Academy · 1 VOORWOORD Dit is de tekstuitgave van de online nascholing Nieuwe antistollingsmiddelen...
Transcript of Academy · 1 VOORWOORD Dit is de tekstuitgave van de online nascholing Nieuwe antistollingsmiddelen...
CMEAcademy
NIEUWE ANTISTOLLINGSMIDDELEN IN DE HUISARTSPRAKTIJKaccreditatie: ABC1 | 2
ptn
Drs. P. Smits, kaderhuisarts HVZDrs. M.R.S. Tjon-A-Tsien, kaderhuisarts HVZ
www.cme-academy.nl
Januari 2018
1www.CME-Academy.NL
VOORWOORD
Dit is de tekstuitgave van de online nascholing Nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijk voor
huisartsen. Deze e-learning is onderdeel van CME-Academy, een platform met hooggekwalificeerde
geaccrediteerde online nascholingen, gratis voor (huis)artsen en verpleegkundigen. Alle nascholingen op
CME-Academy zijn geaccrediteerd en actueel, en gemaakt door experts op het desbetreffende vakgebied.
De inhoud is samengesteld door onafhankelijke auteurs.
www.cme-academy.nl
In dit werkboek vindt u een bewerking van de video’s, geschreven teksten en vragen uit de cursus. Na
het doorlopen van de cursus heeft u inzicht in het werkingsmechanisme van antistollingsmiddelen en
weet u wanneer u welke NOAC (Niet-vitamine-K-antagonisten Orale AntiCoagulantia) u bij welke patiënt
moet voorschrijven en in welke dosering. De cursus gaat ook in op therapietrouw bij het gebruik van
de NOAC’s, belangrijke aspecten bij overstappen van een VKA (vitamine-K-antagonist) en wat te doen bij
bloedingen tijdens gebruik van NOAC’s.
LEERDOELEN
Na het doorlopen van deze cursus weet u:
■ In welke situaties de huisarts te maken kan krijgen met antistolling
■ Wat het werkingsmechanisme en eigenschappen zijn van de diverse antistollingsmiddelen
■ Wat de indicaties en doseringen zijn voor het voorschrijven van een NOAC
■ Wat de verschillen zijn m.b.t. effectiviteit en veiligheid tussen de VKA en de NOAC’s
■ Wat de criteria zijn om tot een keuze voor een bepaalde NOAC te komen
■ Hoe de huisarts het NOAC-gebruik bij de patiënt moet monitoren
ACCREDITATIE
Het Accreditatie Bureau Cluster 1 (ABC1) heeft deze nascholing geaccrediteerd voor 2 punten.
2
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
Copyright
Niets uit deze uitgave mag
op enigerlei wijze worden
overgenomen zonder
voorafgaande, schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Hieronder valt niet het eigen
gebruik van reprints door
abonnees.
COLOFON
Auteurs
Drs. P. Smits, huisarts te Zoetermeer, kaderhuisarts HVZ
en huisartsopleider
Drs. M.R.S. Tjon-A-Tsien, huisarts te Wateringen,
kaderhuisarts HVZ en bestuurslid HartVaatHAG
Hoofdredactie
Cardiovasculair/endocrinologie
■ Dr. B.E. de Galan
■ Dr. P.J. Lansberg
Huisartsgeneeskunde
■ Dr. A.P.E. Sachs
■ Dr. J.A.R. van Bruggen
Longaandoeningen
■ Prof. dr. P.N.R. Dekhuijzen
■ Dr. E.H.J. van Haren
Maag-darm-leverziekten
■ Prof. dr. B. van Hoek
■ Dr. B. Oldenburg
Oncologie/hematologie
■ Dr. J.R. Kroep
■ Prof. dr. J.J. Zwaginga
Reumatologie
■ Prof. dr. A.H.M. van der Helm-van Mil
■ Prof. dr. F.H.J. van den Hoogen
Medische redactie
Drs. M.F. Vriesman
Drs. W.H. Munneke
Drs. E.M. van Trigt
Drs. B. van Zenderen
Mw. B. Janssen
Unrestricted educational
grant
Dit werkboek wordt mede
mogelijk gemaakt door Pfizer B.V.
en Bristol-Myers Squibb B.V.
Uitgever
Medix Publishers BV
Laarderhoogtweg 25
1101 EB Amsterdam
Website: www.medixpublishers.nl
E-mail: [email protected]
3www.CME-Academy.NL
INHOUDSOPGAVE
Inleiding 5
Atriumfibrilleren 6
■ Definitie atriumfibrilleren 6
■ Natuurlijk beloop atriumfibrilleren 6
■ Prevalentie van AF 7
■ De CHA2DS2-VASc-score 8
Behandeling met antistollingsmiddelen 9
■ Werkingsmechanisme antistollingsmiddelen 9
■ Geen plaats voor acetylsalicylzuur bij AF 10
■ De farmacokinetiek van de NOAC’s 10
■ Indicaties en doseringen van de NOAC’s 11
Keuzehulp NOAC’s 15
■ Keuze voor een specifieke NOAC 15
■ Interacties NOAC met andere geneesmiddelen 16
■ Praktische aspecten 17
■ Overzicht 18
■ Aanpassing doseringen 19
Therapietrouw 20
■ Therapietrouw bij het gebruik van de NOAC’s 20
NOAC’s in de praktijk 22
■ Overstappen van een VKA naar een NOAC 22
■ Stappenplan 22
■ Verwijscriteria voor de specialist 23
■ Belangrijke aspecten bij het starten van een NOAC 23
■ Het informeren van de patiënt 24
■ Bloedingen tijdens NOAC-gebruik 24
Conclusie 27
Literatuuropgave 28
Publicatielijst 31
4
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
5www.CME-Academy.NL
De e-learning Nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijk gaat in op het belang van het toepassen van
antistollingsmiddelen in de praktijk bij het ziektebeeld atriumfibrilleren. De Nederlandse bevolking wordt
steeds ouder en dit gaat gepaard met de toename van een aantal gezondheidsproblemen, waaronder
atriumfibrilleren. Deze hartritmestoornis kan verschillende problemen veroorzaken, zoals een sterk
verhoogde kans op een beroerte door een stolsel uit het hart. Om een beroerte te voorkomen kunnen
orale antistollingsmiddelen worden toegepast. De afgelopen jaren zijn diverse nieuwe anticoagulantia
beschikbaar gekomen met een meer specifiek aangrijpingspunt dan de vitamine-K-antagonisten (VKA).
Deze nieuwe middelen zijn de Niet-vitamine-K-antagonisten Orale AntiCoagulantia (NOAC’s). De NOAC’s
worden ook wel DOAC’s genoemd. In deze e-learning zal de afkorting voor Niet-vitamine-K-antagonist
Orale AntiCoagulantia (NOAC) gebruikt worden in plaats van Directwerkende Orale Anticoagulantia
(DOAC).
De inhoud van deze cursus richt zich op het ziektebeeld atriumfibrilleren en op de kenmerken en
werkingsmechanismen van de diverse beschikbare antistollingsmiddelen. Deze e-learning geeft tevens
praktische adviezen voor verschillende situaties waarin u te maken kunt krijgen met specifieke vragen
rondom antistolling. Wanneer is bijvoorbeeld aanpassing van de dosering nodig en hoe kunt u eventueel de
patiënt over laten stappen van een VKA naar een NOAC? Tevens wordt aandacht besteed aan het gebruik
van antistolling bij ingrepen in de eerste lijn.
Inleiding
6 Atriumfibrilleren
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijk
Boezemfibrilleren, of atriumfibrilleren (AF), is de meest voorkomende hartritmestoornis, waarbij
de prevalentie sterk toeneemt met de leeftijd. Er is 25% kans dat een persoon ouder dan 55 jaar
boezemfibrilleren ontwikkelt. Er zijn in Nederland circa 300.000 patiënten bekend en behandeld, maar
naar schatting is boezemfibrilleren bij een groep van 150.000-300.000 patiënten nog niet gedetecteerd.
Dit laatste wordt vooral verklaard door het aanvalsgewijze – paroxismale – karakter van de ritmestoornis.
Vooral ouderen ondervinden bovendien geen enkele hinder van het atriumfibrilleren. Per jaar worden zo’n
40.000 patiënten getroffen door een herseninfarct of ischemische beroerte. Zeker 20%, maar wellicht zelfs
35% van deze beroertes wordt veroorzaakt door bloedstolsels als gevolg van boezemfibrilleren.1
DEFINITIE ATRIUMFIBRILLEREN
De NHG-Standaard Atriumfibrilleren omschrijft atriumfibrilleren als een atriale hartritmestoornis waarbij het
ritme volledig onregelmatig is en meestal versneld is.1 De diagnose wordt gesteld op basis van een ECG;
het is daarom obligaat dat een ECG wordt afgenomen. Naast extrasystolie is AF de meest voorkomende
hartritmestoornis. Atriumfibrilleren is vaak een geïsoleerde aandoening, vooral op oudere leeftijd. AF
kan echter ook onderdeel zijn van een spectrum van andere cardiovasculaire morbiditeit. Antistolling is
noodzakelijk bij atriumfibrilleren, maar ook bij atriumflutter. Dit laatste is een hartritmestoornis waarbij
de atria zeer snel en regelmatig contraheren. Beide ziektebeelden hebben een verhoogd risico op een
CVA, wat dat betreft zijn de stoornissen vergelijkbaar.
NATUURLIJK BELOOP ATRIUMFIBRILLEREN
De eerste keer dat een patiënt atriumfibrilleren bemerkt, wordt de eerste presentatie genoemd.
Waarschijnlijk heeft bij de meeste patiënten al eerder een aanval van AF plaatsgevonden, maar is deze
niet opgemerkt. Bij een eerste presentatie leidt dit in de meeste gevallen nog niet tot medicatie. Bij
paroxismaal atriumfibrilleren is er sprake van meerdere aanvallen van AF. Er is dan sprake van een
verhoogde kans op een ischemisch CVA, zodat er een indicatie is voor het geven van antistolling. In de
Atriumfibrilleren
7www.CME-Academy.NL
loop van de tijd kan een aanval van AF langer gaan duren. Indien het AF langer dan zeven dagen aanhoudt,
is er sprake van persisterend atriumfibrilleren. Uiteindelijk blijft het AF bestaan en is er sprake van
permanent atriumfibrilleren. Vanaf dat moment ligt de focus op het verminderen van de frequentie of het
in stand houden van de frequentie. De hartfrequentie mag in rust niet hoger worden dan 110 slagen per
minuut. Figuur 1 toont het natuurlijk beloop van atriumfibrilleren.
AF
LangdurigPersisterend
PermanentPersisterendParoxysmaalStil
Eerste presentatie
= Cardioversie
Tijd
Figuur 1 Natuurlijk beloop van atriumfibrilleren.
PREVALENTIE VAN AF
Uit figuur 2 valt af te leiden dat AF veel voorkomt, met name vanaf de leeftijd van 65 jaar. Meestal hebben
patiënten geen klachten van het atriumfibrilleren. Tegelijkertijd lopen deze patiënten wel een tot vijf
keer hoger risico op een ischemisch CVA, vergeleken met andere hartziektes. Screenen van patiënten is
daarom erg belangrijk. Dit kan men doen door het voelen van de pols en het maken van een ECG bij een
onregelmatige pols.
055-59 60-64 65-69
leeftijd (jaren)
70-74 75-79 80-84 >85
2,5
5
7,5
10
12,5
15
17,5
20
prev
alen
tie A
F (%
)
mannen vrouwen
Figuur 2 Prevalentie van AF.
Bron: Heeringa, 200636
8 Atriumfibrilleren
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
DE CHA2DS2-VASC-SCORE
Het voorschrijven van orale antistollingsmiddelen is niet helemaal vanzelfsprekend. In verband met het
bloedingsrisico bij het gebruik van antistolling is het belangrijk steeds de balans tussen het te verwachten
ischemische risico en het bloedingsrisico in ogenschouw te nemen. Om dat te doen wordt de CHA2DS2-
VASc-risicoscore ingezet, zie tabel 1.1 Hierin wordt het 1-jaarsrisico berekend op een ischemische
beroerte in de aanwezigheid van boezemfibrilleren. Alleen indien de CHA2DS2-VASc-score 2 is of groter,
dan is behandeling met orale antistollingsmiddelen geïndiceerd.
Tabel 1 CHA2DS2-VASc-risicoscore.
C Hartfalen (Congestive heart failure) LVEF≤ 40% 1
H (voorgeschiedenis van) Hypertensie 1
A2 Leeftijd ≥ 75 jaar (Age) 2
D Diabetes mellitus 1
S2 Stroke: CVA of TIA 2
V Vaatlijden: coronairlijden, myocardinfarct, perifeer vaatlijden of atherosclerose in de aorta 1
A Leeftijd 65-74 jaar (Age) 1
Sc Vrouwelijk geslacht (Sex category) 1*
Maximale score 9
*Geldt niet als vrouwelijk geslacht de enige risicofactor is.
Bron: Camm, 201237
Vragen
1. Na hoeveel dagen atriumfibrilleren is er sprake van persisterend atriumfibrilleren?
2. Meneer den Besten heeft de hoge leeftijd bereikt van 80 jaar; hij is al 10 jaar lang bekend met
atriumfibrilleren.
Heeft de heer den Besten dagelijks bloedverdunners nodig op basis van de tabel met de CHA2DS2-
VASc-score?
Maak deze en andere vragen online op www.cme-academy.nl.
9www.CME-Academy.NL
Tromboseprofylaxe is met name van belang in situaties waarin een verhoogd risico op trombose c.q.
longembolie bestaat. Een van deze situaties is atriumfibrilleren. De behandeling van atriumfibrilleren
ter preventie van trombo-embolieën kan in de eerste lijn worden uitgevoerd. De behandeling bestaat
onder andere uit het voorschrijven van orale antistollingsmiddelen. De behandelduur is net zo lang als
het atriumfibrilleren aanwezig is. In het merendeel van de patiënten is dat levenslang, behalve als het
atriumfibrilleren door middel van een elektrische (cardioversie) of operatieve (ablatie) ingreep definitief is
opgelost.
Tot een aantal jaar geleden was er weinig keus wat betreft de behandeling met orale antistollingsmiddelen:
de patiënt kreeg een cumarinepreparaat voorgeschreven. De afgelopen jaren zijn verschillende
nieuwe anticoagulantia beschikbaar gekomen, de NOAC’s. Inmiddels zijn er vier verschillende
NOAC’s verkrijgbaar: apixaban, dabigatran, edoxaban en rivaroxaban. In dit hoofdstuk passeren het
werkingsmechanisme, de farmacokinetiek, indicaties en doseringen van de orale antistollingsmiddelen de
revue.
WERKINGSMECHANISME
ANTISTOLLINGSMIDDELEN
In figuur 3 is de stollingscascade weergegeven. De
cascade bestaat uit een groot aantal verschillende
stollingsfactoren die uiteindelijk leiden tot het omzetten
van fibrinogeen tot fibrine, waardoor een stolsel wordt
gevormd.
De NOAC’s hebben een ander werkingsmechanisme
dan de VKA. De VKA remmen de synthese van de
stollingsfactoren II, VII, IX, en X. Apixaban, edoxaban
en rivaroxaban zijn remmers van stollingsfactor Xa;
dabigatran is een remmer van trombine.
Behandeling met antistollingsmiddelen
trombine
pro-trombine
IX
Xa IXa
II
VII
fibrinogeen fibrine
X
VIIaTF
Figuur 3 Stollingscascade.
10 Behandeling met antistollingsmiddelen
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
GEEN PLAATS VOOR ACETYLSALICYLZUUR BIJ AF
Bij de behandeling van AF is er geen plaats meer voor acetylsalicylzuur, omdat dit middel minder goed
beschermt dan een VKA. De relatieve risicoreductie bedraag slechts 30% ten opzichte van 60% voor een
VKA.2 Bij ouderen is de bescherming zelfs nog minder.3 Het bloedingsrisico van een VKA is vergelijkbaar
aan het bloedingsrisico van acetylsalicylzuur.4
DE FARMACOKINETIEK VAN DE NOAC’S
Doordat de NOAC’s direct werkende orale antistollingsmiddelen zijn, zijn zij veel minder gevoelig voor
invloeden van buitenaf, zoals geneesmiddelen of voedingsmiddelen. Daarom is er bij het gebruik van de
NOAC’s geen periodieke controle van bloedwaardes meer nodig. Onderling zijn er wel verschillen tussen
de NOAC’s, deze zijn weergegeven in tabel 2.5-8
Tabel 2 Kenmerken NOAC’s.
Apixaban Dabigatran Edoxaban Rivaroxaban
Werking Directe selectieve factor Xa-remmer
Directe selectieve trombinefactor IIa-remmer
Directe selectieve factor Xa-remmer
Directe selectieve factor Xa-remmer
Dosering 2 dd 5mg 2 dd 110mg of2 dd 150mg
1 dd 60mg 1 dd 20mg
Prodrug Nee Ja Nee Nee
Maximaal effect 2 uur 1,5-2 uur 1-2 uur 3-4 uur
T1/2 12 uur 12-17 uur (nierfunctie)
10-14 uur 5-9 uur (jongeren)11-13 uur (ouderen)
Uitscheiding 27% urine73% feces
80% urine20% feces
50% urine50% feces
35% urine65% feces
Dient met voedsel te worden ingenomen
Nee Nee Nee Ja
Interactie PPI Nee 12-30% Nee Nee
Maagbezwaren Nee Dyspepsie (5-10%)
Nee Nee
Bronnen: SmPC apixaban5, SmPC dabigatran6, SmPC edoxaban7, SmPC rivaroxaban8
11www.CME-Academy.NL
Uit tabel 2 blijkt dat er zeer uiteenlopende doseringssterktes van de verschillende NOAC’s zijn; het zijn
dan ook heel verschillende stoffen. Bovendien valt op dat het maximale effect van alle NOAC’s heel snel
bereikt wordt. Wat de uitscheiding betreft valt op dat alleen dabigatran voornamelijk door de nieren
wordt uitgescheiden; bij de andere NOAC’s is dit minder het geval.
Overige opvallende zaken die uit tabel 2 blijken:
■ Alle NOAC’s hebben, vergeleken met de VKA, een korte halfwaardetijd
■ Dabigatran kunt u beter niet voorschrijven bij een patiënt met bestaande dyspepsie
■ Rivaroxaban is de enige NOAC die met voedsel ingenomen moet worden
Vragen
3. Welke antistollingsmiddelen werken in op stollingsfactor Xa van de stollingscascade?
Vink alle goede opties aan.
a. VKA (vitamine K-antagonist)
b. apixaban
c. dabigatran
d. edoxaban
e. rivaroxaban
4. Welke NOAC wordt voornamelijk door de nieren uitgescheiden?
a. apixaban
b. dabigatran
c. edoxaban
d. rivaroxaban
Maak deze en andere vragen online op www.cme-academy.nl.
INDICATIES EN DOSERINGEN VAN DE NOAC’S
De NOAC’s zijn in 2012 geïntroduceerd. De NHG-Standaard Atriumfibrilleren uit 2013 stelt de VKA nog
als eerste keus bij AF. In 2015 verscheen de NHG-Standaard Diep-veneuze trombose en longembolie.
Ook in deze standaard werd de voorkeur gegeven aan een NOAC. In Nederland is daardoor het
voorschrijven van de NOAC’s wat later op gang gekomen dan in de omringende landen. De toepassing van
de NOAC’s is onderwerp geweest van een rapport van de Gezondheidsraad en ook wetenschappelijke
beroepsverenigingen hebben hierover adviezen uitgebracht.9,10 In september 2016 was er voor het NHG
voldoende bewijs om een standpunt te formuleren waarbij de NOAC en de VKA als gelijkwaardig werden
gezien.11
12 Behandeling met antistollingsmiddelen
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
In september 2017 zijn actualisaties verschenen van de NHG-standaarden over Atriumfibrilleren en Diepe
veneuze trombose en longembolie. In beide actualisaties worden de NOAC’s een gelijkwaardig alternatief
genoemd voor de VKA.1,12 In navolging van het NHG-standpunt Anticoagulantia (2016) zijn hierin
aanbevelingen opgenomen om in samenspraak met de patiënt een keuze te maken tussen behandeling met
een VKA of een NOAC.
Indicaties NOAC
De NOAC’s kennen vier indicatiegebieden:
■ Preventie CVA/LE bij non-valvulair AF
■ Behandeling VTE (DVT en longembolie)
■ Preventie van recidief VTE
■ Preventie VTE bij operatieve ingrepen
Het bepalen van de CHA2DS2-VASc-risicoscore is essentieel om te beoordelen of antistolling nodig is.1
■ Bij een CHA2DS2-VASc-score onder de 1 is orale antistolling niet geïndiceerd
■ Bij een score van 1 kunt u orale antistolling overwegen. Het risico op een iCVA is minder dan 1%, er
is sprake van een neutraal klinisch voordeel van orale antistolling
■ Bij een score ≥ 2 is orale antistolling geïndiceerd. Het risico op een iCVA is minimaal 2,1% per jaar bij:
■ Alle vrouwen van 65 jaar en ouder
■ Alle mannen van 65 tot 75 jaar met comorbiditeit
■ Alle mannen van 75 jaar en ouder
Contra-indicaties NOAC
Algemene contra-indicaties van de NOAC’s zijn:5-8
■ Cardiaal
■ Mechanische kunstkleppen
■ Reumatische mitralisklepstenose
■ Nierfunctiestoornissen
■ Leverfunctiestoornis
■ Comedicatie
■ Andere antistollingsmiddelen
Raadpleeg voor specifieke contra-indicaties de vigerende samenvatting van de productkenmerken.
13www.CME-Academy.NL
Registratiestudies
Tabel 3 toont een schematisch overzicht van de grote registratiestudies van de verschillende NOAC’s
wat betreft de effectiviteit en de veiligheid. De middelen zijn onderling niet met elkaar vergeleken. De
groene blokken laten zien waar de NOAC’s beter presteerden dan de VKA. De blauwe blokken geven een
vergelijkbaar resultaat en de rode blokken tonen aan waar de VKA beter presteerden dan de NOAC’s.
Het valt op dat de NOAC’s minder intracraniële bloedingen veroorzaken dan de VKA. Gastro-intestinale
bloedingen komen wat vaker voor bij de NOAC’s, vergeleken met de VKA. Een ‘major bleeding’ komt bij
een VKA wat vaker of net zo vaak voor als bij de NOAC’s.
Tabel 3 Overzicht grote registratiestudies NOAC’s.
Bronnen: Connolly, 200913; Patel, 201114; Granger, 201115; Giugliano 201316
Concluderend kan gesteld worden dat uit de resultaten van grote gerandomiseerde studies blijkt dat de
behandeling met een NOAC even effectief of effectiever is dan de behandeling met een VKA. Daarnaast
gaat de behandeling met NOAC’s gepaard met minder (ernstige) bloedingscomplicaties in vergelijking tot
de behandeling met VKA.9,10 De in september 2017 verschenen NHG-Standaard Atriumfibrilleren stelt dat
de NOAC’s een gelijkwaardig alternatief zijn voor de VKA.1
NOAC apixaban 5mg 2dd
dabigatran 150mg 2dd
dabigatran 110mg 2dd
Effectiviteit
Veiligheid
edoxaban 60mg 1dd
rivaroxaban 20mg 1dd
Studie
hartinfarct/longembolie + + = = =
+ + + + += - = - -
+ = + + =
intercraniele bloeding
GI-bloeding
‘major bleeding’
ARISTOTLE RE-LY RE-LY ENGAGE AF TIMI 48
ROCKET
14 Behandeling met antistollingsmiddelen
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
Vraag
5. Wat zijn de indicaties voor het voorschrijven van een NOAC?
I. Preventie CVA/LE bij non-valvulair AF
II. Behandeling VTE (DVT en longembolie)
III. Preventie van recidief VTE
IV. Preventie VTE bij operatieve ingrepen
a. opties I en III zijn goed
b. opties II en IV zijn goed
c. opties I, II en III zijn goed
d. alle genoemde opties zijn goed
Maak deze en andere vragen online op www.cme-academy.nl.
15www.CME-Academy.NL
VKA zijn al meer dan 60 jaar beschikbaar, terwijl de eerste NOAC’s pas in 2008 zijn geïntroduceerd.
Op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid is er dan ook een leidraad opgesteld, die adviezen
bevat wat betreft de geleidelijke en veilige introductie van de NOAC’s.9 In de meeste gevallen zult u
daarom regionaal afspraken maken over de keuze voor een NOAC en over de te nemen maatregelen bij
bloedingen.
KEUZE VOOR EEN SPECIFIEKE NOAC
Soms kan het voorkomen dat u in een bepaalde situatie voor een specifieke NOAC moet kiezen.
Er zijn verschillen tussen de studieresultaten van de verschillende NOAC’s. Meestal worden de NOAC’s
als een groep behandeld, maar het is belangrijk om u te realiseren dat de NOAC’s verschillende middelen
zijn met verschillende eigenschappen. De dosering verschilt tussen de NOAC’s en de patiëntengroepen in
de (registratie)studies zijn ook niet allemaal hetzelfde geweest. Denk aan de patiënten in uw praktijk; deze
zijn ook allemaal anders.
Indien bij de behandeling van AF de nadruk moet komen te liggen op een superieure effectiviteit (eindpunt
stroke/systemische embolie) ten opzichte van VKA dan hebben dabigatran 150 mg en apixaban de
voorkeur. Deze voorkeur is gebaseerd op de geobserveerde risicoreductie in de grote studies, hoewel de
NOAC’s nooit head-to-head met elkaar vergeleken zijn.13,15,17
Met betrekking tot de veiligheid geldt dat elke NOAC een lagere kans geeft op intracraniële bloedingen
dan een VKA. Met betrekking tot gastro-intestinale bloedingen hebben dabigatran 150 mg, edoxaban
en rivaroxaban een licht verhoogd risico ten opzichte van VKA.13,14,16 Dit dient in perspectief te worden
gezien omdat het totale aantal bloedingen op deze NOAC’s zich niet nadelig verhoudt ten opzichte van
VKA.17 Dabigatran 110 mg en apixaban lieten ten opzichte van VKA geen verhoogd risico zien op gastro-
intestinale bloedingen, bij een significant lager totaal aantal bloedingen.13,15 De afweging om te kiezen voor
een specifieke NOAC dient gebaseerd te worden op meerdere factoren. Al genoemd zijn de effectiviteit
en de veiligheid, maar denk ook aan bijvoorbeeld de nierfunctie van de patiënt, de mogelijke interacties
met andere medicatie en specifieke bijwerkingen per NOAC.17
Keuzehulp NOAC’s
16 Keuzehulp NOAC’s
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
De effectiviteit en veiligheid van de NOAC’s zijn redelijk stabiel wanneer men de mogelijke invloed
van comorbiditeiten of risicofactoren in ogenschouw neemt. Dit is een belangrijk gegeven want in de
huisartsenpraktijk komen een slechte nierfunctie, hoge leeftijd en polyfarmacie regelmatig voor. Ten
aanzien van deze kenmerken zijn er enkele uitzonderingen.
■ Bij patiënten boven de 75 jaar
■ Geeft dabigatran 150 mg significant meer bloedingen dan een VKA6
■ Heeft dabigatran 110 mg in deze leeftijdscategorie een vergelijkbaar risico op bloedingen ten
opzichte van een VKA18
■ Bij een slechte nierfunctie (CrCl < 50ml/min) is het bloedingsrisico van dabigatran vergelijkbaar met
een VKA.19
■ Voor de NOAC’s apixaban en rivaroxaban is onderzocht wat de invloed van polyfarmacie is op het
effect en de veiligheid. De effectiviteit blijft bij beide producten gelijk aan de uitkomsten bij patiënten
zonder polyfarmacie. Ten aanzien van de veiligheid is er ten opzichte van de VKA een tendens naar
evenveel of meer bloedingen bij gebruik van respectievelijk apixaban en rivaroxaban. Dit is afhankelijk
van het aantal geneesmiddelen dat patiënten gebruiken.20,21 Voor de NOAC’s dabigatran en edoxaban
zijn hierover geen gegevens bekend.
INTERACTIES NOAC MET ANDERE GENEESMIDDELEN
Apixaban en edoxaban zijn substraat voor CYP3A4/5 en P-glycoproteïne (Pgp); rivaroxaban is substraat
voor P-glycoproteïne, CYP3A4 en CYP2J2 en dabigatran is een substraat van P-glycoproteïne. Wees
daarom bedacht op gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die sterke remmers zijn van deze
enzymsystemen, omdat zij mogelijk een klinisch belangrijke stijging van de plasmaconcentratie van de
NOAC kunnen veroorzaken:5-8
■ Amiodaron
■ Claritromycine
■ Cyclosporine
■ Diltiazem
■ Dronedarone
■ Erytromycine
■ Fluconazol
■ HIV-proteaseremmers
■ Itraconazol
■ Ketoconazol
■ Kinidine
■ Posaconazol
■ Tacrolimus
■ Verapamil
■ Voriconazol
Uiteraard moet u ook bedacht zijn op het gelijktijdig toedienen van geneesmiddelen die inductoren zijn van
deze enzymsystemen: deze kunnen mogelijk een klinisch belangrijke daling van de plasmaconcentratie van
de NOAC veroorzaken:5-8
■ Carbamazepine
■ Fenobarbital
■ Fenytoïne
■ Rifampicine
■ St. Janskruid
17www.CME-Academy.NL
Tevens zijn er geneesmiddelen die een farmacodynamische interactie met een NOAC kunnen hebben:5-8
■ Trombocytenaggregatie-remmers
■ Acetylsalicylzuur
■ Clopidogrel
■ Prasugrel
■ Ticagrelor
■ NSAID’s
Let op!
Overleg met de apotheker of raadpleeg de vigerende samenvatting van de productkenmerken van de
betreffende NOAC om te bepalen of een middel niet wordt aanbevolen of dat aanpassing van de dosering
nodig is.
PRAKTISCHE ASPECTEN
Er zijn ook een aantal belangrijke praktische aspecten waar u kennis van moet nemen voordat u een keuze
maakt:5-8
Bloedingen
■ Net als de VKA kunnen alle NOAC’s bloedingen veroorzaken. Bij de NOAC’s moet u vooral bij
oudere patiënten boven de 75 jaar opletten op het verhoogd risico van gastro-intestinale bloedingen.
Doseringsregime
■ Doseringsintervallen verschillen tussen de NOAC’s. Rivaroxaban en edoxaban dienen eenmaal daags
te worden gedoseerd; apixaban en dabigatran worden twee keer per dag gedoseerd. In overleg met
de patiënt kan gekeken worden welk doseringsregime het beste past bij de wensen van de patiënt met
betrekking tot de doelstelling van de behandeling.
Wijze van inname
■ Rivaroxaban moet, als enige NOAC, tijdens de maaltijd worden ingenomen.
■ Bij slikproblemen kunnen rivaroxaban en apixaban worden vermalen en gemengd met water of
appelmoes. Bij het gebruik van rivaroxaban dient hierna wel direct voedsel te worden ingenomen.
■ Dabigatran moet in zijn geheel doorgeslikt worden.
Baxterrol
■ Dabigatran kan niet in de baxterrol worden verwerkt omdat het in de originele blister verpakt moet
blijven.22
■ (Parenterale)
anticoagulantia
■ Trombolytica
18 Keuzehulp NOAC’s
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
Vaginale bloeding
■ Bij vrouwen onder de leeftijd van 50 jaar is vaginale bloeding een vaak gerapporteerde bijwerking van
edoxaban. Wellicht dat dit een reden kan zijn om bij vrouwen, jonger dan 50 jaar, voor een andere
NOAC te kiezen.
Rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
■ Rivaroxaban heeft als enige NOAC de vermelding dat dit middel een geringe invloed heeft op de
rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. Dit komt omdat duizeligheid een vaak
gerapporteerde bijwerking is van rivaroxaban. Patiënten die deze bijwerkingen ervaren, mogen niet
rijden en geen machines bedienen.
OVERZICHT
Als afsluiting van dit hoofdstuk wordt een handzaam overzicht gegeven van de besproken stof. Tabel 4
toont een overzicht op basis van patiëntkarakteristieken bij patiënten met atriumfibrilleren. Dit overzicht
is niet bedoeld als vergelijking tussen verschillende middelen, maar om inzicht te geven in de klinische
overwegingen bij de inzet van NOAC’s. De verschillende NOAC’s zijn niet in direct vergelijkende studies
met elkaar vergeleken.
Tabel 4 Overzicht op basis van patiëntkarakteristieken bij patiënten met atriumfibrilleren.
NOAC van voorkeur
Patiënt-karakteristiek
Keuze op basis van
dabigatran 150 mg
dabigatran 110 mg
rivaroxaban apixaban edoxaban
Hoog-risico stroke/ trombotische complicaties
Beste effectiviteit t.o.v. VKA
X
Hoog bloedingsrisico
Minder ‘major bleeding’ t.o.v. VKA
X X X
Hoog GI-bloedingsrisico
Minder GI-bloedingen t.o.v. VKA
X X
Dyspepsie-klachten
Bijwerkingen-profiel
X X X
19www.CME-Academy.NL
NOAC van voorkeur
Patiënt-karakteristiek
Keuze op basis van
dabigatran 150 mg
dabigatran 110 mg
rivaroxaban apixaban edoxaban
Oudere patiënt Aanwezigheid comorbiditeit en minder extracraniële bloedingen bij ouderen (>75)
X X
Kans op nier-functiestoornis
Doseringsaanpassing wordt besproken in de paragraaf Aanpassing doseringen
Bronnen: Connolly, 200913; Patel, 201114; Granger, 201115; Giugliano 201316;Sherwood 201523; Shields 201524
AANPASSING DOSERINGEN
Omdat er meerdere factoren zijn die de plasmaspiegel ongewenst kunnen verhogen is er bij het gebruik
van apixaban een aanbeveling om de dosis te verlagen bij patiënten met twee van de volgende drie
eigenschappen:5
■ Leeftijd ≥ 80 jaar
■ Lichaamsgewicht ≤ 60 kg
■ Serumcreatinine ≥ 133 micromol/l
Voor dabigatran geldt een dosisverlaging bij een van de twee volgende kernmerken:6
■ Leeftijd ≥ 80 jaar
■ Gelijktijdig gebruik van verapamil
Bij edoxaban geldt de aanbeveling om de dosis aan te passen bij risicopopulaties met een van de twee
volgende kenmerken:7
■ Lichaamsgewicht ≤ 60 kg
■ Gelijktijdig gebruik van sommige PgP-remmers
20 Therapietrouw
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijk
Therapietrouw kan worden gedefinieerd als de mate waarin de patiënt zich houdt aan de afspraak die hij
met de zorgverlener heeft gemaakt over het te volgen behandeltraject. Dit wordt ook wel ‘adherence’
genoemd. In de praktijk kan het voor patiënten lastig zijn om therapietrouw te zijn. De patiënt kan zowel
onbewuste (niet-intentionele) als bewuste (intentionele) motieven hebben of gedragingen vertonen die
leiden tot therapie-ontrouw. Sommige patiënten vergeten hun medicatie in te nemen. Anderen willen
liever geen geneesmiddelen gebruiken, bijvoorbeeld omdat de bijwerkingen hen afschrikken.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de therapietrouw bij preventief gebruik van medicatie matig is.25
Factoren die mogelijk van invloed zijn bij onvoldoende therapietrouw zijn de doseringsfrequentie en de
bijwerkingen.26
Ruim de helft van de polyfarmaciepatiënten (deze groep gebruikt chronisch vijf of meer geneesmiddelen)
gebruikt langdurig een antistollingsgeneesmiddel.27 De patiënt aan wie u antistollingsmiddelen voorschrijft
zal dus heel vaak meerdere medicijnen gebruiken. Uit onderzoek is gebleken dat de therapietrouw daalt
naarmate er meer geneesmiddelen ingenomen moeten worden.28
Patiëntvoorlichting en -motivatie kunnen waarschijnlijk de therapietrouw bevorderen.
Therapietrouw is te achterhalen door neutrale vragen te stellen op een neutrale wijze en toon:29
1. Neemt u uw medicijnen in volgens de voorschriften?
2. Vergeet u wel eens uw medicijnen in te nemen? Zo ja, hoe vaak bent u dit gisteren en de afgelopen
week vergeten?
Bij een positief antwoord op vraag 1 en een negatief antwoord op vraag 2, wordt de patiënt als
therapietrouw beschouwd. Is dat niet het geval, dan wordt de patiënt beschouwd als therapie-ontrouw en
kunnen aanvullende vragen worden gesteld om het soort therapie-ontrouw vast te stellen.
THERAPIETROUW BIJ HET GEBRUIK VAN DE NOAC’S
Bij het gebruik van de NOAC’s kan therapie-ontrouw leiden tot zowel bloedingen als stolsels. Dit komt
omdat er bij therapie-ontrouw sprake kan zijn van overdosering of onderdosering.
Therapietrouw
21www.CME-Academy.NL
De huisarts kan bij het maken van een keuze voor antistolling onderscheid maken in NOAC’s die eenmaal
daags of NOAC’s die tweemaal daags gedoseerd moeten worden. In overleg met de patiënt kan gekeken
worden welk doseringsregime het beste past bij de leefwijze van de patiënt. Beide varianten kennen
namelijk voor- en nadelen.
Omdat de NOAC’s een plasma-halfwaardetijd hebben van rond de twaalf uur, zouden NOAC’s die
tweemaal daags gedoseerd worden minder kans kunnen hebben op gevaarlijke piek- of dalconcentraties.30
Het mogelijk nadeel van een eenmaal daags schema is dat de piekwaarde in antistolling gedurende de
eerste twaalf uur hoger ligt, waardoor er een hogere kans op bloedingen kan zijn. In de daarop volgende
twaalf uur zou theoretisch de plasmaspiegel lager kunnen liggen met een mogelijk hoger trombotisch
risico. Dit is aangetoond in klinische studies waarbij de balans tussen effectiviteit (het voorkomen
van trombotische complicatie) en veiligheid (ernstige bloedingscomplicatie) werd onderzocht.31-33
De dagdosering bleef dezelfde, maar werd in een eenmaal daags versus een tweemaal daags schema
toegediend. De balans tussen effectiviteit en veiligheid bleek beter bij gebruik van een tweemaal daags
schema. Bij patiënten met een verhoogd bloedingsrisico is het belangrijk om een gelijkmatige plasmaspiegel
te hanteren en ligt een tweemaal daags te doseren NOAC voor de hand.
Bij patiënten met gekende therapie-ontrouw zou een eenmaal daags te doseren NOAC een betere
keus kunnen zijn. Naast het patiëntgemak bestaat er een theoretisch voordeel voor het gebruik van een
eenmaal daags toe te dienen NOAC, omdat hiermee de therapietrouw hoger zou kunnen zijn. Dit is
voor de NOAC’s echter niet in studieverband onderzocht. De kans op het missen van een dosering is
groter bij een tweemaal daags schema (75,2%) dan bij een eenmaal daags schema (46,8%). Hierbij moet
worden aangetekend dat de impact op de plasmaspiegel van het missen van een dosis bij een eenmaal
daags schema groter is dan bij het missen van een dosis bij een tweemaal daags schema.30 Om eenzelfde
daling in plasmaspiegel te zien bij het missen van een dosering van een eenmaal daags schema moeten drie
opeenvolgende doseringen van een tweemaal daags schema worden gemist.30
Het lijkt van belang om bij de keuze voor een NOAC het hele medicijnprofiel in ogenschouw te nemen
(inclusief bloedingen en overige bijwerkingen) en niet slechts therapietrouw als uitkomstmaat te gebruiken.
22 NOAC’s in de praktijk
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijk
De komst van de NOAC’s biedt eindelijk een keuzemogelijkheid binnen de groep van de orale
antistollingsmiddelen. Maar wat te doen met een patiënt die in het verleden op een VKA is gezet? Naast
het gunstige klinische profiel hebben de NOAC’s in vergelijking met de VKA het voordeel dat er geen
bloedcontroles nodig zijn en dat het gebruik dus eenvoudiger is voor de patiënt. De dagelijkse dosering is
altijd dezelfde; dat is bij de meeste patiënten een groot verschil ten opzichte van de VKA.
OVERSTAPPEN VAN EEN VKA NAAR EEN NOAC
Patiënten die goed zijn ingesteld op een VKA en die tevreden zijn worden niet overgezet.
Overwegingen om van een VKA over te stappen naar een NOAC kunnen bijvoorbeeld zijn:
■ Een labiele INR, die heel regelmatig geprikt moet worden
■ Een patiënt die dat graag wil
■ Patiënten die vaak reizen, voor hen is het vaak makkelijker een NOAC te gebruiken
Indien men besluit om over te stappen, dan kan met het beste starten met de NOAC als de INR-waarde
tot onder de twee is gedaald. Dit duurt, afhankelijk van de halfwaardetijd van de gebruikte VKA tussen de
24 en 72 uur.
STAPPENPLAN
Het te volgen stappenplan vanaf de diagnose atriumfibrilleren is als volgt:
1. De diagnose atriumfibrilleren kan door de huisarts worden gesteld, indien deze een ECG-apparaat
heeft. Regionaal kan men besluiten om de eerste diagnose te laten bevestigen door een cardioloog
2. Als de diagnose atriumfibrilleren is gesteld, dan moeten de contra-indicaties voor antistolling worden
uitgesloten:
■ CHA2DS2VASc-score 0 (eventueel 1)
■ Ernstige (reumatische) mitralisklepstenose of mechanische hartkleppen
NOAC’s in de praktijk
23www.CME-Academy.NL
3. Patiënten met ernstig atriumfibrilleren worden doorverwezen naar de Spoedeisende Hulp
4. Regionaal dienen afspraken gemaakt te worden over het starten van antistolling:
■ Wie start antistolling
■ Wanneer wordt gestart met antistolling
■ Welke antistolling wordt toegepast
5. Maak afspraken over de monitoring van de patiënt
6. Informeer de patiënt
VERWIJSCRITERIA VOOR DE SPECIALIST
De standaard noemt een aantal verwijscriteria voor de specialist.1 Als er sprake is van hemodynamische
instabiliteit of bij instabiele angina pectoris wordt de patiënt met spoed per ambulance naar de eerste hulp
verwezen. Als er sprake is van een jonge patiënt (< 65 jaar) die minder dan 48 uur atriumfibrilleren heeft,
dan dient overleg met de cardioloog plaats te vinden. Cardioversie is in deze situatie vaak succesvol en
kan zonder antistolling plaatsvinden. Ook bij patiënten ouder dan 65 jaar kan overleg met de cardioloog
plaatsvinden indien de patiënt veel klachten heeft en het atriumfibrilleren korter dan 48 uur aanwezig is.
Overige verwijsindicaties:
■ Leeftijd < 65 jaar en langer dan 48 uur bestaand atriumfibrilleren
■ Ventrikelfrequentie < 50/min zonder frequentieverlagende middelen
■ Persisterende klachten ondanks adequate ventrikelfrequentie
■ Onvoldoende daling van de ventrikelfrequentie
■ Vermoeden van een hartklepafwijking en/of hartfalen
■ Aanwezigheid van het WPW (Wolff-Parkinson-White) syndroom of plotse hartdood in de familie
■ PAF (paroxysmaal atriumfibrilleren), wanneer de patiënt therapie wenst ter vermindering van het
aantal aanvallen
BELANGRIJKE ASPECTEN BIJ HET STARTEN VAN EEN NOAC
Indien u een patiënt een NOAC voor wilt schrijven is het belangrijk dat aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
■ De diagnose boezemfibrilleren moet gesteld zijn; een ECG is obligaat
■ Mechanische kleppen of ernstige mitraalklepaandoening zijn uitgesloten
■ De CHA2DS2-VASc-score ≥ 1
■ Indien de patiënt een kwetsbare oudere is of een patiënt met een MDRD onder de 50 ml/min/1,73m2,
overweeg dan om te starten met een VKA
■ Start met een NOAC van keuze. Dit kan afhangen van afspraken met de ketenpartners in de regio of
van specifieke kenmerken van de patiënt
24 NOAC’s in de praktijk
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
■ Vul het machtigingsformulier in en geef dit mee aan de patiënt; de apotheek heeft dit formulier nodig.
De artsenverklaring moet een keer per jaar ondertekend worden34
HET INFORMEREN VAN DE PATIËNT
Er zijn een aantal zaken die de patiënt goed moet weten als deze antistolling krijgt voorgeschreven:
■ Vertel de patiënt waarom hij bij boezemfibrilleren antistolling moet gebruiken en hoe dit het risico op
een iCVA vermindert
■ De patiënten dienen goed geïnformeerd te worden over de noodzaak van therapietrouw: van
het blijven innemen van de antistolling. Dit moet goed worden doorgesproken, niet alleen bij het
voorschrijven van de middelen, maar ook tijdens iedere controle
■ De patiënten moeten zich heel goed realiseren dat zij bloedverdunnende middelen gebruiken. Als er
een ongeluk of een operatieve ingreep plaatsvindt, dan is het van belang dat de patiënt kan benoemen
dat hij of zij antistolling gebruikt
■ De patiënt moet goed geïnformeerd worden over het feit dat het middel bloedingen kan geven en
over de maatregelen die hij dan moet nemen
BLOEDINGEN TIJDENS NOAC-GEBRUIK
NOAC-gebruik bij milde of ernstige bloedingen
Indien er tijdens het gebruik van de NOAC sprake is van een bloeding dan is het soms noodzakelijk om
maatregelen te nemen.
Er is sprake van een milde bloeding in het geval van bijvoorbeeld een neusbloeding, die korter duurt dan 5
minuten. Ook een tandvleesbloeding of een klein wondje valt onder de categorie van een milde bloeding.
In deze gevallen kan worden volstaan met de volgende maatregelen:
■ Hemostase
■ Hechten zo nodig
■ Naar huis als de bloeding gestopt is
■ Naar het ziekenhuis als de bloeding niet stopt
■ Doorgaan met NOAC of maximaal eenmaal overslaan
De patiënt kan pas naar huis als de bloeding daadwerkelijk is gestopt. Als de bloeding niet stopt dan moet
de patiënt naar het ziekenhuis. Bij milde bloedingen kan de patiënt de NOAC blijven gebruiken.
Patiënten met ernstige bloedingen worden doorgestuurd naar het ziekenhuis.
25www.CME-Academy.NL
NOAC-gebruik bij (geplande) ingrepen
Als er na een (geplande) ingreep een goede hemostase mogelijk is, dan kan de patiënt de NOAC
continueren. Dit geldt ook voor tandheelkundige ingrepen. Bij twijfel kan eventueel 12 tot 24 uur vóór
en na de ingreep de inname van de NOAC worden onderbroken. De tijdspanne is afhankelijk van de
nierfunctie van de patiënt en het bloedingsrisico.
(Medicamenteuze) interventie bij bloedingen tijdens gebruik NOAC’s
Er zijn middelen beschikbaar in het geval van een ernstige bloeding bij een patiënt die een NOAC gebruikt.
Conform de Europese richtlijn kan het toedienen van protrombinecomplex-concentraat overwogen
worden bij ernstige bloedingen tijdens het gebruik van een NOAC, als specifieke antidota niet beschikbaar
zijn.35 Voor dabigatran is een geregistreerd antidotum beschikbaar: idazucimab.6 Voor de andere NOAC’s
is een dergelijk antidotum in ontwikkeling. In het geval van overdosering kan bij het gebruik van apixaban
en rivaroxaban geactiveerde kool worden toegevoegd.5,8 Bij levensbedreigende bloedingen kan, afhankelijk
van de gekozen NOAC, het volgende worden overwogen:
■ Bij apixaban:5
■ Toedienen van recombinant factor Vll-a
■ Bij dabigatran:6
■ Toedienen van idazucimab
■ Toedienen van recombinant factor Vll-a
■ toedienen van concentraten van stollingsfactoren (geactiveerd of niet-geactiveeerd)
■ Bij edoxaban:7
■ Toedienen van recombinant factor Vll-a
■ Toedienen van 4-factor protrombinecomplex-concentraat
■ Bij rivaroxaban:8
■ Toedienen van recombinant factor Vll-a
■ Toedienen van protrombinecomplex-concentraat
Vragen
6. U besluit een patiënt om te zetten van een VKA naar een NOAC en u staakt het gebruik van de VKA.
Bij welke waarde van het INR kan de patiënt beginnen met het gebruik van de NOAC?
7. U wordt op een ochtend gebeld door de tandarts van de heer Somers. De heer Somers is 79 jaar en
krijgt sinds een half jaar een NOAC in verband met AF. Bij de heer Somers moet een kies getrokken
worden. De heer Somers wil plaatsnemen op de behandelstoel en vertelt de tandarts terloops
over de nieuwe medicatie voor zijn AF. De tandarts vraagt zich af of de NOAC bij deze ingreep wel
gecontinueerd kan worden en vraagt uw advies.
26 NOAC’s in de praktijk
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
U antwoordt:
a. de heer Somers kan de NOAC gewoon blijven gebruiken
b. de heer Somers moet de dag van de ingreep de NOAC niet gebruiken
c. de heer Somers moet 12-24 uur vóór en na de ingreep geen NOAC gebruiken. De kies kan op dit
moment dan ook niet worden getrokken
Maak deze en andere vragen online op www.cme-academy.nl.
27www.CME-Academy.NL
Atriumfibrilleren is een aandoening die in de huisartspraktijk relatief frequent voorkomt. Het is hierbij
van belang dat antistolling wordt geïnitieerd om (verdere) trombo-embolische processen te voorkomen.
Het is belangrijk om te realiseren dat er geen plaats meer is voor acetylsalicylzuur bij de behandeling
van atriumfibrilleren. Op basis van de gegevens die voorhanden zijn over effectiviteit, veiligheid en
gebruiksgemak kunnen de NOAC’s voortaan als gelijkwaardig alternatief voor cumarinederivaten worden
beschouwd voor de meeste patiënten met atriumfibrilleren.
NOAC’s kunnen veilig in de eerste lijn worden toegepast door de goedgeschoolde huisarts.
Er zijn verschillen tussen de studieresultaten van de verschillende NOAC’s; het zijn verschillende middelen
met verschillende eigenschappen. Het kan dan ook voorkomen dat u in een bepaalde situatie voor een
specifieke NOAC moet kiezen. Denk hierbij aan patiënten met een verminderde nierfunctie, aan ouderen
en aan patiënten met comorbiditeit of polyfarmacie.31
Zoals bij alle nieuwe medicijnen is waakzaamheid nog steeds geboden; langetermijneffecten zoals de
gevolgen van verminderde therapietrouw en een mogelijk verhoogd risico op myocardinfarct bij NOAC’s
versus VKA zijn nog onduidelijk.
Conclusie
28 Literatuuropgave
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijk
1. NHG-werkgroep Atriumfibrilleren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (Derde partiële herziening).
Actualisering september 2017. www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-atriumfibrilleren-
tweede-partiele-herziening. Geraadpleegd september 2017.
2. Hart RG, Pearce LA, Aguilar MI. Adjusted-dose warfarin versus aspirin for preventing stroke in
patients with atrial fibrillation. Ann Intern Med. 2007;147(8):590-2.
3. Hobbs FD, Roalfe AK, Lip GY, et al. Birmingham Atrial Fibrillation in the Aged Investigators and
Midland Research Practices Consortium Network. Performance of stroke risk scores in older
people with atrial fibrillation not taking warfarin: comparative cohort study from BAFTA trial. BMJ.
2011;342:d3653.
4. Mant J, Hobbs FD, Fletcher K, Roalfe A, et al.; BAFTA investigators; Midland Research Practices
Network (MidReC). Warfarin versus aspirin for stroke prevention in an elderly community population
with atrial fibrillation (the Birmingham Atrial Fibrillation Treatment of the Aged Study, BAFTA): a
randomised controlled trial. Lancet. 2007;370(9586):493-503.
5. Samenvatting van de productkenmerken Eliquis (apixaban). Februari 2017. www.medicines.org.uk/emc/
medicine/24988. Geraadpleegd augustus 2017.
6. Samenvatting van de productkenmerken Pradaxa (dabigatran). Januari 2013. www.ema.europa.eu/
docs/nl_NL/document_library/EPAR_-_Product_Information/human/000829/WC500041059.pdf.
Geraadpleegd augustus 2017.
7. Samenvatting van de productkenmerken Lixiana (edoxaban). Juni 2015. www.ema.europa.eu/
docs/nl_NL/document_library/EPAR_-_Product_Information/human/002629/WC500189045.pdf.
Geraadpleegd augustus 2017.
8. Samenvatting van de productkenmerken Xarelto (rivaroxaban). Mei 2013. www.ema.europa.eu/
docs/nl_NL/document_library/EPAR_-_Product_Information/human/000944/WC500057108.pdf.
Geraadpleegd augustus 2017.
9. Gezondheidsraad. Nieuwe antistollingsmiddelen: een gedoseerde introductie. Den Haag:
Gezondheidsraad, 2012 (publicatienr. 2012/07).
10. NVVC. Standpunt NVVC Atrial Fibrillation. Leidraad begeleide introductie nieuwe orale
antistollingsmiddelen. 2012. www.nvvc.nl/richtlijnen/bestaande-richtlijnen#arrhythmias_
supraventriculair. Geraadpleegd juli 2017.
Literatuuropgave
29www.CME-Academy.NL
11. Van den Donk M, De Jong J, Geersing GJ, et al. NHG-Standpunt Anticoagulantia Cumarinederivaten
en DOAC’s voortaan gelijkwaardig. Huisarts Wet. 2016;59(5):406-409.
12. NHG-werkgroep Diepe veneuze trombose en longembolie. NHG-Standaard Diepe veneuze trombose
en longembolie (Tweede partiële herziening). https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-
standaard-diepe-veneuze-trombose-en-longembolie. Geraadpleegd september 2017.
13. Connolly SJ, Ezekowitz MD, Yusuf S, et al.; RE-LY Steering Committee and Investigators. Dabigatran
versus warfarin in patients with atrial fibrillation. N Engl J Med. 2009;361(12):1139-51.
14. Patel MR, Mahaffey KW, Garg J, et al.; ROCKET AF Investigators. Rivaroxaban versus warfarin in
nonvalvular atrial fibrillation. N Engl J Med. 2011;365(10):883-91.
15. Granger CB, Alexander JH, McMurray JJ, et al.; ARISTOTLE Committees and Investigators. Apixaban
versus warfarin in patients with atrial fibrillation. Engl J Med. 2011;365(11):981-92.
16. Giugliano RP, Ruff CT, Braunwald E, et al.; ENGAGE AF-TIMI 48 Investigators. Edoxaban versus
warfarin in patients with atrial fibrillation. N Engl J Med 2013;369(22):2093-104.
17. Regionaal document Non- VKA Orale Anticoagulantia (NOAC) Directe Orale Anticoagulantia
(DOAC). http://www.necf.nl/regionale%20NOAC%20richtlijn_maart_2017.pdf. Geraadpleegd augustus
2017.
18. Eikelboom JW, Wallentin L, Connolly SJ, et al. Risk of Bleeding With 2 Doses of Dabigatran
Compared With Warfarin in Older and Younger Patients With Atrial Fibrillation. An Analysis of the
Randomized Evaluation of Long-Term Anticoagulant Therapy (RE-LY) Trial. Circulation. 2011;123:2363-
2372.
19. Hijazi Z, Hohnloser SH, Oldgren J, et al. Efficacy and Safety of Dabigatran Compared With Warfarin
in Relation to Baseline Renal Function in Patients With Atrial Fibrillation. A RE-LY (Randomized
Evaluation of Long-term Anticoagulation Therapy) Trial Analysis. Circulation. 2014;129:961-970.
20. Jaspers Focks J, Brouwer MA, Wojdyla DM, et al. Polypharmacy and effects of apixaban versus
warfarin in patients with atrial fibrillation: post hoc analysis of the ARISTOTLE trial. www.ncbi.nlm.nih.
gov/pmc/articles/PMC4908974/. Geraadpleegd september 2017.
21. Piccini JP, Hellkamp AS, Washam JB, et al. Polypharmacy and the Efficacy and Safety of Rivaroxaban
Versus Warfarin in the Prevention of Stroke in Patients With Nonvalvular Atrial Fibrillation.
Circulation. 2016 Jan 26;133(4):352-60.
22. IGZ. Waarschuwing pradaxa. Nieuwsbericht op www.igz.nl (2016): www.igz.nl/actueel/nieuws/
waarschuwing-pradaxa.aspx?sgURI=tcm%3a294-47468-4&nodeJump=4. Geraadpleegd juli 2017.
23. Sherwood MW, Nessel CC, Hellkamp AS, et al. Gastrointestinal Bleeding in Patients With
Atrial Fibrillation Treated With Rivaroxaban or Warfarin: ROCKET AF Trial. J Am Coll Cardiol.
2015;1;66(21):2271-81.
24. Shields AM, Lip GY. Choosing the right drug to fit the patient when selecting oral anticoagulation for
stroke prevention in atrial fibrillation. J Intern Med. 2015;278(1):1-18.
25. NHG-werkgroep Cardiovasculair risicomanagement. NHG-Standaard Cardiovasculair
risicomanagement (Tweede herziening). Huisarts Wet 2012;55(1):14-28.
30 Literatuuropgave
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
26. Pettinger MB, Waclawiw MA, Davis KB, et al. Compliance to multiple interventions in a high risk
population. Ann Epidemiol. 1999;9:408-18.
27. SFK. Polyfarmacie. 2005. www.sfk.nl/publicaties/PW/2005/2005-32.html. Geraadpleegd juni 2017.
28. Claxton AJ, Cramer J, Pierce C. A systematic review of the associations between dose regimens and
medication compliance. Clin Ther 2001;23:1296-310.
29. Haynes RB, Yao X, Degani A, et al. Interventions to enhance medication adherence. Cochrane
Database Syst Rev 2005;(4):CD000011.
30. Vrijens B, Heidbuchel H. Non-vitamin K antagonist oral anticoagulants: considerations on once- vs.
twice-daily regimens and their potential impact on medication adherence. Europace. 2015;17(4):514-23.
31. Frost C, Nepal S, Wang J, et al. Safety, pharmacokinetics and pharmacodynamics of multiple oral doses
of apixaban, a factor Xa inhibitor, in healthy subjects. Br J Clin Pharmacol. 2013;76(5):776-86.
32. Frost C, Song Y. A randomized direct comparison of the pharmacokinetics and pharmacodynamics of
apixaban and rivaroxaban. Clin Pharmacol. 2014;6:179–187.
33. Lassen MR, Davidson BL, Gallus A, et al. The efficacy and safety of apixaban, an oral, direct factor
Xa inhibitor, as thromboprophylaxis in patients following total knee replacement. J Thromb Haemost
2007;5:2368–75.
34. Zorgverzekeraars Nederland. ZN formulieren. www.znformulieren.nl. Geraadpleegd in juni 2017.
35. Kirchhof P, Benussi S, Kotecha D, et al. 2016 ESC Guidelines for the management of atrial fibrillation
developed in collaboration with EACTS. Europace. 2016;18(11):1609-1678.
36. Heeringa J, van der Kuip DA, Hofman A, et al. Prevalence, incidence and lifetime risk of atrial
fibrillation: the Rotterdam study. Eur Heart J. 2006;27(8):949-53.
37. Camm AJ, Lip GY, De Caterina R, et al.; ESC Committee for Practice Guidelines (CPG). 2012 focused
update of the ESC Guidelines for the management of atrial fibrillation: an update of the 2010 ESC
Guidelines for the management of atrial fibrillation. Developed with the special contribution of the
European Heart Rhythm Association. Eur Heart J. 2012;33(21):2719-47.
31www.CME-Academy.NL
ACTUELE CURSUSSEN
Specialisten
■ Balanceren tussen effectiviteit en veiligheid bij
het gebruik van de Stratify-JCV-test | NVN
■ Colorectaal carcinoom: de oudere patiënt |
NVMDL, NIV, NVvH, NVRO, NVGK
■ Cystic fibrosis – CFTR biologie deel 1 –
Ziektebeeld en pathofysiologie | NVALT,
NVZA, NVK
■ Cystic fibrosis – CFTR biologie deel 2 –
Nieuwe therapeutische mogelijkheden |
NVALT, NVZA, NVK
■ Cystic fibrosis – Geneesmiddeleninteracties
en monitoring | NVK, NVALT, NVZA,
NVMDL
■ Cystic fibrosis – Meer dan alleen de long |
NVALT, NVK, NVMDL
■ Ernstig astma | NVALT, NVvA
■ Immunotherapie en PD-L1-expressie bij niet-
kleincellig longcarcinoom | NVALT, NVVP,
ZA
■ Mammacarcinoom: de rol van CDK4/6-
remming | NIV
■ Multidisciplinair overleg bij prostaatcarcinoom
| NVU, NVRO, NVVP, NIV
■ Niet-infectieuze uveïtis | NOG
Publicatielijst
Verpleegkundigen
■ Antistolling in de praktijk | V&VN, VSR
■ Bijwerkingen van EGFR-remmers bij NSCLC |
V&VN, VSR
■ Chronische myeloïde leukemie | VSR
■ Colorectaal carcinoom: de oudere patiënt |
VSR, NAPA
■ Cystic fibrosis | V&VN
■ De rol van CDK4/6-remming bij
mammacarcinoom | V&VN, VSR
■ Het toedienen van immunotherapie bij
kanker | V&VN, VSR
■ Immunotherapie bij niet-kleincellig
longcarcinoom | V&VN, VSR
■ MDO bij prostaatkanker | V&VN, VSR, NAPA
Huisartsen
■ Nieuwe antistollingsmiddelen in de
huisartspraktijk | ABC1
32 Notities
nieuwe antistollingsmiddelen in de huisartspraktijkCMEAcademy
OVER CME-ACADEMYCME-Academy® is een platform met geaccrediteerde e-learnings voor huisartsen, medisch specialisten,
ziekenhuisapothekers, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten. De cursussen zijn gemaakt door experts
op het betreffende vakgebied en zijn actueel en compleet.
U kunt zich kosteloos aanmelden op www.cme-academy.nl.
Abonnees krijgen toegang tot alle e-learnings op de website en ontvangen de e-nieuwsbrief. Als extra service
worden werkboeken en usb-sticks met PowerPoint-presentaties uitgegeven.
CME-Academy is een product van Medix Publishers BV.
Medix Publishers BV • Laarderhoogtweg 25 • 1101 EB Amsterdam
www.medixpublishers.nl • [email protected]