Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier...

96
Anton de Kom Universiteit van Suriname INSTITUTE FOR GRADUATE STUDIES AND RESEARCH Effectieve scholen Een studie naar kenmerken van het onderwijssysteem en leerprestaties van kinderen in het gewoon lager onderwijs in Suriname Thesis ter verkrijging van de graad van Master of Science in Development and Policy Jhinkoe Rai, Gita Augustus 2012

Transcript of Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier...

Page 1: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

Anton de Kom Universiteit van Suriname INSTITUTE FOR GRADUATE STUDIES AND RESEARCH

Effectieve scholen

Een studie naar kenmerken van het onderwijssysteem en leerprestaties van kinderen in het gewoon lager onderwijs in

Suriname

Thesis ter verkrijging van de graad van Master of Science in Development and Policy

Jhinkoe Rai, Gita Augustus 2012

Page 2: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

ii

Voorwoord

Ter afronding van de studie Development and Policy aan het Institute for Graduate Studies and

Research (IGSR) op de Anton de Kom Universiteit van Suriname, heb ik een onderzoek verricht

naar de effectiviteit van Surinaamse scholen.

Als functionaris op het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (MINOV) ben ik vaker

betrokken bij kwaliteitsissues en verbetering van leerprestaties op scholen. Het verrichten van

deze studie is voor mij een leerrijk traject geweest om langs de wetenschappelijke weg te

achterhalen welke kenmerken leiden tot prestatieverschillen tussen scholen. Met deze thesis heb

ik niet alleen mijn horizon verbreed, maar ook een bijdrage geleverd aan de kennis over

effectieve scholen in Suriname. Er is gebruikgemaakt van een mixed study om zoveel mogelijk

inzichten te verkrijgen in de kenmerken van scholen in relatie tot de leerprestaties. Met dit

onderzoek hoop ik een bijdrage te leveren aan kennis en inzichten die zullen leiden tot een

toename van effectieve scholen en daarmee de verbetering van de leerprestaties van kinderen.

Mijn hartgrondige dank gaat uit naar prof. K. Van der Wolf voor zijn begeleiding, ondersteuning

en betrokkenheid gedurende mijn hele studietraject op het IGSR. Voorts ben ik prof. J. Menke,

dr. A. Kramp en dr. H. Ori zeer erkentelijk voor hun adviezen en kritische feedback om deze

thesis verder te perfectioneren. Ook een woord van dank aan de VVOB (Vlaamse Vereniging

voor Ontwikkelingssamenwerking en technische Bijstand), de schoolleiders en leerkrachten van

de bezochte scholen die bereid zijn geweest hun medewerking te verlenen voor het welslagen

van dit onderzoek. Mijn vrienden en kennissen wil ik dankzeggen voor hun betrokkenheid en het

begrip dat zij hebben getoond voor de vele keren dat ik mijn sociale verplichtingen niet nakwam.

Mijn moeder en broer dank ik voor alle ondersteuning en de stimulerende thuissituatie, waardoor

ik mij ongestoord op mijn studie kon richten. Tot slot dank ik eenieder die op welke wijze dan

ook attentie heeft getoond gedurende mijn studie en onderzoekstraject.

Gita Jhinkoe Rai

Paramaribo, augustus 2012

Page 3: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

iii

Lijst van gebruikte afkortingen

CIPO Context, Input, Process, Output

glo gewoon lager onderwijs

havo hoger algemeen voortgezet onderwijs

hbo hoger beroepsonderwijs

HCT Human Capital Theory

ILO International Labour Organization

ISCED International Standard of Classification

IGSR Institute for Graduate Studies and Research

IOL Instituut voor de Opleiding van Leraren

ISCO International Standard Classification of Occupations

IZES Instrument voor Zelf Evaluatie van Scholen

MINOV Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling

mulo meer uitgebreid lager onderwijs

OS openbare scholen

Progress Programma Effectievere Scholen Suriname

RT remedial teaching

SD standaarddeviatie

SES Sociaal Economische Status

SPSS Statistical Products and Service Solutions

voj voortgezet onderwijs voor junioren

VVOB Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en technische Bijstand

vwo voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

wo wetenschappelijk onderwijs

ZoCo zorgcoördinator

Page 4: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

iv

Inhoudsopgave

Contents

Samenvatting.................................................................................................................................. vi

Inleiding .......................................................................................................................................... 1

1. Het begrip schooleffectiviteit .................................................................................................. 5

1.1 Inleiding ........................................................................................................................... 5

1.2 Historie en ontwikkelingen binnen de effectieve scholenbeweging ................................ 5

1.3 Begripsomschrijving en definitie van schooleffectiviteit ................................................. 8

1.4 Onderwijs, economie en sociale structuur...................................................................... 12

1.5 Onderwijs en Development ............................................................................................ 14

2. Het Surinaamse onderwijssysteem in relatie tot schooleffectiviteit ......................................... 16

2.1 Inleiding ......................................................................................................................... 16

2.2 Het primair onderwijs..................................................................................................... 16

2.3 De relatie tussen schooleffectiviteit en kwaliteit............................................................ 20

2.4 De school als ‘ lerend en levend systeem’ ..................................................................... 23

2.5 Factoren die de leerresultaten beïnvloeden .................................................................... 25

2.6 Het model van Scheerens ............................................................................................... 30

3. Methodologie ............................................................................................................................ 35

3.1 Inleiding ......................................................................................................................... 35

3.2 Research strategy............................................................................................................ 35

3.3 Research design .............................................................................................................. 36

3.4 Populatie en steekproef .................................................................................................. 38

3.5 Meetinstrument............................................................................................................... 39

3.6 Dataverzameling............................................................................................................. 40

3.7 Dataverwerking .............................................................................................................. 43

3.8 Data-analyse ................................................................................................................... 44

Page 5: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

v

4. Onderzoeksresultaten ................................................................................................................ 46

4.1 Inleiding ......................................................................................................................... 46

4.2 Kenmerken van de respondenten ................................................................................... 46

4.3 Resultaten van de kwalitatieve studie ............................................................................ 47

4.4 Resultaten van de kwantitatieve studie .......................................................................... 58

Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 67

Conclusies ................................................................................................................................. 67

Aanbevelingen .......................................................................................................................... 70

Discussie ....................................................................................................................................... 72

Literatuurlijst................................................................................................................................. 75

Bijlage 1 Lijst met topics bestemd voor het interview met schoolleiders ................................ 81

Bijlage 2 Vragenlijst bestemd voor leerkrachten ...................................................................... 82

Bijlage 3 Lijst van scholen die betrokken zijn bij de steekproef (2010-2011) ......................... 86

Bijlage 4 Indeling van scholen in het sociale milieu van de leerlingen .................................... 87

Bijlage 5 Examenresultaten schooljaar 2006 tot en met 2009 (% MULO-geslaagden) ........... 88

Bijlage 6 Brief voor schoolleiders ............................................................................................ 89

Page 6: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

vi

Samenvatting

Effectiviteitsstudies op scholen worden uitgevoerd om verklarende factoren te achterhalen voor

succesvolle leerresultaten bij kinderen met ongeveer dezelfde sociaaleconomische

omstandigheden. Vanaf de jaren ’60 van de vorige eeuw zijn er verschillende stromingen

geweest die elk vanuit hun eigen invalshoek dit concept hebben bestudeerd. Deze stromingen

hebben met elkaar gemeen dat ze ernaar streven dat de school zijn doelen realiseert, wat

resulteert in het behalen van goede leerprestaties.

In Suriname is een effectiviteitsonderzoek van belang omdat er extreme verschillen in

leerprestaties tussen scholen voorkomen. De systeemtheorie en de criteria die gebruikt zijn bij

effectiviteitsstudies in Amerika en Europa dienen als referentiekader om schooleffectiviteit in de

Surinaamse context te bestuderen. Er wordt hierbij gebruikgemaakt van het model van Scheerens

(1990), omdat dit model vanuit een duidelijk theoretisch concept factoren op school- en

klasniveau bestudeert in relatie tot betere leerresultaten. Hierdoor kan er specifieker worden

vastgesteld welke factoren op elk niveau een bijdrage leveren aan goede leerprestaties.

Aangezien we geen onderzoeksresultaten hebben gevonden van effectiviteitsstudies in Suriname,

is besloten om een multi-strategy research (mixed method) toe te passen om een groeiende lijst

van kenmerken te verkrijgen van de Surinaamse schoolpraktijk vanuit het denkkader van

effectieve scholen. Het gaat hierbij om de perceptie van de leerkrachten en schoolleiders met

betrekking tot de effectiviteit van hun school. Deze researchstrategie heeft als voordeel dat er

diepgaande informatie wordt verkregen over kenmerken van scholen in Suriname, die bepalend

zijn voor de leerprestaties van kinderen. Bij gebruikmaking van slechts één researchstrategie is

de informatie beperkt.

Middels interviews en een survey onder schoolleiders en leerkrachten op 20 lagere scholen wordt

getracht om kenmerken op school- en klasniveau te achterhalen die bijdragen aan de effectiviteit.

De resultaten uit de interviews met schoolleiders tonen aan dat onder andere de overdracht van

de hoeveelheid leerstof, het beschikken over een remedial teaching-klas (RT-klas),

samenwerking tussen leerkrachten en ouders, training en bijscholing van leerkrachten en het

Page 7: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

vii

belonen en straffen van leerlingen een toegevoegde waarde hebben voor het behalen van goede

leerprestaties.

Uit de resultaten van de survey blijkt dat op schoolniveau de goed presterende scholen in

vergelijking met de slecht presterende scholen gemiddeld hoger scoren op alle dimensies, te

weten: onderwijskundig leiderschap, ordelijk en positief leerklimaat, gezamenlijke planning en

samenwerking, professionalisering van het team en het evaluerend vermogen van de school. Na

controle voor het sociale milieu blijkt dat er geen significant verschil is voor de dimensie

professionalisering van het team. Deze dimensie wordt beoordeeld als ‘goed noch slecht’. Op de

goed presterende scholen, waar er overwegend kinderen uit de sociale middenklasse voorkomen,

vinden er specifieke processen en activiteiten plaats die bijdragen aan goede leerprestaties.

Op klasniveau scoren zowel de goed presterende als de slecht presterende scholen positief (‘mee

eens’), op de dimensies het geven van gestructureerd onderwijs, adequate leerstofkeuze en

gelegenheid tot leren, verwachtingen van de leerlingen en zelfstandigheidsbevordering. Op alle

bovengenoemde dimensies scoren de goed presterende scholen gemiddeld significant hoger.

Slechts op de dimensie bekrachtiging en stimulans van leerlingen zijn er geen significante

verschillen waarneembaar, op deze dimensie wordt gemiddeld positief (‘mee eens’) gescoord.

Nadat gecontroleerd is voor het sociale milieu blijven de bovengenoemde resultaten nagenoeg

dezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak.

Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen gedaan. Het is van

groot belang dat er strategieën en nieuw beleid worden ontwikkeld die zich richten op de school

als lerende organisatie en de processen die er plaatsvinden tijdens het leren in de klas. Hiervoor

is het van belang dat de beslissingsruimte veel dichterbij de school moet liggen in plaats van

besluiten steeds van bovenaf op te leggen. De verwachting is dat hierdoor ook de slecht

presterende scholen effectiever zullen worden, betere leerresultaten zullen behalen en daarmee

hun doelen zullen realiseren.

Page 8: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

1

Inleiding

De leerresultaten in het Surinaamse onderwijs staan tegenwoordig in het centrum van de

aandacht. Onderwijsdeskundigen, beleidsmakers en grote groepen in de samenleving trachten de

oorzaken te achterhalen die ten grondslag liggen aan de slechte leerprestaties. Ondanks de vele

investeringen en pogingen tot verbetering van het onderwijs blijkt dat er jaarlijks scholen zijn

met grote percentages zittenblijvers, vroegtijdige schoolverlaters of gebrekkige

slagingspercentages naar vervolgonderwijs. Er zijn uiteraard ook scholen die optimaal profiteren

van de verbeteringen/ vernieuwingen die er worden doorgevoerd, en jaarlijks een hoog

rendement behalen. Het vermoeden bestaat dat zich, afgezien van de sociaaleconomische

omstandigheden van de leerlingen die de school bezoeken, ook processen op de scholen en in de

klassen afspelen die leiden tot het succes of falen van een school (Teddlie & Reynolds, 2000;

Scheerens, 1990; Scheerens & Bosker, 1997). Naar aanleiding van het bovenstaande is het van

belang dat er een grondige studie wordt verricht naar de kenmerken van effectieve en niet-

effectieve scholen. In de wetenschappelijke literatuur worden deze studies effectiviteitsstudies

genoemd.

Effectiviteitsstudies kunnen een bijdrage leveren aan het achterhalen van kenmerken van scholen

die leiden tot betere prestaties in het onderwijs. Volgens Creese en Earley (1999) is de letterlijke

betekenis van ‘effectief zijn’ dat er een positief effect waarneembaar is binnen een school. Hoe

effectiever een school, hoe beter de leerprestaties van kinderen. Het gaat bij dergelijke studies

om de bijdrage of toegevoegde waarde van het onderwijs aan de leerprestaties, ongeacht de

sociale achtergrond van de kinderen (Verloop & Lowyck, 2003).

In het schooleffectiviteitsonderzoek gaat het om datgene ‘wat werkt’ in het onderwijs. Vroeger

werden verklaringen voor verschillen in leerprestaties gezocht in de intelligentie en het sociale

milieu van leerlingen. Rutter en collega’s (1979) hebben uitgerekend dat kinderen gedurende hun

schoolloopbaan ongeveer 15.000 uren doorbrengen in de klas. Na deze constatering begonnen

wetenschappers hun aandacht te vestigen op de schoolomgeving, de plek waar kinderen uit

verschillende sociale milieus bij elkaar komen om onderwijs te volgen. Men ging na of er

kenmerken aanwezig zijn op scholen, die een gunstige invloed hebben op de leerprestaties.

Page 9: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

2

Studies hebben aangetoond dat de verklaring voor de verschillen in leerprestaties ook kunnen

liggen bij specifieke kenmerken van de school en de klas (Scheerens, 1990). Rutter en Maughan

(2002) hebben aangetoond dat er een relatie bestaat tussen de schoolomgeving en de

leerprestaties van kinderen, onafhankelijk van hun sociale achtergrond. Rutter spreekt van school

ecology. Recente studies tonen aan dat ook de kennis en know-how van leerkrachten onmisbaar

is voor het verkrijgen van betere leerprestaties (van Meersbergen, 2011).

Voor het bestuderen van processen die plaatsvinden in het onderwijs wordt in dit kader de

systeemtheorie als uitgangspunt genomen. De school wordt hierbij opgevat als een open systeem,

dat in nauw contact staat met zijn omgeving. De systeemtheorie is gericht op samenhangen

binnen het systeem en bestudeert de school in nauw contact met de omgeving. Er is sprake van

een bepaalde structuur, maar ook van een bepaald proces. Het proces heeft betrekking op de

werkzaamheden die plaatsvinden op school; hierbij zijn de input, het proces oftewel de

throughput en de output van belang (Scheerens, 1990). De school heeft een bepaalde input van

leerlingen, leerkrachten en materiaal. De throughput heeft te maken met de transformatie van het

materiaal: het onderwijsleerproces, dit wordt ook wel het primaire proces genoemd. De output is

het afleveren van het product aan de omgeving, in dit geval de leerlingen die na het behalen van

hun diploma in de maatschappij belanden. Belangrijk in het hele traject zijn de processen die er

plaatsvinden op school en in de klas. Deze processen kunnen niet los gezien worden van elkaar

en leveren vervolgens een bijdrage aan het slagen of falen van een school en dus van de

leerlingen.

Deze studie is gebaseerd op de veronderstelling dat verschillen in leerprestaties niet uitsluitend

verklaard kunnen worden door persoonlijke omstandigheden van de leerlingen, maar ook door

specifieke kenmerken van scholen. De verschillen in leerprestaties moeten steeds in de gehele

context van de school worden bestudeerd. Schoolleiders en leerkrachten spelen hierbij een

cruciale rol. Verloop & Lowyck (2003) geven aan dat er binnen de school voortdurend aandacht

moet worden besteed aan verbetering van het onderwijs. Onderwijsverbetering kan volgens hen

voortkomen uit de behoeften van de school, maar kan ook het gevolg zijn van het innovatiebeleid

van een land.

Page 10: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

3

Bij de bestudering van effectieve scholen maken onderzoekers veelvuldig gebruik van outlier

case studies, waarbij extreem goed presterende en extreem slecht presterende scholen met elkaar

worden vergeleken (Levine en Lezotte, 1990). In dit onderzoek zijn de kenmerken op school- en

klasniveau middels een outlier studie bestudeerd. De sociaaleconomische achtergrond van

leerlingen is hierbij in acht genomen.

Effectiviteitsstudies in het Surinaamse onderwijs zijn van belang, omdat er binnen een bepaalde

context grote verschillen in leerresultaten voorkomen. Interessant is om na te gaan hoe en in

welke mate scholen verschillen als ze min of meer soortgelijke leerlingen accommoderen. In het

kader van deze thesis zal het district Paramaribo worden betrokken, omdat er hier extreme

verschillen zijn waar te nemen in de leerprestaties van kinderen op de verschillende scholen.

In de onderstaande probleemstelling wordt nagegaan welke kenmerken van scholen een bijdrage

leveren aan de effectiviteit.

Welke kenmerken in het onderwijssysteem weerspiegelen schooleffectiviteit in het gewoon

lager onderwijs in het district Paramaribo en welke beleidsmaatregelen kunnen worden

genomen om de effectiviteit te verbeteren?

De probleemstelling wordt opgesplitst in de volgende onderzoeksvragen:

1. In welke mate zijn er schoolinterne verschillen tussen de goed en slecht presterende

scholen?

2. In welke mate zijn er verschillen op klasniveau tussen de goed en slecht presterende

scholen?

3. Welke processen in de klas zijn verantwoordelijk voor verschillen in leerprestaties?

4. Welke beleidsmaatregelen kunnen worden genomen om scholen effectiever te maken?

Onder goed presterende scholen worden in dit onderzoek gerekend de scholen die de afgelopen

vier jaren een slagingspercentage van minimaal 80% hebben behaald bij de glo-toets. Dit

slagingspercentage wordt door het MINOV als gewenst resultaat beschouwd en wordt

Page 11: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

4

nagestreefd op alle glo-scholen. De slecht presterende scholen in dit onderzoek zijn de scholen

die in de afgelopen vier jaren de laagste slagingspercentages hebben behaald.

Het doel van dit onderzoek is te komen tot verbetering van de effectiviteit van scholen door het

achterhalen van kenmerken in het onderwijssysteem, die leiden tot betere leerprestaties. Dit

onderzoek moet suggesties aandragen voor de verbetering van het onderwijs en het realiseren

van meer effectieve scholen in Suriname. Een geringe mate van effectiviteit op scholen betekent

dat een groot aantal kinderen doubleert, verwezen wordt naar het speciaal onderwijs of zelfs uit

het onderwijssysteem valt. Het voorgaande betekent een verspilling van menskracht en financiën

en leidt tenslotte tot grote ongelijkheid tussen groepen in de samenleving. Voorzover bekend is

er tot nu toe geen wetenschappelijke studie uitgevoerd die zich richt op effectiviteit van scholen

in Suriname. Hierdoor heeft deze studie een maatschappelijke relevantie. De sterktes en

tekortkomingen op de verschillende scholen zullen worden geëxploreerd, waarna er op basis van

de uitkomsten aanbevelingen zullen worden gedaan ter verbetering van het onderwijsbeleid. Op

de lange termijn zullen er gelijke kansen en ontwikkeling in de samenleving te bespeuren zijn.

Voorts moet dit onderzoek een bijdrage leveren aan de bestaande theorie op het gebied van

schooleffectiviteit, die via een mixed study wordt verkregen.

Het eerste hoofdstuk bestaat uit een theoretisch kader van het concept schooleffectiviteit. Er

wordt ingegaan op de definities van dit begrip en de relatie tussen schooleffectiviteit en kwaliteit.

In hoofdstuk 2 wordt achtergrondinformatie verstrekt over het Surinaamse onderwijssysteem.

Tevens wordt een praktisch model gepresenteerd dat de leidraad vormt voor het verdere

effectiviteitsonderzoek op de scholen. Hoofdstuk 3 beschrijft de gehanteerde methodologie,

terwijl in het laatste hoofdstuk de resultaten worden gepresenteerd. Deze thesis wordt afgesloten

met conclusies, beleidsaanbevelingen voor implementatie en een discussie.

Page 12: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

5

1. Het begrip schooleffectiviteit

1.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een uiteenzetting van het begrip schooleffectiviteit. Dit begrip kan vanuit

verschillende invalshoeken worden bestudeerd, vandaar dat het niet eenvoudig is om tot een

eenduidige omschrijving te komen. In de navolgende paragrafen zullen de definities van

schooleffectiviteit worden weergegeven en de veranderingen die dit begrip in de loop der jaren

heeft ondergaan. Er wordt vervolgens ingegaan op de relatie tussen schooleffectiviteit en

kwaliteit. Tot slot wordt schooleffectiviteit in relatie tot maatschappelijke gelijkheid besproken.

1.2 Historie en ontwikkelingen binnen de effectieve scholenbeweging

De studies naar schooleffectiviteit zijn begonnen in de Verenigde Staten en richten zich

voornamelijk op cognitieve basisvaardigheden bij leerlingen. Marzano (2007), Brandsma (1993)

en Teddlie & Reynolds (2000) verwijzen naar een studie van Coleman (1966) en Jenks (1971)

die aantoonden dat de school weinig kan bijdragen aan de leerprestaties van kinderen.

Prestatieverschillen bleken vrijwel uitsluitend samen te hangen met de gezinsachtergronden

(sociaaleconomische status) of intelligentieverschillen tussen kinderen. Deze zienswijze had een

pessimistische kijk op de bijdrage van scholen in het leerproces.

Critici bestudeerden dit concept en kwamen tot de overtuiging dat scholen wel degelijk een rol

spelen in het proces van kwalificatie. Er ontstonden nieuwe stromingen die de bijdrage van

scholen benadrukten. Rutter et al. (1979) toonde aan dat er grote verschillen zijn in de

leerprestaties tussen scholen met kinderen uit een homogeen sociaaleconomische klasse.

Hiermee was het bewijs geleverd dat scholen wel degelijk verschillen en een invloed hebben op

het leerproces en leerprestaties. De school wordt beschouwd als een organisatie die iedereen

gelijk behandelt en tegelijkertijd inspeelt op het niveau en de achterstanden van de verschillende

groepen leerlingen. Edmonds (1979), aangehaald door Brandsma (1993), heeft aan het eind van

de jaren ’70 eveneens aangetoond dat de school een bepalende factor kan zijn voor de prestaties

van leerlingen.

Page 13: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

6

Hij constateerde dat de leerprestaties van kinderen met dezelfde sociaal-culturele achtergrond die

verschillende scholen bezochten duidelijke verschillen vertoonden. Deze verschillen hadden te

maken met kenmerken van de school, de schoolleiders of de leerkrachten. Dit onderzoek leidde

tot het bewijs dat ook kinderen uit sociaal achtergestelde gezinnen kansen hebben om succesvol

te worden in de samenleving.

Edmonds introduceerde het zogenaamde vijf factorenmodel dat de effectiviteit van scholen kan

bevorderen (Brandsma, 1993, p. 26; Marzano, 2007, p. 17):

1. sterk onderwijskundig leiderschap;

2. hoge verwachtingen ten aanzien van de leerprestaties;

3. een ordelijke, leren-bevorderende sfeer;

4. nadruk op verwerken en verwerven van basisvaardigheden en

5. frequente evaluatie van de vorderingen van de leerlingen.

De bovenstaande factoren zijn in grote lijnen ook door andere onderzoekers teruggevonden en

hebben een positieve invloed op de leerprestaties. Volgens de literatuur worden effectieve

scholen gekenmerkt door succesvolle schoolleiders. Leithwood et al. (2004) geeft een

opsomming van kenmerken van een succesvolle schoolleider:

• ontwikkelt met het schoolteam een visie voor de school die leerkrachten inspireert;

• ondersteunt leerkrachten door rekening te houden met individuele behoeften en

gevoelens;

• blijft het team stimuleren om zich verder te ontwikkelen, de schoolleider neemt

initiatieven om capaciteitsversterking bij leerkrachten te bevorderen;

• is innovatief, creëert een open sfeer op school, met de ouders en de omgeving en

• heeft een open communicatie met het schoolteam, delegeert taken waardoor er een hechte

samenwerking ontstaat.

Geconcludeerd kan worden dat het bij schooleffectiviteit gaat om handelingen van zowel de

schoolleider als de klassenleerkracht.

Page 14: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

7

In Nederland kwam een onderzoek naar het functioneren van effectieve basisscholen later op

gang. Meijnen (2003) was in de jaren tachtig één van de pioniers die het verband tussen

effectiviteit en resultaten aantoonde. Er werd vooral gefocust op scholen die achterstanden

hadden in de vakken taal en rekenen. Goed en effectief onderwijs was beperkt tot

onderwijskundige en organisatorische activiteiten: doelen van het onderwijs, effectieve leertijd,

het regelmatig beoordelen van schoolprestaties. De opvattingen van leerkrachten en leerlingen

hadden in die periode nauwelijks aandacht (Van der Wolf en Van Beukering, 2009). Teddlie en

Reynolds (2000) geven eveneens als kritiek op vroegere effectiviteitsstudies dat er te veel nadruk

werd gelegd op het behalen van goede leerprestaties zonder aandacht te schenken aan de

activiteiten en processen die erbij horen. Volgens hen zijn de processen die zich afspelen in de

klas van onschatbare waarde voor goede leerprestaties, vandaar hun advies om in toekomstige

studies meer aandacht te besteden aan interacties en handelingen van de leerkracht.

Onderzoekers pleiten in dit kader voor multiple outcomes, waarbij affectieve processen,

interacties en activiteiten in de klas een aanvulling vormen op de cognitieve prestatiematen

(Verloop & Lowyck, 2003).

Midden jaren tachtig ontstond er een nieuw onderzoeksveld waarbij de processen die zich

afspelen in de klas de volle aandacht krijgen (cognitieve en affectieve aspecten). De teacher-

cognition research komt op (Shulman, 2004, aangehaald door Van der Wolf en Van Beukering,

2009). Leerkrachten spelen nu een belangrijke rol: hun kennis, de wijze waarop die kennis is

georganiseerd en de invloed daarvan op hun handelingen in de klas. Men wil nu nagaan hoe de

leerkracht omgaat met de complexiteit van het onderwijs en de processen die zich allemaal

afspelen. Percepties, redeneringen, opvattingen, motieven, perspectieven van leerkrachten zijn

bij deze nieuwe insteek interessant. Het gaat om de feitelijke situatie van het onderwijs en hoe

leerkrachten dat zien/ ervaren. Fullan (2001) benadrukt de rol van leerkrachten middels het

volgende citaat:

“The preservice education of teachers does not prepare them at all for the complexities of

educational change. And until recently, the plight and the potential of the beginning teacher have

been ignored”.

Page 15: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

8

Uit deze omschrijvingen blijkt dat er een verschuiving plaatsvindt in de focus van het onderwerp.

Was men voorheen geïnteresseerd in de cognitieve vaardigheden van leerlingen, nu blijkt dat het

accent wordt verlegd naar de wijze waarop leerkrachten omgaan met hun aanwezige kennis in

relatie tot de veranderingen en processen die zich afspelen in het onderwijs. Ook de beginnende

leerkracht verdient aandacht.

In de negentiger jaren introduceerde Senge (1992) het idee van lerende scholen, datgene ‘wat

werkt’ op scholen. Dit is een managementbenadering die vanwege het succes in bedrijven ook

van toepassing is op scholen. Laatstgenoemde gaat in zijn theorie uit van vijf disciplines, ook

wel leerdisciplines genoemd waarop het beleid zich moet richten om succesvol te zijn:

1. het opbouwen van een gezamenlijke visie;

2. persoonlijk meesterschap;

3. mentale modellen;

4. team-leren en

5. systeemdenken.

Alle bovengenoemde punten zijn belangrijk in organisaties, maar de meeste aandacht verdient de

vijfde discipline, die te maken heeft met het systeemdenken. Dit is in het onderwijs een vrij

nieuw concept, dat ervan uitgaat dat kennis en hulpmiddelen het mogelijk maken om de

complexiteit van de school beter te begrijpen en te veranderen. De grote samenhangen en

verbindingen op school kunnen duidelijk worden overzien om ze vervolgens effectief te kunnen

veranderen. In paragraaf 2.4 wordt ingegaan op de theorie van Senge.

1.3 Begripsomschrijving en definitie van schooleffectiviteit

In de vorige paragraaf is vermeld dat het begrip schooleffectiviteit veranderingen heeft

ondergaan in de focus. Wetenschappers hebben verschillende zienswijzen en criteria vastgesteld

om het begrip schooleffectiviteit te bestuderen: economen leggen de nadruk op de input van

middelen, terwijl psychologen meer geïnteresseerd zijn in de processen in de klas (instructietijd

en didactische werkvormen die de leerkracht hanteert). Sociologen en onderwijskundigen hebben

Page 16: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

9

meer aandacht voor de organisatie van de school en leiderschapsstijlen (Scheerens, 1990). Door

vanuit een bepaalde invalshoek dit begrip te bestuderen, kan er gefocust worden op specifieke

aspecten en kunnen diepgaande uitspraken worden gedaan.

Verloop en Lowyck (2003) verwijzen naar resultaten van een onderzoek waarin wordt

aangegeven dat de effectiviteit van het onderwijs merendeels bepaald wordt door factoren op het

niveau van de klas (instructie, gelegenheid tot leren), terwijl factoren op schoolniveau een

bijdrage leveren aan het creëren van condities voor de effectiviteit. Effectiviteit heeft volgens

hen te maken met de mate waarin het onderwijs resultaten behaalt die gerelateerd zijn aan de

onderwijsdoelstellingen. Deze doelstellingen bepalen uiteindelijk de criteria voor de effectiviteit

of de kwaliteit van het onderwijs. De doelstellingen kunnen betrekking hebben op een bepaald

leerjaar, een leerstofgebied of op de landelijke doelstellingen (eindtermen, kerndoelen of

kwalificaties). De processen in het onderwijs en de inzet van middelen leveren een bijdrage aan

de effectiviteit. Het gaat bij schooleffectiviteitsonderzoeken voornamelijk om een

onderwijseconomisch perspectief.

Behalve het bereiken van onderwijsdoelstellingen is bij effectiviteitsstudies ook belangrijk de

mate waarin het onderwijs bijdraagt aan het bereiken van maatschappelijke gelijkheid. In

onderwijstermen betekent dit de bijdrage die de school levert aan de ontwikkeling van kinderen.

Het gaat hierbij om het verkleinen van de verschillen die zijn ontstaan op basis van afkomst en

sociaal-cultureel milieu. Verloop en Lowyck (2003) geven aan dat effectiviteitsonderzoek op dit

terrein niet leidt tot optimistische conclusies.

Mortimore (1991), aangehaald door Sammons en Bakkum (2011, p. 2) beschrijft

schooleffectiviteit als:

“An effective school has been defined as one in which students progress further than might be

expected from consideration of its intake. An effective school thus adds extra value to its

students’ outcomes, in comparison with other schools serving similar intakes”.

Page 17: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

10

Volgens deze definitie gaat het bij effectieve scholen om de extra bijdrage die een school kan

leveren aan de ontwikkeling van kinderen met relatief soortgelijke achtergrond. Het blijkt dat

kinderen met een gelijke achtergrond op de ene school goede leerprestaties kunnen boeken en op

de andere school weer niet. Verloop en Lowyck (2003) spreken van het ‘compenserend

vermogen’ van de school.

Leerprestaties en vorderingen van leerlingen zijn volgens de literatuur het belangrijkste criterium

voor de mate van effectiviteit. Laatstgenoemde auteurs geven aan dat toetsresultaten, het aantal

drop-outs of het aantal zittenblijvers de meest gebruikte indicatoren zijn voor schooleffectiviteit.

Slechte leerprestaties kunnen volgens Vernooy (2001) de oorzaak zijn van verschillende

functioneringskenmerken van de scholen. Het gaat daarbij meestal om een complex van factoren.

Creese en Earley (1999) refereren naar Reid et al. (1987), die een effectieve school beschrijven

als een die optimale kansen biedt om efficiënt les te verzorgen aan alle leerlingen in elke klas.

Deze omschrijving betreft de leerprocessen in de klas die uiteindelijk zullen leiden tot een beter

resultaat. Ook hier blijkt dat de processen op klasniveau doorslaggevend zijn voor het resultaat.

Vooralsnog is onduidelijk hoe efficiënt leren wordt gemeten. Leerkrachten, beleidsmakers en de

totale gemeenschap hebben steeds verschillende standpunten over de wijze waarop zij het

concept effectiviteit interpreteren.

De bovenstaande omschrijvingen hebben alle betrekking op vooruitgang, ontwikkeling,

maatschappelijke gelijkheid, betere leerprestaties die men beoogt te behalen. Dit zijn de doelen

die men voor ogen heeft. Schooleffectiviteit is gerelateerd aan de karakteristieken van de school

die een effect hebben op de prestaties van de leerlingen. Deze effecten worden uitgedrukt in

leerresultaten, die vervolgens moeten uitmonden in het bereiken van doelen. Effecten worden

weergegeven op basis van de verschillen tussen scholen. Effecten zijn volgens de Rekenkamer

de gevolgen van het onderwijsbeleid die zichtbaar zijn in de maatschappij (Rapport Rekenkamer,

2008).

Opvallend bij effectiviteitsstudies is dat de resultaten niet worden geïnterpreteerd op basis van

een vooraf vastgestelde norm, maar meestal door onderlinge vergelijking van scholen.

Page 18: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

11

Een hoog onderwijsniveau in een land hoeft niet per definitie te betekenen dat er sprake is van

effectiviteit als er nauwelijks verschillen zijn tussen scholen (Steenbergen, 2009).

Effectiviteitscriteria worden gerelateerd aan onderwijsdoelen. Men beoogt om succesfactoren in

het onderwijs te achterhalen die kunnen leiden tot betere leerprestaties en daarmee betere

maatschappelijke kansen voor alle groepen in de samenleving. Deze factoren liggen

voornamelijk op het cognitieve vlak, maar in huidige studies blijkt dat ook affectieve kenmerken

steeds vaker worden betrokken. Uit onderzoek is echter gebleken dat affectieve factoren een

matige samenhang vertonen met leerprestaties (Knuver, 1993).

Schooleffectiviteitsonderzoeken kunnen op de volgende manieren worden uitgevoerd (Teddlie,

Reynolds & Sammons, 2000, aangehaald door Valcke, 2000, p. 327):

1. schooleffectiviteit waarbij het effect van groepen met en zonder een schoolloopbaan

worden vergeleken;

2. schooleffectiviteit als een maat voor de gemiddelde resultaten van leerlingen die op

school worden gevolgd;

3. schooleffectiviteit waarbij de gemiddelde leerprestaties van alle leerlingen in een school

worden gevolgd, rekening houdend met hun voorkennis en huiselijke achtergrond;

4. schooleffectiviteit waarbij scholen met elkaar worden vergeleken aan de hand van

leerprestaties;

5. schooleffectiviteit als een maat voor de bijdrage van de school voor leerprestaties van

leerlingen en

6. schooleffectiviteit als de mate van beïnvloeding van leerresultaten over een bepaald

tijdsbestek.

In ons onderzoek zullen wij ons beperken tot punt 4, namelijk de vergelijking van scholen aan de

hand van leerprestaties.

Page 19: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

12

1.4 Onderwijs, economie en sociale structuur

Er bestaat een relatie tussen het onderwijs, de economie en de sociale structuur van een

samenleving. Hoe hoger de kwaliteit van het onderwijs, hoe beter de samenleving is ontwikkeld.

Effectiviteitsonderzoeken moeten bijdragen aan gelijke maatschappelijke kansen en de reductie

van sociale ongelijkheid. Voor het verklaren van achterstanden in het onderwijs onderscheidt

Meijnen (2003) de volgende niveaus:

• het individuele niveau (intelligentie, persoonlijkheid),

• het gezinsniveau (gezinsstructurele en – culturele omstandigheden, socialisering),

• klas- en schoolniveau (pedagogisch-didactische benadering, faciliteiten, etnische

compositie van de schoolpopulatie) en

• het systeemniveau (onderwijsaanbod, leerplan, keuzes).

Volgens de meritocratische opvattingen wordt het innemen van een bepaalde maatschappelijke

positie slechts bepaald door iemands capaciteiten, talenten en inzet, kortom iemands

competenties; factoren als sekse, milieu en etniciteit mogen daarbij geen rol spelen (Luyten &

Bosker, 2004).

De Human Capital Theory (HCT) gaat ervan uit dat onderwijs een belangrijke bijdrage levert

aan de economische en culturele groei, armoede- en criminaliteitsbestrijding (Becker, 1963). Uit

internationale studies blijkt dat armoede en criminaliteit het meest voorkomen bij

laagopgeleiden. Het opleidingsniveau is een van de belangrijkste persoonskenmerken die

maatschappelijk succes en falen verklaren.

Via het onderwijs kunnen mensen investeren in hun menselijk kapitaal, waardoor de kans wordt

vergroot om te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt en in de samenleving als geheel. De

kwaliteit van het onderwijssysteem wordt in de literatuur vaak aangeduid met het ‘kosten-

kwaliteit- aspect’. Hierbij wordt nagegaan hoe de kwaliteit en de uitgaven zich verhouden om

een bepaald onderwijskundig product te bieden. Volgens de HCT houdt goed onderwijs in dat

personen middels een succesvolle schoolloopbaan kunnen bijdragen aan de welvaart van het

land. Een stijging van de gemiddelde opleiding met een jaar leidt naar schatting tot 8% meer

Page 20: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

13

productie. Het volgen van een extra jaar onderwijs levert gemiddeld 5 tot 15% meer inkomen op

in de hele beroepsloopbaan. Volgens Verloop en Lowyck (2003) bestaat er een wisselwerking

tussen onderwijs en economie: enerzijds wordt economische groei bevorderd door te investeren

in mensen, anderzijds worden verbeteringen in het onderwijs gestimuleerd door economische

groei. In dit kader wordt vermeld dat effectiviteitsstudies inzichten verschaffen in de kenmerken

van het onderwijs die kwaliteitsbevorderend zijn en leiden tot een goede ontwikkeling van alle

kinderen die ongeacht hun niveau, later een bijdrage kunnen leveren in de samenleving.

In het ‘Ontwikkelingsplan 2012-2016’ van de Surinaamse overheid wordt benadrukt dat

onderwijs een cruciale rol vervult in de ontwikkeling van het land. De kwaliteit van het

onderwijs moet gewaarborgd blijven en de maatschappelijke veranderingen moeten steeds

bijgehouden worden. Er bestaat een verband tussen onderwijs, ontwikkeling en de sociale

structuur van een samenleving. Het gezegde: onderwijs is de sleutel tot maatschappelijke

ontwikkeling, houdt nog altijd stand. Goed onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van burgers.

Hierdoor kan hun positie op de sociaal maatschappelijke ladder verbeteren. Onderwijs als een

democratisch recht houdt in dat er gelijke kansen moeten worden gecreëerd voor kinderen om de

school te bezoeken. Dit houdt in een vorm van positieve discriminatie, waarbij er moet worden

geïnvesteerd in kinderen van de minder draagkrachtige milieus. De kansen die iemand krijgt om

onderwijs te genieten, zijn doorslaggevend voor zijn toekomst. Onderwijs betekent een garantie

op een goede positie op de arbeidsmarkt en heeft een grote invloed op de ontwikkeling van een

samenleving.

Bruno, Ravallion and Squire (1999) geven aan dat gelijke kansen in het basisonderwijs leiden tot

armoedebestrijding en economische groei in een land. Evenzo bespreekt Plet (2003) dat

onderwijs de economie kan verbeteren. Hij verwijst naar een studie van de Surinaamse overheid

waarin staat aangegeven dat het onderwijs moet aansluiten op de gemeenschap en de economie.

Informatie- en communicatietechnologie zijn tegenwoordig niet meer weg te denken binnen het

onderwijs. Daarnaast moet het onderwijs ook religieuze, spirituele, morele, intellectuele en

esthetische aspecten van de persoon in overweging nemen.

Page 21: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

14

Uit het voorgaande blijkt dat onderwijssystemen verantwoordelijk zijn voor de handhaving of

vooruitgang van de sociale structuur. In Suriname is men het er unaniem over eens dat de

welvaart en het welzijn van de bevolking in grote mate afhankelijk zijn van de inhoud en het

niveau van het onderwijs. Onderwijs en kennis moeten beschikbaar zijn voor iedereen, ook voor

de benadeelden en minderheidsgroepen uit de samenleving.

1.5 Onderwijs en Development

Onderwijs moet bijdragen aan development, de ontwikkeling van een samenleving. Development

wordt in de literatuur beschreven als een proces om gewenste veranderingen in de bestaande

economische en sociale structuur te verkrijgen, dat vervolgens leidt tot menselijk welzijn. Van

belang is hierbij dat van te voren moet vaststaan welke de veranderingen in de gewenste richting

zijn en wie daarvan allemaal profijt zullen hebben.

Sen (1999) omschrijft het begrip development alsvolgt: “the purpose of development is to create

an environment in which all people can expand their capabilities, and opportunities can be

enlarged for both present and future generation”. Het gaat hierbij om de vrijheid die mensen

hebben om hun bekwaamheid te tonen bij het uitvoeren van werkzaamheden: gewenste

veranderingen die gepaard gaan met het vermogen om te kunnen functioneren.

Sen vervolgt: development is “the process of expanding the freedoms that people enjoy.

Development depends on people’s ability to make good choices in their economic, political and

social lives”. Volgens hem kan armoede niet uitsluitend verklaard worden door het inkomen,

maar het gaat om een positieve verandering, de vrijheid die iemand heeft om zijn potenties aan te

wenden in de samenleving zodat menselijk welzijn kan worden bereikt. Het gaat om een proces

dat mensen in staat stelt om hun eigen mogelijkheden te benutten en hun zelfvertrouwen op te

bouwen. Politieke, economische en sociale onderdrukking moeten worden tegengegaan.

Dit houdt in dat obstakels moeten worden overwonnen die armoede, slecht bestuur, weinig

maatschappelijke kansen, sociale achteruitgang en onderdrukking veroorzaken.

Page 22: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

15

Sankatsing (2001) beschrijft het begrip ontwikkeling als “het proces om potenties tot ontplooiing

te brengen”. Het gaat om de mate waarin de eigen potenties en krachten worden aangewend voor

een project van zelfrealisatie in nauwe samenhang met de omgeving. Ontwikkelingstheorieën

hebben geen succes geboekt in ontwikkelingslanden, omdat strategieën en ideologieën uit het

westen ten onrechte worden beschouwd als universele waarden en geïmplementeerd worden in

de derde wereld. Men heeft in het verleden vaak verzuimd om socio-economische en politieke

structuren van de ontwikkelingslanden eerst grondig te bestuderen, alvorens

developmentstrategieën door te voeren. Volgens Sankatsing ontbrak het bij pogingen tot

development aan een interne dynamiek in de samenleving. De interne processen uit de

samenleving werden onderdrukt, overname van de cultuur en gewoonten uit het westen was de

graadmeter voor vooruitgang.

Voor het onderwijs betekent dit dat de eigen natuurlijke en menselijke hulpbronnen en kennis

moeten worden aangewend om vooruitgang teweeg te brengen: een eigen visie met daarin

aandacht voor de Surinaamse context. Er moet allereerst een kritische analyse van de eigen

onderwijsrealiteit gemaakt worden om de juiste maatregelen te kunnen treffen voor

onderwijsverbetering. Kennis van buitenaf mag worden aangewend, maar dan wel in combinatie

met de eigen natuurlijke en menselijke hulpbronnen, de interne sociale dynamiek en sociale

waarden en normen.

Page 23: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

16

2. Het Surinaamse onderwijssysteem in relatie tot

schooleffectiviteit

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst een uiteenzetting gegeven van aspecten en specifieke

kenmerken van het gewoon lager onderwijs (glo) in Suriname. Vervolgens wordt de relatie

tussen schooleffectiviteit en kwaliteit belicht, waarna er wordt ingegaan op een nieuw concept,

namelijk de school als lerende organisatie. Tot slot wordt aandacht besteed aan factoren die het

leerresultaat beïnvloeden.

Op macroniveau wordt het Surinaamse onderwijs onderverdeeld in:

1. het primair onderwijs of gewoon lager onderwijs (basisonderwijs);

2. het secundair onderwijs en

3. het tertiar onderwijs

In deze thesis ligt de focus op het primair onderwijs oftewel het glo.

2.2 Het primair onderwijs

Het basisonderwijs in Suriname, ook bekend als het glo, bestaat uit openbare scholen (OS),

scholen voor het bijzonder onderwijs (met een bestuur) en enkele particuliere scholen. Het aantal

gemeente en openbare scholen in Paramaribo is ongeveer even groot. De openbare scholen

vallen volledig onder het beheer en gezag van de overheid, terwijl de scholen voor het bijzonder

onderwijs formeel bestuurd worden door een religieuze groepering. De particuliere scholen

worden in de meeste gevallen bestuurd door een externe (buitenlandse) organisatie of zijn

opgezet op initiatief van een individu. Van overheidszijde ontvangen de bijzondere scholen een

subsidie ten behoeve van de school en de salarissen van hun personeel worden volledig door de

overheid uitbetaald. De bijzondere scholen krijgen een deel van hun inkomsten voor onderhoud

van de school via de ouderbijdrage. Het gevaar hierbij is dat ouders zich de hoge geldsbedragen

niet kunnen permitteren en kinderen genoodzaakt zijn om af te haken. Wil men gelijke kansen

voor kinderen creëren, dan is het van belang dat basisonderwijs kosteloos wordt aangeboden.

Page 24: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

17

In het Sectorplan Onderwijs 2004-2008 wordt aangegeven dat het lager onderwijs 6 leerjaren

basisonderwijs bestrijkt en 2 leerjaren kleuteronderwijs (niet bij wet verplicht). Het primaire

onderwijs beslaat wettelijk bezien alleen het glo, waarvoor er leerplicht geldt van de leeftijd 7 tot

12 jaar. Deze wet dateert uit 1876 en wordt binnenkort gewijzigd in de leeftijd van 4 tot en met

16 jaar. Als regel geldt dat een kind vóór 31 december van het nieuwe schooljaar de leeftijd van

6 jaar moet hebben bereikt om in het eerste leerjaar van het glo te worden ingeschreven. In het

Jaarboek onderwijsindicatoren, statistieken en trends (MINOV, 2010) wordt melding gemaakt

van een vrij grote participatie van kinderen in het eerste tot en met het zesde leerjaar van het glo

(Gross Enrollment Rate van 107, Net Enrollment Rate van 98, schooljaar 2009-2010).

Op alle scholen wordt onderwijs verzorgd volgens een vast en vooraf opgesteld lesrooster, dat

het verplicht aantal uren per vak bevat. Tevens heeft elke school een huishoudelijk reglement

met de regels en afspraken binnen een school. Een huishoudelijk reglement wordt door de

leerkrachten en schoolleiders opgesteld. Iedere school heeft ook een schoolreglement, dat vanuit

het MINOV aan de scholen wordt verstrekt. Hierin staan onder ander de verplichtingen van de

schoolleiders en leerkrachten, hun taken en bevoegdheden op school.

De doorstroming vanaf het 1ste

tot en met het 6de

leerjaar is sterk gebonden aan normatieve

regelingen. Leerlingen die niet conform de normen naar de volgende klas kunnen doorstromen,

doubleren. In gevallen waar leerlingen de leeftijd van 15 jaar hebben bereikt en niet aan de

normen hebben voldaan om door te stromen, wordt op basis van de leeftijd het kind bevorderd

naar de volgende klas. Het landelijke zittenblijverspercentage in het glo is ongeveer 18%

(schooljaar 2009-2010).

Bij afronding van het glo wordt er een selectieve uniforme toets op landelijk niveau afgenomen.

Deze toets is een belangrijk meetmoment in het onderwijs en wordt opgesteld door deskundigen

van het ministerie. Middels vooraf gestelde normeringen wordt bepaald welke leerling naar een

bepaald schooltype in het voortgezet onderwijs voor junioren (voj) doorstroomt. Het landelijk

percentage dat naar het MULO doorstroomt is jaarlijks tussen de 50 en 60%. Het

doorstromingspercentage (zonder te doubleren) naar het MULO is rond de 20% (Ibid.). Als een

leerling in de leeftijd van 15 jaar niet heeft voldaan aan de slagingsvoorwaarden, wordt op basis

van de leeftijd aan een dergelijke leerling een getuigschrift verstrekt (ook wel ‘schooladvies’

Page 25: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

18

genoemd). In de meeste gevallen worden de leerlingen die schooladvies krijgen doorverwezen

naar het voj en ze worden ten onrechte meegerekend bij de geslaagden van het glo.

Zoals eerder vermeld, geven Verloop en Lowyck (2003) aan dat de toetsresultaten van leerlingen

een indicatie voor schooleffectiviteit zijn. Volgens hen is het resultaat van de schooltoetsen niet

alleen afhankelijk van datgene wat er op de scholen plaatsvindt, maar het heeft ook te maken met

de verschillen tussen leerlingen in intelligentie, sociale achtergrond en de voorkennis van

kinderen. Bij uitspraken over de effectiviteit van scholen zal er met deze aspecten rekening

moeten worden gehouden. Een dergelijke manier van vergelijken leidt tot kritiek onder

wetenschappers. Het selectieve onderwijssysteem is mede de oorzaak van de grote aantallen

zittenblijvers en drop-outs. Het inspectieapparaat en belangrijke ondersteunende

onderwijsafdelingen zijn slecht bemenst, waardoor er geen optimale begeleiding kan

plaatsvinden op de scholen.

Beleidsmaatregelen om scholen te versterken zijn in de maak om deze problemen terug te

dringen. Er worden vanuit het MINOV stappen ondernomen om de slechte scholen extra

ondersteuning te bieden in de vorm van extra begeleiding aan leerkrachten en leerlingen, het

verschaffen van extra materiaal enzovoorts. Het invoeren van vakleerkrachten, zorg- en

vernieuwingscoördinatoren zijn maatregelen die worden ondernomen ter bevordering van de

leerprestaties.

Om de Surinaamse basisscholen effectiever te maken biedt de Ontwikkelingsdienst van het

MINOV met de ondersteuning van de VVOB didactische en/of pedagogische ondersteuning aan

scholen. Het samenwerkingsverband tussen MINOV en VVOB staat ook wel bekend onder de

naam Programma Effectievere Scholen Suriname (Progress). Een onderdeel van het programma

is zorgverbreding. Zorgverbreding op scholen houdt in dat leerlingen worden ondersteund om

hun gelijke kansen te bieden en om hun talenten en mogelijkheden te ontwikkelen. Een speciaal

daartoe opgeleide leerkracht, de zorgcoördinator (ZoCo), is op een 50 tal glo-scholen belast met

de zorgcoördinatie. De ZoCo ontwikkelt samen met het leerkrachtenkorps ideeën en handvatten

rondom zorg aan leerlingen. Voorts worden leerkrachten ondersteund om op deskundige wijze

om te gaan met verschillen tussen leerlingen en de nodige zorg te organiseren in de klas.

Page 26: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

19

De ZoCo kan ook begeleiding bieden aan leerlingen (groepjes of individueel), vaak in

samenwerking met de Remedial Teacher. Voorts worden er per school verschillende trainingen

verzorgd om leerlinggericht en kindvriendelijk onderwijs te bevorderen en om nieuwe inzichten

op de glo-scholen door te voeren. Om de implementatie te vergemakkelijken is er een

begeleidersgroep in het leven geroepen, die de vernieuwingsteams op de glo-scholen ondersteunt

bij hun werkzaamheden in de dagelijkse klassenpraktijk. Met de vernieuwingen op de

basisscholen vindt simultaan op de pedagogische instituten en het IOL (Instituut voor de

Opleiding van Leraren) een proces van vernieuwing van de opleiding van leerkrachten plaats in

samenwerking met Progress. Nieuwe pedagogische en didactische inzichten zijn geïntegreerd in

de verschillende opleidingen van de leerkrachten.

Ondanks pogingen tot verbetering van het onderwijs, is er op de Surinaamse scholen

onvoldoende begeleiding van zwakke leerlingen. Op dit moment krijgen ongeveer 70.000 glo-

leerlingen op dezelfde manier onderwijs. Dit is niet verantwoord gezien de vele verschillen die er

tussen kinderen bestaan. Het maximale aantal leerlingen per klas is vanuit het MINOV

vastgesteld op 40. In de kinderrijke buurten zijn er echter scholen met klassendelers van meer

dan 40 leerlingen per leerkracht. Voor zowel schoolleiders als leerkrachten is dit geen werkbare

situatie, vandaar dat er vanuit het ministerie maatregelen worden getroffen om dit aantal te

reduceren.

Er wordt tegenwoordig gewerkt aan de inzet van deskundigen op scholen/ in de klassen om het

werk van de leerkracht te ondersteunen en beter te helpen organiseren. Van der Wolf en Van

Beukering (2009) vestigen de aandacht erop dat ondersteuning van leerlingen door externe

deskundigen haar voor- en nadelen heeft. Het gevaar bestaat dat de zorg voor een kind niet meer

onder de verantwoordelijkheid valt van de klassenleerkracht. Overleg tussen deskundige en

leerkracht over de vorderingen van het kind is daarom van groot belang.

Aandacht voor klassenmanagement is tevens een goed middel bij de aanpak van problemen

(Ibid.): deze zijn maatregelen en vaardigheden van de leerkracht die ertoe leiden dat

gebeurtenissen in de klas soepel verlopen. Het is van belang om na te gaan op welke wijze

leerkrachten en schoolleiders het curriculum en leer- en instructiemiddelen moeten aanwenden

Page 27: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

20

om het leren te bevorderen. Glaser (1980), aangehaald door Brandsma (1993) beschrijft de

instructieprocessen volgens instructievariabelen op klasniveau. Het gaat hierbij vooral om het

efficiënt en effectief gebruiken en verdelen van de tijd over de verschillende leerlingen, de

structuur van het lesplan, de mate van feedback van de leerkracht naar de leerlingen toe en de

interactiepatronen. Door het toepassen van verschillende instructiemethoden en didactische

aanpak, kan er ingespeeld worden op verschillen in niveau en intelligentie tussen kinderen.

Leerkrachten in Suriname zijn vooralsnog onvoldoende toegerust met de kennis over

zorgverbreding.

2.3 De relatie tussen schooleffectiviteit en kwaliteit

De laatste jaren is er veel tijd, geld en energie geïnvesteerd in het onderwijs. Er zijn succesen

geboekt, maar vooralsnog is onduidelijk of deze investeringen hebben geleid tot langetermijn-

veranderingen en een verbeterde kwaliteit van het onderwijs. In Paramaribo doubleert tussen de

15 en 20% van de leerlingen in het primair onderwijs, in de districten en het binnenland is dit

percentage tussen de 20 en 30% (datamanagementsysteem MINOV afdeling Onderzoek Planning

en Monitoring, 2011). De beperkte overheidsbudgetten bestemd voor het onderwijs worden

voornamelijk besteed aan salarissen van leerkrachten. Er zijn voornemens om de komende jaren

te investeren in leerkrachtenopleidingen, schoolboeken, nieuw studiemateriaal en curricula, het

speciaal onderwijs en ondersteunende instituten (Sectorplan onderwijs, 2004-2008).

Kwaliteit in het onderwijs heeft te maken met zowel de kenmerken van het onderwijsproces als

met de resultaten. Voorts heeft kwaliteit ook te maken met de mate waarin doelen worden

gerealiseerd. Het proces en de resultaten worden aan de hand van de doelen die men voor ogen

heeft uitgevoerd en gemeten (Cuyvers, 2002). Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren,

is een grondige studie noodzakelijk.

Schooleffectiviteitsonderzoeken passen binnen de kwaliteitszorg in het onderwijs. Evaluatie is

een middel om uitspraken te doen over de kwaliteit, effectiviteit, de efficiëntie en/ of een andere

verbetering van het onderwijs. Evaluatie op mesoniveau richt zich overwegend op zelfevaluatie,

waarbij processen worden bestudeerd om de primaire doelen en daarmee de kwaliteit te kunnen

verbeteren. Dit past binnen het concept van een ‘lerende organisatie’, dat verder in dit hoofdstuk

Page 28: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

21

wordt besproken. Bij de evaluatie op macroniveau gaat het vooral om het bepalen van de

kwaliteit van instructiesystemen in het onderwijs. Deze evaluaties zijn complex, moeten

theoretisch goed onderbouwd en goed gestructureerd zijn. Performance indicatoren worden

vaker gebruikt om de kwaliteit van instructiesystemen te evalueren en te verbeteren. Hierop

komen we in de volgende paragrafen terug.

Om uitspraken te doen over de kwaliteit van het Surinaamse onderwijs is het van belang om na

te gaan op welke wijze het onderwijs is georganiseerd en wordt aangeboden aan de leerlingen.

Het leerstofjaarklassensysteem is erop gericht om op een voorgeprogrammeerde wijze doelen te

behalen en uniforme producten af te leveren. In dit systeem worden de inhoud en hoeveelheid

leerstof afgestemd op de gemiddelde leerling. Er wordt ervan uitgegaan dat binnen een bepaald

tijdsbestek leerlingen met een gemiddeld leerniveau en leertempo een vastgesteld resultaat

moeten bereiken (Knuver, 1993). Leerlingen van dezelfde leeftijd worden in het schoolsysteem

gegroepeerd in klassen. Het leerproces vindt bij alle leerlingen met de begeleiding en

ondersteuning van de leerkracht op dezelfde wijze plaats. Het rooster, het tempo, de leerstof en

het werkplan worden van bovenaf bepaald door het ministerie. De beoordelingscriteria van

repetities zijn afhankelijk van de leerkracht en worden beschouwd als een uniforme graadmeter

voor iedereen (Van den Berg et al., 2007).

Het nadeel van het leerstofjaarklassensysteem is dat er weinig wordt gedaan aan differentiatie,

waardoor leerlingen die niet met het tempo mee kunnen, uit het systeem vallen. Voor specifieke

groepen in de samenleving levert het huidige systeem geen verdere persoonlijke ontplooiing of

maatschappelijke of economische vooruitgang. Tweedekansonderwijs is een optie om jongeren

die de school vroegtijdig verlaten, alternatieve mogelijkheden te bieden om hen te voorzien in

hun leerbehoeften (Sectorplan Onderwijs, 2004-2008).

Om effectief te zijn moeten scholen werken aan kwaliteitsverbetering. Anderzijds heeft de

kwaliteit van de school te maken met hun mate van effectiviteit (Brandsma, 1993). In zekere

mate zijn scholen effectief ten opzichte van elkaar en het bereiken van goede leerresultaten voor

kinderen (externe kwaliteit). Deze mate van effectiviteit is gerelateerd aan de karakteristieken

van de school (interne kwaliteit).

Page 29: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

22

Externe kwaliteit heeft te maken met de meetbare resultaten van het leerproces: de output. De

externe kwaliteit wordt gedefinieerd als de meetbare cognitieve prestaties van leerlingen aan het

eind van het schooljaar van de lagere school. Bij interne kwaliteit is de proceszijde van het

onderwijs belangrijk. Het gaat hier om de daadwerkelijke gebeurtenissen op school- en

klasniveau, maar ook het schoolklimaat zoals de tevredenheid van collega’s en conflicten in het

team. Het bevorderen van de interne kwaliteit is geen doel op zich, maar kan dienen om de

externe kwaliteit te vergroten (Ibid.).

De term schooleffectiviteit wordt gebruikt om de karakteristieken weer te geven die leiden tot

effectieve instructie of leerprestaties. Effectieve instructie heeft voornamelijk te maken met de

processen die zich afspelen in de klas en de handelingen van de leerkracht. De handelingen en

gedragingen van de leerkracht in de klas, de voorbereidingen en de evaluaties van het totale

gebeuren in de klas zijn daarbij inbegrepen. De leerkracht wordt geacht de leerstof zodanig aan

de leerlingen te bieden, dat die stapsgewijs het gewenste resultaat bereiken. Hij biedt een

duidelijke structuur en laat de handelingen in een vaste volgorde verrichten. Effectieve instructie

leidt ertoe dat de tijd nuttig wordt gebruikt: effectieve leertijd. Volgens Brandsma is de

hoeveelheid tijd en het beschikbare materiaal voor een bepaald onderwerp centraal voor de

kwaliteit. De wijze waarop leerprocesen plaatsvinden door middel van effectieve onderwijstijd is

gebaseerd op leermodellen op microniveau. De output (het geleerde) heeft te maken met de tijd

die besteed is aan het leren en de tijd die kinderen nodig hebben om iets te leren (gebaseerd op

de intelligentie en de kwaliteit van het gegeven onderwijs). Een goed curriculum, aangevuld met

de juiste werkvormen en instructies en voldoende tijdsinvestering zijn van belang voor een goed

leerproces.

Een opvallend aspect van het huidige onderwijssysteem is dat er een discrepantie is ontstaan

tussen degenen die onderwijs verzorgen en anderen die erop toezien, het reguleren,

administreren, plannen, evalueren en vernieuwen. Het MINOV vervult daarbij te veel rollen

tegelijk. Het huidige systeem is in hoge mate gecentraliseerd en verschaft scholen weinig

financiële tegemoetkomingen om de kwaliteit van hun werk te verbeteren of ervoor te zorgen dat

de inputs efficiënt besteed worden.

Page 30: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

23

Het onderwijsveld heeft geen zicht op of nauwelijks zeggenschap over de besteding van

middelen. Onderzoek en advisering moeten zich richten op analyse en versterking van onder

andere organisatie en management op het MINOV.

Onderwijsverbetering is succesvol als die gericht is op de visie van de school over goed

onderwijs (vervat in een schoolwerkplan). Het moet aansluiten bij de context waarin de school

zich bevindt. Het is hierbij van belang dat deze visie wordt gedragen door alle leerkrachten en

gericht is op het leren in de school. Door een gemeenschappelijke visie worden zowel

persoonlijke als gemeenschappelijke doelen bereikt en zijn leerkrachten geïnspireerd om zich te

blijven inzetten om de school verder te ontwikkelen. De gemeenschappelijke visie die is

opgebouwd uit de persoonlijke visie van leerkrachten, leidt tot meer betrokkenheid in het werk.

Het ontwikkelen en bijstellen van een visie vergt tijd en is een continu proces (Jutten, 2008).

2.4 De school als ‘ lerend en levend systeem’

Zoals eerder vermeld, is het Surinaamse onderwijs gestoeld op het leerstofjaarklassensysteem.

Dit systeem is al geruime tijd achterhaald. Volgens Senge (1992) voldoet deze werkwijze niet

meer aan de eisen van de huidige samenleving. Hij introduceert een nieuwe visie over het

systeemdenken: het concept van de school als levend systeem of lerend systeem. Het

systeemdenken is gebaseerd op aandacht voor het hele schoolsysteem en de onderlinge relaties

van de delen die elkaar beïnvloeden. Volgens Senge is het van belang dat scholen veranderen in

lerende scholen, zodat complexe problemen uit de samenleving ook via de school kunnen

worden aangepakt. Volgens dit concept zijn leerkrachten professionals op hun vakgebied die

oplossingen kunnen aandragen voor problemen. Scholen worden hier beschouwd als lerende,

open organisaties en open systemen. Kennis van buiten is nu minder belangrijk, aangezien

leerkrachten in staat worden geacht om hun eigen situatie te onderzoeken, te verbeteren en

verder te ontwikkelen. Jutten (2008) geeft eveneens aan dat visies die van bovenaf worden

opgelegd in de praktijk niet blijken te werken. Wil een visie resultaten opleveren, dan is de

betrokkenheid van alle actoren noodzakelijk. In een lerende school staan de leerkrachten achter

de gemeenschappelijke visie, omdat die een weerspiegeling is van hun eigen persoonlijke visie.

Deze nieuwe insteek moet ervoor zorgdragen dat kinderen de leerstof beter begrijpen en die

Page 31: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

24

vervolgens leren toepassen. De bijdrage van Senge (1992) middels het systeemdenken helpt om

de complexe werkelijkheid te begrijpen. Kinderen krijgen door deze aanpak meer vaardigheden

en zijn in staat om de samenhangen tussen verschillende componenten uit de leerstof te overzien.

Problemen kunnen dan op een structurele manier worden aangepakt.

In de school als lerende organisatie zijn een vertrouwensband tussen collega’s, openheid en

samenwerking voorwaarden om te komen tot een gezamenlijke visie die gedragen wordt door het

hele team. Deze gedeelde visie van het leerkrachtenkorps komt tot uiting in een schoolwerkplan.

Leerkrachten op alle niveaus zijn zich ervan bewust dat de kwaliteit moet worden gewaarborgd

en indien nodig verbeterd. Indien blijkt dat er iets schort aan de kwaliteit, wordt door het hele

team getracht om de problemen in kaart te brengen en te werken aan verbetering. In lerende

organisaties delegeert de schoolleider taken en er is ruimte voor dialoog. Deze schoolleiders

hebben als taak zich te profileren als lerende professionals. Bij professionaliseringstrajecten gaat

het niet enkel om het verwerven van kennis en vaardigheden, maar het gaat vooral om een

attitudeverandering van leerkrachten en de bereidheid om de nieuwe informatie toe te passen.

Het collectieve leren staat centraal om collectieve doelen te bereiken. Om veranderingsprocessen

succesvol door te voeren, moeten schoolleiders het hele team weten te inspireren om zich

optimaal in te zetten. Ook ouders worden betrokken bij de leerprestaties van hun kinderen. Deze

samenwerking is waar het in het systeemdenken om gaat.

In tabel 2.1 wordt een overzicht gegeven van de verschillen tussen de traditionele school en de

school als een lerende organisatie, zoals Senge die onderscheidt.

Page 32: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

25

Tabel 2.1 Overzicht van de verschillen tussen een traditionele en een lerende school

Kenmerk Traditioneel Lerende school

Koersbepaling De visie komt van de top van de organisatie De visie wordt door iedereen

gedeeld en komt tot uiting in

een schoolwerkplan

Denken en doen De top bedenkt, de lagere niveaus voeren uit Denken en doen zijn

geïntegreerd op alle niveaus

(kwaliteitsmanagement school)

Denkwijze Veel aandacht voor incidenten, ad-

hocbenaderingen

Systeemdenken

Samenhangen, zoeken naar

patronen en structuren (plan,

do, check, act)

Stijl van conflicthantering Zoekt compromissen: politiek haalbare

oplossingen

Dialoog en oplossingen vanuit

verschillende invalshoeken

(open communicatie)

Rol van de leiding Formuleert visie/missie

Motiveert mensen voor deze missie

neemt strategische beslissingen en schept

structuren

Toont voorbeeldgedrag

Bouwt een gezamenlijke visie

op bevoegdheden en afspraken

Ontwerpt leerprocessen op alle

niveaus (onderwijskundig

leiderschap), delegeert taken

Tabel 2.1 laat zien dat in de traditionele stijl zaken van bovenaf worden opgelegd, terwijl bij de

lerende organisatie partijen op alle niveaus worden betrokken en oplossingen eveneens vanuit

verschillende invalshoeken en in samenhang worden bekeken. In Suriname is het interessant om

het concept van lerende scholen te introduceren en na te gaan op welke wijze leerkrachten hun

bijdrage leveren en hoe ze functioneren.

2.5 Factoren die de leerresultaten beïnvloeden

Marzano (2007) geeft aan dat de leerresultaten voor 50% worden beïnvloed door de factor

aanleg, 30% door de omgeving en 20% door de variabele school. Bij de variabele school wordt

13% bepaald door de factor leerkracht. In ons onderzoek zullen wij ons beperken tot de factor

school met daarin geïntegreerd de leerkracht.

Page 33: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

26

De leerprestaties zijn de resultaten van processen, die uitgevoerd worden binnen de school om

een doel te realiseren. In het onderwijs is het streven om binnen een bepaalde tijd kinderen te

bevorderen die beschikken over de inzichten, competenties en vaardigheden om de behandelde

leerstof te begrijpen en toe te passen.

Factoren die een invloed kunnen hebben op leerprestaties worden door Marzano (2007) op 3

niveaus weegegeven:

• Factoren op schoolniveau (schoolleiding);

• Factoren op klasniveau;

• Factoren op leerlingniveau.

De bovengenoemde factoren worden in het kort besproken.

Factoren op schoolniveau

Factoren op schoolniveau hebben te maken met het schoolbeleid en initiatieven/ maatregelen die

genomen worden door de schoolleiding. Voor betere leerresultaten moeten scholen niet slechts

beschouwd worden als de uitvoerders van beleid, maar zij moeten ook als taak hebben om beleid

te maken of aan te vullen. Ze moeten beschikken over een handelingsruimte waarbinnen ze

zelfstandig initiatieven kunnen nemen en naar eigen inzichten kunnen handelen. Daarnaast wordt

van leerkrachten ook verwacht dat zij maatwerk leveren. Handelingsruimte maakt scholen

kwetsbaar voor verwijten van de inspectie en andere bevoegde instanties. Als er zich problemen

voordoen, wordt de handelingsruimte beperkt, schoolleiders reageren terughoudend en willen om

verwijten te voorkomen exact volgens de voorgeschreven richtlijnen handelen (Van der Wolf en

Van Beukering, 2009). Ook Verloop & Lowyck (2000) benadrukken dat leerkrachten niet

volledig autonoom kunnen handelen, maar rekening moeten houden met collega’s en met de

schoolleiding. Samen zijn zij verantwoordelijk voor de gang van zaken op school.

Factoren op klasniveau

Leerkrachten zijn de belangrijkste factoren die bepalend zijn voor de leerprestaties van

leerlingen. Effectieve leerkrachten moeten alle groepen leerlingen kunnen onderwijzen, ongeacht

hun niveau van kennis of heterogeniteit. Volgens Marzano (2007) hebben de factoren op het

niveau van de leerkrachten voornamelijk te maken met handelingen/ besluiten die genomen

Page 34: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

27

worden door de individuele leerkracht: didactische aanpak, klassenorganisatie en de manier

waarop onderwijsmethoden geïmplementeerd worden in de klas. Knuwer & Scheerens (1989)

benadrukken dat een individuele leerkracht effect heeft op de leerprestaties.

Op scholen met grote aantallen leerlingen uit achterstandsgroepen zijn de leerprestaties lager

Driessen & Doesborgh (2003). Leerkrachten zijn onvoldoende in staat om in dezelfde

hoeveelheid tijd hetzelfde onderwijsprogramma uit te voeren als op scholen waar het gemiddelde

prestatieniveau van leerlingen hoger is. Door het aanpassen van de inhoud van het curriculum

aan het gemiddelde niveau van de leerlingen, ontstaat er vertraging in een bepaald vak en

tenslotte een verlaging in het niveau van het onderwijs.

Dit verschijnsel is ook waarneembaar op de Surinaamse scholen. Literatuur toont aan dat het niet

eenvoudig is om leerlingen met verschillende niveaus in groepen te combineren. Afhankelijk van

het te bereiken doel moet een differentiatievorm worden uitgekozen. Ros (1994) geeft aan dat er

bij differentiatie rekening wordt gehouden met verschillen in niveau of tempo tussen leerlingen.

De differentiatievormen kunnen onderscheiden worden in heterogene groepen, homogene

groepen of individuele opdrachten (Van der Wolf en Van Beukering, 2009). Heterogene groepen

zijn aan te bevelen om de leeromgeving stimulerender en uitdagender te maken, omdat er

positieve rolmodellen en een goede werkhouding zijn bij enkele leerlingen. Homogene groepen

zijn geschikt voor leerlingen die het gemiddelde tempo van de klas niet kunnen bijhouden of

voor degenen die juist boven het gemiddelde niveau van de klas presteren. Het voordeel van

homogene groepen is dat de leerkracht de instructies en opdrachten kan aanpassen aan het niveau

van elke groep (Ros, 1994).

Loerts en Smulders (2011) bespreken factoren waarmee leerkrachten rekening moeten houden

als zij werken met leerlingen uit verschillende achtergronden in de klas. Deze factoren worden

onderscheiden op de volgende niveaus:

• macroniveau: regels die buiten de school worden bepaald, zoals wetgeving;

• mesoniveau: regels die binnen de school worden bepaald, zoals schoolbeleid;

• microniveau: factoren binnen de klas zoals de sociaaleconomische status (SES) en

Page 35: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

28

• nanoniveau: factoren in de thuissituatie van de leerling zoals sociaal-culturele

achtergrond en thuistaal.

Elke leerkracht handelt op zijn eigen unieke wijze met de bovenstaande factoren en maakt het

verschil. Van de leerkracht wordt verwacht dat hij op deskundige wijze op die factoren kan

inspelen. De leerkracht speelt een voorname rol bij het groeps- en het individuele leerproces in

de klas en de afstemming van onderwijsbehoeften van alle leerlingen. Een specifieke

onderwijsbehoefte van een leerling kan ertoe leiden dat de leerkracht meer op de individuele

leerling gericht zal zijn. Binnen de literatuur over effectief onderwijs is klasgrootte van belang

voor de leerprestaties. Verondersteld wordt dat kleinere klassen leiden tot meer aandacht van de

leerkracht per kind en daardoor tot betere resultaten.

Factoren op leerlingniveau

Naast de bovengenoemde factoren bestaat er op leerlingniveau ook een samenhang met de

leerprestaties. Op leerlingniveau gaat het om individuele kenmerken (leeftijd, geslacht,

intelligentie), sociaal milieu (opleidingsniveau ouders, inkomen ouders, gezinsstructuur) en de

context (buurt, sociaal-culturele achtergrond) (Sammons & Bakkum, 2011). Geslacht,

intelligentie en het sociale milieu worden gerekend tot de achtergrondkenmerken (Rekers,

Kuyper en Van der Werf, aangehaald door Steenbergen, 2009). We beperken ons in dit

onderzoek tot het sociale milieu of de sociaaleconomische status (SES) van leerlingen.

SES is een concept dat niet eenvoudig te omschrijven en te meten is. Het gaat hierbij om de

positie van mensen in de sociale stratificatie die loopt van ‘laag’ naar ‘hoog’. De literatuur toont

aan dat er een samenhang bestaat tussen het SES en leerprestaties. Uit het aanbod van scholen

maken ouders een keuze die aansluit bij hun algemene oriëntatie op opvoeding en onderwijs

(Dijkstra & Miedema, 2003, aangehaald door Steenbergen, 2009). Ouders willen de beste keuze

maken voor hun kind, al is niet duidelijk aan welke kwaliteitscriteria een goede school moet

voldoen. Een vergelijking van scholen op basis van jaarlijkse examenresultaten is in Suriname de

maatstaf om uitspraken te doen over goede scholen.

Page 36: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

29

Voor de meting van SES wordt in de literatuur vaker gebruik gemaakt van het opleidingsniveau

van de ouders, het beroep of het inkomen (Bradley en Corwyn, 2002). In onze studie is de

categorisering van de SES oftewel het sociale milieu gebaseerd op het beroep van de ouders. Om

te komen tot een classificatie van beroepen is allereerst een studie gemaakt van de indeling

volgens de ILO (International Labour Organization). De beroepen die volgens de definities van

de ILO (ISCO 08) tot een bepaalde groep zijn geclassificeerd, zijn afgestemd op de ISCED 97

(International Standard Classification of Occupations), die ook in Suriname bekend is. Door deze

twee classificaties te integreren wordt het niveau van de benodigde bekwaamheden weergegeven

volgens een internationale indeling die gehanteerd wordt in het onderwijs

(http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/isco/). Aangezien de

beroepen uit de ISCO 08 gedetailleerd zijn weergegeven en niet helemaal overeenstemmen met

de beroepen op de Surinaamse arbeidsmarkt wordt afgestapt van de indeling volgens de ISCO

08. In het kader van de thesis wordt aan de onderwijsniveaus zoals ingedeeld in de ISCED 97,

een indeling gemaakt, die aangeeft of iemand bij een laag, midden of hoog sociaal milieu

behoort. De beroepen van de ouders worden verzameld, geïnventariseerd en gekoppeld aan een

bepaald onderwijsniveau, dat overeenkomt met een van de sociale milieus.

De indeling volgens ISCED 97

ISCED level 5A, 6 hbo+, wo-niveau: hoog sociaal milieu

ISCED level 2-4, 5B mulo, vwo, havo, kort hbo: middelbaar niveau

ISCED level 1 basisonderwijs: laag sociaal milieu

In effectiviteitsstudies speelt het sociale milieu van kinderen een belangrijke rol, vandaar dat

aandacht is besteed aan de theoretische uitgangspunten. In de volgende paragraaf wordt ingegaan

op een model dat veelvuldig wordt gebruikt bij effectiviteitsstudies. Dit model is ontworpen door

Scheerens (1990) en richt zich op factoren op het niveau van de school en de klas.

Page 37: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

30

2.6 Het model van Scheerens

Een benadering die veel wordt gebruikt bij effectiviteitsstudies is de veronderstelling dat de

school een sociaal systeem is met een bepaalde input, de processen en een output. Het is van

belang bij dergelijk onderzoek te zoeken naar factoren op school- en klasniveau die relevant zijn

voor betere leerprestaties bij leerlingen en daarmee een betere output. Er dient hierbij wel

rekening te worden gehouden met de sociaaleconomische omstandigheden van leerlingen

(Meier, 2002). In deze studie ligt de focus bij de processen die plaatsvinden op scholen en in de

klassen die het leren bij kinderen bevorderen en de bijdrage die leerkrachten daarbij leveren.

Scheerens (1990) beschrijft een model voor het functioneren van scholen, het zogenaamde

CIPO-model dat een raamwerk verschaft van het hele onderwijssysteem (context, input, proces,

output). Volgens dit model heeft het totale proces op school- en klasniveau een effect op de

leerprestaties. Het schoolbeleid en het handelen (instructiewijze) van de leerkracht hebben een

effect op de leerprestaties. Aangezien wij in onze studie geïnteresseerd zijn in het bestuderen van

processen op scholen en de handelingen van de leerkracht, kiezen we dit model als vertrekpunt

voor ons onderzoek.

De focus ligt vooral op de processen die zich afspelen in de klas, die een bepaalde output tot

gevolg hebben. De output is een indicatie voor de effectiviteit van de school. De school wordt

beschouwd als een blackbox, waarin processen oftewel throughput plaatsvinden. De context

bevat de algemene kenmerken van de school. Input heeft betrekking op de middelen die worden

ingezet om onderwijskwaliteit te realiseren. Via het proces worden de beschikbare middelen

ingezet om kwaliteit te bevorderen, terwijl de output aangeeft in welke mate de school zijn

doelen realiseert (Cuyvers, 2002).

Page 38: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

31

Figuur 1 Een integraal model voor schooleffectiviteit (Scheerens, 1990)

Toelichting van begrippen uit het model van Scheerens (1990)

• Input heeft te maken met de kwalificatie van leerkrachten, ouderbetrokkenheid,

schoolgebouw (klasgrootte, faciliteiten), middelen (leer- en hulpmiddelen);

• Throughput heeft betrekking op de processen die plaatsvinden in de klas of in een school:

alle instructies en handelingen van de leerkracht, de didactische methoden en

klassenorganisatie die het mogelijk maken voor de leerlingen om kennis te verwerven;

• Output heeft voornamelijk te maken met de leerprestaties aan het einde van het schooljaar.

De resultaten van de glo 6-toets zullen worden gebruikt om uitspraken te doen over de

output. Deze toets is nationaal erkend en bevat valide criteria om schoolresultaten van

scholen onderling te vergelijken;

Page 39: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

32

• Onderwijs outcomes zijn de gevolgen van het onderwijs in de samenleving. Het ministerie

heeft een beleid met betrekking tot de hoeveelheid middelen die worden verschaft aan de

scholen en

• Context: algemene schoolkarakteristieken waarin het onderwijs plaatsvindt. De voorkennis

van de leerlingen en sociaaleconomische status worden beschouwd als algemene

schoolkarakteristieken.

De bovenstaande omschrijvingen met betrekking tot input, throughput, output en context worden

gebruikt als referentiekader in het verdere onderzoek.

Operationalisatie van het begrip schooleffectiviteit

Volgens Van Petegem (2005) heeft het begrip schooleffectiviteit te maken met het bereiken van

doelen of gewenste resultaten. Hij verwijst naar Mortimore (1991, p.9) die het begrip

schooleffectiviteit definieert als “de extra bijdrage die een school kan leveren aan de

ontwikkeling van kinderen, nadat er op individueel leerlingniveau voor de verschillen in

leerlinginstroom wordt gecontroleerd”. Op een effectieve school worden optimale condities

gecreëerd zodat leerlingen goede prestaties behalen en zich verder ontwikkelen dan op basis van

hun achtergrondkenmerken was verwacht. Effectieve scholen onderscheiden zich van niet

effectieve scholen door het verschil in leerprestaties, na het uitzuiveren van

achtergrondverschillen tussen leerlingen. In ons onderzoek beperken we ons tot de omschrijving

van Mortimore (1991).

Op schoolniveau gaat het om het creëren van condities die moeten leiden tot betere

leerresultaten. Deze zijn:

• Prestatiegericht beleid: de mate waarin de school ernaar streeft om goede cognitieve

leerprestaties te behalen;

• Onderwijskundig leiderschap: de karakteristieken van schoolleiders met betrekking tot

hun betrokkenheid, samenwerking en deskundigheid;

• Ordelijk en positief leerklimaat: een kindvriendelijke, stimulerende schoolomgeving

• Kwaliteit van het curriculum: niveau en hoeveelheid van de leerstof moet intellectueel

uitdagend zijn;

Page 40: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

33

• Gezamenlijke planning en samenwerking: het gebruiken van elkaars kennis en ervaring;

consensus over wat men wil bereiken;

• Professionalisering van het team: de mate waarin leerkrachten worden aangemoedigd om

zich te blijven bijscholen, nieuwe ideeën te bespreken zodat anderen daar feedback op

kunnen geven en

• Externe relaties: contact met de ouders, het ministerie en de omgeving.

Op klasniveau gaat het om de effecten van het onderwijs die bepaald worden door de volgende

factoren:

• Effectieve leertijd: de beschikbare leertijd en de wijze waarop leerkrachten in de klas

daarmee omgaan;

• Gestructureerd onderwijs: het opsplitsen van de leerstof in kleine overzichtelijke delen en

de volgorde die de leerkracht kiest om de leerstof over te brengen;

• Adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot leren: de leerstijlen die leerkrachten kiezen en

hanteren voor verschillende groepen leerlingen;

• Verwachtingen over de vooruitgang van leerlingen: het beeld dat de leerkracht heeft van

de leerlingen; de mate waarin van leerlingen wordt verwacht dat ze goed presteren;

• Evalueren en bijhouden van de vooruitgang van de leerlingen: het volgen en bespreken

van de leerprestaties van de leerlingen op school- en klasniveau;

• Bekrachtiging van de leerlingen: positieve en negatieve prikkels die een impact hebben

op de leerresultaten;

• Zelfstandigheidsbevordering: de wijze waarop leerlingen worden voorbereid om

onafhankelijk van de leerkracht taken uit te voeren en

• Harmonische persoonlijkheidsontwikkeling: de mate waarin aandacht wordt besteed aan

sociale en emotionele aspecten.

In tabel 2.2 wordt een overzicht gegeven van de dimensies van schooleffectiviteit en de

indicatoren (Van Petegem en Cautreels, 2003). Iedere indicator is gekoppeld aan een aantal

stellingen die vervat is in de vragenlijst (zie bijlage 2).

Page 41: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

34

Tabel 2.2 Overzicht van de hoofdvariabele, de dimensies en de indicatoren

Hoofdvariabele Dimensie Indicatoren

Schooleffectiviteit

Schoolniveau

Prestatiegericht beleid

Onderwijskundig leiderschap

Ordelijk en positief leerklimaat

Kwaliteit van het curriculum

Gezamenlijke planning en samenwerking tussen

leerkrachten

Professionalisering van het team

Evaluerend vermogen van de school

Externe relaties

Klasniveau

Effectieve leertijd

Gestructureerd onderwijs

Adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot leren

Verwachtingen ten aanzien van de leerlingen

Evalueren en bijhouden van de vooruitgang van de

leerlingen

Bekrachtiging van leerlingen

Zelfstandigheidsbevordering

Harmonische persoonlijkheidsontwikkeling

Samenvattend blijkt dat effectieve scholen zich kenmerken door goede leerprestaties van

kinderen. Kwaliteitsverbetering en evaluatie spelen daarbij een belangrijke rol. De literatuur

toont aan dat goede leerprestaties afhankelijk zijn van de aanleg van het kind, de

sociaaleconomische omstandigheden van de leerlingen of factoren van de school. Volgens de

theorie van effectieve scholen kunnen kinderen goede prestaties leveren, ongeacht hun sociale

achtergrond. De inzet van schoolleiders en leerkrachten speelt hierbij een belangrijke rol. Het

model dat wordt gehanteerd is het CIPO-model van Scheerens, waarvan de dimensies en

indicatoren worden gebruikt in het meetinstrument. In de discussie zal hierover een kritische

reflectie plaatsvinden. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de gehanteerde

methodologie voor de opzet en uitvoer van het onderzoek.

Page 42: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

35

3. Methodologie

3.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is een uiteenzetting gegeven van de theorie rond

schooleffectiviteit en is achtergrondinformatie verstrekt over het Surinaams onderwijs. Dit

hoofdstuk beschrijft de methodologie die gebruikt is om de studie uit te voeren. Een combinatie

van kwalitatieve en kwantitatieve methoden wordt gebruikt om informatie op scholen te

verzamelen. Door middel van een vergelijkende casestudy, worden de karakteristieken/

kenmerken van scholen en klassen achterhaald die leiden tot verschillen in leerprestaties tussen

kinderen (Teddlie & Reynolds, 2000). Dit onderzoek richt zich op het proces van effectief

onderwijs, dat voortvloeit uit een studie van outlier scholen, de zogenaamde uitschieters.

Schoolkenmerken van goed en slecht presterende scholen zullen met elkaar worden vergeleken

om verdere uitspraken te doen over het verschil in leerprestatie.

3.2 Research strategy

Het type onderzoek is exploratief. Warwick en Lininger (1975), aangehaald door Bulmer en

Warwick (2001), geven aan dat exploratief onderzoek als doel heeft om theorie te genereren.

Vooralsnog is onbekend welke factoren een bijdrage leveren aan schooleffectiviteit in Suriname,

vandaar dat dit onderzoekstype het meest voor de hand ligt. Er wordt gebruik gemaakt van multi

research strategy oftewel een mixed method (een combinatie van een kwalitatieve en

kwantitatieve onderzoeksstrategie), aangezien deze meer informatie oplevert dan een onderzoek

dat zich enkel richt op een kwalitatieve of kwantitatieve studie (Bryman, 2004).

Allereerst wordt gebruikgemaakt van semi-gestructureerde interviews om inzicht te verkrijgen in

de overeenkomsten en verschillen van de interne organisatie/ structuur van de school die

bijdraagt aan een lage of hoge output van de studenten. De volgende fase betreft het empirisch

kwantitatief onderzoek, dat zich voornamelijk bezighoudt met het verkrijgen van structurele

inzichten in de factoren op school- en klasniveau.

Page 43: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

36

In de kwantitatieve researchstrategie wordt gezocht naar relaties en tegenstellingen in de input,

de throughput en de output. Het gaat hierbij om een bevestiging van de onderzoeksresultaten die

gevonden zijn in de kwalitatieve studie. Deze benadering is deductief.

3.3 Research design

In dit onderzoek zijn de scholen in het district Paramaribo betrokken. Dit onderzoek moet

relaties/ patronen weergeven tussen verschillende conceptuele ideeën van scholen die verkregen

zijn uit de data. De uiteindelijke bedoeling is om te komen tot theorievorming.

Dit onderzoek betreft een comparatieve design die toegepast wordt in een kwalitatieve en

kwantitatieve researchstrategie (mixed study). Volgens Bryman (2004) betreft dit

onderzoeksontwerp twee of meer contrasterende situaties (cases) die min of meer dezelfde

methode gebruiken om doelen te bereiken. Het voordeel van deze design is dat men in staat is

om sociale/ maatschappelijke fenomenen beter te interpreteren, als ze vergeleken worden in

relatie tot twee of meer betekenisvolle contrasterende situaties. Er zal gebruik worden gemaakt

van een vergelijkende casestudy oftewel een multiple casestudy.

Bryman benadrukt dat casestudies kunnen plaatsvinden in een combinatie van een kwalitatief en

kwantitatief onderzoek. Bij een vergelijkende casestudy wordt er meer dan 1 case bestudeerd.

Casestudies hebben als doel een grondige studie te maken van de context waarin het fenomeen

plaatsvindt, zodat er een bijdrage wordt geleverd aan de theorievorming. Als de twee cases

worden vergeleken kan nauwkeurig worden nagegaan of de theorie wel of niet opgaat (Ibid.). De

cases zijn geselecteerd op basis van hun extreme leerresultaten, namelijk extreem goed en

extreem slecht presterende scholen. Levine en Lezotte (1990) hebben in hun studie naar

effectieve scholen eveneens een casestudy uitgevoerd, waarbij de focus van studie lag bij de 25%

beste en 25% slechtste scholen. Hun analyse leverde resultaten op die betrekking hadden op het

schoolklimaat, het leerproces, het volgen van de vorderingen van de leerlingen, bijscholing,

leiderschap, betrokkenheid ouders en verwachtingen van de leerlingen.

Page 44: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

37

Bij kwantitatieve studies gaat het voornamelijk om het kwantificeren van verzamelde data. Het

gaat om deductie van de relatie tussen theorie en onderzoek. De sociale werkelijkheid wordt

opgevat als een externe, objectieve realiteit die voortvloeit uit het positivisme (Bryman, 2004).

Voor het effectiviteitsonderzoek in het kader van de thesis wordt er een vergelijking gemaakt van

de schoolprestaties (examenresultaten) van 10% goed presterende en 10% slecht presterende

scholen uit Paramaribo. Deze verschillen worden voornamelijk verklaard door de kenmerken op

school- en klasniveau. Volgens Corbin en Strauss (1998) is de onderzoeker gedurende deze

analysemethode bezig met een constante vergelijking van percepties van de respondenten, totdat

er een bepaald patroon in de verzamelde data optreedt. Als er verschillende uitschieters (outlier

scholen) worden bestudeerd, kan een vergelijking worden gemaakt van de verschillen en

overeenkomsten. Brandsma (1993) benadrukt dat de resultaten van outlierstudies vanwege de

beperkte omvang moeilijk te generaliseren zijn naar de totale populatie van scholen, maar de

resultaten geven indicaties voor het effect van een bepaald kenmerk op scholen in een

afgebakend gebied.

Er is gekozen voor de leerresultaten van scholen uit vier opeenvolgende jaren om er zeker van te

zijn dat de selectie van een goed of slecht presterende school niet op toevalligheid berust.

Thomas et al., 1997; Sammons et al., 1996; Gray et al., 1995, aangehaald door Teddlie en

Reynolds (2000) vestigen de aandacht erop dat schoolprestaties jaarlijks kunnen fluctueren en

veranderen. Scholen die goede leerprestaties vertonen in vergelijking met andere scholen in een

bepaald jaar, hoeven niet jaarlijks dezelfde trend te vertonen. Evenzo kan gesteld worden dat

leerkrachten die goede resultaten behalen in een bepaald leerjaar, niet per definitie hetzelfde

positieve effect hoeven te bereiken in het volgende schooljaar en verschillende klassen hoeven

niet dezelfde mate van leervoordeel te hebben in een bepaald tijdsbestek. In de volgende

paragrafen zal ingegaan worden op respectievelijk de steekproef, de dataverzameling, de

dataverwerking en de data-analyse.

Page 45: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

38

3.4 Populatie en steekproef

In totaal waren er 116 basisscholen in Paramaribo in het schooljaar 2010-2011. Hieruit werd een

convenience sample (Bryman, 2004) oftewel een gelegenheidssteekproef getrokken van 10% van

de best presterende scholen en 10% van de slecht presterende scholen, de zogenaamde

uitschieters. Billiet (1990) spreekt ook wel van weloverwogen doelgerichte steekproeven, die

voornamelijk gebruikt worden om extreme gevallen te bestuderen of een verscheidenheid aan

kenmerken te achterhalen. De waarnemingseenheden zijn de leerkrachten en schoolleiders. De

analyse-eenheden zijn de scholen.

De selectie van scholen is gemaakt op basis van toetsresultaten van het glo. Voor de goed

presterende scholen is uitgegaan van de norm van 80% mulogeslaagden in de afgelopen 4 jaren.

Niet alle goed presterende scholen voldeden elk jaar aan dit percentage, vandaar dat er ook

scholen met toetsresultaten van minder dan 80% geslaagden werden betrokken. De gemiddelde

toetsresultaten (muloscore) van 2007 tot en met 2011 werden berekend en vervolgens

gerangschikt in aflopende volgorde van goed presterende naar slecht presterende scholen.

Uitgaande van 10% van het totaal aantal van 116 scholen in Paramaribo zijn 10 goed presterende

en 10 slecht presterende scholen eruit gelicht. Voor de slecht presterende scholen werd een

selectie gemaakt van scholen met de slechtste toetsprestaties in de afgelopen vier jaren. De

resultaten worden gepresenteerd in bijlage 5. Om de privacy van scholen te waarborgen zijn de

namen van de scholen geanonimiseerd middels getallen van 1 tot en met 20.

De dataverzameling heeft bij de schoolleiders en leerkrachten van de geselecteerde scholen

plaatsgevonden. Op de scholen in Paramaribo zijn er in totaal ongeveer 2000 leerkrachten. Van

de 20 geselecteerde scholen uit Paramaribo zijn schoolleiders en leerkrachten van leerjaar 1 tot

en met 6 betrokken in het onderzoek. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gepresenteerd

van de geselecteerde scholen en leerkrachten uit de populatie.

Page 46: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

39

Tabel 3.1 Overzicht van de populatie en steekproef

Aantal

scholen

Aantal

schoolleiders

Aantal

leerkrachten

Aantal

leerkrachten

leerjaar 1 tot

en met 6

Aantal

leerkrachten op

de goed

presterende

scholen

Aantal

leerkrachten op

de slecht

presterende

scholen

Populatie 116 116 2000

Steekproef 20 20 460 233 118 115

3.5 Meetinstrument

Om het onderzoek naar effectieve scholen uit te voeren is er gebruik gemaakt van 2

meetinstrumenten:

• een lijst met topics voor de semi-gestructureerde interviews en

• een enquête voor het kwantitatief onderzoek.

Uit de literatuur is een lijst met topics opgesteld die relevant blijken voor de Surinaamse context.

In de bijlage staat deze lijst vermeld. De topics zijn gebruikt om de kwalitatieve gegevens te

verzamelen bij de schoolleiders. De verkregen informatie uit het kwalitatieve onderzoek dient als

aanvulling voor het kwantitatieve onderzoek.

Voor het kwantitatieve gedeelte is er gezocht naar meetinstrumenten die gebruikt zijn bij studies

naar effectieve scholen. Het meest geschikte instrument is de IZES-vragenlijst (Instrument voor

Zelf Evaluatie van Scholen), die tot stand is gekomen uit de theorie van Scheerens en die een

onderscheid maakt tussen criteria op school- en klasniveau (Van Petegem en Cautreels, 2003).

Dit meetinstrument wordt doorgaans gebruikt onder leerkrachten voor de zelfevaluatie van de

kwaliteit op hun scholen. Er wordt hierbij nagegaan wat hun perceptie is ten aanzien van de

school in het algemeen en de klas waarin ze lesgeven. Dit instrument is geschikt voor ons

onderzoek (meetinstrument), omdat het onderwerpen bevat die de Surinaamse context

benaderen.

Page 47: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

40

Het IZES-meetinstrument is omvangrijk, vandaar dat er gebruik is gemaakt van geselecteerde

stellingen uit de quick scan, een selectie van 72 variabelen die representatief zijn voor alle

onderwerpen uit het oorspronkelijke onderzoek. De stellingen hebben te maken met de situatie

op school en in de klas. Alle stellingen zijn geschaald op ordinaal niveau. De

antwoordcategorieën zijn gesloten en er kan gescoord/ beoordeeld worden volgens een 5 punt

Likertschaal, variërend van helemaal mee eens tot helemaal mee oneens.

helemaal mee eens = 1

eens = 2

eens noch oneens = 3

oneens = 4

helemaal mee oneens = 5

De stellingen zijn besproken met leerkrachten en onderwijsdeskundigen. Waar nodig zijn de

stellingen aangepast of vervangen door een stelling die van toepassing is op de Surinaamse

context. Voorts is de vragenlijst aangevuld met persoonlijke kenmerken van de leerkrachten,

zoals het geslacht, de leeftijd en het aantal dienstjaren. De vragenlijsten zijn getest onder enkele

leerkrachten. Aspecten die niet relevant bleken voor het Surinaamse onderwijs zijn vervolgens

aangepast of buiten beschouwing gelaten. Voor een overzicht van de volledige vragenlijst wordt

verwezen naar bijlage 2.

3.6 Dataverzameling

Allereerst heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden van wetenschappelijke studies,

publicaties en beleidsdocumenten met betrekking tot schooleffectiviteit. Vervolgens zijn op basis

van semi- gestructureerde interviews en een survey, de data in het Surinaamse onderwijsveld

verzameld. Alvorens te beginnen met de dataverzameling op de scholen, is eerst schriftelijk

toestemming gevraagd aan de directeur van Onderwijs. Op de scholen is vervolgens persoonlijk

toestemming gevraagd aan de schoolleiders en leerkrachten om hun medewerking te verlenen

aan het onderzoek.

Page 48: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

41

Uit de geselecteerde scholen zijn alle schoolleiders en klassenleerkrachten uit leerjaar 1 tot en

met 6 betrokken. Schoolleiders en leerkrachten zijn betrokken bij het totale schoolgebeuren en

kunnen informatie verschaffen op zowel school- als klasniveau. Kleuterleiders, vakleerkrachten,

administratieve krachten en zorg-en vernieuwingscoördinatoren zijn uitgesloten, omdat de focus

van deze thesis ligt bij de processen van de school en de klassesituatie van leerjaar 1 tot en met 6

zoals een leerkracht die vanuit zijn dagelijkse werkzaamheden waarneemt. Vakleerkrachten,

zorgcoördinatoren en overig ondersteunend personeel zijn slechts tijdelijk in verschillende

klassen en hebben te maken met leerlingen uit verschillende leerjaren. De kans dat de gegeven

informatie betrekking heeft op verschillende groepen leerlingen in een wisselende klassesituatie,

maakt de resultaten minder betrouwbaar. Per school zijn er twee meetmomenten geweest, een

voor het interview met de schoolleiders en het andere de survey onder de leerkrachten. Het

interview met de schoolleiders werd persoonlijk afgenomen. Sociaalwenselijke antwoorden

werden verkregen, maar gaandeweg het gesprek werd dit achterhaald. De vragenlijsten voor de

survey werden na de interviews persoonlijk aan de leerkrachten afgegeven en bij hen

achtergelaten. Het nadeel of het gevaar hierbij is dat leerkrachten de vragenlijsten met elkaar

bespreken of onjuiste informatie verschaffen. De anonimiteit van zowel de schoolleiders als de

leerkrachten is gewaarborgd.

De dataverzameling van de kwalitatieve studie

In de kwalitatieve studie participeerden 19 van de 20 schoolleiders van de geselecteerde scholen

in Paramaribo. Een schoolleider (van een slecht presterende school) weigerde om deel te nemen

aan het interview vanwege tijdgebrek.

De kwalitatieve studie is uitgevoerd op basis van semi-gestructureerde gesprekken met

schoolleiders. De resultaten van eerdere studies worden als topics gebruikt voor de kwalitatieve

studie. Kwalitatief onderzoek is bedoeld om meningen, motieven en gevoelens van respondenten

te achterhalen. Kwalitatieve methoden zijn geschikt om dieper liggende informatie en processen

te achterhalen in specifieke situaties. Men probeert te komen tot nieuwe kennis over een bepaald

fenomeen en zodoende tot theorievorming over het onderwijs. Meestal heeft de onderzoeker al

een bepaalde voorkennis van het onderwerp (Bulmer en Warwick, 2001). Schoolleiders kennen

Page 49: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

42

de zwaktes en sterktes van hun school vanaf de werkvloer tot aan het management en kunnen

zowel op school- als klasniveau informatie verstrekken. Zij zijn in de interviews in de

gelegenheid om informatie te verschaffen over situaties die vooralsnog niet eerder aan een studie

onderworpen zijn en die in een schriftelijke enquête onvoldoende mogelijkheid bieden om

uitvoerig op specifieke situaties in te gaan. Deze methode is deductief. De afname van een

interview heeft bij de schoolleiders persoonlijk plaatsgevonden en duurde gemiddeld 1 uur, alle

interviews en de verwerking daarvan hebben ongeveer 4 maanden in beslag genomen. De

resultaten uit de kwalitatieve studie dienen om een referentiekader te verkrijgen van de situatie

op de Surinaamse scholen, volgens de perceptie van de schoolleiders.

De dataverzameling van de kwantitatieve studie

Het kwantitatieve onderzoek heeft plaatsgevonden na het kwalitatieve onderzoek. Dit onderzoek

is gebaseerd op een survey, waarbij ongeveer 230 leerkrachten zijn betrokken. De kwantitatieve

data worden verzameld aan de hand van een valide gestandaardiseerd meetinstrument met

gesloten vragen. Dit meetinstrument is aangepast aan de Surinaamse context. Bryman (2004)

geeft aan dat gesloten vragen antwoordalternatieven hebben, waaruit de respondent een keuze

moet maken.

De vragenlijst voor de kwantitatieve studie richt zich op soortgelijke (nagenoeg dezelfde)

aspecten als de kwalitatieve studie, maar focust zich meer op de situatie in de klas/ de school

zoals de leerkrachten die tijdens hun dagelijkse werkzaamheden ervaren. De kwantitatieve studie

geschiedt volgens een vragenlijst (éénmalige survey) waarin er stellingen zijn opgenomen met

gesloten antwoordalternatieven die geen ruimte bieden voor verklaringen. De items hebben

betrekking op aspecten uit de beroepspraktijk van de leerkracht. De informatie die verkregen is

uit de kwantitatieve studie kan door middel van de kwalitatieve studie beter worden begrepen/

geïnterpreteerd. De informatie uit de kwalitatieve studie dient als aanvulling op de kwantitatieve

studie. De schriftelijke vragenlijsten zijn persoonlijk aan de leerkrachten verstrekt met de nodige

instructies voor het invullen. De vragenlijsten zijn achtergelaten bij leerkrachten en binnen vijf

dagen, op een afgesproken dag en tijdstip, weer opgehaald. In geval de leerkrachten de

vragenlijst niet hadden ingevuld op de dag van afspraak, werden zij alsnog gevraagd deze in te

Page 50: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

43

vullen. Leerkrachten zijn bij het verstrekken van de vragenlijst nadrukkelijk gevraagd om die

niet tijdens de les in te vullen, aangezien dat ten koste gaat van de effectieve leertijd van de

leerlingen.

Tabel 3.3 Overzicht van de participatie van respondenten

Populatie Steekproef Verstrekte

vragenlijsten

Geretourneerde

vragenlijsten

Dataproducerende

response

2000 233 200 190 181

Data over het sociale milieu van de kinderen die de school bezoeken zijn tevens geïnventariseerd

via de beroepen van de ouders van de leerlingen. De beroepen zijn gekoppeld aan een bepaald

opleidingsniveau en vervolgens per school gecategoriseerd in laag, midden of hoog sociaal

milieu.

3.7 Dataverwerking

De kwalitatieve gegevens zijn verwerkt en geanalyseerd door middel van de methode van

constante vergelijking van data. Op basis van gesprekken met de schoolleiders is getracht om

overeenkomsten en verschillen te vinden bij de processen en handelingen van leerkrachten en

schoolleiders op respectievelijk de goed en slecht presterende scholen. De meest opvallende

zaken die uit de gesprekken naar voren kwamen zijn opgenomen in de analysen. Er is getracht

om op basis van de bestaande theorie over effectieve scholen te komen tot nieuwe informatie die

specifiek is voor de Surinaamse context. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan de

bestaande theorie over effectieve scholen. Na de verwerking van de interviews werd de survey

op een ander tijdstip bij de leerkrachten afgenomen.

Het proces van dataverwerking van de survey wordt aangegeven middels de volgende stappen:

• De vragenlijsten zijn per school gecontroleerd op juiste beantwoording van de stellingen.

Vragenlijsten waarvan pagina’s zijn zoekgeraakt, niet correct of onvolledig zijn ingevuld,

zijn eruit gelicht. De vragenlijsten die geschikt zijn bevonden voor analyses zijn

gesorteerd en vervolgens genummerd.

Page 51: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

44

• Er is een codeboek opgesteld met de naam van de variabele, de omschrijving, de labels

enzovoorts.Vervolgens zijn de vragenlijsten ingevoerd in het programma SPSS 16.0.

• De ingevoerde data zijn gescreend op missing values en foutief ingevoerde data. De

negatief geformuleerde stellingen zijn vervolgens gehercodeerd. Vragenlijsten met te veel

ontbrekende waarden (meer dan 6 stellingen) zijn eruit gelicht en niet betrokken bij de

verdere analyses. In geval van verkeerde data zijn de vragenlijsten opgespoord en is het

juiste antwoord getraceerd.

• Van de overgebleven vragenlijsten zijn de missing values volgens de

standaardberekeningsmethode (series mean) vervangen door het gemiddelde van alle

waarnemingen op die variabele.

• De ingevoerde data zijn aan het einde nogmaals gecontroleerd op fouten. Hierna waren

de data geschikt voor de verdere analyse.

3.8 Data-analyse

Om de probleemstelling te beantwoorden is er allereerst gebruikgemaakt van de analyse van de

kwalitatieve data. Daarbij is de verkregen informatie langs de inductieve weg geanalyseerd.

Merkwaardige overeenkomsten en verschillen op respectievelijk de goed en slecht presterende

scholen zijn genoteerd.

Voor de analyse van de kwantitatieve data is er een factoranalyse uitgevoerd om het aantal

variabelen te reduceren op respectievelijk school- en klasniveau in een kleiner aantal

schalen/factoren. Hierdoor is het mogelijk om te controleren of schalen uit de oorspronkelijke

vragenlijst terug te vinden zijn. De homogeniteit van de schalen is berekend om na te gaan of de

stellingen hetzelfde meten. Vervolgens is de t-test voor onafhankelijke groepen uitgevoerd om de

verschillen en overeenkomsten te achterhalen op respectievelijk de goed en slecht presterende

scholen. Middels de Anova/ Ancova werd het geheel gecontroleerd voor het sociale milieu dat

typerend is voor de school.

Page 52: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

45

In de voorgaande paragrafen is ingegaan op de gehanteerde methodologie van het onderzoek.

Vermeldenswaard is dat er op effectiviteitsonderzoeken veel kritiek wordt geleverd. Valcke

(2000, p. 327) refereert naar Teddlie, Reynolds & Sammons (2000), die de zwakten bij de

methodologie van schooleffectiviteitsbenaderingen ter discussie stellen. Deze zijn:

1. geen representatieve steekproeven: de steekproeven zijn geen weerspiegeling van de

totale schoolpopulatie;

2. weinig aandacht voor procesvariabelen, meer aandacht voor de relatie tussen input en

output;

3. een beperkt aantal outputvariabelen;

4. het accent ligt meer op kwantitatieve onderzoeken, minder op kwalitatieve aspecten;

5. onjuiste data-analysetechnieken en

6. gebrek aan longitudinaal onderzoek.

De bovengenoemde punten zijn in het kader van de thesis in overweging genomen. In de

discussie wordt uitvoerig ingegaan op de bovenstaande kritieken in relatie tot het uitgevoerde

onderzoek in Paramaribo. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van zowel de

kwalitatieve als de kwantitatieve studie gepresenteerd.

Page 53: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

46

4. Onderzoeksresultaten

4.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het theoretisch kader en de methodologie van het

onderzoek naar effectieve scholen in Suriname. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het

onderzoek worden gepresenteerd.

Onderwijsverbetering is contextgebonden, de resultaten moeten daarom met de nodige

voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Onderzoek heeft aangetoond dat de aanwezigheid van

kenmerken op een bepaalde school niet logischerwijs inhoudt dat ze successen zullen opleveren

op alle scholen. Teddlie en Reynolds (2000) benadrukken:

“sometimes the application of ideas from scientific research has taken place in an insufficiently

critical way, e.g.: The innumerable attempts to apply findings from a specific context in another

context that is totally different, when scientific research has shown more and more that there are

significant contextual differences”.

Bovenstaande citaat geeft aan dat we voorzichtig moeten omspringen met onderzoeksresultaten.

Resultaten uit effectiviteitsstudies zijn veelal een momentopname van een school die context

gebonden is. Ze zijn niet het resultaat van een langdurig proces. Om de probleemstelling te

beantwoorden worden de algemene gegevens van de respondenten gepresenteerd, waarna

respectievelijk de resultaten van het kwalitatief en kwantitief onderzoek aan de orde komen.

4.2 Kenmerken van de respondenten

Er zijn meer vrouwen dan mannen in de responsgroep aanwezig. De onevenwichtige verhouding

van de mannelijke en vrouwelijke schoolleiders en leerkrachten is geen toeval, maar een

representatieve weergave van het overschot aan vrouwen in het lager onderwijs. Alle

leerkrachten hebben de vereiste kwalificaties om les te geven in het lager onderwijs.

Page 54: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

47

De gemiddelde leeftijd van de leerkrachten is 39 jaar. De jongste leerkracht binnen de

responsgroep is 24 en de oudste is 60 jaar.

4.3 Resultaten van de kwalitatieve studie

Zoals eerder vermeld, werd de kwalitatieve studie uitgevoerd onder 19 van de 20 schoolleiders.

Met behulp van een lijst met topics werden de interviews afgenomen. De meest opvallende

uitspraken van de schoolleiders werden geciteerd. Deze kwalitatieve informatie wordt gebruikt

om de kwantitatieve data beter te kunnen interpreteren. Waar mogelijk is een verbinding

gemaakt met de literatuur.

Het sociale milieu van de leerlingen

Zowel de goed presterende als de slecht presterende scholen geven aan dat kinderen uit alle

gezinssituaties en met verschillende achtergronden de school bezoeken. Ter illustratie de reactie

van twee schoolleiders van een goed presterende school:

1. “We hebben alle typen kinderen op deze school, niet alleen kinderen van hooggeschoolde of

materieel welgestelde ouders, maar ook kinderen die het financieel minder goed hebben en

daarom in aanmerking komen voor gratis schoolvoeding”.

2. “Er zijn kinderen van heinde en verre die elke dag samen met hun ouders bussen om de school

te bezoeken omdat de ouders in de omgeving van de school werkzaam zijn”.

Bovenstaande citaten geven aan dat er daadwerkelijk kinderen van minder draagkrachtige ouders

de school bezoeken. Volgens deze schoolleiders presteren ook de kinderen van minder

bevoorrechte ouders even goed en is uit de leerprestaties niets van de persoonlijke

omstandigheden van deze kinderen af te leiden. Op alle slecht presterende scholen is opgevallen

dat er voornamelijk kinderen uit het binnenland de school bezoeken. Een schoolleider van een

slecht presterende school: “We hebben hier alle soorten kinderen: rijk, arm, ouders die een

goede baan hebben, maar hier op school zijn er overwegend kinderen die komen uit het

binnenland”. Wellicht speelt een combinatie van risicofactoren en een verandering in de

leefomgeving een rol bij de slechte leerprestaties van deze groepen kinderen (scholen) in

Paramaribo.

Page 55: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

48

Een effectieve school volgens de schoolleider

Zowel op de goed presterende als de slecht presterende scholen zijn schoolleiders van mening

dat effectieve scholen zich kenmerken door goede leerresultaten en het afronden van het

leerplan. De doelen die de school zichzelf heeft gesteld moeten elk jaar behaald worden en dat

betekent voor nagenoeg elke school het behalen van een hoog rendement. Een uitspraak van een

schoolleider van een slecht presterende school: “Een school is effectief als het programma aan

het eind van het jaar is afgerond en als de kinderen goede leerprestaties behalen”. Uit deze

uitspraak valt echter niet af te leiden of er wordt toegezien op welke wijze het leren plaatsvindt

en welke processen daarbij van belang zijn. Het gaat enkel om het afronden van het programma

en het behalen van een goed resultaat.

Voorwaarden/strategieën die scholen hanteren voor het behalen van goede leerprestaties

Alle goed presterende scholen noemen de samenwerking met en participatie van de ouders als

voorwaarde om goede leerprestaties te behalen. Een schoolleider van een goed presterende

school: “Je mag nog zo’n goed leerplan hebben, goede leerkrachten, voldoende middelen, als

ouders niet meewerken, lukt het niet om goede leerprestaties te behalen”. Een aantal scholen

noemt de “RT-klas” (remedial teaching-klas) een middel om effectief te zijn.

Enkele goed presterende scholen stappen tegen de regels in af van het programma en de

instructies en bedenken alternatieve opdrachten/ manieren om betere prestaties te behalen.

Opmerkelijke uitspraken van twee schoolleiders van goed presterende scholen:

1. “Zolang een bepaald onderdeel niet is begrepen door het merendeel van de klas, wordt niet

overgestapt naar het volgende onderdeel, ook al raken we achter op het program”.

2. “Als we merken dat leerstof saai en niet levendig is, laten we de leerlingen in plaats van een

repetitie een werkstuk maken en dit vervolgens presenteren”. Op zowel de goed als de slecht

presterende scholen leggen de schoolleiders de nadruk op de inzet van en de samenwerking

tussen leerkrachten en de wijze waarop ze het werk organiseren voor het bereiken van goede

leerprestaties: het werken met vakleerkrachten, met een vernieuwingsteam en het werken

volgens een plan van aanpak.

Page 56: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

49

Sfeer van de schoolomgeving

Het merendeel van de slecht presterende scholen geeft aan dat de school geen stimulerende

omgeving heeft: bibliotheek/ mediatheek en computers ontbreken, er is geluidsoverlast, geen

elektriciteit op school met als gevolg inbraken in de nacht, schoolgebouwen zijn slecht

onderhouden, enzovoort. Een schoolleider van een slecht presterende school: “Het eerste

waarmee leerkrachten hier op school moeten beginnen is hun lokaal opruimen, de troep die is

achtergelaten door mensen die hier de nacht hebben doorgebracht”. Hij vervolgt: “Alle

leermiddelen liggen op een hoop, dieven zijn in de vakantie aan de gang geweest in het

magazijn”.

De goed presterende scholen noemen eigen initiatieven om de sfeer stimulerend en veilig te

maken voor de leerlingen: verwelkomdag op de eerste schooldag (erf versierd, brassband), een

verzorgd schoolterrein met bloemen/ planten, banken. Meningen van schoolleiders van goed

presterende scholen: “Samen met de leerlingen en de ouders doen we er van alles aan om de

omgeving aantrekkelijk te maken voor de leerlingen: schilderijen aan de muren en de schutting

van de school, het plaatsen van banken, schaduwbomen, bloemen en planten”. “Het

schoolgebeuren moet een prettige gebeurtenis zijn, vandaar dat we extra activiteiten binnen en

buiten de school plannen om de kinderen uit de strakke schoolsfeer te halen”. Op de sterke

scholen zien we dat er vanuit de schoolleiding zelf initiatieven worden ontplooid om de sfeer zo

aangenaam en gezellig mogelijk te maken voor de leerlingen.

Het curriculum/de leerstof/ leermiddelen

Onvoldoende boeken leiden op de slecht presterende scholen ertoe dat grote delen van de les

door de leerkracht op het bord moeten worden overgeschreven, hetgeen ten koste gaat van de

effectieve leertijd. Bij de goed presterende scholen zijn alle schoolleiders tevreden over het

niveau van de leerstof: “Het niveau van de leerstof is goed, het voldoet aan de eisen van de tijd”

is de reactie van een schoolleider van een goed presterende school. Het tekort aan boeken wordt

opgevangen door uit eigen middelen of via de ouders kopieën te maken, terwijl het

aanschouwend materiaal zelf door de leerkrachten wordt bedacht of vervaardigd. Alle

schoolleiders geven aan dat boeken en leermiddelen jaarlijks te laat worden aangeleverd en in

onvoldoende mate.

Page 57: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

50

Een schoolleider van een slecht presterende school: “Leerkrachten zijn blij dat er geen

aanschouwend materiaal is, het is voor hen makkelijker om les te geven”. “Leerkrachten hier op

school willen geen extra belasting of extra werk”. In tegenstelling tot de slecht presterende

scholen, zien we dat op de goed presterende scholen zelf initiatieven worden genomen om het

tekort aan middelen aan te pakken. Slecht presterende scholen berusten zich in de situatie en

verzorgen de lessen met de weinige middelen.

Samenwerking tussen leerkrachten

Op beide typen scholen geven schoolleiders aan een goede samenwerking te hebben met hun

team en is er eveneens een goede samenwerking tussen de leerkrachten. Deze samenwerking is

te merken aan de gezamenlijke planning van de leerstof, het opstellen van repetities, de

ondersteuning naar elkaar toe, het vrijwillig uitvoeren van extra activiteiten enzovoort. Een

opvallende reactie:“Klassenleerkrachten hebben veel ondersteuning van de reserve- en de

vakleerkrachten, ze kunnen gezamenlijk de leerstof plannen en elkaar aanvullen tijdens het

lesgeven”. Hoewel schoolleiders van slecht presterende scholen aangeven een goede

samenwerking te hebben met hun team, wordt gedurende het gesprek toch belangrijke informatie

verkregen: “reserveleerkrachten willen geen verantwoordelijkheid nemen”. Een radeloze

schoolleider bespreekt het verzuim onder het personeel: “Leerkrachten melden zich frequent ziek

of krijgen regelmatig een attest van een erkende specialist en mogen maandenlang thuisblijven”.

Gedurende het gesprek werden sociaalwenselijke antwoorden verkregen.

Controle en observatie door de schoolleider

Volgens schoolleiders van beide typen scholen is controle/ observatie een van de taken vanuit het

ministerie. Schoolleiders geven aan dat het observeren een gevoelig onderwerp is en dat het op

gepaste wijze/ met alle nauwkeurigheid/ voorzichtigheid moet worden uitgevoerd. Reactie van

een schoolleider van een goed presterende school: “Een leerkracht mag nooit het gevoel krijgen

dat je hem wil betrappen op zijn fouten, er moet een vertrouwensband zijn tussen de schoolleider

en de leerkracht. De leerkracht moet geen vrees hebben om mij om ondersteuning te vragen”.

“Leerkrachten moeten altijd feedback krijgen na een observatie: verbeterpunten en

tekortkomingen moeten daarbij open en duidelijk worden besproken”. Op grote scholen geven

schoolleiders aan dat zij niet eraan toekomen om klassenbezoeken af te leggen en lessen te

Page 58: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

51

observeren, maar zij monitoren (dagelijks) via de verplichte schriften (klassenschriften,

lesvoorbereidingen, foutenanalyse, repetitieschriften, behandelde leerstof, observatieschriften,

leesaantekeningen, rekenaantekeningen). Een schoolleider van een slecht presterende school

geeft aan dat hij vanwege zijn verschillende functies niet eraan toekomt om lessen te observeren

of de verplichte schriften van feedback te voorzien: “Ik kijk en luister vanuit het kantoor of de

leerkrachten goed les geven”. Opvallend is dat op beide schooltypen hetzelfde fenomeen is waar

te nemen: op grote scholen (parallelklassen van leerjaar 1 tot en met 6 met meer dan 40 kinderen

per klas) heeft de schoolleider minder tijd en gelegenheid om de klassen te bezoeken: hij

controleert/ monitoort de werkzaamheden van de leerkrachten via de ingeleverde schriften. Op

de kleine scholen echter, vindt op regelmatige basis controle plaats door de schoolleider. De

mate en frequentie van de controle heeft dus te maken met de schoolgrootte.

Trainingen/ bijscholing

Alle schoolleiders geven aan dat in het kader van de vernieuwingen er vanuit het ministerie of

een bevoegde instantie regelmatig trainingen worden verzorgd aan schoolleiders en leerkrachten.

Leerkrachten vinden het over het algemeen nuttig om bijgeschoold te worden of iets bij te leren,

maar er is ook reden voor ontevredenheid: schoolleiders en leerkrachten kampen met

onzekerheid over de vernieuwingen die doorgevoerd zullen worden in het basisonderwijs. Men

weet niet of er volgens de nieuwe instructies moet worden lesgegeven of volgens de traditionele

manier. Effectieve communicatie en eenduidige instructies ontbreken.

Trainingen voldoen vaak niet aan de verwachtingen van de leerkrachten. Er is veel overlapping

of de training is gebasseerd op aspecten die reeds bekend zijn bij de leerkrachten. In dergelijke

situaties worden de trainingen als een verspilling van tijd ervaren. Volgens de schoolleiders kan

door gebrek aan de randvoorwaarden / materiaal op de scholen, het geleerde uit de trainingen

niet toegepast worden. Daarnaast zijn de klassen vaak te groot, waardoor groepsopdrachten niet

uitvoerbaar zijn voor de leerkracht. Van der Wolf en Van Beukering (2009) concluderen naar

aanleiding van een studie in het basisonderwijs, dat leerkrachten weinig variëren met strategieën

of die onvoldoende toepassen en meestal terugvallen op strategieën die bij hen al bekend zijn. In

de Surinaamse context herkennen we dit fenomeen vanwege het gebrek aan randvoorwaarden of

door twijfels over de nieuwe strategieën. Trainingen zijn meestal bestemd voor maximaal twee

Page 59: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

52

leerkrachten per school, die de opgedane kennis gedurende schooltijden moeten overdragen aan

de rest van het team. De school blijft op deze trainingsdagen gesloten voor de leerlingen, hetgeen

weer ten koste gaat van de effectieve leertijd. Achterstanden in het leerprogramma zijn hiervan

het gevolg.

Vergaderingen/ evaluaties

Vergaderingen, cijferbesprekingen en evaluaties vinden op beide typen scholen plaats, de

frequentie van de vergaderingen verschilt per school. Voor de efficiëntie wordt gebruikgemaakt

van een strakke agenda, een vergaderdocument en een besluitenlijst. Vergaderingen zijn veelal

bedoeld om mededelingen te doen, knelpunten/ problemen te bespreken, maar ook

rapportvergaderingen/ cijferbesprekingen/ evaluaties omtrent de leerprestaties vinden er plaats.

De goed presterende scholen geven aan dat de vergaderingen variëren van evaluatiemomenten,

cijferbesprekingen enzovoort, maar er wordt zo weinig mogelijk vergaderd, omdat dit ten koste

gaat van de effectieve leertijd. Een alternatief dat een schoolleider hanteert is via de

medelingenschrift intensief te communiceren met de leerkrachten.

Beschikbare tijd/ programmering van de leerstof

Opvallend is dat alle slecht presterende scholen aangeven dat het ze lukt om volgens het

programma de leerstof af te ronden. Het beleid van het ministerie is erop gericht het

voorgeschreven programma af te ronden, vandaar dat leerkrachten strategieën/

inhaalmanoeuvres bedenken om de leerstof op tijd/ volgens het programma af te hebben.

Expressievakken worden soms overgeslagen, de beschikbare tijd wordt dan gebruikt om

achterstanden bij andere vakken in te halen. De effectiviteit van de overgedragen leerstof laat te

wensen over, leerlingen die zwak zijn en de draad niet kunnen volgen, raken steeds meer achter.

Op de sterke scholen proberen de schoolleiders eveneens de leerstof af te ronden, maar geen van

ze slagen erin om volgens het voorgeschreven programma van het MINOV de leerstof af te

ronden. Een uitspraak van een schoolleider van een goed presterende school:“Als grote delen

van de leerlingen de leerstof niet begrijpen wordt niet verder gegaan met het volgende

onderdeel. We raken achter, maar er wordt afgeweken van de programmering. Deze wordt

bijgesteld en aangepast aan de nieuwe situatie. De achterstanden worden op een ander tijdstip

Page 60: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

53

of in het volgende leerjaar ingehaald. Belangrijk voor ons is dat de behandelde leerstof

begrepen wordt door de leerlingen en tot hen doordringt”. Een aanpassing van de planning per

kwartaal/ per schooljaar vindt continu plaats, evenals het frequente contact met de ouders

omtrent de vorderingen/ achterstanden van hun kind. Behalve aan vergaderingen, geven beide

schooltypen aan dat er veel effectieve tijd verloren gaat aan openbare feestdagen, trainingen,

verzuim leerkrachten, expressievakken, zwakke of storende leerlingen.

Prestatiegerichtheid van de school

Alle schoolleiders geven aan dat hun school zoveel mogelijk de beste leerresulaten probeert te

behalen door het houden van gesprekken met de leerkrachten en leerlingen, het stimuleren van

leerlingen, enzovoort. Dit gebeurt individueel, klassikaal, na de vlaggeparade of door het

organiseren van motivatiedagen. Er zijn schoolleiders van de slecht presterende scholen die

aangeven dat motiverende en stimulerende gesprekken geen effect hebben op de leerlingen noch

op hun ouders. Een opvallende uitspraak: “Er worden steeds momenten aangegrepen om

gesprekken te voeren met de leerlingen om hen zodoende beter te laten presteren. Bij sommige

kinderen werkt het, bij andere kinderen weer niet”. Bij leerkrachten die veel belang hechten aan

goede prestaties en hoge verwachtingen hebben van hun leerlingen, presteren leerlingen beter.

(Levine & Lezotte, 1990, Creemers, 1993, aangehaald door Ros, 1994).

Inrichting van de klas

De inrichting van de klassen laat zowel op de goed als slecht presterende scholen veel te wensen

over. Handleidingen beschrijven soms een bepaalde inrichting van de klas of verwijzen naar

specifiek materiaal, maar volgens de schoolleiders ontbreken de benodigde middelen en

randvoorwaarden (infrastructuur) om de lessen conform de voorgeschreven instructies uit te

voeren. Groepswerk is een strategie die tegenwoordig wordt gestimuleerd om de samenwerking

tussen leerlingen te bevorderen. De leerkracht heeft dan een coachende/ begeleidende rol. Ros

(1994) bevestigt dat de leerkracht differentiatie en samenwerkend leren kan combineren door

verschillende groepen leerlingen verschillende taken te laten uitvoeren of door leerlingen binnen

groepen taken van verschillend niveau te laten uitvoeren. Het blijkt dat groepsopdrachten niet het

gewenste effect sorteert op scholen met een groot aantal leerlingen (meer dan 40) per klas. De

groepen worden te druk, waardoor de leerkracht niet in staat is om de leerstof over te dragen

Page 61: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

54

zoals aanvankelijk was bedoeld. Een uitspraak van een schoolleider van een slecht presterende

school: “De leerlingen worden bij het zitten in groepen onrustig, beginnen met elkaar te vechten

en niemand luistert naar de leerkracht. Voor leerlingen is het zitten in groepen een ontspanning,

een moment om met elkaar te spelen en te praten”. Leerkrachten moeten in deze situatie

strategieën bedenken om de rust en orde in de klassen te handhaven. Reezigt (1993) heeft geen

significante positieve effecten gevonden van differentiatiemodellen in vergelijking met het

leerstofjaarklassensysteem en concludeert dat het succes van de instructies afhangt van het

organisatievermogen van de leerkracht.

Toetsing/ evaluatie

Volgens het leerplan moet leerstof worden overgebracht volgens thema’s. Alle schoolleiders van

de slecht presterende scholen geven aan dat de thema’s worden opgesplitst in kleine proporties,

zodat de leerlingen de kleine hoeveelheden leerstof beter kunnen verwerken. Op de goed

presterende scholen blijkt daarentegen dat leerkrachten conform het leerplan een thema helemaal

afwerken en het daarna toetsen. Het voordeel hiervan is dat leerlingen het hele kader rondom een

thema snappen voordat ze bevraagd worden. Reactie van een schoolleider van een goed

presterende school: “We behandelen de onderdelen zoals het is voorgeschreven, maar voegen

altijd extra creativiteit aan het werk waardoor het peil wordt verhoogd. Dit is alvast een goede

voorbereiding op het examen”. Alle schoolleiders van de goed en slecht presterende scholen

hebben inzage in het repetitiewerk dat door de leerkrachten is opgesteld en geven daarop ook

hun feedback.

Ouderbetrokkenheid speelt bij toetsing en evaluatie van de leerlingen een rol, er zijn slecht

presterende scholen die aangeven dat ouders hun kinderen niet ondersteunen tijdens cruciale

momenten (repetities en toetsmomenten).

Belonen en straffen

Om de leerlingen te stimuleren tot het leveren van goede leerprestaties, wordt op zowel de goed

als zwak presterende scholen gebruikgemaakt van belonen en straffen. Beloningen bij het

behalen van goede cijfers variëren van een compliment, een stempel, een sticker, namen op een

speciale plaats aan de muur of een presentje voor de leerlingen. Op een goede school worden bij

Page 62: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

55

het behalen van goede leerprestaties of bij het boeken van vooruitgang de ouders hiervan op de

hoogte gesteld. Lijfelijke straffen zijn vanuit het ministerie verboden, bij het vertonen van

ongewenst gedrag of het behalen van slechte leerresultaten wordt er op beide typen scholen

veelvuldig gebruik gemaakt van schrijfstraffen. Strafmaatregelen worden op de meeste scholen

opgenomen in het reglement, ouders worden hiervan reeds aan het begin van het schooljaar op de

hoogte gesteld. Schoolleiders van beide typen scholen geven aan dat bij het veelvuldig geven van

straf, ouders opkomen en dreigen naar de politie te stappen.

Betrokkenheid van ouders

Op alle sterke scholen geven schoolleiders aan goed contact te hebben met de meeste ouders,

ongeacht de prestaties van de kinderen. Voorts blijkt dat ouders ondersteunen bij evenementen

en bijdragen aan het oplossen van problemen. Op een goed presterende school in een sociaal

zwakke wijk geeft de schoolleider aan dat bij plotselinge acheruitgang in de leerprestaties van de

kinderen hij de ouders oproept voor een gesprek. In geval de ouders niet komen opdagen, legt de

schoolleider huisbezoeken af om toch het contact met de ouders te behouden. Schoolleiders op

de slecht presterende scholen geven aan dat ouders niet betrokken zijn bij de vorderingen van

hun kind en niet participeren in ouderbijeenkomsten. Een opmerkelijke uitspraak van een

schoolleider: “Ouders vinden dat het de taak van de leerkrachten is dat hun kind goed moet

presteren op school. De leerkrachten zijn ervoor opgeleid om hun kind te onderwijzen”. Slechts

een gering aantal ouders is betrokken bij het schoolgebeuren en onderhouden contact met de

school. Geen van de slecht presterende scholen heeft een oudercommissie.

Huiswerk

Het geven van huiswerk varieert per school. De meeste schoolleiders geven aan dat er huiswerk

wordt gegeven, maar de kinderen verzuimen dit te maken. Ouders ondersteunen hun kinderen

niet vanwege gebrek aan scholing of tijdgebrek. Er zijn scholen die daarom afzien van huiswerk.

Een opvallende uitspraak: “We geven geen huiswerk aan de leerlingen, maar als de kinderen in

de klas iets niet afhebben, moeten ze dat thuis afmaken”. Op scholen waar dat voorkomt, gaat het

om een klein aantal opdrachten (kleine proporties). Een opvallende uitspraak van een

schoolleider van een goed presterende school: “Een kind heeft in feite elke dag huiswerk, alles

wat op school is behandeld moet hij thuis opnieuw proberen”.

Page 63: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

56

Vakken die problemen opleveren

Het vak rekenen levert op beide schooltypen problemen op. De reden hiervan is volgens de

schoolleiders dat de grote proportie leerstof niet is aangepast aan de tijd die er binnen een

schooljaar ter beschikking is waardoor er achterstanden ontstaan. Opvallende uitspraak: “Vaak is

in de onderbouw de basis bij het vak rekenen niet goed gelegd, dit werkt door in de hogere

leerjaren”. Op de slecht presterende scholen levert het vak taal eveneens problemen op, tezamen

met de leervakken. Opvallende uitspraak: “Ouders praten thuis geen Nederlands met hun

kinderen, vandaar dat ze moeite hebben met taal op school”. Als reden voor de slechte prestaties

bij de leervakken wordt aangegeven dat de leerlingen onvoldoende tijd besteden aan het leren

van hun lessen. Uitspraak van een schoolleider: “Een onvoldoende voor een leervak wil niet

zeggen dat het vak moeilijk is, maar betekent dat je je lessen niet hebt geleerd”.

Tabel 4.1 Overzicht van de interviews met de schoolleiders

Goed presterende

scholen

Slecht presterende

scholen

Het sociaal milieu van de leerlingen

Hoog

Midden

Laag

±

+

±

±

+

Kenmerken van een effectieve school

Goede leerprestaties

Gericht op het leerproces

Gericht op het afronden van het leerprogramma

+

+

+

Voorwaarden/strategieën die scholen hanteren voor goede

leerprestaties

Samenwerking leerkrachten

Creativiteit leerkrachten

Samenwerking met en participatie van ouders

Ondersteuning van vakleerkrachten, remedial teachers,

vernieuwingscoördinatoren

+

+

+

+

+

+

Sfeer van de schoolomgeving

Omgeving is stimulerend

Goed onderhouden schoolterrein

Aanwezigheid bibliotheek, mediatheek

Geluidsoverlast, geen electriciteit

+

+

+

+

Het curriculum, de leerstof, de leermiddelen

Onvoldoende leermiddelen

Leermiddelen worden jaarlijks te laat bezorgd

Niveau leerstof is goed

+

+

+

+

+

Page 64: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

57

Goed presterende

scholen

Slecht presterende

scholen

Samenwerking tussen leerkrachten

Goede samenwerking en planning

Verzuim op grote schaal

Reserveleerkrachten nemen geen verantwoordelijkheid

+

+

+

+

Controle en observatie door de schoolleider

Gebeurt op relatief ‘kleine’ scholen

Controle via lesvoorbereiding, foutenanalyse,

observatieschriften

+

+

+

+

Trainingen en bijscholingscursussen

Regelmatige training en bijscholing

Overlapping/ herhaling van onderwerpen

Randvoorwaarden op de scholen ontbreken om de nieuwe

kennis en vaardigheden te implementeren

+

+

+

+

+

+

Vergaderingen/ evaluaties

Vergaderingen vinden plaats volgens een strak agenda,

besluitenlijst

Gericht op cijferbesprekingen, vorderingen leerlingen,

bespreking knelpunten

Gaan ten koste van de effectieve leertijd

+

+

+

+

+

Programmering

Afronden van de leerstof lukt volgens het programma

Achterstanden worden op een ander tijdstip ingehaald

Inhaalmanoeuvres worden bedacht om de leerstof af te

ronden

Aandacht voor het leerproces

+

+

+

+

±

Beschikbare tijd

Weinig effectieve uren vanwege nationale feestdagen,

trainingen, vergaderingen, zwakke en storende leerlingen + +

Inrichting van de klas

Niet conform de instructies vanwege gebrek aan materiaal

of te grote klassendeler

Groepsopdrachten worden vermeden vanwege de

onoverzichtelijke situatie die er ontstaat

+

+/-

+

+

Toetsing

Toetsing volgens complete thema’s

Extra creativiteit van leerkrachten bij het opstellen van

repetities

Ouderbetrokkenheid is een must voor het bereiken van

goede resultaten

+

+

+

Belonen en straffen (bekrachtigen van de leerlingen)

Belonen gebeurt zeer frequent om gewenst gedrag te + +

Page 65: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

58

Goed presterende

scholen

Slecht presterende

scholen

stimuleren

Straf wordt nauwelijks gegeven

+

+

Betrokkenheid van ouders

Betrokkenheid en participatie met betrekking tot de

leerpresaties

+ -

Huiswerk

Matig of geen huiswerk + +

Vakken waarmee kinderen slecht presteren

Rekenen + + Legenda:

+ meer dan 75% van de scholen

- minder dan 25% van de scholen

± tussen de 25 en 75%

4.4 Resultaten van de kwantitatieve studie

In deze paragraaf worden de resultaten van de kwantitatieve studie gepresenteerd. De gegevens

zijn verzameld bij leerkrachten via de IZES-vragenlijst (Van Petegem en Cautreels, 2003). Om

na te gaan of de verkregen resultaten de dimensies uit de literatuur weerspiegelen, wordt er

allereerst een factoranalyse uitgevoerd. De variabelen op respectievelijk school- en klasniveau

worden aan een factor extractie onderworpen.

Resultaten uit de factoranalyse

In totaal zijn er op schoolniveau 35 factoren, waarvan er 9 een eigenwaarde hebben van groter

dan 1. Deze componenten verklaren 62% van de variantie.

Op klasniveau zijn er 37 factoren, waarvan 12 factoren een eigenwaarde hebben groter dan 1, die

67% van de variantie verklaren.

Om de verdeling evenwichtiger te maken en de interpretatie te vergemakkelijken, wordt er

gebruik gemaakt van factorrotatie (principale componentenanalyse/ Varimax). Hiermee wordt

getracht om overeenkomsten te ontdekken bij de inhoud van de vragen die hoog laden op

dezelfde factor. Deze analyse geeft aan dat de schoolfactoren in de vragenlijst zijn opgebouwd

Page 66: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

59

uit 9 subschalen, die geroteerd worden in 22 iteraties. De factoren op klasniveau leveren 12

subschalen op en worden binnen 18 iteraties bereikt. De gevonden subschalen benaderen de

aantallen zoals aangegeven in de literatuur.

Berekenen we de betrouwbaarheid van de gevonden factoren/ subschalen (volgens de resultaten

uit de factoranalyse), dan merken we dat een aantal hoog laden. De stellingen die samen een

factor vormen, hebben echter in de meeste gevallen betrekking op uiteenlopende onderwerpen,

die niet corresponderen met de dimensies uit het IZES-meetinstrument. Voorts blijkt dat een

aantal factoren op zowel school als klasniveau een homogeniteitsindex (chronbach’s alpha) van

minder dan .6 scoren. Dit is de reden waarom er niet verder wordt gewerkt met de resultaten van

de factoranalyse, maar met de dimensies/ schalen volgens het IZES-model.

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegegeven van de homogeniteitsscores (α) op

school- en klasniveau volgens de indeling uit de IZES-vragenlijst.

Tabel 4.1 De homogeniteitsindex (α) op school- en klasniveau

Aantal items cronbach’s alpha (α)

School 35 .91

Klas 37 .89

De dimensies op school- en klasniveau volgens het IZES-model leverden niet voor alle schalen

een chronbach’s alpha van groter dan .6. Om de betrouwbaarheid van de dimensies te vergroten,

werd gebruikgemaakt van de optie scale if item deleted. Items die lage betrouwbaarheidsscores

veroorzaakten (chronbach’s alpha < .6) werden eruit gelicht. Dimensies met een α < .6, werden

niet betrokken in de verdere analyses. Voor een overzicht van de betrouwbaarheidsscores per

dimensie wordt verwezen naar tabel 4.2.

Page 67: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

60

Tabel 4.2 Homogeniteitsindex (α ≥ .6) op school- en klasniveau per dimensie

Schoolniveau (α) Items** Aantal items

Prestatiegericht beleid* .43 1,5,9,8 4

Onderwijskundig leiderschap .87 33,34,35,36,37,29 6

Ordelijk en positief leerklimaat .70 4,11,14,2,13 5

Kwaliteit van het curriculum* .25 47,55,22 3

Gezamenlijke planning en samenwerking .69 6,12,13,15,31 5

Professionalisering van het team .69 21,24,26,32 4

Evaluerend vermogen van de school .73 20,23,25,28 4

Externe relaties met de school* .43 27,30 2

Klasniveau (α) Items** Aantal items

Effectieve leertijd* .51 54,57,58,64 4

Gestructureerd onderwijs .68 48,62,63,67 4

Adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot leren .71 38,52,56,59,51,60 6

Verwachtingen ten aanzien van leerlingen .63 16,40,41,49,50 5

Evalueren en bijhouden vooruitgang leerlingen* .57 17,18 2

Bekrachtiging van leerlingen .79 44,45 2

Zelfstandigheidsbevordering .62 61,65,68,70 4

Harmonische persoonlijkheidsontwikkeling* .12 46,69 2

*) dimensies met * hebben α < .6 en worden niet in de verdere analyses betrokken

**) zie bijlage 2

De resultaten van de onafhankelijke t-toets

Het onderzoek richtte zich op de inventarisatie van factoren/ kenmerken op school- en

klasniveau en de manier waarop leerkrachten hun school en hun dagelijkse werkzaamheden

beoordelen om te komen tot betere leerresultaten (de perceptie van de leerkracht over de

effectiviteit van hun school). Om de verschillen in effectiviteit tussen de goed en slecht

presterende scholen na te gaan werd gebruikgemaakt van een t-toets voor onafhankelijke

steekproeven. Hierbij werd een vergelijking gemaakt van de verschillende schalen tussen de

goed en slecht presterende scholen. In totaal waren er 98 respondenten op de goed presterende

scholen en 83 respondenten op de slecht presterende scholen.

Page 68: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

61

De nulhypothese H0: goed presterende scholen scoren gemiddeld significant hetzelfde als slecht

presterende scholen op dimensies op schoolniveau (H0 : µ1 = µ2)

De alternatieve hypothese H1: goed presterende scholen scoren gemiddeld significant hoger dan

slecht presterende scholen op dimensies op schoolniveau (H1 : µ1 ≠ µ2)

Het is gebruikelijk de nulhypothese van gelijke groepsgemiddelden (H0) te verwerpen als de

overschrijdingskans p ≤ . 05 is.

Tabel 4.3 De onafhankelijke t-toets op schoolniveau (N = 181)

N Gemiddelde S.D Sig**(2-zijdig)

Onderwijskundig leiderschap Goede school 98 4.38 .48

.00 Slechte school 83 4.03 .62

Ordelijk en positief leerklimaat Goede school 98 4.24 .46

.00 Slechte school 83 3.79 .48

Gezamenlijke planning en samenwerking Goede school 98 4.27 .53

.00 Slechte school 83 3.93 .52

Professionalisering van het team Goede school 98 3.49 .79

.00 Slechte school 83 3.11 .72

Evaluerend vermogen van de school Goede school 98 4.27 .55

.00 Slechte school 83 3.84 .59

** significant bij p ≤ .05

Een t-test tussen de variabelen op schoolniveau met als factor de goed en slecht presterende

scholen levert voor alle dimensies significante verschillen. Op de goed presterende scholen zijn

de gemiddelde scores op alle dimensies gemiddeld significant hoger dan op de slecht presterende

scholen (p ≤ .05). Op de dimensies onderwijskundig leiderschap, ordelijk en positief klimaat,

gezamenlijke planning en samenwerking en het evaluerend vermogen van de school scoren de

goed presterende scholen gemiddeld het hoogst op de schaal ‘eens’. Op de dimensie

professionalisering van het team wordt ‘neutraal’ gescoord: zowel de goed presterende als de

slecht presterende scholen zijn het ‘eens noch oneens’ met deze dimensie. Professionalisering

van leerkrachten is een aspect dat tegenwoordig vanuit het ministerie op alle scholen veel

aandacht krijgt.

Page 69: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

62

Bij alle schalen op schoolniveau is het gemiddelde van de goed presterende scholen significant

hoger dan het gemiddelde van de slecht presterende scholen. De alternatieve hypothese (H1)

wordt geaccepteerd. Dit resultaat is niet merkwaardig omdat de literatuur betreffende

effectiviteitsstudies aantoont dat de goed presterende scholen specieke kenmerken vertonen die

verantwoordelijk zijn voor goede leerprestaties.

Tabel 4.4 De onafhankelijke t-toets op klasniveau (N = 181)

N Gemiddelde S.D. Sig** (2-zijdig)

Gestructureerd onderwijs

Goede school 98 4.37 .44

.00 Slechte school 83 4.09 .45

Adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot

leren

Goede school 98 4.37 .41

.00 Slechte school 83 4.03 .43

Verwachtingen van leerlingen Goede school 98 4.40 .36

.00 Slechte school 83 4.12 .39

Bekrachtiging van de leerlingen Goede school 98 4.60 .48

.08 Slechte school 83 4.48 .48

Zelfstandigheidsbevordering Goede school 98 3.99 .50

.00 Slechte school 83 3.60 .57

** significant bij p ≤ .05

Op klasniveau is er bij de dimensie bekrachtiging van leerlingen geen significant verschil (p ≥

.05), wat inhoudt dat de bekrachtiging van leerlingen op zowel de goed presterende als de slecht

presterende scholen op dezelfde wijze plaatsvindt. Alle overige dimensies op klasniveau zijn

significant, met andere woorden de goed presterende scholen scoren gemiddeld significant hoger

dan de slecht presterende scholen. De alternatieve hypothese H1 wordt geaccepteerd..

Op alle dimensies scoorden leerkrachten gemiddeld op de schaal ‘eens’, met uitzondering van de

dimensie zelfstandigheidsbevordering. Hier namen de leerkrachten een neutrale postie in, ze

waren het er ‘eens noch oneens’ over de items die te maken hebben met

zelfstandigheidsbevordering.

Page 70: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

63

Resultaten van een Anova tussen schoolprestaties en het sociale milieu op scholen

De toetsresultaten van de afgelopen vier jaren werden aan een Anova onderworpen, waarbij de

gemiddelde slagingspercentages per school als afhankelijke variabele dienen en het sociale

milieu als onafhankelijke variabele.

Opvallend is dat er op geen enkele school kinderen voorkomen uit overwegend de lage, midden

of hoge sociale milieus. Op alle scholen komt er een combinatie voor, waarbij de hoge sociale

milieus het minst zijn geïnventariseerd. De 3 typen milieus die op de 20 scholen voorkomen zijn:

laag (oftewel: laag-midden milieu), midden (oftewel: laag-midden-hoog milieu) en hoog

(oftewel: midden-hoog milieu).

Een Anova (Bonferroni/Tukey) tussen het sociale milieu op de scholen en de toetsresultaten van

respectievelijk de schooljaren 2006-2007 tot en met 2009-2010 toont aan dat er een significant

verschil is. De scholen met kinderen uit de lage milieus presteren significant slechter dan de

middenstands en de hogere milieus. Opvallend is dat dit resultaat zich manifesteert over vier

opeenvolgende jaren.

Een posthoc test wijst uit dat er geen significant verschil is tussen scholen met leerlingen uit de

midden en de hogere klasse (p ≥ .05), met andere woorden kinderen uit zowel de middenklasse

als het hoog sociale milieu hebben significant soortgelijke leerprestaties. Behalve de

stimulerende gezinsfactoren in het midden en hoog sociale milieu, kan dit resultaat ook liggen

aan het feit dat het hoog sociale milieu in beperkte mate voorkomt op de bezochte scholen en de

middenklasse overheerst op de bezochte goed presterende scholen.

De resultaten van een ANCOVA met het sociale milieu als covariate

Evenals de analyses bij de t-toets wordt nu het sociale milieu als controle variabele (covariate) in

de analyses betrokken, aangezien dat een invloed kan hebben op de leerprestaties van de

leerlingen. De afhankelijke variabelen zijn de dimensies op school- en klasniveau, de factor is de

schoolprestatie van goed en slecht presterende scholen.

Page 71: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

64

Nulhypothese: H0 : µ1 = µ2

De gemiddelde scores van de dimensies op school- en klasniveau op goed presterende scholen

zijn gelijk aan de gemiddelde scores op de slecht presterende scholen, na controle voor het

sociale milieu.

Alternatieve hypothese H1: µ1 ≠ µ2

De gemiddelde scores van de dimensies op school- en klasniveau op goed presterende scholen

verschillen van de gemiddelde scores van de dimensies, na controle voor het sociale milieu.

De dimensies op schoolniveau die een betrouwbare schaal opleveren, worden betrokken in de

covariate-analyse met het sociale milieu als controle variabele. Het resultaat ziet er alsvolgt uit:

Tabel 4.5 Levene’s test

Schoolniveau F-waarde p

Onderwijskundig leiderschap .06 .8

Ordelijk en positief leerklimaat .01 .09

Gezamenlijke planning .35 .55

Professionalisering van het team 1.38 .24

Evaluerend vermogen van de school .05 .82

Test of between subject effects

Schoolniveau (p-waarde) Sociaal milieu (p-waarde) R2 (%)

Onderwijskundig leiderschap .02 .16 8

Ordelijk en positief leerklimaat .00 .08 19

Gezamenlijke planning .01 .24 9

Professionalisering van het team .14 .11 6

Evaluerend vermogen van de school .00 .21 12

** significant bij p ≤ .05

De dimensies op schoolniveau en het verschil tussen goed en slecht presterende scholen zijn na

controle voor het sociale milieu significant, met uitzondering van professionalisering van het

team.

Page 72: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

65

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het sociale milieu een zekere invloed heeft

op de professionalisering van het team op de goed-en slecht presterende scholen. Er heeft (zeer

waarschijnlijk) een toename plaatsgevonden in de residuele variatie van de afhankelijke

variabele professionalisering van het team die veroorzaakt wordt door de covariabele. Het feit

dat de overige dimensies wel significant zijn op de goed en slecht presterende scholen, komt niet

door de invloed van het sociale milieu (p ≥ .05).

De verklaarde variantie tussen de dimensies op schoolniveau en de goed en slecht presterende

scholen, varieert tussen de 6% en 19%, na controle voor het sociale milieu. Dit betekent dat

minder dan 20% van de totale variantie van de dimensies op schoolniveau wordt verklaard door

het schooltype, nadat er gecorrigeerd is voor het sociale milieu.

De dimensies op klasniveau die een betrouwbare schaal opleveren worden betrokken in de

verdere analyse. De Levene’s test verschaft de volgende resultaten:

Tabel 4.6 Levene’s test

Klasniveau F p

Gestructureerd onderwijs .71 .40

Adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot leren 1.59 .21

Verwachtingen ten aanzien van de leerlingen .48 .48

Bekrachtiging van de leerlingen .42 .52

Zelfstandigheidsbevordering 1.88 .17

Test of between subject effects

Klasniveau Goed en slecht presterende

scholen (p)

Soc mil (p) R2 (%)

Gestructureerd onderwijs .02 .17 9

Adequate leerstofkeuze en

gelegenheid tot leren

.00 .00* 15

Verwachtingen ten aanzien van

de leerlingen

.00 .00* 13

Bekrachtiging van de leerlingen .79 .12 2

Zelfstandigheidsbevordering .00 .14 12

** significant bij p ≤ .05

Page 73: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

66

Het sociale milieu als controlevariabele geeft aan dat er op de goed en slecht presterende scholen

op de dimensies gestructureerd onderwijs, adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot leren,

verwachtingen ten aanzien van de leerlingen en zelfstandigheidsbevordering significante

verschillen zijn. Dit resultaat is hetzelfde als bij de t-test. Het significante effect op adequate

leerstofkeuze en verwachtingen ten aanzien van de leerlingen wordt mede veroorzaakt door

verschillen in het sociale milieu.

De verklaarde variantie tussen de dimensies op klasniveau en de goed en slecht presterende

scholen, na controle voor het sociale milieu, varieert tussen de 2 en maximaal 15%. Dit betekent

dat maximaal 15% van de totale variantie van de dimensies op klasniveau wordt verklaard door

het schooltype, nadat er gecorrigeerd wordt voor het sociale milieu van de kinderen.

Samenvattend blijkt dat de factoranalyse geen bevestiging heeft opgeleverd op de resultaten

zoals verkregen in eerdere studies, maar meer een explorerend karakter heeft. De lering die wij

hieruit kunnen trekken is dat een vragenlijst die perfect werkt in het buitenland en betrouwbaar

is, in onze context niet hetzelfde resultaat hoeft op te leveren.

Een analyse tussen de examenresultaten van de afgelopen vier jaren en het sociale milieu op

scholen geeft aan er een significant verschil is tussen de midden en hoge milieus enerzijds en de

lage milieus anderzijds. Het sociale milieu heeft een duidelijk effect op de leerprestaties.

Een t-test tussen de goed en slecht presterende scholen wijst uit dat de goed presterende scholen

op één na alle dimensies gemiddeld significant hoger scoren dan de slecht presterende scholen (p

≤ .05). Slechts de dimensie bekrachtiging van leerlingen is niet significant, wat betekent dat op

de goed en slecht presterende scholen de bekrachtiging en stimulans van leerlingen op dezelfde

wijze plaatsvindt. Deze resultaten worden tenslotte gecontroleerd voor het sociale milieu. Deze

resultaten duiden volgens de literatuur aan op een matig effect van de invloed van factoren op

school- en klasniveau tussen beide typen scholen, na correctie voor het sociale milieu.

Page 74: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

67

Conclusies en aanbevelingen

Conclusies

In dit hoofdstuk worden de conclusies van het schooleffectiviteitsonderzoek gepresenteerd en de

daarbij behorende aanbevelingen gedaan. De resultaten die voortvloeien uit dit onderzoek zijn

vanwege de selecte en relatief kleine steekproef moeilijk te generaliseren naar scholen buiten

Paramaribo.

De significante schoolinterne verschillen tussen goed en slecht presterende scholen zijn

merkbaar in het onderwijskundig leiderschap, het leerklimaat, de planning en samenwerking, de

professionalisering van het team en de evaluaties. Vooral op de goed presterende scholen blijkt

dat sterke, ondernemende en creatieve schoolleiders overheersen. Dit wordt in de literatuur over

effectieve scholen ook benadrukt (Scheerens, 1990; Fullan, 2001; Senge, 1992). Voor wat betreft

het leerklimaat blijkt uit de resultaten van het kwalitatieve onderzoek dat op de meeste slecht

presterende scholen het leerklimaat niet stimulerend is vanwege gebrek aan leermiddelen, geen

stimulerende leeromgeving en ongemotiveerde leerkrachten. Planning en samenwerking tussen

schoolleider en het schoolteam zijn van belang voor een goede afstemming van activiteiten om

doelen te realiseren. Met name op de goed presterende scholen wordt intensief samengewerkt.

Om scholen effectief te maken worden vanuit het MINOV gedurende het hele schooljaar

professionaliseringstrajecten uitgezet om leerkrachten nieuwe technieken en inzichten aan te

reiken ter ondersteuning van het leerproces. Onvoldoende middelen en verouderde curricula

leiden ertoe dat de opgedane kennis en vaardigheden niet conform de instructies in de praktijk

kunnen worden toegepast. Evaluaties op alle scholen verschaffen een goed beeld van de stand

van zaken in het onderwijsproces, maar gaan volgens de schoolleiders en leerkrachten ten koste

van de effectieve leertijd.

De significante verschillen op klasniveau tussen de goed en slecht presterende scholen worden

gescoord op gestructureerd onderwijs, adequate leerstofkeuze, verwachtingen van de leerlingen

en zelfstandigheidsbevordering. Leerkrachten zijn van mening dat kinderen niet moeten worden

overladen met leerstof, maar de hoeveelheid en de keuze hiervan moeten gestructureerd

Page 75: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

68

plaatsvinden, waarbij rekening wordt gehouden met het individuele leertempo van de leerlingen.

Op de bezochte slecht presterende scholen ontbreekt het in de meeste gevallen aan professionele

hulp aan probleemleerlingen, die hierdoor volledig worden overgelaten aan de klassenleerkracht.

Een remedial teaching- klas heeft als voordeel dat zwakke leerlingen extra ondersteuning en

begeleiding krijgen. Leerkrachten op slecht presterende scholen zijn pessimistisch gestemd over

de inzet van de leerlingen, wat tenslotte ook tot uiting komt in teleurstellende leerprestaties.

Literatuur toont aan dat er een samenhang bestaat tussen de verwachtingen van de leerkrachten

en de prestaties van leerlingen (Levine en Lezotte, 1990). Het toepassen van verschillende

didactische werkwijzen kan een positieve invloed hebben op de resultaten. Hierbij moeten zowel

cognitieve als niet cognitieve aspecten bij de leerlingen worden gestimuleerd. In grote klassen

(meer dan 40 leerlingen) kunnen didactische technieken niet altijd succesvol worden toegepast

vanwege de onoverzichtelijke situatie die er ontstaat. Met name zelfstandigheidsbevordering van

leerlingen en hun samenwerking zijn aspecten die hierdoor onvoldoende plaatsvinden.

Uit het onderzoek naar effectieve scholen in Suriname blijkt dat alle bezochte scholen ernaar

streven om jaarlijks goed te presteren. Door processen die niet op adequate wijze plaatsvinden op

school/ in de klas of milieugebonden factoren, lukt het echter niet op alle scholen om goede

leerresultaten te behalen. Kenmerken die op goed presterende scholen leiden tot succes, hoeven

niet noodzakelijkerwijs afwezig te zijn op de slecht presterende scholen. De verklaringen voor de

goede leerresultaten liggen voornamelijk in de zelfwerkzaamheid van de schoolleiders en

leerkrachten. Sterke schoolleiders beschikken over organisatorische en managementkwaliteiten,

durven initiatieven nemen en oplossingen te bedenken voor gesignaleerde problemen of

tekortkomingen. De leerkrachten van de goed presterende scholen verzorgen hun lessen op een

creatieve wijze, zij werken aan een kindvriendelijke leeromgeving en betrekken de ouders in het

schoolgebeuren.

In het concept van effectieve scholen wordt ervan uitgegaan dat het sociale milieu geen

voorspellende factor is voor onderwijssucces (Teddlie en Reynolds, 2000). Op de geselecteerde

basisscholen blijkt echter dat de zwak presterende scholen voor het merendeel leerlingen uit

sociaal zwakke milieus accommoderen.

Page 76: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

69

Voorts blijkt dat het sociale milieu significante verschillen heeft bij de toetsresultaten: scholen

met kinderen uit overwegend de lage sociale milieus scoren significant slechter dan kinderen uit

de sociale midden en hoge klasse.

Bij vergelijking van dimensies op schoolniveau tussen de goed en slecht presterende scholen met

als controlevariabele het sociale milieu, blijken er geen significante verschillen te zijn in de mate

van professionalisering van het team. Met andere woorden de kennis en vaardigheden uit

professionaliseringstrajecten worden op dezelfde wijze door leerkrachten ervaren en in de

praktijk toegepast op scholen die wat betreft het sociale milieu verschillen. Op de overige

dimensies (onderwijskundig leiderschap, het leerklimaat, planning en samenwerking, en

evaluerend vermogen van de school) zijn er wel significante verschillen. Deze verschillen

worden niet veroorzaakt door het sociale milieu (p ≥ .05), maar door factoren die wellicht op een

ander niveau liggen. Vergelijken we de dimensies op klasniveau met het sociale milieu als

controlevariabele, dan blijken er significante verschillen te zijn tussen de goed en slecht

presterende scholen op de dimensies adequate leerstofkeuze en gelegenheid tot leren en

verwachtingen ten aanzien van leerlingen.

Uit het bovenstaande blijkt dat er op zowel school- als klasniveau significante verschillen zijn

tussen goed en slecht presterende scholen. Ook het het sociale milieu van leerlingen levert

prestatieverschillen tussen scholen. De theorie die ervan uitgaat dat het sociale milieu niet van

invloed is op de leerprestaties, gaat in dit effectiviteitsonderzoek niet op.

De kenmerken in het onderwijssysteem die schooleffectiviteit in het glo weerspiegelen zijn sterk

onderwijskundig leiderschap, een positief leerklimaat, planning en samenwerking tussen

leerkrachten en ouders en professionalisering van het team. Als er voldoende wordt geïnvesteerd

in de bovengenoemde aspecten zullen die doorwerken naar de effectiviteitsbevorderende

aspecten op klasniveau zoals het geven van gestructureerd onderwijs, adequate leerstofkeuze,

verwachtingen van de leerlingen en hun zelfstandigheidsbevordering.

Page 77: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

70

Aanbevelingen

De aantallen zittenblijvers en vroege schoolverlaters zijn relatief hoog in het lager onderwijs en

zijn indicaties van ineffectiviteit. Systematisch onderzoek kan bijdragen aan het ontdekken van

oorzaken van slechte leerresultaten en de inefficiëncy van het onderwijssysteem. Bij het invoeren

van nieuw beleid moet het MINOV evidence based te werk gaan, wat inhoudt dat het gebruik

moet maken van de kennis die voortvloeit uit wetenschappelijk onderzoek. Eventuele risico’s en

successen van interventies kunnen na gedegen onderzoek tijdig worden ontdekt.

Kwaliteitsverbetering en innovatie in het onderwijs moeten niet uitsluitend gericht zijn op het

onderwijskundig leiderschap, een positief leerklimaat, planning en samenwerking tussen

leerkrachten en ouders en professionalisering van het team, maar het concept van lerende

scholen moet worden ingevoerd. Leerkrachten zijn volgens het concept van de lerende

organisatie creatief, leergierig en continu bezig zichzelf te ontwikkelen en collega’s te inspireren

om de doelen van de school te realiseren. Zij zijn de experts op hun vakgebied en kunnen reeds

in een vroeg stadium problemen signaleren en die met de ondersteuning van het ministerie

oplossen. Surinaamse scholen, in het bijzonder de leerkrachten van de slecht presterende scholen

moeten een impuls krijgen om hun school te veranderen in een lerende organisatie om zodoende

betere leerprestaties te behalen.

Om de kwaliteit te verbeteren moet er afgestapt worden van de top-down benadering, wat

betekent dat scholen zelf verantwoordelijkheid en initiatieven moeten nemen om hun interne

kwaliteit te bewaken en op te voeren. Hiervoor moeten duidelijke indicatoren worden ontwikkeld

die meten of de beoogde resultaten worden behaald. Scholen moeten nagaan op welke wijze zij

de capaciteit van hun personeel kunnen versterken om goede resultaten te behalen. Leerkrachten

worden door de schoolleiding momenteel niet beoordeeld op hun inzet en kwalificaties. Dit moet

in de toekomst op structurele basis plaatsvinden, waarbij leerkrachten continu de gelegenheid

krijgen zich verder te bekwamen op hun vakgebied. Het beleidsvoerend vermogen van de school

en de handelingsruimte van zowel schoolleiders als leerkrachten moeten worden geformaliseerd.

Een randvoorwaarde is dat er een intern systeem van kwaliteitszorg op het ministerie wordt

opgezet om het totale onderwijsveld te monitoren.

Page 78: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

71

Professionalisering en een efficiënt nascholingsbeleid zijn een voorwaarde voor een betere

functionering van leerkrachten. Continue trainingen voor leerkrachten zijn vereist, maar ter

waarborging van de effectieve leertijd moeten deze buiten de reguliere schooltijd worden

aangeboden, al dan niet met een financiële beloning. Een nieuw beleid met betrekking tot

kinderen met leer- en gedragsproblemen in het reguliere onderwijs is noodzakelijk. Voor de

effectiviteit van het onderwijs zullen leerkrachten nieuwe technieken in de zorgverbreding

aangereikt moeten krijgen om professioneel om te gaan met deze groep.

Schooleffectiviteit wordt onlosmakelijk verbonden met goede leerprestaties. Ouderparticipatie is

van onschatbare waarde om de leerprestaties van kinderen te verbeteren. Programma’s voor

ouderparticipatie moeten gestructureerd en op reguliere basis vanuit het ministerie worden

aangeboden. Van belang is hierbij dat de wetgeving op ouderparticipatie wordt ingevoerd, zodat

op elke school een platform voor ouders wordt opgericht. Ouderparticipatie en betrokkenheid

worden hierdoor gestimuleerd. Kinderen die door het ontbreken van ouderlijke steun hun

onderwijsloopbaan niet succesvol afronden, kunnen een factor zijn die leidt tot een minder

ontwikkelde samenleving en minder economische groei.

Page 79: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

72

Discussie

De studie van effectieve scholen volgens het model van Scheerens (1990) is vooral gericht op de

empirische analyse van effecten op verschillende niveaus. Het verschaft een goed beeld van de

sterkten en tekortkomingen op scholen. Als het gaat om vernieuwingen en verbeteringen is deze

methode zwak en heeft ze nauwelijks een meerwaarde. Voorts zijn er aspecten in de Surinaamse

context die bij nader inzien onvoldoende tot uiting komen in het model zoals de kwaliteit van de

leerkrachten, het beoordelen en toetsen, het schoolgebouw, aspecten met betrekking tot

zorgverbreding, enzovoort.

Om uitspraken te kunnen doen over de validiteit van de vragenlijst, zou de meting herhaald

moeten worden. De mogelijkheid bestaat dat dimensies uit de vragenlijst met lage

homogeniteitsscores aan toevallige factoren verbonden zijn en bij een herhaald onderzoek hogere

scores zouden behalen. Indien de betrouwbaarheidsscores op de dimensies bij herhaalde

metingen laag blijven, zijn ze indicaties dat het meetinstrument niet valide is en aangepast moet

worden.

Dataverzameling van het sociale milieu is in dit onderzoek niet naar tevredenheid gelukt. Deze

data waren niet gemakkelijk te verkrijgen aangezien ouders niet betrokken waren bij dit

onderzoek en daarnaast ook niet verplicht waren om hun persoonlijke informatie te verstrekken

aan derden. Deze informatie wordt ook niet systematisch door de scholen verzameld, vandaar dat

er gebruik is gemaakt van de persoonlijke gegevens van de ouders (beroep) die wel ter

beschikking waren op de scholen. In een replicatief onderzoek zouden de leerresultaten per

leerling geïnventariseerd moeten worden met daaraan gekoppeld het sociale milieu. Aan de hand

hiervan zouden er verbanden kunnen worden gelegd over de relatie tussen het sociale milieu en

de leerprestaties. Voorts moet in een vervolgonderzoek de selectie van outlier scholen gemaakt

worden in een afgebakend wijk/woongebied in plaats van een district. De kans is dan groter om

een groep in het onderzoek te betrekken die afkomstig is uit een vergelijkbaar sociaal milieu.

Page 80: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

73

Voorts zouden de ouders in dit onderzoek ook betrokken moeten worden om betrouwbare data te

verschaffen over het sociale milieu, waardoor er een betere koppeling gemaakt kan worden met

de leerprestaties van hun kind.

Trainingen met betrekking tot de professionalisering van leerkrachten en schoolleiders worden

vanuit het ministerie in het kader van de vernieuwingen in het onderwijs regelmatig op alle

scholen aangeboden. Tijdens het onderzoek naar effectieve scholen waren de trainingen gaande.

Dit is zeer waarschijnlijk de reden waarom leerkrachten op deze dimensie nog geen oordeel (van

goed of slecht) kunnen weergeven, maar een neutrale houding aannemen.

De kritieken van de schooleffectiviteitsbenadering (zie paragraaf 3.8) volgens Valcke (2000) zijn

grondig bestudeerd en genieten onze ondersteuning. Bij het uitvoeren van het

schooleffectiviteitsonderzoek in Paramaribo zijn er weloverwogen keuzes gemaakt bij het nemen

van besluiten met betrekking tot de methodologie. In het kort wordt ingegaan op de kritieken van

Valcke in relatie tot het onderzoek op de Surinaamse scholen.

• Ten aanzien van de representativiteit van de steekproef blijkt dat de geselecteerde scholen

een weerspiegeling vormen van de schoolpopulatie uit Paramaribo en zich kenmerken

door extreem goede en slechte leerprestaties. Vandaar dat ook de keuze is gemaakt voor

een outlier studie;

• Een andere kritiek is dat er bij effectiviteitsonderzoeken weinig aandacht is voor

procesvariabelen en meer aandacht voor de relatie tussen input en output. In ons

onderzoek is vanwege de belangrijkheid van de processen die zich afspelen in de klas,

een grondige studie hiervan gemaakt. Echter wordt aanbevolen om in vervolgstudies ook

aandacht te besteden aan niet-cognitieve of sociale aspecten, omdat zij indirect

medebepalend zijn voor de leerprestaties;

• Kritiek op het gebruik van toetsresultaten als cognitieve criteria in

schooleffectiviteitsonderzoeken: in Suriname zijn de toetsscores relatief eenduidig en

gebaseerd op kerndoelen die een objectieve vergelijking tussen scholen weergeven,

vandaar dat deze scores zijn gebruikt om uitspraken te doen over goed en slecht

presterende scholen;

Page 81: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

74

• Het accent ligt in internationaal uitgevoerde studies meer op kwantitatieve aspecten,

minder op kwalitatieve. In ons onderzoek is er aan beide typen aandacht besteed;

• Op de data-analyse van effectiviteitsonderzoeken wordt kritiek geleverd. De analyse van

data is afhankelijk van de probleemstelling en het doel dat men met het onderzoek

beoogt. In ons onderzoek gaat het om een vergelijking van goed en slecht presterende

scholen om kenmerken te achterhalen die leiden tot effectiviteit, de gekozen

analysetechnieken zijn daarop gericht;

• Geen longitudinale onderzoeken: deze kunnen pas uitgevoerd worden na het plegen van

interventies op scholen. De resultaten van interventies bij effectiviteitsstudies kunnen pas

na verloop van tijd gemeten worden. In een vervolgstudie wordt een longitudinale studie

aanbevolen.

Page 82: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

75

Literatuurlijst

Berg, W. van den (et al). (2007). Leerlingenzorg in de basisschool. Leerkracht worden in het

basisonderwijs. Uitgeverij Esstede bv, Heeswijk-Dinther.

Billiet, J.B. (1990). Methoden van sociaal wetenschappelijk onderzoek: ontwerp en

dataverzameling. Acco Leuven. Amersfoort.

Bradley, R.H., & Corwyn, R.F. (2002). Socio economic status and child development. Annual

Review of Psychology, 53, 371-399

Brandsma, H.P. (1993). Basisschool kenmerken en de kwaliteit van het onderwijs. Monografieen

onderwijsonderzoek 14. Instituut voor onderwijsonderzoek, RION Rijksuniversiteit Groningen.

Bruno, M., Ravallion, M., & Squire, L. (1999). Equity and Growth in Developing Countries: Old

and New Perspectives on the Policy Issues. World Bank Policy Research Working Paper.

Bryman, A. (2004). Social Research Methods. Oxford University Press inc, New York.

Bulmer, M. & Warwick, D.P. (2001). Social Research in Developing Countries. Surveys and

Censuses in the Third World. Typeset by Inform Ltd, Portsmouth.

Corbin, J., & Strauss, A. (1998). Basics of Qualitative Research (3rd Ed.). Los Angeles, CA:

Sage.

Creese, M. & Earley, E.P. (1999). Improving Schools and Governing Bodies. Making a

difference. Toutledge, London and New York.

Cuyvers, C. (2002). Kwaliteitsontwikkeling in het onderwijs. Garant uitgevers n.v.

Driessen, G. & Doesborgh, J. (2003). Gezinsomstandigheden, opvoedingsfactoren,

Page 83: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

76

en sociale en cognitieve competenties van jonge kinderen. Nijmegen: ITS.

Fullan (2001). The New Meaning of Educational Change. Teacher College Press, New York.

Hardiman and Midgley (1989). The Social Dimensions of Development: Social Policy and

Planning in the Third World / Aldershot, Hants, England and Brookfield, USA.

Het Groene Boekje (2005). Woordenlijst Nederlandse taal. Lannoo Uitgeverij, Tielt en Sdu

Uitgevers, Den Haag.

Internationale standaard beroepenclassificatie (ISCO).

http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/isco/, geraadpleegd op

12 november 2011.

Jutten, J. (2008). De systeemdenker in actie, leiding geven in een lerende school. Uitgave: Jan

Jutten training en ontwikkeling.

Knuver, J.W.M. (1993). De relatie tussen klas- en schoolkenmerken en het affectief functioneren

van leerlingen. Proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de Psychologische, Pedagogische

en Sociologische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. RION, Instituut voor

Onderwijsonderzoek.

Leithwood et al. (2004). How Leadership Influences Learning. (Learning from Leadership

Project Executive Summary). New York: The Wallace Foundation

(http://www.wallacefoundation.org), geraadpleegd op 13 juni 2012.

Levine, D.U. & Lezotte, L.W. (1990). Unusualy Effective Schools: a Review and Analysis of

Research and Practice. Madison, WI: National Center for Effective Schools Research and

Development.

Page 84: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

77

Loerts, M. en Smulders, F. Diversiteit (2011). Nadruk leggen op actief en verantwoord

burgerschap voor alle leerlingen. In: Iritrié, E., Loerts, M., Smulders, F. et al. De leerkracht

maakt het verschil. Alle leerlingen doen mee. Fontys OSO, garant-Uitgevers n.v.

Luyten, H. & Bosker, R.J. (2004). Hoe meritocratisch zijn schooladviezen? Pedagogische

studiën 81(2), 89-103.

Marzano, R.J. (2007). Wat werkt op school. Research in actie. Een gezamenlijk project van

Bazalt, HCO en Doba.

Meersbergen, E. van (2011). De leerkracht maakt het verschil! Een schoolbrede aanpak en hoge

verwachtingen zorgen voor een stimulerende leeromgeving. In: Iritrié, E., Loerts, M. , Smulders,

F. et al. De leerkracht maakt het verschil. Alle leerlingen doen mee. Fontys OSO, garant-

Uitgevers n.v.

Meier, W. (2002). Monitoring School Effectiveness. Selecting Appropriate Qualitative

Indicators. Paper prepared for UIS meeting of Caribbean Education Planners. Trinidad and

Tobago.

Meijnen, G.W. (2003). Onderwijsachterstanden: een historische schets. In: W. Meijnen

(ed.), Onderwijsachterstanden in basisscholen (pp. 9-29). Antwerpen/Apeldoorn:

Garant.

MINOV, Sectorplan Onderwijs 2004-2008. Paramaribo.

MINOV, Onderzoek en Planning (2010)- Onderwijsstatistieken, indicatoren en trends,

Paramaribo.

MINOV, VVOB, UNICEF (2009). Ik geloof in jou! Leerlinggericht en kindvriendelijk

onderwijs: dromen, en durven, denken, doen. Paramaribo.

Page 85: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

78

MINOV. Huishoudelijk reglement van de Openbare Scholen voor MULO, ULO, GLO en

daaraan verbonden Kleuterafdelingen in Suriname.

Mortimore, Creese, M. and Earley, E.P. (1999). Improving Schools and Governing Bodies.

Making a Difference. Toutledge, London and New York.

Ontwikkelingsplan 2012-2016. Suriname in transformatie. Regering van de Republiek Suriname.

N.V. Drukkerij Leo Victor. Eerste druk.

Petegem, P. van en Cautreels, P. (2003). IZES-basisonderwijs. Instrument voor zelfevaluatie van

basisscholen. Acco, Leuven/Leusden.

Petegem, P. van (2005). Vormgeven aan schoolbeleid. Effectieve-scholenonderzoek als

inspiratiebron voor de zelfevaluatie van scholen. Acco Leuven/ Voorburg.

Plet, E.G. (2003). Hulpverlening aan Surinaamse lagereschoolleerlingen. Een sociaal-

pedagogische studie ter ontwikkeling van een model voor integrale hulpverlening en begeleiding.

Proefschrift Universiteit Utrecht.

Reezigt, G.J. (1993). Effecten van drie differentiatiemodellen op de basisschool. Dissertatie.

Groningen: RUG/GION.

Ros, A. (1994). Samenwerking tussen leerlingen en effectief onderwijs. De invloed van de

leerkracht. Proefschrift Rijskuniversiteit Groningen. Monografieën onderwijsonderzoek 18.

Rutter, M. en Maughan, B. (2002). School effectiveness findings 1979-2002. Journal of School

psychology, 40, 451-475.

Rutter, M., Maughan, B., Mortimore, P., Ouston, J. & Smith, A. (1979). Fifteen thousand hours:

Secondary Schools and their effects on children. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Page 86: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

79

Sammons, P. & Bakkum, L. (2011). Effective schools, Equity and teacher Effectiveness: A

review to the literature. University of Oxford, Department of Education.

Sankatsing, G. (2001). Envelopment or development? Samen klimmen uit een diep dal. Paper

gepresenteerd op het Seminar “Change and Development: A New Perspective”, georganiseerd

door de Faculteit der Maatschappijwetenschappen van de Anton de Kom Universiteit van

Suriname, Paramaribo.

Scheerens, J. (1990). School Effectiveness Research and the Development of Process Indicators

of Schools Functioning. School Effectiveness and School Improvement.

Scheerens, J. (2000). Improving School effectiveness. International Institute for Educational

Planning , France. http://www.unesco.org/iiep, geraadpleegd op 5 januari 2011.

Scheerens, J. & Bosker, R.J. (1997). The Foundations of Educational Effectiveness. Oxford:

Pergamon.

Sen, A. (1999). Development as Freedom. Oxford: Oxford University Press.

Senge, P. (1992). De vijfde discipline: de kunst en praktijk van de lerende organisatie. Scriptum

Books, Schiedam.

Steenbergen, H. (2009). Vrije en reguliere scholen vergeleken. Een onderzoek naar de

effectiviteit van Vrije scholen en reguliere scholen voor Voortgezet Onderwijs. Ridderprint BV.

Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs.

Teddlie, C. & Reynolds, D. (2000). The International Handbook of School Effectiveness

research. London/ New York: Falmer Press.

Valcke, M. (2000). Onderwijskunde als ontwerpwetensschap. Gent, Academia Press.

Page 87: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

80

Verloop, N. & Lowyck, J. (2003). Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals.

Groningen, Wolters-Noordhoff. Houten.

Vernooy, K. (2001). Het verbeteren van basisscholen met slechte leerlingresultaten. Een

verkenning van de problematiek en van de verbetermogelijkheden. Amersfoort: CPS.

Wolf, K. van der en van Beukering, T. (2009). Gedragsproblemen in scholen. Het denken en

handelen van leerkrachten. Uitgeverij Acco, Leuven.

Page 88: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

81

Bijlage 1 Lijst met topics bestemd voor het interview met schoolleiders

Naam school:

Type school: Gemeente/ Openbaar

Geslacht schoolleider: Man/ Vrouw

• Mening van de schoolleider over het sociale milieu van de leerlingen

• Effectieve school volgens de schoolleider

• Voorwaarden/strategieën die scholen hanteren voor het behalen van goede leerprestaties

• Sfeer van de schoolomgeving

• Het curriculum/de leerstof/ leermiddelen

• Samenwerking tussen leerkrachten

• Controle en observatie door de schoolleider

• Trainingen/ bijscholing

• Vergaderingen/ evaluaties

• Beschikbare tijd/programmering van de leerstof

• Prestatiegerichtheid van de school

• Inrichting van de klas

• Toetsing/ evaluatie

• Belonen en straffen

• Betrokkenheid van ouders

• Huiswerk

• Vakken die problemen opleveren

Page 89: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

82

Bijlage 2 Vragenlijst bestemd voor leerkrachten

School: Geslacht leerkracht: ( ) Man ( ) Vrouw

Klas waarin u lesgeeft: Geboorte datum leerkracht:

Datum:

Instructies voor het invullen: Kiest u bij elke item (stelling) het antwoord dat het meest bij u past en

plaatst u een kruisje (Slechts 1 optie aankruisen).

Op mijn

school... Item

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

1 Streeft men ernaar om voor elk vak goede

leerresultaten te behalen

2 Bestaat voor leerlingen en ouders

duidelijkheid over de leeractiviteiten op

school

3 Gaat er tijdens schooluren veel kostbare tijd

verloren aan zaken die niet direct met het

lesgeven te maken hebben

4 Wordt er door leerkrachten geluisterd naar

de meningen van leerlingen

5 Zijn de belangrijkste doelen om goede

prestaties te behalen bij de leerlingen

6 Praten we continu over de mogelijkheden

om de leerstof op tijd (volgens planning) af

te ronden

7 Bestaat er continu overleg /afspraken tussen

leerkrachten over de repetities en toetsen

van leerlingen

8 Willen leerkrachten zoveel mogelijk het

leerprogramma afronden

9 Stimuleert het schoolhoofd de leerkrachten

om zoveel mogelijk goede prestaties te

behalen bij de leerlingen

10 Lukt het niet altijd om volgens planning de

leerstof af te ronden

11 Is er ruime aandacht voor elke leerling

12 Worden leerkrachten betrokken bij het

plannen van activiteiten

13 Zijn er duidelijke regels en richtlijnen

14 Krijgen leerlingen alle gelegenheid om te

leren

15 Worden leerkrachten betrokken bij de

vernieuwingen in het onderwijs

16 Worden leerlingen geholpen om zich

optimaal in te zetten

17 Worden de resultaten/ leerprestaties met de

leerlingen besproken

18 Wordt de leerprestatie van elk kind gevolgd

Page 90: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

83

Op mijn

school..

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

19 Hebben de leerlingen veel vrije momenten

tijdens schooluren

20 Wordt regelmatig nagegaan of de gestelde

doelen bereikt zijn

21 Wordt rekening gehouden met de

(individuele) nascholingsbehoeften van

leerkrachten

22 Bestaat tevredenheid over het curriculum

(handleidingen voor leerkrachten,

leerboeken, materiaal en leermiddelen)

23 Worden leerresultaten van de school

bijgehouden en met het team besproken

24 Worden er regelmatig trainingen voor het

hele team gepland

25 Zijn leerkrachten op de hoogte van de

belangrijke gebeurtenissen op school

26 Worden leerkrachten getraind in het

bijbrengen van sociale vaardigheden (Basic

Life Skills)

27 Is er vanuit het ministerie (of schoolbestuur)

voldoende interesse voor het functioneren

van de school

28

Is het voor leerkrachten duidelijk wat van

hen wordt verwacht als er extra activiteiten/

werkzaamheden moeten worden verricht

29 Hebben leerkrachten de kans om hun

wensen en problemen te bespreken met het

schoolhoofd

30 Worden verschillende vormen van contact

met de ouders georganiseerd

31 Hebben leerkrachten onderling een goede

samenwerking

32 Wordt het deelnemen aan

nascholingsactiviteiten/ trainingen

gestimuleerd door het schoolhoofd

Het

schoolhoofd

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

33 Controleert regelmatig de werkzaamheden

van de leerkrachten

34 Kan goed leiding geven

35 Bevordert activiteiten die het leren bij

kinderen ondersteunen

36 Motiveert en inspireert de leerkrachten

37 Creëert en ondersteunt nieuwe ideeën voor

de school

Page 91: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

84

Als

leerkracht

Item

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

38 Geef ik een (deel van de) les opnieuw als

blijkt dat onvoldoende leerlingen de

leerstof hebben begrepen

39 Vind ik het soms lastig als mijn

werkzaamheden op school worden

gecontroleerd

40 Verwacht ik ook andere vaardigheden dan

alleen goede leerprestaties van mijn

leerlingen

41 Geloof ik sterk in de mogelijkheden van de

leerlingen

42 Vind ik dat de kinderen beter presteren als

zij tijdens het behandelen van de les in

groepen zitten

Als

leerkracht

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

43 Ben ik verantwoordelijk voor de goede

leerprestaties van leerlingen

44 Hou ik alle leerlingen op de hoogte van hun

leerprestaties

45 Stimuleer ik leerlingen om hun tijd tijdens

de les zo nuttig mogelijk te gebruiken

46 Streef ik ernaar om bij cognitieve

vakken(taal, rekenen, leervakken) ook

sociale en emotionele aspecten aan bod te

laten komen

In mijn

lessen

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

47 Is het leerprogramma interessant voor alle

leerlingen

48 Ga ik bij nieuwe leerstof steeds terug naar

leerstof die de leerlingen kennen uit de

vorige les(sen)

49 Worden leerlingen voortdurend

gestimuleerd om hoge cijfers te behalen

50 Zijn er voor alle leerlingen uitdagende maar

toch bereikbare doelen

51 Krijgen de trage leerlingen extra tijd en

aandacht

52 Krijgen leerlingen tips over hoe ze hun

lessen moeten leren

53 Hebben de leerlingen voldoende tijd om iets

voor zichzelf te doen

54 Wordt de tijd zoveel mogelijk aan

leeractiviteiten besteed

Page 92: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

85

In mijn

lessen

Helemaal

mee

oneens

Oneens

Eens

noch

oneens

Eens Helemaal

mee eens

55

Besteed ik meer tijd aan onderdelen van de

leerstof die extra (veel) denkwerk vereisen

56 Worden de toetsvragen/ repetitievragen

gekozen op basis van de lesdoelen

57 Weten de leerlingen wat ze moeten doen als

ze klaar zijn met een bepaalde opdracht

58 Begin en eindig ik stipt

59 Wijzig ik mijn programma en manier van

lesgeven op basis van de leerprestaties van

de leerlingen

60 Houd ik rekening met verschillen tussen

leerlingen

61 Creeer ik voor de leerlingen kansen om

zelfstandig opdrachten uit te voeren

62 Leer ik de leerlingen om hun werk te

plannen, organiseren en te controleren

63 Leer ik de leerlingen om op verschillende

manieren opdrachten uit te voeren

64 Liggen materialen en hulpmiddelen klaar bij

het begin van de les

65 Gebruik ik oefenmateriaal

66 Is het voor leerlingen duidelijk welke de

hoofdzaken in de les zijn

67 Bespreek ik opdrachten en leg uit wat niet

goed is uitgevoerd, nadat de leerling heeft

uitgelegd hoe hij de taak heeft aangepakt

68 Leren de kinderen bij groepswerk zelf

onderling de taken te verdelen

69 Leren leerlingen samenwerken

70 Kunnen leerlingen zelfstandig beginnen aan

een ander vak als ze een bepaald onderdeel

afhebben

71 Kan ik vanwege het strakke leerprogramma

geen aandacht besteden aan de zwakke

leerlingen

72 Heb ik volop de tijd om de leerstof af te

ronden

Gaarne nagaan of alle items ingevuld zijn.

Bedankt voor uw medewerking!

Page 93: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

86

Bijlage 3 Lijst van scholen die betrokken zijn bij de steekproef (2010-2011)

Goed presterende scholen Leerkrachten

(1 t/m 6)

Reserve Kleuters Anders Tot

Man Vrouw

1 12 3 5 5 25

2 - 12 4 5 2 23

3 13 7 5 2 27

4 12 3 5 4 24

5 18 12 6 1 37

6 - 12 - 4 6 22

7 - 6 3 - - 9

8 - 11 2 3 5 21

9 - 13 4 5 22

10 - 9 3 2 2 16

Totaal 118 37 39 32 226

Slecht presterende scholen Leerkrachten

(1 t/m 6)

Reserve Kleuters Anders Tot

Man Vrouw

11 12 6 2 4 24

12 19 3 6 2 30

13 12 4 4 4 24

14 12 1 2 7 22

15 6 6 2 1 15

16 1 9 7 3 5 25

17 1 11 5 2 2 21

18 1 9 2 12

19 12 3 15

20 10 2 12

Totaal 3 112 32 23 30 200

Grand Totaal 3 230 69 62 62 426

Page 94: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

87

Bijlage 4 Indeling van scholen in het sociale milieu van de leerlingen

Goed presterende scholen Laag (%) Midden (%) Hoog (%) Categorie

1 30 52 18 Laag midden hoog

2 20 61 19 Laag midden hoog

3 36 52 12 Laag midden hoog

4 38 49 13 Laag midden hoog

5 35 60 5 Laag midden

6 60 33 7 Laag midden

7 50 42 8 Laag midden

8 3 73 24 Midden hoog

9 40 43 17 Laag midden hoog

10 79 21 0 Laag midden

Slecht presterende scholen Laag (%) Midden (%) Hoog (%) Categorie

11 84 16 0 Laag midden

12 88 12 0 Laag midden

13 90 10 0 Laag midden

14 80 19 0 Laag midden

15 79 21 0 Laag midden

16 25 73 2 Laag midden

17 76 24 0 Laag midden

18 82 17 0 Laag midden

19 67 32 0 Laag midden

20 83 17 0 Laag midden

Page 95: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

88

Bijlage 5 Examenresultaten schooljaar 2006 tot en met 2009 (% MULO-

geslaagden)

Goed presterende scholen 0607 0708 0809 0910

1 85.71 78.5 83.1 90.10

2 89.2 76.4 91.1` 96.4

3 78.3 89.3 91.1 91.1

4 89.5 95.7 95.8 89.1

5 66.1 75.6 72.5 84.8

6 80.0 75.6 76.6 87.8

7 80.0 64.7 79.2 70.4

8 75.4 98 75.9 93.8

9 72.7 66.7 89.1 89.5

10 95 92.3 100 96.8

Slecht presterende scholen 0607 0708 0809 0910

11 11.86 10.90 40.8 36.4

12 28 12 34.5 39.6

13 36.6 28.6 23.2 47.5

14 19.7 21.4 64.3 52.4

15 24.1 33.3 13.0 14.3

16 29.0 33.3 40.0 68.0

17 35.7 18.0 22.9 41.1

18 30.7 20.0 28.6 35.1

19 25.0 10.9 67.6 64.2

20 13.5 4.2 33.3 30.3

Page 96: Anton de Kom Universiteit van Surinamedezelfde. De resultaten zijn een bevestiging van de outlier aanpak. Op basis van de bevindingen van deze studie worden er beleidsaanbevelingen

89

Bijlage 6 Brief voor schoolleiders