70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3)...

73
Beekherstel Veluwerandmeren De effecten op het ecosysteem Veluwerandmeren RWS RIZA rapport 2007.005

Transcript of 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3)...

Page 1: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Beekherstel VeluwerandmerenDe effecten op het ecosysteem Veluwerandmeren

RWS RIZA rapport 2007.005

Page 2: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Beekherstel Veluwerandmeren

De effecten op het ecosysteem Veluwerandmeren

RWS RIZA rapport 2007.005ISBN 9789036957298

januari 2007

RIZA rapport 2004.012RIKZ rapport 2004.029

ISBN nr : 9036956366

Rijkswaterstaatabcdefgh

Page 3: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

2 Beekherstel Veluwerandmeren

Colofon

Uitgegeven door: Rijkswaterstaat RIZA

Informatie: RWS RIZALuc Jans: 0320-298394; [email protected] IJsselmeergebiedRoel Doef; [email protected]

Uitgevoerd door: RWS RIZAEindredactie: Luc Jans & Roel Doefm.m.v. Rob Portielje, Dille Wielakker, Jos Spier, Jan van der Winden & IJsbrand Zwart

Opmaak: Foto omslag: Ute MenkeFoto’s Peipsi-beken vanuit de lucht: Mennobart van EerdenOverige foto’s Peipsi-beken: Luc Jans

Datum: januari 2007

Status: Eindversie

Opmaak / Druk: Quantes

Page 4: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Inhoudsopgave

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1 Inleiding 00

1. Inleiding 5

2. Waarom beekherstel? 7

3. Effecten 93.1 Nutriënten 93.2 Watervegetatie 113.3 Oevervegetatie 113.4 Vissen 123.5 Vogels 133.6 Zoogdieren 14

4. Conclusies en vervolg 15

Literatuur 17

Bijlage 1: Flyer: ‘Mag het iets meer zijn?’ Inspiratie BeekherstelVeluwerandmeren 19

Bijlage 2: Beekherstel Veluwerandmeren. Effecten op vis, vegetatie en vogels. 23

Bijlage 3: Bijdragen van beken aan de N- en P-belasting van hetVeluwemeer en de effecten van herinrichting van debeekmondingen 61

3 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 5: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

4 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 6: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

1. Inleiding

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Voor de omgeving van de Veluwerandmeren zijn al sinds eind jarennegentig ideeën en plannen ontwikkeld voor natuurontwikkeling op delocaties waar beken uitmonden in de Randmeren. Dit heeft ondermeergeleid tot de aanleg van het project ‘Delta Schuitenbeek’ (moeras in hetNuldernauw). Ook voor de beekmondingen van het Veluwemeer zijnindertijd ideeën gelanceerd in het kader van de Integrale InrichtingVeluwerandmeren (IIVR). Deze initiatieven voor natuurontwikkelinghadden vooral betrekking op het aanleggen van eilanden en moerassen inde Veluwerandmeren ter hoogte van de uitmondingen van (Veluwe)beken.Steeds meer ontstond echter het inzicht dat deze plannen weliswaarwaardevolle natuur zouden opleveren, maar dat ze ook ten koste zoudengaan van de hoge al aanwezige natuurwaarden (met namekranswiervelden) (Platteeuw et al., 2006).

Tegelijkertijd zijn in een natuurlijk referentiegebied op de grens van Ruslanden Estland (het Peipsigebied; zie www.peipsi.nl) indrukken opgedaan overhoe onder natuurlijke omstandigheden beken uitmonden in laaglandmeren.Hieruit kwam overduidelijk naar voren dat beken met dergelijk geringedebieten niet tot delta- of moerasvorming in het meer leiden. Het blekende benedenlopen van die beken zelf te zijn, waar de moerassen en de land-water-overgangen zich bevinden (Menke et al., 2004; Jans & Doef, 2006).Die benedenlopen van de beken zijn de interactiezones tussen de beken ende meren (zie bijlage 1).

Zodoende is begin 2006 besloten om te bekijken of de plannen voor deaanleg van moerassen in het meer om te vormen zijn in plannen voornatuurherstel in de benedenlopen van de beken. Hierdoor is wel sprake vaneen (lichte) verschuiving in verantwoordelijkheden (Rijkswaterstaat naarWaterschap) en in mogelijke raakvlakken met andere functies (landbouw,e.d.). De komende tijd ligt er de opgave om verder te bespreken hoe de

5 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Natuurlijke benedenloop van een beek die in een meer uitmondt.Peipsi-gebied.Foto: Mennobart van Eerden.

Integrale Inrichting Veluwe-

randmeren: Beekmondingen

Inspiratie vanuit Peipsi

Geen natuurlijke deltavorming

bij uitmonding beken

Switch: van aanleg delta’s in het meer

naar herstel benedenloop beken

Page 7: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

verantwoordelijkheid bestuurlijk wordt vastgelegd en hoe de raakvlakkenmet andere functies worden uitgewerkt.

Vanuit de financieringskant binnen Rijkswaterstaat (Programma Herstel enInrichting Rijkswateren), bestond de behoefte om in beeld te brengen watde effecten zijn van beekherstel op het (aquatische) ecosysteem van hetRijkswater de ‘Veluwerandmeren’.

Deze rapportage gaat in op de ecologische gevolgen van beekherstel opdie Veluwerandmeren. De ecologische winst voor de beken zelf zal geenverdere aandacht in deze rapportage krijgen. Het onderscheid tussen dezetwee is echter moeilijk te maken. Zowel vanuit het perspectief van deKaderrichtlijn Water (Stroomgebiedsbenadering) als vanuit de Vogel enHabitatrichtlijn (Externe werking) is er behoefte om over de eigenbeheersgrenzen heen te kijken.

6 Beekherstel Veluwerandmeren

Effecten van beekherstel op de

Veluwerandmeren

Één stroomgebied

Page 8: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

2. Waarom beekherstel?

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Het ecosysteem Veluwemeer voldoet op dit moment niet aan dedoelstellingen zoals die vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Natura2000 (Vogel- en Habitatrichtlijn) zijn vastgesteld of binnenkort zullenworden vastgelegd. Vanuit Natura 2000 liggen er behoud- en/ofherstelopgaven met betrekking tot de watervegetaties en diverse soortenvissen, vogels en zoogdieren (tabel 1). Ten aanzien van de ecologischewaterkwaliteit (KRW) is het duidelijk dat de Veluwerandmeren momenteelvooral van onvoldoende kwaliteit zijn met betrekking tot deoevervegetatie.

Hoewel de doelstellingen en de daaruit later af te leiden maatregelpakkettenvoor de KRW en Natura 2000 nog niet definitief zijn, kunnen huidigeinitiatieven alvast langs de voorlopige doelen gelegd worden.

De oorspronkelijk geplande projecten met betrekking tot beekmondingenin de Veluwerandmeren gaan ten koste van de huidige natuurwaarden(Platteeuw et al., 2006). Gebleken is dat delta’s of moeraseilanden nabij die

7 Beekherstel Veluwerandmeren

Natura 2000 Kaderrichtlijn WaterHerstelopgave Behoudopgave Verbeteropgave

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Habitats / • Kranswierwateren • Oevervegetatievegetaties • Meren met Krabbenscheer (begroeibaar areaal

en fonteinkruiden en bedekking) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Vissen • Kleine modderkruiper

• Rivierdonderpad. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Zoogdieren • Meervleermuis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Vogels • Roerdomp • Fuut

• Grote karekiet • Aalscholver• Grote zilverreiger• Lepelaar• Kleine zwaan• Smient• Krakeend• Pijlstaart• Slobeend• Krooneend• Tafeleend• Kuifeend• Nonnetje• Grote zaagbek• Meerkoet

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Macrofauna • Nog onbekend (nog

geen doelen vooropgesteld)

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Nutriënten • Fosfaat (norm van

0,08 mg P/l moet vakergehaald worden)

• Stikstof (norm van 1,4mg N/l moet vakergehaald worden)

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 1.Instandhoudingsdoelstellingen vanuitNatura 2000 (Ministerie van LNV, 2005)en de opgave vanuit de KaderrichtlijnWater voor het Veluwemeer.Onder Kaderrichtlijn Water staan alleendie kwaliteitselementen genoemdwaarvan de huidige toestand nog nietvoldoet aan het Goed Ecolo-gischPotentieel (GEP) (Wessels et al., 2006;Eddy Lammens, mond. med.).

Opgaven vanuit Kaderrichtlijn

Water en Natura 2000

Page 9: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

beekmondingen in het meer van nature niet voorkomen bij dergelijkegeringe debieten van de beken (Jans & Doef, 2006).Zodoende zijn de plannen voor de aanleg van eilanden/moerassen in hetVeluwemeer (IIVR-project Beekmondingen) deels omgezet in initiatievenvoor beekherstel en de aanleg van inundatiemoerassen in de benedenlopenvan de beken die uitstromen in het Veluwemeer (H&I-project Beekherstel).

IIVR-project: BeekmondingenLeveren van een wezenlijke bijdrage aan de Ecologische Hoofdstructuur(EHS, versterking natuurwaarde kerngebied Veluwemeer) en lokale natuurdoor het realiseren van natuurlijker overgangen tussen land en water. De ontwikkeling van slikken, platen en/of robuuste rietvegetaties moetkansen bieden aan verschillende soorten vogels, vissen, oevergebondenzoogdieren en insecten (diversiteit) om te kunnen foerageren, rusten,schuilen, voortplanten en verplaatsen (zowel in de lengte- als in debreedterichting van de Veluwerandmeren)(IIVR, 2001).

Herstel- en Inrichtingsproject BeekherstelVerkennen van kansen voor ecologisch herstel van de Veluwerandmerenmiddels concrete voorstellen voor ingrepen nabij de beken van hetVeluwemassief.Door herstel van de beekmondingen en beeklopen kunnenmoerasvegetaties opbloeien, nutriënten uit het water gefilterd worden ennieuwe paaigebieden voor vissen ontstaan (Remmelzwaal et al., 2006).

8 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Switch: van aanleg delta’s in het meer

naar herstel benedenloop beken

De beek mondt uit in het meer

zonder deltavorming.

Peipsi-gebied.

Foto: Mennobart van Eerden.

Page 10: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

3. Effecten

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Onderstaande tekst is een samenvatting van de rapportages zoals die in debijlagen 2 en 3 zijn opgenomen.

3.1 Nutriënten

De 19 beken die uitmonden in het Veluwemeer dragen samen gemiddeldvoor zo’n 12% bij aan de totale wateraanvoer naar het Veluwemeer (tabel2; voor meer details zie bijlage 3). Een belangrijk deel van die jaarlijksewateraanvoer vindt plaats tijdens piekafvoeren na intense of langdurigeregenval. De beken dragen voor 15% bij aan de fosfaatbelasting en voor8% aan de stikstofbelasting van het Veluwemeer.

Het beekwater heeft hoge concentraties fosfaat (0,18 mg P/l t.o.v. degemiddelde concentratie in het aangevoerde water van 0,14 mg P/l). De concentratie stikstof in het beekwater is juist lager dan het gemiddeldeover de totale aanvoer (3,0 mg N/l t.o.v. 4,3 mg N/l).

Een substantiële afname van de fosfaat- en stikstofconcentraties in het water van de beken op het moment dat het uitstroomt in hetVeluwemeer zal leiden tot een substantiële afname van de fosfaat- enstikstofconcentraties in het water van het Veluwemeer.

Een afname van die nutriëntenconcentraties in het beekwater kan bereiktworden door langere verblijftijden in de beken. Deze langere verblijftijd vanhet water in de benedenlopen van de beken zal leiden tot 1) hogereopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3)verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus denutriëntenconcentraties doen afnemen.De mate van nutriëntenreductie is direct gekoppeld aan die toename vande verblijftijd. Ingeschat wordt dat een extra verblijftijd van ca 5 uur, zalleiden tot een nutriëntenreductie van rond de 10%. Deze extra verblijftijdlijkt prima te realiseren middels herinrichting van de benedenlopen van diebeken (oppervlaktevergroting en meandering). Overstromingsvlaktes(floodplains) van beken en rivieren zijn van nature de plekken waar

9 Beekherstel Veluwerandmeren

Wateraanvoer P-belasting N-belasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Gemaal Lovink 56 % 47 % 48 %(afwatering Flevoland). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .RWZI Harderwijk 4 % 23 % 14 %(zonder 4e trap). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Beken 12 % 15 % 8 %. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Neerslag en kwel 27 % 14 % 10 %(direct in/naar het Veluwemeer). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Droge depositie 20 %

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 2Aandeel in de fosfaat- en stikstofbelas-ting van het Veluwemeer (bewerktedata van het Waterschap Veluwe).

Aandeel beken in de nutriënten-

belasting: 10-15%

Beekherstel -> langere verblijftijd

Langere verblijftijd - nutriëntenreductie

beek ± 10%

Page 11: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

voedingstoffen aan het aquatisch systeem onttrokken worden (door de terplekke groeiende vegetaties). Beekherstel, middels hermeanderingen eninundatiemoerassen, zal de verblijftijd verlengen.

Een belangrijk punt is dat de grootste belasting plaats vindt tijdenspiekafvoeren. Vasthouden of bergen van deze piekafvoeren heeft dus hetgrootste effect op die nutriëntenbelasting. Dit past ook goed in het kadervan de bestrijding van wateroverlast en watertekorten (Waterbeheer 21e

eeuw).

Een 10% reductie van de nutriëntenlast in al het beekwater betekent ca 1 à 2 % reductie van de totale nutriëntenbelasting van het Veluwemeer. Inde huidige situatie schommelt het fosfaatgehalte in de Veluwerandmerentussen de 0,8 en 1 mg/l. Juist rond deze concentraties neemt de bedekkingmet waterplanten direct af bij een toename van de fosfaatconcentratie.Door de reductie van 1% is minimaal de autonome toename van defosfaatbelasting tegen te gaan en daarmee de aanwezigheid vankranswieren geoptimaliseerd.

De hoeveelheid water (en daarmee de hoeveelheid nutriënten) per beekverschilt sterk. Het effect op de nutriëntenbalans zal het grootst zijn als degrotere beken heringericht worden met inundatiemoerassen, e.d. Hierbijgaat het om de Hierdense beek (44% van de totale afvoer van alle beken),de Bijsselse beek (11%), de Bulsinkbeek (7%), de Molenbeek (7%), deVarelse Beek (6%), de Nodbeek (4%) en de Killebeek (4%). Ook deGoorbeek en Klarenbeek zijn interessant, vanwege hun opvallend hogefosfaat-concentraties (zie Bijlage 3) .

De daadwerkelijke reductie van de nutriënten in het beekwater is ook sterkafhankelijk van het gevoerde beheer in de inundatiemoerassen langs/in debeek. Voor een goede fosfaatreductie is het noodzakelijk dat de vegetatieofwel afgevoerd wordt ofwel dat er een echte ophoping van het organischmateriaal plaatsvindt (veenvorming).

10 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Een meanderende beek met inundatie-

moeras vermindert de nutriënten-

belasting van het water dat het

meer instroomt.

Peipsi-gebied.

Foto: Mennobart van Eerden.

Beekherstel -> bestrijding wateroverlast

en -tekort benedenstrooms

Beekherstel -> langere verblijftijd ->

nutriëntenreductie in het meer ± 1-2%

Beekherstel: grootste effect bij de

beken met de grootste afvoer en/of

de hoogste nutriëntenconcentraties

Beheer van de inundatiegebieden

medebepalend voor de mate van

nutriëntenreductie

Page 12: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

3.2 Watervegetatie

De actuele ecologische waarde van de Veluwerandmeren hangt voor eenbelangrijk deel samen met de grote kranswiervelden die elk voorjaar weer tot ontwikkeling komen. Het is van groot belang om zicht te hebben op deeventuele effecten van voorgenomen plannen op die waterplantenvelden. In tegenstelling tot de eerdere (IIVR-)plannen voor de aanleg van eilanden inde meren, zal beekherstel niet tot negatieve effecten op die kranswierveldenleiden. Er is zelfs een positief effect te verwachten. Dit in verband met delichte afname van de nutriëntenbelasting (zie hierboven). Dit betekent eenstabielere situatie voor de instandhouding van die kranswiervelden. Deveiligheidsmarge met betrekking tot de fosfaatconcentraties wordt groter.Ook zullen in de inundatiemoerassen van de beken mogelijkheden ontstaanvoor drijfbladplanten (Waterlelie, Watergentiaan).

3.3 Oevervegetatie

Beekherstel in de vorm van inundatiemoerassen zal leiden tot een sterkeuitbreiding van periodiek in het water staande vegetaties. Deze moeras-vegetaties (riet, zeggen, biezen, pioniervegetaties) langs/in de beneden-lopen van de beken kunnen zich er goed ontwikkelen. Waterpeilfluctuatieszijn essentieel voor een vitale moerasontwikkeling. Onder invloed van defluctuerende beekafvoeren en door slim gebruik te maken van op- enafwaaiend meerwater zullen er substantiële schommelingen in waterpeil inde moerassen optreden.

Bij beekherstel zullen deze (moeras)vegetaties ontwikkeld wordenlandinwaarts van de huidige meeroevers (aan de landzijde van dehistorische oeverwallen). Door de fysieke ligging op slechts enkelehonderden meters van de meren zelf en doordat door een goede aanleg(op ongeveer het meerniveau) er veel hydrologische en ecologischeinteractie zal zijn tussen het meer en de beekinundatiemoerassen, zal demoerasvegetatie ecologisch functioneren als deel van het meerecosysteem.Goed ontwikkelde oevervegetaties langs de benedenlopen van de bekenkunnen een zelfde ecologische functie vervullen als oevervegetaties directgrenzend aan het open water.

11 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Nutriëntenreductie -> grotere veilig-

heidsmarge voor instandhouding

kranswiervelden

Een langzaam stromende beek met

watervegetatie en natuurlijke oevers.

Peipsi-gebied.

Foto: Luc Jans.

Vitale oevervegetaties vereisen

waterpeilfluctuaties -> zijn mogelijk in

inundatiemoerassen van benedenlopen

van beken

Inundatiemoeras benedenloop beken

zal functioneren als meerbegeleidend

moeras -> verbetering meerecosysteem

Page 13: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

3.4 Vissen

Naar inschatting zal beekherstel voor diverse vissoorten zowel in de beek als in het Veluwemeer een positief effect hebben. Middelsherinrichtingsmaatregelen (hermeandering, aanleg van drempels en hetafgraven van het maaiveld) zijn paai- en opgroeihabitat te realiseren.Tegelijkertijd kunnen leefhabitat en migratiemogelijkheden voor vissenversterkt worden. De algemene soorten als Baars, Blankvoorn, Rietvoorn, Kolblei en Snoekprofiteren van het nieuwe paaihabitat. Daarnaast is de verwachting dat deKleine- en de Grote modderkruiper gebruik maken van de overstromings-vlaktes. Grote modderkruipers vinden hun optimale biotoop in overstromings-vlaktes. De rivierdonderpad zal weinig invloed ondervinden van de ingrepen.De Bittervoorn komt nu in niet noemenswaardige aantallen voor, maareventuele ingrepen zullen eerder positieve dan negatieve invloed op hetvoorkomen hebben.

Met een gevarieerder beekmilieu kunnen naast eerder genoemde soortenook limnofiele soorten als Drie- en Tiendoornige stekelbaars en rheofielesoorten als Winde en Alver hun voordeel doen. Voor een stabielesnoekpopulatie is paai-, opgroei- en leefhabitat noodzakelijk. Het paaigebied is voor deze soort de zwakste schakel in hetVeluwerandmerengebied. Kleinschalige vergravingen en (zeer) gerichtlokaal (peil)beheer kunnen zorgen dat er paaigebied voor de Snoekontstaat. Er is voldoende kennis aanwezig over faal- en succesfactoren,zowel binnen Nederland (o.a. Lichtvoet et al., 1993; Witteveen & Bos enberoepsvisser Gerard Manshanden) als ook buiten Nederland (Peipsi-gebied, Jans & Doef, 2006) om concrete inrichtings- en beheersvoorstellente maken. Belangrijk is om uit te gaan van een gevarieerde roofvisstand,waarin zowel Snoek als Snoekbaars en Baars een rol spelen. Bij voorkeursluiten we aan op natuurlijke processen, maar maatwerk blijft wenselijk. Een stabiele en gevarieerde visstand vormt de basis voor een goedewaterkwaliteit en een hoge natuurwaarde, en daarmee de invulling van dedoelstellingen voor KRW en Natura2000.

12 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Beekherstel -> verbetering visstand

beek en meer

Grote en Kleine modderkruiper

Rivierdonderpad

Bittervoorn

Geschikt paaihabitat voor vis kan

zowel in de beek als in kunstmatige,

aangetakte, wateren gecreëerd worden.

Peipsi-gebied.

Foto: Mennobart van Eerden.

Paaigebied Snoek is zwakste schakel

Gevarieerde roofvisstand -> betere

waterkwaliteit en hogere natuurwaarde

Page 14: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

3.5 Vogels

Inundatiemoerassen langs de beken en direct landinwaarts van deVeluwerandmeren zullen zowel broed- als foerageergebied voormoerasvogels opleveren.Rietmoeras zal extra broedgebied betekenen voor o.a. Roerdomp, Snor en Baardman en zeggenmoeras zal broedgebied voor de Porseleinhoenopleveren. Indien door een goed gebruik van de afvoerfluctuaties van debeek er variatie ontstaat in de mate van inundatie, dan zal de rietvegetatiezich dusdanig vitaal ontwikkelen dat ook broedgebied voor de Grotekarekiet zal ontstaan.

Een kleinschalige afwisseling van riet, zeggen, open water en drijvendewaterplanten zal ook betekenen dat er voor vele vogelsoorten goedefoerageermogelijkheden ontstaan. Met name de diverse reigersoorten(Blauwe reiger, Kleine en Grote zilverreiger en wellicht de Purperreiger)zullen ideaal foerageergebied aantreffen. Voor de visetende watervogelskan het gebied direct ook wat betekenen. Het betreft vooral de soorten diefoerageren op kleine vissen (b.v. de Lepelaar). Indirect kan het effect voordeze groep groter zijn, daar de visstand van de Veluwerandmeren zalverbeteren door het beekherstel (zie 3.4). Voor de herbivore watervogelszal de rijke oevervegetatie prima voedsel leveren. Aangezien erproductiegrasland zal verdwijnen, waar sommige soorten momenteel veelvoedsel vinden, zal de totale verbetering voor deze soortsgroep positief,nog negatief, hoeven te zijn.De luw gelegen moerassen en het kleinschalig open water van deheringerichte beken zal extra schuil- en rustgelegenheid brengen voorsoorten zoals Smient en Meerkoet.

13 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Een natuurlijke beek in het

Peipsi-gebied.

Foto: Luc Jans.

Extra broedgebied moerasvogels

Extra foerageergebied

Page 15: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Samenvattend hieronder (tabel 3) een overzicht per vogelsoort hoe zezullen profiteren van beekherstel en de aanleg van inundatiemoerassenlangs deze beken.

3.6 Zoogdieren

De behoudsdoelstelling (omvang en kwaliteit leefgebied) voorMeervleermuizen komt niet in gevaar door beekherstel in/langs debenedenlopen van de Veluwebeken. In principe zal de draagkracht voor de soort zelfs toenemen door het groter oppervlak waterrijk gebied.

Beekherstel met inundatiemoerassen zal voor de Bever en de Otter zekerpositieve effecten hebben (extra voedselaanbod voor de Bever en de Otteren extra rustgebied voor de Otter). Beide soorten komen momenteel nietvoor in de Veluwerandmeren. Gezien de gestage uitbreiding van de Bever(in Flevoland) en de Otter (in de Wieden/Weerribben) is de verwachtingdat de Veluwerandmeren op respectievelijk korte en middenlange termijntot hun leefgebied gaan behoren.

14 Beekherstel Veluwerandmeren

Uitbreiding broed- en foerageergebied Roerdomp, Grote karekiet, IJsvogel,Baardmannetje, Porseleinhoen,Waterral, Kleine karekiet,Blauwborst en Rietzanger

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Indirect mogelijk licht positief effect: groter visaanbod in Fuut, Aalscholver, Grote zaagbekde Veluwerandmeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Gering effect via vis/nutriënten op stabiliteit kranswieren Kleine zwaan, Smient, Krakeend,en daarmee op de macrofaunapopulaties Pijlstaart, Tafeleend, (Nonnetje),

Kuifeend en Meerkoet. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Uitbreiding foerageergebied Grote zilverreiger, Lepelaar. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Schuil- en rustgebied Smient, Meerkoet, Slobeend

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 3De effecten van beekherstel op devogelsoorten waarvoor een behoud- of herstelopgave geldt (vetgedrukt) en voor enkele andere illustratievevogelsoorten.

Meervleermuis

Verbetering leefgebied Bever en Otter

Page 16: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

4. Conclusies en vervolg

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Beekherstel zal op twee manieren bijdragen aan een ecologisch beterfunctionerend meerecosysteem: enerzijds via nutriëntenreductie enanderzijds via directe ontwikkeling van nieuw/geschikt habitat. Grootschaligbeekherstel betekent ± 15% nutriëntenreductie in die beken, hetgeen zalleiden tot zo’n 1 à 2 % nutriëntenreductie in het Veluwemeer. Dekranswiervegetaties zullen hierdoor beter behouden kunnen worden(grotere stabiliteit). Diverse vis- en vogelsoorten zullen profiteren van hetnieuw ontstane (moeras)habitat.

Er is voldoende aanleiding om verder te gaan met de initiatieven voorbeekherstel langs de benedenlopen van de Veluwebeken. Gezien depositieve ecologische effecten op het meerecosysteem is actievebetrokkenheid van Rijkswaterstaat op zijn plaats.

Vanuit het perspectief van de Kaderrichtlijn Water (Stroomgebieds-benadering) en de Vogel- en Habitatrichtlijn (Externe werking) is hetverstandig om de beken en het meer waarin ze uitstromen als één geheelte bezien. De waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de ecologischewaarden in de beken en het Veluwemeer hangen sterk samen. Zo ligt erbijvoorbeeld een herstelopgave voor de Roerdomp en de Grote karekietdie binnen de grenzen van het Natura 2000 gebied niet te realiseren is.Realisatie van rietmoeras langs de benedenloop van de beken kan hieruitkomst bieden.

Wellicht dat op korte termijn dergelijke beekherstelmaatregelen genomenkunnen worden binnen het project Hierdense Poort en/of de natuur-ontwikkeling Mheenlanden (compensatie voor uitbreiding waterfrontHarderwijk).

De ambitie van Rijkswaterstaat is om met het Waterschap Veluwe (enwellicht ook andere partners) een convenant af te sluiten met betrekkingtot ecologisch herstel van de benedenlopen van de Veluwebeken. Geziende maatschappelijke en bestuurlijke situatie in het gebied moet daarbijgedacht worden aan een uitvoeringsperiode van zo’n 20 jaar. Voor deverdere planvorming zal aansluiting gezocht worden bij de reconstructie diemomenteel in het gebied loopt.

15 Beekherstel Veluwerandmeren

Beekherstel leidt tot een ecologische

verbetering van het meerecosysteem

Actieve betrokkenheid Rijkswaterstaat

bij beekherstel

Één stroomgebied

Relaties met andere projecten

Convenant

Page 17: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

16 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 18: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

17 Beekherstel Veluwerandmeren

Literatuur

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Jans L. & R. Doef, 2006. Inspiratie voor beekherstel Veluwerandmeren.RIZA-werkdocument 2005-187X. RWS RIZA, Lelystad.

Ligtvoet, W., S. Semmekrot & M. Grim (1993). Ecologisch heerstelVeluwerandmeren: gewenste inrichting als snoekhabitat. In opdracht vanRijkswaterstaat directie Flevoland. Witteveen en Bos.

Menke, U., R. Doef, H. den Hollander & V. Borisov (2004). How can thebrook outlets along Lake Peipsi/Pihkva (border lake between Estonia andRussia) inspire the Dutch water managers along the Lake IJsselmeer area?Werkdocument 2004.197X. Rijkswaterstaat RIZA, Lelystad.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2005).Gebiedendocument – werkdocument t.b.v. voorbereidingontwerpaanwijzingsbesluiten.

Platteeuw, M., R. Noordhuis & J. van der Perk (2006). Inschattingecologische ontwikkelingen Veluwerandmeren 2005. Een actualisatie van ecologische effecten van het Integrale Inrichtingsplan voor deVeluwerandmeren inclusief de overige ontwikkelingen. RIZA Rapport 2006.004. RWS RIZA, Lelystad.

Projectbureau IIVR (2001). Inrichtingsplan Veluwerandmeren. Schakel tussen strategie en uitvoering. IIVR, Lelystad.

Remmelzwaal, A., W. Iedema, M. Soesbergen, T. Prins & L. Jans (2006).Meerkoeten, zeeduivels en rivierkreeften. Rijkswaterstaat werkt aan hetherstel van de grote wateren. RIZA rapport 2006.010. RWS RIZA, Lelystad.

Wessels, Y., M. de la Haye, E. Lammens & F. van Luijn (2006). Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en Zwarte Meer. Grontmij AquaSense. Versie 17 juli 2006.

Page 19: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties
Page 20: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Bijlage 1

Page 21: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties
Page 22: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

19 Beekherstel Veluwerandmeren

Bijlage 1

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Page 23: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

VeluwebekenOp oude kaarten is te zien dat de beken van de Veluwe, nahet doorsnijden van de strandwal, via een moeras uitmond-den in de Zuiderzee. Door landbouwkundig gebruik zijn dezebeken echter sterk van karakter veranderd. Het achterliggen-de veengebied, de strandwal en het moeras zijn grotendeelsverdwenen en de beken liggen nu in een strak keurslijf.

VeluwerandmerenMet de aanleg van de Afsluitdijk (1932) is de brakkeZuiderzee veranderd in het zoete IJsselmeer. Met de inpol-dering van Flevoland (1968) ontstonden de Veluwe-randmeren. Eerst waren die helder, maar als gevolg van ver-mesting veranderde het water in groene soep. Met veelinspanning is de waterkwaliteit weer verbeterd en tegen-

woordig zijn de Veluwerandmeren de parel van het IJssel-meergebied. Kilometerslange kranswiervelden bedekken debodem, en vormen leefgebied voor miljoenen kleine mod-derkruipers, duizenden kleine zwanen, tafeleenden en pijl-staarten. Het is een bijzonder waardevol, beschermd gebiedvan Europees formaat (Natura 2000).

Regionale OntwikkelingenHet ecologisch herstelde gebied is ook aantrekkelijk voor demens. Daarom is binnen het project Integrale InrichtingVeluwerandmeren (IIVR) zorgvuldig gezocht naar eengoede balans tussen natuur en andere gebruiksfuncties.Daarnaast lopen diverse herstelacties o.a. Hierdense Poorten Beheerplannen van Waterschap Veluwe.

Inspiratie Beekherstel Veluwerandmeren

Europese RichtlijnenDe komende jaren zal de invoering van de KaderrichtlijnWater (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) eenbelangrijke rol spelen. De KRW moet zorgen voor schoonen gezond water met natuurlijke oevers. De KRW gaatuit van samenhangende stroomgebieden, dus minderorganisatorische, bestuurlijke en ecologische scheidingtussen beken en meren. De VHR beschermt kwetsbarevogelsoorten en leefgebieden van planten en dieren.De doelstellingen van de VHR en KRW en de daaruitvolgende maatregelen komen in het beheerplan Veluwe-randmeren. Het is nu de uitdaging om invulling te gevenaan doelen van de richtlijnen en het gebied niet “op slotte gooien”.

Page 24: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

< Bevers zijn sturend in de oeverbegroeiing.

• Ecologische kansen voor herstel van beken liggen metname landinwaarts;

• Door het maaiveld langs de beken te verlagen, en in terichten als ondiep water/moeras is ecologische winst tehalen voor moerasplanten, -vogels, vissen, amfibieën enzoogdieren;

• Delta’s bij beekmondingen zijn hier niet natuurlijk;

Informatie:Heeft u na het lezen van deze folder inspiratie opgedaant.a.v. beekherstel dan komen we graag met u in contact.Bovenstaande principes gelden echter ook voor wateren inhet binnendijkse Flevoland. Realisatie van een echte hydro-logische uitwisseling is hier natuurlijk veel lastiger. Graag attenderen we u ook op de website www.peipsi.nl.

• Moerassen langs de beken kunnen voedingsstoffen uithet water halen, zodat er minder in de Veluwerandmerenterecht komt. Dit bevordert een goede waterkwaliteit endaarmee de natuurwaarden;

• Het aantakken van nieuwe wateren op de Veluwerand-meren zal volop paaimogelijkheden bieden voor diversevissoorten met name snoek. Dit zorgt voor een beterevissamenstelling en een betere waterkwaliteit.

Welke kansen zijn er voor beekherstel Veluwerandmeren?

IJsbrand Zwart; [email protected]; 0320-297438Luc Jans; [email protected]; 0320-298394Roel Doef; [email protected]; 0320-297307

Waterdynamiek geeft een grote variatie aan

habitats voor o.a. grote karekiet, roerdomp, por-

seleinhoen, grote modderkruiper, bever, otter en

edelhert.

Natuurlijk achterland zorgt voor geleidelijke over-

gangen van bos via veen naar moeras en ondiep

water. De vegetatie kan voedingstoffen opnemen,

zodat het water minder voedselrijk wordt.

De waterstromen van het meer en van de beek

beïnvloeden elkaar en zorgen voor variatie.

De beken doorsnijden een strandwal.

Foto’s: Ute Menke, Roel Doef, Mennobart van Eerden

Geen deltavorming bij de uitmonding in het meer.

Periodiek verbonden wateren; zeer essentieel

als paai- en leefgebied voor vis (Snoek).

Inspiratie uit PeipsiOp de grens van Estland en Ruslandligt “Lake Peipsi”, een relatief onge-stoord merengebied met geleidelijkeovergangen tussen water en land. Dein het IJsselmeergebied ontbrekendewaardevolle oevers, met bijbehorendeflora en fauna, zijn daar nog, in diver-se variaties, compleet en op een grootschaalniveau intact.

Brede overstromingsvlakten.

Page 25: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties
Page 26: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Bijlage 2

Page 27: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties
Page 28: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

23 Beekherstel Veluwerandmeren

Bijlage 2

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Beekherstel VeluwerandmerenEffecten op vis, vegetatie en vogelsD. WielakkerJ.L. SpierJ. van der Winden

opdrachtgever: Rijkswaterstaat RIZA

21 augustus 2006 rapport nr. 06-115

Page 29: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Status uitgave: EindrapportRapport nr.: 06-115 Datum uitgave: 21 augustus 2006Titel: Beekherstel Veluwerandmeren Subtitel: Effecten op vis, vegetatie en vogels Samenstellers: drs. D. Wielakker

drs. J.L. Spierdrs. J. van der Winden

Aantal pagina’s inclusief bijlagen: 42Project nr.: 06-308Projectleider: drs. J.L SpierNaam en adres opdrachtgever: Rijkswaterstaat RIZA

Postbus 17, 8200 AA, LelystadReferentie opdrachtgever: 4500046450Akkoord voor uitgave: Directeur Bureau Waardenburg bv

drs. A.J.M. Meijer

Paraaf:Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uittoepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburgbv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met dezetoepassing.

© Bureau Waardenburg bv / Rijkswaterstaat RIZA

Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie,microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van deopdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijketoestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.

24 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 30: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

25 Beekherstel Veluwerandmeren

Voorwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

De Veluwerandmeren vertegenwoordigen een hoge natuurwaarde en maken deel uit van het EuropeseNatura 2000 netwerk. In het kader van het convenant met betrekking tot de inrichting van deVeluwerandmeren (Integrale Inrichting Veluwerandmeren, IIVR) had Rijkswaterstaat RIZA behoefte aanonderzoek naar de effecten van beekherstel op de ecologie van het Veluwemeer. Het idee is opgevat dat ingrepen in het stroomgebied van de verschillende beken een positieve bijdrage kunnen leveren aanherstel en behoud van de waterkwaliteit en de natuurwaarden van de Veluwerandmeren. Hierbij wordtvoornamelijk ingezoomd op de groepen vissen, vegetatie en vogels. Rijkswaterstaat RIZA heeft aan BureauWaardenburg de opdracht verstrekt dit onderzoek uit te voeren. De voorliggende rapportage bevat deresultaten van dit onderzoek.

Het projectteam van Bureau Waardenburg bestond uit:

Jos Spier Aquatische ecologie, projectleiderDille Wielakker Aquatische ecologie, rapportageJan van der Winden Vogelecologie, rapportageRombout van Eekelen Visecologie

Het project is vanuit de opdrachtgever begeleid door L. Jans en R. Doef van Rijkswaterstaat dienstIJsselmeergebied.

De foto’s op de kaft zijn van de omgeving van het Peipsi-meer op de grens van Rusland en Estland. De foto’s zijn gemaakt door Mennobart van Eerden (Rijkswaterstaat RIZA).

Page 31: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

26 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 32: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Inhoud. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Voorwoord 25

1. Inleiding 29

2. Gebiedsbeschrijving 312.1 Landschappelijke situatie 312.2 Het Veluwemeer 312.3 De beken 33

3 Vigerend beleid 373.1 Natura 2000, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn 373.2 Kaderrichtlijn Water 37

4. Natuurlijk referentiebeeld : Lake Peipsi 39

5 Vertaling van de referentie naar het Veluwemeer 415.1 Kansen beekherstel in relatie tot het Veluwemeer 415.2 Maatregelen Veluwemeer 41

6. Effecten van beekherstel 456.1 Effecten op vis 456.2 Effecten op oever- en watervegetatie 476.3 Effecten op water- en moerasvogels 48

7. Discussie 51

8. Conclusies en aanbevelingen 538.1 Conclusies 538.2 Aanbevelingen 53

9. Literatuur 55

Bijlage 1: Habitatbeschrijving vissen 59

27 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 33: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

28 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 34: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

1. Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

De Veluwerandmeren waren vlak na hun ontstaan (1957) heldere watersystemen, rijk aan waterplanten, visen watervogels (Noordhuis, 1997). Begin jaren zeventig heeft een omslag plaatsgevonden naar een randmeermet massale bloei van de blauwalg Oscillatoria waarbij de water- en oeverplanten op grote schaal achteruitgingen, de visstand veranderde en het aantal watervogels afnam. Dit was het gevolg van een toenemendeaanvoer van voedselrijk water (Ligtvoet et al., 1993). Het in gebruik nemen van de afvalwaterzuiveringsinstallaties bij Harderwijk en Elburg en het doorspoelenvan het Veluwemeer met nutriëntarm polderwater heeft de nutriëntenlast aanzienlijk verminderd. Ecologischherstel van het Veluwemeer bleef echter achterwege (Ligtvoet et al., 1993). Begin jaren negentig zorgdenbeheersmaatregelen voor een herstel van het watersysteem en daarmee de waterplanten, vis en watervogels(Noordhuis, 1997).

Het Veluwemeer vertegenwoordigt momenteel een hoge natuurwaarde en maakt deel uit van het EuropeseNatura 2000 netwerk. De maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen in en om het Veluwemeer gaanechter door. Om één en ander goed op elkaar af te stemmen en om integrale keuzen te kunnen maken isenkele jaren geleden het convenant met betrekking tot de inrichting van de Veluwerandmeren opgesteld:het IIVR, 2000 (Projectbureau IIVR, 2001). Daarnaast bestaat de verplichting vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) voor het behalen van degoede ecologische toestand voor alle wateren in Nederland in 2015. Om dit te behalen zijn doelstellingenopgesteld, ook voor het Veluwemeer. Eén van de maatregelen in het kader van de Integrale Inrichting Veluwerandmeren (IIVR) en de KRW is hetecologisch ontwikkelen van de beekmondingen langs het Veluwemeer. Het betreft het veiligstellen vanbestaande natuurwaarden en het benutten van mogelijkheden voor versterking van natuurlijke deltavormingc.q. rietmoerasontwikkeling bij diverse beekmondingen (Veen & Van der Hut, 2004). De oorspronkelijke plannen voor de ontwikkeling van beekmondingen stuitten op een conflict met deinstandhoudingdoelstelling van het Veluwemeer aangezien de ruimte die hiervoor gepland werd, groteoverlap had met de kranswiervelden in het meer waarvoor een behoudsdoelstelling geformuleerd is(Noordhuis & Platteeuw, 2005). Mede om deze reden is het idee opgevat dat ingrepen in het stroomgebiedvan de verschillende beken een positieve bijdrage kunnen leveren aan herstel en behoud van dewaterkwaliteit en de natuurwaarden van het Veluwemeer. Dit omdat in natuurlijke meersystemen destroomgebieden van beken, die in het meer uitmonden, een ecologische meerwaarde hebben en de variatiein het oevermilieu versterken. Doelsoorten bij deze gedachte zijn landelijk bedreigde moerasvogels zoalsgrote karekiet, roerdomp, waterral, baardman en vissoorten zoals snoek en grote modderkruiper.Onderliggend rapport geeft antwoord op de volgende vragen:

1. Welke invloed heeft beekherstel (maatregelen zie hoofdstuk 5) op de samenstelling van de visstand in deVeluwerandmeren? Leidt beekherstel tot een substantiële verbetering van de visgemeenschap van hetVeluwemeer?

2. Welke invloed heeft beekherstel op de oevervegetatie van het ecosysteem Veluwerandmeren? Watbetekent dit voor de KRW-kwaliteitselementen macrofyten, macrofauna en vis?

3. Welke invloed heeft beekherstel op de soortsamenstelling en grootte van populaties water- enmoerasvogels in en nabij de Veluwerandmeren? En hoe zit dat met de andere VHR-waarden?

WerkwijzeOm de bovenstaande vragen goed te kunnen beantwoorden is gekeken naar de huidige gebiedskenmerkenvan het Veluwemeer en de beken die hierin uitmonden (Veen & Van der Hut, 2004). Dit gebied isvergeleken met de kenmerken van de natuurlijke referentie: Lake Peipsi (Menke et al., 2004; Jans et al,2005; Jans & Doef, 2006). Op basis van het laatste rapport is een inschatting gemaakt van de maximaalhaalbare situatie bij het Veluwemeer, indien er geen ruimtelijke beperkingen zijn. Hierbij gaat het met nameom het creëren van overstromingsvlaktes langs de verschillende beken tot ca 300 meter achter de oeverwal.Daarbij is in dit onderzoek gefocust op herstelmaatregelen in de beken die uitmonden in het Veluwemeer.

29 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 35: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Op basis van literatuur en expert-judgement is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten hiervanop de vissen, vegetatie en vogels in het beeksysteem zelf en vervolgens op de ‘uitstraling’ naar hetVeluwemeer. Het rapport bevat geen concrete inrichtingsmaatregelen en tekeningen maar geeft een eerste indruk vanmogelijk effecten van beekherstel op het Veluwemeer.

N.B. de maat beekherstel tot ca 300 meter achter de oeverwal is een gekozen getal niet gebaseerd opliteratuur of kennis en is ‘slechts’ bedoeld om enig gevoel te krijgen voor orde van grootte en haalbaarheid.

30 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 36: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

31 Beekherstel Veluwerandmeren

2. Gebiedsbeschrijving. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.1 Landschappelijke situatie

Langs het Veluwemeer tussen Harderwijk en Elburg monden 19 beken uit op het Veluwemeer (bijlage 1:Overzichtkaart Veluwemeer met aanvoerende beken). Het beekgebied vertoonde vroeger een duidelijkelandschappelijke zonering van een besloten bosrandzone via de strandwal naar een moeras welkeuitmondde in de Zuiderzee. Het aanleggen van de Afsluitdijk en het huidige landgebruik heeft hier veelverandering in aangebracht. Het gebied tussen de Veluwe en de randmeren is momenteel voornamelijkgericht op agrarische doeleinden. Het achterliggende veengebied, de strandwal (tussen de Hierdense beeken de Sloot van Rooijendijk) en het moeras zijn grotendeels verdwenen. Grote delen van deze strookhebben wel de status natuurontwikkelingsgebied en/of agrarisch natuurgebied (Jans & Doef, 2006).

2.2 Het Veluwemeer

De belangrijke aanvoerbron van water voor het Veluwemeer is het polderwater dat vanuit de Hoge Vaart(Flevopolder) in het Veluwemeer wordt gemalen door het gemaal Lovink (Wessels et al, 2006). Slechts 10%van de wateraanvoer komt vanuit de beken (Portielje, 2006). In het Veluwemeer wordt een tegennatuurlijkpeilbeheer gehanteerd. Dit houdt in dat het waterpeil in de zomer hoog is en in de winter laag (Veen & Vander Hut, 2004). Voor helofytenvegetaties is het geldende peilregime overwegend negatief, omdat het omgekeerd is aan denatuurlijke seizoensfluctuatie. In een natuurlijke situatie komen in de zomer de laagste waterstanden voor enkunnen helofyten zich sterk uitbreiden. ‘Voordeel’ van het huidige lage winterpeil is dat watervogelsmoeilijker bij het oeverriet kunnen komen. Begrazing vindt namelijk hoofdzakelijk vanaf het water plaats.Overigens lijkt de begrazingsdruk door vogels (wat betreft riet) in het Veluwemeer mee te vallen, zeker invergelijking met het Volkerak-Zoommeer, één van de andere grote zoetwatermeren in Nederland. Hetbetreft voornamelijk meerkoeten (Veen & Van der Hut, 2004). De oppervlaktewaterkwaliteit in de Randmeren is antropogeen beïnvloed (bemesting van landbouwgrond).De waterkwaliteit is de afgelopen 20 jaar sterk verbeterd. Met name de belasting door fosfaten isverminderd.

De visstandIn het Veluwemeer is in 2004 een visbemonstering uitgevoerd met een stortkuil en een wonderkuil.Daarnaast zijn in het Veluwemeer een aantal oevertrajecten bemonsterd met een electrovisapparaat. Intotaal zijn in het Veluwemeer 22 vissoorten waargenomen waaronder eurytope soorten (wijdverspreidesoorten) zoals de blankvoorn, brasem, karper, snoekbaars, kolblei, en pos en limnofiele soorten (soorten vanplantenrijk water) zoals snoek, ruisvoorn, kleine modderkruiper en giebel. De snoekstand was relatief laagmet circa 0,4-0,7 kg/ha. Mogelijk speelt hierbij de gebruikte bemonsteringsmethode een rol. Snoekenworden moeilijk gevangen met een stortkuil / wonderkuil omdat de vissen te snel zijn.Belangrijke waargenomen vertegenwoordigers van de stroomminnende visgemeenschap (rheofielevissoorten) zijn winde, alver en de rivierdonderpad (Rutjes, 2004). Gezien het stroomminnende karakter vandeze soorten worden zij ook stroomopwaarts in de beken verwacht. Vissoorten van de Habitatrichtlijn welkevoorkomen in het Veluwemeer zijn de kleine modderkruiper en de rivierdonderpad.

In 2004 lag het visbestand in het Veluwemeer op hetzelfde niveau als in voorgaande jaren, met uitzondering van2002. In 2002 veroorzaakte een kleine verhoging in het nutriëntgehalte een toename in de visstand wat eennegatief effect had op de helderheid van het water. Het geraamde visbestand door de jaren heen lijkt daarom detrends in het nutriëntengehalte te volgen. De continue veranderingen in de nutriëntbelastingen en de inrichtingvan het gebied houden het visbestand in het Veluwemeer in een wankel evenwicht (Rutjes, 2004).

Page 37: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

32 Beekherstel Veluwerandmeren

Een stabieler evenwicht in het visbestand van het Veluwemeer kan tot stand worden gebracht door deplanktivore en benthivore visstand te reduceren. Met de afname van de planktivore visstand kan hetzoöplanktonbestand zich herstellen en kan door toename van algenbegrazing het doorzicht toenemen. Eenafname van de benthivore vis betekent een verbetering in doorzicht als gevolg van afnemende resuspensievan bodemmateriaal in de waterkolom en mogelijk een reductie van negatieve effecten op kiemplanten(bodemwoeling) (Van Geest, 2005; Schutten, 2005). Een hoge snoekstand kan de natuurlijke witvisbiomassareguleren (Ligtvoet et al, 1993).

Water- en oever vegetatieLangs de oeverzone van het Veluwemeer is een compacte rietzone aanwezig. Deze rietzone is waarschijnlijkontstaan tijdens één of twee zomers met extreem laag peil in de jaren vijftig (Coops, 1992). Daarvoor was deGelderse kant van het Veluwemeer voornamelijk met biezen (mattenbies en zeebies) begroeid (Coops, 1992). Algemeen is een trend waarneembaar van afname van de dieper groeiende helofytenbegroeiingen aan de openwaterzijde (biezen, riet) en een toename van ruigte- en bostypen aan de droge zijde van de vegetatiegradiënt.Deze trend is een gevolg van een gebrek aan overstroming van deze hoger gelegen delen en een tegennatuurlijkpeilbeheer. Het maaibeheer in een groot deel van de rietlanden langs het Veluwemeer voorkomt verdereverruiging, en zorgt bovendien voor verjonging van het riet.De huidige rietkragen langs de oude landoever van het Veluwemeer vertonen weinig dynamiek: uitbreidingen verjonging treden niet op maar grootschalige achteruitgang wordt ook niet geconstateerd. Plaatselijk isechter sprake van degeneratie van het rietbestand, omdat door golfslag grote gaten worden geslagen in deovergangszone van permanent in water staand riet naar periodiek geïnundeerd riet. Deze achteruitgang vande rietkraag langs het Veluwemeer wordt ook geconstateerd door Beemster et al. (2002). Plaatselijk is debestaande ecologische kwaliteit van de rietbestanden groot, maar deze zou nog aanzienlijk versterkt kunnenworden, onder meer door uitbreiding van het areaal waterriet. De beekmondingen komen het meest inaanmerking voor begroeiing met waterriet en biezen. Er ontbreekt echter een belangrijke voorwaarde voorde natuurlijke uitbreiding, namelijk een gunstige peildynamiek. Dit heeft directe gevolgen voor de fauna.Degeneratie van rietkragen onder invloed van een onnatuurlijke waterpeildynamiek leidt gewoonlijk tot eensterke afname van moerasvogels (Graveland, 1998, 1999). Dit geldt met name voor moerasvogelsoorten die afhankelijk zijn van in water staand riet, zoals roerdomp en grote karekiet, maar ook voor de snoek(Nagelkerke et al., 1999). Als gevolg van de eutrofiëring van het water vóór de tachtiger jaren is de kwaliteit van het riet toeneveneens achteruitgegaan. Het is zelfs waarschijnlijk dat hierdoor klonen van riet die gevoelig waren vooreutrofiëring zijn verdwenen waardoor de genetische variatie van het achterblijvende riet is verkleind.Uitbreiding van dit riet nadat de waterkwaliteit weer verbeterde, bleef achterwege vanwege hetomgekeerde waterpeil (Veen & Van der Hut, 2004).

De ondergedoken watervegetatie in het Veluwemeer fluctueert sterk van jaar tot jaar in samenstelling,oppervlakte en locatie. Deze dynamiek wordt veroorzaakt door verschillen in temperatuur, wind, begrazing,watervogels en kolonisatie van onbegroeide bodem door middel van zaden. Begin jaren negentig heeft eenverschuiving opgestreden in de soortensamenstelling van de ondergedoken watervegetatie. Er is een afnameopgetreden van schedefonteinkruid en doorgroeid fonteinkruid ten gunste van uitgestrekte kranswierveldenen soorten zoals aarvederkruid en smalle waterweegbree. Daarnaast heeft een uitbreiding van dewatervegetatie plaats gevonden. Deze omslag in vegetatiesamenstelling hing samen met inzetten van actiefbiologisch beheer en eutrofiëringbestrijding (Doef et al., 1994). De verandering in de ondergedokenwatervegetatie heeft gunstige gevolgen gehad voor vogels (o.a. kleine zwaan, tafeleend) en vissen.

Page 38: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

VogelsDe Veluwerandmeren zijn van grote internationale betekenis voor watervogels. Watervogels zijn in aantaltoegenomen en de diversiteit is gestegen na de omslag naar helder water met veel waterplanten en meerdriehoeksmosselen (Noordhuis et al., 1997). Viseters (fuut, aalscholver, nonnetje en grote zaagbek) namenvooral in het midden van de jaren tachtig toe doordat het visbestand evenwichtiger werd na het doorbrekenvan de dominantie van brasem (meer kleine vis en betere vangbaarheid door helderder water. Vooralherbivore watervogels (meerkoet, kleine zwaan, tafeleend) hebben geprofiteerd van de sterke toename vankranswiervelden. De aantrekkingskracht van het Veluwemeer voor kleine zwaan, pijlstaart, tafeleend en meerkoet is vooralgelegen in het voorkomen van ondergedoken waterplanten (fonteinkruiden, kranswieren) die in een bredestrook langs het oude land over een uitgestrekte oppervlakte voorkomen en als voedselbron dienen voordeze en andere in het gebied voorkomende watervogels. Ook de slobeend is gebonden aan de ondiepedelen van het meer (langs het oude land). Visetende watervogels (fuut, aalscholver, nonnetje, grotezaagbek) foerageren verspreid over de diepere en ondiepe delen van het meer. Tafeleend en meerkoetfoerageren in de nazomer en herfst hoofdzakelijk op kranswieren en schakelen later in de winter over opdriehoeksmosselen in de diepere delen aan de Flevozijde. Kuifeend en tafeleend van het Veluwemeer rustenoverdag veelvuldig op het aangrenzende Natura 2000-gebied; Wolderwijd. In de zuidwesthoek van hetmeer bevindt zich een slaapplaats van aalscholvers (in bomen op het eiland de Krooneend of in eenhoogspanningsmast). Daarnaast dient het gebied ook als slaap- en drinkplaats voor zwanen, ganzen ensmienten die in de wijde omgeving voedselzoeken. De oeverlanden langs het oude land zijn van belang alsbroedgebied voor de grote karekiet en andere moerasvogels. (zie ook overzicht tabel 2.1)

Tabel 2.1.

Overzicht van broedende moerasvogels in de oeverzone van het Veluwemeer tussen Harderwijk en Elburg.

De gegevens hebben betrekking op 2002-2003 (in elk jaar een deel geteld), met aanvullingen

uit een deelinventarisatie in 1998 (*).Veen & Van der Hut, 2004).

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

soort aantal soort aantal

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

fuut 102 bruine kiekendief 3

dodaars 25 blauwborst 23

roerdomp 0 (1*) snor 2

knobbelzwaan 53 sprinkhaanzanger 7

grauwe gans 3 grote karekiet 5

tafeleend ? kleine karekiet 409

meerkoet 147 bosrietzanger 36

waterhoen 13 rietzanger 37

waterral 7 baardman 20

porseleinhoen - rietgors 149

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2.3 De beken

De grootste beek in het gebied is de Hierdense Beek en heeft een gemiddelde afvoer van 16,0 106 m3/jaar(tabel 2.2). De Hierdense Beek ontspringt op de Veluwe bij Uddel-Elspeet en heeft langs de kust van hetVeluwemeer een duidelijke delta. De beek is sterk gekanaliseerd en in de kustzone zeer rechtlijnig. De overigebeken in het gebied zijn beduidend smaller en hebben veel lagere afvoeren van 0,2 tot 4,0 106 m3/jaar. Dezesmallere beken ontspringen aan de voet van de Veluwe.

33 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 39: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Tabel 2.2.

Maximale afvoercapaciteit en gemiddelde afvoer van de beken langs het Veluwemeer (gegevens Waterschap Veluwe).

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Beeknr. Naam Maximale afvoercapaciteit (m3/s) Gemiddelde afvoer (106 m3/jaar)

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1 Lange Elsloot 0,1 0,3

2 Hagemeensloot 0,1 0,2

3 Hierdense beek 3,0 16,0

4 Tochtsloot 0,3 0,9

5 Killebeek 0,4 1,5

6 Varelse beek 0,5 2,0

7 Bovenbeek 0,2 0,6

8 Nodbeek 0,4 1,5

9 Bijssele beek 0,7 4,0

10 Sloot van Rooijendijk 0,1 0,2

11 Wetering 0,2 0,5

12 Pangelerbeek 0,3 1,0

13 Molenbeek 0,7 2,5

15 Bulsinkbeek 0,8 2,6

16 Sijpelbeek 0,2 0,4

17 Klarenbeek 0,5 1,2

18 Papenbeek 0,2 0,3

19 Goorbeek 0,2 0,5

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

De beken worden gevoed door regenwater en kwel. Gezien de natuurlijke afstroom van de beken is, integenstelling tot het Veluwemeerpeil, het peilregime in de beken natuurlijk; in de zomer een laag peil en inde winter een hoog peil. Ten behoeve van de landbouw is onder andere bij de Hulshorsterbeken verderedrooglegging van de weiden en akkers gewenst. Een gevolg hiervan is verdroging van het gebied endaarmee een afname van kweltoevoer (Beheer en Onderhoudsplan, cluster Hulshorsterbeken, WaterschapVeluwe, 2002). Ook de inpoldering van Oostelijk Flevoland en waterwinning hebben een negatief effect(gehad) op de kweldruk in het gebied (Veen & Van der Hut, 2004). Ook in de kleine beken is echter nogsteeds sprake van een constante watervoerendheid (ook in de zomermaanden) dankzij de continue aanvoervan kwelwater uit het Veluwemassief. Met name de Killenbeek en de Varelse Beek ontvangen grotehoeveelheden kwelwater.

Op het ondiepe, freatische grondwater1 in het kwelgebied is antropogene invloed terug te vinden(bemesting van landbouwgrond). Dit water is echter tot zeer beperkte diepte aanwezig door deaanwezigheid van diepe kwel uit het Veluwemassief. Dit diepe grondwater in de kwelzone langs deRandmeren is schoon en lithotroof (voedselarm). Het water in bijvoorbeeld de Killenbeek en de Tochtsloot is lithotroof en matig kalkrijk (Veen et al., 1999). Door de lage kalkconcentratie van het water heeft hetkwelwater vrijwel geen bufferende werking voor fosfaten en nitraten. De aanwezigheid van kwelwater, in de laaggelegen zones van de beken, betekent dat de uniekehydrologische omstandigheden van de beken nog aanwezig zijn. Door de invloed van dit schone kwelwaterzijn er goede mogelijkheden voor behoud, herstel en ontwikkeling van grondwaterafhankelijkenatuurwaarden (Veen et al., 1999). Met name de bovenlopen van de Hierdense Beek en enkele kleinere beken zijn zeer eutroof; het totaal N- en P-gehalte is hoog. Eutrofiëring van de beken wordt waarschijnlijk veroorzaakt door bemesting vanlandbouwgronden bij voornamelijk de akkers en graslanden op de dekzandgebieden aan de voet van hetVeluwemassief. Incidenteel komen grote hoeveelheden fosfaat vrij door interne eutrofiëring als gevolg vande verhoging van de grondwaterstand in het najaar (Veen et al., 1999).

34 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Noten 1 Freatisch grondwater is grondwater dat bovenop een eerste slecht doorlatende bodemlaag

(bijvoorbeeld klei) staat, in relatief goed doorlatende grond. Het eerste grondwater dat mentegenkomt wanneer men gaat graven, is freatisch.

Page 40: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

In slechts enkele beken zijn kunstwerken / stuwen aanwezig. Vrijwel alle beken stromen vrij af (Veen & Vander Hut, 2004). In het rapport van Veen & Van der Hut (2004) is een uitgebreide beschrijving gegeven vande afzonderlijke beken.

De locatie van alle beken is intact gebleven en dus in het verleden niet grootschalig aangepast om aanmenselijke behoeften te voldoen. De beken zijn in de loop der jaren wel genormaliseerd (Veen & Van derHut, 2004), een drainagesysteem is aangelegd en er is sprake van waterwinning (Veen et al., 1999).Normalisatie, drainagesystemen, verstedelijking en waterwinning hebben mogelijk het morfologischeevenwicht van de beken instabiel gemaakt met als gevolg verandering in de tracévorm, -dimensies hetdaarmee het verhang (Verdonschot et al., 1995). Bij de beken van de Randmeren is de unieke hydrologischesituatie zoals aanvoer van kwel nog intact en vele gradiënten / variatie in abiotische omstandigheden zijnaanwezig (nat-droog, voedselarm-voedselrijk, zand- en grindbodem, beschaduwd-onbeschaduwd). Hetgebied wordt gekenmerkt door een bijzondere dieren- en plantenleven en heeft ecologische potenties (Veen& Van der Hut, 2004). Maar ook hier betekenen menselijke invloeden een vermindering in variatie in hetabiotisch milieu, hetgeen een beperking inhoudt voor ecologische ontwikkelingsmogelijkheden en vestigingen bestaansmogelijkheden voor flora en fauna.

Figuur 2.1.

Kwelgebieden op de overgang van Veluwe naar

Veluwemeer (Provincie Gelderland, 2000)

De visstandOnderzoek naar de situatie van het visbestand in de Veluwebeken (1995) wijst uit dat er 17 vissoortenvoorkomen. In vrijwel alle beken zijn stroomminnende (rheofiele) vissoorten waargenomen waaronderbermpje en rivierdonderpad (soort van de habitatrichtlijn). Ook blankvoorn kwam in relatief veelwatergangen voor. Driedoornige stekelbaars en tiendoornige stekelbaars kwamen in vrijwel allewatergangen voor, met hoge aantallen. Snoek daarentegen is in slechts drie beken waargenomen (gegevensWaterschap Veluwe). De kleine modderkruiper (soort van de Habitatrichtlijn) is in enkele beken in kleineaantallen waargenomen. Onderzoek naar het visbestand in onder andere de Hierdense Beek (Inberg et al.,

35 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 41: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

2006, in prep.) geeft een vergelijkbare soortensamenstelling. In 2006 zijn in de Hierdense Beek snoek, groteaantallen bermpjes en rivierdonderpad aangetroffen.

Water- en oever vegetatieBij enkele beken is bovenstrooms nog een oud elzenbroekbos aanwezig. Bij de Bijsselse Beek loopt dit bosdoor tot ongeveer aan de beekmonding. Bij de overige beken is meer benedenstrooms een weidegebiedaanwezig. De oevervegetatie in dit weidegebied bevat soorten zoals mannagras, beekpunge, dotterbloemen pluimzegge. Bij beken waar de strandwal nog aanwezig is, is op de zandige, licht golvende plekken eenschrale, grazige vegetatie aanwezig. Bij de beekmonding is bij de meeste beken een rietvegetatie aanwezig.Bij sommige beken is de rietvegetatie vrij ijl, maar bij bijvoorbeeld de Molenbeek is een gradiëntwaarneembaar van inundatieriet en waterriet via droog riet richting een ruigte met soorten zoalswilgenroosje, haagwinde, akkerdistel, speenkruid, smalle stekelvaren, moerasmelkdistel, pluimzegge, rietgrasen hennagras. Bij andere beken is in het riet opslag van jonge wilg of els aanwezig als gevolg van hetgevoerde maaibeheer of maaiveldverlaging om verruiging en bebossing te voorkomen.In de beek zijn enkele soorten ondergedoken waterplanten waargenomen met soorten zoals gekroesdfonteinkruid, schedefonteinkruid en sterrekroos.

VogelsVan de vogels direct langs de beken is vooralsnog weinig bekend. In Veen & Van der Hut (2004) wordt welmelding gemaakt van een houtsnip langs de strandwal en van een typische beekvogel; de ijsvogel. Verderwerden er enkele moerasvogels waargenomen in de rietlanden nabij de beekmondingen (zie ook vorigeparagraaf). Meer stroomopwaarts is het gebied mogelijk beter geschikt voor weidevogels. Van meertypische beekvogels als grote gele kwikstaart en oeverzwaluw is vooralsnog weinig bekend.

36 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 42: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

3. Vigerend beleid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Zoals in hoofdstuk 1 is gemeld maakt het Veluwemeer (als onderdeel van de Veluwerandmeren) onderdeeluit van het Europese Natura 2000 netwerk. Tevens dient het Veluwemeer volgens de KaderRichtlijn Water(KRW) zich in 2015 in een “goede ecologische toestand” te bevinden. Zowel het Natura 2000 netwerk alsde KRW is uitgangspunt voor onderliggend onderzoek.

3.1 Natura 2000, Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn

Nederland werkt mee aan het oprichten van Natura 2000, een netwerk van waardevolle natuurgebiedenbinnen Europa, voortkomend uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn van de EU. In Nederland zijn dezerichtlijnen vertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 en er zijn in dat kader beschermde gebieden (SBZ’s)aangewezen op basis van soorten en habitat. Bij ruimtelijke ingrepen binnen een SBZ, dus ook bijnatuurontwikkelingsprojecten, mag er geen sprake zijn van significant negatieve gevolgen voor de soortenen habitats waarvoor het Natuurbescherminsgwet gebied is aangewezen. Indien toch nadelige gevolgenoptreden, dan dienen deze te worden gecompenseerd. Daarnaast is de Flora- en faunawet van belang.Indien beschermde soorten binnen het plangebied voorkomen, is voor het uitvoeren van de ingreep eenontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Het Veluwemeer is aangewezen als Natuurbeschermingswet gebied vanwege het voorkomen van groteaantallen kleine zwaan, tafeleend, pijlstaart en meerkoet. Voor de kleine zwaan is daarbij tevens van belang dathet Veluwemeer behoort tot één van de vijf belangrijkste pleisterplaatsen in Nederland. Het voorkomen vanbroedende moerasvogels langs het meer heeft geen rol gespeeld bij de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied,maar heeft wel mede de begrenzing bepaald. De verspreiding van watervogels wordt met name bepaald doorhet voorkomen van voedselbronnen zoals waterplanten (kranswieren, fonteinkruiden) en driehoeksmossels. Het Veluwemeer is tevens aangemeld als Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van deHabitatrichtlijn voor de habitattypen “Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische vegetatiesmet Kranswieren” en “Van nature eutrofe meren met vegetaties van het Verbond van grote fonteinkruidenof het Kikkerbeet-verbond”. Kwalificerende soorten zijn bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpaden meervleermuis. Kernopgave voor het Veluwemeer is het herstel naar een evenwichtig ecosysteem meteen goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen, vogels en schelpdieren. Daarbij dient er voldoendeopen water met ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels te zijn en natuurvriendelijke oevers(moerasgebieden) ten behoeve van vis (paaigebieden), water- en oevervegetaties en enkele moerasvogels(doelendocument Natura 2000; zie landelijke opgave: www9.minlnv.nl) te zijn. Verder zijn een aantalinstandhoudingsdoelen geformuleerd met betrekking tot enkele vegetatietypen (habitattypen) enhabitatsoorten (vogels, vissen en zoogdieren).

3.2 Kaderrichtlijn Water

Volgens de KRW dienen alle wateren in Nederland in 2015 in goede ecologische toestand te verkeren. Voor allewaterlichamen dienen daarom ecologische doelen opgesteld te worden die nagestreefd moeten worden voor2015. Voor natuurlijke watertypen zijn de ecologische doelen verwoord in het GET: Goede Ecologische Toestanddie voor Nederlandse wateren zijn beschreven in de referentiedocumenten (o.a. Van der Molen, 2001 enSTOWA, 2004a,b & c). Het Veluwemeer behoort echter niet tot de natuurlijke watertypen maar tot de “sterkveranderde wateren”. Daarom dienen voor deze wateren minder strenge ecologische doelen geformuleerd teworden, welke zijn afgeleid van het GET. De ecologische doelen voor sterk veranderde wateren heten hetMaximaal Ecologisch Potentieel (MEP). In het rapport “Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en ZwarteMeer” is het MEP afgeleid van het GET en staan de ecologische doelen voor het Veluwemeer beschreven(Wessels et al., 2006). Voor de beken zijn voor zover bekend nog geen MEP’s en GEP’s vastgesteld.

37 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 43: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

In tabel 3.1 zijn op basis van het bovenstaande rapport de doelen weergegeven voor de kwaliteitselementenvis en macrofyten. De doelen voor fytoplankton, fytobenthos en macrofauna zijn in dit kader buitenbeschouwing gelaten.Tevens zijn in de onderstaande tabel het referentieniveau en het Goede Ecologische Toestand weergegevenvoor de natuurlijke situatie (bijvoorbeeld Lake Peipsi).

Tabel 3.1

Ecologische doelen zoals beschreven in “ Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en Zwarte meer” (Wessels et al., 2006)

voor de kwaliteitselementen vis en macrofyten en de referentie conform STOWA (2004a).

38 Beekherstel Veluwerandmeren

Habitat Kwaliteitselement Ref. GET MEP GEP OpmerkingWater % baars + blankvoorn 35-40 30 n.v.t. 55 GEP berekend op basis huidige visstand,

dus geen MEP nodig% brasem 0,5-2 8 n.v.t. 30 GEP berekend op basis huidige visstand,

dus geen MEP nodig% plantminnende vis 65-80 40 - - rekenregels voor MEP nog niet

beschikbaarOeverzone % waterplanten 65 25 n.v.t. 25 GEP=GET, dus geen MEP nodig

% drijfbladplanten 10 1 0,1 pm% oevervegetatie 90 60 2,1 1,5soortsamenstelling

waterplanten (aantal x score) 74 21 70 17oeverplanten (aantal x score) 46 31 - -

Page 44: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

4. Natuurlijk referentiebeeld: Lake Peipsi. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Lake Peipsi-gebied is gelegen op de grens van Estland en Rusland. Dit meer vertoont grote gelijkenis methet IJsselmeergebied. De twee meren liggen in dezelfde klimaat-zone, dezelfde groepen organismen zijnaanwezig en het voedselweb vertoont vrijwel dezelfde structuur (www.peipsi.nl). Het Lake Peipsi-gebiedkan daarom ook goed fungeren als natuurlijke referentie voor het Veluwemeer (als onderdeel van hetIJsselmeergebied) en de beken die hierin uitmonden. In juli 2005 is vanuit het RIZA een veldbezoek gebracht aan het Lake Peipsi-gebied gericht op hetverzamelen van informatie en ideeënvorming omtrent het ecologisch herstel van benedenlopen van beken.De resultaten van het veldbezoek staan beschreven in het document “Inspiratie voor beekherstelVeluwerandmeren” van Jans & Doef (2006). Deze pré-verkenning heeft veel inzicht gegeven in demogelijkheden voor beekherstel bij de Veluwerandmeren. In dit hoofdstuk worden de belangrijksteconstateringen van het veldbezoek beschreven. Deze vormen een uitgangspunt voor beekherstel rondomhet Veluwemeer.

Overstromingsvlaktes/inundatiegebieden en interactie meer en beekHet viel op dat in het Lake Peipsi-gebied de overstromingsvlaktes (inundatiegebieden) langs de benedenlopenvan de beken ongeveer 5 tot 10 à 20 keer breder zijn dan de daadwerkelijke beek. Deze vlaktes staan elkvoorjaar/voorzomer onder water en zijn veelal begroeid met grassen en zeggen (Jans & Doef, 2006). Door het geringe verhang van de benedenlopen van de beken in het Lake Peipsi-gebied kunnen bij hogemeerpeilen de overstromingsvlaktes van de beken inunderen. Op deze manier wordt de hydrodynamica vande benedenlopen van de beken sterk beïnvloed door het meer waarin zij uitmonden; er is interactie tussenhet meer en de beek. Ook uit de literatuur blijkt dat peilfluctuaties de meest bepalende factor is voorvispopulaties en dat een waterpeilstijging van het meer in het voorjaar een belangrijkste trigger is voor depaaimigratie (Vostradovski, 1990; Cohen & Radomski, 1993; Roche et al., 1999). De meerpeilen hebben over het algemeen een veel geleidelijker verloop dan de beekafvoeren, maar daaren-tegen kunnen bij stormen grote hoeveelheden water de overstromingsvlaktes van de beken instromen. Opdeze wijze worden de overstromingsvlaktes van de benedenlopen zowel inundatiezones van de beken alsvan het meer (Jans & Doef, 2006).

Successie in morfologie en vegetatieAls gevolg van sterke mate van hydrodynamica en morfodynamiek, ontstaan in de Peipsi-beken telkensnieuwe morfologische structuren (zandbanken, oeverafslag, bochtafsnijdingen en eilandvorming). Dit maaktdat de beek/rivier continue in ontwikkeling is. De exacte loop van de beek verandert steeds en daarmee ookde vegetatie in en rondom die beken. Zowel temporeel als ruimtelijk wisselen verschillende successiestadiaelkaar af; van pionier naar climaxstadia en weer terug naar pionier.

Periodiek verbonden waterenIn de beken en rivieren in het Peipsi-gebied zijn naast de hoofdstroom vaak ook half aangetakte waterenaanwezig zoals oude beek/rivierlopen die geleidelijk steeds verder verlanden. Deze periodiek verbondenzijwateren blijken zeer waardevol te zijn als paaiplek voor vis.

39 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 45: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

40 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 46: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

5. Vertaling van de referentie naarhet Veluwemeer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5.1 Kansen beekherstel in relatie tot het Veluwemeer

Een aantal karakteristieken van de beken die uitmonden in Lake Peipsi lijken zeer kansrijk voor deNederlandse situatie langs het Veluwemeer. Dit zijn met name de aanwezigheid van overstromingsvlaktes en inundatiegebieden en de interactie tussen meer en beek, successie in morfologie en vegetatie en deaanwezigheid van periodiek verbonden wateren. Deze karakteristieken zijn hieronder verder beschreven (zieook Jans & Doef, 2006). Maatregelen ter verbetering van de ecologie dienen hierop te worden gebaseerd.

Overstromingsvlaktes / inundatiegebieden en interactie meer en beekIn het Veluwemeergebied is de fysieke ruimte voor overstromingsvlaktes (inundatiegebieden) beperktaanwezig omdat een groot deel van het achterliggende land in landbouwkundig gebruik is. Daarbij ligt hetmaaiveld ten opzichte van de beken veel hoger dan bij het Peipsi-gebied. Bij het Veluwemeer lijkenoverstromingsvlaktes direct achter de oeverwal ecologisch waardevol te zijn voor de ecologie van de beekzelf, maar mogelijk ook voor het Veluwemeer. Daarbij valt te denken aan plas-drasgebieden met rietlandenen biezen- en zeggenmoerassen, welke kunnen dienen als paaiplek voor diverse vissoorten en broed enfoerageergebied voor diverse moerasvogels. Voor de realisatie van dergelijke overstromingsvlaktes in het Veluwemeergebied, is het noodzakelijk delen van debenedenloop te vergraven. Tevens kan een grotere meerdynamiek de interactie tussen meer en beek vergroten.

Successie in morfologie en vegetatieDe beken bij het Veluwemeer hebben momenteel een waterafvoerende functie voor het agrarischeachterland. Ontwikkeling in morfologie en vegetatie zoals bij Lake Peipsi is daarom moeilijk te realiserenzolang het achterliggende gebied de agrarische functie behoud. Daarnaast is de afvoer van de beken bij hetVeluwemeer kleiner dan de afvoer in het Lake Peipsi-gebied.

Periodiek verbonden waterenPeriodiek verbonden wateren zijn momenteel in de Veluwebeken niet aanwezig en zullen niet spontaanontstaan omdat de hydro- en morfodynamiek van de Veluwebeken hiervoor niet geschikt is. Periodiekverbonden wateren kunnen, met behulp van vergravingen, echter wel in het gebied gerealiseerd worden.

5.2 Maatregelen Veluwemeer

Uit paragraaf 5.1 blijkt dat het creëren van overstromingsvlaktes de meest kansrijke herstelmaatregel in het beeksysteem is. Het betreft hier de realisatie van overstromingsvlaktes langs de verschillende beken totca 300 meter achter de oeverwal (dit getal is niet gebaseerd op literatuur, maar een gekozen waarde omgevoel te krijgen voor de ecologische effecten). Om enig inzicht te krijgen in de ecologische effecten van dergelijke overstromingsvlaktes is op basis van het rapport “Ontwerpstudie beekmondingen Veluwemeer” (Veen & Van der Hut, 2004) bekeken wat demaximaal haalbare ecologische situatie bij het Veluwemeer is, indien er geen ruimtelijke beperkingen zijn.Hierbij is een inschatting gemaakt van het areaal dat in een natuurlijke situatie aanwezig zou zijn in hetgebied van de beken en het Veluwerandmeer (tabel 5.1).

41 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 47: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Tabel 5.1

Oppervlak overstromingsvlaktes in de omgeving van beken die uitmonden op het Veluwemeer. De oppervlaktes zijn bepaald op

basis van een referentiesituatie in het Peipsi Meer en vuistregels ten aanzien van beekbreedte en stroombed in natuurlijke

situaties (zie tekst).

Voor het berekenen van het maximale areaal overstromingsvlakte zijn de volgende uitgangspuntengehanteerd:- per beek wordt een trajectlengte gehanteerd van 300 meter achter de oeverwal;- oppervlak te realiseren overstromingsvlakte in beken. Bij Lake Peipsi viel op dat de overstromingsvlaktes

langs de benedenlopen van de beken ongeveer 5 tot 10 (20) keer zo breed waren als de daadwerkelijkbeek (Jans & Doef, 2006). Als deze factor wordt aangehouden, kan aan de hand van de breedte van deVeluwemeerbeken het maximaal te behalen oppervlak overstromingsvlakte in het projectgebied berekendworden;

- bij de berekening van het oppervlak overstromingsvlakte is geen rekening gehouden metlandbouwkundig gebruik of ander landgebruik in de omgeving van de beken. Uitgegaan is van eenoptimaal in te richten situatie zonder ruimtelijke beperkingen;

- er wordt voor de bepaling van de ecologische effecten van uitgegaan dat het berekende areaal inbelangrijke mate bedekt is met emerse oeverplanten (waterriet, helofytenvegetaties);

- een belangrijk aspect bij overstromingsvlaktes is een hoog waterpeil in het voorjaar zodat het waterlanger wordt vastgehouden. Op deze manier ontstaan overstromingsvlaktes die kunnen dienen alspaaiplek voor diverse vissoorten (waaronder snoek). Aangezien in het Veluwemeer een tegennatuurlijk

42 Beekherstel Veluwerandmeren

OppervlaktesBeek Breedte beek

bij strandwal (m)

Lengte projectgebied

(m)

Huidig oppervlak beek (m2)

Huidig oppervlak beek (ha)

Lange Elsloot 1,00 300 300 0,03Hagemeensloot 1,00 300 300 0,03Hierdense Beek 5,00 300 1500 0,15Tochtsloot - 300 750 0,08Killebeek 1,75 300 525 0,05Varelse Beek 3,00 300 900 0,09Bovenbeek 2,00 300 600 0,06Nodbeek 1,75 300 525 0,05Bijsselse Beek 4,00 300 1200 0,12Sloot van Rooijendijk 1,75 300 525 0,05Wetering 3,00 300 900 0,09Pangelerbeek 4,00 300 1200 0,12Molenbeek 1,50 300 450 0,05Andhuizerbeek / Bulsinkbeek 4,00 300 1200 0,12Sijpelbeek 1,75 300 525 0,05Klarenbeek 2,50 300 750 0,08Papenbeek 2,50 300 750 0,08Goorbeek 3,00 300 900 0,09Totaal 5400 13800 1,38

Minimale opp inundatievlakte --> 10x beekbreedte 138000 13,8Maximale opp inundatievlakte --> 20x beekbreedte 276000 27,6

Huidige situatie (Ligtvoet et al., 1993)Oppervlak Veluwemeer (ha) 3300Oppervlak oever Veluwemeer (ha) 62

Lengtematen

Oeverlengte beken (km) 2 zijdes x 18 beken 10,8Oeverlengte Veluwemeer (km), 2 zijdig 22

Te behalen situatie --> inundatievlakte van 10 tot 20 maal zo breed als de huidige breedte van de beek

Page 48: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

zomer- en winterpeil wordt gehanteerd, wordt er vanuit gegaan dat het beekwater met behulp vanstuwen wordt vastgehouden. Een tweede mogelijkheid kan zijn door stroomopwaarts de beek af tetakken en hiermee de overstromingsvlakte te voedden;

- voor het behalen van de geformuleerde ecologische doelen is het van groot belang dat de vis gedurendehet gehele jaar vrijelijk kan bewegen tussen het Veluwemeer en de diverse beken. Dit kan onder meerdoor het plaatsen van vispasseerbare stuwen of eenvoudige vispassages (bekkenpassage). In deuitwerking van onderliggend onderzoek wordt daar dan ook er vanuit gegaan.

De berekende arealen zijn vervolgens vergeleken met de huidige arealen oevervegetatie (Ligtvoet et al.,1993). Hieruit kan afgeleid worden dat het maximale oppervlak te realiseren overstromingsvlaktes 13,8 ha isbij een overstromingsvlakte van 10 maal de beekbreedte en 27,6 ha bij 20 maal de beekbreedte. Dezeoppervlakten zijn substantieel te noemen in vergelijking met het reeds aanwezige oppervlak emergentevegetatie in het Veluwemeer: 62 ha (Ligtvoet et al., 1993). De totale oeverlengte van alle beken is ca 10,8 km (5,4 km per zijde) (Tabel 5.1). Dit is ongeveer de helftvan de totale oeverlengte van het gehele Veluwemeer (lengte 22 km). De totale lengte komt hiermee op bij33 km en is dit een substantiële aanvulling en een kwaliteitverbetering voor het Veluwemeer.

43 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 49: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

44 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 50: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

6. Effecten van beekherstel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6.1 Effecten op vis

Het creëren van overstromingsvlaktes heeft waarschijnlijk een positief effect op veel vissoorten in de beekzelf, maar mogelijk ook in het Veluwemeer. Met name algemene vissoorten als baars, blankvoorn, rietvoornen snoek kunnen profiteren van het nieuwe paaihabitat. Daarnaast is de verwachting dat de kleinemodderkruiper, in beperkte mate, ook zal profiteren van de overstromingsvlaktes. De rivierdonderpad zalwaarschijnlijk niet direct voordeel hebben bij het creëren van overstromingsvlaktes. Grote modderkruipersvinden hun optimum biotoop in overstromingsvlaktes, dus in beginsel voegen de vloedvlaktes zeer veel toeaan het leefgebied van deze soort. De paaimigratie van de grote modderkruiper (en veel andere vissoortenin grotere meren) wordt in gang gezet door hoge waterstanden in de het vroege voorjaarsoort. Echtervanwege de tegennatuurlijke waterpeilen van het Veluwemeer is deze migratieprikkel nagenoeg verdwenen.Intrek vanuit het Veluwemeer is mogelijk als de stroom beperkt is, bijvoorbeeld in natuurlijke situaties als de vloedvlaktes gevuld worden met water vanuit het meer zelf of wanneer de hoge meerpeilen de afvoervan de beken stagneren. Dit kan in het Veluwemeer lastig gerealiseerd worden omdat juist in de winter enhet vroege voorjaar de peilen van het meer relatief laag zijn. De vloedvlaktes kunnen kunstmatig hooggehouden worden (stuwen), maar dan wordt de visintrek vanuit het Veluwemeer belemmerd. Bovenstrooms zijn in de beken voor zover bekend geen (bron)populaties bekend. Hierdoor zal deze soort deoverstromingsvlaktes moeilijk kunnen bereiken, tenzij de peilen van de randmeren periodiek dermate stijgen dat nauwelijks stroming in de beek optreedt. Bittervoorn is vooralsnog weinig aangetroffen in hetVeluwemeer en de toestromende beken. Voor dit onderzoek is deze weinig relevant en zal niet verderworden behandeld.

De grote modderkruiper zal naar verwachting in de huidige situatie niet of nauwelijks tegen de stroom debeek in zwemmen. Grote modderkruipers lijken zich niet snel over grote afstanden te verplaatsen.Uitwisseling tussen populaties en herkolonisatie van gebieden is lastig als de afstand meerdere kilometersbedraagt Wel bestaat er een zekere voorjaarstrek naar de paaiplaatsen (Vis&Water, 2004). De grotemodderkruiper komt vooral voor in stilstaand en langzaamstromend water (Van Beek, 2003). Dit watertypevalt in de ‘brasemzone’, met stroomsnelheden van 0 tot 10 cm/s (De Groot, 1991). Water met een groterestroomsnelheid is minder geschikt. In snelstromend water wordt de grote modderkruiper zeldenaangetroffen (Van Beek, 2003). Gegraven poelen langs de beken zullen daarom moeilijk bereikbaar zijn doordeze soort. Kansen voor de grote modderkruiper kunnen mogelijk beter gezocht worden in het Veluwemeerzelf. Het creëren van gegraven poelen langs het Veluwemeer is een van de mogelijkheden ter uitbreidingvan het habitat van de grote modderkruiper. Met name poelen die via smalle dichtbegroeide sloten vanminimaal enkele tientallen lengte in verbinding staan met het Veluwemeer zijn geschikt voor deze soort.

RivierdonderpadDe verwachting is dat de rivierdonderpad geen noemenswaardige effecten ondervind als gevolg vanbeekherstel. Mogelijk zijn er enige negatieve effecten als gevolg van het verdwijnen van leefgebied in debenedenloop van de beken. Tevens is de rivierdonderpad een soort van schoon, snelstromend water. Met de aanleg van een inundatiezone zal de stroomsnelheid iets afnemen.

RivierdonderpadDe rivierdonderpad in het Veluwemeer is zeer waarschijnlijk een hybride tussen de verschillende recentonderscheiden Cottus-soorten met onderling zeer verschillende eisen. Rivierdonderpadden (Cottus sp). bewonen oorspronkelijk snel stromende delen van beken en anderestromende wateren. Recent heeft de “soort” ook stilstaande en langzaam stromende wateren gekoloniseerdwaar ze stortstenen, harde rietwortels etc. gebruiken als schuilplaatsen. Onderzoek toont aan dat devoorheen als Cottus gobio aangeduide soort gesplitst kan worden in acht soorten, waarvan vermoedelijktwee soorten in in Nederland kunnen voorkomen; Cottus rhenanus en Cottus perifretum. De dieren in derandmeren worden nu tot Cottus perifretum gerekend maar zijn zeer waarschijnlijk hybrides tussen de

45 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 51: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

verschillende Cottus-soorten. Deze hybriden zijn de typen die stilstaande en langzaam stromende waterenkoloniseren. Deze gaan sterk in aantal en verspreiding vooruit terwijl de soorten (in beken) achteruit lijken tegaan. De habitatvoorkeur van de hybriden is tamelijk breed zolang maar hard substraat aanwezig is waar dedieren zich onder kunnen verschuilen. (Arne et al., 2005)

Voor een optimale snoekstand is voldoende areaal van de verschillende habitats nodig: geïnundeerdeoeverlanden, emergente vegetatie, submerse vegetatie en open water. Deze vervullen voor de snoek devolgende functies: paaigebied, opgroeigebied en leefgebied. In het Veluwemeer is in principe genoeg opgroeien leefgebied voor de snoek. Het areaal paaigebied (geïnundeerde oeverlanden en emergente vegetatie) is in mindere mate aanwezig. Voor het verbeteren van de snoekstand dienen de maatregelen zich in eersteinstantie te richten op deze habitats om het (snoek)ecosysteem compleet te maken (Ligtvoet et al., 1993).

Met betrekking tot snoek is het echter de vraag of exemplaren uit het meer gebruik gaan maken van de overstromingsvlaktes in de beken. Waarschijnlijk paaien deze vissen af in de oeverlanden van hetVeluwemeer (Clark, 1950). De verwachting is wel dat de snoekstand ter plekke van de beek verbetert als gevolg van de overstromingsvlaktes. Grotere exemplaren zullen op den duur wegtrekken naar hetVeluwemeer en op deze wijze de snoekpopulatie aldaar positief beïnvloeden.

Ligtvoet et al. (1993) hebben een streefwaarde opgesteld hoe groot het benodigde areaal emergentevegetatie in het Veluwemeer nodig is om een snoekstand te krijgen die aansluit bij het gekozen typesnoekstand. In dit rapport wordt gerekend met snoekstand type : natuurlijke, hoog productieve snoekstand.Dit sluit het beste aan bij een natuurlijke situatie. Type 2, beheerde hoogproductieve populatie, moetworden beheerd en voor type 1, natuurlijk laag productieve populatie is naar verhouding veel meeremergente vegetatie noodzakelijk. Bij de keuze van type 1 dient wel te worden opgemerkt dat uitgegaanwordt van snoek als de predator. In een natuurlijk systeem als het Veluwemeer kan de visstand ook uitmeerdere predatoren bestaan zoals baars, snoek en snoekbaars. In zo’n geval kan worden volstaan metminder ‘snoekhabitat’.

Voor het Veluwemeer geldt dat voor een natuurlijke, hoogproductieve snoekstand een oppervlakteemergente vegetatie gewenst is van 330 ha (dit is 10% van het totale areaal). Dit betekent dat eenoppervlakte emergente vegetatie van 268 ha aangelegd dient te worden in het Veluwemeer om degestreefde snoekstand te behalen, aangezien 62 ha reeds aanwezig is in het Veluwemeer. Uit deberekeningen in tabel 5.1 blijkt dat maximaal te realiseren totaaloppervlak overstromingsvlaktes 27,6 habedraagt. Dit is ongeveer 10% van het benodigde areaal en kan daarmee een substantiële bijdrage leverenaan de visstand van het Veluwemeer. Op basis van de theoretische verwachte biomassa per ha emergentevegetatie van 150 kg/ha, zou de verwachte snoekopbrengst 26,6x150= 3990 kg bedragen. In het meest‘ideale’ geval dat de gehele opbrengst ten goede zou komen aan het Veluwemeer betekent dit een toenamevan 1,2 kg snoek/ha.

Duidelijk mag zijn dat het berekenen van visbestanden gebaseerd is op aannamen en onzekerheden. Hetgeeft echter een indruk van de verwachte opbrengst. Een vergelijkbare inschatting kan worden gedaan metde opbrengst jonge baars en blankvoorn op basis van gegevens van Okun et al. (2005). Tijdens ditonderzoek werd een gemiddelde biomassa bepaald van 3 g baars en blankvoorn/m2 rietoever. Dit komtgrofweg overeen met 30 kg blankvoorn en baars per ha. In geval van het Veluwemeer met 27,6 haoverstromingsvlaktes resulteert dit in circa 825 kg baars en blankvoorn, dat overeen komt met 0,25 kg/ha.

Natuurlijke paaiplaatsen voor de snoek zijn beschutte plekken met weinig golfslag en peilfluctuaties engeringe hoeveelheid gesuspendeerde stof (Ligtvoet et al., 1993) zoals inundatievlakten en een ondiepeemergente vegetatie. De emergente ondiepe oeverzone met relatief veel licht en beschutting is ook zeerbelangrijk als opgroeihabitat voor de snoek omdat er voldoende beschutting tegen predatoren en genoegvoedsel (zoöplankton) aanwezig is. In het Veluwemeer zijn veel ondergedoken waterplanten aanwezig maar ontbreekt op veel plaatsen, met name aan de nieuwe land zijde, een goed ontwikkelde rietzone: eenlage bedekking emergente vegetatie is aanwezig (62 ha) ((Ligtvoet et al., 1993) en tevens is deze rietzonecompact (waarneming Bureau Waardenburg) waardoor deze minder geschikt is als paai- en opgroeiplek van de snoek. Jonge vissen in het Veluwemeer maar ook de jonge snoeken die opgroeien in de beken enuitzwemmen naar het meer, kunnen door gebrek aan beschutting direct ten prooi te vallen aan roofvis. Ter verbetering van de jonge snoekstand in het Veluwemeer zou verbetering van de rietzone gewenst zijn,

46 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 52: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

hetgeen onder de huidige peilregime onhaalbaar is. Het eventueel uitzetten van jonge snoek is een optie dieenigszins achterhaald is. Mogelijk kan het uitzetten van grote snoei in de paaitijd (in de inundatiegebieden)uitkomst bieden. Jonge snoeken zullen mogelijk het jaar erop dan eerder geneigd zijn de beek op te trekken.

Zoals reeds eerder aangegeven is het noodzakelijk voor het optimaal maken van de overstromingsvlakteshet beekwater ter plekke met name in het paaiseizoen (voorjaar) vast te houden. Dit kan onder meer doorhet waterpeil in het Veluwemeer in het vroege voorjaar te verhogen en het een natuurlijk karakter te geven(laag zomerpeil/hoger winterpeil). Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort kan de oplossing wordengezocht in meer cultuurtechnische maatregelen als het plaatsen van stuwen (of een aantal stuwen zoals ineen vistrap) of andere opstuwende maatregelen, zoals hermeandering.

Hoe zijn de vis-gerelateerde doelen zoals verwoord in “Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren enZwarte meer (Wessels et al., 2006)” te realiseren? In het rapport van Wessels et al. (2006) zijn de doelen met betrekking tot de visstand weergegeven (nogniet voor alle deelkarakteristieken). Tevens is een aantal mitigerende maatregelen opgenomen die eenpositief effect kunnen hebben op de visstand in het Veluwemeer. De meest voor de handliggende maatregelis het herstel van een enigszins natuurlijk fluctuerend peilbeheer. Bij een flauwe oever ontstaat hiermeedirect een inundatiezone en ontstaan er paaiplekken voor vis en kan riet zich beter vestigen en uitbreiden.Naast de bovenstaande maatregelen worden beheersmaatregelen voorgesteld (maaibeheer tegen verruigingen afvissen van brasem). Conform de methodiek Handreiking MEP/GEP (Projectgroep Handreiking, 2005)zou het theoretisch zo moeten zijn dat de voorgestelde maatregelen, indien uitgevoerd, voldoende zoudenmoeten zijn om het MEP en het GEP te halen.

6.2 Effecten op oever- en watervegetatie

In hoofdstuk 2 staat beschreven dat uitbreiding en verjonging van het riet vrijwel niet optreedt en datplaatselijk een degeneratie van het rietbestand, als gevolg van grote golfslag en een onnatuurlijk peilbeheer,waarneembaar is. In een natuurlijke situatie komen in de zomer de laagste waterstanden voor en kunnenhelofyten zich sterk uitbreiden (Reitsma et al., 2000, Beemster et al., 2002). De oevervegetatie-gerelateerdedoelen zoals beschreven in ‘Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en Zwarte meer’ zijn daaromgericht op het uitbreiden van de oever- en moerasvegetatie (tabel 4.1 in Wessels et al., 2006). Maatregelenin het beeksysteem kunnen echter niet bijdragen aan de realisatie van deze oevervegetatie-gerelateerdedoelen. De aanvoerende beken vallen niet onder de begrenzing van het Veluwemeer; de ontwikkeling vanoevervegetatie dient in het Veluwemeer zelf plaats te vinden. Aanwezige rietvegetaties in de aanvoerendebeken mogen daarom niet worden opgeteld bij het percentage aanwezige oevervegetatie in hetVeluwemeer. Dit staat haaks op de gedachte van het huidige (Europese) beleid waarbij net name ook buitende grenzen wordt gekeken. In het kader van de Kaderrichtlijn Water dient het gehele stroomgebied teworden bekeken en in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn dienen effecten voor andere gebieden (dezogenaamde externe werking) in kaart te worden gebracht.

Inrichtingsmaatregelen ten behoeve van rietontwikkeling in de aanvoerende beken kunnen dan wel geenkwantitatieve bijdrage leveren aan de realisatie van de MEP / GEP doelstellingen, er is wel degelijk sprakevan een kwalitatieve bijdrage aan de oevervegetatie. De rietkragen langs het Veluwemeer vertonenmomenteel weinig dynamiek (Reitsma et al., 2000) en het aanbrengen van variatie in typen rietvegetatie isdaarom gewenst. De randen van het Veluwemeer zijn momenteel niet geschikt voor de ontwikkeling vaneen rietzone in verband met het onnatuurlijke waterpeil. Met de aanleg van overstromingsvlaktes in hetbeeksysteem ontstaan echter kansen voor een goed ontwikkelde, gevarieerde rietzone ten behoeve van velesoorten vis en vogels. Moeras (natuurdoeltype 3.24 uit Bal et al., 2001) is een amfibisch natuurdoeltype: het bevindt zich op degrens van water en land. De variatie in het natuurdoeltype is relatief groot en kunnen in één gebiedvoorkomen als er interne verschillen zijn in de invloed van het water. Ook het beheer speelt hierin een rol.Het meest voorkomende subtype is een vegetatie met waterriet en biezen (subtype c). Dit subtype komtvoor op plaatsen die permanent onder water staan (waterriet) of in de zomer droogvallen (inundatieriet /inundatiemoerassen) en bevat soorten zoals riet, lisdodde of biezen (Bal et al., 2001). Waterriet,rietmoerassen / overstromingsmoerassen zijn zeer belangrijk als broed- en foerageergebied voor vogels enals paai- en opgroeihabitat voor snoeken.

47 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 53: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Aan de waterzijde van een overstromingsvlakte (> 50 cm water), zijn mogelijkheden voor de ontwikkelingvan waterriet en biezen zoals mattenbies en zeebies. De landzijdes van een overstromingsgebied (10-50 cmdiep water) zijn geschikte gebieden voor rietmoeras en overstromingsmoerassen (Reitsma et al., 2000). Bij toenemende opslibbing en daarmee gepaard gaande verlenging van de droogval neemt het aandeelzeggesoorten in het moeras toe zodat een zeggemoeras kan ontstaan (subtype e “grote zeggemoeras”). In dit subtype kunnen zeggesoorten domineren zoals moeraszegge, oeverzegge en scherpe zegge. Rietruigte ontstaat op de drogere kant langs de moerassen. Naast riet komen hier soorten voor zoalskattenstaart en harig wilgenroosje.

Vegetaties van waterriet en biezen vormen in principe slechts een fase in de successie. De planten vestigenzich vanuit zaad op ’s zomers droogvallende plekken of dringen met wortelstokken het water binnen (Bal etal., 2001). Daarna begint een verlandingsproces en uiteindelijk zal bos gevormd worden. Dit proces kanvertraagd worden door in de winter te maaien of door ganzenvraat waarna het riet weer opnieuw kanuitlopen. Ten behoeve van moerasvogels en jonge snoeken is het echter noodzakelijk dat het beheer eropgericht is dat (een deel van) de vegetaties in overjarige situatie blijft. Vanwege de hoge winter- envoorjaarspeilen in het overstromingsgebied zal bosvorming sterk vertraagd worden of is bosvorming uit tesluiten. Indien de vloedvlaktes vroeg in het jaar droogvallen (april) kan wel bosopslag optreden en wordende gebieden voor moerasvogels ongeschikt.

6.3 Effecten op water- en moerasvogels

Overstromingsvlaktes in natuurlijke wetlands zijn cruciaal broedhabitat en vooral ook foerageerhabitat voor veel soorten moerasvogels. Met name de dynamiek staat hier garant voor een goede ontwikkeling van helofyten en de sturing van de primaire productie en visbestanden is gunstig voor watervogels enmoerasvogels. Een en ander heeft te maken met de noodzakelijke natuurlijke dynamiek (hoog winterpeil datgeleidelijk lager wordt in voorjaar en een dieptepunt in de zomer). In hoofdstuk 5 zijn de randvoorwaardenvoor deze dynamiek gegeven. In het Veluwemeer zal dit kunstmatig gerealiseerd moeten worden, waar bijde inschatting van de effecten op vogels ook van wordt uitgegaan.De uitgangspunten zijn:

1. De vloedvlaktes hebben een hoog winter-voorjaarspeil en laag zomerpeil.2. De vloedvlaktes raken begroeid met helofyten vanwege de gunstige vestigingsmogelijkheden.3. Visbestanden worden gedomineerd door pioniersoorten of soorten van meer of minder geïsoleerde

systemen.4. De oppervlaktes zijn conform hoofdstuk 5.

De rietmoerassen en bijbehorende droogvallende vloedvlaktes zijn gunstig voor moerasvogels die inNederland bedreigd zijn. Soorten van oeverriet (10-50 cm diep water) en waterriet (>50 cm water) zijntegenwoordig schaars omdat beide riettypen sterk zijn afgenomen. In een systeem met een natuurlijkpeilverloop ontstaan dergelijke rietlanden en kunnen ze nieuw broedgebied vormen voor soorten van ditrietlandtype zoals roerdomp, baardman, snor en grote karekiet. Het rietveld bij Elburg is hier een goedvoorbeeld in de regio van (Van der Hut & Veen, 2003).

Behalve een gunstige ontwikkeling van helofyten, komen in vloedvlaktes specifieke vis- enamfibieëngemeenschappen voor die vaak gedomineerd worden door een paar soorten in hoge aantallen. Ditzijn soorten die goed kunnen omgaan met de dynamiek en optimaal profiteren van een pieksituatie. Ze zijndan zeer talrijk in een korte periode en trekken daarna weer weg naar andere wateren of op het land(amfibieën). Voor vogels is dit gunstig omdat er pieken met een hoog voedselaanbod zijn vaak gespreid overhet seizoen. De droogvallende systemen voegen weer een extra dimensie toe omdat vis geïsoleerd kanraken in zeer ondiep water en daarmee goed bereikbaar voor lopende viseters zoals kleine zilverreiger, grotezilverreiger en mogelijk zelfs purperreigers. Vloedvlaktes zijn daarmee niet alleen goed broedgebied maarook goed foerageergebied voor individuen die soms op grote afstand broeden.

De stroomgebieden van de beken zijn relatief klein. Zo wordt bijvoorbeeld voor de roerdomp een gemiddeldoppervlak moeras voor 1 paar aangehouden van 25 hectare (Van der Hut, 2001). Echter een cruciaalonderdeel is oever/waterrietland dat in het voorjaar in water staat. Oppervlaktes van 1-2 hectare zijn hierbij

48 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 54: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

een minimum voor 1 territorium. Vergelijkbare minima in optimale situaties worden gevonden voor snor enporseleinhoen waarbij voor baardman 2 hectare als minimum wordt opgegeven (Van der Hut, 2003).Uitgaande van een optimaal ingerichte situatie langs de beken met 1-2 hectare riet dat in het water staat eneen omliggend landschap van droger riet, graslanden en open ondiep water, zouden vier beken in potentievoldoende leefgebied kunnen genereren voor 1 paar roerdomp, 1 paar snor, 1 paar baardman en of 1 paarporseleinhoen (als het lage helofyten zoals zeggen betreft). Dit geldt voor de Hierdense beek, Bijsselse beek,Pangelerbeek en Andhuizerbeek. De kansrijkdom voor de vestiging van grote karekieten is afhankelijk vande exacte inrichting. Grote karekieten vestigen zich in waterrietranden grenzend aan open water envloedvlaktes zijn om deze reden minder geschikt als broedgebied, tenzij er diepe delen zijn met permanentopen water zoals het beekbed zelf. De beken in de regio zijn echter te klein om als dusdanig beschouwd tekunnen worden.

In de overige beken zijn de kansen voor vestiging van deze soorten als broedvogel beperkt. Lokaal zou desituatie wellicht net voldoende zijn voor een paar snor, maar de meeste locaties bieden wel kansen vooralgemenere soorten zoals waterral, kleine karekiet, blauwborst en rietzanger.

Tabel 6.1

Potenties voor broedvogels in vloedvlaktes van de beken langs het Veluwemeer

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Soort broedparen voedselgebied opmerkingen

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Roerdomp max 4 zeer belangrijk goede aanvulling van leefgebied

Grote zilverreiger 0 zeer belangrijk

Porseleinhoen max 4 nvt als er zeggen komen in plaats van riet

Snor max 4-6 nvt

Blauwborst >15 paar nvt

Baardman max 2-4 belangrijk goede aanvulling bij bestaand rietland

Grote karekiet 0-1 belangrijk goede aanvulling van foerageergebied

Potenties voor watervogelsHet Veluwerandmeer is aangewezen als NB-wet gebied voor herbivore watervogels zoals kleine zwaan,pijlstaart, tafeleend en meerkoet en voor viseters als nonnetje en grote zaagbek. De realisatie vanvloedvlaktes heeft een positieve invloed op visbestanden, paaimogelijkheden en daarmee kolonisatie van visin het Veluwemeer. Dit kan de visopbouw in het Veluwemeer gunstig beïnvloeden, al is de invloed ervanmoeilijk kwantificeerbaar. Herbivore watervogels zullen niet direct profiteren van de herstelmaatregelenomdat aangenomen wordt dat de effecten op waterplantenvegetaties niet aanwezig zijn. Mogelijk verandertde nutrientenhuishouding van het Veluwemeer als gevolg van de aanleg van inundatiegebieden en heeft diteen indirect effect op de watervegetatie en de watervogels. In de vloedvlaktes zal het oppervlak beschikbaar waterplantengebied dat als voedsel gebruikt kan wordenrelatief beperkt zijn. Aangenomen is immers dat de vloedvlaktes voor het merendeel begroeid zijn methelofyten.

Viseters van open water kunnen indirect profiteren van de beekherstel als de vissamenstelling in hetVeluwemeer vergelijkbaar blijft met de huidige, dus een belangrijk aanbod aan relatief kleine vis in helderwater. De vloedvlaktes zullen nauwelijks gebruikt worden als foerageergebied door soorten van open wateromdat ze te begroeid zijn met helofyten. Viseters van besloten landschappen zoals reigers en ijsvogel zullenwel veel baat hebben bij de vloedvlaktes. Als schuil- en rustgebied kunnen vloedvlaktes wel dienst doen.

49 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 55: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

50 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 56: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

7. Discussie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Verondersteld wordt dat de snoekstand in het Veluwemeer slecht is. De visbemonstering in deVeluwerandmeren in 2004 bevestigen deze vermoedens. De vraag is echter of het snoekbestanddaadwerkelijk zo slecht is. Vanuit de sportvisserij komen meldingen van grote snoeken in het Veluwemeer. De vismonitoring van 2004 is uitgevoerd met een stortkuil en wonderkuil. Gezien de snelheid van de snoekis deze methode echter niet geschikt voor het vangen van snoek. De resultaten van de vismonitoringkunnen daarom een onderschatting zijn. De jonge vissen zijn bemonsterd met behulp vanelectrovisapparaat, hetgeen wel een geschikte methode is voor snoek-bemonstering. De resultaten metbetrekking tot de jonge snoeken zijn daarom betrouwbaarder dan die van de oude snoeken. Eventuelevervolg-bemonstering van de snoekstand moet uitwijzen of de snoekstand in het Veluwemeer daadwerkelijkzo slecht is.

Bij de berekening van het maximaal realiseerbare oppervlak overstromingsvlakte is geen rekening gehoudenmet de fysieke beschikbare ruimte in het gebied. In het Veluwemeergebied is de fysieke ruimte voordergelijke overstromingsvlaktes beperkt aanwezig omdat een groot deel van het achterliggende land inlandbouwkundig gebruik is (zie uitgangspunten hoofdstuk 5). Tevens is er van uitgegaan dat het gehelemaximale oppervlak bestaat uit waterriet en helofytenvegetatie. In een natuurlijke situatie met hogewinterpeilen en lage zomerpeil, kan een zeer gevarieerde land-waterovergang ontstaan met brede rietzomenen zeggenmoerassen en waterbies. Een maximale oppervlakte te realiseren overstromingsvlaktes van 13,8ha is (bij een overstromingsvlakte van 10 maal de beekbreedte) of 27,6 ha (bij 20 maal de beekbreedte) zaldaarom in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden.

Bij de berekening van het benodigde areaal paaigebied (emerse vegetatie) voor de snoek is uit gegaan vantype 1, natuurlijk hoogproductieve populatie, uit Ligtvoet et al. (1993). In feite gaat dit type uit van desnoek als belangrijkste zo niet de enige predator. Echter in het Veluwemeer zal deze rol tevens wordenvervult door baars en snoekbaars en zal het minder areaal paaihabitat voor snoek al voldoende kunnen zijn.

Een kritisch punt is het gehanteerde onnatuurlijk peilbeheer in het Veluwemeer; ‘s zomers hoog en in dewinter laag waterpeil. Dit onnatuurlijke waterpeil is overwegend negatief voor de helofytenbegroeiingen(biezen, riet) aan de waterzijde van het Veluwemeer. Natuurlijke uitbreiding van riet en biezen kan nietverwacht worden zolang een tegennatuurlijk peilbeheer wordt gehanteerd. Voor de uitbreiding van derietkraag dienen gerichte inrichtingsmaatregelen te worden bewerkstelligd. Gezien het feit dat het huidigepeilregime een beperkende factor is voor uitbreiding van rietvegetaties is, is het gewenst om demogelijkheden voor een (meer) natuurlijk peilverloop te onderzoeken (Reitsma et al., 2000). De meest voorde handliggende maatregel is het herstel van een enigszins natuurlijk fluctuerend peilbeheer. Bij een flauweoever ontstaat hiermee direct een inundatiezone en ontstaan er paaiplekken voor vis en kan riet zich betervestigen en uitbreiden.

Met de realisatie van overstromingsvlaktes kan mogelijk de hydrologische toestand van het Veluwemeerveranderen (verandering in waterstroming en kweltoevoer), hetgeen indirect van invloed kan zijn op de(ondergedoken) watervegetatie aldaar (kranswiervelden). Indirecte invloeden als deze zijn niet meegenomenin dit onderzoek.

Verder wordt opgemerkt dat we bij het Veluwemeer te maken hebben met een complex systeem waarbijsprake is van onnatuurlijke invloeden. Voorbeelden hiervan zijn het onnatuurlijke waterpeil in hetVeluwemeer en de waterafvoerende functie van de beken ten behoeve van het agrarisch landgebruik. Het isdaarom moeilijk om voorspellingen betreft het visbestand (kwantificering) te doen en om een vergelijking temaken met een referentiebeeld zoals Lake Peipsi, waar sprake is van een compleet natuurlijk systeem.

Een belangrijk aandachtspunt dat voortvloeit uit deze studie is de vraag hoe om te gaan met grenzen enbegrenzing. In hoeverre vallen beken binnen het waterlichaam Veluwemeer? Momenteel worden de beken

51 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 57: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

niet gezien als onderdeel van het Veluwemeer terwijl deze wel met elkaar in verbinding staan en onderdeelvormen van het ecosysteem. De Kaderrichtlijn Water richt zich echter op stroomgebieden en erkent hiermeedat over grenzen gekeken moet worden. De Vogel- en Habitatrichtlijn maakt gebruik van de term externewerking om effecten buiten het gebied in kaart te brengen.

52 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 58: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

8. Conclusies en aanbevelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8.1 Conclusies

Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat het maximale oppervlak te realiseren overstromingsvlaktes (13,8 ha is bij een overstromingsvlakte van 10 maal de beekbreedte en 27,6 ha bij 20 maal de beekbreedte)substantieel zijn in vergelijking met het reeds aanwezige oppervlak emergente vegetatie in het Veluwemeervan 62 ha (Ligtvoet et al., 1993). Alle beken tezamen hebben een totale oeverlengte van 10,8 km (5,4 kmper zijde) (Tabel 5.1). Dit is de helft van de totale oeverlengte van het gehele Veluwemeer (lengte 22 km).Dit is een substantiële aanvulling op het ecosysteem van het Veluwemeer.

VissenKwalitatief kan het beeksysteem een goede bijdrage leveren voor het Veluwemeer. De beken fungeren alspaai- en/of opgroeigebied voor vissoorten van het Veluwemeer. Herinrichtingsmaatregelen ten gunste vandeze paai- en opgroeihabitat maar ook leefhabitats van andere vissoorten hebben daarom een positieveinvloed op de vispopulatie in de beek en het Veluwemeer. De besproken maatregelen zoals hermeandering,aanleg drempels en het afgraven van het maaiveld hebben als resultaat dat een gevarieerd beekmilieuontstaat waarmee zowel limnofiele (snoek, grote en kleine modderkruiper, drie- en tiendoornigestekelbaarsje) als rheofiele vissoorten (winde en alver) hun voordeel mee kunnen doen. In hoeverre dit eensubstantiële verbetering is blijft moeilijk te zeggen. Voor soorten als snoek is de inschatting dat er enigeuitstraling is naar het Veluwemeer. Algemene soorten als baars, blankvoorn, rietvoorn en kolblei kunnennaar verwachting direct profiteren van de verbetering van paai- en opgroeigebieden. Ook kleine en grotemodderkruiper profiteren waarschijnlijk van de overstromingsvlaktes. Voor de rivierdonderpad wordt geeneffect verwacht.

Water- en oevervegetatieDe inundatievlaktes kunnen in belangrijke mate bijdragen aan de kwaliteit van de rietvegetatie rondom hetVeluwemeer. Bij inundatievlaktes zijn intern vele verschillen aanwezig in de invloed van het water. Hierdoorzijn er mogelijkheden tot ontwikkeling van een gevarieerde rietzone met vegetaties van waterriet, biezen,rietmoerassen, rietruigtes en mogelijk ook zeggemoeras. Deze vegetatietypen zijn zeer geschikt als broed-en foerageergebied voor vogels en paai- en opgroeihabitat voor vissen zoals de snoek. In theorie dragen de inundatievlaktes niet aan de oevervegetatie-gerelateerde doelen zoals beschreven in “Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en Zwarte meer” (Wessels et al., 2006) omdat deaanvoerende beken niet vallen onder de begrenzing van het Veluwemeer; de MEP/GEP doelstellingendienen in het Veluwemeer zelf gerealiseerd te worden. Feitelijk is dit een definitiekwestie (zie ook discussie).

VogelsNaar verwachting kan bij optimale inrichting nieuw broedgebied ontstaan voor enkele paren roerdomp, snoren baardman. Indien er geen riet ontwikkelt maar bijvoorbeeld zeggenmoeras zullen genoemde soorten zichniet vestigen, maar ontstaat eerder een broedgebied voor enkele paren porseleinhoen. Als foerageergebiedhebben vloedvlaktes met name een goede functie voor reigers (blauwe reiger, kleine en grote zilverreiger en mogelijk purperreiger) die elders in het Randmeergebied broeden of er overwinteren. De effecten opherbivore watervogels zijn nihil en voor viseters wellicht gunstig als kleine vis in helder water blijvendgehandhaafd blijft.

8.2 Aanbevelingen

Het is zeer gewenst om in ieder geval de mogelijkheden voor een (meer) natuurlijk peilverloop in hetVeluwemeer te onderzoeken. Op locale schaal is dit mogelijk door bijvoorbeeld het plaatsen van stuwen endammen, hermeandering of het aftakken van de beek in het bovenstroomse deel.De wens naar een meer natuurlijk peilverloop sluit aan bij de gedachtevorming van Rijkswaterstaat voor wat

53 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 59: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

betreft de Waterhuishouding in het Natte Hart (WIN): een serieuze optie voor de lange termijn is het laten‘meegroeien’ van de meerpeilen met de verwachte zeespiegelstijging. Het is tevens één van de projecten(project WA.3) in het kader van het Inrichtingsplan Veluwerandmeren (IIVR). Er wordt echter vanuit gegaandat het peilregime de komende 10-20 jaar niet wezenlijk zal veranderen in het Veluwemeer. Natuurlijkeuitbreiding van riet kan dan ook niet worden verwacht en zal door gerichte inrichtingsmaatregelen moetenworden bewerkstelligd.

54 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 60: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

9. Literatuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Arne W. Nolte, Jörg Freihof, Kathryn C. Stemshron en Diethard Tautz, 2005. “An invasive lineage of sculpins,Sottus sp. (Pisces, Teleostei), in the Rhine with new habitat adaptations has originated from hybridizationbetween old phylogeographic groups”, Proceedings of the Royal Society B, 22 september 2005

Bal D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff, 2001. HandboekNatuurdoeltypen. Tweede, geheel herziene editie. Expertisecentrum LNV, Wageningen.

Beemster, N., A. Brenninkmeijer & E. Wymenga, 2002. Gewenst beheer van het Veluwemeer in het kadervan de Vogelrichtlijn. Een verkenning. A&W-rapport 312. Altenburg & Wymenga Ecologisch Onderzoek, Veenwouden.

Bohlen J., 2003. Spawning habitat in the spined loach, Cobitis taenia (Cypriniformes: Cobitidae).Ichthyological Research (2003) 50:98-101

Clark, C.F., 1950. Observations on the Spawning Habits of the Nothern Pike, Esox lucius, in Nothern Ohio.Cpeia: vol. 1950, No4. pp 285-288.

Cohen, Y & P. Radomski, 1993. Waterlevel regulations and fisheries in Rainy Lake and the NamakanReservoir. Can. J. Fish. aquat. Sci. 50: 1934-1945.

Coops, H., 1992. Historische veranderingen in buitendijkse moerassen in het Noordelijk Deltabekken en hetIJsselmeergebied. RIZA-nota 92.030, Lelystad.

Doef, R., H. Coops, M.L. Streekstra & L.H.C.A. Hector, 1994. Waterplanten in het Wolderwijd enVeluwemeer (1990-1993). RIZA-nota 94-046. RIZA Lelystad. ISBN 9036903440.

Emmerik van W.A.M. & H.W. de Nie, 2006. De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken.Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.

Gerstmeier R. & T. Romig, 1998. Zoetwatervissen van Europa. Tirion Natuur, Baarn.

Graveland, 1999. Waterpeil, moerasvogels en peildynamiek. De Levende Natuur 100: 50-53.

Graveland. J. 1998. Reed die-back, water level management and the decline of the Great Reed WarblerAcrocephalus arundinaceus in the Netherlands. Ardea 86: 187-201.

Inberg J.A., D.M. Soes, N. van kessels. S. Vleeming, D. Egmond, G. Hoefsloot (2006, in prep). Flora- enFauna-onderzoek Waterschap Veluwe. Bureau Waardenburg rapport 06-075, Culemborg.

Jans L. & R. Doef, 2006. Inspiratie voor beekherstel Veluwerandmeren. RIZA-Lelystad. RIZA-werkdocument 2005-187x.

Jans L., R. Doef, H. den Hollander & G. Manshanden, 2005. Brook restoriation in the Netherlands. Missionto Estonia & Russia; Joint fieldwork; 20-27 June 2005. RIZA Lelystad.

Janssen J.A.M. & J.H.J Schaminée, 2004. Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn.KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Ligtvoet, W., S. Semmekrot & m. Grim, 1993. Ecologisch herstel Veluwerandmeren: gewenste inrichting alssnoekhabitat. In opdracht van Rijkswaterstaat directie Flevoland. Witteveen en Bos. hd 13.26.

55 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 61: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Menke, U., R. Doef, H. Den Hollander & V. Borisov, 2004. Brook outlets. How can the brook outlets alonglake Peipsi/Pihkva (border lake between Estonia and Russia) inspire the Dutch water managers along theLake Ijsselmeer area? Working document 2004.197x. RWS-RIZA Lelystad

Molen D.T. van der, 2000. Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 9,Rijksmeren. Achtergronddocument bij het “Handboek Natuurdoeltypen in Nederland”, RIZA Lelystad. RIZA rapport nr. 2000-153x.

Nagelkerke, L.A.J., M. Klinge, M. Meijer, Y. van Scheppingen & M.P. Grimm, 1999. Waterriet en visfauna:betekenis voor ecologisch herstel van zoet water. De Levende Natuur 100: 54-57.Nie, H.W. de, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen, Nieuwegein.

Noordhuis R., 1997. Biologische monitoring zoete rijkswateren. Randmeren. RIZA rapport nr. 95.003

Noordhuis, R. & M. Platteeuw (2005). Vogel- en habitatrichtlijn in de Veluwerandmeren: effecten van IIVR:Een actualisatie vanb ecologische effecten van het Integrale Inrichtingsplan voor de Veluwerandmeren. RWS RIZA. Lelystad.

Noordhuis R., M. van Roomen, R. Zollinger, J. Tempel & W. Bouw 1997. Watervogels in de Randmeren inhistorisch perspectief. levende natuur 98: 105-108

Okun, N., W.C. Lewin & T. Mehner, 2005. Top-down and bottom-up impact of juvenile fish in a littoral reedstand. Freshwater Biology 50: 798-812.

Portielje, R., 2006. Memo: Bijdragen van beken aan de P-belasting van het Veluwemeer.

Projectgroep Handreiking (2005). Handreiking MEP/GEP. Handreiking voor vaststellen van status, ecologischedoelstellingen en bijpassende maatregelenpakketten voor niet natuurlijke wateren. Versie juli 2005.

Projectbureau IIVR, 2001. Inrichtingsplan Veluwerandmeren. Schakel tussen strategie en uitvoering.BOVAR-IIVR, juni 2001, Lelystad.

Provincie Gelderland, 2000. Veluwe 2010, een kwaliteitsimpuls! Gedeputeerde Staten van Gelderland,november 2000.

Reitsma J.M., R. Van der Hut, A. Bak & P.J. Veen, 2000. Natuurontwikkeling bij beekmondingen langs hetVeluwemeer. Bureau Waardenburg rapport nr. 00-16, Culemborg.

Roche, W., M.O’Grady & J.J. Bracken, 1999. Some characteristics of a pike Esox lucius L. population in anIrish reservoir. Hydrobiologia 392: 217-223.

Rutjes, P., 2004. Visstandbemonstering Veluwerandmeren 2004. AquaTerra Water en Bodem bv . AT30.2004.552.

Schutten, J. (2005). Biomechanical limitations on macrophytes in shallow lakes. Proefschrift Universiteit vanAmsterdam, Instituut voor Biodiversiteit en ecosysteemdynamica (IBED). ISBN 90 7689 460 4.

STOWA, 2004a. Referenties en concept-maatlatten voor Meren voor de Kaderrichtlijn Water. In opdrachtvan: Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Utrecht. rapportnr: 2004-42. ISBN-nummer: 90.5773.275.0.

STOWA, 2004b. Referenties en concept-maatlatten voor Overgangswateren voor de Kaderrichtlijn Water. Inopdracht van: Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Utrecht. rapportnr: 2004-44. ISBN-nummer: 90.5773.277.7.

56 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 62: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

STOWA, 2004c. Referenties en concept-maatlatten voor Rivieren voor de Kaderrichtlijn Water. In opdrachtvan: Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, Utrecht. rapportnr: 2004-43. ISBN-nummer:90.5773.276.9.Van der Hut R.M.G. & S.M. Veen 2004. Rietveld bij Elburg. Ontwikkelingsscenario’s eninrichtingsplan voor het voormalige nazuiveringsveld van de RWZI te Elburg. Bureau Waardenburg rapport03-147, Culemborg,

Van Beek, 2003. Kennisdocument Kennisdocument Grote modderkruiper, Misgurnus fossilis (L.), Uitgevoerd in opdracht van de OVB. projectnr. OND00172.

Van der Hut, R.M.G. 2001. Terreinkeus van de roerdomp in Nederlandse moerasgebieden. Bureau Waardenburg rapport 01-010, Culemborg,

Van der Hut, R.M.G. 2003. Terreinkeus van porseleinhoen, snor en baardman in Nederlandsemoerasgebieden. Habitatmodellen ten behoeve van inrichting en beheer. Bureau Waardenburg rapport 02-157, Culemborg,

Van der Hut & Veen, 2003. Rietveld bij Elburg. Inrichtingssenario’s voor het voormalige nazuiveringsveld vande RWZI te Elburg. Bureau Waardenburg. Rapport 03-147. Culemborg.

Van Geest, G.J. (2005). Macrophyte succession in floodplain lakes. Spacio-temporal patterns in relation tohydrology, lake morfology and management. ISBN 90-8504-151-1.

Veen P.J., G.F.J. Smit & J.W. van ’t Hullenaar, 1999. Natuurontwikkeling langs de benedenloop van deHierdense Beek. Een ideeënboek. Bureau Waardenburg rapport 99.75, Culemborg.

Veen S.M., & R.M.G. van der Hut, 2004. Ontwerpstudie beekmondingen Veluwemeer. Inventarisatie enanalyse van maatregelen voor natuurontwikkeling bij beekmondingen langs het Veluwemeer. BureauWaardenburg rapport 04-073, Culemborg.

Verdonschot P., O. Driessen, W. Van der Hoek, J, de Klein, A. Paarlberg, G. Schmidt, J. Schot & D. De Vries,1995. Beken Stromen. Leidraad ecologisch beekherstel. STOWA, Zoetemeer.

Vis & Water, 2004. Vis & Water Magazine. De Grote modderkruiper; Biologie, onderzoek, bescherming en beheer. 4e jaargang numme 1, april 2004.

Vostradovsky, J. 1990. Fish production and fisheries management in Eastern European reservoirs. In W.L.T.van Densen, B. Steinmetz & R.H. Hughes (eds), Management of Freshwater Fisheries. EIFAC Goteburg.Pudoc. Waginen. 25-37.

Waterschap Veluwe, 2002. Beheer- en onderhoudsplan. Cluster Hulshorsterbeken. Ontwerp maart 2002.

Wessels, Y., M. de la Haye, E. Lammens & F. van Luijn (2006). Voorstel MEP en GEP Oostelijke Randmeren en Zwarte Meer. Grontmij | AquaSense

Winden J. Van der, T.J. Boudewijn & S. Dirksen, 1995. Watervogeltellingen op het Veluwemeer en deGouwzee in het seizoen 1994/95. Bureau Waardenburg rapport 95-09, Culemborg.

57 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 63: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

58 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 64: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Bijlage 1. Habitatbeschrijving vissen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

SnoekhabitatBij het snoekhabitat wordt onderscheid gemaakt tussen het paai- en kraamhabitat (eieren en larven),opgroeihabitat (snoek 10-15 cm) en het leefhabitat van de snoek (snoek 15-60 cm en groter). De snoekpaait in ondiepe plassen met vegetatie of resten van vegetatie (diepte 0,3-0,6 meter). Hierbij gaat devoorkeur uit naar zachte vegetatie zoals ondergelopen graslanden maar emergente of een dichte submersevegetatie kunnen ook voldoen. Natuurlijke paaiplaatsen zijn beschutte plekken met weinig golfslag enpeilfluctuaties en geringe hoeveelheid gesuspendeerde stof. De eieren zijn zeer gevoelig voor suspensie.Tevens zijn de paaiplaatsen ondiepe plekken (25-60cm) die snel opwarmen waardoor vroeg in het voorjaarhet zoöplankton (voedsel voor larf) tot ontwikkeling komt (Ligtvoet et al., 1993). De emergente ondiepe oeverzone (ook 0,3-0,6 meter) met relatief veel licht en beschutting (vegetatiegordel2-4 meter breed) is zeer belangrijk als opgroeihabitat voor de snoek omdat er voldoende beschutting tegenpredatoren en genoeg voedsel (zoöplankton) aanwezig is. Ondergelopen graslanden lijken bijvoorbeeldgeschikt als paai- en opgroeihabitat voor de snoek. De omvang van de aanwezige emergente vegetatie is het meest bepalend voor de ontwikkelingspotenties vande snoekstand. Net als de jonge snoeken, leven de grotere snoeken (tot een lengte van 60 cm) ook in dezeemergente vegetatie, maar zij kunnen wel uitwijken naar de submerse vegetatie. Indien er geen submersevegetatie aanwezig is, zal een sterke regulering plaatsvinden die met name de jonge snoekjes treft met alsgevolg dat er weinig snoekjes recruteren (Ligtvoet et al., 1993). Uit de visgegevens blijkt dat het aandeel jongesnoeken in het Veluwemeer relatief laag is namelijk 0,4 kg/ha in het Veluwemeer, 0,2 kg/ha in het Wolderwijden 0,1 kg/ha in de overige meren (Rutjes, 2004). Ook in de beken komen relatief weinig tot geen jongsnoeken voor. Alleen in de Hierdense Beek, Varelse Beek en Papenbeek zijn snoeken aangetroffen (1 kg/ha).

Kleine modderkruiperDe kleine modderkuiper is een vissoort die voorkomt in sloten (polderwater), beken, rivierarmen en meren.Ook is de soort bekend van laaglandbeken en oeverzones van grote wateren zoals bijvoorbeeld hetVeluwemeer (De Nie, 1996). Stilstaande en langzaam stromende wateren vormen een ideaal biotoop(Janssen & Schaminée, 2004). Overdag zitten de dieren in het zand ingegraven. In het donker komen devissen tevoorschijn en gaan ze op de bodem op zoek naar kleine diertjes of organisch materiaal (Gerstmeier& Romig, 1998). Het afzetten van eieren vindt plaats tussen een dichte vegetatie (Bohlen, 2003). De ei-verspreiding van de kleine modderkruiper hangt nauw samen met de vegetatie dichtheid en correleertminder met factoren zoals de stroomsnelheid, diepte, helderheid van het water of het substraat (Bohlen,2002; Mehner et al., 2005). Ook het opgroeigebied bestaat voornamelijk uit smallere wateren met ondiepeoeverzones omdat deze gebieden relatief snel opwarmen, beschikken over voldoende voedsel en moeilijkerte bereiken zijn voor roofvissen zoals de snoek (Janssen & Schaminée, 2004). Het habitat van de kleinemodderkruiper heeft veel overeenkomsten met het habitat van opgroeiende snoeken.

RivierdonderpadDe rivierdonderpad geeft de voorkeur aan ondiep (20-40 cm), onvervuild, met zuurstof verzadigd, stromendwater met een zand-, grind- of steenbodem (De Nie, 1996; Van Emmerik & De Nie, 2006). Tevens dient ervoldoende schuilgelegenheid te zijn in de vorm van takken en wortels. In Nederland komt echter buiten hetmilieu van beken een tweede, veel algemenere variant voor van de rivierdonderpad binnen de verhardeoeverzones van meren en rivieren. Deze vorm wist zich in de loop van de 19e eeuw te ontwikkelen opkunstmatig, stenen substraat dat wordt toegepast bij de bouw van dijken, oeververdediging en de aanlegvan kribben. De soort zwemt zelden in open water of boven een structuurarme ondergrond (Janssen &Schaminée, 2004). Rivierdonderpadden paaien in februari tot mei in een klein, door het mannetjeuitgegraven holletje onder stenen (Gerstmeier & Romig, 1998).

59 Beekherstel Veluwerandmeren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Noten 1 Freatisch grondwater is grondwater dat bovenop een eerste slecht doorlatende bodemlaag

(bijvoorbeeld klei) staat, in relatief goed doorlatende grond. Het eerste grondwater dat mentegenkomt wanneer men gaat graven, is freatisch.

Page 65: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties
Page 66: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Bijlage 3

Page 67: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties
Page 68: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Bijlage 3. Bijdragen van beken aan de N- en P-belasting van het Veluwemeer en de effectenvan herinrichting van de beekmondingenNotitie Rob Portielje (RWS RIZA); juli 2006

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

WaterbalansenTabel 1 geeft een overzicht van de wateraanvoer naar het Veluwemeervanuit de verschillende balansposten. De uitslag van polderwater vanuit deFlevo-polders via gemaal Lovink is verreweg de grootste post. De beken,waarvan de Hierdense Beek de grootste is, dragen gemiddeld 12% van dewateraanvoer bij.

Over de periode 1999-2003 bedroeg de gemiddelde afvoer van de 19beken 38,7 miljoen m3/jaar. Dit komt goed overeen met de totale jaarlijksewater-aanvoer van 36,2 106 miljoen m3 zoals deze gerapporteerd is in Veen& Van der Hut (2004) (Tabel 2). De aanvoer via de Hierdense Beek bedroegechter gemiddeld slechts 11 i.p.v. 16 miljoen m3/jaar, terwijl de bijdragevan de overige 17 beken juist groter was dan volgens tabel 2.

NutriëntenbelastingTabel 2 geeft ook een indicatie van de gemiddelde totaal-P en totaal-Ncon-centraties sinds 1990 in verschillende beken, voor zover daar gegevensvan beschikbaar waren. In het algemeen toonden de totaal-P concentratiesin de beken sinds 1990 vrijwel geen trend.Van totaal-N zijn slechts van drie beken metingen beschikbaar uit 2000 en2002. Opvallend is het zeer hoge totaal-stikstofgehalte van de HierdenseBeek, die toch ook verreweg het grootste debiet heeft.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

61 Beekherstel Veluwerandmeren

A A N V O E R Watermiljoen m3

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1999 2000 2001 2002 2003 gemiddeld

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lovink 175 152 210 185 173 179RWZI Harderwijk 12 12 13 14 14 13Hierdense beek 7 15 8 12 10 11Bijsselse beek 5 7 5 5 5 5Neerslag 27 32 36 30 22 29Kwel 58 58 58 58 59 58Overige 17 beken 20 27 22 25 22 23uitwisseling VM<>DM 2 3 1 2 3 2

AANVOER TOTAAL 305 305 353 331 309 321Beken totaal 31 48 35 42 37 39% beken t.o.v. totaal 10 16 10 13 12 12

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 1.Wateraanvoer naar het Veluwemeervanuit de diverse balansposten (naarSmits, 2004).

Page 69: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

De totaal-P vrachten vanuit de verschillende aanvoerposten naar hetVeluwemeer laat zien dat de beken over de periode 1999-2003 gemiddeld15% van de totale P-belasting van het Veluwemeer bijdroegen (tabel 3).De volumegewogen concentratie Pin in de beken was echter hoger dan hetgemiddelde, en ook hoger dan die vanuit gemaal Lovink. Dit geeft aan dathet stopzetten van doorspoeling met water uit de Flevopolders, naast eenverlenging van de verblijdtijd, zou leiden tot een verhoging van deconcentratie van het inkomend water.

62 Beekherstel Veluwerandmeren

beeknr. debiet P-concentratie N-concentratie106 m3/j mg P/l mg N/l

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Lange Elsloot 0,32 Hagemeensloot 0,23 Hierdense Beek 16,0 0,16 ca 64 Tochtsloot 0,9 0,085 Killebeek 1,5 0,18 2,96 Varelse beek 2,07 Bovenbeek 0,68 Nodbeek 1,5 0,129 Bijsselse beek 4,0 0,1410 Sloot van Rooijendijk 0,211 Wetering 0,512 Pangelerbeek 1,0 0,1313 Molenbeek 2,5 0,1314/15 Andhuizerbeek/Bulsinkbeek 2,6 0,1416 Sijpelbeek 0,417 Klarenbeek 1,2 0,22 1,918 Papenbeek 0,319 Goorbeek 0,5 0,23Totaal 36,2

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 2.Wateraanvoer per beek en gemiddeldetotaal-P concentratie sinds 1990(verwerkte data van WS Veluwe)

Page 70: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

Autonome ontwikkelingenDe verwachting is dat door klimaatverandering (temperatuurverandering)leidt tot extra neerslag, en hiermee tot extra aanvoer van water- ennutriënten. Echter, recente aanvullende scenario’s van het KNMI, waarnaast een stijging van de temperatuur ook wordt uitgegaan vanveranderende luchtstromingen, met als gevolg een verschuiving richtingeen continentaal landklimaat, geven juist aan dat de neerslag in dezomerperiode sterk zal afnemen.Onder de autonome ontwikkeling van het Veluwemeer valt voorts deaanleg van een Vierde trap zuivering bij de RWZI in Harderwijk, en eengroei van het aantal geloosde i.e.. De vierde trap compenseert nagenoegde toename van de P-belasting van het Veluwemeer vanuit de autonomeontwikkeling (Portielje, 2004).

Retentie van N en P in de beekmondingenRetentie van nutriënten in stromende wateren kan leiden tot eenaanzienlijke maar zeer variabele reductie van de belasting vanbenedenstrooms gelegen wateren (e.g. Kronvang et al, 2004; Reddy et al.,1999). De verblijftijd is hierbij een belangrijke sturende factor (Behrendt &Optitz, 1999; Seitzinger et al., 2002). Extra retentie die optreedt ten

63 Beekherstel Veluwerandmeren

A A N V O E R (kg) Totaal-P. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1999 2000 2001 2002 2003 gemiddeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lovink 22945 19700 26990 23487 15030 21631RWZI Harderwijk 10746 9387 11565 11344 10771 10763Hierdense beek 797 2616 1577 1667 793 1490Bijsselse beek 890 817 1191 849 411 832Neerslag 1373 1865 1512 1741 1566 1611Kwel 4648 4622 4647 4633 4734 4657Overige 17 beken 4582 4739 4837 4848 4531 4707Uitwisseling VM-DM 190 274 113 251 322 230

Aanvoer totaal 46172 44019 52432 48820 38158 45920w.v. Beken 6269 8171 7605 7364 5735 7029% 14 19 15 15 15 15

Pin totaal 0,151 0,144 0,149 0,148 0,124 0,143Pin beken 0,200 0,169 0,218 0,176 0,154 0,183Pin Lovink 0,131 0,129 0,129 0,127 0,087 0,120

A A N V O E R (kg) Totaal-N. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1999 2000 2001 2002 2003 gemiddeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Lovink 537185 742420 897589 631922 522031 666229RWZI Harderwijk 212338 202942 204574 244781 78464 188620Hierdense beek 46416 105863 57060 74273 37169 64156Bijsselse beek 8482 2964 8628 13320 10405 8760Neerslag 83130 98406 110211 91462 68448 90332Kwel 41835 41599 41823 41699 42602 41911Overige 17 beken 38048 55106 44177 51361 34859 44710uitwisseling VM-DM 3440 8641 3626 6331 5870 5582Droge depositie vmee 275130 275884 275130 275130 275130 275280

AANVOER TOTAAL 1246004 1533825 1642818 1430280 1074978 1385581w.v. beken 92947 163933 109865 138955 82433 117627% 7 11 7 10 8 8

Nin totaal (mg N/l) 4,1 5,0 4,7 4,3 3,5 4,3Nin beken 3,0 3,4 3,2 3,3 2,2 3,0Nin Lovink 3,1 4,9 4,3 3,4 3,0 3,7Nin RWZI 17,8 17,1 15,3 17,0 5,8* 14,6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .* Na optimalisatie van de stikstofverwijdering op de RWZI

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 3.Aanvoerposten van fosfor (kg P/jaar)en stikstof (kg N/jaar) naar hetVeluwemeer over de periode 1999-2003.

Page 71: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

gevolge van de aanpassingen van de mondingen van de beken dieuitmonden in het Veluwemeer is afhankelijk van de extra verblijftijd in debeekmonding die deze aanpassing tot gevolg heeft, en de wijze waaropdeze aanpassing is gedaan. Zo heeft een verlenging van de verblijftijd meereffect op de N- en P-retentie door een verbreding van het profiel (creërenextra areaal ondiep water) dan door verdieping alleen. De Klein et al(2006) hebben een metamodel afgeleid voor N- en P-retentie in beken, ende effecten van vegetatie en verblijftijd hierop. Volgens dit metamodel isvoor 10% extra retentie van P in de zomer een extra verblijdtijd in debeekmonding nodig van ca. 4 uur. Voor N is dit iets langer, namelijk ca 6-7uur. Of een dergelijke verblijftijdverlenging gerealiseerd kan worden hangtaf van het beschikbaar areaal en de wijze van inrichting hiervan.

Conclusies en discussieDe beken dragen gemiddeld 12% van de wateraanvoer naar hetVeluwemeer bij, 15% van de P-belasting en 8% van de N-belasting. Devolumegewogen concentratie in het inkomend water vanuit de beken ismet 0,18 mg P/l hoger dan die van de totale belasting, voor stikstof is diemet 3,0 mg N/l juist lager dan die van de totale belasting.

Herinrichting van de beekmondingen in de vorm van een moeras zal, viaverlenging van de verblijftijd en de directe effecten (opname in biomassavan de planten) en indirecte effecten (verhoogde sedimentatie,verminderde resuspensie, extra denitrificatie) van vegetatie aldaar, leidentot verhoogde retentie van N en P in deze beekmondingen en daarmee eenafname van de N- en P-belasting van het Veluwemeer vanuit de beken.Deze afname zal, uitgaande van 10% extra retentie, echter gering zijn tenopzichte van de totale N- en P-belasting van het Veluwemeer (1-2% voorP en < 1% voor N op de totale belasting van het Veluwemeer).

Direct na aanleg heeft het moeras de grootste effectiviteit. Er is alleenblijvende fosfaatretentie in een dergelijk moeras als ofwel de vegetatie aan het eind van het groeiseizoen wordt afgevoerd wordt of als er eengeleidelijke ophoping van organisch materiaal plaatsvindt in of op debodem. Maaien en afvoer tijdens het groeiseizoen heeft echter geengunstig effect op nutriëntenretentie. Voor stikstof is de verwijdering meerpermanent omdat dat ook via denitrificatie als N2 de lucht in gaat.

Voor retentie van N en P is de verblijftijd de belangrijkste sturende factor.Via inrichting is hierop te sturen middels oppervlaktevergroting incombinatie met meandering. De benodigde grootte van een dergelijkzuiveringsmoeras kan via hiervoor ontwikkelde rekenregels geschatworden. Het hangt echter sterk van de precieze inrichting af, maar viarekenregels die de relatie beschrijven tussen retentie en verblijftijd, en deafhankelijkheid van de aanwezigheid van vegetatie, is hier wel een slagnaar te slaan. Op basis van genoemde rekenregels is geschat dat om 10%zuivering te halen een extra verblijftijd in het moeras nodig is van ca. 4 uurvoor P en 6-7 uur voor N.Op jaarbasis vindt het grootste deel van de belasting plaats tijdenspiekafvoeren. Berging of het vasthouden van deze pieken heeft dus hetmeeste effect. Hiervoor is het afvlakken van de stroomsnelheid tijdensafvoerpieken belangrijk, en ook hiervoor is de oppervlakte van het systeemvan belang.

Hoewel het ecosysteem van het Veluwemeer sinds midden jaren negentigis omgeslagen naar een door macrofyten en topdown controle gestuurdsysteem, komt limitering door P nog veelvuldig voor, limitering door N veel

64 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 72: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties

minder vaak (hoewel dit wel tijdelijk kan voorkomen). Het is echter wel aante bevelen de effecten van inrichtingsmaatregelen in de beekmondingen opde consequenties voor beide nutriënten te beoordelen.

ReferentiesBehrendt, H., and Opitz, D. (1999) Retention of nutrients in river systems:dependence on specific runoff and hydraulic load. Hydrobiologia 410: 111-122.

Klein, J.J.M. de, R.H. Aalderink & R. Portielje (2006). Impact of aquaticmacrophytes and management strategies on nutrient retention in streams,using the process model Aqua-VENUS. Subm. to Water, Science &Technology.

Kronvang, B., Hezlar, J., Boers, P., Jensen, J.P., Behrendt, H., Anderson, T. et al. (2004) Nutrient Retention Handbook. Software Manual for EU-ROHARP-NUTRET and Scientific review on nutrient retention. Oslo, Norway: NIVA, p. 103 pp.

Portielje, R., E. Lammens, L. van Ballegooijen & R. Noordhuis (2005).Vergaand defosfateren onder de loep. RIZA Werkdocument 2005.062X.

Reddy, K.R., Kadlec, R.H., Flaig, E., and Gale, P.M. (1999) Phosphorusretention in streams and wetlands: A review. Critical Reviews inEnvironmental Science and Technology 29: 83-146.

Saunders, D.L., and Kalff, J. (2001) Nitrogen retention in wetlands, lakes and rivers. Hydrobiologia 443: 205-212.

Seitzinger, S.P., Styles, R.V., Boyer, E.W., Alexander, R.B., Billen, G., Howarth, R.W. et al. (2002) Nitrogen retention in rivers: modeldevelopment and application to watersheds in the northeastern USA.Biogeochemistry 57: 199-237.

Veen, S.M. & R.M.G. van der Hut (2004) Ontwerpstudie beekmondingenVeluwemeer. Inventarisatie en analyse van maatregelen voornatuurontwikkeling bij beekmondingen langs het Veluwemeer. BureauWaardenburg rapport nr. 04-073. Culemborg.

65 Beekherstel Veluwerandmeren

Page 73: 70254 rws beekherstelopname van nutriënten door de vegetatie, 2) verhoogde sedimentatie, 3) verminderde resuspensie en 4) verhoogde denitrificatie. Dit alles zal dus de nutriëntenconcentraties