BA101: Inleiding in de Farmacie · 1.2 Plaats in het curriculum ... begeleiding, dan stellen we het...
-
Upload
nguyentuyen -
Category
Documents
-
view
229 -
download
0
Transcript of BA101: Inleiding in de Farmacie · 1.2 Plaats in het curriculum ... begeleiding, dan stellen we het...
1
BA101: Inleiding in de Farmacie
Bacheloropleiding Farmacie
Undergraduate School Bètawetenschappen
Faculteit Bètawetenschappen
Universiteit Utrecht
Studiejaar 2016‐2017, periode I (week 2 t/m 5)
2
INHOUDSOPGAVE
1. ALGEMENE INFORMATIE ............................................................................................. 3
1.1 Doel en inhoud van de cursus .................................................................................... 3
1.2 Plaats in het curriculum .............................................................................................. 4
1.3 Rooster en programma ............................................................................................... 4
1.4 Organisatie .................................................................................................................. 6
2. ONDERWIJSVORMEN ...................................................... Error! Bookmark not defined.
3. STUDIEMATERIAAL ...................................................................................................... 7
4. TOETSING .................................................................................................................... 8
5. ACADEMISCHE VAARDIGHEDEN EN PROFESSIONEEL GEDRAG………………………………...10
6. CURSUSMATERIAAL ……………………………..………………………………………………………………………….11
Week 1 ........................................................................................................................................... 11
Week 2 ................................................................................................................................. 21
Week 3 ................................................................................................................................. 24
Week 4 ................................................................................................................................. 27
3
1. ALGEMENE INFORMATIE
1.1 Doel en inhoud van de cursus De cursus Inleiding in de Farmacie is een eerste inhoudelijke kennismaking met de bachelor Farmacie. De zes leerlijnen worden geïntroduceerd, namelijk: chemie van geneesmiddelen (drug chemistry), toediening van geneesmiddelen (drug delivery), kinetiek van geneesmiddelen (drug disposition), werking van geneesmiddelen (drug action), therapie met geneesmiddelen (drug therapy) en onderzoek naar geneesmiddelen (drug research). De maag is gekozen als centraal inhoudelijk thema van deze cursus, aangezien maagzuurremmers wereldwijd behoren tot de meest voorgeschreven geneesmiddelen. Door het maagthema krijg je inzicht in de werking van de maag, in zuur‐base reacties, in maagklachten en wat behandeling hiervan voor de patiënt kan betekenen. DOELSTELLING Aan de hand van het centrale inhoudelijke onderwerp, de maag, ervaar je als student:
dat in de studie Farmacie het geneesmiddel centraal staat;
dat de studie Farmacie zich beweegt op de raakvlakken van andere disciplines, namelijk biologie, scheikunde en geneeskunde;
welke onderwijsvormen worden gebruikt in de bachelor Farmacie;
hoe inhoud, leerdoelen en toetsing van een Farmacie bachelor cursus op elkaar aansluiten.
De belangrijkste doelstelling is dat je als student leert en ervaart wat het is om te studeren aan een universiteit en in het bijzonder om aan de Universiteit Utrecht de bachelor studie Farmacie te volgen. De inhoud en onderwijsvormen in de bachelor Farmacie zijn uitdagend en prikkelend, en hebben als doel om je op te leiden als een zelfstandige student met een sterke academische vorming en wetenschappelijke basis. Om dit te bewerkstelligen is de studiestof vervlochten met actuele onderwerpen en onderzoek. Daarnaast gaat het onderwijs in de bachelor Farmacie uit van kleinschalig student‐activerend onderwijs, zodat je in een veilige en vertrouwde leeromgeving kunt leren en elkaar kunt uitdagen om het beste uit jezelf te halen. Ook krijg je inzicht in wat de verwachtingen zijn binnen de opleiding. Als student verwachten we van je een actieve zelfsturende houding. Dit betekent bijvoorbeeld dat je je voorbereidt op contactmomenten door gerichte instructies en opdrachten en dat je in onderwijsbijeenkomsten actief betrokken bent. Van docenten kun je verwachten dat ze de rol aannemen van coach en/of expert om enerzijds jouw zelfsturend studiegedrag te stimuleren en anderzijds je de nodige sturing te geven. LEERDOELEN Na afronding van deze cursus ben je in staat:
1. de anatomie en fysiologie van de maag en maagzuursecretie te benoemen en te duiden 2. de regulatie van de maagzuursecretie en de farmacologische beïnvloeding ervan te
beschrijven en uit te leggen 3. de maagaandoeningen refluxziekte en peptische ulcera te duiden en de
farmacotherapeutische behandeling te schetsen
4
4. zuur‐base evenwichten kwalitatief en kwantitatief te beschrijven 5. de kennis en inzichten over zuur‐base evenwichten toe te passen op de maag en
geneesmiddelen 6. te identificeren wat van hem/haar verwacht wordt tijdens onderwijsmomenten
(voorbereiding, deelname, diepgang) 7. te reflecteren op de eigen studiemethode, en een studiemethode te kiezen, passend bij
de leertaak 8. een planning te maken voor eigen werk en groepswerk 9. een actieve bijdrage te leveren en verantwoordelijkheid te nemen voor een gezamenlijk
product 10. om elkaar aan te durven spreken over de gemaakte afspraken en feedback te geven en
te ontvangen over het eigen werk en groepswerk 11. een goed leesbare en begrijpelijke Nederlandse beargumentatie te geven 12. basale labvaardigheden juist en veilig uit te voeren
1.2 Plaats in het curriculum Inleiding in de Farmacie is de eerste cursus die in de bachelor Farmacie gegeven wordt, en start in de tweede week. In de eerste week vindt namelijk nog eerst een algemene introductie plaats, waarbij je kennis maakt met het departement en de medewerkers, maar vooral ook met je medestudenten. Er gelden geen specifieke toelatingseisen voor deze cursus. Door het volgen van de cursus krijg je een beeld van wat er in de bacheloropleiding Farmacie van je verwacht wordt qua aanpak van je studie. Vanwege het maagthema krijg je inzicht in de werking van de maag, in zuur‐base reacties, in maagklachten en wat behandeling hiervan voor de patiënt betekenen. Ook worden in deze cursus de zes leerlijnen geïntroduceerd, namelijk: chemie van geneesmiddelen, toediening van geneesmiddelen, kinetiek van geneesmiddelen, werking van geneesmiddelen, therapie met geneesmiddelen en onderzoek naar geneesmiddelen. Deze leerlijnen komen alle zes afzonderlijk als cursus aan bod in het verdere eerste jaar van de bachelor Farmacie. STUDIELAST De duur van deze cursus is vier weken. Na afronding van de cursus ontvang je 6,0 studiepunt
1.3 Rooster en programma De cursus duurt 4 weken, en beslaat per week 5 dagen van 8 uur. De ingeroosterde tijd bestaat uit vier hoorcolleges (HC), negen werkcolleges (WC), drie werkgroepen (OW‐groep), een practicum (PR) en een groepsproject. Er wordt van uitgegaan dat de overig beschikbare tijd besteed wordt aan zelfstudie ter voorbereiding van deze onderwijsonderdelen. In tabel 1 vind je het globale programma. Je persoonlijke rooster is in te zien, in de MyUU app. Deze app is gratis beschikbaar in de app‐stores van Android en Apple. https://play.google.com/store/apps/details?id=com.stucomm.studentapp https://itunes.apple.com/nl/app/myuu/id995217070?mt=8
5
Tabel 1: Overzicht onderwijsprogramma inleiding in de Farmacie
Week Dag Onderdeel Inhoud onderwijsonderdeel Discipline
1 ma HC1 HC2
Introductiecollege Maag en spijsvertering Presentatie casus 1
Farm Bio Bio & Gnk
di WC1 Zelfstudie WC2
Anatomie maag en maagzuurregulatie Zelfstudie voor werkcollege 2 Regulatie maagsap
Bio Bio Bio
wo OW‐groep 1 WC3
Mindmap zuren‐basen Zuren en basen
Sk Sk
do Zelfstudie Zelfstudie maagzuurregulatie en casus 1 Bio
vrij OW‐groep 2 Farmacologische beïnvloeding van maagzuursecretie Feedback casus 1
Farm Bio & Gnk
2 ma HC3 HC4
Onderwerpen worden deels door studenten aangeleverd Presentatie casus 2
Combi Combi
di Zelfstudie WC4
Zelfstudie veiligheid lab vaardigheden Voorbereiding practicum
Sk Sk
wo Practicum 1 of zelfstudie
Zuren en basen of zelfstudie casus 2
Sk Sk & Farm
do Practicum 1 of zelfstudie
Zuren en basen of zelfstudie casus 2
Sk Sk & Farm
vrij WC5 Zelfstudie
Wrap up zuren en basen Feedback casus 2 Zelfstudie zuren en basen Voorbereiding WC6
Sk Sk & Farm
3 ma Zelfstudie Zelfstudie tentamen, voorbereiding WC6 Presentatie casus 3
Combi Farm
di WC6 Zelfstudie
Geneesmiddelen en H. pylori Zelfstudie farmacotherapie
Farm Combi
wo WC7 Wrap up farmacotherapie Feedback casus 3
Farm Farm
do Zelfstudie Zelfstudie tentamen Combi
vrij Toets Schriftelijk tentamen Combi
4 di WC8 Introductie groepsproject Combi
wo Zelfstudie Zelfstudie groepsproject Combi
do Zelfstudie Zelfstudie groepsproject Combi
vrij WC9 OW‐groep 3
Presentatie groepsproject Feedback schriftelijk tentamen
Combi Combi
Afkortingen disciplines; Farm=Farmacie, Bio=biologie, Sk=scheikunde, Gnk=geneeskunde, en Combi=combinaties van 3 of meerdere disciplines.
6
1.4 ORGANISATIE COORDINATOR Dr. K. (Karin) Slot, Afdeling Farmacologie, David de Wiedgebouw kamer 2.64, Universiteitsweg 99, Utrecht, [email protected] EXAMINATOR Dr. F. (Ferdi) Engels, Afdeling Farmacologie, David de Wiedgebouw kamer 2.66, Universiteitsweg 99, Utrecht, [email protected] DOCENTEN Op de Blackboardpagina van Inleiding in de Farmacie vind je de docenten die bij deze cursus betrokken zijn. Je logt hiervoor in met je Solis ID (http://uu.blackboard.com).
2. ONDERWIJSVORMEN In deze cursus maak je kennis met verschillende onderwijsvormen die worden gebruikt in de bachelor Farmacie, namelijk
Hoorcollege: grootschalig onderwijs waarbij de docent op een interactieve wijze informatie bespreekt met de studenten. In sommige gevallen (HC3 en HC4) wordt de inhoud van het HC bepaald door de studenten zelf. Daarbij is het de bedoeling dat je zelf onderwerpen aanlevert waarover je meer uitleg wenst;
Werkgroep (15 studenten): kleinschalig onderwijs waarbij de studenten interactief een bepaald onderwerp bespreken en uitwerken;
Werkcollege (30 studenten): kleinschalig onderwijs waarbij de studenten geleerde informatie verwerken, toepassen en evalueren;
Practicum: kleinschalig onderwijs waarbij de studenten de opgedane theoretische kennis over zuren en basen toepassen in de praktijk; voor de practica en werkcolleges zijn twee ow‐groepen samengevoegd.
Groepsproject: kleinschalig onderwijs waarbij de studenten in groepjes van 5‐6 studenten werken aan een project in een werkcollege setting. Als farmaceutisch bedrijf ga je een advertentie voor 3 verschillende typen maagzuurremmers opstellen en presenteren. In de inleidende werkcollegebijeenkomst krijg je een inhoudelijke instructie en handvatten voor projectmanagement, groepswerk en peerfeedback. Na zelfstudie, presenteer je als groepje je 3 verschillende typen maagzuurremmers met behulp van een poster in het werkcollege “presentatie groepsproject”. Je wijze van aanprijzen en argumentatie wordt vervolgens beoordeeld door zowel de docent als je medestudenten aan de hand van vooraf beschikbare beoordelingscriteria.
Zelfstudie: naast de reguliere wijze van zelfstudie wordt er in deze cursus onder andere gebruik gemaakt van e‐learning en online modules.
7
VOORBEREIDING, ACTIEVE INZET EN AANWEZIGHEID
Bij al het onderwijs gaan we er vanuit dat een goede voorbereiding en actieve deelname bijdraagt aan het leereffect. Daarom verwachten we dat je je voorbereidt en actief deelneemt aan alle onderdelen. Mocht je vragen of opmerkingen hebben over de stof of wijze van begeleiding, dan stellen we het op prijs, dat je dat eerst met de betreffende docent bespreekt. Mocht je vanwege dringende redenen (bijv. ziekte, huwelijk) niet aanwezig kunnen zijn bij een onderdeel, dan verwachten we dat je je tijdig afmeldt bij de betreffende docent (de docent van je onderwijsgroep of de contactpersoon van dat practicum) en zonodig afspraken maakt over hoe je de stof van het gemiste onderdeel in kan halen.
3. STUDIEMATERIAAL In inleiding van de Farmacie wordt gebruik gemaakt van 3 verplichte boeken.
Pandit NK, Introduction to the Pharmaceutical Sciences (slechts het inleidende hoofdstuk), LWW, 2012. We hebben dit inleidende hoofdstuk uit dit kernboek van Farmacie gekozen omdat het heel duidelijk de basis beschrijft van de Farmacie en de zes eerder genoemde leerlijnen introduceert.
Boron WP & Boulpaep EL, Medical Physiology, Chapter 42 Gastric function (p. 863‐878), 2016, 3rd updated edition. Dit boekhoofdstuk bevat nuttige informatie over de bouw, functie en werking van de maag, en de wijze van maagzuurregulatie. Bestudeer vooral ook de figuren en legenden; ze bevatten belangrijke samenvattende informatie.
Denton P & Rostron C, Pharmaceutics, the Science of Medicine Design, University Press, 2013 (hoofdstuk 6 Acids & bases; ook als kernboek opgegeven in BA102, waarbij de hoofdstukken 5, 8 en 10 gebruikt worden). In dit hoofdstuk worden de basisprincipes van zuur‐base reacties uitgelegd, dit thema wordt in BA102 verder uitgewerkt door de zuur‐base eigenschappen van functionele groepen te bespreken.
Ondanks dat je van deze kernboeken voorlopig maar een of enkele hoofdstukken hoeft te bestuderen, raden we je toch aan om deze boeken alvast aan te schaffen, omdat je ze gedurende de rest van je bachelor Farmacie ook nodig hebt. Daarnaast zijn de volgende internetbronnen nodig voor Inleiding in de Farmacie.
http://kennisbank.knmp.nl. Dit is een essentiële kennisbank voor de apotheker (in spe). Tot deze site heb je alleen toegang op de campus!
http://www.fk.cvz.nl/ De site van het Farmacotherapeutisch Kompas bevat erg nuttige en ook onafhankelijke geneesmiddelinformatie voor zorgprofessionals.
https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/maagklachten. Deze site geeft de richtlijnen die zijn bedoeld om het medische beleid bij maagaandoeningen in de dagelijkse praktijk van de huisarts te ondersteunen.
http://uu.blackboard.com Cursus BA101 heeft een eigen Blackboard‐site. Je logt hiervoor in met je Solis ID. Via Blackboard vindt de onderlinge communicatie plaats, dus bekijk deze site regelmatig. Ook vind je hier o.a. de cursuswijzer, relevante publicaties, collegesheets (indien beschikbaar) en discussieruimte (een forum waarop je vragen kan stellen, die door medestudenten beantwoord kunnen worden).
8
4. TOETSING
Inleiding in de Farmacie kent diverse toetsmomenten, waaronder 2 summatieve toetsen (schriftelijk tentamen en groepsproject) en 3 formatieve toetsen (participatie aan de hand van rubric, entreetoets en practicumverslag). Met een summatieve toets wordt bepaald op welk niveau je als student functioneert aan de hand van een cijfer. Bij een formatieve toets gaat het niet zozeer om op welk niveau je presteert, maar meer om er achter te komen wat je nodig hebt om verder te leren. SCHRIFTELIJK TENTAMEN Het schriftelijk tentamen is aan het einde van week 3. Dit tentamen is gebaseerd op de studiestof die in de werkgroepen, werkcolleges, hoorcolleges en het practicum (incl. nabesprekingen) is behandeld. Het tentamen bevat zowel open essay, goed/fout als gesloten meerkeuze vragen, zodat je ervaring kan opdoen met de uiteenlopende typen tentamenvragen die bij Farmacie gebruikelijk zijn. Je mag gedurende deze toets alleen een rekenmachine van het type Casio fx‐82ms gebruiken. Grafische rekenmachines of andere hulpmiddelen zijn niet toegestaan. Tijdens het tentamen dien je een geldig legitimatiebewijs (rijbewijs, paspoort of identiteitsbewijs) te tonen. In sommige gevallen (bijvoorbeeld bij dyslexie, handicap, problemen met het Nederlands) kun je extra tentamentijd krijgen. Om hiervan gebruik te kunnen maken, moet je wel een officiële verklaring hebben van de studieadviseur (email: [email protected]). Het schriftelijk tentamen zal nagekeken worden aan de hand van de Bloom cognitieniveaus, en vervolgens aan het einde van week 4 van de cursus, samen met de studenten, geëvalueerd worden aan de hand van een antwoordmodel, zodat je inzicht krijgt in je individuele scores op de diverse typen vragen en onderwerpen. GROEPSPROJECT Het groepsproject vindt plaats in week 4, waarbij je de eerder opgedane kennis en inzichten over zuur base evenwichten dient toe te passen op de maag en geneesmiddelen. Het start met een inleidend werkcollege om het project inhoudelijk toe te lichten en met wat handvatten ter bevordering van de samenwerking en het projectmanagement. Na zelfstudie dient het project uitgewerkt te worden aan de hand van opdrachten en vragen. De beoordeling van het project vindt deels plaats door middel van peerfeedback met vooraf opgestelde beoordelingscriteria. De individuele participatie in het groepsproject wordt beoordeeld aan de hand van een rubric. Indien de werkprestaties binnen je groep onevenredig verdeeld zijn, dan kan het gemiddelde groepscijfer aangepast worden per student, d.w.z. dat respectievelijk diegenen met goede of slechte werkprestaties punten in meerdering of mindering gebracht worden ten opzichte van het gemiddelde cijfer. BEREKENING EN BEKENDMAKING VAN DE CIJFERS De cursus (6,0 ECTS) is behaald als beide becijferde onderdelen (schriftelijk tentamen en groepsproject) met tenminste een 4,0 afgesloten zijn en het gemiddelde eindcijfer ten minste een 5,5 is. Het schriftelijk tentamen telt voor 80% mee, het groepsproject voor 20%. Gemiste of onvoldoende (mits tenminste een 4.0) onderdelen kunnen in de daaropvolgende aanvullende toetsperiode aangevuld worden. Je individuele cijfer wordt bekendgemaakt op Blackboard onder ‘my grades’ en vervolgens op Osiris.
9
Niet kunnen deelnemen aan een toets Wanneer een student niet kan deelnemen aan een toets, dient deze dat zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor aanvang van de toetsing, per e‐mail en met opgaaf van reden aan het studiepunt te melden. Wanneer voldaan is aan alle voorwaarden (zie paragraaf over aanvullende toetsing) kan de student toegelaten worden tot de aanvullende of vervangende toetsing. Bij een onvoldoende resultaat, kan de student bij de examencommissie een aanvraag indienen voor een extra aanvullende of vervangende toets. In dit geval verlangt de examencommissie bewijsmateriaal waaruit blijkt dat deelname aan de reguliere of aanvullende toets niet mogelijk was (zorg dus voor bewijsmateriaal!). De examencommissie beslist op grond van de aanvraag en het overlegde bewijsmateriaal of de student recht heeft op een extra aanvullende of vervangende toets. Wanneer de student zich niet afmeldt voor een reguliere toets wordt dit beschouwd als afmelding zonder geldige reden. De student kan ‐indien aan de inspanningsverplichtingen van de cursus is voldaan‐ aan de aanvullende of vervangende toets deelnemen. Mocht het resultaat hierna niet aan de eisen voldoen, dan dient de cursus opnieuw gevolgd te worden. De examencommissie heeft spreekuur, iedere woensdag 17.00, DDW 1.1 en is bereikbaar via e‐mail: [email protected]. Aanvullende of vervangende toetsing Indien de student aan alle inspanningsverplichtingen tijdens de cursus heeft voldaan, maar hem niettemin geen voldoende, maar wel minimaal het cijfer 4,0 (niet afgerond) is toegekend, wordt hij in de gelegenheid gesteld aan de aanvullende toetsing deel te nemen. Let wel: er is geen automatisch recht op aanvullende of vervangende toetsing. Een student kan door een examinator bij een onvoldoende eindresultaat uitgesloten worden van deelname aan een aanvullende of vervangende toets, indien hij gedurende de cursus niet aan alle inspanningsverplichtingen, zoals vermeld in de cursuswijzer, heeft voldaan. Binnen enkele dagen na het bekend maken van de einduitslag wordt dat door de examinator meegedeeld. Het recht op aanvullende of vervangende toetsing vervalt dus ook wanneer het eindresultaat 3,99 of lager is. De aanvullende toetsing wordt gehouden in de periode zoals vermeld in het blokrooster van de bachelor Farmacie. De aanvullende toetsing is een integraal onderdeel van een cursus. De vorm en de inhoud van de toets (schriftelijk, mondeling, stofomschrijving etc.) worden bepaald door de examinatoren en tijdig bekend gemaakt. De student is verplicht deel te nemen aan de aanvullende toetsing die valt in de periode genoemd in het rooster. Deze aanvullende of vervangende toetsing is ook bedoeld voor studenten die door persoonlijke omstandigheden of door overmacht (zoals ziekte, vertraging openbaar vervoer) niet deel hebben kunnen nemen aan een reguliere toets. Met nadruk wordt er op gewezen dat aan een student maar éénmaal een gelegenheid tot aanvullende toetsing wordt gegeven, tenzij door de examencommissie een uitzondering is gemaakt. Beroep Bij het College van Beroep voor de Examens (CBE) kun je in beroep gaan tegen het toegekende eindcijfer van een cursus. Het is zeer aan te bevelen de zaak eerst met de examinatoren (coördinator en/of voorzitter) van de cursus, en eventueel met de examencommissie te bespreken. Zie opleidingstatuut voor nadere informatie. Indien je bezwaar hebt tegen andere beslissingen die in deze cursus genomen zijn, kun je contact opnemen met de desbetreffende docent, de coördinator of je tutor. In de gevallen die niet beschreven zijn in deze paragraaf over de toetsing beslissen de examinatoren van de cursus. Meer informatie: http://students.uu.nl/praktische‐zaken/regelingen‐en‐procedures/klachten‐bezwaar‐en‐beroep.
10
Fraude Door de Universiteit Utrecht wordt fraude bestraft. In de OER is een paragraaf opgenomen welke sancties met betrekking tot fraude worden gehanteerd. Inzage Op grond van de OER heeft elke student recht op inzage van zijn/haar werk, alsmede de modelantwoorden en de norm aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaats gevonden. Voor cursussen geldt dat er een collectief inzagemoment wordt georganiseerd. Tijdens de inzage zijn de opgaven, de modelantwoorden alsmede de normering voor de studenten beschikbaar. Indien gewenst kan je een foto maken van je eigen werk. Tijdens het inzagemoment heb je geen tas, pen of potlood bij de hand. Tijdens het inzagemoment wordt niet inhoudelijk gediscussieerd over de beantwoording van de vragen. Docenten kunnen wel een toelichting geven op de vragen en antwoorden en eventuele onduidelijkheden. Indien je na de inzage van mening bent dat een of meerdere vragen ten onrechte onjuist beoordeeld zijn, dan kan je dit kenbaar maken per e‐mail aan de coördinator van de cursus. Mocht je het niet eens zijn met de coördinator dan kun je beroep of bezwaar aantekenen bij het College van Beroep voor de Examens (CBE). Houd wel in de gaten dat een beroep bij het CBE binnen zes weken nadat het cijfer bekend gemaakt is in OSIRIS, moet worden ingediend. Het CBE heeft niet de taak en de bevoegdheid (en ook niet de inhoudelijke kennis) om een tentamen (opnieuw inhoudelijk) te beoordelen. Wat het CBE wel doet is toetsen of de beoordeling voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of zij voldoende is onderbouwd/gemotiveerd. Onvoldoende na aanvullende toetsing Indien het resultaat na de aanvullende of vervangende toets onvoldoende is, dient de cursus opnieuw gevolgd te worden. Ook het niet deelnemen aan de aanvullende toets betekent dat de student de cursus over moet doen, tenzij sprake is van persoonlijke omstandigheden of van overmacht. In dit geval kan de student in de gelegenheid gesteld worden een extra aanvullende of vervangende toets af te leggen. Verzoeken hiertoe dienen binnen 20 werkdagen na het moment van de aanvullende toetsing bij de examencommissie te worden ingediend. De student dient een dergelijk verzoek met schriftelijk bewijs te kunnen ondersteunen. Indien de omstandigheden van niet kunnen deelnemen van vertrouwelijke aard zijn, kan dit met de studieadviseur besproken worden. Bij toekenning van het verzoek wordt in overleg met de examinator een datum voor een nieuwe aanvullende of vervangende toets vastgesteld. Uitgangspunt hierbij is dat deelgenomen wordt aan een van de reguliere toetsen van de cursus. Indien de cursus, eventueel na aanvullende toetsing, niet of met een onvoldoende eindcijfer wordt afgerond, dient de gehele cursus te worden overgedaan. Dit houdt onder meer in dat aan alle activiteiten binnen de cursus dient te worden deelgenomen.
5. ACADEMISCHE VAARDIGHEDEN EN PROFESSIONEEL GEDRAG In deze periode wordt er in de cursus Academische Vaardigheden (Ba‐100) aan de volgende portfolio‐ onderdelen gewerkt:
1. Persoonlijk Ontwikkel Plan (POP) 2. Rekentoets 3. Taaltoets 4. Studievaardigheden (STV) 5. Beroepsoriëntatie (BO)
11
6. CURSUSMATERIAAL
WEEK 1
Casus 1
Miriam is een maand geleden begonnen met de studie Farmacie. Sinds enkele dagen heeft zij last van zure oprispingen en een brandend gevoel achter het borstbeen. Zij was even bang voor hartproblemen, maar volgens haar student‐mentor is het waarschijnlijk brandend maagzuur. Miriam vraagt zich af wat er nu eigenlijk precies aan de hand is. Wat is de functie van maagzuur? Waarom brandt het nu ineens en normaal niet? Tast het zuur de maag niet aan?
Maandag
Hoorcollege 1: Introcollege (belang cursus, plaats curriculum en praktische zaken)
Hoorcollege 2: Maag (inclusief onderstaande module over spijsvertering) Module over spijsvertering. Opdracht tijdens hoorcollege 2 De maag is onderdeel van ons spijsverteringsstelsel. Voordat je je gaat verdiepen in de functie en de regulering van de maag, dien je een overzicht te hebben van het gehele spijsverteringsstelsel.
‐ Vertoning van de video ‘The Food Machine’ uit de serie Body Atlas van Discovery Channel© (duur: 25 minuten).
‐ Vervolgens worden via PresentersWall vragen gesteld. Zie http://educate‐it.sites.uu.nl/votingtool‐presenterswall‐voor‐hele‐uu‐beschikbaar/ voor meer informatie over PresentersWall. Alle studenten moeten hun laptop/tablet/smartphone meenemen.
Leerdoelen: (1) de maag kunnen plaatsen in de context van spijsvertering en het hele spijsverteringsstelsel, (2) je realiseren dat je informatie die je hoort/ziet tijdens een hoorcollege niet allemaal meteen onthoudt, (3) ervaring opdoen met een spanningsboog (25 min aandachtig luisteren en kijken, daarna een ontspannen PresentersWall sessie).
12
Dinsdag N.b. cursuswijzer, laptop/tablet, en Boron hoofdstuk nodig; neem deze mee!)
Werkcollege 1: Anatomie van de maag en maagzuurregulatie. 9‐10 uur Anatomie. Opdracht 1: Bestudeer in Junqueira (zie Blackboard) in duo’s de anatomie van de maag. De volgende vragen kunnen daarbij als leidraad dienen:
1. Wat is de betekenis van de volgende termen: distaal, proximaal, apicaal, luminaal, basolateraal?
2. Beschrijf de opbouw van de maagwand. 3. Wat is de functie van de maag? 4. In welke segmenten kan de maag verdeeld worden? 5. Welke cel‐types kunnen onderscheiden worden en waarvoor dient elke cel? 6. Geef per segment aan welke cellen daar voorkomen. 7. De zuurproducerende cel in rust ziet er anders uit dan in actieve vorm. Teken beide
vormen en verklaar de verschillen. 10‐11 uur Wat is jouw favoriete eten? Je hoeft dat gerecht alleen maar te ruiken of te zien, en het water loopt je al in de mond. Wat je misschien niet weet, is dat je maag zich ook al voorbereidt op dat lekkere eten door meer maagsap aan te maken. Hoe gaat dat in zijn werk? Opdracht 2: Bekijk de animatie ‘Three phases of gastric secretion’ (duur: ca. 2 minuten). http://highered.mheducation.com/sites/0072507470/student_view0/chapter24/animation__three_pha
ses_of_gastric_secretion.html Beantwoord daarna de 5 meerkeuzevragen die worden gesteld op dezelfde webpagina. Beantwoord ook de volgende vragen:
1. Verklaar de namen van de drie fasen. 2. Geef bij elke fase aan welke hormonen, neurotransmitters en/of cellen betrokken zijn bij
de maagsapsecretie. 3. Zet de informatie uit het filmpje in een schema.
Zelfstudie 11‐15 uur Opdracht 3: De animatie en de bijbehorende vragen geven slechts een oppervlakkig beeld van
de regulatie van de afgifte van maagsap. Bestudeer nu in Boron de regulatie van
maagsapsecretie tijdens de 3 fases die in de animatie werden genoemd (https://elsevierelibrary‐
co‐uk.proxy.library.uu.nl/pdfreader/medical‐physiology‐2e‐updated‐edition). Maak aantekeningen
van aspecten die je niet begrijpt. Neem deze aantekeningen mee naar het werkcollege.
13
Werkcollege 2: Regulatie van maagsap 15‐17 uur Leerdoelen zijn (a) inhoudelijk: inzicht en overzicht verkrijgen m.b.t. de regulatie van maagsap en (b) vaardigheden: aanpak zelfstudie, leren kritisch lezen.
o Het werkcollege begint met een elektronische (formatieve) toets over opdrachten 1‐3. Hierbij wordt gebruik gemaakt van PresentersWall.
o Reflectiemoment op de resultaten. Hoe ging de toets? Hoe ging de zelfstudie? Heb je bewust gekozen voor een bepaalde aanpak? Ben je problemen tegengekomen? Waar heb je hulp nodig m.b.t. de aanpak?
o Maak in duo’s een schema op een A4 vel waarin de regulatie van maagsapsecretie duidelijk wordt aangegeven. Bespreek daarbij met elkaar je aantekeningen met aspecten die je niet begreep bij de zelfstudie.
o Bestudeer in 30 minuten het artikel van Feldman en Richardson (Role of thought, sight, smell, and taste in the cephalic phase of gastric acid secretion in humans, Gastroenterology 90:428‐433, 1986; zie Blackboard).
o Heeft dit artikel je inzicht/begrip vergroot? Pas het schema aan, voeg nieuwe inzichten toe.
Opdracht voor zelfstudie en voorbereiding (op donderdag) voor de onderwijsgroep van vrijdag
Lees het hele hoofdstuk in Boron over de maag. Maak bij je zelfstudie een schema/mindmap op A3 formaat over alle belangrijke aspecten van de anatomie van de maag, de fysiologie van de maag en de regulatie van maagsapsecretie. Neem Boron én je schema/mindmap mee naar de werkgroep bijeenkomst.
Woensdag
Werkgroep 1: Mindmap zuren‐basen Tijdens deze bijeenkomst ga je met elkaar brainstormen over zuren en basen. Wat weet je over dit onderwerp en wat is tijdens de scheikundelessen op het VWO behandeld? Alles wat je te binnen schiet schrijf je op een vel papier, laat jezelf in eerste instantie niet hinderen door wat anderen al hebben genoemd/opgeschreven; wees creatief en alle originele en ‘out‐of‐the‐box’ gedachten dragen bij aan een beter begrip. Vervolgens schrijf je alle suggesties op het bord en ga daarbij schematisch te werk: onderwerpen die min of meer bij elkaar horen groepeer je, en probeer als werkgroep uit alle opmerkingen de kernbegrippen af te leiden. Vervolgens ga je door zelfstudie na wat de kernbegrippen zoal betekenen. Je zoekt dit op in de aangereikte leerboeken en op diverse internet‐bronnen. Een zeer nuttige website hiervoor is:http://www.wiley.com/college/pratt/0471393878/student/review/acid_base/index.html Mogelijke vragen:
1. Wat gebeurt er indien een oplossing van HCl gemengd wordt met een oplossing van Na2CO3 en welk gas ontstaat hierbij?
14
2. Wat is het verschil tussen Ka en pKa? 3. Rangschik de volgende zuren in sterkte, begin met het sterkste zuur: ethaanzuur Ka =
1,8∙10‐5, mierenzuur Ka = 1,8∙10‐4, boorzuur Ka = 7,3∙10
‐10, zwaveligzuur Ka = 1,2∙10‐2,
benzoëzuur Ka = 6,3∙10‐5.
Werkcollege 3: Zuren en basen
Zijn er vragen naar aanleiding van de ochtendsessie en zelfstudie? Tijdens het werkcollege ga je in een groepje met vier medestudenten (groepsgrootte 5) de opgaven uitwerken. Het is belangrijk dat je in eerste instantie je eigen antwoord opschrijft op een gezamenlijk antwoordvel zoals afgebeeld. Je eigen antwoord schrijf je op in een van de buitenste (6) vakken. Vervolgens bediscussieer je met je medestudenten een gezamenlijk antwoord, dat je opschrijft in het vierkant in het midden. Dit gezamenlijke antwoord wordt tegen het eind van het werkcollege uitgewisseld met alle aanwezige studenten.
Beantwoorde de volgende vragen tijdens het werkcollege A1. Bereken de pH van een oplossing die 0,1 mmol HCl in 100 mL water bevat. A2. Bereken de pH van een oplossing die 60 mg azijnzuur per 250 mL water bevat. A3. Bereken de pH van een oplossing die 1 g/L natriumacetaat bevat. A4. Een oplossing van natriumhydroxide wordt bereid door 6,0 g NaOH in 1,00 L water op te lossen. Bereken de [(OH)‐] in mol/L, de pOH en de pH van de oplossing, en bereken de [(H3O)
+] van deze oplossing. B1. Schrijf het zuur‐base evenwicht op en bereken de bijbehorende pH wanneer 20 mL 0,1 M azijnzuuroplossing wordt gemengd met 30 mL 0,1 M natriumacetaat‐oplossing. B2. Veronderstel dat 25,00 mL van een 0,100 M HCl oplossing wordt toegevoegd aan een acetaat‐buffer, welke verkregen is door 0,100 mol azijnzuur en 0,110 mol natriumacetaat op te lossen in water. Bereken met deze gegevens de pH van de HCl oplossing en de pH van de bufferoplossing. C1. Bereken het volume van een 0,100 M KOH oplossing welke nodig is om 300 mL HCl oplossing te neutraliseren waarvan de pH 2,25 bedraagt. C2. In een titratie‐experiment wordt een oplossing van 0,2 mol/L NaOH toegedruppeld aan een bekerglas waarin zich 30 mL van een 0,1 mol/L oplossing HNO3 bevindt. Bereken de pH van de oplossing in het bekerglas indien: (a) geen NaOH oplossing is toegevoegd, (b) na toevoegen van 5 mL NaOH oplossing, (c) na toevoegen van 10 mL NaOH oplossing, (d) op het equivalentie‐punt, (e) na toevoegen van 20 mL NaOH oplossing.
15
Overige vragen voor zelfstudie en eventueel voor WC5 Wrap‐up zuren en basen A1. Wat gebeurt er wanneer je HCl oplost in water? Dissocieert in een H+ en in een Cl‐ deeltje. Vindt er volledige dissociatie plaats dan spreekt men van een sterk zuur en hierbij is de pKa <0. H
+ wordt door water opgenomen, water treedt hierbij op als base, en vormt H3O
+ (Brønsted zuur‐base theorie). A2. Welke deeltje neemt een proton op (staat een proton af) indien NaOH (HCl) wordt opgelost in water? NaOH in H2O: water (H2O) staat een proton (H
+) af (water fungeert als zuur); HCl in H2O: water neemt een proton op (water fungeert als base). Water is een voorbeeld van een amfolyt. A3. Wat gebeurt er indien een oplossing van HCl gemengd wordt met een oplossing van Na2CO3 en welk gas ontstaat hierbij?
HCl fungeert als zuur terwijl Na2CO3 basisch reageert. De reactievergelijking luidt: HCl + Na2CO3 H2CO3
+ Na+ + Cl‐; H2CO3 H2O + CO2. De gasbelletjes die ontstaan bestaan uit CO2. De vorming van H2CO3 uit CO3
2‐ vindt plaats in twee stappen waarbij iedere stap bestaat uit de opname van één proton. A4. Is H2SO4 het geconjugeerde zuur van (SO4)
2‐? Verklaar je antwoord. Nee. H2SO4 is een tweewaardig zuur en kan tweemaal een proton afstaan, de reactievergelijking luidt:
H2SO4 H+ + (HSO4)‐ H+ + (SO4)
2‐; hieruit blijkt dat (HSO4)‐ het geconjugeerde zuur van (SO4)
2‐ is. A5. Wat is het verschil tussen Ka en pKa?
De algemene dissociatiereactie van een zuur luidt: HA H+ + A‐ en hiervoor kan de volgende evenwichtsconstante opgeschreven worden: Ka = ([H
+]∙[A‐])/[HA], waarbij Ka = 0 bij geheel onvolledige dissociatie en Ka = ∞ bij volledige dissociatie. Hoe groter Ka hoe meer dissociatie hoe sterker het zuur. pKa = ‐log(Ka) en heeft een negatieve getalswaarde bij volledige dissociatie en een positieve getalswaarde onvolledige dissociatie. Hoe groter pKa hoe minder dissociatie hoe zwakker het zuur. A6. Rangschik de volgende zuren in sterkte, begin met het sterkste zuur: ethaanzuur Ka = 1,8∙10
‐5, mierenzuur Ka = 1,8∙10
‐4, boorzuur Ka = 7,3∙10‐10, zwaveligzuur Ka = 1,2∙10
‐2, benzoëzuur Ka = 6,3∙10‐5.
zwaveligzuur, gevolgd door mierenzuur, benzoëzuur, ethaanzuur, boorzuur (het zwakste zuur). A7. Is het geconjugeerde zuur van een sterke base: zeer sterk, sterk, zwak, of zeer zwak? Verklaar je antwoord.
Voor de volgende zuur‐base reactie geldt: (OH)‐ (base) + HCl (zuur) H2O (geconjugeerd zuur) + Cl‐
(geconjugeerde base), hierin is (OH)‐ een sterke base die met het zeer sterke zuur HCl reageert tot H2O en Cl‐, waarbij H2O het zwakke geconjugeerde zuur is en Cl
‐ de zeer zwakke geconjugeerde base. A8. Schrijf het dissociatie‐evenwicht op van de volgende zwakke zuren (geef alleen de eerste stap in deze reactievergelijking): (a) HNO2 (b) H3PO4 (c) (HCO3)
‐ (d) (HPO4)2‐
(a) HNO2 H+ + (NO2)‐, (b) H3PO4 H+ + (H2PO4)
‐, (c) (HCO3)‐ H+ + (CO3)
2‐, (d) (HPO4)2‐ H+ + (PO4)
3‐. B1. Rangschik de volgende oplossingen naar oplopende pH: citroensap, accuzuur, maagsap, gootsteenontstopper, cola, melk, kraanwater, bloed, zeepoplossing, speeksel. accuzuur (pH < 1), maagsap (pH 1), citroensap (pH 2), cola (pH 2,5), speeksel (pH 5,5), melk (pH 6,5), kraanwater (pH 7), bloed (pH 7,3), zeepoplossing (pH 9), gootsteenontstopper (pH >12). B2. Bereken de [(H3O)
+] in een oplossing van HCl bij een pH = 1,5; bereken de [(OH)‐] in een oplossing van KOH bij pH = 12,5.
H3O+ 0,032 mol/L; OH‐= 0,032 mol/L
B3. Bereken de pH van de oplossing die verkregen wordt indien 38,0 mL van een 0,00200 M HCl oplossing gemengd wordt met 40,0 mL 0,00180 M NaOH. pH = 4,29.
16
B4. Bereken de pH van een oplossing die zowel 0,100 M HCl als 0,125 M azijnzuur bevat. Wat is de concentratie van het acetaat anion in deze oplossing. pH = 1; [Ac‐] = 2,18∙10‐5 mol/L. C1. Wat is het kenmerkende onderscheid tussen een gebufferde oplossing en een niet‐gebufferde oplossing? In een gebufferde oplossing zal de pH weinig veranderen indien een kleine hoeveelheid zuur of base wordt toegevoegd, dit in tegenstelling tot een niet‐gebufferde oplossing. Bovendien verandert de pH van een buffer‐oplossing niet indien deze verdund wordt. C2. Jij wilt een buffer maken die bij een zure pH buffert, je studiegenoot zegt dat dit niet kan omdat een buffer een neutrale pH in stand houdt. Wie heeft gelijk? Verklaar je antwoord. Een buffer‐oplossing wordt bereid hetzij uit een zwak zuur in combinatie met het zout van de geconjugeerde base, bijvoorbeeld azijnzuur en natriumacetaat, hetzij uit een zwakke base in combinatie met het zout van het geconjugeerde zuur, bijvoorbeeld ammonia (NH3 in water) en ammoniumchloride (NH4Cl). De combinatie van zuur/geconjugeerde base of base/geconjugeerd zuur bepaalt uiteindelijk de pH waarbij de buffer optimaal werkt. Je studiegenoot heeft dus ongelijk. C3. Bereken de pH van een buffer die is samengesteld uit oplossingen van 0,100 mol/L azijnzuur en 0,225 mol/L natriumacetaat. pH = 5,11. C4. Bereken de pH indien deze hoeveelheid HCl oplossing wordt toegevoegd aan 125 mL water. pH = 1,78. D1. Omschrijf de termen ‘equivalentiepunt’ en ‘eindpunt’ met betrekking tot een zuur‐base titratiecurve. Equivalentiepunt: is het punt waar de totale hoeveelheid (aanwezig) zuur precies gelijk is aan de totale hoeveelheid (toegevoegde) base. Het eindpunt is het punt waarbij de zuur‐base indicator verandert van kleur en bij een juiste keuze van de indicator is het eindpunt in overeenstemming met (een goede benadering van) het equivalentiepunt. D2. Indien zoutzuur wordt getitreerd met een natriumhydroxide oplossing, wat is dan de pH van de oplossing op het equivalentiepunt? Precies 7 D3. Indien azijnzuur wordt getitreerd met een natriumhydroxide oplossing, wat is dan de pH van de oplossing op het equivalentiepunt? groter dan 7 D4. Voor de titratie van 25,00 mL van 0,1000 M azijnzuur wordt een 0,1000 M NaOH oplossing gebruikt. Bereken de pH van de oplossing (a) voordat NaOH is toegevoegd, (b) nadat 10,00 mL NaOH is toegevoegd, (c) wanneer de helft van het aanwezige azijnzuur geneutraliseerd is, (d) op het equivalentiepunt. (a) pH = 2,88, (b) pH = 4,58; (c) pH = 4,76
Donderdag
Zelfstudie maagzuurregulatie en casus 1
17
Vrijdag
Werkgroep 2: Farmacologische beïnvloeding van de maagzuursecretie. Gebruikte literatuur: Boeing et al. (2016) Antiulcer mechanisms of Vernonia condensata Baker: A medicinal plant used in the treatment of gastritis and gastric ulcer. Journal of Ethnopharmacology 184:196–207 (zie Blackboard). De Braziliaanse onderzoekers Boeing et al. hebben onderzocht of een ethanolextract van de bladeren van de plant Vernonia condensata (zie de figuur hiernaast) werkzaam is tegen een maagzweer (ulcus ventriculi). De onderzoekers hebben gebruik gemaakt van drie verschillende proefdiermodellen voor maagzweren, die hieronder worden beschreven. Ethanol‐induced ulcer Rats were divided in groups of six animals each and pretreated with vehicle (Veh: water plus 1% Tween 80, 1 ml/kg, p.o.), carbenoxolone (Cbn: 200 mg/kg p.o.) or ethanolic extract (3, 30 and 300mg/kg, p.o.) one hour before they received 1 ml of ethanol (0.5 ml/100g) in order to induce gastric ulcer. After 1 hour of the ethanol administration the animals were euthanized, the stomachs were removed and opened along the greater curvature, and then area of lesion (mm2) was measured. Nonsteroidal anti‐inflammatory drug (NSAID)‐induced ulcer Rats were divided in groups of six animals each and pretreated with vehicle (Veh: water plus 1% Tween 80, 1ml/kg, p.o.), carbenoxolone (Cbn: 200 mg/kg p.o.) or ethanolic extract (30 or 300mg/kg, p.o.). One hour after treatment, all the rats received indomethacin 80mg/kg (p.o.) in order to induce gastric ulcer. Six hours later, the animals were euthanized, the stomachs were removed and opened along the greater curvature, and the area of lesion (mm2) was measured. Chronic gastric lesions induced by 80% acetic acid Rats were divided in groups of six animals each and anaesthetized (xylazine 10mg/kg and ketamine 5mg/kg i.p.). The stomach was exposed through a midline epigastric incision and 500 mL of 80% acetic acid was applied to the serosal surface of the stomach for 1 minute. Thereafter the acetic acid was removed and the area of contact was washed with sterile saline.The animals were deprived of food for the next 24 hours with free access to water and 48hours after the ulcer induction, the treatment was initiated with vehicle (Veh: water plus 1% Tween 80 1ml/kg, p.o.), omeprazole (Ome: 20mg/kg), and ethanolic extract (300mg/kg) twice a day for 7 days. After the treatment period, the rats were euthanized, the stomachs were removed and the area of lesion (mm2) was measured.
Opdracht 1
Bestudeer de drie verschillende proefdiermodellen kritisch en vraag je bij ieder aspect van de
behandeling af hoe en waarom de onderzoekers het hebben uitgevoerd zoals ze hebben
beschreven.
18
Bespreking (interactief) van opdracht 1 door de docent. Opdracht 2 Stel dat de onderzoekers voor hun experiment mannelijke ratten hebben gebruikt. Wat kun je zeggen over de leeftijd van deze proefdieren tijdens het experiment?
Uit: Pahl (1969) Growth curves for body weight of the laboratory rat. Aust. J. Biol. Sci. 22:1077‐1080.
Opdracht 3 In onderstaande figuur worden resultaten weergegeven van de effecten van het ethanolextract (CEEV) in twee modellen voor maagzweren.
Bespreek in tweetallen deze resultaten, trek conclusies en bereid dan een minivoordracht voor om resultaten en conclusies voor de hele groep te presenteren. Feedback op de minivoordracht door de hele groep.
19
Opdracht 4 Het chronische model voor maagzweren heeft ook interessante resultaten opgeleverd (zie onderstaande figuur). Bespreek weer in tweetallen deze resultaten en vergelijk ze ook heel kritisch met de resultaten van de twee andere modellen. Beschrijf al jullie conclusies in een kort verslagje (maximaal één A4). Opdracht 5 Een anti‐ulcerogeen effect kan worden bereikt door de productie van maagzuur te remmen. Het ethanolextract zou kunnen aangrijpen op de regulatie van maagzuur. Maak een lijstje met hormonen en neurotransmitters die betrokken zijn bij de regulatie van maagzuursecretie (en waar het ethanolextract dus theoretisch op zou kunnen aangrijpen) en geef daarbij voor elk hiervan aan of er sprake is van remming of stimulatie van maagzuursecretie. Opdracht 6 Boeing et al. hebben het effect gemeten van het ethanolextract op het volume en de zuurgraad van geproduceerd maagsap. De resultaten zijn weergegeven in de volgende tabel.
N.B. in de tabel staat Bethanechol foutief gespeld a p<0.01 as compared with vehicle; b p<0.001 as compared with vehicle; c p<0.001 as compared with CEEV
Zoek alle in de tabel genoemde farmaca op (bijv. op het internet) en beschrijf welke werking ze theoretisch zouden moeten hebben op het volume en zuurgraad van maagsap.
20
Opdracht 7 Welke conclusies kun je trekken m.b.t. het aangrijpingspunt van het ethanolextract op basis van de resultaten in de tabel? Opdracht 8 De zuurproductie en ‐afgifte in de maag geschiedt door de pariëtale cel. Hierbij is een transporteiwit, de protonpomp oftewel H+/K+‐ATPase, betrokken. Boeing et al. hebben in in vitro experimenten de activiteit van dit transporteiwit gemeten. De resultaten worden getoond in onderstaande figuur.
Oua = ouabaïne, een Na+/K+‐ATPase remmer
Interpreteer deze resultaten. Sluiten de conclusies aan bij het werkingsmechanisme van het ethanolextract zoals je dat hebt geformuleerd in opdracht 7? Bespreking (interactief) van de conclusies door de docent. Opdracht 9 (facultatief, verdiepingsniveau) Bestudeer het onderzoeksartikel van Boeing et al. Welke andere mogelijke werkingsmechanismen hebben de auteurs onderzocht? Sluiten hun conclusies m.b.t. het werkingsmechanisme van het ethanolextract aan bij je eigen conclusies? Opdracht 10 (facultatief, verdiepingsniveau) Bedenk welke vervolgexperimenten je zou kunnen doen om een stap richting klinische toepasbaarheid te zetten. Beschrijf dit in een essay (d.i. een argumenterend, informerend en prikkelend betoog).
21
WEEK 2 NB: in deze week moet je zelf tijd inroosteren voor de voorbereiding van WC 6
Casus 2 Miriam gaat naar de apotheek voor een advies. Bij navraag vertelt zij dat zij sinds het begin van haar studie erg onregelmatig eet en ook vaker snackt. De apotheker adviseert haar regelmatiger en gezonder te eten en geeft een antacidum mee. Miriam vraagt zich af hoe het antacidum eigenlijk werkt. Overzicht van vrij verkrijgbare antacida, zie: http://www.refluxziekte.nl/behandeling/behandeling‐met‐medicijnen https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren‐volgens‐boek/inleidingen/inl‐antacida
Maandag
Hoorcollege 3: onderwerpen worden deels door de studenten aangeleverd
Hoorcollege 4: onderwerpen worden deels door de studenten aangeleverd
Dinsdag
Zelfstudie Veiligheid en lab vaardigheden
Deze opdracht kan je vinden op Blackboard, en de veiligheidstoets moet met goed gevolgd afgelegd worden voordat je daadwerkelijk aan het practicum kunt deelnemen!
Werkcollege 4: Voorbereiding van het practicum
Tijdens dit werkcollege worden de details van het experiment besproken. Je ontwerpt hierin een algemeen experiment en je eigen experiment (2 of 3). Vragen die je je stelt zijn: welke chemicaliën heb ik nodig, welk glaswerk heb ik nodig en welke speciale apparatuur is nodig om het experiment succesvol uit te voeren. Dit alles schrijf je op en bespreek je met de docent. Na goedkeuring kun je op de labdag (een dagdeel op woensdag of donderdag) direct aan de slag. Tijdens een labdag werk je samen met twee medestudenten (groepsgrootte 3).
22
Woensdag/donderdag
Practicum 1: Zuren en basen
Laboratoriumexperimenten (een dagdeel op woensdag of donderdag): iedere student voert Experiment 1 uit, daarna kies je voor Experiment 2 of 3. Als er tijd over is, en voor diegene die wil is Experiment 4 (als bonus) opgenomen om dieper op de materie in te gaan. Alle resultaten schrijf je op in je labjournaal en van deze resultaten lever je een meetrapport in, waarin je de uitkomsten van het experiment bespreekt en op basis hiervan conclusies trekt. Tevens beantwoord je de vragen die bij de diverse experimenten vermeld staan. De resultaten en uitkomsten van alle experimenten worden gezamenlijk besproken tijdens een onderwijsbijeenkomst op vrijdag. Experiment 1. Meet de pH van een aantal verschillende vloeistoffen met een zogenaamde dipstick. De pH kun je aflezen overeenkomstig de kleurenschaal op het doosje. Vragen behorend bij Experiment 1: Welke oplossing is het sterkst zuur? Welke oplossing is het sterkst basisch? Welke oplossing beschouwen wij als neutraal? Hoeveel keer zuurder is 0,1 M HCl in vergelijking met keukenazijn? Experiment 2. In een erlenmeyer bevindt zich 25 mL van een 0,20 M HCl oplossing. De pH van de oplossing wordt gemeten met een pH‐meter. Voeg nu (met behulp van een finn‐pipet) telkens 1 mL toe van een 0,20 M NaOH oplossing. Noteer de pH nadat je telkens 1 mL NaOH oplossing hebt toegevoegd. Maak van deze gegevens een grafiek waarbij je de gemeten pH tegen het toegevoegde volume NaOH uitzet (deze grafiek wordt een titratiecurve genoemd). Geef in de titratiecurve aan waar zich het equivalentiepunt bevindt. Vragen behorend bij Experiment 2: Wat is de pH van de 0,20 M HCl (0,20 M NaOH) oplossing? Wat is de pH in het equivalentiepunt? Schrijf hiervoor de zuur‐base vergelijking op. Schets het verloop van de curve indien 25 mL 0,02 M HCl getitreerd wordt met 0,02 M NaOH. Waar bevindt zich het equivalentiepunt? Schets het verloop van de curve indien 25 mL 0,2 M HCl getitreerd wordt met 0,4 M NaOH. Waar bevindt zich het equivalentiepunt? Experiment 3. In een erlenmeyer bevindt zich 25 mL van een 0,2 M azijnzuur oplossing. De pH van de oplossing wordt gemeten met een pH‐meter. Voeg nu (met behulp van een finn‐pipet) telkens 1 mL toe van een 0,20 M NaOH oplossing. Noteer de pH nadat je telkens 1 mL NaOH oplossing hebt toegevoegd. Maak van deze gegevens een grafiek waarbij je de gemeten pH tegen het toegevoegde volume NaOH uitzet. Geef in de verkregen titratiecurve aan waar zich het equivalentiepunt bevindt. Vragen behorend bij Experiment 3: Bereken de pH van de azijnzuur oplossing en controleer deze uitkomst met de waarde die de pH meter aangeeft. Hoe verklaar je eventuele verschillen? Vergelijk nu de titratiecurve van experiment 1 en 2. Beschrijf de verschillen in het verloop van de verkregen titratiecurve. Wat is de pH in het equivalentiepunt? Schrijf hiervoor de zuur‐base vergelijking op. Bij welke pH (of pH interval) is de bufferwerking optimaal? Herken je deze pH waarde in een fysische eigenschap van het gebruikte zuur? Herhaal het experiment eens met
23
een ander zuur: mierenzuur (pKa = 3,75), benzoëzuur (pKa = 4,20), propionzuur (pKa = 4,87) en probeer de verschillen met azijnzuur (pKa = 4,76) te ontdekken! Experiment 4 (bonus). We gaan nu een ietwat vreemd zuur onderzoeken. Ascorbinezuur (vitamine C) is een zogenaamd tweewaardig zuur en kan dus tweemaal een proton afstaan. Weeg 3,52 g ascorbinezuur af en los deze hoeveelheid op in 100 mL demi‐water. Van deze oplossing wordt 25 mL overgebracht in een erlenmeyer. De pH van de oplossing wordt gemeten met een pH‐meter. Voeg nu (met behulp van een finn‐pipet) telkens 1 mL toe van een 0,20 M NaOH oplossing. Noteer de pH nadat je telkens 1 mL NaOH oplossing hebt toegevoegd. Maak van deze gegevens een grafiek waarbij je de gemeten pH tegen het toegevoegde volume NaOH uitzet. Vragen behorend bij Experiment 4: Zoek de pKa waarden van ascorbinezuur op. Zoek de structuurformule van ascorbinezuur op. Wat valt je op? Waarom reageert ascorbinezuur als zuur? (Dit wordt nog verder uitgelegd in de cursus FA‐BA‐102, dus geen paniek als je dit nog niet helemaal begrijpt.) Bereken de pH van de ascorbinezuur oplossing en controleer deze uitkomst met de waarde die de pH meter aangeeft. Hoe verklaar je eventuele verschillen? Welke pKa waarde heb je hiervoor gebruikt. De titratiecurve heeft nu een ander verloop, hoe kun je dit verklaren? Hoeveel equivalentiepunten herken je? Herken je de punten in de grafiek die overeenkomen met de pKa waarden?
Zelfstudie: Zuren en basen + casus 2
Vrijdag
Werkcollege 5: Wrap up zuren en basen en feedback casus 2 Tijdens deze bijeenkomst komen alle vragen die nog niet beantwoord zijn aan bod (indien nodig kunnen enkele overige vragen uit WC3 besproken worden). Het is nadrukkelijk de bedoeling dat jullie als studenten het initiatief hiertoe nemen. Jullie leggen aan elkaar uit, en de docent stuurt het proces. De wrap‐up sessie wordt afgesloten met een kennis‐quiz.
Feedback casus 2
Deze casus wordt nu besproken vanuit farmaceutisch/apothekers‐perspectief en hierbij wordt er naar gestreefd alle chemische kennis te integreren die is opgedaan in het werkcollege en het lab‐werk. Het projectonderwijs sluit hierop aan.
24
WEEK 3
Casus 3
Miriam heeft zich meer verdiept in de fysiologie van de maag en de maagzuurregulatie. Zij heeft in het Farmacotherapeutisch Kompas gelezen dat er, naast antacida, verschillende groepen geneesmiddelen zijn. Zij kan zich goed voorstellen hoe histamineantagonisten en protonpompremmers werken, maar las ook over antibiotica en dat vindt zij vreemd. Dat zijn toch geneesmiddelen tegen bacteriën? Wat heeft dat met maagzuur te maken? Verder vraagt Miriam zich af hoe de werkzame stoffen op de plaats van werking komen. En waarom ziet elk geneesmiddel er anders uit?
Maandag
Voorbereidende opdracht voor WC6 Geneesmiddelen en H. Pylori (op dinsdag) Bestudeer de volgende literatuur en maak de onderstaande opdrachten: Bron 1: Clarke’s Analysis of drugs and poisons: https://www.medicinescomplete.com/mc/clarke/current/ Bron 2: Pandit, N.K. en R.P Soltis, Introduction to the Pharmaceutical Sciences hoofdstuk 1 en 7 Bron 3: Farmacotherapeutisch Kompas (https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/) Bron 4: Denton, P en C. Rostron, Pharmaceutics, hoofdstuk 1 Bron 5: Boron, W.F. Medical Physiology, hoofdstuk 42 Bron 6: Uit Adrian A. Badwan et al. Analytical Profiles of Drug Substances and Excipients, Volume 29, 2002, Pages 213‐259
25
1. Zoek de structuren op van ranitidine, cimetidine, omeprazol en pantoprazol en teken ze over (Bron 1)
2. Geef in je schema over de regulatie van maagzuur aan waar deze farmaca aangrijpen en wat het gevolg is.
3. Zoek op hoeveel pantoprazol per keer wordt ingenomen (Bron 3). Heb je enig idee hoeveel stof dat is? Hoe kun je ervoor zorgen dat een patiënt deze hoeveelheid makkelijk kan innemen en ook iedere keer dezelfde hoeveelheid binnenkrijgt? (Bron 2,4)
4. Hoe komen de werkzame stoffen bij de plaats waar ze kunnen aangrijpen? (Bron 2, 4) 5. Veel geneesmiddelen worden oraal ingenomen, maar er zijn ook andere
toedieningswegen. Noem er zoveel mogelijk. Welke toedieningsvormen ken je bij elke toedieningsweg?
6. Pantoprazoltabletten hebben een speciale coating die niet oplost bij een pH lager dan ongeveer 5‐6 maar wel bij een hogere pH (maagsapresistente of enteric coating genoemd). Leg uit waarom dat zo is. (Bron 6)
7. Geef in je schema aan hoe de maagwand zichzelf beschermt tegen zuur en hoe H. Pylori de bescherming van de maagwand aantast. (bron 5 en filmpje: http://www.sumanasinc.com/scienceinfocus/helicobacter/helicobacter.html)
8. Hoe wordt een maagzweer als gevolg van een H.Pylori‐infectie behandeld? Verklaar de keuze van de geneesmiddelen.
Zelfstudie tentamen
Dinsdag
Werkcollege 6: Geneesmiddelen en H. pylori (n.b. laptop/tablet/smartphone nodig) In dit werkcollege worden de verschillende aspecten (farmacologie, biofarmacie en farmacotherapie) van geneesmiddelgebruik bij maagzuur aandoeningen behandeld. De zelfstudie ter voorbereiding op werkcollege 6 is noodzakelijk om de opdrachten in het werkcollege te kunnen maken. Eerste uur: Bespreking van de opdrachten van de zelfstudie in groepjes. Tweede uur: Lees een gedeelte uit het reviewartikel van Lahner et al (2014): Helicobacter pylori infection and drugs malabsorption (zie Blackboard), en bespreek dit aan de hand van opdrachten.
Zelfstudie casus 3 en tentamen
26
Woensdag
Werkcollege 7: Wrap‐up en voorbeeldtoets (meenemen: Boron) Ronde 1 (circa 45 minuten): koppels van 2 studenten maken elk 3 tentamenvragen. Vragen worden uitgewisseld en beantwoord (open boek!). Antwoorden nakijken door koppel dat de vragen gemaakt heeft. Waar nodig plenaire discussie. Ronde 2: idem, maar nu moeten de vragen beantwoord worden zonder boek. Ronde 3: docent geeft 3‐5 vragen. Mogen met open boek beantwoord worden. Plenaire bespreking. Ronde 4: idem, maar nu zonder boek. Plenaire bespreking.
Feedback casus 3
Zelfstudie tentamen
Donderdag
Zelfstudie tentamen
Vrijdag
Tentamen
27
WEEK 4 Maandag
Zelfstudie doorlezen informatie over groepsproject (p. 30‐36 cursuswijzer)
Dinsdag
Werkcollege 8 Introductie Groepsproject
Vorm: projectmatig werken in werkcollege setting (onderverdeeld in 5 subgroepen van 5‐6 studenten) waarbij je als farmaceutisch bedrijf (met idealistische instelling) een advertentie voor een vakblad gaat opstellen. Hierbij dien je 3 medicijnen uit de volgende verschillende categorieën aan te prijzen met argumenten;
1. een aangewezen antacidum; 2. een aangewezen protonpompremmer of H2‐receptor antagonist; 3. zelf gekozen potentieel middel.
De argumenten die moeten worden geven per middel/categorie worden voor gestructureerd.
De inleidende groepsbijeenkomst omvat handvatten m.b.t. projectmanagement en samenwerking, gerichte instructies/voorbeelden hoe de groepsopdracht verder uit te voeren, en hoe respectievelijk het groepsproduct en individuele participatie beoordeeld wordt. Lees ter voorbereiding de tekst door voer projectmanagement en samenwerking.
Inhoudelijke instructie groepsopdracht
Ad 1. Kwantitatieve onderbouwing van bufferende werking van een gegeven antacidum. Dit bouwt voort op het chemisch rekenen in week 2 en 3 van deze cursus, waarbij er dit keer wordt gerekend in de context van fysiologische maagzuurremming.
Antacidum Samenstelling per tablet
Rennie® 680 mg/80 mg kauwtablet 680 mg CaCO3 / 80 mg MgCO3
Maalox® 200 mg/400 mg kauwtablet 200 mg Al2O3 / 400 mg Mg(OH)2
Gaviscon® 250 kauwtablet 250 mg Na‐alginaat / 133,5 mg NaHCO3 / 80 mg CaCO3
Regla® pH, kauwtablet 450 mg 450 mg MgCO3‐algeldraat*
Antagel® Teva, suspensie 40 mg Al2O3 en 20 mg Mg(OH)2 per mL suspensie
Opmerking bij deze tabel: algeldraat komt chemisch gezien overeen met Al(OH)3, echter de juiste samenstelling is moeilijk te achterhalen, daarom wordt aangenomen dat een equivalente hoeveelheid Al2O3 aanwezig is. Mw Na‐alginaat: 1000 g/mol en heeft een zuur‐neutraliserende werking van 25 equivalenten/mol. *Samenstelling 350 mg MgCO3 en 150 mg Al2O3.
28
Het basisprincipe van een antacidum berust op de zuur‐neutraliserende werking. In dit kader is het interessant om de fysisch‐chemische eigenschappen van deze middelen nader te onderzoeken. Een belangrijke eigenschap is de hoeveelheid zuur welke door een tablet geneutraliseerd kan worden. Deze hoeveelheid zuur kan berekend worden op basis van de verstrekte gegevens op de verpakking of in de bijsluiter (zie hiervoor bovenstaande tabel). De reactiestoichiometrie van de verschillende tabletten komt overeen met de volgende vergelijkingen, voor het maagzuur staat HCl model:
o NaHCO3 + HCl NaCl + CO2 H2O
o Na(RCO2)n + nHCl nNaCl + nRCO2H (n = 25)
o CaCO3 + 2HCl CaCl2 + CO2 H2O
o MgCO3 + 2HCl MgCl2 + CO2 H2O
o Mg(OH)2 + 2HCl MgCl2 + 2H2O
o Al2O3 + 6HCl 2AlCl3 + 3H2O
Weeg een tablet en zoek de dosis zuur‐neutraliserende bestanddelen op. Hoe verklaar je het verschil? Bereken van elke dosis de zuur‐neutraliserende capaciteit. Wat gebeurt er met de ontstane Na+, Ca2+, Mg2+ en Al3+ ionen? Bij welk soort aandoeningen met men dus voorzichtig zijn bij het innemen van antacida? Waarom wordt de tablet eerst gekauwd alvorens deze wordt ingeslikt (je zou deze tablet in principe ook zonder te kauwen kunnen doorslikken)? Wederom ga je een klein experiment opzetten, maar nu thuis, en je krijgt van ons een paar spullen om het experiment uit te voeren. Het is de bedoeling dat je de meest in het oog springende gebeurtenissen filmt en dit filmpje aan je medestudenten toont tijdens de projectpresentatie‐bijeenkomst op woensdag van week 4.
Je krijgt van ons (per groep van vijf): twee Rennies, een buisje CaCO3/MgCO3 poeder (680/80 mg), een flesje verdund azijnzuur, een plastic pipetje, en twee reageerbuizen. Doe dit
experiment thuis in de keuken in de spoelbak. Ga als volgt te werk: (1) haal een Rennie uit de verpakking en stop deze als een geheel in de reageerbuis. Druppel vervolgens hieraan azijnzuur toe, wacht een moment, en kijk goed wat je ziet gebeuren. Vanaf het moment dat je azijnzuur toevoegt, wordt alles gefilmd: let daarbij goed op of je gasbelletjes ziet ontstaan en meet de tijd die verstrijkt totdat gasvorming niet meer waarneembaar is. (2) Herhaal dit experiment met een
Rennie, maar nu wordt de tablet eerst in kleine stukjes gesneden voordat azijnzuur wordt toegevoegd. Meet ook hier de tijd die verstrijkt totdat er geen gasbelletjes meer ontstaan. (3) Herhaal het experiment nogmaals maar nu met het buisje CaCO3/MgCO3 poeder, meet ook hier de tijd die verstrijkt totdat er geen gasbelletjes meer ontstaan. Vragen:
Bestudeer de bijsluiter: welke stoffen tref je zoal aan in een Rennie, probeer te achterhalen waarvoor deze dienen.
Meet je verschillen in de duur van gasbelletjesvorming bij de drie verschillende experimenten? Zo ja, geef hiervoor een verklaring!
Waarom staat op de verpakking ‘kauwtablet’ en niet ‘tablet in een keer doorslikken’?
Welk gas wordt gevormd, en waar blijft dit indien een Rennie daadwerkelijk in de maag terecht komt?
29
Wat is de reden waarom het CaCO3/MgCO3 poeder in de opgegeven verhouding (680/80 mg) voorkomt?
De maag bevat zoutzuur (HCl) en geen azijnzuur, maakt het wat uit als je voor dit experiment in plaats van azijnzuur, zoutzuur gebruikt, bijvoorbeeld meer gasbelletjes in een kortere tijd?
Ad 2.Kwalitatieve onderbouwing van gegeven protonpompremmer of H2‐receptor antagonist. Elke projectgroep krijgt één van de volgende geneesmiddelen toegewezen: cimetidine, ranitidine, famotidine, omeprazol en pantoprazol. Beantwoord voor het toegewezen farmacon de volgende vragen ter voorbereiding op de wervingsadvertentie: (Literatuur: Farmacotherapeutisch Kompas) Vragen:
Wat is het werkingsmechanisme van het farmacon?
Welke andere werkzame stoffen hebben hetzelfde werkingsmechanisme?
Teken van deze stoffen de structuur en geef de farmacofoor aan.
Wat zijn de bijwerkingen van het farmacon en vergelijk die met de andere farmaca met hetzelfde werkingsmechanisme?
Wanneer mag dit middel niet gebruikt worden (interacties, contra‐indicaties)?
Zijn er nog andere voor‐ en nadelen te noemen bij het farmacon (denk aan afhankelijkheid, gebruiksgemak of –ongemak enz)?
Wat is de dagprijs van dit farmacon/ Wordt het vergoed door de basisverzekering?
Ad 3. Afweging van zelf gekozen potentieel middel. Elke projectgroep mag zelf één potentieel geneesmiddel kiezen, op basis van de eerder opgedane kennis over maagzuurregulatie in de cursus. We verwachten niet dat jullie de primaire literatuur induiken, maar wel dat jullie met het werkingsmechanisme/aangrijpingspunt in boek zelf kunnen beredeneren hoe potentieel dit middel mogelijk zou kunnen zijn. Beantwoord voor het gekozen potentiële middel de onderstaande vragen. Vragen:
Wat is het werkingsmechanisme van het potentiële farmacon?
Wat zijn de voor‐ en nadelen van dit potentiële farmacon (denk aan bijwerkingen, gebruiks(on)gemak, afhankelijkheid, enz.) ten opzichte van jullie andere 2 aangeprijsde geneesmiddelen?
Het groepsproduct en de individuele participatie worden respectievelijk beoordeeld aan de hand van een rubric beoordelingscriteria en rubric participatie (zie p.40‐41).
30
Projectmanagement Elke organisatie of instelling heeft ze: projecten. En wat is nu een project? In een organisatie heeft iedereen bepaalde taken. Alleen moet er soms iets nieuws van de grond komen (een systeem, een nieuw product, de bouw en inrichting van een nieuw onderkomen etc.) wat niet specifiek tot iemands taakgebied hoort. In die gevallen start je een project op. Een project heeft dus als doel binnen een bepaalde tijd iets te realiseren van A tot Z. Een project is dus altijd tijdelijk en de mensen die in een projectgroep zitten zijn dus ook maar voor een bepaalde tijdsduur bij het project betrokken. Definitie van een project: Een project is een geheel van activiteiten buiten de gewone bedrijfsvoering om waarbij het gaat om het realiseren van iets nieuws voor een duidelijke opdrachtgever binnen duidelijke kaders door een team van meerdere verschillende specialisten. De 'duidelijke kaders' waar het in deze definitie om gaat zijn: de hoeveelheid tijd en de hoeveelheid geld die het project gaan kosten. Het maken van een planning en het in de gaten houden van de kosten zijn daarom erg belangrijke taken van de projectleider. Ook hoort bij een project altijd een opdrachtgever. Die bepaalt hoe het resultaat eruit moet komen te zien. De projectleider en de projectgroep zijn de uitvoerders. Een project deel je zoveel mogelijk op in onderdelen die los van elkaar kunnen worden uitgevoerd. Voor elk van die onderdelen bepaal je het resultaat dat het moet opleveren. Het werk dat moet gebeuren, plan je in de tijd, in zogenoemde projectfasen. Een project heeft dus altijd als doel een vastomlijnd resultaat op te leveren. Dat wordt van tevoren goed afgesproken en vastgelegd in een projectplan. In dat plan wordt ook beschreven wat er niet tot het project behoort. Zo is voor iedereen duidelijk wat de reikwijdte van het project is.
31
Projectfasen 1. Initiatieffase
Deze fase kent twee doelen: Vaststellen of alle projectleden dezelfde doelstelling nastreven en vaststellen of iedereen die doelstelling projectmatig wil bereiken. Acties: Het verzamelen van de informatie om probleem, doel en resultaten te kunnen vaststellen Het opstellen van een projectplan Het bijeenroepen van een projectteam Deze fase wordt afgesloten met een projectplan dat is goedgekeurd door de opdrachtgever
2. Definitiefase Deze fase heeft als doel het zo concreet en eenduidig mogelijk formuleren van het projecteindresultaat. Ook is in deze fase ruimte voor het verdelen van het project in deelprojecten. Acties: Het opstellen van een programma van eisen Het opzetten van een werkstructuur: wie doet wat wanneer? Het vaststellen van de onderlinge afhankelijkheden Deze fase wordt afgesloten met een vastgestelde en uitgewerkte planning
3. Ontwerpfase Het doel van de ontwerpfase is het vinden van oplossingen. Deze oplossingen worden geformuleerd naar aanleiding van de in de definitiefase vastgestelde eisen en wensen. Na afloop van deze fase is bekend hoe het projectresultaat eruit ziet qua vorm en inhoud. Acties: Ontwikkelen van een ontwerp om te komen tot het afgesproken resultaat Testen van dat ontwerp (voor zover nodig en haalbaar) Deze fase wordt afgesloten met een vastgesteld ontwerp of scenario
4. Voorbereidingsfase Deze fase is bedoeld om alles te doen wat nodig is om de realisatie van het project goed te laten verlopen. Aan het eind van deze fase moeten alle hulpmiddelen, voorschriften en dergelijke er zijn. Dit alles om te voorkomen dat men in de realisatiefase voor verrassingen komt te staan. Acties: Het geven van instructies Inkopen van alle benodigdheden Deze fase wordt afgesloten met een draaiboek
5. Realisatiefase De realisatiefase is bedoeld om het projectresultaat te maken, in te voeren of uit te
32
voeren. Al het werk uit voorgaande fasen wordt geïntegreerd. Acties: Doen!
6. Nazorgfase Als het projectresultaat gereed is moet er nog ruimte zijn om eventuele problemen aan het resultaat te verhelpen. Acties: Check: is alles gerealiseerd, zijn er nog losse eindjes?
Het schrijven van een goed projectplan is belangrijk omdat dit de basis vormt van het project. Hoe duidelijker je de zaken formuleert, hoe minder de kans op miscommunicatie of verschillen in interpretatie van doel en resultaat. Daarom is het altijd belangrijk om doelen SMART te maken. SMART is een hulpmiddel om je resultaten zo duidelijk op te schrijven dat er geen misverstanden kunnen ontstaan.
S Specifiek Het ontwerpen van een nieuwe bijsluiter
M Meetbaar Bijsluiter wordt ingekort met 500 woorden. Lettertype wordt 1pt. groter
A Aanspreekbaar Margreet, projectleider
R Realistisch Er is een budget beschikbaar van 5000,‐ Directie heeft akkoord gegeven op budget en inkorting.
T Tijdgebonden Op 15 juni van het volgend jaar
Een projectplan kun je gemakkelijker schrijven door eerst de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wat is het doel van het project? 2. Wat is het eindresultaat van het project? 3. Welke randvoorwaarden en eisen heeft de opdrachtgever? 4. Hoe ga je het project aanpakken? 5. Welke activiteiten moet je hiervoor uitvoeren en hoeveel tijd kosten die? 6. Welke risico’s zie je die het project zouden kunnen hinderen? 7. Welke partijen in de omgeving hebben invloed op jouw aanpak? (omgevingsanalyse) 8. Moet je de aanpak van je project nog bijstellen 9. Hoe ga je deze stappen opdelen in projectfasen? (projectfasering) 10. Hoeveel tijd kost het uitvoeren van het project? (planning) 11. Hoeveel geld kost het uitvoeren van het project? (begroting) 12. Welke mensen heb je nodig in en rondom het project? (projectorganisatie) 13. Hoe bewaak je tijdens het project de kwaliteit van de uitvoering? (kwaliteit) 14. Hoe informeer je mensen over het project? (communicatieplan)
33
Competenties van een projectleider Een projectleider moet veel kunnen. Hij moet de inhoud van het project grofweg overzien (en die kan heel complex zijn bij ingewikkelde systemen of bouwprojecten). Een projectleider moet goed met mensen om kunnen gaan. Hij moet overleggen met de opdrachtgever, maar ook de projectleden motiveren en stimuleren. Hij moet er rekening mee houden dat de projectleden vaak nog een andere baas hebben die ook wat van ze wil. Dat leidt wel eens tot conflicten en afstemmingsproblemen. De projectleider moet heel goed kunnen plannen en organiseren. Vooruit denken en het grote geheel in de gaten houden (mét oog voor de details) is erg belangrijk. Een projectleider heeft dus op zijn minst de volgende competenties:
Leidinggeven: kan motiveren en aansturen, taken kan delegeren en om kan gaan met conflicten.
Doelgericht en resultaatgericht: kan af en toe streng zijn en het lef hebben om iets voor elkaar te krijgen dat ogenschijnlijk niet haalbaar is. Daar komt vaak ook een behoorlijk dosis creativiteit bij kijken.
Communicatief vaardig: communiceren, zowel mondeling als schriftelijk. Een projectleider moet veel overleggen (in alle lagen van de organisatie) en veel schrijven (projectplan, voortgangsrapportages, opleveringsdocumenten, beslisdocumenten, enzovoort).
Gevoel voor politieke verhoudingen: besluitvorming in een organisatie verloopt vaak moeizaam en vereist soms duw‐ en trekwerk. Je moet draagvlak creëren voor de beslissingen en mensen meekrijgen voor je idee.
Stressbestendig: een project leiden is complex en je moet daarom behoorlijk stevig in je schoenen staan om dit werk aan te kunnen.
Het 5W model Een project start meestal met een probleem of vraagstuk waarvoor een oplossing moet komen. Het 5W model is een model om tot een probleem analyse te komen. Het beantwoorden van de volgende vragen helpt om een volledig beeld te krijgen op de ins en outs van een project.
Hulpvragen bij analysevraagstukken
1. Wie heeft het probleem? Wie zijn de betrokkenen, belanghebbenden? Hier analyseer je alle partijen die ermee te maken hebben. Wie heeft het probleem of bij wie berust het probleem? Je gaat hier na wie de belangrijkste spelers zijn bij het onderwerp.
2. Wat is het probleem? Wat is niet wenselijk, onaanvaardbaar, ontbreekt, wordt gemist? Hoe is het omschreven, is duidelijk wat er bedoeld wordt, ontbreekt er iets en zo ja wat? Hoe is het probleem ontstaan? Achterhaal de geschiedenis van het onderwerp Wat is de aanleiding om iets te gaan doen?
34
3. Wanneer is het probleem ontstaan? Welk gedrag of handelen, welke gebeurtenis, welk moment/tijdstip?
4. Waar doet het probleem zich voor? Welke plekken, gebieden, onderdelen zijn meer of minder belangrijk. Zijn bepaalde aspecten van het probleem belangrijker dan andere, zijn er bepaalde probleemgebieden aan te wijzen?
5. Waarom is het een probleem? Welke normen, prioriteiten staan op het spel? Wat is de daadwerkelijke reden voor het onderwerp? Geen dubbele bodems, verborgen agenda’s of doelstellingen? Groepsproces en samenwerking Een vlekkeloze samenwerking is binnen een project niet altijd vanzelfsprekend. Vooral ook omdat het een tijdelijke samenwerking betreft is het belangrijk elkaar feedback te geven op gedrag en functioneren in het projectteam. Ook als het gaat over de groepsdynamiek is het van belang hier aandacht voor te hebben, aangezien het belangrijk is om in een projectteam de fasen goed te doorlopen.Talloze studies laten zien dat pas samengestelde groepen zich vaak volgens een bepaald patroon ontwikkelen. In verschillende fases van de levensduur van het team komen verschillende vraagstukken en problemen aan de orde, meer onbewust dan bewust. Het begrijpen van deze ‘groepsdynamische’ wetmatigheden is een belangrijke vaardigheid die helaas weinig teamleiders gegeven is. Wie echter de onderstroom van gedrag en communicatie in een team wél begrijpt, kan beter (bij)sturen op vraagstukken als:
wie wordt wel en niet geaccepteerd in het team?
hoe ontstaan normen en waarden in het team?
wat is de betekenis van weerstand?
hoe ga je om met ruzie, spanning en conflicten?
hoe wordt er omgegaan met macht en leiderschap?
wat kun je doen om veiligheid en vertrouwen te vergroten? Aanspreken Basisprincipes
1. Gedrag dat beloond wordt, neemt toe 2. Straffen leidt tot ontwijken; het probleem wordt groter 3. Negatieve aandacht is lekkerder dan geen aandacht 4. Gedrag dat geen enkele aandacht krijgt, dooft uit
Vaardigheden
Actief luisteren
Complimenten geven
Feedback geven
Confronteren
35
Recepten voor een goede samenwerking Je eigen denken zichtbaar maken
Wat je doet Wat je zegt
Je veronderstellingen formuleren en de gegevens beschrijven die je daartoe leidden Een veronderstelling uitleggen Je redenering expliciet maken Geef voorbeelden van je veronderstellingen, al zijn die slechts hypothetisch Probeer je het perspectief van andere mensen voor te stellen
"Dit vind ik en daartoe ben ik gekomen op grond van….." "Ik ging ervan uit dat….." "Ik kwam tot de conclusie omdat…." "Dit zou betekenen dat we in die situatie….." "Misschien wordt het duidelijker wat ik bedoel als je je verplaatst in de positie van een klant…."
Je eigen conclusies en veronderstellingen toetsen
Wat je doet Wat je zegt
Anderen stimuleren jouw model, veronder‐stellingen of gegevens te verkennen. Onthoud je van defensieve opmerkingen wanneer anderen vraagtekens zetten bij je ideeën. Door toetsing wordt je argument sterker Geeft toe wanneer je niet meer helder denkt. Dit maakt je niet kwetsbaar maar stimuleert verbetering Luister naar jezelf, blijf open en stimuleer anderen verschillende perspectieven naar voren te brengen
"Wat vind je van wat ik zojuist heb gezegd?" Of: "Zie je zwakke schakels in mijn redenering?" Of: "Kun je er nog iets aan toevoegen?" "Er is een aspect waar ik niet helemaal uitkom. Misschien kun je me helpen verder te redeneren?" "Zie jij dit anders?"
Anderen vragen hun denkproces zichtbaar te maken
Wat je doet Wat je zegt
Probeer te bespreken van welke feiten anderen uitgaan. Wees niet provocatief of suggestief Probeer zo precies mogelijk achter hun gedachtegang te komen. Vraag door tot je genoeg weet Leg uit waarom je informeert en wat het verband is met je eigen punten van zorg of hoop
"Hoe kom je tot die conclusie? Op welke gegevens baseer je die? Hoe kom je daarbij?" In plaats van "Wat bedoel je?" of "Kun je dat bewijzen?" zeg je "Kun je mij je gedachtegang duidelijk maken?" "Wat is het belang daarvan? Wat is het verband met andere punten? Hoe redeneer je dan verder?" "Ik vraag hier naar je veronderstellingen omdat……"
36
Vergelijk je veronderstellingen met die van de ander
Wat je doet Wat je zegt
Toets door naar de bredere samenhang of naar voorbeelden te vragen Controleer of je goed begrepen hebt wat de ander zegt
"Wat zijn de gevolgen van je voorstel voor….? Is dit net zoiets als…? Kun je een voorbeeld geven?" "Begrijp ik het goed dat je bedoelt dat….?"
Omgaan met een standpunt waar je het niet mee eens bent
Wat je doet Wat je zegt
Informeer hoe de ander tot die visie is gekomen Controleer of je het goed begrepen hebt Graaf verder, luister en geef op een open manier je eigen visie Breng in wat er in je omgaat Spreek je eventuele bezorgdheid uit en de reden daarachter
"Hoe ben je daartoe gekomen? Heb je gegevens meegenomen die ik over het hoofd heb gezien?" "Als ik je goed begrijp dan bedoel je…" "Heb je eraan gedacht dat…..?" "Als je dat zegt ben ik bang dat het misschien…. betekent" "Ik maak me daar zorgen over, ik redeneer als volgt…."
Met een impasse omgaan
Wat je doet Wat je zegt
Probeer een opening te vinden in het denken Vraag dieper door Vraag wat een ander van mening zou kunnen doen veranderen Stop niet met de constatering dat je het niet eens bent en probeer niet steeds tegenwerpingen te maken als iemand vanuit een ander standpunt spreekt Kijk of je het anders kunt aanpakken
"Wat lijken zekere feiten te zijn?" "Wat voelen we aan, zonder dat we feitelijke gegevens hebben?" "Wat weten we niet?" "Gaan we uit van verschillende veronder‐stellingen? Waar komen die vandaan?" "Wat zou er moeten gebeuren eer je een alternatief zou willen overwegen?" "Ik begrijp niet welke veronderstellingen ons verschil van mening veroorzaken" "Ik heb de indruk dat we in een impasse raken. Heb je misschien ideeën die ons kunnen verder helpen?"
37
De volgende 5 casussen worden gebruikt in het werkcollege. Beantwoord per casus de volgende vragen, en maak het SMART:
1. Wat is het doel van het project? 2. Wat is het eindresultaat van het project? 3. Welke randvoorwaarden en eisen heeft de opdrachtgever? 4. Hoe ga je het project aanpakken? 5. Welke activiteiten moet je hiervoor uitvoeren en hoeveel tijd kosten die?
Casus 1: Ontwerp nieuw doosje ibuprofen 600 Sommige medicijndoosjes lijken erg op elkaar. Qua kleurgebruik, grootte en ook de pillen zijn soms niet van elkaar te onderscheiden. Dit kan gevaarlijke situaties opleveren, vooral bij medicijnen die interactie met elkaar hebben. Zo is dat ook het geval bij het doosje van Ibuprofen 600 en het doosje van Metoprolol, een Bètablokker tegen onder andere hartritmestoornissen, waarbij ibuprofen absoluut niet ingenomen of verward mag worden, omdat dit gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid. Jullie zijn gevraagd om in een projectteam een nieuw doosje te ontwerpen voor Ibuprofen. De vraag komt vanuit de directie. De afgelopen jaren zijn er al veel klachten geweest over het doosje, omdat het erg veel lijkt op ander medicijnen doosje. Recent is er iemand in levensgevaar gekomen vanwege deze verwarring en daardoor wordt er nu vaart achter gezet. De directie wil graag zo snel mogelijk een nieuw ontwerp hebben en vraagt van jullie een realistische planning en een overzicht van de eerste acties. Het doosje van de Metoprolol 25 mg
Casus 2: Uiterste houdbaarheidsdatum ‘zelfzorgmedicijnen’ Veel middelen hebben een uiterste houdbaarheidsdatum of een aanwijzing als ‘na openen maximaal 3 maanden gebruiken’, Dit kunnen zowel producten zijn voor oraal gebruik (bijvoorbeeld de hoestsiroop Bisolvon en verschillende Ibuprofen producten), als voor uitwendig gebruik (bijvoorbeeld Sterilon, Betadine en diverse crèmes voor schimmelinfecties). In veel medicijnkastjes bevinden zich middelen die korter of langer over de datum zijn, soms ook omdat de uiterste houdbaarheidsdatum nauwelijks te ontdekken valt. Zowel bij orale middelen als bij uitwendig te gebruiken middelen kan dit leiden tot, in het minste geval, verminderde werking of ongewenste, zo niet gevaarlijke verschijnselen. De afdeling geneesmiddelenveiligheid heeft een projectgroep samengesteld die een plan moet
38
gaan maken om de aandacht van klanten/patiënten voor de uiterste houdbaarheidsdatum en omstandigheden waarin deze middelen bewaard dienen te worden, te vergroten. Er is een budget beschikbaar van € 30.000‐, dus de bewustwording zal met name via de apotheken en drogisterijen moeten gaan lopen en kan niet via TV reclame. Wel moet een zo groot mogelijk bereik gerealiseerd worden. Casus 3: Champix Champix is een erkend werkend medicijn dat zeer ondersteunend werkt bij het stoppen met roken. Dit middel kent echter een aantal niet ongevaarlijke bijwerkingen die keurig in de bijsluiter vermeld staan, maar niettemin vooral op internet tot heftige reacties leiden. (Een van de eerstgenoemde bijwerkingen is het ontstaan van zelfmoordgedachten en depressieve gevoelens). Veel verzekeringsmaatschappijen vergoeden het middel uitsluitend indien er vanuit huisarts of gespecialiseerde coaches begeleiding bij geleverd wordt. Bijkomend probleem is dat bijwerkingen toegedicht aan het middel als bijvoorbeeld het ontstaan depressieve gevoelens ook verschijnselen zijn, die los van het gebruik van medicijnen om het stoppen met roken te vergemakkelijken, ook voorkomen bij het stoppen met roken op zich. Toch is het middel – uiteraard op recept ‐ vrij gemakkelijk te verkrijgen indien de klant/patiënt het zelf betaalt. In deze gevallen is er geen of nauwelijks begeleiding. Jullie zijn door het hoofd van de afdeling medicijnveiligheid van de producent van Champix als projectgroep bij elkaar geroepen. Enerzijds om huisartsen meer bewust te maken van het bewezen ondersteunde effect van Champix en anderzijds de huisartsen te doordringen van de noodzaak van een zorgvuldige en professionele begeleiding van de gebruikers van dit medicijn. Het budget voor dit project is € 50.000,‐. Het hoofd is erg benieuwd naar waar jullie als projectteam mee komen. Casus 4: Goedkopere medicijnen In de drang naar beheersing van de kosten van de gezondheidszorg onderzoeken Ministerie van Volksgezondheid en ziektekostenverzekeraars voortdurend mogelijkheden om de kosten van medicijnen te drukken. Vaak met veel gezeur aan de balie van de apotheek tot gevolg. Zoals diabetespatiënten die verzekerd zijn bij VGZ en vanaf september een goedkopere variant van het veelgebruikte medicijn Lantus krijgen. Dat maakt de zorgverzekeraar bekend. Volgens VGZ kan het nieuwe medicijn voor besparingen van ‘vele miljoenen’ zorgen. Jaarlijks wordt ongeveer €55 miljoen uitgegeven aan Lantus, het medicijn dat nu vaak voorgeschreven wordt bij patiënten met suikerziekte. Het nieuwe middel, Abasaglar, is een biosimilar van deze insuline, een nagemaakt biologisch medicijn. De prijs ervan valt volgens VGZ flink lager uit. Hoeveel lager dat precies is, wil een woordvoerder niet zeggen, omdat de verzekeraar geen financiële details over onderhandelingen openbaar mag maken. Jullie zijn een projectteam binnen VGZ en hebben vanuit het hoofd van de afdeling communicatie de opdracht gekregen om rondom dit medicijn patiëntenvoorlichting en communicatie te realiseren, alsook een stuk scholing/bewust maken van medewerkers van de apotheek in hoe om te gaan met patiënten die hierover gaan klagen aan de balie van de apotheek. Voor dit project is € 150.000,‐ uitgetrokken. Belangrijk is dat het wisselen naar Abasaglar geruisloos moet gaan en er zo min mogelijk gezeur van patiënten moet zijn.
39
Casus 5: Realiseren van een zitbalie bij de apotheek Privacy is in de apotheek soms een gevoelig iets. Vooral als er medicijnen afgehaald worden die voor aandoeningen zijn die sociaal gevoelig liggen. Denk hierbij aan medicijnen voor een HIV infectie of uitleg die gegeven moet worden bij het behandelen van aambeien of een schimmelinfectie op de geslachtsdelen. Dit is voor deze patiënten vaak niet prettig om te bespreken aan de reguliere balie omdat dit te weinig privacy waarborgt. Daarnaast is het ook zo dat er veel patiënten slecht ter been zijn voor wie het soms lastig is om te blijven staan bij de uitleg. Jullie zijn door de apotheker bij elkaar geroepen als projectteam om een zitbalie te realiseren in de apotheek. Dit moet tegen zo min mogelijk kosten gerealiseerd worden aan de rechterzijde van de reguliere balie. Er is een klein potje beschikbaar om dit te realiseren, zo’n € 4000,‐.
Woensdag en donderdag
(Zelf)studie; uitwerken groepsproject
Vrijdag
Werkgroep 3: Feedback tentamen In deze bijeenkomst wordt het nagekeken individuele schriftelijk tentamen geëvalueerd aan de hand van een antwoordmodel op basis van de Bloom cognitieniveaus, met als doel dat je als student inzicht krijgt in je individuele scores op de diverse typen vragen en onderwerpen.
Werkcollege 9: Presentatie Groepsproject De afsluitende groepsbijeenkomst omvat de presentaties van de advertenties/posters. Vervolgens wordt in een groepsdiscussie geprobeerd om tot een algemene conclusie/afweging te komen welk middel onder welke omstandigheden het meest effectief is en/of zal zijn. . Vervolgens zal het groepscijfer bepaald worden door middel van (peer)feedback a.d.h.v. de rubric beoordelingscriteria, waarbij het gemiddelde genomen wordt van 5 cijfers ( 1xdocent, 4xstudent groepjes). Daarna wordt een ieders participatie besproken a.d.h.v. de participatie rubric.
40
Rubric beoordelingscriteria (peerfeedback formulier)
Onvoldoende Voldoende Goed
Onderdeel A – Inhoudelijke kwaliteit poster
Wetenschappelijke inhoud antacidum
Onjuiste beschrijving en/of onvolledige uitleg van de verschillende onderdelen.
Redelijk volledige beschrijving en/of redelijk correcte uitleg van de verschillende onderdelen
Heldere en bondige uitleg van de verschillende onderdelen
Wetenschappelijke inhoud protonpompremmer/ H2‐receptor antagonist
Onjuiste beschrijving en/of onvolledige uitleg van de verschillende onderdelen.
Redelijk volledige beschrijving en/of redelijk correcte uitleg van de verschillende onderdelen
Heldere en bondige uitleg van de verschillende onderdelen
Wetenschappelijke inhoud potentieel middel
Onjuiste beschrijving en/of onvolledige uitleg van de verschillende onderdelen.
Redelijk volledige beschrijving en/of redelijk correcte uitleg van de verschillende onderdelen
Heldere en bondige uitleg van de verschillende onderdelen
Onderdeel B – Organisatie poster
Indeling poster Teveel informatie of detail, onevenwichtige presentatie van de verschillende onderdelen.
Over het algemeen goede hoeveelheid informatie, presentatie van de verschillende onderdelen meer in balans maar nog niet evenwichtig.
Duidelijke en overzichtelijke boodschap.
Onderdeel C – Taal poster
Taalgebruik Afleidende spellings‐ en/of grammatica fouten, woordkeuze en/of toon vaak onjuist, wollig taalgebruik.
Incidentele spellings‐ en/of grammatica fouten, woordkeuze en/of toon soms minder wetenschappelijk (bv. spreektaal).
Afwezige spellings‐ en/of grammatica fouten, consistente toon, juiste woordkeuze (correct wetenschappelijk taalgebruik).
Onderdeel D – Presentatie
Mondelinge presentatie
Nauwelijks begrip van de theorie en achtergrond, discussie ontbreekt of is onvolledig.
Redelijk begrip van inhoud, maar hiaten in logica, redenering of verbanden, valide discussie.
Goed begrip van de theorieën, en achtergronden van de inhoud, inhoud is compleet en relevant, kritische discussie.
Cijferberekening: onderdelen A t/m D = 6 categorieën. Scores: onvoldoende = 1 punt, voldoende
= 2 punten, goed = 3 punten; vervolgens alle punten optellen om totale score te berekenen.
Groepscijfer = 1/3 totale score + 2 (minimale score=4 en maximale score=8)
41
Als iedereen is geweest rond je als subgroep af met een korte evaluatieronde. 1. Geef als groep feedback hoe men als groep beter zou kunnen functioneren in een
eventuele volgende setting, en geef de groep een compliment (waar ben je trots op?). 2. Bespreek de participatie rubric met elkaar in de groep per persoon. Wat valt je op over
deze persoon in het algemeen? Wat gaat goed? Wat is voor verbetering vatbaar? 3. Indien de werkprestaties binnen de groep onevenredig verdeeld zijn, is het nodig dat
respectievelijk diegenen met goede of slechte werkprestaties punten in meerdering of mindering gebracht worden ten opzichte van het gemiddelde cijfer?
4. Check bij jezelf of er nog onafgeronde zaken zijn: een brandende vraag, iets wat onduidelijk is of je dwars zit. Deel dit als je dat wilt. Mocht het nodig zijn: vraag de docent erbij.
Rubric Participatie
Onvoldoende Voldoende Goed
Eigen bijdrage Komt geen afspraken na; neemt geen verantwoordelijkheid voor eigen werk; heeft enigszins gewerkt aan de eigen onderdelen, heeft niet zulke goede resultaten verkregen
Komt over het algemeen afspraken na en neemt verantwoordelijkheid voor eigen werk; heeft gewerkt aan de eigen onderdelen, en enigszins goede resultaten bereikt
Komt afspraken na; neemt verantwoordelijkheid voor eigen werk; goed gewerkt aan de eigen onderdelen en goede resultaten bereikt
Groepsbijdrage Draagt niet bij door uit zichzelf vragen te stellen, ideeën in te brengen of feedback te geven; spreekt anderen niet aan; bijdrage is onduidelijk, irrelevant of afleidend
Draagt soms bij door uit zichzelf vragen te stellen, ideeën in te brengen of feedback te geven over het groepsproduct; spreekt anderen soms aan op hun inbreng; kan constructief zijn.
Draagt bij door uit zichzelf vragen te stellen, ideeën in te brengen of feedback te geven over het groepsproduct; spreekt anderen aan op hun inbreng; bijdrage is duidelijk en constructief.
Samenwerking Wordt niet als volwaardig teamlid gezien; communiceert weinig of onduidelijk; toont weinig interesse; staat niet open voor feedback.
Wordt geaccepteerd binnen het team; draagt enigszins bij aan groepssfeer, heeft een betrokken houding; staat enigszins open voor feedback (klapt dan dicht of schiet in de verdediging).
Wordt goed geaccepteerd binnen het team; heeft een duidelijke functie; is erg betrokken; deelt en durft zich kwetsbaar op te stellen; staat open voor feedback