmarkt. Zoals één van de contactpersonen schreef: “Er wordt veel gesproken over
het activeren van mensen, maar velen kunnen door allerlei omstandigheden niet voldoen
aan de huidige verwachtingen. Bovendien is er weinig of geen aanbod meer voor
laaggeschoolden en zijn de verwachtingen in het beschermde circuit vaak niet meer
aangepast aan mensen met een beperking.”. Dus enerzijds moeten de verwachtingen
worden verlaagd zodat de personen van de doelgroep hieraan kunnen voldoen.
Anderzijds moet er ook een gepaste begeleiding kunnen worden aangeboden binnen het
economische circuit zodat de doelgroep meer kansen krijgt om zich te ontwikkelen.
28
3.2 Resultaten survey bij GTB-begeleiders
3.2.1 Gehanteerde methodieken
De methodieken die de GTB-begeleiders hanteren komen zeer sterk overeen met deze
die de begeleiders binnen de arbeidszorginitiatieven hanteren. Zo worden bijvoorbeeld
motiverende gespreksvoering, Vuurwerk(t), criteriumgericht bevragen en de
veranderingscirkels aangehaald. Maar de twee methodieken die door elk van de vier
GTB-begeleiders worden aangehaald zijn de waarderende aanpak en het
oplossingsgericht werken. Hieronder volgt over beide methodieken een woordje uitleg.
Uitleg over de waarderende benadering is terug te vinden bij de resultaten van de survey
voor de arbeidszorginitiatieven. GTB gelooft heel sterk in deze methodiek want zij
geloven in de kansen en talenten van hun cliënten. Deze methodiek helpt om verder te
kijken dan de beperkingen en problemen van een persoon en om te zoeken naar de
mogelijkheden en talenten die ze wel bezitten.
Oplossingsgericht werken houdt in dat je de gewenste situatie voor ogen houdt in plaats
van het probleem dat zich voordoet. Er wordt gekeken naar successen uit het verleden,
dingen die geholpen hebben om een bepaald probleem op te lossen. Oplossingsgericht
werken verloopt in zes fasen. De eerste fase is contact maken. In deze fase leren
begeleider en cliënt elkaar kennen. De volgende fase is het verhelderen van de
veranderbehoefte, hierbij wordt de wil en motivatie om te veranderen onderzocht. De
derde fase is de succesdefinitie, hierbij wordt de wondervraag gesteld. De problemen
worden omgezet in wonderen. Vervolgens benoemt men positieve uitzonderingen.
Problemen zijn er niet constant en de momenten dat ze zich niet voordoen leren ons iets
van de problemen zelf. De voorlaatste stap is het nemen van kleine stapjes in de goede
richting. Kleine stapjes hebben minder kans om een negatief effect te hebben en de
successen bevorderen het nemen van andere stappen. De ‘laatste’ stap is een stap die
eigenlijk al wordt genomen na de eerste stap en nadien een constante is. De acties die
de cliënt onderneemt om dichter bij zijn/haar ‘wonder’ te komen moeten worden
vastgelegd.
3.2.2 Vereiste competenties bij een GTB-consulent
De GTB-consulent moet competenties bezitten zoals geduld, integriteit, empathie,
inlevingsvermogen en verantwoordelijkheidszin. Daarnaast is het ook belangrijk dat de
consulent een vertrouwensband kan opbouwen met zijn/ haar cliënten, actief luistert,
motiverend en activerend kan handelen. Ook kennis van de arbeidsmarkt en de sociale
kaart is heel belangrijk om de cliënt wegwijs te maken binnen de dienstverlening. Daar
bijkomend zijn ook communicatieve en administratieve vaardigheden heel erg belangrijk.
Een overzichtelijk schema van de competenties die volgens de GTB-consulenten vereist
zijn voor het uitvoeren van hun werk is terug te vinden in bijlage 6.
29
3.2.3 Vereiste competenties binnen een arbeidszorginitiatief
Welke competenties verwachten de GTB-consulenten van de traject- en
werkvloerbegeleiders binnen de arbeidszorginitiativieven? Er is een hele lijst met vereiste
competenties, kennis en vaardigheden die verwacht worden. Deze lijst is terug te vinden
in bijlage 6. De voornaamste competenties, vaardigheden en kennis, ongeacht de
functie, zijn: geduld, actief luisteren, motiveren, activeren en administratieve
vaardigheden.
3.3 Resultaten diepte – interviews met begeleiders van
arbeidszorginitiatieven
3.3.1 Gehanteerde methodieken
Binnen W&W werkt men met verschillende methodieken. Voornamelijk hanteert men de
waarderende benadering en probeert men oplossingsgericht te werken. Deze
methodieken werden eerder al uitgelegd bij de verwerking van de surveys.
De jobcoachen van MAGDA Leuven hanteren de supported employment methodiek. Ook
deze werd hiervoor reeds aangehaald en uitgelegd.
Net zoals blijkt uit het interview met Valerie en de surveys bij de arbeidszorginitiatieven
worden er op het werkveld veel verschillende methodieken gebruikt. Hetzelfde blijkt ook
uit mijn interview met Bram. Bram zegt dat de sociale dienst binnen het SPIT een
creatieve mix maakt van verschillende methodieken. Hier zijn verschillende redenen
voor. De eerste rede is dat iedere arbeidszorgmedewerker een eigen aanpak vergt want
ieder van hen heeft andere aandachtspunten. De tweede rede is de eigenheid van de
trajectbegeleider. Elke trajectbegeleider verkiest bepaalde methodieken boven anderen
en kan beter werken met de ene dan wel met de andere methodiek. Maar met welke
methodieken werkt men dan eigenlijk binnen het SPIT? Van welke methodieken probeert
men een mix te maken?
De eerste methodiek die aangehaald wordt, is ‘Sterk aan het Werk’. Deze methodiek
geeft aandacht aan het psychosociale luik van arbeid. Bijvoorbeeld het leren omgaan met
stress en problemen, zelfvertrouwen krijgen, zelfzorg verrichten, omgaan met conflicten.
Ook deze aspecten zijn belangrijk voor het krijgen en behouden van een job. Deze
methode reikt de begeleiders handvaten en tools aan om hun cliënten ook hierin te
ondersteunen.
De Vuurwerk(t) methodiek is een tweede methodiek waarmee men regelmatig werkt.
Deze methodiek is een afgeleide van de waarderende benadering of de appreciative
inquiry. Bij Vuurwerk(t) wordt vertrokken vanuit het beste van de mensen. Concreet
wordt er gewerkt in vier stappen. De eerste stap is het ontdekken van het vuur. Dit
houdt in dat er wordt gezocht naar wat het vuur binnenin aanwakkert en wat de mensen
energie geeft. De tweede stap is de droom- of mirakelvraag. Wat als je morgen wakker
wordt en alles is zoals jij wilt? Deze stap biedt de mogelijkheid om het leven vanuit een
ander perspectief te bekijken. Vervolgens worden er plannen voor de toekomst gemaakt.
Wat wil je bereiken en wat heb je hiervoor nodig? De laatste stap is het op weg gaan
naar het realiseren van deze toekomst. Hierbij worden er effectief stappen ondernomen
naar het doel toe.
30
Een derde methodiek waarmee men regelmatig werkt is doelgericht werken. Doelgericht
werken houdt in dat er ten eerste een doel wordt geformuleerd. Deze formulering
gebeurt liefst volgens het SMART-principe. Het SMART-principe houdt in dat het doel
specifiek, meetbaar, aanvaardbaar, realistisch en tijdsgebonden wordt geformuleerd.
Vervolgens wordt gekeken welke stappen ondernomen moeten worden om dit doel te
bereiken en worden deze stappen ook effectief ondernomen. Het belangrijkste aan deze
methodieken is dat ze volledig op maat van de cliënt kunnen worden gehanteerd en zeer
sterk inzetten op empowerment.
3.3.2 Vereiste competenties bij een trajectbegeleider
Valerie Hendrickx vindt het belangrijk dat iemand in de functie van trajectbegeleider
discreet kan zijn. Je krijgt persoonlijke dingen te horen en het is belangrijk dat je dat niet
gaat rondbazuinen. Dit hoort bij de beroepsdeontologie. Het is ook belangrijk dat je
flexibel bent. Je kan als begeleider wel een plan in je hoofd hebben, maar vaak wordt dat
toch door de één of andere gebeurtenis in de war gestuurd. Samenwerkingsvermogen is
ook een belangrijke competentie want als trajectbegeleider moet je samenwerken met de
begeleider op de werkvloer. Er moet een goede communicatie tussen beide partijen zijn,
zodat iedereen op de hoogte is van wat de ander weet. Deze communicatie is niet enkel
intern van nut, maar ook in het contact met de externe organisaties zoals GTB is dit
belangrijk. In de begeleiding van de arbeidszorgmedewerkers moet je als
trajectbegeleider eerst en vooral een vertrouwensband opbouwen met de cliënt.
Daarnaast is het ook belangrijk dat je informatie op een juiste en verstaanbare wijze
kunt vertalen naar de doelgroep toe. De meeste doelgroepmedewerkers kennen
bijvoorbeeld niets van de wetgeving, jij moet als trajectbegeleider deze kunnen uitleggen
aan hen als ze hier vragen omtrent hebben. Twee andere competenties waaraan Valerie
belang acht, is sociaal en empathisch zijn. Op gebied van kennis is het vooral belangrijk
dat je de sociale kaart kent en begeleidingstechnieken.
Wanneer ik dezelfde vraag voorleg aan Jan Damen krijgen we een aantal dingen te horen
die door Valerie ook belangrijk worden geacht, zoals flexibiliteit, communicatie en
expertise. Jan vind het daarnaast ook belangrijk dat je als trajectbegeleider, of jobcoach
zoals de benaming is bij MAGDA Leuven, administratieve vaardigheden bezit en
verantwoordelijk bent. Ook volhouden is van belang. Als het eens tegenzit, mag je niet
van de eerste keer de moed laten zakken, maar moet je zoeken naar de verschillende
mogelijkheden die er zijn. Naar de cliënten toe moet de trajectbegeleider engagement en
zorg tonen en vooral maatwerk kunnen leveren. Zoals Jan tijdens het interview zegt:
“Normaal wordt er aan de persoon geknipt zodat deze in de job past, maar deze mensen
hebben vaak al zoveel meegemaakt dat er nu aan de job geknipt wordt zodat deze
aansluit bij de cliënt.”.
Bram Roossens’ antwoorden sluiten aan bij deze van Valerie en Jan. Empathisch
inlevingsvermogen, flexibiliteit, communicatieve vaardigheden en expertise zijn allemaal
eigenschappen die een trajectbegeleider moet bezitten. Daarnaast is het ook heel
belangrijk dat je luisterbereidheid toont en een positieve kijk hebt op de dingen. Er kan
altijd wel eens iets fout lopen, maar dan mag je niet direct de moed laten zakken. Ook
geduld is een belangrijke eigenschap. Net zoals luisterbereid zijn en open staan voor
nieuwe personen. Wat Bram daarnaast nog van belang acht zijn organisatorische
vaardigheden hebben en niet puur emotioneel handelen. Je moet soms ook je ratio
gebruiken.
31
3.3.3 Vereiste competenties bij een werkvloerbegeleider
Een werkvloerbegeleider moet net zoals een trajectbegeleider volgens Valerie bezitten
over communicatieve en sociale vaardigheden. Net als samenwerkings- en
organisatievermogen. De werkvloerbegeleider moet in staat zijn om een
vertrouwensband op te bouwen met de arbeidszorgmedewerkers. Via passende
begeleidingstechnieken moet hij de doelgroep kunnen ondersteunen en structuur bieden.
Als werkvloerbegeleider moet je fungeren als een voorbeeldfiguur, je moet
verantwoordelijkheidszin tonen maar ook empathie en flexibiliteit zijn belangrijk. Op de
werkvloer moet de begeleider op een eenvoudige en duidelijke manier de
arbeidszorgmedewerkers praktische zaken aanleren. Hierbij is werken op maat heel
belangrijk.
Binnen begeleid werken is er niet echt sprake van een werkvloerbegeleider, de jobcoach
zorgt ervoor dat de arbeidszorgmedewerker de nodige praktische kennis en vaardigheden
bezit. Maar wat Jan zeker belangrijk acht op een werkvloer is respect.
Geduld, communicatie, empathie en positivisme zijn zaken die Bram belangrijk acht aan
een werkvloerbegeleider. Daarnaast zijn ook ervaring, mensenkennis en organisatorische
vaardigheden mooi meegenomen.
3.3.4 Beleidspunten
Wanneer de geïnterviewde personen gevraagd worden wat ze van het beleid vinden en
wat zij zouden veranderen is er één punt dat er boven uit springt. De administratieve
rompslomp die arbeidszorg met zich meebrengt, moet worden vereenvoudigd en
afgebouwd.
Een ander punt dat men zeker belangrijk vindt, is een duidelijk statuut voor arbeidszorg.
Momenteel bevindt dit statuut zich in een grijze zone die zowel voor het beleid, de
arbeidszorginitiatieven en de arbeidszorgmedewerkers zelf weinig kleur krijgt.
Op vlak van doorstroom is het belangrijk dat de overheid en de beleidsmakers beseffen
dat doorstroom niet voor iedereen mogelijk is. Voor sommige mensen is het al een hele
prestatie om binnen arbeidszorg te werken en dat goed te doen. Voor andere personen
zijn hogere arbeidsvormen mogelijk, maar dit geldt dus niet voor alle
arbeidszorgmedewerkers.
Het laatste punt dat naar boven komt is het feit dat er een tegemoetkoming zou moeten
komen voor deze mensen. De mensen die in arbeidszorg werken, krijgen hun ziekte-,
invaliditeits- of werkloosheidsuitkering gedurende de periode van arbeidszorg. Maar deze
mensen doen wel moeite om te werken binnen hun mogelijkheden. Momenteel zijn er wel
al organisaties die een onkostenvergoeding geven, bijvoorbeeld Velo geeft € 0,65/uur,
maar dit is geen verplichting. Sommige andere organisaties geven bijvoorbeeld eten, de
arbeidszorgmedewerkers bij De Wikke krijgen elke midd ag een gratis maaltijd. Maar
toch geven nog niet alle organisaties een onkostenvergoeding, ongeacht in welke vorm.
Daarom zou er een verplichte tegemoetkoming moeten worden ingevoerd hoger is dan
de onkostenvergoeding van minder dan 1 euro per gewerkt uur.
32
3.4 Resultaten diepte – interview met een GTB – begeleidster
3.4.1 Gehanteerde methodiek(en)
Binnen GTB wordt vooral oplossingsgericht gewerkt. Deze methodiek werd bij de
verwerking van de surveys reeds uitgelegd.
3.4.2 Vereiste competenties bij een GTB-consulent
Een GTB-consulent moet in de eerste plaats een vertrouwensband kunnen opbouwen met
zijn cliënt. Om deze band op te kunnen bouwen, is het belangrijk dat je actief luistert en
de cliënt kunt geruststellen. Eens de vertrouwensband opgebouwd is, kan de consulent
samen met de cliënt een geschikte werkplaats zoeken. Om dit op een efficiënte manier te
kunnen doen, moet de GTB-consulent voldoende kennis hebben van de sociale kaart en
de arbeidsmarkt. Daarnaast moet hij ook beschikken over voldoende communicatieve en
sociale vaardigheden. Dit nodig naar de cliënt toe, maar ook naar potentiële
werkplaatsen toe. Daarnaast is het ook nodig om contact te kunnen houden met de
organisatie waarbinnen de arbeidszorgmedewerker tewerkgesteld wordt.
3.4.3 Vereiste competenties bij een trajectbegeleider
De trajectbegeleider binnen het arbeidszorginitiatief moet respect en empathie tonen. Hij
moet kansen bieden aan de arbeidszorgmedewerker zodat deze voldoende
mogelijkheden krijgt om te groeien en leren. Daarnaast moet de trajectbegeleider ook
een vaste contactpersoon zijn voor de GTB-consulent van de cliënt. Er moet voldoende
contact en uitwisseling plaats vinden tussen enerzijds de werkvloerbegeleider en de
trajectbegeleider maar ook tussen de trajectbegeleider en de GTB-consulent.
3.4.4 Vereiste competenties bij een werkvloerbegeleider
De werkvloerbegeleider van een arbeidszorginitiatief moet over dezelfde eigenschappen
beschikken als de trajectbegeleider. Er moet respect en empathie getoond worden. De
werkvloerbegeleider moet communicatief in staat zijn om enerzijds contact te houden
maar anderzijds ook aan informatie-uitwisseling te doen met zowel trajectbegeleider als
GTB-consulent. En net zoals de trajectbegeleider moet ook de werkvloerbegeleider de
arbeidszorgmedewerker voldoende ruimte en kansen bieden om te groeien.
33
3.5 Eigen ervaringen
Ik zet enkele van mijn eigen ervaringen op een rijtje en de daarmee samenhangende
competenties en methodieken die gehanteerd werden bij de begeleiding van de personen
in kwestie.
3.5.1 Phil
Binnen mijn stagecontext wordt er gewerkt met persoonlijke ontwikkelingsplannen. In
deze persoonlijke ontwikkelingsplannen staan om te beginnen de algemene gegevens
van de arbeidszorgmedewerkers. Deze algemene gegevens zijn bijvoorbeeld hun naam,
hun contactgegevens, de contactgegevens van hun GTB-begeleider, hun subsidiedossier,
hun werkrooster, … Maar daarnaast staan er ook de verslagen in van de individuele
gesprekken die we met hen aangaan. Bijvoorbeeld bij het vervolledigen van de
persoonlijke ontwikkelingsplannen werd er aan de arbeidszorgmedewerkers gevraagd
waar ze op die moment stonden. Wat vonden ze zelf dat er goed liep? Wat vonden ze zelf
dat er slecht liep? Hoe zouden bepaalde dingen beter kunnen worden? Hoe kunnen we dit
dan concreet in de praktijk aanpakken? Vervolgens werd er ook de Vuurwerk(t)-vraag
gesteld: “Als je binnen Velo mocht doen wat je wilt, wat zou dat dan zijn?”. Veel van de
arbeidszorgmedewerkers waren blij met de plaats waar ze op die moment stonden,
anderen gaven aan dromen te hebben binnen Velo. Zo is er bijvoorbeeld één van de
arbeidszorgmedewerkers, Phil, die graag binnen twee à drie maanden tijd een vaste,
betaalde job bij Velo wou krijgen. Dit is een vraag die Phil al meermaals heeft gesteld en
waarop wij al meermaals een negatief antwoord hebben moeten geven. Want deze
persoon is technisch vrij zwak, waardoor hij erg vaak een vraag komt stellen. En hij komt
meestal te laat. Daarnaast schat hij zichzelf ook veel hoger in dan dat de begeleiders
hem ervaren. Bijvoorbeeld wanneer je zegt dat hij regelmatig te laat komt dan zegt hij
dat het maximum één keer per week is, terwijl het eigenlijk bijna dagelijks gebeurt. Dus
een vaste, betaalde tewerkstelling zit er voor hem niet in. Maar omdat zijn vraag vooral
uitging van het feit dat hij meer financiële middelen wou om zelfstandig te kunnen gaan
wonen, stelden we hem het doorstroomproject arbeidszorg voor. Want binnen dit project
krijgen we de kans om allerlei bijkomende acties te ondernemen waardoor Phil ten eerste
al een beter zelfinzicht krijgt en waardoor we ten tweede ook kunnen ontdekken welk
werk Phil eventueel aan zou kunnen en binnen welke sector dit dan zou zijn. Daarnaast
kunnen we ook competentieversterkend optreden en zo proberen te werken aan het op
tijd komen. In het beste geval vinden we zelfs vast, betaald werk voor hem.Phil vond het
goed, maar zijn GTB-begeleidster moest het ook goedkeuren. Vervolgens werd er een
afspraak vastgelegd met de GTB-begeleidster waarbij we samen met Phil zouden
bekijken of hij al dan niet in dit DAZ-project zou stappen. De betrokken partijen hebben
ervoor gekozen op Phil te laten starten binnen het DAZ-project,
Welke competenties hadden mijn collega’s en ik nodig binnen deze situatie? Allereerst
heel veel geduld, Phil vraagt om de vijf minuten uitleg over iets wat soms kan maken dat
je als werkvloerbegeleider snel geïrriteerd raakt als je geen geduld hebt. Geduld is ook
nodig om de steeds terugkomende vraag naar een vaste, betaalde job binnen Velo op
een goede manier te kunnen beantwoorden. Als je na de vijfde keer dat deze vraag komt
ineens heel boos wordt op Phil, zou de vertrouwensband die je met hem hebt opgebouwd
kunnen versplinteren. Je moet dus met andere woorden je verwachtingen afstemmen op
de handelingssnelheid en het leervermogen van de ander.
34
Ten tweede is het ook nodig om duidelijk te communiceren met Phil. Redenen aanhalen
waarom Phil geen vaste, betaalde job bij Velo krijgt is, hier een voorbeeld van. “Phil, Velo
heeft geen financiële middelen om u in dienst te nemen.” “Phil, technisch ben je niet
sterk genoeg om een vaste arbeider te worden. Om een vaste arbeider te worden moet
je volledig zelfstandig kunnen werken zonder een begeleider naast u.” Ook in het
uitleggen van de technische zaken is duidelijkheid belangrijk. Alles moet stap voor stap
worden uitgelegd en liefst niet teveel informatie ineens want anders is hij de draad kwijt.
Je moet dus gecompliceerde zaken duidelijk kunnen maken in begrijpelijke taal op het
niveau van de arbeidszorgmedewerker. Daarnaast zijn communicatieve vaardigheden
ook belangrijk naar zijn GTB-begeleidster toe. Wij als arbeidszorginitiatief moeten aan
zijn GTB-begeleidster op de hoogte houden van het functioneren van Phil. We moeten
motiveren waarom wij Phil in het DAZ-project willen opstarten. We moeten om hem in dit
DAZ-project op te starten onze bevindingen neerschrijven om in zijn MEA te zetten. Het
multi-elementen advies is een instrument om aan te tonen welke acties werden
uitgevoerd tijdens de zorgbegeleiding en welke impact deze acties hebben gehad op de
arbeidsmogelijkheden en het traject van de cliënt. Daarnaast wordt het ook vaak
gehanteerd als een soort van voortgangsverslag waarin de groei van de klant door alle
begeleiders aangevuld kan worden. En zo zijn hier nog veel andere voorbeelden die het
belang van communicatieve vaardigheden illustreren.
De derde competentie die nodig was is het vermogen om Phil te confronteren met het feit
dat hij niet één maar meerdere keren per week te laat komt. We moesten hem met
andere woorden een spiegel voorhouden en hem laten inzien dat de situatie niet is zoals
hij ze ziet.
De vierde competentie die hier nodig was, was kennis van de ontwikkelingen die zich
afspelen binnen de sector. Als wij niet wisten dat er een dergelijk project als DAZ was,
zouden we Phil hier ook niet kunnen laten instappen.
3.5.2 Daan
Daan is een alleenstaande man van 65 jaar. Vroeger heeft hij gewerkt als postbode maar
nadat hij een herseninfarct heeft gekregen, kon hij deze job niet meer aan. Daarbij
komend is Daan door de euthanasie van zijn toenmalige vriendin in de psychiatrie
beland. Stilaan heeft hij nadien zijn leven herpakt, en hij begon als vrijwilliger bij Velo te
werken. Daan werd verantwoordelijk voor de werkkledij van de personen die op de
werkvloer werkten.
Daan zorgde ervoor dat de was werd weggebracht, deze werd teruggehaald en dat
iedereen propere kleren had om te werken. Maar Velo groeide en zo ook het aantal
personen voor wiens kleren Daan moest zorgen. Daan kreeg een rek met een vakje per
medewerker waarin hij op woensdag de propere broek in moest leggen en twee rekken
om de T-shirts aan te hangen. En een oud schoolbord waarop de namen van al de
medewerkers stonden en de nummer van de twee broeken die ze toegewezen kregen.
Maar zoals je ziet op de onderstaande figuur wijzigde Daan hier vaak dingen aan, en had
hij in zijn trolley een map zitten met ook nog eens allerlei papieren waarop hij dingen
had gewijzigd waardoor hij er na een tijdje zelf niet meer goed aan uit kon. Wanneer hij
een broek niet vond dan kreeg de persoon een andere broek, maar die broek was dan
weer van iemand anders dus kreeg die persoon ook een andere broek en zo kwam Daan
terecht in een vicieuze cirkel. Een daarbij komend probleem was dat de medewerkers zelf
35
ook aan de rekken met kleren konden en dat ze regelmatig de broek van een andere
persoon namen als er iets scheelde met die van hun. En zo kwam men weer terecht in
een vicieuze cirkel, want als de ene persoon geen broek in zijn vakje vond nam die de
broek van een andere persoon enzovoort.
Figuur 10: kledingbord
Bron: Velo vzw, 2013
Na verloop van tijd leed Daan duidelijk onder de vicieuze cirkels die gecreëerd werden.
Hij stond zelfs op een bepaald moment met tranen in zijn ogen op de bureau om te
zeggen dat hij het niet maar zag zitten. Dus werd er tegen Daan gezegd dat hij de
komende twee weken niet meer moest komen en dat we een oplossing voor hem gingen
zoeken. Aangezien Daan postbode is geweest was het idee van de vakjes op zich wel een
goed idee, alleen het idee van het schoolbord en de papieren waarop hij wijzigingen aan
kon brengen was dat niet. Er werden nieuwe rekken geplaatst, in een ruimte die
afgesloten was via een balie, waarop de namen van de medewerkers werden geplakt en
waarbij iedere medewerker een genummerd vakje kreeg. Dit kan je zien op
onderstaande figuren. De T-shirts kregen ook een rek waarbij de T-shirts met lange
mouwen werden gescheiden van die met korte mouwen en ze allemaal ook nog eens op
maat werden gesorteerd.
36
Figuur 11 & 12: kledingrek
Bron: Velo vzw, 2013
Maar welke oplossing kon er komen voor het schoolbord en de papieren? Gelukkig
hebben we binnen het administratief team iemand die vroeger computerprogrammeur is
geweest. Deze persoon heeft een programma in Access uitgeschreven waarbij er
verschillende niveau’s van inzage zijn. Daan kan het programma raadplegen en er een
opmerking in noteren maar Daan kan niet zelf de broeknummers wijzigen of een dossier
voor nieuwe medewerkers aanmaken. Elke medewerker heeft een dossier in dit
programma waarin een foto van de persoon in kwestie staat en de nummer van de
broeken die aan deze persoon werden toegewezen alsook de plaats van het vakje binnen
het kledingrek. Op deze manier weet Daan welke broek van wie is en kan hij makkelijker
de plaats van het rekje van de persoon terug vinden.
Figuur 13: kledingprogramma
Bron: Velo vzw, 2013
Na Daans zijn terugkeer werd het nieuwe systeem stap voor stap uitgelegd en hij kon er
mee werken. Maar na een tijdje zagen we dat Daan toch nog steeds zaken noteerde en
wijzigde op papier als er bijvoorbeeld iemand was die bij hem kwam zagen achter een
andere broek. Om dit probleem op te lossen werd er een vaste werkvloerbegeleider
37
aangewezen om Daan op te volgen, de begeleider van het magazijn nieuwe onderdelen.
Er werden duidelijke afspraken met de medewerkers gemaakt over het inleveren van
vuile was en het krijgen van propere kleren. Daarnaast werd er afgesproken dat als er
problemen zijn met de kleren er naar de werkvloerbegeleider of vaste
magazijnmedewerker gegaan moet worden. De werkvloerbegeleider en vaste
magazijnmedewerker hebben volledige inzage in het progamma en kunnen zo Daans
opmerkingen bekijken en nieuwe dossiers aanmaken. Omdat we merkten dat Daan op
vrijdagavond, wanneer de vuile was wordt ingeleverd en de propere kleren worden
meegegeven, een beetje verloren liep hebben we met hem afgesproken dat hij niet meer
op vrijdag komt. Hij komt enkel nog op maandag om de vuile was weg te doen en op
woensdag om de propere was te gaan halen.
Welke competenties waren er nodig binnen deze situatie? De eerste twee competenties
zijn het hebben van een empathisch inlevingsvermogen en een actief luistervermogen.
De moment dat Daan met tranen in zijn ogen de bureau binnenkwam had hij nood aan
iemand die naar zijn verhaal wou luisteren, en hem hier ook de aandacht en ruimte voor
gaf. Het was ook belangrijk dat deze persoon zich kon inleven in Daan zodat we een
beter zicht kregen op zijn emoties en gedachten. Als er niet naar zijn verhaal werd
geluisterd en er tegen hem was gezegd dat hij zich niet zo moest aanstellen was Daan
waarschijnlijk die dag bij ons vertrokken en niet meer teruggekomen.
Creativiteit is ook een belangrijke competentie. Binnen een onverwachte situatie met
originele oplossingen komen, is belangrijk. Op die manier ontwikkel je nieuwe werkwijzen
waarmee bestaande situaties verbeterd of vervangen kunnen worden. We hadden Daan
kunnen laten verder doen met het krijtbord en zijn papieren maar dan was het probleem
nog niet opgelost. De invoer van het computerprogramma maakt dat Daan nog steeds
zijn werk kan doen maar dan zonder de ergernissen en wrevel die er voordien waren.
Communiceren is een andere belangrijke competentie, zowel naar Daan als naar de
andere medewerkers toe. Daan en de andere medewerkers hebben nood aan
duidelijkheid dus is het noodzakelijk dat er duidelijk over de zaken gecommuniceerd
wordt. De medewerkers werden per atelier samengeroepen en kregen de boodschap dat
ze hun vuile kleren de laatste werkdag van de week moeten binnenbrengen en ze dan
meteen hun propere kleren krijgen voor de week erop. Op de balie aan de kleren werd
dezelfde boodschap opgehangen. Naar Daan toe was communicatie belangrijk om hem
op de hoogte van de wijzigingen die werden doorgevoerd en hem uit te leggen hoe het
programma werkt.
Kennis is ook belangrijk, als we geen programmeur in ons midden hadden konden we
nooit een gelijkaardig programma ontwikkelt hebben.
Ook betrokkenheid is belangrijk. Tijdens de afwezigheid van Daan heb ik samen met
enkele collega’s de bedeling van de kledij op me genomen. Op die manier kregen we een
betere kijk op de problemen en konden we aan den lijve ondervinden hoe het was voor
Daan om zijn opdrachten uit te voeren.
38
3.5.3 Toon
Toon is een jongen van 23 jaar. Hij woont samen met zijn zus, diens dochtertje en vriend
bij zijn overbezorgde moeder. Toon werkt binnen het logistiek team van Velo.
Nog voor Toon bij ons begon, hing zijn moeder al bij ons aan de lijn. Zij was er niet mee
akkoord dat Toon bij ons logistieke taken zou uitoefenen en al helemaal niet op vrijwillige
basis. Na een aantal telefoontjes en verduidelijkende woorden was dat probleem
opgelost. Maar de dag voordat Toon bij ons zou starten bleek dat hij zijn aanvraag tot
vrijstelling helemaal niet had ingediend bij de RVA. Dus kreeg Toon een tweede kans, die
hij verspeelde door niet te komen opdagen. Vervolgens kreeg Toon een derde, laatste
kans, waarop hij inging. Maar na de eerste dag dat Toon bij ons werkte kregen zowel wij
als zijn GTB-begeleidster al telefoon van zijn moeder om te zeggen dat Toon niet wist
wat hij moest doen. Terwijl we aan het begin van de dag duidelijk tegen hem hadden
gezegd dat hij de eerste dagen mee moest lopen met Ali die al een tijdje de logistieke
taken uitvoerde. Dus besloten we een overzicht te maken van de taken die uitgevoerd
moeten worden. Dit overzicht hangt in A3-formaat op het bord in de keuken, de A4-
versie ervan zit in bijlage 7. Per taak werd er ook een taakfiche uitgewerkt. In deze
taakfiche wordt stap voor stap uitgelegd hoe een taak uitgevoerd moet worden, en wordt
elke stap ook nog een geïllustreerd aan de hand van tekeningen. Omdat Toon niet de
enige persoon is die logistieke taken uitoefent en omdat we een heel diverse doelgroep
hebben, werden deze taakfiches in overleg met de Nederlandse taalcoach opgesteld. De
taalcoach is een leerkracht Nederlands van de VDAB die op de werkvloer Nederlandse les
komt geven. Zij helpt ons bij het uitwerken van allerlei projecten om onze medewerkers
te ondersteunen in het leren van de Nederlandse taal. In bijlage 8 zit een voorbeeld van
dergelijke taakfiche. Een andere stap die werd genomen is het aanduiden van twee
werkvloerbegeleiders voor het logistiek team, waarvan ik er één ben. Op deze manier
hebben Toon en zijn collega’s een vast aanspreekpunt en kunnen andere personen met
hun klachten bij ons terecht.
Één van de competenties die nodig was bij deze situatie is geduld, zowel ten aanzien van
Toon als ten aanzien van zijn moeder. De moeder van Toon heeft verschillende keren
kwaad aan de telefoon gehangen. We konden moeilijk de telefoon voor deze vrouw
neerleggen want ze was enkel maar bezorgd om haar zoon. Dus werd er geprobeerd haar
te kalmeren en op een rustige manier uit te leggen hoe de situatie was. Ook bij Toon
hebben we geduld moeten hebben. We hebben hem drie kansen gegeven en hij heeft pas
de derde gegrepen nadat we hem duidelijk hadden gemaakt dat dit zijn laatste was.
Assertiviteit was ook nodig, vooral ten aanzien van Toon zijn moeder. Er moest op een
niet kwetsende, tactvolle manier worden gezegd dat zo’n gedrag, zoals zij aan de
telefoon vertoonde, niet geapprecieerd wordt en dat Toon oud genoeg is om voor
zichzelf op te komen. Dat hebben we na het telefoontje ook met Toon besproken en
voorlopig heeft zijn moeder nog niet teruggebeld.
Taak- en individugericht leiderschap zijn ook belangrijk. Toon moest duidelijkheid krijgen
over zijn taken, en hierbij mochten we moesten we niet alleen zijn taken maar ook zijn
persoon voor ogen te houden. Om Toon deze duidelijkheid te geven was het belangrijk
dat we eerst voor onszelf de taken duidelijk voor ogen kregen en we deze vervolgens op
zijn niveau konden vertalen. Bij deze vertaling moesten de taken worden verdeelt,
instructies worden gegeven en afspraken worden gemaakt.
39
3.5.4 Hans
Hans is een jongeman van 22 jaar. Hij heeft op een BuSO school gezeten maar heeft zij
studies hier niet afgerond. Hans leert heel traag dingen bij en vergeet ook snel dingen.
Technisch is hij minder sterk maar op sociaal vlak is hij heel sterk. Als je hem niet zou
kennen en met hem zou beginnen praten, zou je niet merken dat hij mentaal zwakker is.
Hans is Velo binnengekomen met de droom om zo snel mogelijk bij een fietsenmaker te
kunnen gaan werken, maar al snel werd duidelijk dat dit er niet voor hem inzat. Hij leert
zoals ik eerder aanhaalde erg traag en zijn technisch kunnen is niet zo sterk. Dus
probeerden we Hans op een subtiele manier van deze droom af te krijgen. Omdat hij
sociaal heel sterk is proberen we hem meer in die richting te schuiven door hem
rondleidingen te laten geven aan bezoekers. Samen met hem heb ik een checklist
opgesteld van zaken die per afdeling het vermelden waard zijn bij een rondleiding. Deze
checklist is terug te vinden in bijlage 9. Wat belangrijk is bij Hans is het feit dat hij zich
betrokken voelt. Zo heeft de preventieadviseur hem bijvoorbeeld gevraagd om mee in te
staan voor het afvalbeheer binnen de organisatie. Om te beginnen hebben ze samen
gezeten om te kijken hoe het beter kan, zo kwam Hans op het idee om op elke vuilbak
niet enkel te schrijven wat er in moet maar er ook een locatie en afbeelding bij te zetten.
Zo kwamen we uiteindelijk uit op papieren zoals de onderstaande figuren.
Figuur 14, 15, 17 & 16: afvalpapieren
Bron: Velo vzw, 2013
Nadat de papieren werden gemaakt en afgedrukt, mocht Hans samen met een collega al
de papieren plastificeren. Momenteel moeten er nog een aantal worden geplastificeerd,
maar eens dat gebeurd is, mag Hans samen met een collega de papieren op de juiste
vuilbakken plakken. Vervolgens zal hij aangesteld worden als rechterhand van de
preventieadviseur en zal het Hans zijn taak zijn om er mee voor te zorgen dat de
afvalbakken op tijd worden leeggemaakt en terug op de juiste plaats terecht komen.
Ook uit deze situatie komen een aantal competenties naar boven die belangrijk zijn voor
een begeleider van arbeidszorgmedewerkers. De eerste competentie is het kunnen
aansturen van anderen. Omdat Hans snel dingen vergeet heeft hij enorm veel nood aan
heldere instructies en richtlijnen, en is het belangrijk dat je als begeleider hierop
anticipeert.
40
Het kunnen coachen van iemand anders is ook belangrijk. Via het coachen wordt de
ander gestimuleerd om kennis, competenties en talenten te ontwikkelen die noodzakelijk
zijn voor het bereiken van persoonlijke doelen.
Delegeren is een andere competentie die men moet bezitten. De preventieadviseur moet
weten welke taken hij kan overlaten aan Hans en hoe hij de taken op een duidelijke
manier uit moet leggen aan Hans.
Anderen kunnen motiveren is ook een belangrijke competentie. Via de positieve
ervaringen en feedback die Hans krijgt van de rondleidingen die hij geeft, hopen we hem
te motiveren om af te stappen van de droom om iets puur technisch na te streven en
hem te laten inzien waar zijn kwaliteiten liggen.
3.5.5 Bijkomende competenties
De situaties die ik hierboven heb aangehaald, illustreren enkele van de competenties die
een begeleider van arbeidszorgmedewerkers volgens mij moeten bezitten. Maar er zijn
nog negen andere competenties die niet naar boven zijn gekomen binnen de aangereikte
situaties, maar die ik toch als belangrijk heb ervaren.
De eerste competentie is flexibel zijn. Deze houdt in dat je jezelf gemakkelijk aanpast
aan veranderingen in de omgeving, taken, verantwoordelijkheden of mensen. Als je met
arbeidszorgmedewerkers werkt, kun je zoveel plannen als je wilt maar er zal vaak wel
iets onverwachts gebeuren waarop je moet kunnen anticiperen.
De tweede competentie is organisatievermogen bezitten. Hierboven zeg ik wel dat er
altijd wel iets gebeurt dat je planning in de war stuurt, maar toch is het belangrijk dat je
voor jezelf prioriteiten kan stellen. Als je geen prioriteiten kan stellen kom je niet vooruit
en dat is voor de arbeidszorgmedewerkers juist heel belangrijk. Bijvoorbeeld als we
tijdens de afwezigheid van Daan niet planmatig hadden gewerkt aan het verhuizen van
de kledij was dat hele project nooit op tijd afgeraakt.
Doorzettingsvermogen is een derde belangrijke competentie. Je moet langdurig, intensief
met een taak kunnen bezig zijn, ook als het eens tegenzit. Het is realistisch dat één van
je arbeidszorgmedewerkers je teleurstelt, maar dat wilt niet zeggen dat je de moed moet
laten zakken. Nee, je moet door blijven zetten want uiteindelijk behaal je samen wel het
beoogde resultaat.
De vierde competentie die ik belangrijk vind, is klantgericht kunnen werken. Je moet de
wensen en behoeften van de arbeidszorgmedewerker kunnen onderzoeken en hiernaar
handelen. Daarom is het ook belangrijk dat je mensenkennis bezit. Als je mensenkennis
hebt, heb je sneller een zicht op het gedrag, de beweegredenen en wensen en behoeften
van anderen.
Leervermogen is de vijfde competentie is belangrijk is. Onder de term leervermogen
versta ik het vermogen om nieuwe informatie en ideeën op te kunnen nemen en
vervolgens om te kunnen zetten in de praktijk. Je kunt niet enkel van je collega’s leren
maar ook van de personen die je begeleidt. Van de ene persoon kan je bijvoorbeeld leren
gestructureerd te werken, van de andere persoon kan je leren hoe je dingen simpel uit
moet leggen en van weer een andere persoon kan je leren loslaten. Net als de diversiteit
van de doelgroep zijn ook de dingen die je van hen kan leren heel divers.
41
De zesde en zevende competentie hangt samen met de competentie communiceren,
namelijk mondeling en schriftelijk uitdrukkingsvermogen. Je moet als begeleider
contacten kunnen leggen met de doelgroep, andere begeleiders en andere organisaties.
Daarnaast is het ook belangrijk dat je jezelf op een begrijpelijke manier kan uitdrukken
ten aanzien van de persoon die voor je staat. Ook het maken van verslagen en dergelijke
hoort hierbij.
Samenwerken is de achtste competentie. Samen met anderen kunnen werken aan een
doel is belangrijk. Om dit doel te bereiken moet er een optimale afstemming plaatsvinden
tussen de eigen kwaliteiten en belangen en die van de andere persoon. Een
trajectbegeleider moet bijvoorbeeld samenwerken met een werkvloerbegeleider. Beide
moet ook samenwerken met de GTB-begeleider en de arbeidszorgmedewerker.
De laatste, negende, competentie is computerkennis. Alleen al voor het opstellen van een
verslag is computerkennis nodig. Computerkennis hadden we bijvoorbeeld ook nodig
voor het opstellen van de taakfiches, het overzicht van de logistieke taken, de papieren
van de afvalbakken en het computerprogramma van Daan.
42
4. Conclusies en aanbevelingen
Vanuit mijn onderzoek kunnen verschillende conclusies worden getrokken. In dit
hoofdstuk zal ik deze kort nog eens op een rijtje zetten. Eerst leg ik de algemene
conclusies uit die verband hebben met mijn probleemstelling. Naast de conclusies schets
ik ook enkele aanbevelingen die kunnen inspelen op de conclusies. Vervolgens schets ik
ook andere conclusies die vanuit mijn gesprekken en surveys knelpunten blijken te zijn.
Op deze knelpunten formuleer ik ook aanbevelingen die de begeleiding kwalitatiever
kunnen maken.
4.1 Algemene conclusies en aanbevelingen
4.1.1 Passende methodiek(en)
Mijn eerste en belangrijkste conclusie is dat er geen enkele methodiek is die volledig de
juiste is. Elke arbeidszorgmedewerker heeft een aanpak op maat nodig en elke
begeleider heeft zelf bepaalde voorkeuren in methodieken om mee te werken. Daarnaast
heeft ook elke organisatie zelf een bepaalde voorkeur en cultuur op vlak van begeleiding.
Omwille van deze redenen hanteren de meeste organisaties een mix van methodieken
waarin flexibel gewisseld wordt van de ene naar de andere methodiek.
Om de organisaties en begeleiders voldoende op de hoogte te houden van de
methodieken die er bestaan, is uitwisseling nodig op deskundig en vakkundig gebied. Er
moeten voldoende overleg-, uitwisselings- en vormingsmomenten worden georganiseerd
zodat de organisaties hun ervaringen en deskundigheid kunnen uitwisselen en
bijschaven. Op die manier kunnen de organisaties een nog meer kwalitatieve begeleiding
aanbieden aan hun arbeidszorgmedewerkers.
4.1.2 Vereiste competenties
Een tweede conclusie is dat een begeleider van arbeidszorgmedewerkers, ongeacht of
deze een GTB-, traject- of werkvloerbegeleider is, over heel veel competenties moet
beschikken. Zoals blijkt uit de surveys en interviews zijn de belangrijkste competenties:
flexibiliteit, geduld, empathie, communiceren, samenwerken en kennis van de doelgroep
en de sociale kaart. Het is belangrijk om te weten dat deze competenties niet enkel
specifiek zijn voor het begeleiden van arbeidszorgmedewerkers maar dat dit eigenlijk
competenties zijn waarover alle trajectbegeleiders moeten beschikken. De vereiste
competenties heb ik verwerkt in een soort van competentiehandboek voor begeleiders
van arbeidszorgmedewerkers. In dit competentiehandboek staan de competenties, die uit
mijn onderzoek naar boven kwamen, uitgeschreven zodat duidelijk is wat de
verschillende competenties willen zeggen. Dit competentiehandboek is terug te vinden op
de dvd in bijlage.
Voor het behalen van deze competenties is het onderwijs een belangrijke actor. Door
middel van stages en praktijklessen moet hierop worden ingezet, nog meer dan
momenteel al gedaan wordt.
43
4.2 Andere conclusies en aanbevelingen
4.2.1 Administratieve vereenvoudiging
De derde conclusie is dat er dringend nood is aan administratieve vereenvoudiging zowel
voor de doelgroep als voor de organisaties en begeleiders. Ik zal dit even illustreren aan
de hand van een praktijkvoorbeeld. Één van de arbeidszorgmedewerkers bij Velo
ontvangt een werkloosheidsuitkering van de RVA, door een operatie aan zijn pols is hij
terecht gekomen op de mutualiteit. Toen hij na twee maanden terug arbeidsgeschikt
werd bevonden door zijn arts kon Jef, zoals we hem hier zullen noemen, terug aan de
slag bij Velo. Om terug recht te hebben op zijn werkloosheidsuitkering wist Jef niet goed
wat hij moest doen. Dus werd zijn GTB-begeleidster gecontacteerd, ook deze wist niet
wat er gedaan moest worden net als de begeleiders binnen Velo. Er werd gebeld naar de
Hulpkas en daar zei men dat Jef gewoon zijn dopkaart moest binnenbrengen zoals hij
voor zijn ziekteperiode deed. Maar dit bleek niet juist te zijn. Jef kreeg zijn uitkering niet
op zijn rekening gestort want blijkbaar moest hij zich na zijn ziekteperiode aangifte doen
van het einde van de ziekteperiode met een attest van de mutualiteit. En hij had zich
terug moeten inschrijven bij de Hulpkas. Gelukkig had Jef nog wat spaargeld en kon hij
daar beroep op doen om deze periode te overbruggen, maar andere personen hebben
misschien niet zoveel geluk. Dit zou voorkomen kunnen worden als er een eenvoudigere
en duidelijkere procedure is, waarvan al de betrokken partijen op de hoogte zijn.
Maar hoe ga je dit allemaal vereenvoudigen? Dat is de vraag natuurlijk. Ik zal een
voorbeeld geven van een wijze waarop dit zou kunnen. Om als uitkeringsgerechtigd
werkloze arbeidszorg te mogen doen moet deze eerst een vrijstelling krijgen van de
vakbond en de RVA. Om deze vrijstelling te krijgen moet er binnen het
arbeidszorginitiatief een aanvraag worden opgesteld die vervolgens naar de vakbond
moet gestuurd worden. Deze stuurt de brief door naar de RVA en als de RVA een
beslissing heeft genomen stuurt deze de brief door naar de persoon over wie de
aanvraag gaat. Deze persoon moet vervolgens het arbeidszorginitiatief op de hoogte
brengen van zijn vrijstelling die hij al dan niet krijgt. Dit hele proces duurt drie tot vier
weken als alles meezit, maar zou veel eenvoudiger kunnen verlopen. Als het
arbeidszorginitiatief de vrijstelling rechtstreeks aan de RVA zou mogen aanvragen zou
het sneller verlopen. Een andere mogelijkheid is het proces digitaliseren en bijvoorbeeld
de aanvraag doen via een bepaalde site of iets gelijkaardigs.
4.2.2 Herzien informele norm
De vierde conclusie is dat de informele norm van 5 VTE arbeidszorgmedewerkers ten
aanzien van 1 VTE begeleider moet worden herbekeken. Zoals ik reeds eerder heb
gezegd werken de meeste arbeidszorgmedewerkers niet voltijds, als ze dat aan zouden
kunnen zouden ze wel gewoon betaald werk gaan verrichten. Dit betekent dat de
begeleiders in hogere mate bevraagd worden dan voorzien. De norm van 5 VTE op 1 VTE
begeleider moet dus worden herbekeken wilt men een kwalitatieve begeleiding kunnen
garanderen.
In plaats van te denken in termen van VTE moet er gedacht worden in termen van
koppen. Hoeveel personen er tegelijkertijd begeleid kunnen worden hangt natuurlijk af
van de draagkracht van de begeleider, maar ik ben ervan overtuigt dat er na voldoende
uitwisseling wel tot een objectief cijfer gekomen kan worden. Daarbovenop is het zo dat
44
enkel de aanwezige uren meetellen voor de berekening van die 5VTE, terwijl de
begeleider net veel tijd steekt in de arbeidszorgmedewerkers die afwezig zijn. Ook voor
dit soort activiteiten zou een soort forfait moeten worden voorzien. Een andere
mogelijkheid is dat er gewerkt wordt met een basisfinanciering die aangevuld wordt met
een inspanningsfinanciering per gepresteerd uur.
4.2.3 Wachtlijsten
Het wegwerken van de wachtlijsten is een volgend punt dat belangrijk is. De bestaande
werkingen moeten worden uitgebreid en nieuwe initiatieven moeten de mogelijkheid
krijgen om te ontstaan. Momenteel staan er heel veel arbeidszorgmedewerkers op een
wachtlijst bij één of ander arbeidszorginitiatief. Deze mensen hebben evenveel recht om
tewerkgesteld te worden als al de anderen.
Zoals ik aanhaalde moeten bestaande werkingen de kans krijgen om zich uit te breiden
en nieuwe initiatieven de kans krijgen om te ontstaan. Hiervoor zijn natuurlijk meer
financiële middelen nodig. Ik weet er nu, in tijden van crisis, niet voldoende geld is. Maar
als de betrokken beleidsdomeinen een beetje kapitaal vrijmaken kan er al heel wat
verwezenlijkt worden. Op die manier krijgen de mensen die willen werken, maar dit niet
kunnen zonder ondersteuning, de kans om te werken.
Een groot deel van de organisaties geeft aan dat de lange wachtlijsten deels komen door
een continuïteit van de groep arbeidszorgmedewerkers die binnen de organisatie
tewerkgesteld worden. Er moet dus ook meer worden ingezet op doorstroom, op die
manier worden de arbeidszorgplaatsen geen ‘parkeerplaatsen’ voor de
arbeidszorgmedewerkers. Momenteel is men bezig met het DAZ-project, hopelijk kunnen
hieruit lessen getrokken worden naar de toekomst toe zodat doorstroom makkelijker
verwezenlijkt kan worden. Maar één ding is zeker: er moet een mentaliteitswijziging
komen bij de werkgevers. De potentiële toekomstige werkgevers van
arbeidszorgmedewerkers moeten hun verwachtingen verlagen zodat ook
arbeidszorgmedewerkers de kans krijgen om betaalde arbeid te verrichten.
4.2.4 Erkenning en aanvaarding van arbeidszorg
Arbeidszorg vervult meerdere functies, zowel voor de doelgroep als voor de
maatschappij. Arbeidszorg realiseert een sociaaleconomische en maatschappelijke
meerwaarde. Daarnaast realiseert arbeidszorg ook het recht op arbeid en is een laatste
voor de personen die anders geen arbeidsmatige activiteiten zouden kunnen uitoefenen.
Arbeidszorg moet een volwaardige plaats krijgen binnen de samenleving. Arbeidszorg
mag niet meer het buitenbeentje van de samenleving zijn. Om dit te realiseren moet er
gesleuteld worden aan de maatschappij. De maatschappij moet openstaan voor deze
doelgroep en zoveel mogelijk kansen bieden om te integreren in de maatschappij.
Daarnaast moet de samenleving ook voldoende inspanningen doen om het economische
circuit toegankelijker te maken voor de doelgroep uit arbeidszorg. Dit zou bijvoorbeeld
kunnen door de bedrijven financiële prikkels te geven zoals momenteel bijvoorbeeld de
Werk Ondersteunings Premie (WOP). Als een werkgever een persoon uit arbeidszorg
aanneemt krijgt de werkgever een ondersteuningspremie om het rendementsverlies te
financieren. Op deze manier worden de werkgevers gemotiveerd om hun verwachtingen
45
ten aanzien van de doelgroep te verlagen zodat ook zij kunnen voldoen aan hun
verwachtingen.
4.2.5 Grenzen aan activering
Sommige personen kunnen niet meer aan dan arbeidszorg. Eén van de doelen van
arbeidszorg is doorstroom realiseren maar dat is niet mogelijk voor iedereen. Dit moeten
de beleidsmakers zich realiseren. Maar dan nog moeten er voldoende kansen geboden
worden zodat de arbeidszorgmedewerkers niet het gevoel krijgen dat ze gevangen zitten
binnen hun statuut.
4.2.6 Financiële tegemoetkoming voor arbeidszorgmedewerkers
Mijn laatste conclusie is dat er een financiële tegemoetkoming moet komen voor de
personen die binnen het arbeidszorgstatuut werken. Binnen sommige
arbeidszorginitaitieven krijgen de arbeidszorgmedewers een onkostenvergoeding van 1
euro per gewerkt uur, of een andere vorm van financiële aanmoediging. Maar dit is niet
bij al de arbeidszorginitiatieven en dit is een heel laag bedrag dat niet steeds de
onkosten volledig dekt. De arbeidszorginitiatieven die wel een onkostenvergoeding
aanbieden doen dit volledig uit eigen initiatief en met eigen middelen. Dus zou deze
onkostenvergoeding zou ten eerste binnen al de arbeidszorginitiatieven moeten worden
ingevoerd. En vervolgens zou deze moeten worden opgetrokken, afhankelijk van de
mogelijkheden.
Naast een financiële tegemoetkoming moet er ook een systeem komen van het
opbouwen van rechten terwijl men werkt binnen een arbeidszorginitiatief. Momenteel is
het zo dat je als je werkt binnen het arbeidszorgstatuut je geen pensioenrechten
opbouwt, dat is iets wat moet veranderen. Sommige mensen kunnen nu eenmaal niks
meer aan dan arbeidszorg, maar ze doen het toch maar ondanks hun problemen.
Daarom zouden ook personen tijdens hun arbeidszorgloopbaan rechten moeten kunnen
opbouwen op pensioen. Dit moet niet in dezelfde mate zijn als een ‘gewone’ werkende
mens maar dan toch in soortgelijke vorm en in een proportionele verhouding.
46
Bibliografie
ACW (2011), Arbeidszorg: standpunt. Bekeken op 25 maart 2013, www.acw.be
Antwerps Netwerk Arbeidszorg (2003), Handboek voor begeleiders in arbeidszorg.
Berchem: Provinciaal Overleg Arbeidszorg Antwerpen, 87p
Carrièretijger, Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Bekeken op 3 april,
www.carrieretijger.nl
De Meyst, F., (2006), In kaart gebracht: Profiel van de doelgroep arbeidszorg in Limburg
Meting 2004 – 2005, Limburg, mei 2006
De Meyst, F., (2006), Meerbanenplan Arbeidszorg. Powerpoint presentatie, Gent; SST,
november 2006
De Meyst, F. (2006), EENHEID IN VERSCHEIDENHEID Een kwalitatieve beschrijving van
arbeidszorg in de provincie Limburg, Provinciaal steunpunt arbeidszorg Limburg, mei
2006
De Prins, P. & Motmans, J. (2009), Arbeidszorg in Vlaanderen. De toegang tot de
arbeidsmarkt als een instrumentele vrijheid. 1e uitgave, Brussel: Politeia nv, 154p.
Devriendt, N. (psychiater CGG), DSM-V-criteria, lezing, Leuven, Studiedag
Autismevriendelijkheid en sociale economie, 13 mei 2013
Dichterbij, Methodiek van Supported Employment. Bekeken op 3 april 2013,
www.dichterbij.nl
European Commission Justice (2011), Compendium of good practice Supported
Employment for people with diabilities in the EU and EFTa-EEA, European Union, 49p
Frans, M. (2000), Arbeidszorg. Emancipatie tussen zorg en werk., Alert, 26e jaargang,
nummer 2/3, p.63-71
Frans, M. (2000), HET GEZICHT VAN ARBEIDSZORG Onderzoek naar het profiel van de
doelgroepmedewerk(st)ers, Antwerpen: UFSIA en OASeS, 124p
Govaerts, H., Begeleiding van arbeidszorgmedewerkers in De Wikke, interview met
Valerie Hendrickx en Joost Baert, Herent, 1 maart 2013
Govaerts, H., Begeleiding van arbeidszorgmedewerkers in het Spit, interview met Bram
Roossens, Heverlee, 29 maart 2013
Govaerts, H., Begeleiding van arbeidszorgmedewerkers bij MAGDA Leuven, interview met
Jan Damen, Leuven, 2 april 2013
Govaerts, H., Begeleiding van arbeidszorgmedewerkers binnen GTB, interview met Sien
Raskin, Leuven, 5 april 2013
Gryp, S. (adviseur op de studiedienst van het ACV), De toekomst van de sociale
economie, lunchgesprek, Heverlee, Opleidingsdagen SSH, 28 januari 2013
47
GTB Vlaanderen, GTB. Bekeken op 1 maart 2013, www.gtb-vlaanderen.be
ISW Limits, Sterk aan het Werk. Bekeken op 1 mei 2013, www.iswlimits.be
I-Talent-O, Waarderende benadering. Bekeken op 15 maart 2013, www.italento.be
MAGDA Leuven, MAGDA Leuven. Bekeken op 1 maart 2013, www.oostrem.be
Motmans, J., Heyvaerts, J., De Prins, P., Wouters, T. & Van Steenberghe, J. (2008),
Arbeidszorg in Vlaanderen De toegang tot de arbeidsmarkt als een instrumentele
vrijheid, Over.Werk, Tijdschrift van het Steunpunt WSE, 159 - 163
Muyters, P. (2009), Beleidsnota 2009 – 2014 WERK: Een nieuwe arbeidsmarktvisie voor
Vlaanderen, Vlaams Minister voor Financiën, Begroting, Ruimtelijke Ordening, Werk en
Sport, Brussel, 68p
My profile builder, Wat is een POP?. Bekeken op 3 april, www.myprofilebuilder.com
Nederlandse Vereniging voor Support, Supported Employment. Bekeken op 3 april 13,
www.nvsupport.nl
Passus, Waarderende benadering. Bekeken op 15 maart 2013, www.passus.be
RTAZ (2009), DOSSIER ARBEIDSZORG IN VLAANDEREN een stand van zaken en
voorstellen voor de Vlaamse legislatuur 2009 -2012. RTAZ, 31p
RTAZ (2012), De Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld: rapport betreffende het
werkingsjaar 2011, RTAZ, 55p
RTAZ, VAN A TOT Z EEN VISIE OP ARBEIDSZORG, RTAZ, 12p
SERV (2011), Advies Arbeidszorg. Brussel: Commissie Diversiteit, SERV, 27p
SPIT, Spit. Bekeken op 1 maart 2013, www.spit.be
SST vzw (2007), HANDBOEK Supported Employment METHODIEK EN
BELEIDSAANBEVELINGEN. Gent: SST vzw, 93p
Talententoolbox, Uitgangsprincipes waarderende benadering. Bekeken op 15 maart 2013,
www.talententoolbox.nl
Van den Troost, A., Jordens, K. & Van Audenhove, C. (1997), Ontwikkeling en evaluatie
van een methodiek van arbeidstrajectbegeleiding voor psychiatrische patiënten. Leuven:
Garant, 139p.
Vanderheijden, F., Oplossingsgericht werken, een handleiding. Bekeken op 1 mei 2013,
www.werkenmetsucces.nl
Vandeurzen, J. (2009), Beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2009 – 2014,
Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Brussel, 77p
Van den Bossche, F. (2009), Beleidsnota Sociale Economie 2009 – 2014, Vlaams Minister
van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Brussel, 58p
48
Vandeurzen, J., Van den Bossche, F. & Muyters, P. (2011), Conceptnota: Van arbeidszorg
naar een nieuw geïntegreerd beleidskader: W², Vlaams Ministers van Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin, Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Financiën,
Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Brussel, 4p
Vandeurzen, J., Van den Bossche, F. & Muyters, P. (2011), Conceptnota: Van arbeidszorg
naar een nieuw geïntegreerd beleidskader: W², Vlaams Ministers van Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin, Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Financiën,
Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Brussel, 20p
Vandeurzen, J., Van den Bossche, F. & Muyters, P. (2012), Werkdocument W². Vlaams
Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Energie, Wonen, Steden en Sociale
Economie, Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Brussel, 7
december 2012
VDAB (2007), Toeleiding naar de extra plaatsen arbeidszorg. Brochure, VDAB, 5 juni
2007
Vuurwerkt, Over Vuurwerkt. Bekeken op 1 mei 2013, www.vuurwerkt.be
Werk.be, Arbeidszorg. Bekeken op 25 maart 2013, www.werk.be
VSWSE (2007), ARBEIDSZORG MEERBANENPLAN RICHTLIJNEN voor het
arbeidszorginitiatief. VSWSE, juni 2007, 13p
Wonen en Werken, Wonen en Werken. Bekeken op 15 februari 2013, www.wonen-en-
werken.be
Bijlage 1: survey voor de arbeidszorginitiatieven
Beste,
Ik voer als laatstejaarsstudente Maatschappelijke Advisering aan de Sociale School Heverlee (KHLeuven) een onderzoek naar de begeleiding van arbeidszorgmedewerkers. Dit onderzoek kadert binnen mijn bachelorproject dat ik voer vanuit mijn stageplaats, vzw Velo te Heverlee.
De bedoeling van dit bachelorproject is een overzicht te krijgen van de begeleidingsnoden van de arbeidszorgmedewerkers om hierop op vlak van methodiek nog beter te kunnen afstemmen. Daarnaast wil ik ook een beter zicht krijgen op de begeleiding die reeds aangeboden wordt. Op basis van deze informatie wil ik ook een aantal aanbevelingen doen naar het beleid toe. Deze aanbevelingen zouden u als arbeidszorginitiatief ook eventueel een meerwaarde kunnen leveren.
Daarom wil ik u vragen om deze vragenlijst in te vullen ondanks uw werkdrukte, en deze aan mij terug te bezorgen voor 15 april 2013.
Aarzel niet om mij te contacteren indien u hierbij vragen zou hebben.
Alvast bedankt voor uw medewerking,
Met vriendelijke groeten,
Heidi Govaerts [email protected] 0495/82.73.11
Functie
Uw rol in de begeleiding van de arbeidszorgmedewerkers is:
Een rol waarbij u de arbeidszorgmedewerker begeleid op de werkvloer
Een rol waarbij u de arbeidszorgmedewerker trajectmatig ondersteunt
Andere Arbeidszorginitiatief
Uw organisatie biedt aan:
Atelierwerking, hierbij werken de arbeidszorgmedewerkers in groep in een
atelier. Al dan niet binnen de organisatie zelf, vb. enclaves.
Inclusiewerking, hierbij werken de arbeidszorgmedewerkers samen met
andere doelgroepen.
Individueel begeleid werken, hierbij wordt een medewerker ingeschakeld op
een externe arbeidspost, in een regulier bedrijf of een andere organisatie. Via
aangepaste methodieken wordt deze arbeidszorgmedewerker ondersteund.
Arbeidszorginitiatief
Sinds organiseren jullie binnen de organisatie arbeidszorg?
Arbeidszorginitiatief
Sinds wanneer krijgt de organisatie subsidies voor het organiseren van arbeidszorg?
Arbeidszorginitiatief
Hoeveel arbeidszorgmedewerkers (in koppen) stellen jullie tewerk?
o 1 – 5
o 6 – 10
o 11 – 15
o 16 – 20
o 21 – 25
o 26 – 30
o Meer dan 30
Profiel arbeidszorgmedewerkers
Wat is het profiel van de arbeidszorgmedewerkers bij jullie tewerkgesteld? (meerdere
antwoorden zijn mogelijk)
personen met een psychische of psychiatrische problematiek
personen met een lichamelijke handicap
personen met een mentale handicap
personen in een meervoudige achterstellingsproblematiek Methodieken
Welke methodiek(en) gebruikt u in de begeleiding van uw arbeidszorgmedewerkers?
Bijvoorbeeld: positieve benadering, persoonlijk ontwikkelingsplan, …
Methodieken
Waarom hanteert u net deze methodiek(en)?
Methodieken
Wat is het effect van deze methodiek(en) op het proces en het functioneren van de
arbeidszorgmedewerkers?
Methodieken
Wat vind je sterk in deze methodiek?
Methodieken
Wat vind je minder sterk in deze methodiek?
Omkadering
Welke eigenschappen, competenties en attitudes moet een begeleider op de werkvloer
van arbeidszorgmedewerkers zeker bezitten?
Omkadering
Welke eigenschappen, competenties en attitudes moet een trajectbegeleider van
arbeidszorgmedewerkers zeker bezitten?
Ondersteuning van de overheid
Krijgt u genoeg ondersteuning vanuit de overheid?
Ja
Ja, maar enkel op financieel vlak
Ja, maar enkel op vlak van deskundige ondersteuning
Nee Ondersteuning van de overheid
Als u het beleid mee vorm zou mogen geven, waar zou u dan zeker aandacht aan
schenken?
Ondersteuning van de overheid
Waarom zou u net hieraan aandacht schenken?
Bijlage 2: survey voor de GTB-consulenten
Beste,
Ik voer als laatstejaarsstudente Maatschappelijke Advisering aan de Sociale School
Heverlee (KHLeuven) een onderzoek naar de begeleiding van arbeidszorgmedewerkers.
Dit onderzoek kadert binnen mijn bachelorproject dat ik voer vanuit mijn stageplaats,
vzw Velo te Heverlee.
De bedoeling van dit bachelorproject is een overzicht te krijgen van de begeleidingsnoden van de arbeidszorgmedewerkers om hierop op vlak van methodiek nog beter te kunnen afstemmen. Daarnaast wil ik ook een beter zicht krijgen op de begeleiding die reeds aangeboden wordt. Op basis van deze informatie wil ik ook een aantal aanbevelingen doen naar het beleid toe.
Daarom wil ik u vragen om deze vragenlijst in te vullen ondanks uw werkdrukte, en deze aan mij terug te bezorgen voor 1 mei 2013.
Aarzel niet om mij te contacteren indien u hierbij vragen zou hebben.
Alvast bedankt voor uw medewerking,
Met vriendelijke groeten,
Heidi Govaerts [email protected] 0495/82.73.11
Begeleidingsmethodiek(en)
Welke methodieken hanteert u in de begeleiding van uw cliënten in arbeidszorg?
Begeleidingsmethodiek(en)
Waarom hanteert u net deze methodiek?
GTB-consulent
Welke competenties, capaciteiten, kwaliteiten of vaardigheden moet een GTB-consulent
zeker hebben om een werkzoekende met een arbeidszorgprofiel te begeleiden?
Omkadering binnen het arbeidszorginitiatief
Welke competenties, capaciteiten, kwaliteiten of vaardigheden moet een
trajectbegeleider van een arbeidszorginitiatief zeker hebben?
Omkadering binnen het arbeidszorginitiatief
Welke competenties, capaciteiten, kwaliteiten of vaardigheden verwacht u van een
werkvloerbegeleider binnen een arbeidszorginitiatief?
Bijlage 3: leidraad voor de interviews
Leidraad interviews arbeidszorginitiatieven
Welke functie oefent u uit?
Welke vorm van arbeidszorg biedt uw organisatie aan?
Hoeveel arbeidszorgmedewerkers stellen jullie tewerk?
Wat is het profiel van de arbeidszorgmedewerkers bij jullie tewerkgesteld?
Welke methodiek(en) gebruikt u in de begeleiding van de AZM’s?
Waarom hanteert u net deze methodiek(en)?
Wat is het effect van deze methodiek(en) op het proces en functioneren van de AZM’s?
Wat vind je sterk aan deze methodiek?
Wat vind je minder sterk aan deze methodiek?
Welke competenties, kwaliteiten, eigenschappen, attitudes moet een trajectbegeleider
van AZM’s zeker bezitten?
Welke competenties, kwaliteiten, eigenschappen, attitudes moet een werkvloerbegeleider
van AZM’s zeker bezitten?
Wat is noodzakelijk in een traject met AZM’s? Waar moet men zeker aandacht aan
besteden?
Krijgt u voldoende ondersteuning van de overheid? Zowel op vlak van financiën als op
vlak van expertise en vorming.
Als u het beleid mee vorm zou mogen geven, waar zou u dan zeker aandacht aan
schenken?
Waarom zou u net hieraan aandacht schenken?
Waar haalt u uw expertise vandaan?
Leidraad interview GTB-consulente
Welke methodieken worden er gehanteerd binnen GTB?
Welke competenties, vaardigheden, kennis moet een GTB-consulent bezitten?
Welke competenties, kwaliteiten, eigenschappen, attitudes moet een trajectbegeleider
binnen het arbeidszorginitiatief zeker bezitten?
Welke competenties, kwaliteiten, eigenschappen, attitudes moet een werkvloerbegeleider
binnen het arbeidszorginitiatief zeker bezitten?
Bijlage 4: lijst en achtergrondinformatie van de
begeleiders en organisaties
GTB – Sien Raskin
GTB is de gespecialiseerde dienst voor trajectbepaling en – begeleiding van personen
met een arbeidshandicap. GTB probeert voor deze mensen
professionele integratie in de arbeidsmarkt te realiseren. In de
eerste plaats probeert men deze integratie te behalen binnen de
open arbeidmarkt of een beschutte of sociale werkplaats. Maar
als dat niet mogelijk is worden er alternatieven gezocht, zoals
bijvoorbeeld arbeidszorg. Dit is de reden waarom ik het gesprek
ben aangegaan met Sien Raskin. GTB is de grootste toeleider
van arbeidszorgmedewerkers.
De begeleiding bij GTB gaat uit van de persoon zelf, diens eigenheid, motivatie,
mogelijkheden en vragen. Hierdoor wordt de cliënt actief regisseur van zijn eigen traject,
samen met de GTB-consulent.
De begeleiding van de cliënten houdt niet enkel de professionele integratie in maar ook
algemene empowerment. Men probeert de cliënten te helpen om sterker in hun schoenen
te staan.
Om een zo kwalitatief mogelijke begeleiding aan de bieden werkt GTB samen met allerlei
andere organisaties zoals de VDAB, GOB, Jobkanaal en vele anderen. Daarnaast
verstrekt GTB ook heel veel informatie aan onder andere werkgevers over
tewerkstellingsmaatregelen en loopbaanbegeleiding van de doelgroep.
Sien Raskin is GTB-consulente en is projectmedewerkster van het project doorstroom
arbeidszorg.
SPIT – Bram Roossens
Het SPIT bestaat uit een zestal vzw’s, namelijk vzw SPIT
Tewerkstelling, vzw SPIT, vzw SVK SPIT, vzw SVK
Demerland, Pnedule cvba-so en vzw Habito.
Het SPIT biedt een inclusieve werking aan. Er werken mensen in verschillende statuten
zoals artikel 60, Wep – plus, Brugjongeren, personen met een werkstraf en natuurlijk ook
arbeidszorgmedewerkers. Om als arbeidszorgmedewerker bij het SPIT terecht te kunnen
wordt er een minimum engagement verwacht van vier halve dagen per week.
Bram Roossens is medewerker op de sociale dienst van het SPIT en begeleid in het kader
van zijn functie de vaste arbeiders, de werknemers van de sociale werkplaats en de
arbeidszorgmedewerkers binnen de organisatie.
Wonen en Werken – Valérie Hendrickx en Joost Baert
W&W is ontstaan als een organisatie die de
werkloosheid in de buurt wou aanpakken door woningen
die in slechte staat waren te renoveren. Nu wilt W&W
personen uit Leuven en de omgeving een
beroepsopleiding en werkervaring bieden zodat ze meer
kansen hebben op het vinden van een job. Daarnaast biedt W&W ook andere
werkvormen aan zoals bijvoorbeeld het werken met dienstencheques.
W&W heeft verschillende ploegen actief zoals Moclean, Isoteam, … maar ook in De Wikke
heeft W&W een ploeg. Deze ploeg bestaat uit arbeidszorgmedewerkers en een beperkt
aantal arbeiders om de continuïteit te garanderen. De arbeidszorgmedewerkers worden
ingezet bij het kweken en verpakken van groenten.
Valérie Hendrickx is medewerkster op de sociale dienst van W&W en is
trajectbegeleidster van de arbeidszorgmedewerkers van De Wikke.
Joost Baert begeleidt de arbeidszorgmedewerkers op het veld.
MAGDA Leuven – Jan Damen
MAGDA is een afkorting van Maatschappelijk
Gewaardeerde Dagbesteding voor volwassen
personen met een verstandelijke en/of motorische
handicap. MAGDA biedt begeleid werken aan en
zoekt via een individueel traject samen met de
cliënt naar een onbezoldigde arbeidsmatige activiteit op de gewone arbeidsmarkt.
Iedere begeleid werker krijgt een jobcoach toegewezen die de ondersteuning van het
traject van de cliënt voor zijn/ haar rekening neemt. Aan de hand van de interesses en
mogelijkheden van de cliënt zoekt de jobcoach naar een geschikte werkplaats die
openstaat voor de doelgroep. De jobcoach zorgt voor de afstemming van de werkpost op
de begeleid werker en ondersteunt al de betrokken partijen hierbij.
Jan Damen is zelf jobcoach bij MAGDA Leuven en is daarnaast ook diensthoofd binnen de
organisatie.
Bijlage 5: vereiste competenties , vaardigheden en
kennis volgens begeleiders van
arbeidszorgmedewerkers
Werkvloerbegeleider
Actief luisteren
Samenwerken
Conflictbeheersing
Zelfstandigheid
Flexibiliteit
Openheid
Geloof in de doelgroep
Overleg kunnen plegen
Structuur bieden
Discretie
Inspelen op de
groepsdynamiek
Technische vaardigheden
hebben
Kennis van het werk
Grenzen bewaken
Participeren
Begeleidingsvermogen
Empathische houding
Duidelijk
Gestructureerd
Samenwerken
Doorzetten
Probleemgericht werken
Aandacht
Kennis van de doelgroep
Humor
Respect
Afspraken nakomen
Mensenkennis
Fijngevoeligheid
Pedagogisch geschoold zijn
Zelfvertrouwen
Assertief zijn
Laagdrempelige houding
Geduld
Standvastig
Flexibel in het
hanteren van
leiderschapsstijlen
Administratief sterk
Optimisme
Goede communicatie
Aanstuurvermogen
Creativiteit
Oplettendheid
Observatievermogen
Ondersteuning bieden
Gelijkwaardige
benadering
Resultaatgericht
werken
Motiveren
Organiseren
Kennis van de sociale
kaart
Trajectbegeleider
Geduld
Empathische houding
Dynamisch
Probleemgericht handelen
Organisatievermogen
Respect
Betrokkenheid
Begrip tonen
Coachingvaardigheden
bezitten
Overleg plegen
Aansturing geven
Efficiëntie
Rustig zijn
Verantwoordelijkheid
Observatievermogen
Stressbestendig
Alertheid
Kennis van de sociale kaart
Gedrevenheid
Flexibiliteit
Kennis van de doelgroep
Kennis van het beleid
Optimisme
Communicatievermogen
Durven confronteren
Aandacht
Creativiteit
Samenwerken
Ondernemend
Mensenkennis
Resultaatgericht werken
Vraaggestuurd werken
Zelfstandigheid
Betrokkenheid
Openheid
Actief luisteren
Contacten leggen
Grenzen bewaken
Motiveren
Ingrijpen indien nodig
Klantgericht werken
Betrouwbaarheid
Leergierig
Innovatief ingesteld
Assertiviteit
Zelfvertrouwen
Doelgerichtheid
Onbevooroordeeld
zijn
Administratieve
vaardigheden
Humor
Discretie
Bijlage 6: vereiste competenties, vaardigheden en kennis
volgens GTB –consulenten
GTB - consulent
Geduld
Integriteit
Empathie
Inlevingsvermogen
Verantwoordelijkheidszin
Vertrouwensband
opbouwen
Actief luisteren
Motiveren
Activeren
Kennis van de
arbeidsmarkt
Kennis van de sociale
kaart
Communiceren
Administratieve
vaardigheden
Trajectbegeleider
Administratieve
vaardigheden
Actief luisteren
Confronteren
Waarderend benaderen
Samenwerken
Activeren
Kennis van de sociale
kaart en arbeidsmarkt
Bijsturen
Constructieve feedback
geven
Empathisch
inlevingsvermogen
Structuur en
duidelijkheid bieden
Geduld
Motiveren
Kennis van de
verschillende
problematieken
Werkvloerbegeleider
Administratieve
vaardigheden
Coachen
Samenwerken
Motiveren
Activeren
Grenzen stellen
Actief luisteren
Kennis van de sociale
kaart en arbeidsmarkt
Ondersteunen en
bijsturen
Constructieve feedback
geven
Empathie
Inlevingsvermogen
Kennis van de
verschillende
problematieken
Communiceren
Bijlage 7: overzicht logistieke taken
Dagelijkse taken Andere taken
Taak Taak Naam Taak Naam
08u00 Koffie zetten en water koken
MA
Koelkast uitkuisen Buitentrap borstelen en met nat kuisen
08u30 Bestelling van de broodjes opnemen Handenafwasbak afkuisen
Afwas Koffiezet uitspoelen Kluizen en pc’s afkuisen
10u00 Koffie en water DI
Waterkoker ontkalken met azijn
Hellingen borstelen
10u40 Bestelling van de broodjes doorgeven Doorgangen borstelen
10u45 Afwas WO
Vergaderzaal poetsen Stuk tussen inkomhal en drankautomaat borstelen
Koffie en water Buitentrap borstelen
Kleedkamers uitkuisen DO
Vergaderzaal klaarzetten tegen 08u30
Vergaderzaal klaarzetten tegen 13u00
13u00 Afwas
Tafels afkuisen Hellingen borstelen Doorgangen borstelen
Micro’s uitkuisen V
R
Keukenvloer schoonmaken met nat
Tassenronde door Velo
14u45 Koffie en water Buitentrap borstelen
15u15 Afwas Kasten afkuisen Reclamerek afkuisen
Tafels afkuisen
16u30 Vuilbakken leegmaken in de juiste container en een nieuwe vuilzak
insteken
EX
TR
A T
AK
EN
Thermossen uispoelen
Drankautomaat aanvullen
Propere handdoeken hangen aan de handenafwasbak
Keukenvloer borstelen
Onthaaldesk afkuisen
Fietsen graveren, sloten en velo-plaatjes plaatsen
Bijlage 8: taakfiche om de micro’s te kuisen
MATERIAAL: spons, allesreiniger spray, schoonmaakdoek HOE:
1. Maak de binnenkant en buitenkant van de microgolfoven schoon met een halfnatte spons + allesreiniger spray Spoel de spons regelmatig uit!
Ok
2. Maak een schoonmaakdoek nat en wring deze uit
3. Poets met de uitgewrongen schoonmaakdoek over de binnenkant en buitenkant van de microgolfoven
Spoel de schoonmaakdoek regelmatig uit!
4. Spoel de spons en schoonmaakdoek goed uit, en hang ze te drogen
HOE VAAK: elke dag na de middagpauze
Bijlage 9: checklist rondleiding
Velo algemeen Opleidingskansen, werkervaring en tewerkstelling bieden Zeer diverse doelgroep, verschillende culturen, vrijwilligers, jongeren, … 4 plaatsen: Veiling, fietspunt Leuven, fietspunt Aarschot, fietspunt Diest Ook fietspunt light: op stations de fietsenstallingen onderhouden Vzw
Verkoopafdeling Verkoop van fietsen en fietsbenodigdheden
Nog maar juist bezig dus nog aan het ontwikkelen Accessoires Verhuur elektrische en oxford fietsen
Velo herstelplaats Fiets verhuur 5000 fietsen/jaar aan studenten 2500 fietsen/jaar aan toeristen/ pendelaars… Herstel Velo-fietsen Werkvloerbegeleider
Fietsherstelplaats Herstel privé-fietsen door fietsenmaker of door jezelf Keuze nieuw – tweedehands Werkvloerbegeleiders
2WD
Bedrijfsfietsen 3300 fietsen KULeuven Ongeveer 15 bedrijven Reparatie op verplaatsing Worden hier in orde gemaakt
Productie Opmaken Velo-fietsen Werkvloerbegeleider
Graveren van de fiets Fietspolitie fietsen opmaken
Opleiding Basis leren ivm fietstechniek Start traject Werkvloerbegeleider Velo fiets leren herstellen
Ijzervreters/ recyclage Demontage oude fietsen Slechte fietspolitie fietsen afbreken
2e handsmagazijn Bruikbare 2e handsonderdelen Werkvloerbegeleider Bruikbare stukken worden uitgesorteerd
Nieuw magazijn Nieuwe onderdelen Werkvloerbegeleider