AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart...

50
Instituut voor de nationale rekeningen PRIJZENOBSERVATORIUM ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

Transcript of AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart...

Page 1: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

Instituut voor de nationale rekeningen

PRIJZENOBSERVATORIUM

ANALYSE VAN DE PRIJZEN TWEEDE KWARTAALVERSLAG 2014 VAN HET

INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

Page 2: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

2

Meer informatie: FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Peter Van Herreweghe City Atrium Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel Tel.: +32 2 277 83 96 E-mail: [email protected]

Page 3: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

3

Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, voorziet dat de FOD Economie de taak van prijsobservatie en prijsanalyse voor rekening van het Instituut voor de Nati-onale Rekeningen (INR) uitvoert. Met de wet van 26 april 2013, houdende de invoeging van boek V in het Wetboek van economisch recht (getiteld “De mededinging en de prijsevoluties”), werd het onderzoeksdomein van het Prijzenobser-vatorium uitgebreid. Het Prijzenobservatorium kan voortaan onderzoek uitvoeren vanuit de invalshoeken prijsverloop, prijsniveau, marges en tenslotte marktwerking.

In dit verslag wordt het verloop van de consumptieprijzen in België in het tweede kwartaal 2014 onderzocht. Er wordt aandacht besteed aan de totale inflatie en aan het prijsstijgingstempo van de vijf grote productgroepen: energiedra-gers, bewerkte en niet-bewerkte levensmiddelen, diensten en tenslotte industriële, niet-energetische goederen. Voor elke productgroep wordt eerst de inflatie in België toegelicht, welke vervolgens vergeleken wordt met die in de buur-landen. Het geharmoniseerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP), dat opgesteld wordt door de Algemene Directie Statistiek conform de Europese methodologie, vormt veruit de belangrijkste gegevensbron voor het verslag. De analyse werd uitgebreid met detailgegevens van het GICP en met andere statistieken van officiële instanties (IMF, EC, …).

De Raad van Bestuur van het INR heeft dit verslag goedgekeurd op 29 juli 2014 en het Wetenschappelijk Comité voor prijsobservatie en -analyse verleende op 30 juli 2014 een gunstig advies.

Page 4: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

4

Inhoudstafel Inleiding ..........................................................................................................................................................................................3

Inhoudstafel ...................................................................................................................................................................................4

Samenvatting ................................................................................................................................................................................5

I Inflatie in het tweede kwartaal 2014 .........................................................................................................................................7 I.1 Totale inflatie in België ........................................................................................................................................................7 I.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden ................................................................................................................ 10

II Inflatie voor energie in het tweede kwartaal 2014 ................................................................................................................ 12 II.1 Inflatie voor energie in België ......................................................................................................................................... 12 II.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden .................................................................................................... 18

III Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 ................................................................................. 21 III.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België .......................................................................................................... 21 III.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ..................................................................... 24

IV Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 ......................................................................... 26 IV.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België .................................................................................................. 26 IV.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden ............................................................. 27

V Inflatie voor diensten in het tweede kwartaal 2014 .............................................................................................................. 29 V.1 Inflatie voor diensten in België ....................................................................................................................................... 29 V.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden .................................................................................................. 31

VI Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in het tweede kwartaal 2014 ........................................................... 34 VI.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België .................................................................................... 34 VI.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaamste buurlanden ............................................... 36

VII Focus: Verloop van de vastgoedprijzen in België en de voornaamste buurlanden ........................................................ 38

Lijst van afkortingen ................................................................................................................................................................... 43

Bijlagen ....................................................................................................................................................................................... 44 Bijlage 1: Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen het tweede kwartaal 2013 en 2014 . 44 Bijlage 2: Inflatie in het tweede kwartaal 2014 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden ...................................................................................................................................................... 50

Page 5: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

5

Samenvatting 1. In het tweede kwartaal 2014 is de totale inflatie in België, gemeten aan de hand van het GICP, lichtjes gedaald

tot gemiddeld 0,8 % (ten opzichte van 1,0 % in het eerste kwartaal 2014). Deze vertraging werd veroorzaakt door de de meer uitgesproken prijsdaling van energieproducten (vooral onder impuls van de elektriciteitsprij-zen waarvan de btw verlaagde van 21 % naar 6 %) en, door de negatieve inflatie voor de niet-bewerkte le-vensmiddelen. Zonder daling van de btw voor elektriciteit zou de totale inflatie in België uitgekomen zijn op 1,1 %.

2. De onderliggende inflatie is in het tweede kwartaal 2014 toegenomen (tot gemiddeld 1,9 %). De lichte terugval van de inflatie voor de niet-energetische industriële producten kon de stijging van de inflatie voor de diensten en de bewerkte levensmiddelen niet compenseren.

3. De totale inflatie in de voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) kwam dit kwartaal op het-zelfde niveau uit als in België, namelijk 0,8 %. De belangrijke bijdrage van de energieproducten tot het inflatie-verschil ten voordele van België (0,6 procentpunt) werd volledig gecompenseerd door de hogere inflatie in België voor de diensten, de niet-energetische industriële goederen en de bewerkte levensmiddelen (met een bijdrage van respectievelijk 0,3, 0,2 en 0,1 procentpunt ten nadele van België). De bijdrage van de niet-bewerkte levensmiddelen was te verwaarlozen.

4. De prijsdaling van de energieproducten op jaarbasis versnelde in het tweede kwartaal 2014 tot gemiddeld -5,5 % (tegen -3,6 % in het vorige kwartaal). Motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen kenden een negatie-ve inflatie van respectievelijk 1,3 % en 1,8 %. De elektriciteitsprijzen lieten een zeer sterke daling van gemid-deld -14,3 % op jaarbasis optekenen (tegen -1,0 % in het vorige kwartaal). Zonder daling van de btw voor elek-triciteit, zouden de prijzen slechts met 2,2 % gedaald zijn. De terugval van de elektriciteitsprijzen laat zich in-derdaad grotendeels verklaren door de tijdelijke verlaging van het btw-tarief van 21 % naar 6 % sinds april 2014 en, in mindere mate, door de daling van de verkoopprijs van de energiecomponent (-8,5 % op jaarbasis). De nettarieven zijn echter met 3,5 % toegenomen. De consumptieprijzen voor aardgas zijn met 5,1 % op jaar-basis gedaald (tegenover een terugval met 2,7 % in het eerste kwartaal) vooral omwille van de daling van de energiecomponent (-8,1 %) en de stabilisering van de nettarieven.

5. In onze voornaamste buurlanden is de daling van de energieprijzen op jaarbasis afgenomen(-0,3 % in het tweede kwartaal tegenover -1,5 % in het vorige kwartaal). Deze prijsdaling was minder uitgesproken dan in ons land, vooral door de sterkere daling van de prijzen voor elektriciteit en, in mindere mate, voor aardgas in België. Wat het prijsniveau betreft tonen de cijfers van CREG aan dat de Belgische consument gemiddeld res-pectievelijk 16,8 % en 6,4 % minder moest betalen voor de totale elektriciteits –en gasfactuur (voor alle com-ponenten samen, inclusief nettarieven, btw en taksen) dan gemiddeld in de buurlanden. Er zijn echter signifi-cante verschillen van land tot land.

6. In het tweede kwartaal 2014 waren de prijzen voor voedingsgrondstoffen (uitgedrukt in euro) met gemiddeld 10,7 % gedaald op jaarbasis. De consument betaalde het afgelopen kwartaal echter gemiddeld 2,8 % meer voor bewerkte levensmiddelen (tegenover 2,3 % in het eerste kwartaal). De inflatie voor deze productgroep versnelde voor het eerst sinds begin 2013. Vooral de inflatie voor tabak is toegenomen in vergelijking met het vorige kwartaal (van 5,9 % naar 8,8 %, als gevolg van accijnsverhogingen en hogere afzetprijzen). In de voor-naamste buurlanden is het prijsstijgingstempo van bewerkte levensmiddelen echter vertraagd tot gemiddeld 2,1 % in het afgelopen kwartaal. Vooral tabak (8,8 % in België tegen gemiddeld 4,9 % in de buurlanden) en, in mindere mate, wijn (3,7 % tegen 1,9 %) leverden een significante bijdrage tot het inflatieverschil ten nadele van België voor deze productgroep. Wanneer geen rekening gehouden wordt met tabak en alcoholische dran-ken, dan zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 uitgekomen zijn op 1,0 % zowel in België als gemiddeld in de drie buurlanden.

Page 6: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

6

7. De inflatie voor de niet-bewerkte levensmiddelen vertraagde sterk in het tweede kwartaal 2014. Ze werd zelfs negatief en kwam uit op gemiddeld -1,8 % (tegen 0,5 % in het eerste kwartaal). Deze trend laat zich hoofdzake-lijk verklaren door de zeer negatieve inflatie voor groenten (-10,7 %) en fruit (-3,7 %) omwille van een basisef-fect en hoge prijzen in de eerste helft 2013 (als gevolg van de tegenvallende oogst eind 2012 en begin 2013 veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden) en een gunstiger aanbod zekere voor groenten – wat opnieuw nauw verbonden is met de weersomstandigheden – in het tweede kwartaal 2014. De inflatie voor vlees en vis is gedaald (van respectievelijk 2,1 % en 3,9 % in het eerste kwartaal naar 1,2 % en 2,4 % in het tweede kwartaal). De inflatie voor deze groep was ook negatief in onze voornaamste buurlanden (gemiddeld -2,1 %) en de prijsdaling was er ook iets meer uitgesproken dan in België.

8. Het prijsstijgingstempo voor diensten nam delaatste vier laatste kwartalen steeds verder toe, van gemiddeld 1,7 % in het tweede kwartaal 2013 tot 2,5 % in het tweede kwartaal 2014. Omwille van het grote gewicht van deze productgroep in de consumptiekorf (39,5 %), leverden de diensten het afgelopen kwartaal de grootste bijdrage tot de totale inflatie (1,0 procentpunt) in België. In onze voornaamste buurlanden is de inflatie voor de diensten in het tweede kwartaal ook versneld (gemiddeld 1,7 %) maar ze blijft niettemin op een lager ni-veau dan in België.

9. De inflatie van niet-energetische industriële goederen kende een lichte daling in België in het tweede kwartaal 2014 (0,6 % tegen 0,7 % in het eerste kwartaal). De daling van de inflatie was groter in onze buurlanden, van 0,3 % in het eerste kwartaal naar 0,0 % in dit kwartaal.

10. Tenslotte werd in dit verslag, in een focus, tevens aandacht besteed aan de woningprijzen. Deze stegen tussen 2006 en 2014 met 26,8 % in België, tegenover +11,9 % in Duitsland, +8,6 % in Frankrijk en -11,6 % in Neder-land. Bepaalde indicatoren (onder meer de ratio’s price-to-income en price-to-rent) wijzen op een grotere overwaardering van de Belgische woningprijzen (tussen 9 % en 58 % al naargelang de gebruikte indicator) dan in de buurlanden eind 2013. Deze ratio’s hebben echter belangrijke tekortkomingen. Zo worden relevante de-terminanten van de woningprijzen (zoals demografie, werkloosheidsgraad, culturele verschillen, fiscaliteit, vermogen, …) niet in rekening genomen. Gezien het belang van het woningbezit in België en de mogelijke overwaardering van het Belgische vastgoed, zal het Prijzenobservatorium het verloop van de vastgoedprijzen van nabij blijven opvolgen en nieuwe indicatoren proberen te ontwikkelen om de vastgoedmarkt beter te ob-serveren.

Page 7: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

7

I Inflatie in het tweede kwartaal 20141 2 I.1 Totale inflatie in België Het gemiddelde consumptieprijspeil, gemeten aan de hand van het GICP (basisjaar 2008=100), kwam in juni 2014 uit op 110,8 punten, een iets lager niveau dan in maart. De index van de onderliggende inflatie, die geen rekening houdt met het prijsverloop van de niet-bewerkte levensmiddelen en energieproducten, steeg lichtjes tot 111,2. In vergelijking met het eerste kwartaal 2014 zijn de consumptieprijzen van de energieproducten in het beschouwde kwartaal sterk gedaald, voornamelijk als gevolg van de daling van het btw-tarief voor elektriciteit.

Grafiek 1: Recent verloop van het GICP, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers (Index 2008=100)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

De totale inflatie vertraagde in het tweede kwartaal 2014 lichtjes tot gemiddeld 0,8 % (tegen 1,0 % in het vorige kwar-taal), het laagste niveau sinds het vierde kwartaal 2009 (-0,2 %) (zonder de daling van het btw-tarief, zou de totale in-flatie uitgekomen zijn op 1,1 %). De inflatie bedroeg zelfs 0,7 % afgelopen juni. De daling van de totale inflatie is te dan-ken aan de sterkere prijsdaling voor energieproducten in het tweede kwartaal 2014, vooral door de daling van het btw-tarief voor elektriciteit. De energieprijzen lagen gemiddeld 5,5 % lager dan in dezelfde periode in 2013 (tegenover een daling van 3,6 % in het eerste kwartaal 2014). Ook de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen werd bovendien ne-gatief het afgelopen kwartaal (-1,8 % tegen 0,5 % in het eerste kwartaal) en droeg dus ook bij tot de daling van de tota-le inflatie.

1 De gemiddelde inflatie voor een kwartaal wordt berekend als de procentuele variatie van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het betrokken kwartaal ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde van de indexcijfers van het overeenstem-mende kwartaal van het voorgaande jaar.

2 Omwille van de vergelijkbaarheid met de evoluties in andere Europese landen gebeurt de analyse op grond van het geharmoni-seerd indexcijfer der consumptieprijzen (GICP).

80

85

90

95

100

105

110

115

120

95

100

105

110

115

GICP (linkerschaal) Onderliggende inflatie (linkerschaal) Energiedragers (rechterschaal)

Page 8: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

8

Grafiek 2: Recent verloop van de totale inflatie, de onderliggende inflatie en de consumptieprijzen voor energiedragers (Veranderingspercentage ten opzichte van de overeenstemmende maand van het voorgaande jaar)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

Tussen het tweede kwartaal 2013 en het tweede kwartaal 2014, kunnen voor de vijf grote productgroepen van het GICP de volgende prijsbewegingen opgemerkt worden:

• De consument betaalde in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 5,5 % minder voor energieproducten (te-gen -3,6 % in het eerste kwartaal 2014). De inflatie voor energie is al voor het zesde kwartaal op rij negatief. De negatieve bijdrage van deze productgroep tot de totale inflatie is dit kwartaal lichtjes groter geworden en kwam uit op -0,6 procentpunt.

• De inflatie voor de diensten versnelde voor het vierde kwartaal op rij en steeg van gemiddeld 1,7 % in het tweede kwartaal 2013 tot 2,5 % in het tweede kwartaal 2014. Deze productgroep, die het grootste gewicht heeft in de consumptiekorf (39,5 %), leverde de voornaamste bijdrage tot de totale inflatie (1,0 procent-punt).

• Ten opzichte van het tweede kwartaal 2013, kostten bewerkte levensmiddelen 2,8 % meer (tegenover een inflatie van 2,3 % in het eerste kwartaal 2014). Deze producten leverden een positieve bijdrage van 0,4 pro-centpunt tot de totale inflatie.

• De inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen is sterk gedaald en werd zelfs negatief voor het eerst sinds het vierde kwartaal 2011. De niet-bewerkte levensmiddelen werden 1,8 % goedkoper dan een jaar eerder (als gevolg van een basiseffect voor groenten en fruit en hogere prijzen in het eerste semester 2013). On-danks het beperkte gewicht in de consumptiekorf (8,2 %) bedroeg de impact van deze productgroep op de inflatie -0,2 procentpunt.

• Het prijsstijgingstempo van de niet-energetische industriële goederen daalde verder tot gemiddeld 0,6 % in het tweede kwartaal 2014. Deze productgroep droeg voor 0,2 procentpunt bij tot de totale inflatie.

De vertraging van de inflatie voor niet-energetische industriële goederen kon de toename van de inflatie voor de dien-sten en de bewerkte levensmiddelen niet compenseren. Dit leidde tot een toename van de onderliggende inflatie wel-ke het afgelopen kwartaal gemiddeld 1,9 % (tegenover 1,7 % in het vorige kwartaal) bedroeg.

-25

-20

-15

-10

-5

0

5

10

15

20

25

30

35

-5

-4

-3

-2

-1

0

1

2

3

4

5

6

7

Totale inflatie (linkerschaal) Onderliggende inflatie (linkerschaal) Energiedragers (rechterschaal)

Page 9: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

9

Het voortschrijdende gemiddelde over vier maanden van de gezondheidsindex3, kwam in juni uit op 100,47 (index 2013=100). De spilindex, die nu vastligt op 101,02, werd dus niet overschreden.4

Tabel 1: Recent verloop van de inflatie voor het geharmoniseerde indexcijfer der consumptieprijzen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

2011 2012 2013 2013 2014 2014 - II

Gewicht1 II III IV I II apr mei juni

Energiedragers 17,0 6,0 -4,6 -5,4 -4,7 -5,5 -3,6 -5,5 -6,9 -4,9 -4,7 10,9 Bewerkte levensmiddelen 3,1 3,1 3,2 3,4 3,1 2,8 2,3 2,8 2,9 2,9 2,7 13,5 Niet-bewerkte levensmiddelena 0,2 3,4 4,4 6,8 4,4 1,7 0,5 -1,8 0,6 -2,5 -3,5 8,2 Diensten 1,9 2,5 1,9 1,7 1,9 2,1 2,2 2,5 2,7 2,4 2,3 39,5 Niet-energetische industriële goederen 1,0 0,9 0,8 0,8 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,7 0,7 27,9 p.m. Onderliggende inflatieb 1,8 2,1 1,7 1,7 1,8 1,8 1,7 1,9 2,0 1,9 1,8 80,9 p.m. Gezondheidsindexc 3,1 2,7 1,2 1,4 1,3 1,0 1,1 0,4 0,7 0,3 0,1 92,8 Totale inflatie 3,4 2,6 1,2 1,2 1,2 0,9 1,0 0,8 0,9 0,8 0,7 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek a Fruit, groenten, vlees en vis. b Gemeten aan de hand van het GICP, zonder niet-bewerkte levensmiddelen en energiedragers. c Nationale consumptieprijsindex, zonder tabak, alcoholhoudende dranken, benzine en diesel. 1 p.m. Gewicht in 2014 (in %)

Grafiek 3: Bijdrage tot de inflatie (In procentpunt, jaar- en kwartaalgemiddelden)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

3 De gezondheidsindex wordt berekend op basis van de nationale consumptieprijsindex (NCPI) waarvan de methode op verschil-lende punten, o.m. het gewichtenschema, verschilt van die van de GICP.

4 In haar meest recente inflatievooruitzichten gaat het Federaal Planbureau er van uit dat de spilindex pas in december 2014 op-nieuw overschreden zal worden.

-3

-2

-1

0

1

2

3

4

5

6

Niet-energetische industriële goederen Diensten Bewerkte levensmiddelen

Niet-bewerkte levensmiddelen Energie GICP

Page 10: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

10

I.2 Totale inflatie in de voornaamste buurlanden In het tweede kwartaal 2014 lag de inflatie op hetzelfde niveau (0,8 %) in België als in de buurlanden (tegenover ge-middeld 0,9 % in het vorige kwartaal voor de buurlanden en 1,0 % voor België). Net zoals België liet Frankrijk dit kwar-taal een inflatiecijfer van 0,8 % optekenen (tegenover 0,9 % in het vorige kwartaal). In vergelijking met ons land ver-toonde Duitsland een iets hogere inflatie: 0,9 % (tegenover 1,0 % in het vorige kwartaal). Na een sterke daling in het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014 (voornamelijk als gevolg van een basiseffect dat uitging van een tij-delijk hoog inflatiecijfer door de btw-verhoging naar 21 % in oktober 2012) stabiliseerde de inflatie van Nederland het afgelopen kwartaal op 0,4 %, het laagste niveau sinds het tweede kwartaal 20105.

Grafiek 4: Kwartaalevolutie van de totale inflatie en van de onderliggende inflatie in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

Tijdens de beschouwde periode is de onderliggende inflatie relatief stabiel gebleven in de buurlanden (gemiddeld 1,2 %), terwijl ze in dezelfde periode versnelde in België (van 1,7 % in het eerste kwartaal 2014 naar 1,9 % in het twee-de kwartaal). Daardoor is het verschil in onderliggende inflatie tussen België en de buurlanden toegenomen ten nadele van ons land, namelijk 0,7 procentpunt (tegenover 0,5 procentpunt in het vorige kwartaal). In Duitsland en Frankrijk bleef de onderliggende inflatie ongewijzigd met respectievelijk 1,4 % en 1,1 %, terwijl de vertraging in Nederland (die aan de gang is sinds het derde kwartaal 2013) zich verder zette (van 0,9 % in het eerste kwartaal 2014 naar 0,6 % in het tweede kwartaal 2014) 6.

5 Op basis van het GICP tegen constante btw- en accijnstarieven, dat voor België berekend wordt door de Algemene Directie Statis-tiek en gepubliceerd wordt door Eurostat wordt gepubliceerd, zou de totale inflatie in België 1,0 % hebben bereikt in het tweede kwartaal 2014 (in plaats van 0,8 %), tegenover 0,2 % in Frankrijk (in plaats van 0,8 %) en 0,1 % in Nederland (in plaats van 0,4 %). In Duitsland is er geen verschil te zien (0,9 %). In Frankrijk werd het normale btw-tarief op 1 januari 2014 opgetrokken van 19,6 % naar 20 %. Ook werd het middentarief verhoogd van 7 % naar 10 % (dit tarief geldt voor niet-bewerkte agrarische producten en voor een beperkt aantal diensten zoals een restaurantmaaltijd).

6 In België zou de onderliggende inflatie bij constante indirecte belastingen 1,8 % hebben bereikt (in plaats van 1,9 % nu), tegenover 0,5 % in Frankrijk (in plaats van 1,1 %) en 0,5 % in Nederland (in plaats van 0,6 %). In Duitsland is er opnieuw geen verschil te zien (1,4 %).

-2

-1

0

1

2

3

4

5

6

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

Totale inflatie

België Duitsland Frankrijk

,00

,500

1,00

1,500

2,00

2,500

3,00

3,500

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

Onderliggende inflatie

Nederland Gemiddelde buurlanden

Page 11: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

11

Tabel 2: Inflatie voor het GICP en zijn productgroepen in België en in de voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal 2014

(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

België Gemiddelde buur-landen Duitsland Frankrijk Nederland

Gewicht 2014 (in %)

België Gemiddelde buurlanden

Energie -5,5 -0,3 -0,8 0,5 -0,2 10,9 11,1 Bewerkte levensmiddelen 2,8 2,0 2,9 1,1 0,9 13,5 12,0 Niet-bewerkte levensmiddelen -1,8 -2,1 -2,0 -2,1 -2,3 8,2 6,4 Diensten 2,5 1,7 1,5 2,0 1,2 39,5 43,9 Niet-energetische industriële goederen 0,6 0,0 0,4 -0,4 -0,3 27,9 26,6 Onderliggende inflatie 1,9 1,2 1,4 1,1 0,6 80,9 82,5 GICP 0,8 0,8 0,9 0,8 0,4 100,0 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

In het tweede kwartaal 2014 was er dus geen verschil inzake totale inflatie tussen België en de buurlanden Wat de ge-middelde inflatie voor de productgroepen betreft, zijn er toch verschillen te merken tussen België en de buurlanden. Tijdens de beschouwde periode vertoonde België namelijk een hogere inflatie voor diensten, niet-energetische indu-striële goederen en bewerkte levensmiddelen. Al die productgroepen droegen bij tot het inflatieverschil ten nadele van ons land, met respectievelijk 0,3 procentpunt, 0,2 procentpunt en 0,1 procentpunt. Tegelijkertijd kwam de inflatie voor energieproducten op een veel lager niveau uit in België (als gevolg van de btw-verlaging op elektriciteit vanaf april 2014). Deze groep leverde dus een belangrijke bijdrage aan het inflatieverschil ten voordele van ons land, namelijk 0,6 procentpunt. De negatieve bijdragen van de andere productgroepen werden daardoor volledig gecompenseerd. Ten slotte bleek de impact van de niet-bewerkte levensmiddelen bijna nihil te zijn.

Grafiek 5: Bijdrage van elke component van het GICP aan het inflatieverschil tussen België en de voornaamste buurlanden (In procentpunt)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

-1,500

-1,00

-,500

,00

,500

1,00

1,500

2,00

2,500

Niet-energetische industriële goederen Diensten Bewerkte levensmiddelenNiet-bewerkte levensmiddelen Energie Geheel GICP

Page 12: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

12

II Inflatie voor energie in het tweede kwartaal 2014 II.1 Inflatie voor energie in België Na een negatieve jaarinflatie van gemiddeld -4,6 % in 2013 daalden de consumptieprijzen voor energie met 3,6 % op jaarbasis in het eerste kwartaal 2014. De negatieve inflatie van de energieproducten werd opnieuw meer uitgesproken in het tweede kwartaal 2014, met een daling van gemiddeld 5,5 % op jaarbasis.

De bijdrage van de energieproducten tot de totale inflatie blijft dus negatief en draagt dus sterk bij tot de vertraging van de totale inflatie. In het tweede kwartaal 2014 kwam de bijdrage van deze productgroep uit op -0,6 procentpunt op een totale inflatie van 0,8 % (tegenover een bijdrage van -0,4 procentpunt in het eerste kwartaal 2014). Dit is vooral te danken aan de sterke daling van de prijzen van elektriciteit op jaarbasis, ten gevolge van de daling van het btw-tarief van 21 % naar 6 %. Zonder deze daling zou de inflatie voor energie uitgekomen zijn op -2,4 %.

Tabel 3: Recent verloop van de consumptieprijzen voor energiedragers (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

2011 2012 2013 2013 2014 2014 - II

Bijdrage1 Gewicht2 II III IV I II apr mei juni

Vaste brandstoffen 2,6 3,9 3,4 3,6 3,9 3,1 2,3 1,1 1,1 1,1 1,2 0,01 0,6 Vloeibare brandstoffen 27,8 10,1 -5,9 -7,7 -5,3 -6,8 -6,7 -1,8 -4,5 -0,1 -0,8 -0,22 14,1 Brandstoffen voor wegvervoer 15,6 6,5 -4,6 -5,5 -4,6 -6,1 -4,7 -1,3 -3,5 -0,5 0,1 -0,52 38,7 Gas 19,1 8,0 -8,5 -9,2 -9,5 -8,5 -2,7 -5,1 -5,6 -4,6 -5,1 -1,06 20,9 Elektriciteit 11,8 1,9 -0,9 -0,8 -1,0 -1,7 -1,0 -14,3 -14,5 -14,4 -14,1 -3,72 25,8 Energie 17,0 6,0 -4,6 -5,4 -4,7 -5,5 -3,6 -5,5 -6,9 -4,9 -4,7 -5,50 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in 2014 (in %)

De evolutie van de olieprijzen op de internationale markten bepaalt grotendeels de variaties in de consumptieprijzen van huisbrandolie en motorbrandstoffen. De prijzen voor elektriciteit en gas werden vanaf oktober 2013 losgekoppeld van de olieprijs7. Na een daling van gemiddeld 1,1 % tussen het vierde kwartaal 2013 en het eerste kwartaal 2014 steeg de olieprijs in USD opnieuw (+1,5 % in vergelijking met het vorige kwartaal) tot gemiddeld 110 USD/vat het afgelopen kwartaal. Vergeleken met een jaar voordien is de gemiddelde prijs van een vat Brentolie ook toegenomen met 6,3 % in het tweede kwartaal 2014 (en zelfs met 8,8 % in juni). De waardestijging van de euro ten opzichte van de dollar het afgelopen kwartaal (+5,0 % in vergelijking met het tweede kwartaal 2013) beperkte de stijging van de prijzen van de aardolieproducten in euro. De olieprijs in euro bedroeg 80 EUR/vat in het tweede kwartaal 2014, of een stijging van 1,2 % tegenover het overeenstemmende kwartaal in 2013.

De stijging van de olieprijs tussen het eerste en het tweede kwartaal 2014 wordt grotendeels verklaard door de be-zorgdheid over het wereldwijde olieaanbod, als gevolg van het gewapende conflict in Irak. De geopolitieke spanningen tussen Oekraïne en Rusland (de voornaamste leverancier van olie aan Europa) hebben bovendien onzekerheid over de bevoorrading veroorzaakt. Tenslotte heeft ook de verwachte stijging van de vraag in 2014, voornamelijk vanuit Indië en China, bijgedragen tot de stijging van de prijs voor een vat. 8 9

7 Zoals in vorige rapporten aangehaald, nam de regering op 21 december 2012 (Belgisch Staatsblad van 15 januari 2013) twee ko-ninklijke besluiten aan die een exhaustieve lijst vastlegden met toegelaten criteria voor de indexering van de elektriciteits- en gas-prijzen door de leveranciers. Die criteria moeten er onder meer voor zorgen dat de indexeringsparameters de reële kosten van de energieleveranciers beter weergeven.

8 Insée, http://www.insee.fr/fr/themes/indicateur.asp?id=79

9 International Energy Agency, "IEA releases Oil Market Report for April, May, June".

Page 13: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

13

Grafiek 6: Consumptieprijzen voor energiedragers (Index 2008=100)

Bronnen: Insee10, EC, FOD Economie, AD Statistiek

De consumptieprijzen voor motorbrandstoffen en vloeibare brandstoffen (stookolie) lieten dit kwartaal een daling op-tekenen van respectievelijk 1,3 % en 1,8 % in vergelijking met hetzelfde kwartaal 2013 (tegenover respectievelijk -4,7 % en -6,7 % in het vorige kwartaal). Hoewel de inflatie voor deze twee energieproducten voor het zesde kwartaal op rij negatief was, was de prijsdaling het afgelopen kwartaal veel minder uitgesproken dan vroeger. De inflatie in juni be-droeg bovendien slechts -0,8 % voor vloeibare brandstoffen en was zelfs licht positief voor motorbrandstoffen (0,1 %). De gemiddelde maximumprijs voor diesel bedroeg dit kwartaal meer bepaald 1,44 EUR/liter (inclusief btw), een daling van 2 cent vergeleken met dezelfde periode in 2013. De gemiddelde maximumprijs van benzine (super 95) bereikte dit kwartaal 1,64 EUR/liter (inclusief btw), 1 cent minder dan een jaar eerder. De gemiddelde maximumprijs voor huis-brandolie (minder dan 2000 l) bedroeg in het tweede kwartaal 2014 op zijn beurt 0,84 EUR/liter (inclusief btw), of het-zelfde peil als een jaar voordien.

De consumptieprijzen voor gas en elektriciteit worden voornamelijk bepaald door de kost van de energiecomponent en de nettarieven (distributie en transport). Verschillende belastingen en taksen oefenen eveneens een aanzienlijke invloed uit op de prijsevolutie.11 12

10 De evolutie van de oliekoers is gebaseerd op de gegevens gepubliceerd door Insee, «International prices of imported raw materi-als - Brent crude oil (London) - Prices in euros per barrel».

11 Het gewicht van de verschillende componenten kan sterk verschillen naargelang het type klant (consumptieprofiel en spannings-niveau van de aansluitingen), de distributiezones, de regio’s en de leveranciers.

12 Om de prijsindex van elektriciteit en gas te berekenen, gebruikt de Algemene Directie Statistiek de gegevens van de CWaPE en de VREG, die tot januari 2014 met een maand vertraging werden geleverd. De indexen die daarop gebaseerd zijn, hadden dus betrek-king op de voorgaande maand. Dat was echter niet het geval voor Brussel, waar de gegevens voor de maand zelf al beschikbaar waren. Sinds februari 2014 bestaat er voor geen enkel gewest nog een vertraging voor de indexering van de variabele elektriciteits- en gascontracten. Voor de gegevens m.b.t. de vaste contracten is de vertraging van een maand nog van toepassing in het Vlaams en het Waals Gewest.

40

60

80

100

120

140

160

Electriciteit Gas Vloeibare brandstoffen Motorbrandstoffen Totaal energie Brent (euro)

Page 14: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

14

Zoals in de vorige rapporten al werd uitgelegd, keurt de CREG sinds exploitatiejaar 2008 de transporttarieven goed voor vier jaar. In 2012 werd er een nieuwe meerjaarlijkse tarifering (2012-2015) goedgekeurd. Toch werden de trans-porttarieven voor elektriciteit gewijzigd na de beslissing van de CREG van 16 mei 2013. De nieuwe tariefbeslissing van de CREG houdt voornamelijk een gedeeltelijke verschuiving van de tarieflasten van de producenten naar de afnemers van elektriciteit in. De transportkosten voor elektriciteit stegen bijvoorbeeld in juni 2013 en in januari 2014.

De CREG keurt sinds het exploitatiejaar 2009 de distributietarieven goed voor vier jaar. Toch worden ze geïndexeerd en kunnen ze in bepaalde gevallen worden aangepast wanneer er veranderingen in de kosten voor de netbeheerders op-duiken (steeds na goedkeuring door de CREG). Door een beslissing van de CREG werden de vierjaarlijkse tarieven voor de periode 2009-2012 verlengd tot eind 2014.13

De verkoopprijs van de energiecomponent wordt door de leveranciers vrij bepaald sinds de elektriciteits- en gasmarkt werd vrijgemaakt. Zo bepaalt elke leverancier voor zowel vaste als variabele contracten zijn eigen tariefformules, in-dexeringsparameters (die weliswaar moeten beantwoorden aan de criteria van het Koninklijk Besluit van 21 december 2012 vanaf 1 april 2013) en wegingscoëfficiënten. Daarnaast zijn de energieleveranciers voor de variabele contracten verplicht om alle wijzigingen in de prijsformules en tariefaanpassingen op voorhand ter controle bij de CREG in te die-nen (wet van 8 januari 2012)14 15. Sinds 1 januari 2013 moeten de leveranciers ook het aantal indexeringen van varia-bele contracten beperken tot vier keer per jaar (voor residentiële klanten en KMO's) bij het begin van elk kwartaal. De indexeringen van de variabele elektriciteits- en gascontracten werden op 1 april 2014 goedgekeurd voor de prijzen die in het tweede kwartaal van 2014 van toepassing zijn.

In vergelijking met een jaar voordien is de consumptieprijs voor elektriciteit sterk gedaald met gemiddeld -14,3 % in het tweede kwartaal 2014 tegenover -1,0 % in het vorige kwartaal. Deze daling laat zich grotendeels verklaren door de be-slissing van de federale regering16 om het btw-tarief op alle componenten van de elektriciteitsfactuur voor residentiële klanten te verlagen tussen april 2014 en december 2015 (datum waarop deze maatregel zal worden geëvalueerd). De-ze beslissing heeft een verlagend effect op de inflatie van april 2014 tot maart 2015.17 De btw op de federale bijdrage voor elektriciteit werd bovendien afgeschaft vanaf april 2014. 18

Tegen constante belastingtarieven zou de consumptieprijs van elektriciteit in het tweede kwartaal 2014 slechts met 2,2 % op jaarbasis zijn gedaald, terwijl dit in werkelijkheid 14,3 % was.

13 In het kader van de zesde Staatshervorming (bijzondere wet van 6 januari 2014) werd de bevoegdheid over de distributietarieven voor elektriciteit en gas overgeheveld naar de gewesten op 1 juli 2014. Deze bevoegdheid wordt voortaan uitgeoefend door de VREG (Vlaams Gewest), de CWaPE (Waals Gewest) en BRUGEL (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) als gewestelijke regulatorische overheden. Ze moeten de distributietarieven bepalen en goedkeuren. Aangezien de huidige tarieven tot 1 januari 2015 bevroren zijn zullen de nieuwe distributietarieven vanaf 1 januari 2015 van toepassing zijn. 14 Het gaat om de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektrici-teitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (van kracht sinds 21 januari 2012). Deze wet bevat met name het vangnetmechanisme, dat deze maatregelen omvat en dat op 31 de-cember 2014 afloopt maar verlengd kan worden.

15 In zijn laatste publicatie, getiteld “Overzicht en evolutie van de elektriciteits- en aardgasprijzen voor residentiële klanten en KMO’s”, deelt de CREG mee dat een aantal leveranciers een nieuwe versie van hun variabele contracten aanbieden aan nieuwe klanten. Deze nieuwe versies voorzien een aanpassing van de tariefformule, zijnde een verhoging van de vaste bijdrage.

16 "Interfederaal pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance" (goedgekeurd door het Overlegcomité op 17 december 2013).

17 Indien de overheid, na de evaluatie eind 2015, beslist de btw terug te verhogen tot zijn oorspronkelijk niveau (21 %), zal dit een verhogend effect hebben op de inflatie, met een impact van 0,4 procentpunt tijdens 12 maanden.

18 Zie wet van 15 mei 2014 betreffende de uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance.

Page 15: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

15

Op basis van de indicator "gemiddelde Belgische elektriciteitsfactuur"19 kan de evolutie van de verschillende compo-nenten van de elektriciteitsprijs worden geëvalueerd, namelijk de energiecomponent, de nettarieven en de taksen en belastingen.

De kost van de energiecomponent (inclusief de kosten voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling) nam op-nieuw af in het tweede kwartaal 2014 (-3,2 % in vergelijking met het eerste kwartaal 2014) tot gemiddeld 7,5 cents/kWh (of 38,0 % van de totale kostprijs voor elektriciteit voor een gemiddeld consumtieprofiel). Deze component is ook het afgelopen kwartaal gedaald op jaarbasis: -8,5 % ten opzichte van dezelfde periode in 2013 (tegenover een inflatie van -8,8 % in het eerste kwartaal 2014). Die dalende trend laat zich hoofdzakelijk verklaren door de verminde-ring van de waarden van de indexeringsparameters voor variabele contracten, de gemiddelde daling van de vaste ta-rieven en de marktdynamiek (substitutie-effect in het voordeel van goedkopere contracten) in het tweede kwartaal. De kosten voor de bijdragen voor groene energie en voor warmtekrachtkoppeling, die ongeveer 19,1 % van de ener-giecomponent uitmaken (ofwel 7,2 % van de totale elektriciteitsprijs), zijn met gemiddeld 2,0 % gestegen vergeleken met een jaar voordien20.

De nettarieven stegen opnieuw in het tweede kwartaal 2014 en bedroegen gemiddeld 10,8 cents/kWh. Ze maakten 54,6 % van de totale prijs voor elektriciteit uit. Hun prijsstijgingstempo op jaarbasis kwam dit kwartaal uit op 3,5 % (te-genover 4,6 % in het vorige kwartaal). De stijging van de nettarieven in het tweede kwartaal 2014 laat zich vooral ver-klaren door de sterke stijging van de transporttarieven in de drie gewesten (met een gewicht van 10,0 % in de totale prijs), met gemiddeld 21,9 % vergeleken met een jaar voordien. Die stijging komt voort uit de toepassing van nieuwe transporttarieven op federaal niveau op 1 januari 2014 (opgenomen in de indicator vanaf februari21), zoals hierboven vermeld. De distributietarieven (inclusief meting en telling) bleven over een jaar bijna stabiel.

De component taksen en toeslagen nam gemiddeld met 9,1 % af in het tweede kwartaal 2014 in vergelijking met een jaar voordien, door de daling van de federale bijdrage 2014 tot financiering van sommige openbare dienstverplichtin-gen en kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt.

Sinds 1 april werd de btw op elektriciteit tijdelijk verlaagd van 21 % naar 6 %, zoals hierboven aangehaald.

De sterke daling op jaarbasis van de consumptieprijzen voor elektriciteit in het tweede kwartaal 2014 is hoofdzakelijk het gevolg van de tijdelijke vermindering van de btw en, in mindere mate, van de daling van de verkoopprijs van de energiecomponent en de kosten van taksen en toeslagen, die gedeeltelijk gecompenseerd werd door een stijging van de nettarieven.

In het tweede kwartaal 2014 bedroeg de totale elektriciteitsfactuur van een doorsnee huishouden (jaarlijks verbruik van 3.500 kWh aan enkelvoudig tarief) gemiddeld 695 euro, een vermindering van 122 euro vergeleken met een jaar voordien22.

19De gebruikte methodologie voor het uitwerken van de indicator van de gemiddelde elektriciteitsfactuur voor de consument wordt uitgelegd in het "Jaarverslag 2011 van het Prijzenobservatorium".

20 Ter herinnering: de Belgische consument betaalt op zijn elektriciteitsfactuur een bijdrage groene energie (in de drie gewesten) en een bijdrage warmtekrachtkoppeling (alleen in Vlaanderen). Die worden vrij bepaald door de elektriciteitsleveranciers en dienen om de aankoopkosten van verplichte groenestroomcertificaten te recupereren (quota vastgelegd per decreet). Voor meer informa-tie: FOD Economie,"Eerste kwartaalverslag 2013 van het Prijzenobservatorium", INR.

21 Voor meer informatie over de gebruikte methode: FOD Economie, "Jaarverslag 2011 van het Prijzenobservatorium", INR.

22 Ter herinnering: de berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het GICP. Die benadering houdt rekening met een geschatte aankoopprijs (op jaarbasis) bij het ondertekenen van het contract. Die ge-schatte prijs is dus gebaseerd op een enkele waarde (de actuele waarde) van verschillende componenten in de door de energiele-veranciers gehanteerde prijzen, in tegenstelling tot de betalingsbenadering, die rekening houdt met het gemiddelde van de maandprijzen van de afgelopen12 maanden gewogen naargelang het maandelijkse verbruikshoeveelheden.

Page 16: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

16

Grafiek 7: Indicator voor een gemiddelde elektriciteitsfactuur en zijn componenten (Consumptieprofiel Dc1 - In cent/kWh)

Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie Opm 1: Op de elektriciteitsfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken en voor het transport. Opm. 2: De hoeveelheid gratis elektriciteit die in het Vlaamse Gewest wordt toegekend, werd opgenomen in de energiecomponent. Opm. 3: Sinds april 2014 is het btw-tarief van 21 % naar 6 % gedaald.

Voor de consumptieprijs voor gas moest de consument in het beschouwde kwartaal gemiddeld 5,1 % minder betalen op jaarbasis (tegenover een inflatie van -2,7 % in het vorige kwartaal).

Op basis van de evolutie van de indicator "gemiddelde Belgische gasfactuur" blijkt dat de energiecomponent van de gasprijs (inclusief transportkosten), die in het eerste kwartaal 2014 naar boven gericht was, in dit kwartaal met 7,3 % is gedaald in vergelijking met het vorige kwartaal. De enegiecomponent liet een negatieve inflatie van gemiddeld 8,1 % optekenen, tegenover -5,0 % in het vorige kwartaal. De energiecomponent kostte 3,5 cents/kWh (of 56,9 % van de to-tale gasprijs voor een gemiddeld consumtieprofiel) in het tweede kwartaal. De daling van deze kost laat zich hoofdza-kelijk verklaren door de wijzigingen in het aanbod van variabele gascontracten bij Electrabel23 in oktober 2013, de ver-mindering van de waarde van de indexeringsparameters voor variabele contracten, de gemiddelde daling van de vaste tarieven evenals de marktdynamiek in het afgelopen kwartaal.

De nettarieven (distributie, metingen en tellingen) bleven in het tweede kwartaal 2014 stabiel, zowel op jaarbasis (+0,1 %) als in vergelijking met het eerste kwartaal 2014 (+0,3 %). Ze maakten dit kwartaal gemiddeld 23,5 % uit van het totaalbedrag van de gasfactuur (1,4 cent/kWh).

Taksen en toeslagen lieten dit kwartaal een gemiddelde daling op jaarbasis optekenen van 5,9 %. Die negatieve inflatie laat zich verklaren door een neerwaartse herziening van de toeslag beschermde klanten voor 2014 bestemd voor de

23 Op 1 oktober 2013 introduceerde Electrabel, dat nog steeds rekening hield met een olie-index in de tariefformules voor gas, een nieuwe parameter in zijn gascontracten met variabele prijzen, TTF103 (Heren). Die parameter geeft de gasprijzen op de groothan-delsmarkt ESGM in Nederland weer (European Spot Gas Markets).

0

5

10

15

20

25

Energiecomponent Nettarieven Taksen en heffingen Btw

Page 17: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

17

financiering van de kost verbonden met de toepassing van maximumprijzen (zogenaamde sociale tarieven). Ter herin-nering, de federale bijdrage op gas is sinds 1 april niet meer onderworpen aan de btw (zie hierboven).24

Zo blijkt dat de afname op jaarbasis van de consumptieprijzen voor gas in het tweede kwartaal 2014 hoofdzakelijk te verklaren is door de daling van de energiecomponent en, in mindere mate, van de taksen en toeslagen. De nettarieven bleven onveranderd.

In het tweede kwartaal 2014 bedroeg de totale gasfactuur van een doorsnee huishouden (jaarlijks verbruik van 23.260 kWh) gemiddeld 1.426 EUR, een vermindering van 88 EUR vergeleken met een jaar voordien25.

Grafiek 8: Indicator voor een gemiddelde aardgasfactuur en zijn componenten (Consumptieprofiel D3, In cent/kWh)

Bronnen: Eigen berekeningen, VREG, CWaPE, BRUGEL, FOD Economie Opm. 1: Op de gasfactuur dekken de nettarieven de kosten voor het gebruik van de distributienetwerken. Opm. 2: De toeslag beschermde klanten en de federale bijdrage zijn (sinds april 2014) niet onderworpen aan btw.

In het tweede kwartaal 2014 leek de marktdynamiek (het aantal huishoudens dat van energieleverancier wisselde) zich in het Vlaams Gewest voort te zetten. Volgens de laatste statistieken van de VREG bedroeg het aandeel residentiële klanten in het Vlaams Gewest dat van leverancier veranderde in het tweede kwartaal 2014 3,1 % voor elektriciteit en 3,4 % voor gas (tegenover respectievelijk 3,8 % en 4,6 % in het vorige kwartaal26). De eerste gegevens van 2014 waren nog niet beschikbaar voor het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toen dit rapport werd opgesteld.

Volgens de laatst beschikbare cijfers van de VREG is het marktaandeel van de historische operator Electrabel in het beschouwde kwartaal in het Vlaams Gewest toegenomen. Deze vrij beperkte stijging (+0,1 procentpunt voor elektrici-

24 Zie de parlementaire werkzaamheden van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werk-gelegenheid en relance (B.S. 22 mei 2014).

25 Ter herinnering: de berekeningsmethode is gebaseerd op de verwervingsbenadering volgens de richtlijnen van Eurostat voor het GICP, en houdt geen rekening met de maandelijkse consumptieniveaus.

26 Ter herinnering: de cijfers van het eerste kwartaal van 2014 werden sterk beïnvloed door de resultaten van januari. 1 januari wordt, volgens de VREG, namelijk meestal beschouwd als een belangrijke overgangsdatum.

0

1

2

3

4

5

6

7

8

Energiecomponent Nettarieven Taksen en heffingen Btw (21 %)

Page 18: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

18

teit et +0,3 procentpunt voor gas) is de eerste sinds de invoering van het vangnetmechanisme in 2012. Dezelfde trend wordt waargenomen voor Luminus (gemiddeld +0,2). Het aandeel van Essent en Lampiris daalde lichtjes (met respec-tievelijk gemiddeld -0,2 en -0,1 procentpunt) terwijl het aandeel van Eni in Vlaanderen stabiel blijft. De gegevens van het Brussels en Waals gewest voor 2014 zijn nog niet beschikbaar.

Grafiek 9: Evolutie van het marktaandeel van de elektriciteits- (links) en gasleveranciers (rechts) op de residentiële markt, per gewest

(Aandeel in totaal aantal leveringspunten)

Bronnen: VREG, CWaPE, BRUGEL Opm.: De kwartaalgegevens geven de waargenomen situatie weer in de laatste maand van het kwartaal. Voor het tweede kwartaal 2014 gaat het dus om het marktaandeel van juni.

II.2 Inflatie voor energie in de voornaamste buurlanden Terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor energieproducten meer uitgesproken was in België (-5,5 % in het tweede kwar-taal 2014 tegen -3,6 % in het vorige kwartaal), bleek de prijsdaling in de buurlanden minder sterk te zijn en de prijzen kwamen slechts iets lager uit dan vorig jaar (gemiddeld -0,3 % tegen -1,5 % in het vorige kwartaal). Het inflatieverschil voor energieproducten is dus groter geworden ten voordele van België. Bovendien leverde deze productgroep de voornaamste bijdrage aan het verschil in totale inflatie tussen België en de buurlanden, namelijk 0,6 procentpunt ten voordele van ons land. In het tweede kwartaal 2014 lieten Duitsland (-0,8 % tegenover -1,9 % in het vorige kwartaal) en Nederland (-0,2 % tegenover -2,3 % in het vorige kwartaal) een negatieve inflatie voor energie optekenen, terwijl Frankrijk een positieve waarde kende (0,5 % tegenover -0,8 % in het vorige kwartaal)27.

27 Bij constante indirecte belastingen zou de inflatie voor energie in België -2,4 % bedragen hebben (in plaats van -5,5 % nu, als ge-volg van de btw-verlaging op elektriciteit (van 21 % naar 6 %) sinds april 2014), tegenover -0,4 % in Frankrijk (in plaats van 0,5 % nu, als gevolg van de btw-verhoging (van 19,6 % naar 20 %) in januari 2014 en de invoering van een nieuwe klimaat- en energiebijdrage op het gasverbruik van huishoudens in april 2014) en -1,7 % in Nederland (in plaats van -0,2 % nu, als gevolg van een verhoging van de accijnzen op alle energieproducten in januari 2014). In Duitsland is er opnieuw geen verschil te zien (-0,8 %).

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

K4-1

1K1

-12

K2-1

2K3

-12

K4-1

2K1

-13

K2-1

3K3

-13

K4-1

3K1

-14

K2-1

4K4

-11

K1-1

2K2

-12

K3-1

2K4

-12

K1-1

3K2

-13

K3-1

3K4

-13

K1-1

4K2

-14

K4-1

1K1

-12

K2-1

2K3

-12

K4-1

2K1

-13

K2-1

3K3

-13

K4-1

3K1

-14

K2-1

4

Vlaanderen Wallonië Brussel

Electrabel Luminus Nuon/Eni

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

K4-1

1K1

-12

K2-1

2K3

-12

K4-1

2K1

-13

K2-1

3K3

-13

K4-1

3K1

-14

K2-1

4K4

-11

K1-1

2K2

-12

K3-1

2K4

-12

K1-1

3K2

-13

K3-1

3K4

-13

K1-1

4K2

-14

K4-1

1K1

-12

K2-1

2K3

-12

K4-1

2K1

-13

K2-1

3K3

-13

K4-1

3K1

-14

K2-1

4

Vlaanderen Wallonië Brussel

Essent Lampiris Andere

Page 19: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

19

Grafiek 10: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor energie in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

In het tweede kwartaal 2014 hebben vooral elektriciteit en, in mindere mate, gas bijgedragen tot een groter inflatie-verschil voor energie ten voordele van ons land. De andere energieproducten, met name motorbrandstoffen en smeermiddelen, hebben dit verschil iets verkleind.

Terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor elektriciteit beduidend hoger was in België (van -1,0 % in het eerste kwartaal naar -14,3 % in het tweede kwartaal 2014)28, vertraagde het prijsstijgingstempo van elektriciteit slechts in beperkte mate in de buurlanden (van 3,7 % in het vorige kwartaal naar gemiddeld 3,3 %). In Duitsland ging de inflatie voor elek-triciteit van 2,2 % naar 1,8 % tussen het eerste en het tweede kwartaal van dit jaar, tegenover van 7,5 % naar 7,1 %29 in Frankrijk, terwijl Nederland een minder negatieve inflatie voor energie kende (van -1,2 % naar -0,9 %).

Naast de vergelijking van de prijsevolutie op jaarbasis werd het prijsniveau van elektriciteit ook geanalyseerd in België en in de buurlanden, op basis van cijfers gepubliceerd door de CREG30. In vergelijking met het gemiddelde van de buur-landen toont de methodologie van de CREG aan dat de Belgische consument 16,8 % minder betaalde in het tweede kwartaal 2014 voor de totale elektriciteitsfactuur (alle componenten, inclusief nettarieven, btw en heffingen). In het

28 Btw-verlaging op elektriciteit (van 21 % naar 6 %) sinds april 2014 in België. Op basis van vaste indirecte belastingen zou de infla-tie voor elektriciteit in België -2,2 % hebben bereikt in het tweede kwartaal 2014 (tegen 14,3 % nu).

29 De hogere inflatie in Frankrijk is te verklaren door de verhoging van elektriciteitsprijzen in augustus 2013 (van toepassing op de energiecomponent, de nettarieven en de heffingen) en door de btw-verhoging in januari 2014. Met vaste indirecte belastingen zou de inflatie voor elektriciteit in Frankrijk 6,1 % bedragen hebben in het tweede kwartaal 2014 (tegen 7,1 % nu).

30 De vergelijking van de energieprijzen tussen België en de buurlanden is gebaseerd op de methodologie van Frontier Economics die gehanteerd werd in de studie International comparison of electricity and gas prices for households en die verder ontwikkeld werd door de CREG. Voor meer informatie over deze publicaties en de methodologie zie FOD Economie,"Jaarverslag 2013 van het Prijzenobservatorium", INR. Voor elk land afzonderlijk, vergelijkt de CREG de prijzen op basis van drie contracten: het standaard aanbod bij de standaardleverancier, het goedkoopste aanbod, en het concurrentiële aanbod bij de tweede leverancier op de markt.

-20

-15

-10

-5

0

5

10

15

20

25

30

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden

Page 20: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

20

tweede kwartaal 2014 viel de totale elektriciteitsfactuur in België veel lager uit dan in Duitsland (-34 %)31. In vergelij-king met Nederland lagen de prijzen in België 1,5 % lager. Het omgekeerde geldt echter voor Frankrijk. De Belgische consument betaalde namelijk 19,6 % meer voor elektriciteit.

Terwijl de jaar-op-jaar prijsdaling voor gas meer uitgesproken was in België (-5,1 % in het tweede kwartaal 2014 tegen -2,7 % in het vorige kwartaal), zijn de gasprijzen lichtjes gedaald in de buurlanden (gemiddeld -0,3 % in dit kwartaal te-gen 0,0 % in het vorige kwartaal). In de beschouwde periode was de inflatie voor gas positief in Duitsland (met 0,2 % tegen 0,4 % in het vorige kwartaal), terwijl Frankrijk en Nederland een negatieve waarde kenden met respectievelijk -0,2 % en -1,5 % (tegen 0,4 % en -1,3 %).

Net zoals voor elektriciteit trekt de CREG ook een vergelijking van de gasprijzen tussen België en de buurlanden. In het tweede kwartaal 2014 moest de Belgische consument gemiddeld 6,4 % minder betalen voor de totale gasfactuur dan zijn buren. In vergelijking met elk buurland afzonderlijk betaalde de Belgische consument respectievelijk 5,7 %, 4,3 % en 17,3 % minder dan zijn Duitse, Franse en Nederlandse buren.

Wat aardolieproducten betreft, lieten alle beschouwde landen in dit kwartaal een jaar-op-jaar prijsdaling optekenen. Zowel voor vloeibare brandstoffen als voor motorbrandstoffen en smeermiddelen was de gemiddelde daling meer uit-gesproken in de buurlanden (respectievelijk -3,2 % en -1,9 %) dan in België (respectievelijk -1,8 % en -1,3 %)32.

Tabel 4: Inflatie voor energie en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal 2014

(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

België Gemiddelde buurlanden Duitsland Frankrijk Nederland

Gewicht 2014 (in %)

België Gemiddelde buurlanden

Vaste brandstoffen 1,2 -0,2 -2,5 3,1 Nb 0,6 0,9 Vloeibare brandstoffen -1,8 -3,2 -2,9 -3,8 0,0 14,1 8,8 Brandstoffen voor wegvervoer -1,3 -1,9 -2,2 -2,3 1,0 38,7 39,5 Gas -5,1 -0,3 0,2 -0,2 -1,5 20,9 15,5 Elektriciteit -14,3 3,3 1,8 7,1 -0,9 25,8 26,9 Energie -5,5 -0,3 -0,8 0,5 -0,2 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Nb: niet beschikbaar.

31 Om de investeringen in hernieuwbare energiebronnen te financieren, heeft Duitsland de belastingen op elektriciteit verhoogd in het begin van 2013.

32 Naast de vergelijking van de prijsevolutie op jaarbasis (net zoals voor elektriciteit en gas) kan het prijsniveau van aardoliepro-ducten ook geanalyseerd worden in België en in de buurlanden, op basis van cijfers gepubliceerd door de Europese Commissie. Uit deze gegevens blijkt dat het prijsniveau in het tweede kwartaal 2014 min of meer op hetzelfde niveau lag in België en in de voor-naamste buurlanden. Voor benzine (eurosuper 95) en diesel waren de prijzen respectievelijk 0,6 % en 1,8 % hoger in België, terwijl de Belgische consument 6,5 % minder moest betalen voor huisbrandolie.

Page 21: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

21

III Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 III.1 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in België De grondstoffennoteringen voor bewerkte levensmiddelen waren, na hun scherpe daling tussen december 2012 en augustus 2013 (-17,4 %), opnieuw opwaarts gericht tussen augustus 2013 en maart 2014 (+4,7 %). Sindsdien daalden de grondstoffenprijzen (uitgedrukt in euro), om in juni 2014 3,6 % lager te noteren dan drie maanden voordien. Ze kwamen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 10,7 % lager uit dan een jaar eerder. Zowel de dalende graan-33 en zuivelprijzen op de Europese interne markt, als de afnemende Europese prijs voor witte suiker, liggen aan de grondslag hiervan.

Grafiek 11: Prijsverloop in de voedingskolom (Index 2008=100)

Bronnen: EC, IMF, FOD Economie, AD Statistiek, NBB (a) Voor de grondstoffenprijzen werd op basis van de gegevens betreffende de Europese interne marktprijzen (granen, melk, eieren, en vetten), de grondstoffenprijzen van het IMF (cacao, koffie en vetten) en de gemiddelde Europese prijs voor witte suiker (verkoopprijzen van de suikerraffina-derijen voor bulkproducten, beschikbaar vanaf juli 2006 tot april 2014, en geëxtrapoleerd aan de hand van de afzetprijs van de suikerindustrie in de Eurozone – 17 landen, en de laatste maand constant gehouden) een index samengesteld die het gemiddelde verloop van de voedingsgrondstof-fennotering weergeeft. (b) Voor de berekening van de index betreffende de afzetprijzen werd een gewogen gemiddelde gemaakt van enerzijds de afzetprijzen voor de binnenlandse Belgische markt (voor de sectoren NACE 1040 Oliën en vetten, 1050 Zuivelproducten, 1060 Maalderijproducten, 1070 Bakkerijpro-ducten, 1080 Andere voedingsmiddelen en 1100 Dranken) en anderzijds de (via Eurostat beschikbare) afzetprijzenstatistiek van dezelfde sectoren voor de Eurozone (17 landen). De in de detailhandel verkochte goederen worden immers zowel in België als in het buitenland geproduceerd. Aan beide reeksen werd, op basis van de input-outputtabellen, een gewicht toegekend van respectievelijk 60 % en 40 % (overeenkomstig het interme-diair verbruik van bewerkte voedingsproducten van Belgische en buitenlandse oorsprong in de detailhandel). Voor het samenstellen van de index werden de gewichten van de betreffende sectoren binnen het GICP gebruikt.

33 Zo zouden onder andere de gunstige oogstverwachtingen in de Europese Unie hierin een rol kunnen spelen (European Commis-sion, “Short-Term Outlook for the EU arable crops, meat and dairy markets in 2014 and 2015”, Summer 2014).

65

75

85

95

105

115

Internationale noteringen voedingsgrondstoffen in euro, gewogen aan de hand van de consumptie in België (a)Afzetprijs van voedingsindustrie, gewogen aan de hand van de consumptie in België (b)Consumptieprijs bewerkte levensmiddelen

Page 22: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

22

De afzetprijzen van de voedingsindustrie lijken zich de laatste maanden gestabiliseerd te hebben op een hoog niveau. Ze noteerden in april-mei 201434 1,8 % hoger dan een jaar voordien. De consumptieprijzen voor bewerkte levensmid-delen kwamen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % hoger uit dan in de overeenstemmende periode 2013. Voor het eerst sinds begin 2013 is er sprake van een versnelling van het inflatieritme (in het eerste kwartaal 2013 be-droeg de inflatie nog 3,4 %).

Zowel voor tabak, zuivelproducten, alcoholvrije dranken, oliën en vetten en andere voedingswaren (hoewel voor deze laatste categorie de inflatie negatief bleef) versnelde het prijsstijgingstempo in vergelijking met het voorgaande kwar-taal. De inflatie voor alcoholhoudende dranken en brood en granen vertraagde daarentegen, terwijl de prijzen voor suiker, jam en chocolade ook in het tweede kwartaal 2014 op hetzelfde niveau bleven als een jaar eerder.

Tabel 5: Recent verloop van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

2011 2012 2013 2013 2014 2014 – II

Bijdrage1 Gewicht2 II III IV I II apr mei juni

Tabak 1,4 3,6 4,2 3,7 3,5 4,5 5,9 8,8 9,0 8,7 8,6 1,56 18,3 Alcoholhoudende dranken -0,4 1,8 5,2 5,1 5,6 5,9 4,8 4,1 4,3 4,4 3,7 0,64 15,8 Zuivelproducten 2,7 2,6 2,2 2,0 2,1 3,0 3,1 3,7 3,7 3,5 3,8 0,54 15,0 Alcoholvrije dranken 4,8 2,8 1,1 1,1 1,0 0,5 -0,1 1,3 1,3 1,3 1,3 0,14 10,5 Brood en granen 4,5 2,9 2,9 3,7 3,2 1,7 0,5 0,0 0,2 0,2 -0,2 0,01 24,2 Oliën en vetten 8,4 3,9 2,4 2,7 3,2 2,4 0,5 0,7 0,7 1,0 0,3 0,02 2,7 Suiker, jam, chocolade 6,1 4,9 3,4 4,5 2,9 1,8 0,0 -0,1 -0,4 0,0 0,0 -0,02 8,7 Andere voedingswaren 3,1 3,9 1,7 3,1 0,9 -0,1 -1,2 -0,9 -0,8 -1,0 -0,9 -0,05 4,9 Bewerkte levensmiddelen 3,1 3,1 3,2 3,4 3,1 2,8 2,3 2,8 2,9 2,9 2,7 2,85 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in de groep in 2014 (in %)

Met een impact van 1,6 procentpunt in het tweede kwartaal 2014 droeg tabak voor ruim de helft bij tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen. Voor het derde kwartaal op rij versnelde de inflatie en bedroeg ze gemiddeld 8,8 %. Zo werd losse tabak in het tweede kwartaal 2014 12,1 % duurder. In juni 2014 waren de prijzen voor losse tabak en siga-retten al met respectievelijk 5,4 % en 4,8 % toegenomen ten opzichte van januari 2014. Na de accijnsverhogingen voor sigaretten en rooktabak in 2013 (op 1 februari 2013 en 1 juli 2013) werden de accijnzen op 1 januari 201435 opnieuw verhoogd. Mochten de indirecte belastingen (btw en accijnzen) constant gebleven zijn, dan zou de inflatie voor tabaks-producten in het tweede kwartaal 2014 uitgekomen zijn op 6,1 %36.

De bijdrage van de alcoholische dranken tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen liep in het tweede kwartaal 2014 op tot 0,6 procentpunt. Het inflatietempo nam nochtans voor de tweede keer op rij af ten opzichte van het voor-gaande kwartaal, en kwam uit op gemiddeld 4,1 %. Vermout (+13,3 %), jenever (+8,9 %), Beaujolais (+7,9 %), roséwijn (+6,7 %), trappistenbier (+6,6 %), kant-en-klare cocktails (+6,5 %) en pilsbier in blik (+5,3 %) werden opvallend duurder. Zonder wijziging van de indirecte belastingen zou de inflatie voor alcoholische dranken uitgekomen zijn op 3,1 %. Naast de accijnsverhogingen voor alcoholische dranken (op 5 augustus 2013 voor bier en wijn) hebben ook de prijsverhogin-gen door de producent hun impact gehad op het inflatiepeil37.

34 De meest recente gegevens dateren van mei 2014.

35 Op 1 januari 2014 werden de bijzondere accijnzen op sigaretten en rooktabak opgetrokken. Voor sigaretten bedroeg de (gewo-ne) accijns 45,84 % en 6,8914 EUR per 1000 stuks, terwijl de bijzondere accijns 4,57 % en 16,70 EUR per 1000 stuks bedroeg (tegen-over 15,10 EUR per 1000 stuks voordien). Voor rooktabak bedroeg de gewone accijns 31,50 % en 0,00 EUR per kg, terwijl de bijzon-dere accijns 0,00 % en 14,50 EUR per kg bedroeg (tegenover 12,50 EUR per kg voordien).

36 De Europese afzetprijs voor de vervaardiging van tabaksproducten lag in de periode april-mei 2014 4,6 % hoger dan een jaar voordien.

37 De Belgische afzetprijzen voor gedistilleerde dranken (o.a. jenever) en bier lagen in de periode april-mei 2014 respectievelijk 7,6 % en 3,2 % hoger dan tijdens de overeenstemmende periode een jaar eerder. De Europese afzetprijzen voor gedistilleerde dranken bleven daarentegen stabiel, terwijl die voor wijn en bier respectievelijk 4,3 % en 3,5 % hoger uitkwamen.

Page 23: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

23

Voor de zuivelproducten, waarvoor de bijdrage tot de inflatie van de bewerkte levensmiddelen 0,5 procentpunt be-droeg, nam de jaar-op-jaar prijsstijging in het tweede kwartaal 2014 toe tot 3,7 %, tegenover 3,1 % het voorgaande kwartaal. Vooral voor volle (+10,9 %) en halfvolle (+8,4 %) melk diende de consument meer te betalen, wat het gevolg is van de sterk toegenomen melkprijs die de melkveehouder ontvangt (+59,0 % tussen juli 2012 en december 2013, toen de melkprijs, uitbetaald aan de melkveehouder, zich op een hoogtepunt bevond; de laatste maanden is de melk-prijs opnieuw neerwaarts gericht en deze kwam in mei 2014 alweer 9,2 % lager uit dan eind 201338). De laatste maan-den lijkt de consumptieprijs van volle melk zich gestabiliseerd te hebben op een hoog niveau, terwijl halfvolle melk sinds april 2014 0,8 % goedkoper werd. De consumptieprijzen voor volle en halfvolle melk reageren vooralsnog heel beperkt op de dalende vergoeding aan de melkveehouder. Op jaarbasis waren eieren in het tweede kwartaal 2014 3,2 % goedkoper in de winkel, maar toch betaalde de consument al 4,9 % meer in juni 2014 dan in september 2013, toen de eierprijs zich op het meest recente dieptepunt bevond. De (producenten)prijs op de markt van Kruishoutem kwam in het tweede kwartaal 2014 echter 14,1 % hoger uit dan een jaar voordien.

Het inflatieritme voor alcoholvrije dranken nam het afgelopen kwartaal opnieuw toe, na vier kwartalen van vertragen-de inflatie op rij, en kwam in het tweede kwartaal 2014 uit op 1,3 % (tegenover -0,1 % tijdens het voorgaande kwar-taal). De impact op de inflatie van de bewerkte levensmiddelen bleef beperkt tot 0,1 procentpunt. Thee werd opval-lend duurder (+5,4 %), evenals gashoudend water (+4,8 %), terwijl koffiepads (-7,5 %, tegenover slechts -1,3 % voor gemalen koffie) en limonade met thee-extracten (-2,9 %) goedkoper werden. De internationale noteringen voor kof-fiebonen39 (uitgedrukt in euro) namen tussen februari 2011 en november 2013 enorm af (-54,8 %), kenden nadien een nieuwe prijsopstoot (+74,7 % tussen november 2013 en april 2014), maar lijken recentelijk opnieuw neerwaarts geori-enteerd (-10,4 % tussen april en juni 2014).

De consument diende tijdens de beschouwde periode 0,7 % meer te betalen voor oliën en vetten dan een jaar voor-dien (tegen een inflatie van 0,5 % in het voorgaande kwartaal). De consumptieprijs voor melkerijboter lag nog steeds hoger dan een jaar voordien (+5,8 %), hoewel deze de laatste maanden toch eerder stabiel lijkt te blijven. Ook margari-ne op basis van olijfolie was in het tweede kwartaal 2014 3,5 % duurder dan een jaar eerder. Maïsolie, gewone braad-margarine en olijfolie werden daarentegen goedkoper, namelijk respectievelijk -4,1 %, -3,0 % en -2,4 %. De olienoterin-gen op de internationale grondstoffenmarkt kwamen in het tweede kwartaal 2014 lager uit dan in de overeenstem-mende periode een jaar eerder: zonnebloemolie werd (uitgedrukt in euro) 26,8 % goedkoper, sojaolie 20,3 %, olijfolie 9,2 % en palmolie 0,5 %.

De prijzen voor brood en granen, met een gewicht van bijna een kwart binnen de bewerkte levensmiddelen, lagen in het tweede kwartaal 2014 op hetzelfde niveau als verleden jaar (nadat de inflatie in het tweede kwartaal 2013 nog 3,7 % bedroeg, vond er vier kwartalen op rij een vertraging plaats). Luikse wafels bijvoorbeeld waren in het tweede kwartaal 2014 7,2 % duurder in vergelijking met dezelfde periode een jaar voordien, maar zijn sinds december 2013 wel 3,2 % goedkoper geworden (in juni 2014). Spaghetti (-14,1 %), bloem (-10,2 %) en cornflakes (-5,4 %) kenden daar-entegen een opvallende prijsdaling. Cornflakes waren in juni 2014 al 6,1 % goedkoper dan een maand voordien. De grondstoffennoteringen van spaghetti en bloem, namelijk harde tarwe en broodtarwe, bieden een mogelijke verklaring voor de prijsdaling van deze twee producten. Harde tarwe was in juni 2014 immers 13,5 % goedkoper dan in septem-ber 2012, en ook voor broodtarwe daalde de prijs met 27,1 % sinds december 2012.

De inflatie voor suiker, jam en chocolade lag voor het vierde kwartaal op rij lager, en kwam in het afgelopen kwartaal uit op -0,1 % (tegen nog 4,5 % in het tweede kwartaal 2013). Pralines (+4,1 %), melkchocolade met praliné (+3,0 %) en melkchocolade (2,8 %) kostten meer voor de consument, terwijl chocopasta (-3,3 %) goedkoper werd. Hoewel de note-ringen voor witte suiker (i.e. bulkproducten van de suikerraffinaderijen), een van de belangrijkste grondstoffen voor suiker, jam en chocoladeproducten, neerwaarts gericht bleven (tussen januari 2013, toen de Europese prijs voor witte suiker zich op een hoogtepunt bevond, en april 2014, het meest recente cijfer, daalde deze met 22,2 %), namen de in-ternationale noteringen voor cacaobonen verder toe (in het tweede kwartaal 2014 lagen deze, uitgedrukt in euro, 27,4 % hoger dan in dezelfde periode een jaar voordien).

38 De meest recente gegevens dateren van mei 2014.

39 Berekend als 85 % other milds (arabica) en 15 % robusta.

Page 24: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

24

Op jaarbasis kwamen de prijzen voor andere voedingswaren (-0,9 %) nog steeds lager uit in het tweede kwartaal 2014, hoewel iets minder uitgesproken dan een kwartaal voordien (-1,2 %). Deze prijsdaling wordt o.a. veroorzaakt door to-matensoep, die in de beschouwde periode 12,2 % goedkoper werd. Zout werd daarentegen 9,4 % duurder.

III.2 Inflatie voor bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buurlanden Terwijl de inflatie voor bewerkte levensmiddelen in het eerste kwartaal 2014 op hetzelfde niveau lag in België als ge-middeld in de buurlanden (2,3 %), versnelde ze in het tweede kwartaal in België (tot 2,8 %) en vertraagde ze in de voornaamste buurlanden (tot gemiddeld 2,0 %). Het inflatieverschil voor bewerkte levensmiddelen was dus dit kwar-taal ten nadele van ons land, met een bijdrage van 0,1 procentpunt aan het verschil in totale inflatie. In Frankrijk bleef de inflatie voor bewerkte levensmiddelen op 1,1 % het afgelopen kwartaal, terwijl een vertraging van de inflatie voor deze groep van levensmiddelen was te zien in Duitsland (2,9 % tegen 3,4 % in het vorige kwartaal) en Nederland (0,9 % tegen 1,9 % in het vorige kwartaal).40

Grafiek 12: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlan-den

(Jaarlijks veranderingspercentage)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

40 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor bewerkte levensmiddelen 2,2 % bereikt hebben in België (in plaats van 2,8 % nu), 2,8 % in Duitsland (in plaats van 2,9 % nu), 1,0 % in Frankrijk (in plaats van 1,1 % nu) en 0,6 % in Nederland (in plaats van 0,9 % nu), voornamelijk als gevolg van wijzigingen inzake accijnzen op tabak en/of alcoholische dranken in alle buurlanden (met daarenboven een aanpassing van het btw-tarief in Frankrijk en van verbruiksbelastingen op mineraalwater en vruchtensappen in Nederland).

-1

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden

Page 25: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

25

In het tweede kwartaal 2014 hebben vooral tabak en, in mindere mate, wijn bijgedragen tot het inflatieverschil ten nadele van ons land.

Tussen het eerste en het tweede kwartaal 2014 versnelde de inflatie voor tabak in België van 5,9 % naar 8,8 %, terwijl ze in dezelfde periode gemiddeld afnam in de buurlanden (van 5,5 % naar 4,9 %). Deze vertraging van de inflatie in de buurlanden is vooral te wijten aan Nederland, waar de inflatie voor tabak daalde van 7,2 % in het vorige kwartaal naar 0,3 %41 in het tweede kwartaal. In Duitsland kwam de inflatie voor deze categorie iets lager uit (van 4,5 % in het vorige kwartaal naar 4,4 %), terwijl Frankrijk een hogere inflatie liet optekenen (van 6,6 % in het vorige kwartaal naar 6,9 %)42.

Hoewel de inflatie voor wijn dit kwartaal in België afnam (van 5,2 % in het vorige kwartaal naar 3,7 %), blijft ze hoger dan het gemiddelde van de buurlanden (van gemiddeld 2,1 % in het eerste kwartaal naar 1,9 % in het tweede). In Duitsland bereikte de inflatie voor wijn 1,2 % (tegen 1,4 % in het vorige kwartaal), in Frankrijk 2,7 % (tegenover 3,0 % in het vorige kwartaal) en in Nederland 0,9 % (net zoals in het vorige kwartaal).43

Wanneer geen rekening gehouden wordt met tabak en alcoholische dranken, dan zou de inflatie voor bewerkte le-vensmiddelen in het tweede kwartaal 2014 uitgekomen zijn op 1,0 % zowel in België als gemiddeld in de drie buurlan-den.

Tabel 6: Inflatie voor bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal 2014

(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

België Gemiddelde buurlanden Duitsland Frankrijk Nederland

Gewicht 2014 (in %)

België Gemiddelde buurlanden

Tabak 8,8 4,9 4,4 6,9 0,3 18,3 20,0 Wijnen 3,7 1,9 1,2 2,7 0,9 9,4 6,8 Gedistilleerde dranken 4,6 1,3 0,7 1,3 3,8 1,5 3,1 Bier 4,9 2,9 3,5 -0,8 3,6 5,0 5,5 Zuivelproducten 3,7 4,6 7,944 1,5 5,4 15,0 17,1 Mineraalwater, frisdranken en sappen 1,9 -0,2 0,8 -1,7 1,5 8,6 8,1 Koffie, thee en cacao -1,8 -2,7 -2,2 -3,0 -4,5 1,9 3,8 Brood en granen 0,0 0,4 1,3 -0,5 -0,1 24,2 18,9 Oliën en vetten 0,7 0,4 -0,2 1,4 0,7 2,7 2,9 Suiker, jam, chocolade -0,1 -0,2 1,8 -1,9 -1,2 8,7 8,5 Andere voedingswaren -0,9 -0,8 1,0 -3,1 -0,1 4,9 5,2 Bewerkte levensmiddelen 2,8 2,0 2,9 1,1 0,9 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

41 In Nederland kan de daling van de inflatie voor tabak toegeschreven worden aan het einde van het basiseffect dat uitging van de verhoging van de accijnzen op tabak in april 2013.

42 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor tabak 6,1 % bereikt hebben in België (tegen 8,8 % nu), 6,6 % in Frankrijk (tegen 6,9 % nu), 3,7 % in Duitsland (tegen 4,4 % nu) en 0,6 % in Nederland (tegen 0,3 % nu).

43 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou de inflatie voor wijn lager zijn geweest in België, Nederland en, in mindere mate, Frankrijk. Ze zou 2,9 % bedragen hebben in België, tegenover -0,4 % in Nederland en 2,3 % in Frankrijk (in plaats van respectievelijk 3,7 %, 0,9 % en 2,7 % nu). In Duitsland zou de inflatie ongewijzigd zijn gebleven (1,2 %).

44 In het tweede kwartaal 2014 lieten de zuivelproducten een hoge inflatie optekenen in Duitsland (+7,9 %). Dit hoge inflatiecijfer is het gevolg van de prijsstijging van alle zuivelproducten tussen mei en november 2013. Deze stijging was van toepassing op houdba-re melk, verse melk, gecondenseerde melk, room en wrongel.

Page 26: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

26

IV Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in het tweede kwar-taal 2014 IV.1 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België Het prijsstijgingstempo voor de groep van de niet-bewerkte levensmiddelen vertraagde fors gedurende de beschouw-de periode en liet zelfs een gemiddelde negatieve inflatie van -1,8 % optekenen. De inflatie voor de subcategorieën vlees en vis vertraagde: van respectievelijk 2,1 % en 3,9 % in het eerste kwartaal naar respectievelijk 1,2 % en 2,4 % het afgelopen kwartaal. Als gevolg van de uitgesproken negatieve inflatie voor groenten (-10,7 %) en fruit (-3,7 %), kende deze productgroep voor het eerst sinds het derde kwartaal 2011 een jaar-op-jaar prijsdaling. Ondanks het beperkte gewicht van de niet-bewerkte levensmiddelen in de totale productkorf (8,2 %) leverde de groep een negatieve bijdrage van 0,2 procentpunt aan de totale inflatie.

Tabel 7: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

2011 2012 2013

2013 2014 2014 – II Bijdrage1 Gewicht2

II III IV I II apr mei juni Vlees 2,2 2,3 4,0 4,6 4,5 3,2 2,1 1,2 1,3 1,3 1,0 0,63 54,4 Vis 1,6 4,4 3,7 5,1 3,8 3,3 3,9 2,4 2,5 2,7 2,1 0,28 12,2 Fruit -1,0 3,2 8,5 16,9 5,8 -1,5 -3,1 -3,7 5,9 -8,9 -7,3 -0,57 14,3 Groenten -4,6 5,9 2,9 6,1 3,6 -1,0 -3,2 -10,7 -6,0 -10,6 -15,4 -2,15 19,1 Niet-bewerkte levensmiddelen 0,2 3,4 4,4 6,8 4,4 1,7 0,5 -1,8 0,6 -2,5 -3,5 -1,81 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), 2 p.m. Gewicht in de groep in 2014 (in %)

Het prijsstijgingsritme voor vlees vertraagde voor het vierde kwartaal op rij en bedroeg gemiddeld 1,2 % tijdens de be-schouwde periode. Deze categorie leverde een positieve bijdrage van 0,6 procentpunt aan de inflatie van de product-groep. Voor runds- en kalfsvlees moest de consument gemiddeld 2,1 % meer betalen in vergelijking met het tweede kwartaal 2013 (tegen +3,6 % in het eerste kwartaal). Rundskarbonade steeg het meest in prijs: net geen 3,0 %. De infla-tievertraging voor rundvlees lijkt gelieerd aan de daling van de opbrengstprijzen die aan de producent worden uitbe-taald: de opbrengstprijs voor een AS2 karkas daalde met 0,3 % ten opzichte van vorig jaar (t.o.v. +1,6 % vorig kwartaal). Het prijsstijgingstempo van varkensvlees versnelde lichtjes gedurende de beschouwde periode tot gemiddeld 2,5 % (tijdens het eerste kwartaal van dit jaar bedroeg de inflatie 2,3 %).45 Varkensrib steeg het felst in prijs en kostte 2,6 % meer in vergelijking met het tweede kwartaal van vorig jaar. Ook de prijzen van afgeleide producten van rund- en var-kensvlees namen toe op jaarbasis: voor hamburger, gehakt en verse worst betaalde de consument respectievelijk 3,2 %, 2,7 % en 2,8 % meer. Tot slot valt op dat kippenborstfilet 2,9 % goedkoper werd in vergelijking met dezelfde pe-riode in 2013.

Ten opzichte van het eerste kwartaal 2014 vertraagde het prijsstijgingsritme voor vis tot gemiddeld 2,4 % over de be-schouwde periode (komende van 3,9 %), waardoor de opwaartse impact op de inflatie van onbewerkte levensmidde-len beperkt bleef tot 0,3 procentpunt. Binnen de categorie vis vallen echter tegengestelde prijsbewegingen te noteren. Bij de verse vissoorten moest de consument vooral voor zalm (+6,8 %) en forel (+3,6 %) meer betalen ten opzichte van vorig jaar. Ook gerookte zalm volgde dezelfde prijsbeweging: +4,8 %. Voor grijze garnalen moest dan weer 9,4 % min-der worden betaald. In de diepvriesafdeling versnelde de inflatie voor tijgergarnalen tot maar liefst 19,5 %.

Ook in het tweede kwartaal 2014, waren er jaar-op-jaar prijsdalingen voor fruit (wat reeds aan de gang is sinds het laatste kwartaal 2013): voor fruit betaalde de consument gemiddeld 3,7 % minder dan tijdens dezelfde periode vorig jaar. Deze categorie had zo een neerwaartse impact op de inflatie van onbewerkte levensmiddelen (-0,6 procentpunt). Hier was sprake van een basiseffect: de prijzen van veel fruit (en groenten) soorten lagen immers uitzonderlijk hoog gedurende de eerste jaarhelft van 2013 (door tegenvallende oogsten eind 2012 en begin 2013). Appelen van de soor- 45 De opbrengstprijs voor varkensvlees aan de varkenshouder nam met 1,6 % af in dezelfde beschouwde periode (t.o.v. -7,6 % vorig kwartaal).

Page 27: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

27

ten Granny en Golden werden respectievelijk 14,1 % en 13,6 % goedkoper in vergelijking met een jaar eerder. De prij-zen van peren Conférence gingen zelfs met 28,3 % naar beneden ten opzichte van het tweede kwartaal 2013. Ook voor meloenen (-14,3 %) en perziken (-13,9 %) moest de consument minder betalen. Een aantal citrusvruchten daalde eveneens in prijs in vergelijking met vorig jaar: pompelmoezen met -9,9 % en citroenen met -3,9 %. Aardbeien, tenslot-te, kostten tijdens de beschouwde periode 5,9 % minder dan tijdens de overeenstemmende periode in 2013.

Nog meer dan voor fruit, viel de oogst van vele groentesoorten gunstiger uit in vergelijking met vorig jaar. Het grotere aanbod had een neerwaarts effect op de prijzen met als gevolg dat groenten gemiddeld maar liefst 10,7 % goedkoper zijn geworden in vergelijking met dezelfde periode 2013. De negatieve bijdrage tot de totale inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen kwam uit op 2,2 procentpunt. In de versafdeling sprongen vooral de sterke prijsdalingen voor prei (-47,3 %), bloemkool (-41 %) paprika’s (-24,0 %), broccoli (-20,7 %), kropsla (-15,1 %), tomaten (-14,3 %), komkommers (-13,0%) en asperges (-12,3%) in het oog. 46 Enkel voor ajuin moest de consument 5,5 % meer betalen ten opzichte van het tweede kwartaal van vorig jaar. In tegenstelling tot de verse groenten zijn de prijzen voor groenten in conserven toegenomen: voor gepelde tomaten, erwtjes en maïs (in blik) moest de consument respectievelijk 7,4 %, 5,0 % en 4,3 % meer betalen ten opzichte van een jaar eerder.

De jaar-op-jaar prijsevolutie van aardappelen tenslotte vertoonde eveneens een dalende trend: aardappelen werden gedurende de beschouwde periode 17,4 % goedkoper in vergelijking met de overeenstemmende periode in 2013.

IV.2 Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in de voornaamste buur-landen Net zoals in België, werd voor de niet-bewerkte levensmiddelen in onze voornaamste buurlanden een negatieve infla-tie opgetekend in het tweede kwartaal 2014 van gemiddeld -2,1 % (tegenover 0,9 % vorig kwartaal). Voor het eerst sinds het laatste kwartaal 2009 werd voor elk van de buurlanden een jaar-op-jaar prijsdaling geconstateerd voor deze productgroep (respectievelijk -2,0 % in Duitsland, -2,1 % in Frankrijk en -2,3 % in Nederland). Hoewel de Belgische infla-tie voor deze productgroep (-1,8 % in het tweede kwartaal 2014) iets hoger uitkwam dan in elk van de buurlanden, was de bijdrage van de niet-bewerkte levensmiddelen aan het totale inflatieverschil, net zoals de voorbije twee kwartalen, verwaarloosbaar47.

46 De consumptieprijzen voor deze groenten volgen in grote mate de veilingprijzen die door vraag en aanbod tot stand komen op de Belgische veilingen (circa 85 % van de inheemse groenten worden immers verhandeld via producentenorganisaties). Volgens cijfers van de AD Statistiek zijn de veilingprijzen voor prei, bloemkool, paprika’s, broccoli, kropsla, tomaten, komkommers en asper-ges allen gedaald op jaarbasis.

47 Wijzigingen in indirecte belastingen hebben geen effect gehad op de inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buurlanden.

Page 28: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

28

Grafiek 13: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-bewerkte levensmiddelen in België en in de voornaamste buur-landen

(Jaarlijks veranderingspercentage)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

In onze voornaamste buurlanden vertraagde de inflatie voor alle productcategorieën binnen de niet-bewerkte levens-middelen, en vooral voor groenten was de daling van de inflatie opvallend. De inflatie voor groenten vertraagde ge-middeld genomen in onze buurlanden van 0,3 % tot -7,2 %, ten gevolge van een basiseffect volgend op de hoge prijzen in de eerste helft 2013, en leverde zo de belangrijkste bijdrage tot de negatieve inflatie voor niet-bewerkte levensmid-delen in onze buurlanden. De Belgische inflatie voor groenten vertraagde ook, maar de jaar-op-jaar prijsdaling was nog meer uitgesproken in België in het tweede kwartaal 2014 (-10,7 %). Alle andere categorieën (voornamelijk vlees, ge-volgd door vis en in mindere mate fruit) leverden dit kwartaal een ongunstige bijdrage aan het inflatieverschil voor de-ze productgroep voor ons land.

Tabel 8: Inflatie voor niet-bewerkte levensmiddelen en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlan-den voor het tweede kwartaal 2014

(Jaarlijks veranderingspercentage)

België Gemiddelde buurlanden Duitsland Frankrijk Nederland

Gewicht 2014 (in %)

België Gemiddelde buurlanden

Vlees 1,2 0,5 -0,2 1,0 0,5 54,4 50,1 Vis 2,4 0,6 2,1 -0,2 0,1 12,2 10,8 Fruit -3,7 -4,3 -0,3 -8,8 -5,7 14,3 16,9 Groenten -10,7 -7,2 -7,6 -7,1 -5,6 19,1 22,2 Niet-bewerkte levensmiddelen -1,8 -2,1 -2,0 -2,1 -2,3 100,0 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

-4

-2

0

2

4

6

8

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden

Page 29: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

29

V Inflatie voor diensten in het tweede kwartaal 2014 V.1 Inflatie voor diensten in België In het tweede kwartaal 2014 lagen de prijzen voor diensten gemiddeld 2,5 % hoger dan in hetzelfde kwartaal 2013. Dit betekende voor het vierde kwartaal op rij een versnelling van het prijsstijgingstempo voor deze productgroep (van 1,7 % in het tweede kwartaal 2013 tot 2,5 % in het tweede kwartaal 2014). Met een gewicht van 39,5 % leverde deze productgroep de grootste bijdrage tot de totale inflatie (1,0 procentpunt).

Vooral communicatiediensten (weliswaar door een minder uitgesproken negatieve inflatie, van -3,8 % in het eerste kwartaal 2014 naar -2,2 % in het tweede kwartaal 2014), huisvestingsdiensten (van 2,8 % naar 3,3 %) en overige dien-sten (van 1,7 % naar 2,1 % ) hebben bijgedragen tot de toename van de inflatie van diensten. Ook de inflatie voor rei-zen (van 3,0 % naar 3,8 %) kwam hoger uit dan in het eerste kwartaal 2014. Het prijsstijgingstempo voor de categorie vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging bleef stabiel (2,8 % in het eerste en tweede kwartaal 2014), terwijl de inflatie voor vervoerdiensten vertraagde (van 3,4 % naar 2,8 %).

Tabel 9: Recente verloop van de consumptieprijzen voor diensten (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

2011 2012 2013

2013 2014 2014 – II Bijdrage1 Gewicht2

II III IV I II apr mei juni Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging 2,6 2,9 2,5 2,4 2,3 2,9 2,8 2,8 2,8 2,9 2,8 0,78 27,9 Restaurants en cafés 2,8 2,7 2,9 2,8 2,8 3,0 2,9 3,0 3,0 3,0 2,9 0,49 16,3 Culturele diensten 2,0 5,0 2,3 1,9 1,4 3,2 2,9 2,3 1,9 2,7 2,3 0,10 4,5 Kapsalons en schoonheidsinstituten 2,7 2,2 2,7 2,8 2,5 2,8 3,0 2,8 2,9 2,7 2,8 0,10 3,4 Recreatieve sportdiensten 2,1 1,5 0,7 -0,1 0,6 1,8 1,7 2,7 2,5 2,8 2,9 0,07 2,4 Kantines 2,3 2,6 2,4 2,7 2,5 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 2,0 0,02 1,1 Droogkuis, verstelling en verhuur kledij 3,5 3,5 3,6 3,3 3,7 4,1 4,1 3,9 3,8 3,9 3,9 0,01 0,2 Herstelling audio en videoapparatuur 2,8 0,7 1,9 1,6 2,3 3,1 3,3 4,6 3,7 4,9 5,4 0,00 0,1 Huisvestingsdiensten 2,0 2,4 2,4 2,3 2,4 2,5 2,8 3,3 2,7 3,5 3,7 0,65 19,3 Huur 1,1 1,5 1,3 1,3 1,2 1,4 1,8 1,7 1,6 1,7 1,7 0,18 10,9 Huishoudelijke en andere diensten voor de woning 1,2 1,7 4,3 4,0 5,0 5,7 4,7 5,2 4,6 5,0 5,9 0,17 3,6

Riolering 8,3 11,4 3,4 3,4 3,3 3,3 8,5 9,7 9,7 9,7 9,7 0,10 1,0 Huisvuilophaling -0,8 1,2 1,4 1,5 0,5 0,5 0,5 18,5 0,5 27,5 27,5 0,08 0,4 Verzekering i.v.m. woning 7,7 5,7 6,4 6,8 7,0 5,5 4,0 3,8 3,5 3,5 4,2 0,08 2,1 Diensten onderhoud, herstelling woning 1,8 1,8 2,1 2,1 2,2 2,2 2,1 2,6 1,8 3,0 3,0 0,03 1,2 Andere diensten i.v.m. woning 2,5 2,7 3,1 3,0 3,4 3,7 3,7 4,1 3,6 4,3 4,4 0,01 0,2 Overige diensten 1,7 2,9 2,0 2,0 2,1 2,1 1,7 2,1 2,1 2,1 2,1 0,50 24,5 Sociale bescherming 3,1 3,8 2,3 2,2 2,4 2,4 1,7 2,9 2,9 2,9 2,9 0,25 8,3 Andere diensten, n.e.g. 1,6 6,4 1,4 1,4 1,4 1,7 2,0 1,7 1,7 1,8 1,7 0,06 3,5 Verzekering i.v.m. gezondheid 4,2 1,4 2,9 3,4 2,7 2,7 5,9 4,0 4,0 4,0 4,0 0,05 1,3 Ziekenhuizen 1,9 1,5 2,5 2,5 2,5 2,6 0,5 1,0 1,0 1,0 1,0 0,05 4,6 Medische en paramedische diensten -0,3 1,6 2,3 2,7 2,7 1,7 1,4 1,0 1,0 1,0 1,0 0,03 3,2 Onderwijs 0,4 2,4 0,8 0,5 0,5 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 0,03 1,6 Andere verzekeringen 1,5 1,0 4,0 3,7 5,1 5,9 4,9 5,8 5,8 5,8 5,8 0,03 0,5 Geneeskundige prestataties tandartsen 1,4 1,6 4,2 4,2 4,2 4,2 1,4 1,4 1,4 1,4 1,4 0,02 1,2 Financiële diensten, n.e.g. 1,8 -0,7 -0,6 -0,5 -0,5 -0,5 3,3 3,3 3,3 3,3 3,3 0,01 0,2 Vervoerdiensten 3,2 2,3 2,8 2,7 2,8 3,5 3,4 2,8 3,6 2,5 2,3 0,43 15,7 Onderhoud en herstellingen 3,8 2,3 3,8 3,5 3,9 5,1 4,8 4,1 4,4 3,9 4,1 0,28 7,0 Personenvervoer over de weg 3,5 2,6 0,2 0,3 0,7 0,7 4,5 3,6 3,7 3,7 3,3 0,04 1,2 Personenvervoer door de lucht 7,5 3,8 6,0 6,0 6,7 8,5 2,0 3,8 12,6 1,0 -2,2 0,04 1,0 Andere diensten voor privévoertuigen 4,0 2,0 1,8 2,2 1,2 1,3 1,5 1,1 1,4 1,0 1,0 0,03 3,1 Personenvervoer per spoor 0,6 2,9 1,8 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 1,7 0,02 1,2 Verzekeringen i.v.m. het vervoer 0,4 1,3 1,2 1,3 1,4 1,3 1,9 0,6 0,8 0,8 0,2 0,01 2,1 Andere vervoerdiensten 2,0 2,0 2,8 3,0 2,7 2,8 3,3 4,1 4,3 4,0 4,0 0,00 0,1 Reizen -0,5 3,6 -1,2 -4,3 0,9 -1,6 3,0 3,8 6,4 3,3 1,8 0,21 5,9 Pakketreizen -2,1 4,0 1,0 -1,7 2,2 0,3 2,5 5,2 8,5 5,6 1,8 0,21 4,3 Accommodatie 1,5 2,9 -2,3 -4,0 4,3 -3,5 4,5 -0,2 0,7 -2,6 1,4 0,00 1,6 Communicatie 0,5 -0,6 -2,9 -3,2 -2,2 -3,4 -3,8 -1,9 -0,9 -2,4 -2,3 -0,12 6,7 Posterijen 3,4 6,6 3,1 3,1 3,1 3,1 3,0 4,5 4,5 4,5 4,5 0,01 0,3 Telefoon- en faxtoestellen en -diensten 0,4 -1,0 -3,2 -3,5 -2,4 -3,7 -4,1 -2,2 -1,2 -2,7 -2,7 -0,14 6,5 Diensten 1,9 2,5 1,9 1,7 1,9 2,1 2,2 2,5 2,7 2,4 2,3 2,45 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), 2 p.m. gewicht in de groep in 2014 (in %)

Page 30: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

30

Met een bijdrage van 0,78 procentpunt werd de grootste bijdrage tot de inflatie van de productgroep diensten op-nieuw geleverd door de categorie vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging. De consument betaalde in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % meer voor diensten van deze categorie dan in dezelfde periode een jaar eerder. Voor een restaurant- of cafébezoek betaalde de consument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 3,0 % meer dan in het tweede kwartaal 2013. Deze subcategorie droeg door zijn grote gewicht het meeste bij tot de inflatie voor vrijetijdsbe-steding en lichaamsverzorging. Voor culturele diensten betaalde de consument in het tweede kwartaal 2014 gemid-deld 2,3 % meer dan een jaar eerder. Het afdrukken van digitale foto’s via het internet werd fors duurder (+15,8 %) terwijl de prijs voor een popconcert gemiddeld 9,9 % goedkoper was dan een jaar eerder. Binnen deze categorie bleef de inflatie voor de meeste subcategorieën min of meer stabiel, en de inflatieversnelling voor recreatieve sportdiensten (zoals een zwembadbezoek of een voetbalwedstrijd 1e klasse, van 1,7 % naar 2,7 %) werd gecompenseerd door een daling van de inflatie voor culturele diensten (van 2,9 % naar 2,3 %).

De consumptieprijzen voor huisvestingsdiensten lagen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 3,3 % hoger dan in het tweede kwartaal 2013, voor het vijfde kwartaal op rij een versnelling van het prijsstijgingstempo (van 2,2 % in eerste kwartaal 2013 tot 3,3 % in tweede kwartaal 2014). Met een bijdrage van 0,18 procentpunt leverde de werkelijke wo-ninghuur de grootste bijdrage tot de inflatie van deze categorie, voornamelijk door het grote gewicht. Zowel de private huur als sociale huur kenden een prijsstijging ten opzichte van het tweede kwartaal 2013 (respectievelijk 1,7 % en 2,1 % in het tweede kwartaal 2014). Voor huishoudelijke diensten voor het onderhoud van de woning diende de con-sument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 5,2 % meer te betalen dan een jaar eerder (tegenover 4,7 % in eerste kwartaal 2014). Zowel het uurtarief schoonmaken48 als een babysit zijn in prijs gestegen (respectievelijk +4,4 % en 6,6 %). Voor riolering bedroeg de inflatie in het tweede kwartaal 2014 9,7 %, wat voor het tweede trimester op rij een sterke versnelling van het prijsstijgingstempo betekende (komende van 3,3 % in het vierde kwartaal 2013). 49 Vooral de prijsstijging voor huisvuilophaling was opvallend in het tweede kwartaal 2014: +18,5 % tegenover 0,5 % in het eerste kwartaal 2014.50 Vooral deze drie laatste subcategorieën (huisvuilophaling, huishoudelijke diensten en riolering) heb-ben bijgedragen tot de versnelling van het prijsstijgingstempo van de huisvestingsdiensten.

Voor overige diensten kwam de inflatie in het tweede kwartaal 2014 uit op 2,1 %, een versnelling van het prijsstijgings-tempo (tegenover 1,6 % in het eerste kwartaal 2014). De consumptieprijzen voor sociale bescherming lagen in het tweede kwartaal 2014 2,9 % hoger dan in dezelfde periode in 2013. Zo was een verblijf in een rusthuis gemiddeld 3,5 % duurder dan een jaar eerder. Deze subcategorie heeft in grote mate gezorgd voor de versnelling van het prijsstijgings-tempo van deze diensten.

De consumptieprijzen voor vervoerdiensten lagen in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 2,8 % hoger dan in hetzelfde kwartaal van 2013. Voor het tweede kwartaal op rij betekende dit een vertraging van de inflatie (3,5 % in het laatste kwartaal 2013 en 3,4 % in het eerste kwartaal 2014). De grootste bijdrage tot de inflatie voor vervoerdiensten werd geleverd door onderhoud en reparatie met een inflatie van 4,1 % in het tweede kwartaal 2014. Voor olie verversen en het vervangen van remblokjes betaalde de consument respectievelijk gemiddeld 4,9 % en 4,2 % meer dan een jaar eerder. De subcategorie onderhoud en reparatie (van 4,8 % naar 4,1 %) heeft bijgedragen tot de vertraging van het prijsstijgingstempo voor vervoerdiensten, net zoals personenvervoer over de weg (van 4,5 % naar 3,6 %), andere dien-sten privévoertuigen (zoals huur bestelwagen, van 1,5 % naar 1,1 %) en verzekering in verband met vervoer (van 1,9 % naar 0,6 %).

Voor reizen betaalde de consument in het tweede kwartaal 2014 gemiddeld 3,8 % meer dan in hetzelfde kwartaal een jaar eerder. Deze prijsstijging komt bijna volledig op rekening van de pakketreizen, waarvoor de consument gemiddeld 5,2 % meer moest betalen in het tweede kwartaal 2014 in vergelijking met dezelfde periode in 2013.51 Buitenlandse 48 Dit is onder andere te wijten aan de prijsstijging voor dienstencheques (van 8,5 EUR naar 9 EUR) op 1 januari 2014.

49 In een groot aantal lokaliteiten werden de saneringsbijdragen recentelijk verhoogd waardoor de tarieven nu meer in lijn liggen met de gemiddelde tarieven in België.

50 Verschillende gemeenten hebben de bijdrage voor het containerpark en/of de kostprijs van vuilniszakken verhoogd.

51 De hogere inflatie in het tweede kwartaal 2014 heeft ondere andere te maken met de periode waarin de paasvakantie viel in 2013 en 2014. In 2014 viel de paasvakantie volledig in april, terwijl de paasvakantie in 2013 nog deels in maart viel.

Page 31: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

31

reizen waren gemiddeld 6,3 % duurder terwijl de consumptieprijzen voor citytrips gemiddeld 3,3 % hoger lagen. De versnelling van de inflatie van de categorie reizen is te wijten aan de versnelling van het prijsstijgingstempo van pakket-reizen (van 2,5 % naar 5,2 %).

De consumptieprijzen voor communicatie vertoonden in het tweede kwartaal 2014 opnieuw een jaar-op-jaar prijsda-ling, maar deze was minder uitgesproken dan de voorgaande kwartalen (-1,9 % in het tweede kwartaal 2014). Vooral de subcategorie telefoondiensten (van -4,1 % naar -2,2 %) heeft door zijn grote gewicht bijgedragen tot de mindere prijsdaling van de categorie communicatie. Een mobiel telefoongesprek was gemiddeld 10,7 % goedkoper dan een jaar eerder (-18,6 % in het eerste kwartaal 2014). Voor een telefoongesprek met een vast toestel daarentegen betaalde de consument gemiddeld 4,3 % meer (+8,6 % in het eerste kwartaal 2014).

V.2 Inflatie voor diensten in de voornaamste buurlanden In het afgelopen kwartaal versnelde de jaar-op-jaar prijstoename voor diensten gemiddeld in de buurlanden, met na-me van 1,5 % in het eerste kwartaal 2014 tot 1,7 % dit kwartaal (ter herinnering in België versnelde de inflatie van 2,2 % tot 2,5 %). Het inflatieverschil voor deze productgroep met België nam toe tot 0,8 procentpunt en de bijdrage van de diensten aan het totale inflatieverschil ten nadele van België liep op tot 0,3 procentpunt. In elk van de buurlan-den versnelde de diensteninflatie: in Duitsland ging ze van 1,3 % naar 1,5 %, in Frankrijk van 1,9 % naar 2,0 % en ten slotte in Nederland van 1,1 % naar 1,2 %.52

52 Bij ongewijzigde indirecte belastingen was de inflatie voor diensten in België, Nederland en min of meer ook in Duitsland hetzelf-de geweest als nu, in Frankrijk had de inflatie 1,1 % bedragen tegenover 2,0 % nu. De afwijking voor Frankrijk is een gevolg van de verhoging van het hoge btw-tarief en het middentarief (zie eerder).

Page 32: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

32

Grafiek 14: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor diensten in België en in de voornaamste buurlanden (Jaarlijks veranderingspercentage)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

Zoals in het eerste kwartaal 2014 droeg de categorie restaurants en cafés het afgelopen kwartaal het meeste bij tot het inflatieverschil voor diensten ten nadele van ons land, een gevolg van een hogere Belgische inflatie voor deze categorie (3,0 % tegenover 2,5 % in de buurlanden) gekoppeld aan het grotere gewicht van deze categorie in België. Pakketrei-zen, sociale bescherming (waartoe rusthuizen en peutertuinen behoren) en huishoudelijke en andere diensten in ver-band met woning (vb. uitgaven voor babysitdiensten en schoonmaakdiensten) hadden ook een relevante ongunstige bijdrage tot het inflatieverschil voor diensten.53 De categorieën huur en accommodatie hadden dit kwartaal de belang-rijkste bijdrage aan het inflatieverschil ten voordele van ons land.54

53 Daar waar België voor de categorie pakketreizen een duidelijk hogere inflatie kende dan het gemiddelde van de buurlanden is de ongunstige bijdrage van sociale bescherming vooral toe te schrijven aan het grotere Belgische gewicht van deze categorie. België had voor de categorie huishoudelijke en andere diensten in verband met woning zowel een hoger gewicht als een hogere inflatie.

54 De gunstige bijdrage van de categorie accommodatie was te wijten aan een aanzienlijke versnelling van de Nederlandse inflatie voor deze categorie (3,0 % tegenover -6,6 % vorig kwartaal). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl) kan dit verklaard worden door de hoge vraag naar accommodatie met Pasen dat dit jaar in april viel.

,00

,500

1,00

1,500

2,00

2,500

3,00

3,500

4,00

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden

Page 33: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

33

Tabel 10: Inflatie voor diensten en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal 2014

(Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij anders vermeld)

België Gemiddelde buurlanden Duitsland Frankrijk Nederland

Gewicht in 2014 (in %)

België Gemiddelde buurlanden

Vrijetijdsbesteding en lichaamsverzorging 2,8 2,3 2,1 2,6 1,8 27,9 20,7 Restaurants en cafés 3,0 2,5 1,8 3,2 1,9 16,3 9,9 Culturele diensten 2,3 1,2 0,8 1,5 2,4 4,5 3,7 Kapsalons en schoonheidsinstituten 2,8 2,8 3,8 1,6 1,8 3,4 2,3 Recreatieve sportdiensten 2,8 2,4 2,9 2,4 0,3 2,4 2,4 Kantines 2,0 2,3 3,0 1,9 2,6 1,1 1,9 Droogkuis, verstelling en verhuur kledij 3,8 1,5 1,4 1,8 1,8 0,2 0,3 Herstelling audio en videoapparatuur 4,6 2,8 1,7 2,5 6,9 0,1 0,2 Huisvestingsdiensten 3,3 1,8 1,4 1,9 3,5 19,3 29,0 Huur 1,7 1,7 1,6 1,1 4,6 10,9 20,0 Huishoudelijke en andere diensten voor de woning 5,2 1,3 1,6 1,0 2,1 3,6 1,4 Riolering 9,7 1,9 0,6 4,8 3,255 1,0 1,8 Huisvuilophaling 18,5 0,8 0,3 2,3 -0,9 0,4 1,4 Verzekering i.v.m. woning 3,8 3,0 0,3 4,3 1,2 2,1 0,9 Diensten onderhoud, herstelling woning 2,6 3,5 2,3 4,2 1,9 1,2 1,8 Andere diensten i.v.m. woning 4,1 1,2 1,3 1,4 0,9 0,2 1,4 Overige diensten 2,1 1,4 1,4 1,6 0,6 24,5 16,7 Sociale bescherming 3,0 2,3 3,1 2,0 -0,1 8,3 3,3 Andere diensten, n.e.g. 1,7 2,1 5,4 1,5 -0,5 3,5 2,4 Verzekering i.v.m. gezondheid 4,0 2,2 1,9 2,9 0,6 1,3 2,3 Ziekenhuizen 1,0 2,8 3,3 0,3 Nb 4,6 1,1 Medische en paramedische diensten 1,0 0,2 0,2 0,1 0,6 3,2 2,8 Onderwijs 1,7 -0,9 -2,9 2,6 3,6 1,6 1,7 Geneeskundige prestaties tandartsen 1,4 1,9 2,0 1,3 3,8 1,2 1,5 Andere verzekeringen 5,8 2,8 2,9 Nb 1,6 0,5 0,6 Financiële diensten, n.e.g. 3,3 -0,1 -5,156 0,0 -0,4 0,2 1,1 Vervoerdiensten 2,8 2,2 2,4 1,9 1,8 15,7 18,0 Onderhoud en herstellingen 4,1 2,7 3,0 2,7 1,1 7,0 6,9 Personenvervoer over de weg 3,6 2,9 2,9 3,1 2,1 1,2 0,9 Personenvervoer door de lucht 3,7 1,6 2,0 0,3 8,857 1,0 1,5 Andere diensten voor privévoertuigen 1,2 0,7 0,8 0,7 -0,6 3,1 3,3 Personenvervoer per spoor 1,7 2,6 2,5 2,7 3,5 1,2 1,7 Verzekering i.v.m. vervoer 0,6 1,1 2,3 -0,1 -0,3 2,1 1,6 Andere vervoerdiensten 4,1 2,3 1,5 3,9 1,1 0,1 0,2 Reizen 3,8 2,3 2,6 2,6 0,7 5,9 8,4 Pakketreizen 5,3 2,5 3,0 1,2 -0,2 4,3 5,4 Accommodatie -0,2 2,4 2,0 2,9 3,0 1,6 2,9 Communicatie -1,9 -1,1 -1,5 1,0 -5,6 6,7 7,2 Posterijen 4,5 3,7 2,0 4,1 17,758 0,3 0,5 Telefoon- en faxtoestellen en -diensten -2,2 -1,5 -1,8 0,7 -6,5 6,5 6,7 Diensten 2,5 1,7 1,5 2,0 1,2 100,0 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Nb: Niet beschikbaar

55 Bij ongewijzigde indirecte belastingen zou Nederland geen inflatie gehad hebben voor saneringsdiensten (0,0 %) tegenover 3,2 % nu. 56 Na een gerechtelijke uitspraak van begin 2012, werd het in Duitsland verboden om nog administratieve lasten aan te rekenen voor private leningen. De uitvoering ervan gebeurde stapsgewijs, waardoor ook het afgelopen kwartaal de inflatie voor financiële diensten (-5,1 %) nog aanzienlijk afweek van deze in de andere landen. 57 In Nederland versnelde de inflatie voor personenvervoer in de lucht door een stijging van de ticketprijzen voor vliegreizen (o.a. doordat Pasen volledig in april viel). 58 Voor het vierde kwartaal op rij kent Nederland een erg hoge inflatie voor de categorie posterijen. De Nederlandse Post voerde tariefverhogingen door op 1 januari en 1 augustus 2013 en opnieuw op 1 januari 2014. Een volgende tariefverhoging is aangekon-digd voor 1 augustus 2014. Deze verhogingen waren noodzakelijk opdat de postbezorging in Nederland kostendekkend en betaal-baar zou blijven.

Page 34: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

34

VI Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in het tweede kwartaal 2014 VI.1 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in België In het tweede kwartaal 2014 bedroeg de inflatie voor de niet-energetische industriële goederen gemiddeld 0,6 % (te-genover 0,7 % in het eerste kwartaal 2014). Met een gewicht van 27,9 % in de consumptiekorf droegen de niet-energetische industriële goederen 0,2 procentpunt bij tot de totale inflatie in het tweede kwartaal 2014. Deze bijzon-der heterogene groep kan worden onderverdeeld in half-duurzame goederen zoals kleding en schoeisel, niet-duurzame goederen zoals bloemen en geneesmiddelen en duurzame goederen zoals juwelen en auto's.

Tabel 11: Recent verloop van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen (Jaarlijks veranderingspercentage, tenzij ander vermeld)

2011 2012 2013 2013 2014 2014 – II

Bijdrage1 Gewicht2 II III IV I II apr mei juni

Half-duurzame goederen 1,2 0,9 1,4 1,4 1,5 1,3 1,5 0,9 1,0 0,9 0,8 0,33 38,3 Kleding 1,5 1,1 1,7 1,8 1,9 1,6 2,2 1,2 1,3 1,2 1,1 0,21 19,0 Schoeisel 1,8 2,2 0,8 1,4 0,6 1,7 1,9 1,4 1,4 1,4 1,3 0,05 4,0 Vaat-,glaswerk en huishoudartikelen 2,8 1,9 2,1 2,3 2,3 2,1 2,1 1,8 1,9 1,7 1,7 0,03 1,8 Huishoudtextiel 2,8 2,4 2,1 2,2 2,5 1,6 1,5 1,2 1,3 1,2 1,1 0,02 1,9 Speelgoed en hobbyartikelen 1,1 0,7 0,5 0,4 0,3 0,7 0,9 0,5 0,7 0,6 0,3 0,01 2,4 Gereedschap voor huis en tuin -1,1 0,7 1,0 1,2 1,0 0,9 0,7 0,4 0,3 0,5 0,5 0,01 1,7 Andere kleding artikelen 0,8 0,9 2,5 2,2 3,1 2,6 1,7 1,3 1,3 1,2 1,4 0,01 0,6 Andere artikelen voor persoonlijk gebruik 2,1 1,6 1,0 1,1 1,1 1,1 1,4 0,6 1,0 0,4 0,5 0,01 1,0

Boeken -0,2 0,5 0,6 0,1 0,2 0,8 1,5 0,2 0,8 0,1 -0,3 0,00 2,1 Sport, kampeer en recreatieartike-len 0,4 0,4 -0,2 -0,6 -0,7 0,2 0,3 0,5 0,3 0,5 0,7 0,00 0,3

Kledingstoffen 0,0 0,5 -2,2 -2,6 -2,5 -3,5 -2,4 -0,2 -0,3 -0,2 -0,2 0,00 0,2 Delen en toebehoren 1,3 1,8 0,0 0,1 -0,3 -0,6 -0,7 -0,5 -0,6 -0,5 -0,5 -0,01 1,8 Dragers opname beeld en geluid -2,6 -2,5 -0,6 -0,2 -0,2 0,4 0,9 -1,3 -1,4 -0,7 -1,7 -0,02 1,5 Niet-duurzame goederen 1,6 2,1 1,1 1,0 1,4 1,2 0,7 1,0 0,8 1,2 1,1 0,32 30,8 Kranten en tijdschriften 3,4 4,1 6,6 6,7 7,9 5,2 4,4 4,7 4,7 4,7 4,7 0,11 2,3 Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging 1,2 0,8 1,9 2,0 2,3 2,5 2,4 2,1 2,2 1,9 2,1 0,10 5,1

Producten voor onderhoud en herstelling woning 2,5 2,6 2,9 3,1 3,2 2,6 2,5 2,0 2,0 2,0 2,0 0,07 3,6

Watervoorziening 3,8 4,2 2,6 2,5 3,1 2,3 3,0 3,4 3,4 3,4 3,4 0,06 1,7 Tuinbouw 1,5 3,2 0,1 -0,7 1,1 1,8 1,0 1,1 0,3 2,6 0,2 0,03 3,0 Allerlei drukwerk en schrijfwaren 5,7 3,6 4,0 4,4 3,8 3,3 2,9 2,1 2,5 1,9 1,9 0,03 1,3 Producten voor huisdieren 0,7 2,9 0,6 1,3 0,2 -0,5 -0,1 0,9 0,3 1,0 1,4 0,03 2,8 Andere medische producten 0,1 0,5 0,3 0,1 0,1 0,6 0,7 1,0 0,8 1,0 1,1 0,02 2,3 Niet-duurzame huishoudartikelen 1,0 3,9 -0,7 -0,9 -0,9 -0,9 -2,0 -0,9 -1,6 -0,6 -0,5 -0,04 4,4 Geneesmiddelen -0,5 -1,1 -2,3 -2,9 -2,1 -1,7 -3,3 -2,2 -2,6 -1,9 -2,1 -0,09 4,3 Duurzame goederen 0,0 -0,2 -0,1 0,0 -0,2 -0,2 -0,1 0,0 -0,3 0,0 0,2 -0,01 30,9 Nieuwe auto's 0,8 -0,3 0,3 0,2 0,2 0,3 0,6 1,3 0,9 1,3 1,7 0,17 12,4 Meubelen en stoffering 2,1 1,7 2,0 2,2 1,9 2,0 1,8 1,5 1,2 1,7 1,6 0,10 6,6 Motorfietsen en fietsen 2,4 0,5 1,3 1,3 1,5 2,0 2,0 2,0 2,0 1,9 2,2 0,03 1,4 Tapijten en vloerbekleding 1,9 1,9 1,7 1,7 1,7 1,5 1,3 1,1 1,2 1,2 1,0 0,00 0,4 Grote goederen voor recreatie 2,3 1,6 1,3 1,3 1,2 1,2 0,7 1,2 0,6 1,4 1,5 0,00 0,2 Huishoudapparaten 0,0 0,2 -0,3 -0,1 -0,4 -0,2 -0,6 -0,4 -0,3 -0,5 -0,3 -0,02 3,8 Foto- en filmapparatuur -7,0 -3,4 -2,7 -2,6 -3,7 -2,6 -3,5 -3,7 -4,2 -4,2 -2,8 -0,03 0,7 Sieraden,klokken en horloges 15,9 14,8 3,4 4,0 2,4 -0,7 -2,6 -4,0 -4,0 -4,1 -4,0 -0,04 1,0 Gegevensverwerkende apparatuur -13,5 -9,3 -7,5 -8,4 -7,5 -6,8 -5,5 -4,7 -5,4 -4,7 -4,1 -0,10 2,3 Audio- en videoapparatuur -7,2 -6,5 -5,1 -4,2 -5,0 -5,9 -4,4 -6,6 -6,4 -6,8 -6,5 -0,13 2,0 Niet-energetische industriële goederen 1,0 0,9 0,8 0,8 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,7 0,7 0,64 100,0

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek 1 Bijdrage tot de inflatie van de groep in het tweede kwartaal 2014 (in procentpunt), 2 p.m. gewicht in de groep in 2014 (in %)

De lichte vertraging van de inflatie voor de niet-energetische industriële goederen wordt verklaard door de vertraging van het prijsstijgingstempo van de half-duurzame goederen (van 1,5 % in het eerste kwartaal 2014 tot gemiddeld 0,9 %

Page 35: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

35

in dit kwartaal). Zoals in het eerste kwartaal 2014 zijn de duurzame goederen gemiddeld stabiel gebleven in vergelij-king met een jaar voordien. De inflatie voor de niet-duurzame goederen is lichtjes gestegen (van 0,7 % tot 1,0 %).

De inflatie voor de half-duurzame goederen (0,9 % in het tweede kwartaal) droeg 0,3 procentpunt bij tot de inflatie voor de niet-energetische industriële goederen (tegenover nog 0,5 procentpunt in het eerste kwartaal 2014). Gemid-deld betaalde de consument dit kwartaal 1,2 % meer voor kleding dan vorig jaar. Ondermeer omwille van haar gewicht leverde deze subcategorie de grootste bijdrage tot de inflatie voor de half-duurzame goederen. Voor schoeisel betaal-de de consument 1,4 % meer dan een jaar voordien. Kleding (van 2,2 % in het eerste kwartaal tot 1,2 % in het tweede kwartaal) 59, boeken (van 1,5 % tot 0,2 % en zelfs 0,3 % in juni)60, mediadragers (van 0,9 % tot -1,3 %)61 en schoeisel (van 1,9 % tot 1,4 %) liggen aan de basis van de vertraging van de inflatie voor de half-duurzame goederen.

Het prijsstijgingstempo van niet-duurzame goederen bereikte 1,0 % gedurende het beschouwde kwartaal. Net zoals de half-duurzame goederen droeg de inflatie voor de niet-duurzame goederen dit kwartaal 0,3 procentpunt bij tot de in-flatie voor de niet-energetische industriële goederen. In vergelijking met dezelfde periode in 2013 stegen de prijzen voor kranten en tijdschriften met 4,7 %. Lezers betaalden gemiddeld 7,7 % meer voor tijdschriften. De consument gaf dit kwartaal gemiddeld 2,1 % meer uit aan elektrische apparaten en producten voor lichaamsverzorging dan in het voorgaande jaar. Hygiënische tampons kostten gemiddeld 15,7 % meer, haargel 3,9 % en deodorant 3,8 %. De inflatie voor geneesmiddelen liet in het tweede kwartaal 2014 opnieuw een negatief inflatiecijfer (-2,2 %) optekenen. In het tweede kwartaal daalden de consumptieprijzen van niet-duurzame huishoudartikelen met 0,9 % op jaarbasis. Vloei-baar afwasmiddel en vloeibare allesreiniger bijvoorbeeld kostten respectievelijk 4,8 % en 4,2 % minder dan een jaar ervoor. Geneesmiddelen (van -3,3 % in het eerste kwartaal 2014 tot -2,2 % in het tweede kwartaal 2014) en niet-duurzame huishoudartikelen (van -2,0 % tot -0,9 %) droegen het meest bij tot de versnelling van de inflatie.

Net zoals in het vorige kwartaal zijn de consumptieprijzen voor duurzame goederen onveranderd gebleven ten opzich-te van dezelfde periode vorig jaar. De prijzen van audio- en videoapparatuur en van ICT-apparatuur daalden met res-pectievelijk 6,6 % en 4,7 % in het tweede kwartaal 2014. Kleurentelevisies en tablets kostten respectievelijk 8,7 % en 6,8 % minder dan een jaar voordien. De consumptieprijzen voor meubelen en wagens stegen echter slechts met 1,5 % en 1,3 %62 in het afgelopen kwartaal.

59 Ter herinnering: de inflatiecijfers van 2,2 % voor kleding en 1,9 % voor schoeisel waren in het eerste kwartaal 2014 te wijtenaan de minder voordelige solden gedurende de maand januari 2014.

60 Romans (van 1,7 % tot -0,4 %) en fictieboeken (van 1,7 % tot 0,3 %) droegen dit kwartaal het meest bij tot de vertraging van de inflatie voor boeken.

61 Blueraydiscs (van 0,8 % tot -1,4 %) en lege DVD RW discs (van -1,3 % tot -1,8 %) droegen dit kwartaal het meest bij tot de vertra-ging van de inflatie voor de mediadragers.

62 Dit kan onder meer worden verklaard door minder voordelige kortingen in juni 2014.

Page 36: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

36

VI.2 Inflatie voor niet-energetische industriële goederen in de voornaam-ste buurlanden Voor de productgroep niet-energetische industriële goederen kenden onze voornaamste buurlanden gemiddeld ge-nomen een sterkere vertraging van de inflatie dan België, van 0,3 % in het eerste kwartaal 2014 naar 0,0 % het afgelo-pen kwartaal (ter herinnering in België was dit van 0,7 % naar 0,6 %). Een gevolg hiervan is de toename van de bijdrage van deze productgroep tot het totale inflatieverschil ten nadele van België tot 0,2 procentpunt. Er was een terugval van zowel de Duitse, Franse als Nederlandse inflatie voor deze productgroep tegenover het voorgaande kwartaal (van res-pectievelijk 0,7 % tot 0,4 %, -0,2 % tot -0,4 % en 0,1 % tot -0,3 %).63

Grafiek 15: Kwartaalevolutie van de consumptieprijzen voor niet-energetische industriële goederen in België en in de voornaam-ste buurlanden

(Jaarlijks veranderingspercentage)

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek

Net als in het eerste kwartaal 2014 droeg kleding het meeste bij tot het inflatieverschil ten nadele van ons land voor de niet-energetische industriële goederen. De Belgische inflatie voor kleding kwam hoger uit dan gemiddeld in onze buur-landen (respectievelijk 1,2 % en -0,1 %). Geneesmiddelen leverden de grootste bijdrage tot het inflatieverschil ten voordele van ons land.

63 Bij ongewijzigde indirecte belastingen was de inflatie voor niet-energetische industriële in België en Duitsland ongeveer hetzelfde geweest als nu, in Frankrijk -0,6 % (tegenover -0,4 % nu) en in Nederland -0,5 % (tegenover -0,3 % nu). De afwijking voor Frankrijk is een gevolg van de verhoging van het hoge btw-tarief en het middentarief (zie eerder).

-1,00

-,500

,00

,500

1,00

1,500

2,00

2,500

3,00

3,500

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014

België Duitsland Frankrijk Nederland Gemiddelde buurlanden

Page 37: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

37

Tabel 12: Inflatie voor niet-energetische industriële goederen en voornaamste categorieën in België en in de drie voornaamste buurlanden voor het tweede kwartaal 2014

(Jaarlijks veranderingspercentage)

België Gemiddelde buurlanden Duitsland Frankrijk Nederland

Gewicht 2014 (in %)

België Gemiddelde buurlanden

Half-duurzame goederen 0,9 0,1 0,5 -0,2 -0,3 38,3 35,5 Kleding 1,2 -0,1 0,6 -0,4 1,9 19,0 14,0 Schoeisel 1,4 0,3 0,4 0,4 -0,6 4,0 3,9 Vaat-, glaswerk en huishoudartikelen 1,8 0,3 2,1 -0,4 -2,2 1,8 2,3 Huishoudtextiel 1,2 0,2 1,1 -1,1 1,1 1,9 1,7 Speelgoed en hobbyartikelen 0,5 0,0 -0,3 -1,6 6,3 2,4 2,2 Gereedschap voor huis en tuin 0,4 0,8 0,8 0,9 -0,7 1,7 2,1 Andere kleding artikelen 1,3 -0,1 0,1 -0,3 0,2 0,6 0,9 Andere artikelen voor persoonlijk gebruik 0,6 0,6 1,1 0,3 0,0 1,0 1,4 Boeken 0,2 1,9 2,7 0,3 1,8 2,1 2,3 Sport-, kampeer- en recreatieartikelen 0,5 -0,2 0,9 -0,9 -1,4 0,3 1,2 Kledingstoffen -0,2 -1,0 -1,0 -0,4 Nb 0,2 0,2 Delen en toebehoren -0,5 -0,3 -1,2 1,4 3,7 1,8 2,3 Dragers opname beeld en geluid -1,3 -3,0 -3,6 -1,8 -3,3 1,5 1,0 Niet-duurzame goederen 1,0 0,7 1,3 0,1 0,3 30,8 31,3 Kranten en tijdschriften 4,7 3,5 4,7 2,6 0,4 2,3 2,7 Toestellen en artikelen voor lichaamsverzorging 2,1 -0,8 -0,2 -1,5 0,5 5,1 6,5 Producten voor onderhoud en herstelling woning 2,0 0,6 1,0 0,5 -0,1 3,6 1,7 Watervoorziening 3,4 1,8 0,6 2,4 11,364 1,7 2,6 Tuinbouw 1,1 0,9 1,2 0,9 -0,4 3,0 2,9 Allerlei drukwerk en schrijfwaren 2,1 0,3 1,5 -0,4 -1,3 1,3 1,3 Producten voor huisdieren 0,9 0,6 0,2 1,4 -0,6 2,8 2,6 Andere medische producten 1,0 1,0 1,3 0,7 -0,4 2,3 3,4 Niet-duurzame huishoudartikelen -0,9 -0,3 0,4 -0,2 -3,4 4,4 3,1 Geneesmiddelen -2,2 1,2 2,7 -0,6 -1,0 4,3 4,4 Duurzame goederen 0,0 -0,8 -0,6 -1,0 -1,0 30,9 33,2 Nieuwe auto’s 1,3 1,0 0,2 1,9 1,9 12,4 12,3 Meubelen en stoffering 1,5 0,6 0,6 1,0 -0,4 6,6 7,0 Motorfietsen en fietsen 2,0 0,3 1,2 0,0 -1,6 1,4 1,4 Tapijten en vloerbekleding 1,1 -1,6 -1,6 0,9 -2,4 0,4 0,6 Grote goederen voor recreatie 1,2 1,7 2,4 1,4 0,2 0,2 1,2 Huishoudapparaten -0,4 -2,2 -2,3 -2,4 -0,3 3,8 3,6 Foto- en filmapparatuur -3,7 -6,9 -3,3 -13,3 -11,2 0,7 0,6 Sieraden, klokken en horloges -4,0 -1,8 -1,1 -2,7 0,1 1,0 2,1 Gegevensverwerkende apparatuur -4,7 -5,2 -2,8 -7,4 -7,1 2,3 2,3 Audio- en videoapparatuur -6,6 -8,0 -6,1 -10,9 -6,7 2,0 2,2 Niet-energetische industriële goederen 0,6 0,0 0,4 -0,4 -0,3 100,0 100,0 Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek Nb: Niet beschikbaar

64 Als wordt gekeken naar de inflatie bij ongewijzigde indirecte belastingen op detailniveau valt voornamelijk de afwijking op van 10,6 procentpunt tussen de inflatie voor waterverbruik in Nederland bij ongewijzigde indirecte belastingen (0,7 %) en de reële infla-tie (11,3 %). In 2014 verdubbelde het belastingtarief voor leidingwater in Nederland.

Page 38: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

38

VII Focus: Verloop van de vastgoedprijzen in België en de voor-naamste buurlanden Met de wet van 26 april 2013, houdende de invoeging van boek V in het Wetboek van economisch recht (getiteld “De mededinging en de prijsevoluties”), werd het onderzoeksdomein van het Prijzenobservatorium uitgebreid. Het Prijzen-observatorium kan voortaan ook onderzoek uitvoeren op het vlak van marktwerking. Gezien het belang van huiseige-naarschap in België, neemt het Prijzenobservatorium zich voor om de Belgische vastgoedmarkt op te volgen. Deze fo-cus is alvast een eerste exploratie van de indicatoren rond vastgoedprijzen en van marktevaluatie. Om zicht te krijgen op de evolutie van de vastgoedprijzen in België moet een beroep gedaan worden op andere statistieken dan de con-sumptieprijsindex. Conform de richtlijnen van Eurostat worden de kosten verbonden aan het bewonen van de eigen woning op dit ogenblik immers niet opgevolgd in de consumptiekorf, enkel de werkelijke huurgelden maken er deel van uit, evenals bepaalde diensten verbonden aan het onderhoud en de reparatie van de woning. De woningstructuur is nochtans niet dezelfde in de verschillende Europese landen en het aandeel huurders en eigenaars verschilt aanzien-lijk van land tot land. Daar waar in Duitsland de categorie werkelijke huurgelden in 2014 goed is voor meer dan 10 % van het gewicht van de consumptiekorf (25,8 % van de diensten), is dat voor Frankrijk 7,1 % (18 % van de diensten) voor Nederland 7,7 % (19,4 % van de diensten) en voor België (waar huiseigenaarschap veel meer uitgesproken is65) slechts 4,3 % (10,9 % van de diensten).

Sinds begin 2014 (met backdata tot 2005) publiceert de Algemene Directie Statistiek wel een residentiële vastgoed-prijsindex66 67, welke ook gepubliceerd wordt door Eurostat onder de benaming ‘house price index’ (HPI)68 69. Op basis van de HPI kan vastgesteld worden dat de Belgische vastgoedprijzen sinds 2006 voornamelijk opwaarts gericht waren. Tussen het eerste kwartaal 2006 en het eerste kwartaal 2014 namen de woningprijzen in België met 26,8 % toe, in on-ze voornaamste buurlanden was dat 11,9 % voor Duitsland70, 8,6 % voor Frankrijk71 en -11,6 % voor Nederland. Tot eind 2008 stegen de huizenprijzen in België, Nederland en Frankrijk, maar in 2008 en 2009 kende België een veel min-der omvangrijke neerwaartse prijscorrectie. Tussen het derde kwartaal 2008 en het tweede kwartaal 2009 gingen de vastgoedprijzen in Frankrijk en Nederland met respectievelijk 8,3 % en 5,8 % naar beneden. De Franse vastgoedmarkt 65 Volgens de cijfers gepubliceerd door Eurostat (Distribution of population by tenure status) was in 2012 72,3 % van de Belgische bevolking huiseigenaar, in Nederland 67,5 %, in Frankijk 63,7 % en in Duitsland slechts 53,3 %.

66 Deze index meet de prijsevolutie van woningen aangekocht door huishoudens op de primaire en de secundaire residentiële markt, met uitzondering van zelf gebouwde woningen. De prijs van de bouwgrond is inbegrepen in de prijs van de woning. De ba-sisgegevens voor deze index zijn: enquête over de afzetprijzen in de bouwnijverheid, de registratiediensten van de FOD Financiën en de Nationale Rekeningen. Veranderingen in kwaliteit van de verkochte woningen van kwartaal tot kwartaal worden in rekening gebracht door te werken met hedonische regressie modellen per type woning (huis, villa, appartement). Cijferreeksen en achter-grondinfromatie zijn toegankelijk via de website van de AD Statistiek. (http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/economie/bouw_industrie/residentiele_vastgoedprijsindex/).

67 Naast de vastgoedprijsindex publiceert de AD Statistiek ook statistieken over de vastgoedprijzen in niveau. Op basis van gegevens verkregen van de registratiediensten van de FOD Financiën stelt AD Statistiek deze statistieken op, welke in principe 3 maanden en 15 dagen na de referentieperiode gepubliceerd worden. Daar de gegevens afkomstig zijn van de FOD Financiën moet echter opge-merkt worden dat de referentieperiode niet dezelfde is als de periode waarin de verkoopovereenkomst effectief afgesloten werd. De transactie wordt pas geregistreerd bij de FOD Financiën van zodra de notaris de akte ter registratie heeft aangeboden (maximaal 4 maanden na ondertekening van het compromis).

68 De methodologie voor de residentiële vastgoedprijsindex of ‘house price index’ kan geraadpleegd worden via de website van Eurostat. (http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/hicp/methodology/hps/house_price_index). België publiceert tevens reeds een opgesplitste evolutie voor nieuwe en bestaande woningen en loopt hiermee voor op de plannen bij Eurostat.

69 Ook de ECB publiceert een indicator over de evolutie van de woningprijzen(residential property price indicator), welke verder opgevolgd zal worden door het Prijzenobservatorium.

70 Voor Duitsland is de HPI slechts beschikbaar tot en met het tweede kwartaal van 2013.

71 Voor Frankrijk werd deze index slechts gepubliceerd vanaf het tweede kwartaal van 2006.

Page 39: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

39

heeft zich daarna, met stijgende vastgoedprijzen tot het derde kwartaal 2011 en aansluitend licht dalende woningprij-zen, hersteld (+8,0 % tussen het tweede kwartaal 2009 en het eerste kwartaal 2014) daar waar Nederland in dezelfde periode geconfronteerd werd met verder dalende vastgoedprijzen (-14,9 %). De Duitse vastgoedprijzen bleven geruime tijd stabiel maar kennen de laatste jaren een toename (+12,1 % tussen het eerste kwartaal van 2010 en het tweede kwartaal 2013, de laatst beschikbare cijfers). Sinds het laatste kwartaal van 2013 is de Belgische HPI dalende waarbij in het eerste kwartaal 2014 voor het eerst sinds eind 2009 sprake was van een jaar-op-jaar prijsafname (namelijk -1,1 %).

Grafiek 16: Kwartaalevolutie van house price index (HPI) in België en in de voornaamste buurlanden (HPI: 2006=100)

Bron: Eurostat

Naast het opvolgen van de evolutie van de vastgoedprijzen op de primaire en secundaire markt, lijkt het ook interes-sant om de onder- of overwaardering van de bestaande vastgoedmarkt in te schatten. In hun publicaties ramen eco-nomische instituten zoals de OESO en het IMF periodiek de graad van onder- of overwaardering van de vastgoedmarkt. De meest gebruikte ratio’s daarbij zijn de price-to-income en price-to-rent.72 Hierbij wordt het verloop van de woning-prijzen gerelateerd aan het verloop van het beschikbaar inkomen per capita enerzijds en dat van de huurprijzen ander-zijds. Een aanzienlijke afwijking van de berekende ratio op een bepaald tijdstip ten opzichte van het langetermijnge-middelde (dat geacht wordt overeen te komen met de evenwichtswaarde) kan wijzen op een onder- of overwaarde-ring van de vastgoedprijzen. Volgens eigen berekeningen73 kende België eind 2013 voor elk van de berekende ratio’s 72 De price-to-rent ratio is relevant omdat deze de winstgevendheid van een eigen woning evalueert en hierdoor ook de keuze tus-sen kopen of huren. De price-to-income draagt dan weer bij tot een beter inzicht in de betaalbaarheid van een eigen woning voor een persoon met een gemiddeld inkomen.

73 Beide ratio’s werden berekend op basis van de formule van de OESO. De teller in beide ratio’s is de house price index van de OESO, welke veeleer rekening houdt met de prijsevolutie op de secundaire markt. Voor België werd deze ontwikkeld en aangele-verd aan de OESO door de NBB en is het een Laspeyres kettingindex opgesteld op basis van de woningprijzen van bestaande wo-ningen. Voor Frankrijk werd deze aangeleverd door INSEE, voor Nederland door het Kadaster en voor Duitsland door de Deutsche Bundesbank. De variabelen voor de noemer van de price-to-income zijn afkomstig uit de OECD Economic Outlook database. De noemer van de price-to-rent noemer komt overeen met de werkelijke huurgelden uit de consumptieprijsindex (Consumer prices – Housing excluding imputed rents). Beide ratio’s worden uitgedrukt in index, waarbij het langetermijngemiddelde gelijk is aan 100, lopende van 1980 tot 2013.

85

90

95

100

105

110

115

120

125

130

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014België Duitsland Frankrijk Nederland

Page 40: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

40

de grootste overwaardering (58 % op basis van de price-to-rent ratio, 47 % volgens de price-to-income ratio), gevolgd door Frankrijk (29,4 % volgens de price-to-rent ratio, 27,8 % volgens de price-to-income ratio in het laatste kwartaal van 2013). Tot eind 2008 zou de Nederlandse vastgoedmarkt het meest overgewaardeerd geweest zijn (49 % over-waardering op basis van beide ratio’s) maar door de correctie van de afgelopen jaren was dat eind 2013 al heel wat minder (4 % op basis van de price-to-income ratio en 17,7 % op basis van de price-to-rent ratio). Duitsland zou reeds 15 jaar een ondergewaardeerde vastgoedmarkt hebben volgens deze ratio’s (in het laatste kwartaal van 2013 bedroeg deze onderwaardering respectievelijk 8,7 % en 16,9 % volgens de price-to-rent en de price-to-income ratio)74.

Grafiek 17: Kwartaalevolutie van price-to-income ratio in België en in de voornaamste buurlanden (Langetermijngemiddelde=100)

Bronnen: NBB, OECD, eigen berekeningen

74 Er moet echter opgemerkt worden dat tot voor 10 jaar de kwaliteit van de Duitse huizenprijsstatistieken (in termen van dekking, aantal observaties en representativiteit) matig was, wat een goede langetermijnvergelijking in de weg staat (zie ook Deutsche Bun-desbank, Monthly Report, oktober 2013).

40

60

80

100

120

140

160

180

1980 1983 1986 1989 1992 1995 1998 2001 2004 2007 2010 2013

België Duitsland Frankrijk Nederland

Page 41: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

41

Grafiek 18: Kwartaalevolutie van price-to-rent ratio in België en in de voornaamste buurlanden (Langetermijngemiddelde=100)

Bronnen: OECD, eigen berekeningen

Deze door de OESO gebruikte ratio’s kenmerken zich door hun eenvoud. Op basis van slechts twee variabelen wordt nagegaan of de woningmarkt onder- of overgewaardeerd is. Dat is meteen ook de voornaamste tekortkoming van de-ze ratio’s. Andere belangrijke determinanten van de woningprijzen (zoals demografie, werkloosheidsgraad, culturele verschillen75, fiscaliteit, vermogen, …) worden niet in rekening genomen. Bovendien kunnen vraagtekens geplaatst worden bij het langetermijngemiddelde als constante evenwichtswaarde en bijgevolg het bestaan van een stabiele langetermijnrelatie, onafhankelijk van de gekozen periode, tussen de variabelen onderling76 77.

Specifiek voor de price-to-income-ratio, kan de bedenking gemaakt worden dat de betaalbaarheid van een woning niet alleen afhangt van het beschikbaar inkomen, maar ook van de (hypotheek)rente. Door de price-to-income ratio te cor-rigeren voor de rente, kan hieraan tegemoet gekomen worden. De ratio die hieruit voortkomt wordt de interest-adjusted affordability ratio78 genoemd. Door gebrek aan vergelijkbare cijfers werd voor de internationale vergelijking gebruik gemaakt van de 10-jarige overheidsobligatierente, zoals gepubliceerd door Eurostat (welke recentelijk sneller

75 Belgen verkiezen traditioneel gezien een eigen woning boven een huurwoning. Huren wordt vaak gezien als een tijdelijke oplos-sing, wie langer huurt doet dit omdat een eigen woning financieel niet haalbaar is (zie Sien Winters, “Wat is er mis met huren?”, Financieel Forum/Bank- en Financiewezen, juni 2013). De hoge vraag naar woningen verklaart dus deels de stijgende woningprij-zen.

76 Deze ratio’s zijn immers geen stationaire reeksen. In zekere mate betekent dit dat de observaties niet steeds zullen ‘terugkeren’ naar een ‘vast’ gemiddelde.

77 Zie Van Gompel, “De Belgische vastgoed-en hypotheekmarkt. Ontwikkeling waardering & toekomstvisie.”, Financieel Fo-rum/Bank- en Financiewezen, juni 2013.

78 De gebruikte formule is: � R1−(1+R)−n�x HPI

BI/P waarbij n de looptijd is, R de (hypotheek)rente, BI het beschikbaar inkomen, HPI de hou-

se price index en P de totale populatie. Er werd uitgegaan van een looptijd van 20 jaar en een vaste rente. De teller van de breuk geeft de aflossing van de betrokken lening op jaarbasis indien de woning volledig gefinancierd wordt met geleend geld.

40

60

80

100

120

140

160

1980 1983 1986 1989 1992 1995 1998 2001 2004 2007 2010 2013

België Duitsland Frankrijk Nederland

Page 42: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

42

gedaald is dan de effectieve commerciële hypotheekrente, en aldus een overwaardering zal onderschatten). Opvallend is dat geen enkele van de vastgoedmarkten van de buurlanden op basis van de interest-adjusted affordability ratio eind 2013 nog overgewaardeerd zou zijn, een gevolg van de erg lage huidige rente voor overheidsobligaties. In België zou de overwaardering nog uitkomen op 3 % (België 1 in grafiek 19) op basis van de 10-jarige obligatierente. Op basis van de evolutie van de commerciële hypotheekrente in België79, zou dit nog 9 % (België 2 in grafiek 19) zijn. Ook bij het ge-bruik van de price-to-rent ratio kunnen een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Zo wordt voor de noemer gebruik gemaakt van het verloop van de werkelijke huurgelden uit de consumptieprijsindex, waarvan de methodologie recent aangepast werd80.

Grafiek 19: Kwartaalevolutie van interest-adjusted affordability ratio in België en in de voornaamste buurlanden (Langetermijngemiddelde=100)

Bronnen: Eurostat, NBB, OECD, eigen berekeningen Opm.: België (1) is op basis van de 10-jarige obligatierente, België (2) op basis van de hypotheekrente.

Gezien de belangrijke tekortkomingen van beide ratio’s, zal het Observatorium focussen op de ontwikkeling van nieu-we indicatoren voor een correctere inschatting van de over– of onderwaardering van de vastgoedmarkt.

79 Voor de Belgische hypotheekrente werden drie reeksen gekoppeld om de gehele periode te dekken: de rentetarieven van de RIR (retail interest rate) -enquête voor de periode 1993-2002 en de MIR (monetary financial institutions interest rate -enquête voor de periode 2003-heden, beide gepubliceerd door de NBB, aangevuld met de hypotheekrente van ASLK-FORTIS voor de periode 1980-1992 (aangeleverd door de NBB).

80 In haar Economisch tijdschrift van december 2013 plaatste de NBB alvast vraagtekens bij de berekening van deze getuige in het verleden (zie NBB, “Inflatiemaatstaf : huidige stand van zaken en Uitdagingen”, Economisch tijdschrift, december 2013 Zo zou er in het verleden onvoldoende rekening zijn gehouden met de ontwikkelingen die voortvloeien uit de dynamiek van de vastgoedmarkt). De Algemene Directie Statistiek heeft in de loop van 2013 een aantal methodologische verbeteringen uitgewerkt. De berekeningsmethode werd hierbij herzien om de prijsevolutie van de private huur beter weer te geven, vooral door het opvangen en beperken van de non-respons en het gebruik van prijsimputatie. (zie punt 11 van de methodologische nota inzake de nieuwe consumptieprijsindex).

40

60

80

100

120

140

160

180

200

1980 1983 1986 1989 1992 1995 1998 2001 2004 2007 2010 2013

België (1) België (2) Duitsland Frankrijk Nederland

Page 43: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

43

Lijst van afkortingen AD Statistiek Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie

BRUGEL Brusselse regulator voor energie (BRUssel Gas ELektriciteit)

Btw Belasting op toegevoegde waarde

COICOP Classificatie van consumptieve uitgaven

ICP Consumptieprijsindex

CREG Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas

CWaPE Commission wallonne pour l'Energie

EC Europese Commissie

ESGM European Spot Gas Market

Eurostat Statistical Office of the European Commission

FOD Economie Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

GICP Geharmoniseerd consumptieprijsindex

IMF Internationaal Monetair Fonds

INR Instituut voor de nationale rekeningen

INSEE Institut national de la statistique et des études économiques (Frankrijk)

K1 Eerste kwartaal

K2 Tweede kwartaal

K3 Derde kwartaal

K4 Vierde kwartaal

Kmo Kleine of middelgrote onderneming

kWh Kilowattuur

NACE Economische activiteitennomenclatuur in de Europese Gemeenschap

NBB Nationale Bank van België

NICP Nationale consumptieprijsindex

USD United States dollar

VREG Vlaamse regulator van de elektriciteits- en gasmarkt

Page 44: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

44

Bijlagen Bijlage 1: Overzicht van de prijsbewegingen van producten en diensten tussen het tweede kwartaal 2013 en 2014

(Rangschikking in dalende volgorde van prijsstijging)

Benaming Inflatie in %

Diepvries tijgergarnalen 19,5

Huisvuilophaling 18,5

Afdrukken digitale foto's (internet) 15,8

Hygiënische tampon 15,7

Vermout 13,3

Tabak 12,1

Meerrittenkaart 11,9

Volle melk 10,9

Zout 9,4

Jenever 8,9

Lange sigaretten 8,7

Half afgeroomde melk 8,4

Schuursponsje 8,0

Beaujolais 7,9

Condooms 7,7

Tijdschriften 7,7

Gepelde tomaten 7,4

Balpen 7,3

Familiale verzekering Burgerlijke Aansprakelijkheid 7,3

Luikse wafel 7,2

Zalm 6,8

Roséwijn: Côtes de Provence 6,7

Trappistenbier 6,6

Babysit dienst 6,6

Korte sigaretten 6,6

Kant-en-klare cocktail 6,5

Buitenlanse reizen (GICP) 6,3

Draagbare spelconsole 5,9

Melkerijboter 5,8

Zwembad 5,6

Ajuin 5,5

Thee (builtjes) 5,4

Pilsbier (blik) 5,3

Maandabonnement 5,0

Erwtjes 5,0

Olieverversen 4,9

Gerookte zalm 4,8

Gashoudend water 4,8

Eénpersoonskamer-gewone rechthebbende 4,8

Geraspte Emmenthal 4,7

Cider 4,7

Pilsbier (bak) 4,7

Benaming Inflatie in %

Wodka 4,7

Whisky 4,6

Uurtarief elektrotechnicus 4,6

Verzolen van schoenen 4,5

Vol-au-vent 4,5

Briefport 4,5

Uurtarief schoonmaken 4,4

Telefoongesprekken via toestel 4,3

Maïs (zoet, in blik) 4,3

Italiaanse wijn 4,3

Lelies 4,3

Vleessnack 4,3

Harde kaas Gouda-type 4,3

Voetbalwedstrijd eerste provinciale 4,2

Verse room 4,2

Aardappelen(nieuwe oogst) 4,2

Vervangen van remblokjes 4,2

Verhuisdiensten 4,1

Pralines 4,1

Schoorsteenvegen 4,1

Veearts: ovariectomie kat 4,1

Cent wafer 4,0

Plaatsen advertentie 4,0

Bijdrage ziekteverzekering 4,0

Naaigaren 4,0

Abonnement autopechbestrijding 4,0

Huishoudvuilnisbak 4,0

Begrafenisondernemingen 3,9

Hondenvoeding (blik) 3,9

Likeur 3,9

Droogkuis van kostuum 3,9

Haargel 3,9

Brandverzekering 3,8

Deodorant: roll-on 3,8

Vliegtuigticket (GICP) 3,7

Maaltijd restaurant 3,7

Wattenstaafjes 3,7

Crematie 3,6

Emailverf 3,6

Wassen van hemd 3,6

Onderhoud van centrale verwarming 3,6

Uurtarief reparatie verwarmingsinstallatie 3,6

Page 45: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

45

Benaming Inflatie in %

Smeltkaas (gruyère) 3,6

Forel 3,6

Colalimonade (light) 3,5

Margarine op basis van olijfolie 3,5

Rusthuizen 3,5

Pepersteak 3,4

Vensterglas 3,4

Diepvriessoep 3,4

Uurtarief loodgieter 3,3

Bankdiensten 3,3

Citytrips 3,3

Hamburger (fastfood) 3,2

Hamburger 3,2

Uurtarief garagist 3,2

Colalimonade (in winkel) 3,2

Porto 3,2

Stuk belegd stokbrood 3,2

Zakje friet 3,2

Steak tartare 3,1

Kop en schoteltje 3,1

Chinese dagschotel 3,1

Vloeibare meststof 3,0

Melkchocolade met praliné 3,0

Biljet 45 km 3,0

Autokeuring 3,0

Karbonade 3,0

Haarsnit 2,9

Fruittaartje 2,9

Spaghetti (maaltijd) 2,9

Mokkataartje 2,9

Salade niçoise 2,9

Stripverhaal 2,9

Uurtarief elektricien 2,9

Watergolf 2,9

Colalimonade (restaurants en cafes) 2,8

Kleuring 2,8

Melkchocolade 2,8

Snoeischaar 2,8

Verse magere kaas 2,8

Verse worst 2,8

Biljet 20 km 2,8

Geconcentreerde melk 2,8

Puddingpoeder 2,8

Limonade (orange of citroen) 2,8

Fluorescerende buislamp 2,8

Vervangen van uurwerkbatterij 2,8

Gordijnstof 2,7

Jaarlijks schoolabonnement 2,7

Deodorant 2,7

Benaming Inflatie in %

Permanent 2,7

Bioscoop 2,7

Gehakt 2,7

Pizza 2,7

Kinderfiets 2,7

Tandenborstel manueel 2,6

Dagmenu 2,6

Schouwburgabonnement 2,6

Zonnebankabonnement (10 beurten) 2,6

Spiegel 2,6

Varkensrib van de filet 2,6

Mineraalwater 2,5

Haarlak 2,5

WC-reiniger 2,5

Gebakken tong of forel 2,5

Houtskool 2,4

Biefstuk 2,4

Candybar (automaat) 2,4

Speciaal bier 2,4

Biljet 90 km weekend 2,4

Balklamp halogeen 2,4

Pilsbier 2,4

Dagbladen 2,4

Varkenslapje 2,4

Kousenbroek 2,4

Bottines 2,4

Reinigingsproducten voor ramen 2,4

Hemd 2,3

Belgische halfharde kaas 2,3

Frankfurter worstjes 2,3

Cordon bleu 2,2

Salon 2,2

Torische brilglazen 2,2

Dweil 2,2

Dunne lende 2,2

Gerookt spek 2,2

Rijsttaart 2,1

Keukentafel 2,1

Hespenworst 2,1

Steakmes 2,1

Lederen laarzen 2,1

Varkensgebraad van de hesp 2,1

Sociale huur 2,1

Weekend aan zee 2,1

Jeansbroek (voor heren) 2,1

Eclair 2,1

Festivals 2,1

Taxi 2,0

Varkensrib spiering 2,0

Page 46: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

46

Benaming Inflatie in %

Damesfiets 2,0

Middagmaal op school 2,0

Tulpenbollen 2,0

Peper (zwart) 2,0

Go Pass 2,0

Huur van garage 2,0

Rauwe ham 2,0

Bordeaux supérieur AOC 2,0

Acrylverf 2,0

Studentenhaver 2,0

Broodje 1,9

Espressokoffie 1,9

Kostprijs internaat 1,9

Hoeslaken 1,9

Weekend in de Ardennen 1,9

Kramiek 1,9

Sweater 1,8

Slip 1,8

Vleessalade 1,8

Polsuurwerk 1,8

Vasttapijt 1,8

Hogeschool: inschrijvings- & examengeld 1,8

Frisdrank (automaat) 1,8

Rozijnenkoek (suissekoek) 1,8

Body 1,8

Reiskoffer 1,8

Ficus 1,7

Filet américain 1,7

Internetabonnement 1,7

Kauwgom 1,7

Camping 1,7

Niet-sociale huur 1,7

Reisbijstandsverzekering 1,7

Rosbief 1,6

Moderne slaapkamer 1,6

Tennisballen 1,6

Uurtarief schilder 1,6

Kaas: vers, broodbeleg 1,6

Sportdrank 1,6

Peutertuinen 1,6

Volle yoghurt (natuur) 1,6

Chileense wijn 1,5

Koffiefilters 1,5

Badmat 1,5

Babyvoeding 1,5

Universiteit: inschrijvings- & examengeld 1,5

Portefeuille 1,5

Lage lederen veterschoenen 1,5

Diepvriessoepgroenten 1,4

Benaming Inflatie in %

Inox kookpot 1,4

Bustehouder 1,4

Elektrische koffiezet 1,4

Vullingen van caviteiten 1,4

Bruin brood (800 g) 1,4

Chrysanten 1,4

Individuele behandeling kinesitherapie 1,4

Consultatie tandarts 1,4

Specialist: raadpleging 1,4

Geneeskunde aanvullende opleiding: huisbezoeken 1,3

Uitreikingskosten paspoort 1,3

Maandtreinkaart 20 km 1,3

Blazer 1,3

Nieuwe wagens (BIV inbegrepen) 1,3

Potlood 1,3

Elektrische frituurketel 1,3

Scooter 1,3

Schuimrubberen matras 1,3

Veearts: raadpleging 1,2

Brie 1,2

Riesling: Elzas 1,2

Meergranenbrood 1,2

Speciaal brood (800 g) 1,2

Verkeersbelasting 1,2

Shampoo 1,2

Tennisracket 1,1

Stof voor overgordijnen 1,1

Joggingschoenen 1,1

Stadsbroek 1,1

Autorijschool 1,1

Pensen 1,1

Elektrisch scheerapparaat 1,1

Vruchtensap 1,1

Strijkplank 1,1

Speciaal brood (400 g) 1,1

Vleesbrochette 1,1

Geheugenkaart 1,1

Kalfsgebraad 1,1

Houten tuintafel 1,0

Kleine speelgoedauto 1,0

Douchegel 1,0

Diepvriesfriet 1,0

Yoghurt met fruit (mager) 1,0

Woordenboek N-F en F-N 1,0

Rolmeter 1,0

Ruitenwisser 1,0

Bereide diepvriesmaaltijd op basis van vis 1,0

Pop (type Barbie) 0,9

Hometrainer 0,9

Page 47: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

47

Benaming Inflatie in %

Elektrische gazonmaaier 0,9

Gekookte ham 0,9

Notariskosten hypotheeklening 0,9

Minarine 0,9

Hondenvoeding (brokken) 0,9

T-shirt (kind) 0,8

Biscuits 0,8

Badpak 0,8

Synthetisch dekbed 0,8

Pure chocolade 0,8

Maandtreinkaart 45 km 0,8

Drank op basis van soja 0,8

Biljet 0,8

Lamsbout 0,8

Energiedrank 0,7

Toiletpapier 0,7

Lederen vest 0,7

Pleisters 0,7

Mengkraan 0,7

Jaarlijkse schooltreinkaart 20 km 0,7

Lage lederen schoenen 0,6

Braadpan 0,6

Combi-koelkast 0,6

Butaan 0,6

Slip 0,6

Australische wijn 0,6

Aluminiumfolie 0,6

T-shirt 0,5

Hemdblouse 0,5

Autoverzekering Burgelijke Aansprakelijkheid 0,5

Pingpongtafel 0,5

Eau de toilette voor dames 0,4

Elektrische boormachine 0,4

Rozen 0,4

Hotelkamer 0,4

Lange broek 0,4

Aftershave 0,4

Schrijnwerker: plaatsing parket 0,4

Spaarlamp 0,3

Sledestofzuiger 0,3

Zakdoek in katoen (H) 0,3

Tennisschoenen 0,3

Tomatenketchup 0,3

Alstroemeria 0,3

Champignons 0,3

Niet-gashoudend water 0,3

Cement 0,3

Toiletzeep: vloeibaar 0,3

Droge batterij 0,2

Benaming Inflatie in %

Verticale diepvries 0,2

Lattenbodem 0,1

Kattenvoeding (aluminium-schaaltje) 0,1

Medische beeldvorming 0,1

Braadkip 0,1

Salami 0,1

Sportschoenen 0,1

Kip kerrie salade 0,1

Kalanchoe 0,0

Camembert 0,0

Vuurvaste schotel 0,0

Jeansbroek (voor dames) 0,0

Droogkast 0,0

Viervruchtenjam 0,0

Geneeskunde aanvullende opleiding: raadpleging 0,0

Klinische biologie 0,0

Tweepersoonskamer 0,0

Tweepersoonskamer (OMNIO) 0,0

Videospel voor console 0,0

Tandpasta 0,0

Glasvezelbehang 0,0

Sponshanddoek -0,1

Toiletzeep -0,1

Schrift met losse bladen -0,1

Inktpatroon -0,1

Gemengde sla -0,1

Stof voor jurk -0,2

Autobatterij -0,2

Kalkoenborstfilet -0,2

Laminaat -0,2

Schoonheidscrème -0,3

Konijn -0,3

Roomijs -0,3

Dekbedovertrek en slopen -0,4

Waspoeder -0,4

Kruippakje -0,4

Elektrische radiator -0,4

Boeken -0,4

Voetbal -0,4

Vaatwasser -0,4

Fitnessabonnement -0,5

Tandenborstel (elektrisch) -0,5

Strijkijzer met stoomgenerator -0,5

Hifi-keten -0,6

Trainingspak -0,6

Verse kaas met fijne kruiden -0,6

Elektronische bloeddrukmeter -0,7

Ravioli (vers) -0,7

Spelconsole -0,8

Page 48: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

48

Benaming Inflatie in %

Instantcacaodrank -0,8

Jeansbroek (voor kinderen) -0,8

Tong -0,8

Eiken eetkamer -0,9

Toffees -0,9

Mayonaise -1,0

Azalea -1,0

Nagellak -1,0

Bouwdoos -1,0

Huishoudhandschoenen in rubber -1,1

Wasmachine -1,1

Fotokopie -1,1

Appelen: Jonagold -1,2

Kristalsuiker -1,2

MP3/MP4-speler -1,2

Wegwerpcontactlenzen -1,2

Bananen -1,2

Champagne -1,3

Koffie (in bonen of gemalen) -1,3

Spathiphyllum -1,3

Autoband -1,3

Blu-ray disk -1,4

Vitro-keramische kookplaat -1,4

Ongelode benzine 95RON "eurosuper" -1,5

Sokken -1,5

Rijst (los) -1,5

Vlamspaarlamp -1,6

Multifunctionele printer -1,6

Microgolfoven -1,7

Gasolie wegvervoer "diesel" -1,7

GPS -1,8

Gasolie verwarming: levering<2000 l -1,8

Lege DVD-RW -1,8

Gasolie verwarming: levering>2000 l -1,8

Tabletten voor vaatwasser -1,8

Ongelode benzine 98RON "superplus" -1,8

Witbier (verloren verpakking) -1,9

IJshoorntje -2,0

Wegwerpluier -2,1

Kattenvoeding (blik) -2,1

Rijst in kookbuiltjes -2,2

Ronde peren -2,3

Kabeljauw -2,3

Kersen -2,4

Olijfolie -2,4

Gerbera's -2,4

Kinderzitje -2,4

Mosterd -2,5

Koffiepadmachine -2,5

Benaming Inflatie in %

Candybar -2,6

Kiwi's -2,7

Voetbalwedstrijd eerste klasse (nationaal) -2,7

Huishoudrol -2,7

Pizza (diepgevroren) -2,7

Ananas -2,8

Limonade met thee-extracten -2,9

Kippenborstfilet -2,9

Smartphone - GSM -3,0

Huur van bestelwagen -3,0

Gewone braadmargarine -3,0

Speculaas -3,0

Kippe-eieren -3,2

Abrikozen -3,2

Boterhampasta -3,3

Vloeibaar wasmiddel -3,3

Pindanootjes -3,5

Sinaasappelen -3,6

Digitale camcorder -3,7

Digitaal fototoestel -3,8

Citroenen -3,9

WIFI modem/router -3,9

Blu-ray-speler -4,0

Maïsolie -4,1

Vloeibare allesreiniger -4,2

Aardgas D1 (2326 kWu) -4,7

Aardgas D2 (4652 kWu) -4,7

Vloeibaar afwasmiddel -4,8

Tonijn in blik -4,8

Propaan -4,8

LPG -4,9

Draadloze telefoon -5,2

Cornflakes -5,4

Aardgas D3 (23260 kWu) -5,4

Aardgas D3b (34890 kWu) -5,5

Fishsticks -5,8

Aardbeien -5,9

Tulpen -6,3

Tablet -6,8

Groene bonen -7,0

Wortelen -7,0

Koffiepads -7,5

Kleurentelevisie -8,7

Chips -9,0

Gouden trouwring -9,0

Grijze garnalen -9,4

Pompelmoezen -9,9

Popconcerten -9,9

Bloem -10,2

Page 49: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

49

Benaming Inflatie in %

Witloof -11,6

Tomatensoep -12,2

Asperges -12,3

Elektriciteit De (20000 kWu) -12,5

Komkommers -13,0

Elektriciteit Dd (7500 kWu) -13,4

Appelen: Golden -13,6

Perziken -13,9

Elektriciteit Dc (3500 kWu) -14,0

Appelen: Granny -14,1

Spaghetti -14,1

Tomaten -14,3

Meloenen -14,3

Elektriciteit Dc1 (3500 kWu) -14,5

Kropsla -15,1

Elektriciteit Db (1200 kWu) -15,7

Elektriciteit Da (600 kWu) -16,6

Aardappelen -17,4

Broccoli -20,7

Paprika's -24,0

Peren: Conference -28,3

Bloemkolen -41,0

Prei -47,3

Bronnen: AD Statistiek, Eigen berekeningen: FOD Economie

Page 50: AGRI Press › _STUDIOEMMA_UPLOADS › downloads › Bijlage_… · 3 Inleiding De wet van 8 maart 2009, tot wijziging van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse

50

Bijlage 2: Inflatie in het tweede kwartaal 2014 met en zonder gewijzigde indirecte belastingen in België en in de voornaamste buurlanden

(Jaarlijks veranderingpercentage) België Duitsland Frankrijk Nederland

Met gewijzigde indirecte

belastingen

Zonder gewijzigde indirecte

belastingen

Met gewijzigde indirecte

belastingen

Zonder gewijzigde indirecte

belastingen

Met gewijzigde indirecte

belastingen

Zonder gewijzigde indirecte

belastingen

Met gewijzigde indirecte

belastingen

Zonder gewijzigde indirecte

belastingen Energie -5,5 -2,4 -0,8 -0,8 0,5 -0,4 -0,2 -1,7 Bewerkte levensmiddelen 2,8 2,2 2,9 2,8 1,1 1,0 0,9 0,6 Niet-bewerkte levensmiddelen -1,8 -1,8 -2,0 -2,0 -2,1 -2,1 -2,3 -2,3 Diensten 2,5 2,5 1,5 1,6 2,0 1,1 1,2 1,2 Niet-energetische industriële goederen 0,6 0,6 0,4 0,3 -0,4 -0,6 -0,3 -0,5 Onderliggende inflatie 1,9 1,8 1,4 1,4 1,1 0,5 0,6 0,5 GICP 0,8 1,0 -2,0 -2,0 -2,1 -2,1 -2,3 -2,3

Bronnen: EC, FOD Economie, AD Statistiek