8. Oernoords

13
Hoofdstuk 1 Oernoords Engels Proto-Norse, Proto-Scandinavian, Primitive Norse, Proto-Nordic, Ancient Nordic, Old Scandinavian, Proto-North Germanic en North Proto-Germanic NHD Urnordisch Synkopezeit; Späturnordisch Zw urnordisk synkopetid Indeling Historisch gezien ligt deze periode vrij in het donker. In Scandinavië waren er zeker een aantal koninkrijken aanwezig (bvb. in Zweden had je het rijk van de Svear en de Götar; ook de koningsheuvels van Gamla Uppsala in de 5 e - 6 e eeuw tonen aan dat ook daar een bevolking moet geleefd hebben). Het Oernoords wordt meestal in twee periodes opgedeeld. De eerste periode (200-500 n. Chr.) wordt de “OUDERE OERNOORDSE 1 ” (ook het KLASSIEKE OERNOORDS) periode genoemd. De taal in het noorden is nog overal ongeveer dezelfde en is nog steeds heel gelijkaardig aan het Proto-Germaans. Een aantal verschillen met het Proto-Germaans is de PN R (< NWGm. z) dat zich in de richting van r beweegt; de Gothonoordse verscherping en de PN Auslautsverhärtung (zie voor voorbeelden van de Auslautsverhärtung bij het Noord- Germaans). Het Oernoords geldt wel als de meest ouderwetse, overgeleverde Germaanse taal, nog ouderwetser dan het Gotisch (maar wel minder goed overgeleverd als het Gotisch). Zo bleven auslautende vocalen nog ten dele behouden (vgl. PGm. *hurna- > PN horna ‘hoorn’ tegenover Gotisch haurnØ). Dit betekent dat de Proto-Germaanse stamklassen nog steeds uitstekend bewaard zijn (cf. Latijn en Oudgrieks) en dat de woordstructuur nog altijd gelijkaardig is aan die van het PIE / PGm. Het PN is dus nog een zeer sterk flecterende taal met veel verbuigingsuitgangen. 1 Oernoords vs. Proto-Noords: “Proto”-Noords impliceert dat de taal puur gereconstrueerd moet worden, zonder overgeleverde documenten. Dit klopt echter niet, want er zijn talrijke Oernoords runeninschriften gevonden. De afkorting PN komt wel van Proto-Noords, gezien het alternatief ‘ON’ (‘Oernoords’) zou samenvallen met ON (‘Oudnoords’), wat het geheel minder overzichtelijk zou maken.

description

Part of a book under construction, dealing with language periode pre-Old Norse.

Transcript of 8. Oernoords

Page 1: 8. Oernoords

Hoofdstuk 1 Oernoords

• Engels Proto-Norse, Proto-Scandinavian, Primitive Norse, Proto-Nordic, Ancient Nordic, Old Scandinavian, Proto-North Germanic en North Proto-Germanic

• NHD Urnordisch Synkopezeit; Späturnordisch

• Zw urnordisk synkopetid

Indeling

Historisch gezien ligt deze periode vrij in het donker. In Scandinavië waren er zeker een aantal koninkrijken aanwezig (bvb. in Zweden had je het rijk van de Svear en de Götar; ook de koningsheuvels van Gamla Uppsala in de 5e - 6e eeuw tonen aan dat ook daar een bevolking moet geleefd hebben).

Het Oernoords wordt meestal in twee periodes opgedeeld. De eerste periode (200-500 n. Chr.) wordt de “OUDERE OERNOORDSE1” (ook het KLASSIEKE OERNOORDS) periode genoemd. De taal in het noorden is nog overal ongeveer dezelfde en is nog steeds heel gelijkaardig aan het Proto-Germaans. Een aantal verschillen met het Proto-Germaans is de PN R (< NWGm. z) dat zich in de richting van r beweegt; de Gothonoordse verscherping en de PN Auslautsverhärtung (zie voor voorbeelden van de Auslautsverhärtung bij het Noord-Germaans).

Het Oernoords geldt wel als de meest ouderwetse, overgeleverde Germaanse taal, nog ouderwetser dan het Gotisch (maar wel minder goed overgeleverd als het Gotisch). Zo bleven auslautende vocalen nog ten dele behouden (vgl. PGm. *hurna- > PN horna ‘hoorn’ tegenover Gotisch haurnØ). Dit betekent dat de Proto-Germaanse stamklassen nog steeds uitstekend bewaard zijn (cf. Latijn en Oudgrieks) en dat de woordstructuur nog altijd gelijkaardig is aan die van het PIE / PGm. Het PN is dus nog een zeer sterk flecterende taal met veel verbuigingsuitgangen.

1 Oernoords vs. Proto-Noords: “Proto”-Noords impliceert dat de taal puur gereconstrueerd moet worden, zonder overgeleverde documenten. Dit klopt echter niet, want er zijn talrijke Oernoords runeninschriften gevonden. De afkorting PN komt wel van Proto-Noords, gezien het alternatief ‘ON’ (‘Oernoords’) zou samenvallen met ON (‘Oudnoords’), wat het geheel minder overzichtelijk zou maken.

Page 2: 8. Oernoords

De woorden in deze tijd waren vaak heel lang en rijk aan vocalen. Hierdoor was deze taal nog steeds heel klankrijk (zie bijlage 1 en 2).2 Zoals de bijlage bewijst is het tevens in deze periode dat we vooral runeninschriften vinden. Deze schriftelijke erfstukken van onze verre voorvaderen zijn erg belangrijke taalkundige bronnen voor de reconstructie van het PGm, omdat ze vaak archaïsche uitgangen in de onbeklemtoonde lettergrepen tonen.

De daaropvolgende periode (500 - 700 à 800 n. Chr.) noemt men de “JONGERE OERNOORDSE” periode, ofwel de “SYNCOPETIJD3”. Het is een tijd grote taalveranderingen, waarvoor de oorzaak niet echt bekend is. De volksverhuizing (400-600) en oorlogen zullen waarschijnlijk een grote invloed gehad hebben op de taalontwikkeling. Deze periode is overigens door slechts weinige inschriften overgeleverd (Werd er veel vernietigd? Had men hier geen nood meer aan?). Tijdens deze periode komen de typische Noord Germaanse kenmerken tot ontwikkeling en gebruikt men het in een overgangsperiode van de 7e-8e eeuw het jongere FUÞARK.

Bronnenmateriaal

We kunnen het Oernoords uit een viertal bronnen (re)construeren: 1. Runeninschriften (ongeveer 300 heel korte inschriften tussen 300 en 700 n. Chr.).

PN OIJsl. Zweeds Vertaling dagaR dagr dag ‘dag’ gibu gef g[iv]er ‘ik geef’ bAriutiþ of briutiþ brýtr bryter ‘hij breekt’

2. Personennamen en enkele woorden die door antieke auteurs overgeleverd werden (Latijnse en Griekse auteurs, Oudengelse werken bvb. Beowulf, …).

Latijn IJsl. OZW PGm. OE Vertaling Suiones Tacitus

Suehans, Sueones, Suetidi Jordanes svíar ON svíar / suar

svēar, svīar > svear

*Sweoniz PIE *s(w)e-4

Sweonas > Swedes

Zweden5

Goutai Ptolemaeus Gautigoths en Ostrogoths Jordanes Gautoi Procopius

ON gautar > götar *Gautaz (pl. *Gautōz)

Gēatas > Geats

Gauten

2 Vgl. ook StainawarijaR, HarjawaldaR met Stainarr, Haraldr (Johnsen 33). 3 Syncope betekent dat onbeklemtoonde, korte, ongenasaleerde vocalen wegvallen. Dit proces vond plaats over heel het Noordse taalgebied. 4 PIE reflexieve pronominale wortel ‘iemand zijn eigen [stamleden/(bloed)verwanten]’. Vgl. Latijn suus. Dezelfde wortel en originele betekenis vinden we in het ethnoniem van de Germaanse stam van de Suebi (vgl. Schwaben). 5 Tijdens de middeleeuwen bedoelde men met de Svear ook de Gauten. Later werd het opnieuw gebruikt om de mensen aan te duiden die de originele stamlanden bewonen in Svealand. Het verschil tussen svear en svensk(ar) bestaat in het Deens, Noors en Zweeds, maar niet in het IJslands (svíar - sænskir) noch in het Faröers (sviar - svenskarar), waar de beide termen naar het algemene “(moderne) Zweed” refereren. Vgl. verder bijlage 1.

Page 3: 8. Oernoords

• NOREEN (1920): Suiones = PGm. *Swihoniz < PIE *swih- ‘iemand’s eigen’. Gotisch *Swaíhans > Suehans (Jordanes); PN *Swehaniz > OWN Svíar / OON Swear.

• POKORNY (1959); BANDLE (2002) PIE *s(w)e- i.p.v. *swih-

• von FRIESEN (1915): PIE *Swe ; Sviones is oorspronkelijk een adjectief; PGm. *Sweoniz ‘verwant’. Gotisch *Swians > Suehans (de -h- zou een pleonasme zijn). PN *Sweoniz.

PGm. *Gautaz (pl. *Gautōz) ~ *Gutō (pl. *Gutaniz) ‘mannen’ < PGm. *geutaną ‘gieten’ (vgl. NZw gjuta, NNL gieten, NHD gießen, Gotisch giutan, ON giota, OE gēotan met Latijn fondere en Oudgrieks cheo) of refereert Gautigoths naar de rivier Gaut (vandaag Göta älv < Oudijslands Gautelfr), dat ook met ‘gieten’ te maken heeft?

3. Leenwoorden in het Fins, Est en het Samisch, bvb: Fins Est PGm. PN ON kuningas ‘koning’ kuningas *kuningaz *kuningaR kunungr, konungr ruhtinas ‘vorst, prins’ *druχtinaz ‘heer’ *druhtinaR dróttinn sairas ‘ziek’ *sairaz ‘zeer’ sárr juusto ‘kaas’ juust *justaz ostr

lammas ‘schaap’ lammas *lambaz ‘lam’ lamb hurskas ‘vroom’ *hurskaz ‘voorzichtig, wijs’ horskr runo ‘rune, gedicht’ *rūno ‘geheim, mysterie, rune’ rún

vaate ‘kledingstuk’ *wādiz váð viisas ‘wijs’ *wīsaz víss

4. Indirecte conclusies door het vergelijken met de andere Germaanse talen.

Fonologie

Het ‘klassieke’ Oernoords (rond 400): PGm. a e i u ē¹ [ɛː] ĕĭ? ī ō ū

1 2

PN a [ɑ] e [e] i [i] o [o] u [u] ā [ɑː] ē² [eː] ī [iː] ō [ɔː] ū [uː] Umlautsproducten [æ] 3 [ɵ] > [ø] [ʉ] > [y] [æː] [ɞː] > [œː/øː] [ʉː] > [yː] (= Allofonen)

Jong PN e jo ja Geronde umlautsproducten (allofonen) door u-umlaut 1 [u] > [o] voor een a in de volgende lettergreep (a-umlaut) 2 [ɔː] > [o] verkorting van de auslautende PGm. ō 3 /o/ kwam oorspronkelijk niet voor /i/, /j/ voor, maar werd later geïntroduceerd door middel van analogie (zie bvb. de hoorns van Gallehus).

Door de verkorting van auslautende vocalen, zijn de PGm. overlange vocalen uit de taal verdwenen.

Page 4: 8. Oernoords

In onbeklemtoonde lettergrepen kan je met i, a, u en ī, ē², ā en ō rekenen. Nasale vocalen:

• [ĩː], [ũː], [ɑ̃ː] enkel voor /h/ (zeker tot de 12e eeuw; getuige daarvan is de First Grammatical Treatise ~ IJslands Fyrsta Málfræðiritgerðin).

• [ɔ̃ː] en [ɔ̃] enkel in de auslaut; [o] en [ɔ̃] waren contrastief ([o] > [u], wat u-umlaut zal veroorzaken; [ɔ̃] > [ɑ]).

• Onzeker: ĩ, ũ en ɑ̃ (misschien hadden ze hun nasaliteit reeds in het PN verloren). Diftongen: /eu ~ iu/, /ai/ [æi], /ɑu/

• /ɑu/ > (ronding) /ɒu/ door u-umlaut

• /eu/ > (breking) /jɒu/ (zoals Oudgutnisch) > / juː/ (krjúpa ‘kruipen’) voor labiale en velare consonanten of /joː/ elders (brjóta ‘breken’).

• /iu/ kwam enkel voor in omgevingen met i-umlaut; (waarschijnlijk [iʉ]) > [iy] > /yː/. Consonanten: Bilabiaal Dentaal Alveolaar Palataal Velaar Uvulaar Labiovelaar stl. Plosief /p/ /t/ /k/ kw

sth. Plosief ~ Fricatief

/b ~ β/ /d ~ ð/ /ɡ ~ ɣ/ ɡw

stl. Fricatief /ɸ/ /θ/ /s/ /χ ~ h/ hw

sth. Fricatief /z/ Tril /r/ Nasaal /m/ /n/ /ŋ/ /ŋw/ Lateraal /l/ Vibrant /ʀ/ Approximant /j/ /w/

• De kwantiteit is distinctief (/t/ is niet hetzelfde als /tt/ bvb.)

• [β, ð, ɣ] waren allofonen van [b, d, ɡ] (in het PGm. zijn deze in alle posities fricatieven) en kwamen meestal voor in intervocalische posities. Het waren in het Oernoords plosieven als de consonant verlengd werden (geminatie), in de anlaut, na homorgane nasalen (in de combinaties mb, nd en ng). In de auslaut werden [b, d, ɡ] stemloos en vielen ze samen met /p, t, k/.

• De tril r en de fricatieve uvuluraar R (< NWGm. sth. s [z] -> PN r [R?]6) vallen uiteindelijk rond 900 (in het Noors; enkele eeuwen later in het OON) samen (bvb. PN *armaR wordt ON armr ‘arm’).

• De /n/ wordt geassimileerd bij een volgende velare consonant: [ŋ] voor een pure velaar en waarschijnlijk [ŋʷ] voor een labiale velaar.

• Het foneem /h/ was waarschijnlijk geen fricatief meer. Het verdween in alle posities behalve anlaut.

6 Vgl. Samisch divri uit PN *diuRa ‘dier’. De <R> had als uitspraak eventueel eerst [ʒ] of [ʐ] met later een tendens naar een trilklank.

Page 5: 8. Oernoords

De volgende klankverschuivingen zijn in de laat-Oernoordse periode te situeren. (500-800). In deze periode worden de typisch Noord-Germaanse taalkenmerken ontwikkeld.

1. PN *j- > ON Ø-:

Verlies van PN *j- in de anlaut (voor alle vocalen). Er ontstaat een nieuwe j- in het ON door punt 5 (breking), wat erop wijst dat de breking na dit gebeurde.

PIE Grieks PN ON IJsl. NZW BM NDK NNL OHD NHD

OE NE

*jōra hōra *jara ár ár år år år jaar jār Jahr

ʒēar year

*juwenkós *jungaR ungR > ungr ungur ung ung ung jong jung jung

ʒeong young

*juka *uka > ok ok ok åk åg juk Joch

yoke

2. PN *w- > ON Ø- // _ [u], [o], [y], [ø]:

Verlies van PN *w- in de anlaut vòòr de “donkere” (velaire) vocalen u en o (en hun respectievelijke umlautsproducten y en ø):

PIE Lat. PGm PN ON IJsl. NZw BM NDk

NNL OHD NHD

OE NE

*werdhom verbum *worda- *worð orð orð ord woord wort Wort

word word

*wl̥nā *wullô- *wull ull ull ull uld

wol wolla Wolle

wull wool

*wulfaR ulfR > úlfr úlfur ulv wolf Wolf

wolf

*wundra- *wundaR *undR > undr undur under wonder Wunder

wonder

verða - var - urðum - orðinn: Afhankelijk van de vocaal die volgt wordt de w- verwijderd.

3. PN *-n > ON -Ø:

Verlies van -n in de infinitief (van *-an naar -a):

PN IJsl. NZw BM NDk NNL NHD OE > NE *kweman koma komma komme komme komen kommen cuman > come *geƀan giva giva give give geven geben giefan > give *bergan bjarga bjärga bergen bergen *helpan hjalpa hjälpa hjelpe hjælpe helpen helfen > help

Page 6: 8. Oernoords

4. Brekingen:

Een breking is een diftongering door een vocaal in de volgende lettergreep. Er zijn veel uitzonderingen bij deze brekingen. In het Zweeds en het Deens komen ze vaker voor dan bvb. in het IJslands. In het Zweeds en Deens is er zelfs nog een extra breking, de “Oostnoordse” breking (y (< i) > iu voor ggw, ngw, nkw, bvb. OIJsl. syngva vs. Ouddeens siunge en Oudzweeds siunga).

a-breking

e > ja (later jä/je) // voor a: PGm. *helpan, *bergan ‘bergen’ vs. ON hjalpa; bjarga. Vgl. ON hjarta < *hertō

PGm. PN WGm. ON NZw BM NDk OS; ONL; NNL OHD > NHD OE > NE *bergan bjarga bjärga bergen bergen *helpan hjalpa hjälpa hjelpe hjælpe helpan; helpon; helpen helfan > helfen helpan > help

Het Zweedse voornaamwoord jag ‘ik’ is ook een goed voorbeeld van de a-breking. Het komt van Ouddeens/Oudzweeds iak, wat op zijn beurt van *eka komt. Vergelijk dat met Laagduits en Nederlands ik, Hoogduits ich, Oudengels ic, Middelengels ich/i en Engel I, Latijn ego; Oudijslands/Oudnoors ek. Het voornaamwoord *eka heeft in het Scandinavisch overigens een aantal mogelijke ontwikkelingen gehad:

a-breking i-umlaut (progressief) Syncope -a Reductie k > g - Verzwakking k > i - Afvallen k

Westnoors ek eg Oostnoors jaka jeka jek jei

je Zweeds jaka jak jag

u-breking

e > jǫ Oudzweeds jo; Oudnoors io (en later jó - Oudijslands jö) vòòr o, (u, v, w), met veel uitzonderingen:

Continentaal WGm. OS NNL

OHD NHD

OE NE

Gotisch PN ON OIJsl. OZw.

NZw BM NDk

*ertha ‘aarde’ ertha aarde7

erda Erde

eorðe earth

airþō *erþu (of erðu?) jǫrd jörð iorþ

jord jord jord

‘beer’ beer

Bär

bear

*berun bjòrn björn bjørn8

‘melk’ melk

Milch

milk

*meluk mjòlk mjölk mjølk

‘fjord’ *ferþuz fjǫrðr

7 Vgl. West-Vlaams èrde. 8 Van mjòlk en bjòrn naar mjølk en bjørn is een progessieve i-umlaut.

Page 7: 8. Oernoords

5. Umlauten:

a-umlaut i-umlaut u-umlaut

De variatie die door de umlauten veroorzaakt werd, was op zichzelf geen groot probleem voor de taal. Hierdoor werden er enkel nieuwe allofonen gevormd als bepaalde vocalen in de volgende lettergreep stonden. Door de syncope verdwenen echter de umlaut-vocalen en dus ook een distinctief niet-transparent kenmerk van de morfologie en fonologie. Hierdoor volgt de fonemisering van de allofonen. De klinkers y (bvb. fylla < *fullijaną) en œ (bvb. dœma < *dōmijaną) zijn daar voorbeelden van.

We zien de umlaut vandaag de dag nog werken in meervoudsvorming (bonde - bønder, hånd - hender) van substantieven, comparatief- en superlatiefvorming (stor - større) van adjectieven en het presens van sterke werkwoorden (halde - held, fare - fer, blåse - bles [NN]).

Umlauten (niet hetzelfde als de PGm. umlauten), die vaker in het Westnoords voorkomen. Het latere Zweeds en Deens hebben veel minder umlauten dan bvb. het IJslands (vaak door analogie verwijderd). Vgl. onderstaande tabel:

Oorspronkelijk Westnoords (OIJsl.) Oostnoords (OZw.) Analogie (Oostnoords) Vertaling *takiR > *tekiR tekr taker Infinitief taka ‘ik neem’ *saku > *sǫku sök sak Genitief sakar ‘zaken’

De stamverandering die bij verbuigingen voorkomen zijn dus in het Westnoords beter behouden, terwijl ze door analogische vereenvoudiging in het Oostnoords ongedaan gemaakt zijn.

a-umlaut

Op het einde van het klassieke Oernoords zorgt de beginnende tendens tot a-umlaut voor een vroege en eerste dialectontwikkeling in het Scandinavische taallandschap, gezien deze umlaut niet doorgevoerd werd in het oosten. Rond 500 zien we de effecten reeds (bvb. in de gouden hoorns van Gallehus). De onbeklemtoonde a zorgt ervoor dat de u naar o verlaagd wordt en dat de i naar e verlaagd wordt. Als een j of n + consonant tussen de vocalen kwam, dan was de eerste vocaal beschermd tegen de invloed van de volgende a. Zo veranderde sumar niet (Gordon 271).

• Westnoords ū > ō (búa, trú); u > o (holt vgl. NHD Gehölz)

• Oostnoords boa, tro; hult

Page 8: 8. Oernoords

• PN *hulta > WN *holta > WN holt

• Vgl. Westnoorse vormen holt, boge, kolle met de oostelijke varianten hult, bue, kulle.

• PN hurna > horna

i-umlaut

Een palatalisering/gedeeltelijke assimilatie van een vocaal door de ĭ/ī/j die in de volgende lettergreep staat: Iedere korte én lange (analogie!) vocaal kan een umlaut krijgen, behalve e/i.

Bij *ī en *j gebeurde het overal. Voor *ĭ gebeurt het enkel bij zware lettergrepen en als er een palatale *R volgde. Bij een lichte lettergreep was het effect zwakker en in tegenstelling tot gevallen als *natja > *nęti werd het niet gefonologiseerd. In het oosten werd het vaak analoog ongedaan gemaakt. In het Gutnisch komt het echter nog meer voor (ook in lichte lettergrepen). Concluderen we hieruit dat de uitbreiding naar het westen uit ging en dat het onafhankelijk gebeurde op Gotland?

a > ę* o > ø u > y au > ey* ou > øy

á > ę̄ æ / é ó > œ / ø̄ ú > ȳ iu > ȳ * De e verschijnt in het Runenzweeds en Oudzweeds als een æ. De ey als een øy in het Runenzweeds.

Verdere voorbeelden zijn: Oudnoords taka ‘nemen’ - oisl. tekr ‘hij neemt’ ozw. taker PGm. PN ON Gotisch NHD *gastiz *gęstəR < *gastiR gestr (oisl.); gæster (ozw.) Gast *natja *nętɪ net Netz *batiz *bętəR betr besser *gã:siz *gę~:səR gę´ss Gänse *komiz *køməR kømr kommst *bōkiz *bø̄kəR bǿkr Bücher *sunīz *synīR synir Söhne *mūsiz *mȳsəR mýss Mäuse *hauzijan *høyRa heyra hören *briutiz *brȳtəR

bAriutiþ (700) Stentoften bArutR Björketorp

brýtr bricht/brichst

hylja huljan verbergen (nnl) *ainaz *ainaR einn ains ein draumian dreyma fotir føtr

Dit wordt door de reductie van onbeklemtoonde lettergrepen (*i > ə; *ī > ɪ; *ja > i) gefonologiseerd.

Er is geen umlaut in bvb. *stadi > stað ‘plaats’ ( OGut. steþ), *lagidē > lagði ‘legde’ ( OGut. legþi).

Page 9: 8. Oernoords

OE + OFr: zonder uitzonderingen: *gasti > OE g(i)est; *stadi > stede

OHD + OS: enkel bij lichte lettergrepen: *gasti > OS gast; *stadi > stedi

u-umlaut

Dit is de jongste umlaut.

Ronding / Gedeeltelijke assimilatie door een ongeaccentueerde u/v/w die in de volgende lettergreep staat. De lange vocalen deden analoog aan de korte vocalen mee, maar zullen later aparte ontwikkelingen hebben.

ă > ǫ > ö*: Oernoords *barnu ‘kinderen’ > Oudnoords bǫrn(u) > OIJSl. börn Uitspraak waarschijnlijk zoals port/yacht [ENG] (Johnsen 33) á > ǫ > á: Het resultaat blijft hetzelfde als het begin e > ø (enkel voor v/w in de volgende lettergreep) i > y (enkel voor v/w in de volgende lettergreep): Oernoords singwan ‘zingen’ > syngwa Oostnoords: Breking

*In het Oudzweeds schrijft men een o, in het Oudijslands een ö.

Verdere voorbeelden zijn

o ON mǫgr vs. Gotisch magus ‘zoon’ o ON land - lǫnd (< *land-u) o ON hǫggva vs. OE hêawan ‘houwen’ o ON saku ‘zaak’ -> OIJsl. sǫk OZw. sak

6. Assimilatie van bepaalde consonantengroepen:

• lþ > ll (ON gull vs. OE gold)

• nþ > nn (PN *finþan > Zweeds finna)

• nR > nn (*stainaR > *stainR > IJslands steinn)

• PN mp, nt en nk > WN pp, tt, kk: OIJsl. mǫttul ‘mantel’ OZw. mantul

• PN vr- > Oudijslands Ør-: OIJsl. reiðr ‘woedend, toornig, verbolgen’ OZw. vrēþer

• De assimilatie van consonanten is sterker in het westen.

• Een reden dat assimilatie meer voorkomt in Noord-Germaans dan in West-Germaans is doordat de consonantenclusters die na de syncope overbleven, moeilijk uit te spreken waren. (Gordon 282)

7. Onbeklemtoonde (eind)lettergrepen verzwakken:

Zo is er de syncope van korte vocalen en het verkorten van lange vocalen (Oernoords dagōR > Oudnoords dagaR) in onbeklemtoonde lettergrepen.

Page 10: 8. Oernoords

De ō en ă verdwijnen: Oernoords dagăR / gastiR / horna > Oudnoords dagR / gestR / horn. Dit komt door het initiële krachtaccent, net zoals in andere Germaanse talen. Het gevolg daarvan zijn dat de woorden korter worden:

• PN *kátilōz > ON katlar ‘cauldrons’

• PN húrną > ON horn ‘horen’

• PN *gástiz > ON gestr ‘gast’

• PN habukaz > ON haukr ‘havik’

• PN Haduwulafar > OIJsl. Hálfr

• PN Stainwarjar > OIJsl. Steinarr

8. Vocaalverlaging voor R (< z), originele /h/, originele nasaal

ON er rētta drekka OE is rihtan drincan

Vertaling <hij> is verbeteren drinken

9. Monoftongering /ai/ > /ā/ voor /h, r/

• Vgl. OE /ai/ > /ā/

• Secundair gebeurt dit ook bij een onbeklemtoonde ai.

• ON ár ‘vroeg’ (IJslands ár; Faeröers árla; Zweeds arla ‘vroeg’ verouderd (vgl. early), OE ār Gothisch air < PGm. *airi ‘vroeger’

• *sairaz ‘verwond’ (Fins sairas!) > PN *sāraz > WN sárr

• *raihō ‘ree’ > PN *rāhu > WN *rǫ > rá

• Tegenvoorbeeld? OE ār, OS ēra (NNL eer), OHD ēra (NHD Ehre), ON eir < PGm. *aizō (f). Neen! Het is de PGm. *r die van belang is, niet het PGm. *z!

Morfologie

1. Ontstaan van het mediopassief op -sk (Westnoords) en -s (Oostnoords):

kalla sik wordt Oudijslands kallask ‘geroepen worden’ (later -st). Het reflexief voornaamwoord sik werd aan het werkwoord toegevoegd (Oudijslands kallask < kalla + sik). Dit is één van de onderscheiden tussen het West- en het Oostnoords. Vgl. Zweeds kallas. Een ander voorbeeld is het verschil tussen berja ‘slaan’ en berjask ‘vechten’ (vgl. Zweeds att slå ‘slaan’ en att slåss ‘vechten’)

2. De vervoeging van de werkwoorden krijgt met een eerste deflexie te maken: De 2e en 3e persoon presens vallen samen: Oernoords *bindiR ‘je bindt’ en *bindiþ ‘hij bindt’

Page 11: 8. Oernoords

vallen samen tot Oudnoords bindR ‘je/hij bindt’ en het is deze -r uitgang die zich later voor alle personen zal doorzetten in het Deens, Zweeds én Noors.

De consonant -r speelt een grote rol in de morfologie van alle Noordse talen als de meest gebruikelijke marker voor het presens in werkwoorden en meervouden in subsantieven (in het Faröers en het IJslands tot de 2/3e persoon enkelvoud indicatief presens beperkt en de nominatief bij de substantieven). De situatie is met het Engelse -s te vergelijken (dat ermee genetisch verwant is).

Zweeds Deens IJslands Engels kastar kaster kastar ‘throws’ koper køber kaupir ‘buys’ biter bider bítur ‘bites’ backar bakker bakkar ‘hills’ gäster gæster gestir ‘guests’ visor viser vísur ‘tunes’

3. De combinatie van ‘hebben’ + voltooid deelwoord (neutrale vorm) vormde nieuwe perfect- en plusquamperfectconstructies, bvb. faðir hans hafði haldit skǫttum fyrir Hâkoni ‘zijn vader heeft belastingen van Hâkon onthouden’

4. Wat later (zeker na 800) ontstaat het bepaald lidwoord (-inn) dat als een suffix achteraan het substantief ‘geplakt’ wordt: Oudijslands dagrinn ‘de dag’ < dagr ‘dag’ + (h)inn ‘deze’ (aanwijzend voornaamwoord). Het ontstaat uit het onbeklemtoonde aanwijzend voornaamwoord (h)inn. Initieel wordt de nieuwe vorm dagrinn nauwelijks gebruikt. Ze werd pas in de volgende honderd jaar langzaam in gebruik genomen. Een onbepaalde vorm van het lidwoord bestond toen overigens nog niet! með ǫllum farminum ‘met alle cargo’ in arma jǫtna systir ‘de arme zuster van de reus’

IJslands Scandinavisch Nederlands Duits Engels hatturinn hatten de hoed der Hut the hat músin musen/musa de muis die Maus the Mouse húsið huset het huis das Haus the house

Syntaxis

Doordat er niet heel veel uitgebreide bronnen zijn met volledige zinnen, is het moeilijk om betrouwbare uitspraken hieromtrent te maken. Ook gebruikte men voor de (vaak korte) runeninschriften waarschijnlijk niet de gewoonlijke woordplaatsing. De plaatsing van de zinsdelen schijnt alleszins oorspronkelijk tamelijk vrij te zijn (SOV, VOS en SVO), terwijl in Oudnoordse tijd vooral SVO (voor hoofdzinnen) en SOV (enkel in bijzinnen) gebruikt wordt.

Page 12: 8. Oernoords

Woordenschat

In de eerste plaats zijn er enkele leenwoorden uit het Keltisch te vinden (klokka ‘klok’ < Oudiers clocc ‘bel’).

Voorbeeldteksten

Zie Hoofdstuk x Runengermaans.

Bijlagen

Bijlage 1 Het samengestelde woord OWN Svíþjóð ‘Svear-volk’ (OEN Sweþiuð; OE Sweoðeod; Oudijslans Sui-þjód) vinden we op runenstenen in de locatief i suiþiuþu (zie bijlage 2), a suiþiuþu (zie bijlage 3) en o suoþiauþu (zie bijlage 4). We zien het als Suetidi bij JORDANES (6e eeuw). De naam Swethiuth en diens verschillende vormen zorgt uiteindelijk voor verschillende Latijnse namen voor Zweden (Suethia, Suetia, Suecia). Vgl. het met het Gotisch gut-þiuda (in de Gotische kalender: aikklesjons fullaizos ana gutþiudaigabrannidai) en het OE Angel-þēod ‘Anglia’.

Het andere samengestelde woord was Svíariki (OE Sweorice) ‘het rijk van de Suiones’ wat nog steeds de naam van Zweden in het Zweeds is (Sverige < Sve-rike ‘Svear-rijk’).

Er zijn drie Oudengelse bronnen die naar de Zweden refereren:

1. Het gedicht Widsith (6e - 7e eeuw, lijnen 31-33): Wald Woingum, Wod þyringum, Sæferð Sycgum, Sweom Ongendþeow, Sceafthere Ymbrum, Sceafa Longbeardum, ...

‘Wald [ruled] the Woings, Wod the Thuringians, Saeferth the Sycgs, Ongendtheow the Swedes, Sceaftherethe Umbers, Sceafa the Lombards, ...’

2. Beowulf (8e - 11e eeuw, lijnen 3000-3008):

Þæt ys sio fæhðo and se feond-scipe, wæl-nið wera, þæs þe ic wen hafo, þe us seceað to Sweona leode, syððan hie gefricgeað frean userne ealdor-leasne, þone þe ær geheold wið hettendum hord and rice, æfter hæleða hryre hwate Scylfingas, folcred fremede oððe furður gen eorl-scipe efnde.

Page 13: 8. Oernoords

‘Such is the feud, the foeman’s rage, death-hate of men: so I deem it sure that the Swedish folk will seek us home for this fall of their friends, the fighting-Scylfings, when once they learn that our waraior leader lifeless lies, who land and hoard ever defended from all his foes, furthered his folk’s weal, finished his course a hardy hero.’

3. ALFRED DE GROTE zijn vertaling van Orosius’ Histories met toegevoegde verhalen van de reizen van Ottar van Hålogaland en Wulfstan van Haithabu die in de 9e eeuw de Swēon en het Swēoland beschreven:

a. OTTAR VAN HÅLOGALAND:

Ðonne is toēmnes ðǣm lande sūðeweardum, on ōðre healfe ðæs mōres, Swēoland, oð ðæt land norðeweard; and toēmnes ðǣm lande norðeweardum, Cwēna land.

‘Then Sweden is along the land to the south, on the other side of the moors, as far as the land to the north; and (then) Finland (is) along the land to the north.’

b. WULFSTAN VAN HAITHABU vermeldt enkel enkele regio’s die onderworpen waren aan de Sweonen.

‘Wulfstan said that he went from Haethum to Truso in seven days and nights, and that the ship was running under sail all the way. Weonodland was on his right, and Langland, Laeland, Falster, and Sconey, on his left, all which land is subject to Denmark. Then on our left we had the land of the Burgundians, who have a king to themselves. Then, after the land of the Burgundians, we had on our left the lands that have been called from the earliest times Blekingey, and Meore, and Eowland, and Gotland, all which territory is subject to the Sweons; and Weonodland [het land van de Wenden] was all the way on our right, as far as Weissel-mouth.’

Literatuur

FRIESEN, Otto von (1915). Om det svenska rikets uppkomst. Bonniers. NOREEN, Adolf (1920). Nordens älsta folk- och ortnamn. POKORNY (1959). Indogermanisches Etymologisches Woerterbuch. WESSEN, Elias (1968). Die nordischen Sprachen. Berlin: Walter de Gruyter. HAUGEN, Einar (1984). Die skandinavischen Sprachen. Hamburg: Buske. BANDLE, Oskar (2002). The Nordic languages: an international handbook of the history of the North Germanic languages. 2002. P.391