609 cultuur en media #14

36
cultuur en media #14 oktober 2013 #14 oktober 2013 Met bijdragen van Marijn van der Jagt, Thije Adams, Evgeny Morozov, Ted van Lieshout, Job Raaijmakers, Niels ’t Hooft, Tjeerd Posthuma, Cecilie Levy, Marc Veerkamp, Jacqueline Epskamp, Paul Jan Nelissen, Luuk van Bemmelen, Jean-Pierre Geelen, Jan Postma en Feiko Beckers Extra: bijlage De Verkenners

description

Editie: 25 jaar Mediafonds. Met bijdragen van Marijn van der Jagt, Thije Adams, Evgeny Morozov, Ted van Lieshout, Job Raaijmakers, Niels ’t Hooft, Tjeerd Posthuma, Cecilie Levy, Marc Veerkamp, Jacqueline Epskamp, Paul Jan Nelissen, Luuk van Bemmelen, Jean-Pierre Geelen, Jan Postma en Feiko Beckers

Transcript of 609 cultuur en media #14

Page 1: 609 cultuur en media #14

cultuur en media

#14 oktober 2013

#14 oktober 2013

Met bijdragen van Marijn van der Jagt, Thije Adams, Evgeny Morozov,

Ted van Lieshout, Job Raaijmakers, Niels ’t Hooft, Tjeerd Posthuma, Cecilie Levy,

Marc Veerkamp, Jacqueline Epskamp, Paul Jan Nelissen, Luuk van Bemmelen,

Jean-Pierre Geelen, Jan Postma en Feiko Beckers

Extra: bijlage De Verkenners

Page 2: 609 cultuur en media #14

609#14 – een uitgave van het Mediafonds

Doemscenario’s?

27 De herrijzenis van de criticus Jean-Pierre Geelen

29 Het blikveld Jan Postma 30 Een fatsoenlijk einde

Feiko Beckers

23 De nieuwe NFA, zonder T Jacqueline Epskamp 25 De lont en de springstof

Paul Jan Nelissen 26 Heb je tijd voor een mooi project? Luuk van Bemmelen

Coverbeeld: The Nose – Op zoek naar Blamage, AVRO/IDTV

2 25 jaar Mediafonds in cijfers

4 Een budget voor cultuur met een hek eromheen Marijn van der Jagt

7 Bericht uit het Gidsland Thije Adams

9 There’s an app for that Eygeny Morozov 12 Lichtvoetigheid

Michiel van Erp – column 13 Asperges... Ted van Lieshout

14 ...zoete koek Job Raaijmakers 16 Betaald met bekendheid

Ebele Wybenga – column 17 De opkomst van de auteursgame Niels ‘t Hooft

20 Een nieuw Hollywood Tjeerd Posthuma 21 Een pensioen van vier

euro vijfennegentig Cecilie Levy

22 De opdracht-matroos: tussen specialisatie en variatie Marc Veerkamp

32 Mediafonds Mededelingen 33 Bekroonde

programma’s

DeNieuweReporter.nl

Een selectie van artikelen uit 609 wordt doorgeplaatst op

De Nieuwe Reporter, teneinde de lezer gelegenheid geven te

reageren en debat op te wekken. Wij nodigen u uit te reageren

op alle artikelen in dit blad. Op het artikel van Menna Laura Meijer

(Ons Soort Presentatoren) over de ‘oneindige reeks mannen op

tv’ in ‘Klokhuis voor Volwassenen-programma’s’ reageerden Stan

van Engelen en Karen de Bok, hoofdredactie VPRO TV: “Je hebt

natuurlijk gelijk, de mannen zijn sterk in de meerderheid en

dat realiseren wij ons ook, nog dit jaar gaan we de statistieken

een kleine optater geven met series van filosofe Stine Jensen

en klimaatwetenschapster Bernice Notenboom.”

Stevige respons kreeg het debat dat het Mediafonds en

Grenzeloos Geluid organiseerden over de positie van de radio:

waarom krijgt de Zilveren Reiss-microfoon minder aandacht

dan de Zilveren Nipkowschijf? Waarom hebben kranten wel een

tv-, maar geen radiorubriek? Scherp was de vraag van NRC-

commentator Marc Chavannes in ‘Supermarktmagazijnmuziek op

Radio 1: moet radio-actualiteit leuk zijn?’. Het Radio 1 journaal is,

volgens Chavannes, eigenlijk “een huiswerkcursus nieuws.

Als dank voor uw luisterijver houden wij het licht verteerbaar.

(…) Zo kwam het dat ik deze week om vijf voor half zes in

de middag – een piekmoment in mijn radio-informatie-

behoefte – minutenlang naar een muzikale petfles zat

te luisteren.”

De reden dat Radio 1 geen goede nieuwszender is, ligt volgens

Henk van Hoorn, voormalig hoofdredacteur van NOS-radio, vooral

in de programmering en de nieuwsselectie: “Met zoveel verschil-

lende omroepen is het bijna onmogelijk om een fatsoenlijke

nieuwszender te programmeren. Dat lukt pas als iedereen zijn

eigen (omroep)belang op de tweede plaats zet. Eerst een aan-

trekkelijk, gevarieerd en creatief programma-aanbod bedenken

en pas daarna bepalen wie dat het beste kan gaan maken, dat is

volgens mij de juiste volgorde.” Volgens ‘radiodocent’ Clement

Tonnaer is de oplossing eenvoudig: “Mag ik op Radio 1 een snelle

radionieuwszender waarbij ik 24/7 nieuws als water uit de kraan

krijg. NOS only? Mag ik daarnaast Radio 5, een slow journalism-

zender waar over de samenleving wordt bericht op een diepgaande

manier? Geef die makers rust en ruimte om hun juweeltjes te

maken.” En over de behoefte aan erkenning en kritiek zegt

Tonnaer: “Organiseer zelf een online podium waarop radiomakers

met elkaar en met hun luisteraars nadenken over programma’s.

Noem dat niet #radiokritiek maar #radiofeest!”

Page 3: 609 cultuur en media #14

Dit fonds blikt eigenlijk niet graag terug. Dat is inherent aan ons werk:

we houden ons bezig met nieuwe plannen, nieuwe ideeën, met de

toekomst van de media en de cultuur. Dat die aan grote veranderin-

gen onderhevig zijn is een cliché dat zijn waarheid dagelijks bewijst.

Genoeg te doen dus, ook zonder de last van het verleden.

Maar het vijfentwintigjarig bestaan van onze club rechtvaardigt

een uitzondering op de gewoonte. Al was het maar omdat we

langzamerhand een erfenis met ons meedragen, een geschiedenis

die soms tot verantwoording afleggen en nadenken verplicht.

Elders in dit blad staat een cijfermatig overzicht van de indrukwek-

kende palmares waar het fonds trots op is: de vele baanbrekende

dramaproducties, radio-uitzendingen en documentaires, de vele

nationale en internationale prijzen. En natuurlijk ook de vele ex-

perimenten die niet tot groot publiekssucces hebben geleid, maar

die aanleiding en voedingsbodem zijn geweest voor ontwikkelingen

waar wij destijds nog niet de precieze coördinaten van kenden. De

lof en de eer horen, in onze filosofie, naar de makers uit te gaan:

de schrijvers, de regisseurs, de ontwerpers, al hun medewerkers en

natuurlijk de omroepen die de waagstukken aandurfden zolang het

fonds tenminste het leeuwendeel van het financiële risico droeg.

Soeslov

In 1988 was Elco Brinkman de jonge, veelbelovende minister van

Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Hij werd nauw terzijde ge-

staan door een al even energieke hoge ambtenaar die hij schertsend

‘meneer Soeslov’ noemde (Mikhaïl Soeslov was de ideoloog die

Stalin, Chroestsjov en Brezjnev van advies voorzag). Zijn Hollandse

tegenhanger heette, en heet, in werkelijkheid Thije Adams

en het is niet onaannemelijk dat hij als geen ander wist wat zijn

minister met de oprichting van het Stimuleringsfonds voor

Culturele Omroepproducties voor ogen stond en hoe dat onder

woorden moest worden gebracht. In ieder geval blikt Adams in

dit nummer terug op die beweegredenen, zoals de minister ze

tijdens een feestelijke bijeenkomst in de Amsterdamse Vondelkerk

debiteerde. Hij ziet zich genoodzaakt om vraagtekens te stellen

bij het besluit van de huidige ministersploeg om de financiering

voor het fonds in 2017 stop te zetten. Want daar zijn geen

argumenten voor.

Domeinen

Wie de toespraak van de jonge Brinkman nu leest (hij staat in

extenso op de website van het fonds) valt op dat het fonds niet

in de eerste plaats ten behoeve van de omroep werd opgericht,

maar het doel had om de ‘domeinen’ van het omroepbestel en de

kunstwereld met elkaar te verbinden. Het moest er tussen staan,

en er voor zorgen dat omroepbeleid ook cultuurbeleid werd, en

vice versa. Terugblikkend mag men zich de vraag stellen hoe goed

dat gelukt is. Heeft het huidige Mediafonds evenveel betekenis

voor het muziekleven, de toneelwereld, de beeldende kunst,

de literatuur enzovoort als voor het beeld en geluid dat door

‘Hilversum’ (en de regionale omroepen) wordt uitgezonden? Of

zijn we wel heel erg deel van het bestel geworden waar nu zo

heftig in wordt gesneden?

De eerste voorzitter van het nieuwe fonds, Jan Kassies, gaf in

zijn dankwoord al meteen te kennen alle begrip te hebben voor

de ontspanning die radio en televisie nu eenmaal graag willen

bieden. Het fonds zou daar de aanval niet op inzetten, maar

wilde juist bruggen slaan tussen die ‘domeinen’ van vermaak en

artistieke kwaliteit. Het moest dus op zoek naar talent, niet naar

25 Jaar Mediafonds. Feestje?Minister Elco Brinkman (hier in 1983) verbond media en cultuur. Foto ANP

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 1

Page 4: 609 cultuur en media #14

instituties maar naar individuen die de kans moesten krijgen om

hun ideeën te verwezenlijken.

Achttien jaar lang is die zoektocht geleid door de eerste directeur

van het fonds, de onvolprezen Annemieke Gerritsma, die elders in

dit nummer eveneens aan het woord komt. Het was haar idee om

bij de lustra van het fonds de Jan Kassiesprijzen te vergeven – en

dat doen wij ook dit jaar weer. Vijf prijzen gaan naar evenzovele

makers die hun talent inmiddels hebben bewezen, maar waarvan

wij bovendien nog hoge verwachtingen voor de toekomst hebben.

Hun namen worden op 10 oktober feestelijk bekend gemaakt.

Onafhankelijk

Jan Kassies was niet alleen onze eerste voorzitter. Hij was in een

energiek leven ook vakbondsman, theaterschooldirecteur, VPRO-

voorzitter en programmadirecteur, PvdA-senator en bovenal een

onafhankelijk denker over politiek en cultuur. Onafhankelijkheid is

het thema dat wij voor het vijfde lustrum van het fonds hebben

gekozen. Het was tot voor kort bijna vanzelfsprekend dat on-

afhankelijk denken, oordelen en handelen als een verdienste gold.

Kunstenaars moesten bovenal onafhankelijk zijn, net als wetenschap-

pers, journalisten en nog een aantal andere beroepen van groot

maatschappelijk belang. Zo vanzelfsprekend is dat echter niet meer

in onze netwerksamenleving. Iedereen en alles verhoudt zich, mede

onder invloed van de digitalisering, voortdurend tot elkaar. Makers

worden gemaand te voldoen aan de wensen van financiers, spon-

sors, redacteuren, het publiek... Is er daarbij nog voldoende ruimte

om vrij en zelfstandig, oorspronkelijk en tegendraads te maken? In

de essaybundel ON-AF buigen, op verzoek van het fonds, zeven

prominente auteurs zich over die vraag. Ze komen tot een herwaar-

dering van het begrip onafhankelijkheid. Ook de bundel verschijnt

op de dag van het jubileumfeest in het Compagnietheater, waar

de tegendraadse mediadenker Evgeny Morozov in een bijzondere

lezing zijn visie geeft op, jawel, de toekomst.

Of er straks nog eens vijfentwintig jaar ruimte is voor een onafhan-

kelijk oordeel over de kwaliteit van mediaproducties is helaas een

nog niet te beantwoorden vraag. Maar zolang er hoop is, is er reden

om feest te vieren.

Hans Maarten van den Brink directeur Mediafonds

Als bijlage bij deze editie van 609: het verslag van de serie debatten

over de toekomst van de media die De Balie en het Mediafonds dit

voorjaar organiseerden.

Bestuur en directie uit de begindagen: Annie Wassink-Ibbenhorst, Emile Fallaux, Sonja van der Leeuw, Wouter Snip, Annemieke Gerritsma, Cees Spaan, Richard Schoonhoven, Jan Kassies

4 beste documentaires

63 gouden kalveren 3 Oscars

1 gouden Beer 1 zilveren Beer

In 25 jaar groeide het Mediafonds uit tot een invloedrijke factor in de ontwikkeling van kwaliteitstelevisie en -radio, en inmiddels nog veel meer: e-cultuur, games, clips, enzovoorts. Hoe werd het geld verdeeld? Wie profiteerden daarvan? En hoe was de erkenning? Feiten en cijfers. Aanvragen: 8851, voor in totaal 776 miljoen euro Toekenningen: 5441, voor in totaal 376 miljoen euro Prijzen: 1255, waaronder:

25 jaar Mediafonds in cijfers

2 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 5: 609 cultuur en media #14

Onafhankelijk denken, oordelen en handelen. Zijn dat achterhaalde

idealen? Ze staan in ieder geval stevig onder druk in de

netwerkmaatschappij. Publiek, financiers, de politiek en ook de 'wijsheid van de massa' stellen

continu en onontkoombaar steeds meer eisen aan de kunst, de wetenschap, de journalistiek.

In On-af gaan zeven prominente auteurs uit de wereld van cultuur en media op zoek naar de actuele betekenis van onafhankelijkheid –

en naar een herwaardering van het begrip.

Essays van Rutger Bregman, Maarten Doorman, Ger Groot, Sjoerd de Jong, Jos de Putter, Coco Schrijber en Xandra Schutte

Samengesteld door Hans Maarten van den Brink

over de zin van onafhankelijkheid in

cultuur en media

www.nieuwamsterdam.nl

ov

er d

e zin

va

n o

na

fha

nke

lijkh

eid

in cu

ltuu

r en

me

dia

C

M

Y

CM

MY

CY

CMY

K

mediafonds_omslag_onaf_130911.pdf 1 11-09-13 21:27

Aantal gesubsidieerde projecten per omroep: Waaraan is het budget besteed?

AVRO

EO

HUMAN

Joodse omroep

KRO

NCRV

Overige omroepen

NOS

NTR/NPS

TROS

VPRO

Regionale omroepen

Producenten

VARA

IKON 163

309

1366

300

728

77

935

314

214

222

252

41

218

63

239

organisatiekosten

overige projecten

kinderen en jeugd

documentaire

podium-kunsten

fictie

6%

6%

13% 33%

11%

31%

Jubileum 25 jaar Mediafonds: Onafhankelijkheid

Het Mediafonds viert zijn 25-jarig jubileum op 10 oktober 2013,

in het Compagnietheater, Amsterdam. Hierna pakken we muzikaal

en visueel uit met de oogst van 25 jaar Mediafonds.

Het thema van de dag is onafhankelijkheid; een begrip dat onlos-

makelijk met het fonds verbonden is en tot voor kort een kern-

begrip vormde in cultuur en media. Programmamakers moesten,

net als kunstenaars, vooral onafhankelijk zijn. Inmiddels is dat

minder vanzelfsprekend. Het begrip onafhankelijkheid staat

onder druk. Makers moeten de markt op, zich almaar tot hun

publiek verhouden, commerciële partners vinden, rendabel

werk leveren. En dat in een veranderend medialandschap waarin

zenders en ontvangers voortdurend van rol wisselen. Is iedereen

en alles een netwerk geworden?

Evgeny Morozov Evgeny Morozov, mediacriticus en schrijver van The Net

Delusion (2011) en van To Save Everything, Click Here: The Folly

of Technological Solutionism (2013) zal in een lezing ingaan

op zijn laatste boek en het thema onafhankelijkheid.

Jan Kassies Stimuleringsprijzen In de lustrumtraditie van het Mediafonds reiken we ’s avonds de

Jan Kassies Stimuleringsprijzen uit. Vijf laureaten ontvangen ieder

€10.000 voor hun bijzondere bijdrage aan het domein van media en

cultuur. Jan Kassies was een belangrijk denker over de verhouding

tussen kunst en maatschappij en de eerste voorzitter van

ons fonds.

Essaybundel ON-AFOok wordt de essaybundel ON-AF gepre-

senteerd. Onafhankelijk denken, oordelen en

handelen. Zijn dat achterhaalde idealen? Ze

staan in ieder geval stevig onder druk in de

netwerkmaatschappij. Publiek, financiers,

de politiek en ook de ‘wijsheid van de massa’

stellen continu en onontkoombaar steeds

meer eisen aan de kunst, de wetenschap,

de journalistiek.

In ON-AF gaan zeven prominente auteurs

uit de wereld van cultuur en media – Rutger Bregman, Maarten

Doorman, Ger Groot, Sjoerd de Jong, Jos de Putter, Coco Schrijber

en Xandra Schutte – vanuit verschillende perspectieven op zoek

naar de actuele betekenis van onafhankelijkheid en naar een

herwaardering van het begrip.

Het boek verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam en is

verkrijgbaar in de boekhandel à €12,50 en via het Mediafonds.

Programma 10 oktober 12.30 – 14.30 lezing Evgeny Morozov, Q&A en thee

20.00 aanvang avondprogramma (19.30 zaal open)

• welkom

• uitreiking Jan Kassies Stimuleringsprijzen

• presentatie essaybundel ON-AF21.00 Feest, met o.a. een optreden van de band Beans & Fatback.

U kunt zich aanmelden, ook voor onderdelen van het programma,

op www.mediafonds.nl/jubileum. Aanmeldingen worden op

volgorde van binnenkomst behandeld; de capaciteit is helaas

beperkt. Vragen over het programma? [email protected]

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 3Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 3

Page 6: 609 cultuur en media #14

Een budget voor cultuur met een hek eromheen

Annemieke Gerritsma was van 1988 tot 2006 de eerste directeur van het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties. De oprichting was een zeer politieke beslissing. Door Marijn van der Jagt

In haar lichte appartement met uitzicht op een Amsterdams kanaal, waar ze zo nu en dan wijst op de prachtige schepen die raamvullend langskomen, zet Annemieke Gerritsma het bezoek aan een zelf­gemaakte kop soep. Ze heeft een half jaar in Florence gewoond om Italiaans te leren, en geniet ervan om weer in Amsterdam te zijn. In Florence is ze ook gaan pottenbak­ken – op een tafeltje in een hoek staat haar laatste oogst. “Kijk, deze kom is nét niet helemaal rond. Dat is jammer.” Maar over haar persoonlijk leven na haar directeur­schap van het Mediafonds gaan we het toch hopelijk niet hebben. “Ik heb ingestemd met een interview vanuit de gedachte dat het misschien iets zou helpen.” Ze doelt uiteraard op de plannen van de regering om het Mediafonds op te heffen.

Rekensommetje

Vanaf de oprichting in 1988 tot 2006 is Gerritsma directeur geweest van het Stimuleringsfonds, zoals het onder haar leiding heette. En ze reageert op de voorge­nomen bezuinigingsactie zoals ze het fonds heeft geleid: beheerst en zorgvuldig formu­lerend. (Vraag: “Het is toch jouw kind waar ze nu aan willen komen?’ Antwoord: ‘Ik ben intussen al zéven jaar weg, hoor. Dat kind is al lang groot.”)

Ze vindt het vooral “heel erg treurig voor een hele generatie scenarioschrijvers en regisseurs die zo langzamerhand tot was­dom is gekomen, en die straks zo weer de WW in kan, voor zover die nog bestaat.” De jurist in haar – ze heeft rechten gestudeerd en als advocaat gewerkt voor ze directeur werd van het Stimuleringsfonds – is tever­geefs op zoek gegaan naar de logica in deze bezuinigingsactie. Vervolgens heeft Annemieke Gerritsma zelf maar eens een rekensommetje gemaakt, dat eigenlijk een tegenvoorstel is.

Gerritsma: “Ik ken de cijfers niet tot achter de komma, maar duidelijk is dat er veel bezuinigd moet worden op het om­roepbudget. Blijkbaar heeft de overheid zestien miljoen willen vinden door het

Mediafonds op te heffen. Waarom niet op het totaal van het omroepbudget, zestien miljoen méér bezuinigingen en dat evenredig over alle onderdelen van het bestel verde­len? Dat is voor de hele publieke omroep een bezuiniging van nog geen 2,5 % per jaar méér dan de al aan gekondigde bezuinigingen. Dat is niet leuk, maar moet kunnen. Zo verdeel je het leed evenredig over omroepen en fonds, het fonds kan blijven bestaan en de culturele programma’s blijven beschermd. Het fonds krijgt dan wel een lager budget, maar dat lijkt me redelijk, want iedereen moet bezuinigen. En vergeet niet: als de omroepen inderdaad zélf voor zestien miljoen culturele program­ma’s willen gaan maken, dan kost het óók geld om dat te organiseren. Dus per saldo zou de opheffing van het fonds wel eens helemaal geen bezuiniging kunnen zijn.”

Ignorantie

Gerritsma ziet het voorstel om het Mediafonds op te heffen niet als een poging om af te rekenen met de elitaire kunst. Meer als een kwestie van “de alom­tegenwoordige ignorantie”; in dit geval

onwetendheid onder politici. “Ik denk dat iemand bij het opstellen van het regeer­akkoord het bedrag dat naar het fonds gaat heeft gezien, en heeft gedacht: hee, die zestien miljoen kan ook wel weg.”

De ironie is dat het de politiek zélf was, die indertijd het initiatief heeft genomen om het Stimuleringsfonds op te richten, en dat daar ook een visie achter zat. Het kan geen kwaad om met Annemieke Gerritsma nog eens terug te blikken op die eerste begin­tijd. Ter gelegenheid van het vijfentwintig­jarig bestaan van het fonds, en vanuit haar gedachte dat het misschien iets kan helpen.

Van wie kwam het idee om het

Stimulerings fonds op te richten?

Gerritsma: “Het was een oud idee van de Kunstenbond FNV. Die pleitte voor betere mogelijkheden voor hun leden, want de freelance documentairemakers, de scena­rioschrijvers en de freelance dramaregis­seurs – voor zover die er al waren – kwa­men veel te weinig het gesloten bolwerk van de omroepen in. De Kunstenbond wilde ook graag dat de Nederlandse Opera en andere podium kunsten meer op de televisie te zien zouden zijn. Dat idee is aangekaart bij de politiek. Elco Brinkman, toen Minister van WVC (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) heeft het idee voor een fonds laten uitwer­ken en het Stimuleringsfonds opgericht. Uit zijn toespraak bij de oprichting, die ik nog eens heb nagelezen, bleek dat hij een vooruitziende blik had. Hij voorzag dat de kunst op televisie, ondanks de verplich­ting die de omroepen hadden om twintig procent van hun programma’s aan cultuur te besteden, steeds meer onder druk zou komen te staan vanwege de toenemende

Annemieke Gerritsma

De omroepen vonden dat het

geld dat naar het fonds ging, van hen

werd afgepakt

4 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 7: 609 cultuur en media #14

‘schaalvergroting, commercialisering en internationalisering’. Nou, daar heeft hij gelijk in gekregen.”

In Brinkmans speech bij de oprichting

van het Stimuleringsfonds stond ook dat

het fonds de verspreiding van kunst via

televisie moest bevorderen…

“Daarover bestond indertijd wel een mis­vatting bij OCW. Ze dachten daar: we stop­pen zo veel geld in de kunsten, daar kan je dan toch gewoon een videocamera op zetten? Maar zo werkt dat natuurlijk niet. En daar waren wij het van begin af aan met de omroepen over eens. Je kunt wél mooie documentaires maken over kunstenaars, en dat hebben we met het fonds altijd gesti­muleerd. Maar het was een goeie zet van Brinkman om er via het fonds voor te zor­gen dat er een budget voor cultuur was met een hek eromheen, dat niet op gesoupeerd kon worden aan andere dingen die voor een omroep ook van belang zijn, zoals voetbalwedstrijden en quizzen.”

Wie heeft jou aangesteld als directeur van

dat nieuw opgericht fonds?

“Het eerste bestuur. Daar zaten bijvoor­beeld Jan Kassies in, en de Rotterdamse galeriehoudster Fenna de Vries, maar ook zwaargewichten uit de omroepwereld, zoals Albert van den Heuvel van – toen nog – de NOS en Richard Schoonhoven van de KRO. Dat zijn in de loop van de tijd echt bondgenoten geworden in de strijd voor meer kwaliteit op televisie, maar in het begin waren zij heel huiverig. Het fonds werd namelijk betaald uit het omroepbudget – de hoogte van het bedrag was gelijk aan een percentage van wat de publieke omroep via de STER­reclames binnenkreeg. Dus de omroepen vonden dat het geld dat naar het fonds ging, van hen werd afgepakt. Het ís ook omroepgeld. Dat maakt de bezuinigings­move om het fonds op te heffen ook zo onlogisch.”

Hoe kwam het bestuur bij jou terecht?

“Ik denk dat ze iemand zochten die buiten het omroepbedrijf stond en affiniteit had met de culturele wereld, maar daar geen belangen in had. Ik had in veel besturen gezeten van grotere en kleinere cultuurin­stellingen. Op het moment dat ze mij vroe­gen, was ik raadsheer bij het Gerechtshof, maar dat was niet mijn cup of tea. Het was vooral papierwerk, daar heb ik me echt op verkeken, ik miste contact met mensen.”

Hoe keek je aan tegen jouw taak als

directeur van het fonds?

“Ik zag het vooral als mijn taak om de inhoudelijke discussie over de kwaliteits­verbetering van het culturele aanbod van

de publieke omroep zo goed mogelijk te organiseren. Om de mensen die dat zouden kunnen, bij elkaar te brengen. En om ervoor te zorgen dat het geld op een rechtvaardige manier verdeeld werd, daar mocht geen willekeur in zitten, want het was wél overheidsgeld. In die zin was ik meer een manager dan iemand die zelf een filosofie had over wat er moest veranderen. Maar het was in het begin heel erg moeilijk hoor, want de weerstand bij de omroepen was heel groot. En vooral bij de omroepen die zelf vonden dat ze het op cultuurgebied heel goed deden, zoals de NOS, de VPRO en de AVRO. Die vonden het helemaal niet leuk dat ze daar ineens geld voor moesten vragen aan een onafhankelijke instantie.”

Hoe merkte je die weerstand?

“Mij naar Hilversum laten komen voor een afspraak en dan zeggen: we hebben nu geen tijd. Hele slonzige subsidieaanvra­gen indienen. Het was slim van Brinkman om te zeggen: plannen kunnen alleen geld krijgen uit het fonds als de omroepen daar zélf aan bijdragen, maar wij moesten per project uitmaken hoeveel dat moest zijn. Dat was een voortdurend gevecht. Maar ik ben niet voor niets advocaat geweest, dus ik kon heel goed argumenten aandragen waarom een bepaald plan van belang was, juist voor de omroepen. Ik heb me altijd heel erg gesteund gevoeld door het bestuur, de medewerkers van het fonds en vooral door de adviseurs, die ik overal vandaan heb verzameld: uit het culturele veld, uit de televisiewereld, maar ook bij­voorbeeld uit de universiteiten. In de loop van de tijd is de verhouding met de omroe­pen gelukkig veel beter geworden. Wat ik in het begin niet durfde, maar later steeds meer ben gaan doen, is het initiatief nemen als we in de programmering een hiaat zagen. We hebben Kind en Kleur opgezet, in een periode dat er voor kin­derprogramma’s behoefte was aan meer schrijvers die allochtone verhalen konden vertellen. En de documentaire­workshop, in samenwerking met het IDFA. Het ging daarbij altijd om de ontwikkeling van scenario’s waarbij je nog niet kon weten wat dat zou opleveren. Want daar zijn de omroepen nog steeds heel slecht in. Het is ook moeilijk om iets voor de lange termijn te laten ontwikkelen in een

situatie waarin je niet weet of je over drie, vier jaar nog wel bestaat. Daarbij ging het trouwens altijd om kleine bedragen. Maar vlak voordat ik wegging dacht ik: we moe­ten maar eens even heel flink zijn, en toen heb ik een wedstrijd uitgeschreven voor dramaseries waar ik een enorm bedrag voor heb gereserveerd. Daar is onder andere de beeldschone serie Adam-E.v.a. uit voortgekomen.”

Dus in die zin ben je toch meer geweest

dan een manager.

“Ik zou mijn opdracht bij het Stimulerings­ fonds nooit hebben aangenomen als ik het inhoudelijk geen goed idee had gevon­den. Ik dacht: als het fonds de mogelijk­heid biedt om te zorgen dat Nederland op documentairegebied toonaangevend blijft, en als we een hoekje kunnen creë­ren dat een beetje lijkt op wat de BBC met drama doet, dan is dat interessant. Ik was namelijk altijd al jaloers op de BBC. Wat belangrijk is om juist nu te benadrukken: de BBC heeft zo’n fonds niet nodig, want de BBC heeft geen reclame­inkomsten en hoeft zich dus nooit te richten op het bin­nenhalen van kijkcijfers. Ik heb vaak met mensen van de BBC gesproken, en ieder­een daar wil dat z’n programma zo goed mogelijk bekeken wordt, maar het hóeft niet. De dualiteit die in ons bestel zit, zorgt ervoor dat men bij de omroepen altijd eerst bezig is met kwantiteit, en de kwa­liteit komt daar dan achteraan. Dat is een wezenlijke fout in ons bestel. Zo lang ons omroepbestel in deze vorm blijft bestaan, zal dat niet veranderen. Dat de publieke omroep, terwijl er zó wordt bezuinigd, nu ineens wél een behoorlijk bedrag aan goede culturele programma’s zou gaan besteden, lijkt me een loze belofte. Men heeft daar nooit echt aan gewild, dus ik zie niet in waarom dat zou veranderen. Laat het hek om het budget voor het fonds dus bestaan. Het fonds heeft uitstekende beoordelingsmechanismen ontwikkeld in de loop van de jaren. Gooi dat niet weg. Verdeel de bezuinigingspijn evenredig: het fonds kan zijn werk blijven doen en het levert de rijksoverheid evenveel op.” Marijn van der Jagt is dramaturg en journalist.

Men is bij de omroepen altijd eerst bezig met

kwantiteit, en de kwaliteit komt daar achteraan

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 5

Page 8: 609 cultuur en media #14

Er wordt opnieuw flink bezuinigd op de mediabegroting. Het kabinet heeft aange-kondigd om bovenop de eerdere €200 miljoen een extra bedrag van €100 miljoen te korten. Dat is de doodsteek voor veel programma’s waarmee het publieke bestel zich onderscheidt. Omroepen en Mediafonds roepen het kabi-net gezamenlijk op om de extra bezuiniging van €100 miljoen terug te draaien. Iedereen die de programma’s van de NPO en de activiteiten van het Mediafonds een warm hart toedraagt wordt opgeroepen de petitie te tekenen en om op 9 oktober naar het

Malieveld te komen.

ONzE PROGRAMMA’S

BEzuINIG JE NIET WEG

Teken de petitie op: niet123weg.nl

Belangrijke mededeling

6 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 9: 609 cultuur en media #14

Bericht uit het Gidsland

De oprichting van het Stimuleringsfonds was een principiële keuze. Voor de opheffing ontbreekt elke rechtvaardiging. Het kabinet weet niet waar het mee bezig is. Door Thije Adams

Het Mediafonds is jarig. Van harte gefelici­teerd, hoera, lang zullen ze leven, en nog vele jaren mooie producties toegewenst.

Maar niet als het aan het huidige kabinet ligt. Want dat heeft, zoals bekend, bij aantreden besloten het Mediafonds aan het eind van deze regeerperiode op te hef­fen. Dit in het kader van de bezuinigingen op de publieke omroep. Aan de toelichting op dat besluit zijn weinig woorden besteed, alsof het argument van bezuinigingen tekst en uitleg verder overbodig maakt. Toch is dat hier niet het geval. De voorgenomen opheffing van het Mediafonds is immers niet primair een bezuinigingsmaatregel. Dan was het bedrag dat daarmee is gemoeid gewoon toegevoegd aan de grote som (van 200 miljoen euro) aan bezuinigingen die er al stond. Maar het apart aanwijzen van het Mediafonds maakt van deze besparing een principiële keuze, net zoals destijds de oprichting van het Stimuleringsfonds Culturele Omroepproducties een principiële keuze was.

8 februari 1988

De kans is groot dat de betrokken bewinds­lieden van nu zich daar slechts vaag van bewust zijn. Wie interesseert zich tegen­woordig in die kringen nog voor 25 jaar geleden? Dat is iets voor historici, voor specialisten. Toch is wat toen gebeurde wel degelijk interessant, zelfs voor politici, zoals ik aan de hand van een korte terugblik hoop duidelijk te maken. En wat zou ter gelegenheid van het feeste­lijke vijfentwintigjarig bestaan van het fonds toepasselijker zijn dan om de geboorte­ akte nog eens ter hand te nemen en die te leggen naast de aankondiging – de vooraankondiging – van overlijden? Ik kom dan te spreken over de rede van minister Brinkman, destijds minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur op 8 februari 1988.

Een toespraak die werd afgedrukt in de Staatscourant no. 28 van 10 februari 1988 en die met enkele slordigheden werd over­genomen door de knipseldienst van de Raad voor de Kunst.

Ja, allemaal vreselijk lang geleden en vreselijk ver weg. Hoewel...

Op die achtste februari 1988 instal­leerde minister Brinkman in de Vondelkerk in Amsterdam het bestuur van wat toen officieel het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties heette. Een bestuur onder leiding van Jan Kassies. Brinkman liet er geen misverstand over bestaan dat de oprichting van dat fonds inderdaad begrepen moest worden als een principiële, politieke keuze. Waar zat dat in?

Cultuur en Media

Het fonds kreeg de opdracht artistieke Nederlandse producties voor televisie en radio mogelijk te maken die anders niet tot stand zouden komen. Ook de Kunstenbond FNV had daar nadrukkelijk voor gepleit. Dat was echter alleen de voorkant. Minstens zo belangrijk was de achter­ liggende doelstelling om met dat fonds de culturele betekenis van het publieke omroepbestel te versterken. Brinkman wilde namelijk voorkomen dat cultuur en omroep als strikt gescheiden domeinen ieder hun eigen weg zouden gaan. De instelling van het fonds, een instrument dat tot dan vooral bekend was in de kunstpoli­tiek, vormde een logische afronding van een beweging die ongeveer drie jaar eerder was ingezet met de overgang van de direc­tie RTP (Radio, Televisie en Pers) van het Directoraat­Generaal Recreatie van CRM (Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) naar het Directoraat­Generaal Cultuur. Brinkman wilde dus dat Cultuur en Media samen zouden optrekken.

Volstrekt vanzelfsprekend was dat toen niet.

In het verlengde van wat Huizinga, Postman, Steiner en Eco hadden geschre­ven over de intrinsieke zwakten van de media en hoe de mogelijkheden daarvan on­benut werden gelaten, bloeide in Nederland vooral onder de pen van Blokker en Komrij het genre van de televisiekritiek. Komrij zette daarbij de toon. Van hem stamt het woord treurbuis. Daarmee waren de verhoudingen duidelijk.

En de wereld van de omroep? Die beschouwde zichzelf als de karavaan die zich door dat gekef en geblaf niet kon laten ophouden. Uiteraard was men bereid invulling te geven aan de culturele taak die in het volledig programmavoorschrift voor de publieke omroep was vastgelegd op 20 procent, maar dan wel op zijn eigen manier en niet naar de maatstaven van al die culturele en artistieke rupsen nooit­genoeg. De liefde kwam dus van geen van beide kanten.

Bruggen slaan, kanalen openhouden

In die situatie introduceerde Brinkman zijn Stimuleringsfonds, om met de 20 procent cultuur van het volledig pro­grammavoorschrift als aangrijpingspunt cultuur(politiek) en media(politiek) dichter bij elkaar te brengen. Om een brug te slaan tussen de cultuursector en de publieke omroep en daarmee tussen een meer elitaire en een meer populaire opvatting van cultuur. Expliciet verwijst Brinkman hierbij naar Mario Vargas Llosa die in een interview een paar jaar eerder met De Groene Amsterdammer het volgende had laten optekenen: “Eén van de grote trage­dies van de cultuur is dat er een scheiding is ontstaan tussen de populaire cultuur en de verfijnde, echte kunst. Je hebt nu een massale consumptielectuur en een sub­tiele, strenge, elitaire literatuur. Ik vind dat je dat moet bestrijden. Je moet voortdu­rend bruggen slaan, kanalen openhouden omdat die breuk catastrofaal is zowel voor de massa’s als voor de kunstenaar. Echte kunst kan niet leven afgesneden van de hoofdstroom van het leven. Echte kunst kan niet een catacombenkunst zijn. Die verdort uiteindelijk, verliest haar vitaliteit, wordt tenslotte een gratuite prestigeslag.” Een wat lang citaat misschien, maar kom daar tegenwoordig maar eens om.

“Het belang van de massamedia bij deze relatie”, zo gaat Brinkman verder, “lijkt mij zo mogelijk nog evidenter. Zonder specifiek cultureel engagement, zonder culturele notie van kwaliteit ter aanvulling op een besef van technische perfectie, dreigen

Belangrijke mededeling

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 7

Page 10: 609 cultuur en media #14

massamedia onder de druk van grote getallen en winstbejag te verworden tot.” En hij, Brinkman, beschouwde het als zijn maatschappelijke opgave en zijn politieke verantwoordelijkheid om te doen wat mogelijk was om dat te voorkomen. Complimenten alom.

Sigaar

Slechts één addertje schuilde er onder het gras. En dat was de financiering van het fonds. Het budget voor het fonds kwam uit de reclame­inkomsten. Het Stimuleringsfonds was daarmee voor de omroep in zekere zin een sigaar uit eigen doos, het werd verder vooral ervaren als een motie van wantrouwen tegen de ver­schillende zendgemachtigden, die toch zeker zelf wel in staat waren om culturele programma’s te maken of te laten maken, en die zich de vernederende gang langs fondscommissies en een fondsbestuur om wat nota bene hun eigen geld was, maar al te graag hadden bespaard. Dit leed is in de loop der jaren wel gesleten maar nooit helemaal vergeten.

Achteraf gezien had het fonds daarom beter uit de cultuurbegroting of gelijkelijk uit de cultuur­ en uit de mediabegroting gefinancierd kunnen worden. Dat de omroep een vreemd instrument met omroep­oneigen procedures moest dulden: vooruit. Maar dat zij die bal aan hun been ook nog zelf moesten betalen!

Slordig bestuur

Dit alles ligt inmiddels echter lang, lang achter ons. Zo lang dat de huidige staats­secretaris die verantwoordelijk is voor het mediabeleid en wiens naam mij nu even ontschiet, het zelfs niet nodig vindt om aan de politieke stellingname van de ver­antwoordelijke minister destijds ook maar één woord vuil te maken. Dat leert ons een paar dingen, die wij helaas al wisten.

Allereerst dit. Wij Nederlanders hebben een behoorlijke dunk van hoe het er bij ons aan toe gaat. Feit is echter dat in Nederland – misschien wel juist daardoor – heel vaak heel slordig wordt bestuurd. In het openbaar bestuur geldt de juridische regel dat je maatregelen ongedaan maakt op dezelfde wijze als waarop je zo’n maat­regel hebt ingevoerd. Het intrekken van een wet vereist een wettelijke procedure en dus ook de daarbij horende argumenta­tie. Op lager niveau geldt dat ook voor het Stimuleringsfonds, inmiddels Mediafonds genoemd. Dat was niet alleen een besluit en een budget, dat was allereerst een redenering, een stellingname. En wij, bur­gers, hebben het recht om te horen, en die staatssecretaris – waarvan de naam mij nog steeds maar niet te binnen wil schieten – heeft de politieke plicht om uit te leggen waarom hij vindt dat wij dat fonds voort­aan kunnen missen. Temeer omdat alles erop wijst dat het niet gaat om de manier waarop het fonds de afgelopen tijd zijn werk heeft gedaan maar om de functie die het vervult.

Geen misverstand: de staatssecretaris heeft het volste recht om met zijn verre voorganger van mening te verschillen en zo’n fonds op te heffen, anders in te richten, ergens anders onder te brengen, wat dan ook. Maar niet zonder dat te motiveren en toe te lichten. En als hij dat dan nog steeds niet doet of hooguit op minimale manier, nog nèt juridisch te verantwoorden? Dan weten we helaas het tweede ding dat we al wisten, namelijk dat noch deze staats­secretaris, noch dit kabinet in dit geval beseft waar men mee bezig is. Zij doen maar wat. Zij zijn procedureel laks omdat zij inhoudelijk incompetent zijn. Zij doen maar wat om bestuurlijke daadkracht uit te stralen. En slopen daarbij bij voorkeur de draagmuren van het gebouw dat zij preten­deren op te knappen. En als de boel dan op een gegeven ogenblik naar beneden komt? Ach, shit happens, nietwaar?

Exception culturelle

Recent werd door Frankrijk nog weer eens een groot nummer gemaakt van de exception culturelle. Dat was bij de voorbereiding van de onderhandelingen tussen de EU en de VS over vrij handelsverkeer. Frankrijk wilde ook in dit geval een uitzondering voor zijn audiovisuele sector. In een paar woor­den samengevat: De VS hebben een grote binnenlandse markt die ruimschoots moge­lijkheden biedt om audiovisuele producties af te schrijven. Tegen prijzen waarmee pro­ducties van elders niet kunnen concurre­ren, worden die producten dan vervolgens afgezet in het buitenland, met als gevolg dat productiecapaciteit daar verdwijnt en er op

de tv en in de bioscopen binnen de kortste keren bijna alleen nog Amerikaanse series en Amerikaanse films zijn te zien.

Frankrijk probeert die ontwikkeling op twee manieren te keren. Namelijk door de eigen productie te stimuleren – dat doen andere landen waaronder Nederland, ook – maar bovendien door een quotaregeling die maximum grenzen stelt aan het aandeel Amerikaanse producties in publieke verto­ningen en minimum grenzen aan het aan­deel Franse en Europese producties. Om op die manier het Franse publiek in staat te stellen ook kennis te nemen van verbeeldin­gen van onze wereld en ons leven die niet uit Amerika komen. Zover gaan de meeste andere landen niet.

Parmantige kortzichtigheid

Los van de vraag of wij ook voor zo’n systeem zouden moeten kiezen, en zo ja, in welke mate en op welke manier: het is iets waarvoor je bewondering kunt hebben, dat niet aflatende, hardnekkige doorzettings­vermogen waarmee Frankrijk nu al decennia lang, of links aan de macht was of rechts, het leerstuk van de exception cul-turelle uitdraagt. Je mag van Frankrijk, van Fransen en van Franse politici vinden wat je wil, maar één ding hebben zij daar begre­pen: dat je in bepaalde gevallen in de poli­tiek en dus ook in de cultuurpolitiek over een lange adem moet beschikken om din­gen te bereiken. Culturele media producties maken van hoge kwaliteit bijvoorbeeld. Het duurt jaren om zover te komen. Maar in een mum van tijd is alles weg.

Het Mediafonds wordt opgedoekt. Dan kun je er gif op innemen dat morgen of overmorgen ‘creatieve industrie’ prioriteit wordt. Dat klinkt beter, moderner. Bovendien weet niemand wat er precies mee wordt bedoeld. Daar willen wij dan gewoon wereldwijd leidend in worden. En in één moeite door winnen wij dan voortaan ook altijd bijna het songfestival.

Het is de parmantige kortzichtigheid van politici en het politieke bedrijf die in het geval van de voorgenomen opheffing van het Mediafonds het meeste steekt. Niet vanwege het geld maar vanwege de functie die wordt zoekgemaakt, stukgemaakt zelfs. Een functie die ooit met zorg was aangebracht.

Fondsje op, fondsje neer. Moet kunnen. “God zegene de verantwoordelijke autori­teiten. Als ’t kan een beetje hardhandig.”

Thije Adams is voormalig directeur Algemeen Cultuurbeleid en directeur Internationale Betrekkingen van het ministerie van OCW.

Jan Kassies. Foto Rob Bogaerts / Anefo

8 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 11: 609 cultuur en media #14

There’s an app for that Silicon Valley lost alle wereldproblemen op. Het leven wordt zonnig, vreedzaam, schoon. Een pleidooi voor twijfel. Door Evgeny Morozov gastspreker bij het jubileum van het Mediafonds

‘When your heart stops beating, you’ll keep tweeting’ (‘Als je hart stopt met klop­pen, blijf je tweeten’) luidt de geruststel­lende slogan die bezoekers verwelkomt op de website van LivesOn, een binnenkort op te starten dienst die belooft namens jou tweets te zullen blijven versturen, zelfs als je bent overleden. Door je eerdere tweets te analyseren leert de dienst iets ‘over jouw voorkeuren, smaak en taalgebruik’ en voegt een persoonlijke touch toe aan al die automatisch samengestelde schrijfsels vanuit het hiernamaals.

LivesOn zou een grap kunnen blijken te zijn of – om allerlei redenen – kunnen uitgaan als een nachtkaars, maar als idee onderstreept het de dominante ideologie van Silicon Valley vandaag de dag: wat kán worden ondermijnd móet worden ondermijnd – zelfs de dood. Barrières en hindernissen, alle dingen die kunst matige grenzen opleggen aan de menselijke conditie, worden met groot enthousi­asme opgeblazen. Superhuman, nog een mysterieuze startup die iedere comedy­show zou kunnen verlevendigen, belooft

– zoals de medeoprichter het onlangs for­muleerde – een ongespecificeerde dienst die ‘mensen helpt supermenselijk te wor­den’. Nou ja, in ieder geval waren ze wel zo netjes om het niet ‘Der Übermensch’ te noemen.

Zwakheden

De recente discussies over Twitter­revoluties of de invloed van het internet op de cognitieve vermogens zijn grotendeels voorbijgegaan aan het feit dat de tech­nofiele goeroes en futuristen van Silicon Valley aan een queeste zijn begonnen om de ultieme stoplap te ontwikkelen voor alle nare tekortkomingen van de mens. Als zij hun zin krijgen, kunnen alle individuele zwakheden worden aangepakt. Idealiter zouden technologische oplossingen derge­lijke zwakheden zelfs achterhaald maken.

Zelfs de verveling lijkt aan zijn laatste stervensfase te zijn begonnen: designers in Japan hebben een manier gevonden om van onze treinreizen één groot plezier te maken. Met behulp van een iPhone, een projector, een GPS­module en Microsofts Kinect motion sensor, stelt hun apparaat trein­

reizigers in staat nieuwe objecten toe te voegen aan wat zij ‘buiten’ zien, ‘waar­door het sombere landschap in hun trein­raampjes wordt verlevendigd’. Dit kan een grote hit worden in Noord­Korea, en niet alleen in treinen.

Als je de neiging hebt om dingen te vergeten, wil Silicon Valley je een app geven waarmee je je alles kunt herinneren. Als je zo nu en dan om bepaalde zaken heen draait om aan je botsende verplichtingen als ouder, vriend of collega te voldoen, kan een andere app tegenstrijdigheden in je gedrag opmer­ken en je gespreksgenoten informeren of je de waarheid vertelt. Als je je onprettig voelt, omdat je mensen en dingen tegen­komt waar je niet van gediend bent, kan nog een andere app je dat ongemak bespa­ren door ze onzichtbaar te maken.

Zonnig, vreedzaam en schoon: met Silicon Valley aan het roer zou ons leven één lange Californische snelweg worden.

Beslissingen

Een maand geleden toonde Randi Zuckerberg, de vroegere marketing director van Facebook, zich enthousiast over een

Sergey Brin presenteert Google Glass, juni 2012. Foto Ariel Zambelich / Wired

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 9

Page 12: 609 cultuur en media #14

trendy app waarmee je ‘iedere beslissing in je leven kunt crowdsourcen’. De app, genaamd Seesaw, stelt je in staat je vrienden onmiddellijk om advies te vragen over allerlei zaken: welke trouwjurk je moet kopen, welke latte je moet bestellen, en binnenkort wellicht welke politieke kandi­daat je moet steunen.

Seesaw geeft een interessante draai aan de manier waarop we nadenken over feedback en mislukkingen. Het was altijd zo dat we dingen kochten om indruk te maken op onze vrienden, in het volle besef dat onze aankopen ze misschien niet zou­den aanstaan. Nu is deze logica omgedraaid: als iets indruk maakt op onze vrienden, kopen we het. De risico’s van een afwijzing zijn geminimaliseerd; we weten vantevoren hoe veel Facebook­’likes’ onze beslissingen gaan opleveren.

Voor Jean­Paul Sartre, de existentialisti­sche filosoof die de pijn van het nemen van beslissingen als de essentie van de verant­woordelijkheid zag, is geen plaats in Silicon Valley. Wat hun bijdrage ook moge zijn aan onze ‘rijpheid’ als mensen, beslissingen brengen ook pijn met zich mee en – gecon­fronteerd met de keuze tussen rijpheid en pijn­minimalisering – heeft Silicon Valley voor het laatste gekozen, wellicht als het resultaat van zo’n snel opinieonderzoekje.

De enige uitzondering op deze pijn­minimaliserings­regel is wanneer de pijn – of althans het ongemak – moet worden toegebracht om ervoor te zorgen dat we ons eerlijk en consistent gedragen.

Vergeetachtigheid

Neem Google Glass, de gehypete ‘slimme bril’ van Google, die automatisch snap­shots kan maken van alles wat we zien en die opslaat voor het nageslacht. Voor sommigen kan dit eindelijk het probleem van de vergeetachtigheid oplossen, een lang gekoesterde ambitie van veel geeks. Zij hebben ook heel kleine camera’s ontwik­keld, die op de revers van een jasje kunnen worden gedragen om op gezette tijden foto’s te maken van de dingen om ons heen.

Dit idee van het doen verdwijnen van de vergeetachtigheid werd naar voren gebracht door de visionaire computer­wetenschapper van Microsoft, Gordon Bell, in zijn zeer provocerende boek uit 2009 (geschreven in samenwerking met Jim Gemmell): Total Recall: How the E-Memory Revolution Will Change Everything. Bell beloofde dat nieuwe opname­technologieën ons zouden voorzien van ‘toegenomen zelf­inzicht, het vermogen om ieders leven in ieder Proustiaans detail te herbeleven, en de vrijheid om ons minder te herinneren en meer creatief na te denken’. (Helaas is ‘Proustiaans’ niet bepaald een toepasselijke

toevoeging: de schrijver was feitelijk tegen wat hij een ‘eenvoudige cinematografische visie’ noemde, omdat hij bang was dat die het geheugen zou behandelen als niets dan een verzameling feiten, in plaats van als een complex spel van zintuigelijke ervaringen en verhalen).

Lof der tegenstrijdigheid

Volgens Bell kunnen deze altijd ‘aan’­staande opnameapparaten ons bewust maken van onze eigen fouten, onze tegen­strijdigheden, en de vele leugens die wij onszelf en anderen vertellen. “Succesvolle mensen schrikken niet terug voor een eer­lijke opname”, schreef hij. “Stel dat je door­krijgt wat de werkelijke hoeveelheid tijd is die je met je dochter doorbrengt, in plaats van het rooskleurige beeld dat je daarvan schetst. Of dat je ogen worden geopend voor hoe kwetsend je je hebt uitgelaten in een gesprek”. Doctor Freud, maak kennis met de i­Freud!

Dit klinkt leuk in theorie, maar in de echte wereld grenst deze zoektocht aan het tirannieke. In zijn briljante essay In Praise of Inconsistency (‘Lof der tegenstrijdig­heid’), in 1964 gepubliceerd in het blad Dissent, heeft de Poolse filosoof Leszek Kolakowski betoogd dat, gezien het feit dat we regelmatig worden geconfronteerd met gelijkwaardige alternatieven, zodat pijn­lijke ethische reflectie gevraagd wordt, het inconsistent­zijn de enige manier is om te voorkomen dat je een doctrinaire ideoloog wordt die vasthoudt aan een algoritme. Volgens Kolakowski is absolute consistentie identiek aan fanatisme.

“Het geslacht van de twijfelaars en de zwakken (...) van degenen (...) die geloven in het vertellen van de waarheid, maar in plaats van tegen een beroemd schilder te zeggen dat zijn schilderijen kladderwerk zijn, hem uitbundig prijzen”, zo schreef Kolakowski, “dit geslacht der inconsisten­ten is nog steeds een van de voornaamste redenen dat we mogen hopen op het duur­zaam voortbestaan van het menselijk ras”. Als het doel van de confrontatie met de eigen inconsistentie is ons consistenter te maken, valt hier weinig te vieren.

Maar slimme brillen zouden zo veel méér kunnen doen! Waarom zouden we

verontrustende beelden die ons plagen als we op weg zijn naar ons werk niet wegmasseren? Vorig jaar beschreef de technologie­voorspeller Ayesha Khanna zelfs slimme contactlenzen die daklozen uit beeld zouden kunnen laten verdwijnen, ‘zodat ons basisgevoel wordt verbeterd’, en ons leven ongetwijfeld veel genietbaarder zou worden. Op een bepaalde manier is dit een goede oplossing voor het daklozenpro­bleem – tenzij je natuurlijk zelf een dakloze bent. In dat geval zou Silicon Valley je een veel te dure bril in de maag splitsen die je de straten als ‘thuis’ zou laten voelen. Om met een reclamefilmpje voor de sjieke televisies van Samsung te spreken: ‘Reality. What a letdown’ (‘De werkelijkheid, wat een teleurstelling’).

Solutionisme

Al deze pogingen om de beproevingen van het menselijk bestaan te verlichten, kunnen Silicon Valley als paradijselijk in de oren klinken. Maar voor de rest van ons zullen ze eerder de hel op aarde worden. Zij worden gemotiveerd door een doordringende en gevaarlijke ideologie, die ik ‘solutionisme’ noem: een intellectuele aandoening die problemen als problemen herkent, aan de hand van slechts één criterium: of ze ‘oplos­baar’ zijn met een mooie, schone, techno­logische oplossing. Op die manier worden vergeetachtigheid en inconsistentie ‘pro­blemen’, louter omdat wij over de middelen beschikken om er vanaf te komen – en niet omdat we alle filosofische voors en tegens tegen elkaar hebben afgewogen.

‘Solutionisten’ beperken zich niet tot het oplossen van de problemen van individuen; zij willen net zo graag de problemen van instituties oplossen. Startups met gemeen­schapszin zoals Ruck.us, dat mensen helpt politieke bewegingen op te richten en zich erbij aan te sluiten, proberen voorbij te gaan aan het conventionele partijensysteem en individuen in staat te stellen politiek te bedrijven zonder enige bemiddeling door instituties, op basis van het uitgangspunt dat de enige reden dat we in het verleden een vertegenwoordigende democratie no­dig hadden, was gelegen in het feit dat de communicatiekosten te hoog waren. Nu de digitale technologieën de kosten van participatie hebben verlaagd, kunnen poli­tieke partijen de dodo achterna en ad hoc worden vervangen door online­groepen van betrokken burgers. De voorgestelde, door het internet gestuurde ‘oplossing’ wordt niet aan ons verkocht op basis van de inhe­rente verdiensten ervan – daarvan horen we heel weinig – maar eerder op grond van de nadelen van het bestaande systeem, of dat nu verdeeldheid is of moddergooierij.

De solutionisten vergissen zich, omdat

De dominante ideologie van Silicon Valley:

wat kán worden ondermijnd móet

worden ondermijnd – zelfs de dood

10 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 13: 609 cultuur en media #14

ze de problemen die ze aanpakken eerder veronderstellen dan onderzoeken. Door de digitale hamers van Silicon Valley gaan alle problemen er bij voorbaat uitzien als spijkers, en alle oplossingen als apps.

Digitale menslievendheid

Een dergelijke neiging maakt het moei­lijker om te onderkennen dat niet alle problemen problemen zijn, en dat de problemen die echte problemen blijken misschien vragen om lange, duurzame, institutionele antwoorden, en niet om snelle technologische oplossingen die voortkomen uit ‘hackatons’, of om viral video’s die Oegandese strijdheren alsnog tot onderwerping moeten bewegen.

Silicon Valley draagt dit solutionisme merkwaardig genoeg graag zo veel moge­lijk uit. De meest succesvolle bedrijven doen zich voor als digitale equivalenten van Greenpeace en Human Rights Watch, en niet van Wal­Mart of Exxon Mobil. “In de toekomst”, zegt Eric Schmidt, de bestuurs­voorzitter van Google, “zullen mensen minder tijd spenderen aan het aan het werk krijgen van technologie … Als we dit goed doen, denk ik dat we alle problemen van de wereld kunnen oplossen”.

Mark Zuckerberg van Facebook valt hem bij: “Er zijn veel grote problemen in de wereld die moeten worden opgelost, en als bedrijf proberen we een infrastructuur te bouwen waarmee we een aantal van die problemen kunnen oplossen”. Zoals hij opmerkte in de oorspronkelijke brief van Facebook aan potentiële beleggers: “We staan ’s ochtend niet op met als voornaam­ste doel geld te verdienen”. Zulke digitale menslievendheid heeft ten doel externe goodwill te kweken en intern het moreel op te vijzelen. Het redden van de wereld zou immers de prijs kunnen zijn die je bereid bent te betalen voor de vernietiging van ie­ders privacy. Een filantropische missie zou jonge, idealistische werknemers ervan kun­nen overtuigen dat ze hun levens niet ver­kwisten aan het verleiden van goedgelovige consumenten om op advertenties te klikken voor nutteloze producten. Silicon Valley en Wall Street jagen op hetzelfde talent, en door te pretenderen de problemen van de wereld te kunnen oplossen, hebben techno­logiebedrijven iets te bieden dat Wall Street niet heeft: een sociale missie.

De ideologie van het solutionisme is dus van cruciaal belang om Silicon Valley te helpen zijn imago in stand te houden. De technologische pers – samen met de meme­hustlers van de TED­conferenties – is maar wat graag bereid om iedere solutionistische onderneming te promoten. Africa? There’s an app for that (‘Afrika? Daar is een app

voor’) luidt een kop op de website van de Britse editie van Wired. Kan iemand die app even aan de Wereldbank lenen? Vervelend genoeg is voor het redden van de wereld doorgaans het gebruik van de diensten van Silicon Valley nodig. Zoals Zuckerberg het in 2009 verwoordde: “De wereld zal er beter van worden als je méér met anderen deelt”. Waarom zou je de eerlijkheid hiervan in twijfel trekken?

Als technologiebedrijven klagen dat onze kapotte wereld moet worden ge­repareerd, zou onze eerste impuls moeten zijn om te vragen: hoe weten we dat onze wereld kapot is op de manier dat Silicon Valley beweert dat zij dat is? Hoe zit het als de technici het mis hebben en frustratie, inconsistentie, vergeetachtigheid en mis­

schien zelfs verdeeldheid de krachten zijn die ons vormen tot de complexe sociale actoren die wij zijn?

“Ik zou willen dat technici zouden gaan beseffen dat, om een technicus te zijn, het niet volstaat om een technicus te zijn”, schreef de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset in 1939. Gezien de culturele en politieke relevantie van Silicon Valley – van onderwijs tot uitgeverij, en van muziek tot transport – is het beslist de moeite waard dit advies ter harte te nemen. Vraag het maar aan je vrienden op Seesaw.

Dit artikel is een bewerking van The Perils of Perfection, verschenen in de New York Times, maart 2013. Vertaling: Menno Grootveld

EVGENY MOROZOV

Evgeny Morozov (1984) geldt als een

vooraanstaande ‘internet-scepticus’.

Hij werd geboren in Wit-Rusland en

studeerde in Bulgarije en Berlijn. Na

zijn afstuderen kreeg hij een baan bij

de Open Society Foundations (opge-

richt door George Soros) die nieuwe

technologie inzet om de democratie in

voormalige communistische landen in

Oost-Europa te versterken. In Moldavië

zag Morozov dat het web 2.0 mensen er

daadwerkelijk toe aanzette om de straat

op te gaan en actie te voeren tegen het

totalitaire regime. Hij was één van de

eersten die het woord ‘Twitterrevolutie’

gebruikten.

In de loop van de tijd werd Morozov

echter steeds sceptischer. Het internet

en social media waren belangrijke mid-

delen in het aanwakkeren van democra-

tische bewegingen, maar Morozov zag

dat de autoritaire regimes het net zo

handig gebruikten voor onderdrukking

en opsporing van kritische burgers, en

voor het verspreiden van nationalistische

propaganda.

In 2011 schreef hij The Net Delusion:

The Dark Side of Internet Freedom,

waarin hij de triomfantelijke stemming

over de revolutionaire kracht van inter-

net en sociale media bekritiseert.

Onlangs verscheen zijn tweede boek,

To save Everything, Click Here, waarin hij

betoogt dat nieuwe technologie niet de

oplossing voor alles is, zoals vaak wordt

gedacht. Hij wijst op het verschijnsel van

internet-oogkleppen, de steeds sterker

wordende trend om alle politieke en

sociale veranderingen te zien binnen het

domein van het internet. Zoals hij hier-

naast schrijft: ‘Door de digitale hamers

van Silicon Valley gaan alle problemen er

bij voorbaat uitzien als spijkers, en alle

oplossingen als apps.’ Morozov noemt

die neiging ‘Solutionism’: ze maakt het

moeilijk om te onderkennen ‘… dat

problemen die echte problemen blijken

misschien vragen om lange, duurzame,

institutionele antwoorden, en niet om

snelle technologische oplossingen.’

Morozov schrijft voor verschillende

kranten, waaronder The New York Times,

The Economist, The Wall Street Journal

en de Financial Times. Zijn veelgelezen

column in Slate wordt overgenomen

door het NRC, El Pais, Corriere della Sera,

Frankfurter Allgemeine Zeitung en veel

andere kranten. Hij werkt op dit moment

in Harvard aan een proefschrift.

Op het 25-jarig jubileum van het

Mediafonds op 10 oktober zal Morozov

ingaan op zijn laatste boek en spreken

over het thema onafhankelijkheid.

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 11

Page 14: 609 cultuur en media #14

Column Lichtvoetigheid in documentaires lijkt iets waar niet

iedereen op zit te wachten. Zo krijg ik bij bijna alle

subsidieaanvragen in de bijbehorende brief de

opmerking dat de commissie weliswaar mijn plannen

bijzonder vindt, maar zich wel zorgen maakt of de

hoofdpersonen niet belachelijk worden gemaakt.

Toen mijn documentaire Pretpark Nederland op het

Nederlands Film Festival in première ging, zat ik

samen met alle hoofdrolspelers gespannen in de

zaal. Natuurlijk wist ik dat de film ook humoristische

elementen had, maar over het geheel genomen had ik

toch vooral gepoogd een film te maken die iets bloot

zou leggen over het kuddegedrag van de Nederlander

en de marketeers die bedenken wat er allemaal zo leuk

te organiseren valt voor hun gewillige landgenoten.

De citymarketingdeskundige van de gemeente

Zutphen die, om deze stad definitief op de kaart te

zetten, de leus ‘Zoom in op Zutphen’ had bedacht, zat

samen met zijn moeder in de zaal. Na afloop kwam hij

ietwat geschokt naar me toe. “Begrijp jij nou waarom

iedereen zo moest lachen als ik in beeld was ?” vroeg

hij aan mij. “Is er iets wat u doet of zegt in de film waar

u niet 100% achterstaat?” was mijn vraag aan hem. Zijn

antwoord wist ik natuurlijk al, want dat geldt eigenlijk

voor alle mensen in mijn films.

Ik geef ruim baan aan hun eigen bespiegelingen op

hun leven en welzijn. Ik focus in mijn films op mensen

die stappen durven zetten in hun leven. Of die stap

uiteindelijk lukt, en of het een zinvolle stap is, doet

er dan eigenlijk niet toe. In die zin maakt het me niet

uit of je een geslachtsoperatie wil ondergaan, aan je

angststoornis gaat werken, lid wordt van wandelclub

de Berggeiten of probeert een lokaal Chocoladefestival

op te pimpen. Dat kijkers daar plezier om hebben is

nooit een doel op zich voor mij. Eerlijk gezegd hoop

ik juist dat het ze inspireert om hun eigen leven eens

bij de kladden te grijpen. En vind ik dat ze stikjaloers

mogen zijn op eigenzinnige landgenoten die hun eigen

gang gaan en zich weinig aantrekken wat de buren

ervan zullen vinden.

Er hangt iets van dedain rond lichtvoetigheid in

documentaires. Alsof je pas een echte documentaire

gemaakt hebt als ie zich afspeelt in verre landen, een

heftig onderwerp heeft en je veelvuldig gebruik maakt

van piep-jan-knormuziek. Een film is interessant als-ie

geselecteerd is voor een festival in de Oekraïne. En dan

maakt het weer niet uit hoe veel of weinig mensen hem

in Nederland bekeken hebben.

Bij iedere film die ik maak onderzoek ik in de research-

fase wat de beste vorm en toon zal zijn om het

onderwerp zo invoelbaar mogelijk te maken. En soms

kies ik dan voor een lichtvoetige benadering.

Mensen spreken me wel eens aan: “Wat zul jij veel

lachen tijdens de opnames”. Maar eerlijk gezegd:

ik lach zelden tijdens opnames. Ik ben vooral erg

geconcentreerd bezig met de techniek van het

opnemen, het voorspellen van mogelijke situaties die

kunnen ontstaan. Ben vooral bezig om de crew en de

hoofdpersonen tot bloei te laten komen. In die zin is

er dan ook geen enkel verschil of je een documentaire

maakt over dementie of een film over het al dan niet

bestaan van kabouters.

Eén keer heb ik me gewaagd aan een onderwerp dat

expliciet ging over humor. In de documentaire

Erop of Eronder schets ik een portret van de stand-up

comedians van de Comedytrain. Na wekenlang rond-

gehangen te hebben in de kelder van het Hilton hotel

waar ze dagelijks optreden kwam ik tot de conclusie

dat het vak van comedian erg eenzaam is. Ik was vooral

onder de indruk van de mannen die achter in de zaal

stonden te wachten voordat ze op moesten. Tobbende

jonge mannen met een zwetend voorhoofd, gepijnigd

door nieuw verzonnen grappen en zorgelijk over de

clou. Ze raakten bevangen van de zenuwen omdat de

collega comedians die voor hen optraden veel succes

hadden. Of juist niet. Ik besloot me in die film volledig

op die onzekere mannen te storten en om de kijker niet

al te veel daarvan af te leiden besloot ik ook dat er in

de film geen enkele goede grap verwerkt zou worden.

Resultaat was een ontroerende documentaire maar ook

een teleurgestelde omroep en teleurgestelde komieken.

De omroep vreesde dat kijkers massaal zouden weg

zappen bij het gebrek aan grappen en de komieken

hadden gehoopt dat de documentaire bij zou dragen

aan hun doorbraak naar een groter publiek. Sindsdien

heb ik humor als onderwerp uit mijn lijstje geschrapt.

Als stijlmiddel zal ik het ooit wel weer eens toepassen.

Michiel van Erp is regisseur.

Michiel van Erp Lichtvoetigheid

Still uit Pretpark Nederland

Op 12 oktober begint Cinekid. Twee vooraanstaande schrijvers geven alvast hun opinie over wat jeugdtelevisie eigenlijk tot goede jeugdtelevisie maakt.

12 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 15: 609 cultuur en media #14

Asperges...CINEkID Wie het woord ‘poep’ kan schrijven tovert al gauw een glimlach op het gezicht van kinderen. Moet je met dat niveau genoegen nemen? Door Ted van Lieshout

Met heel veel liefde en genoegen heb ik vanaf respectievelijk 1984 en 1988 geschreven voor de kinderprogramma’s Sesamstraat en Het Klokhuis. Toen ik bij Het Klokhuis begon bestond de schrijvers­stal uit de leden van het vermaarde Schrijverscollectief, dat ook onder meer De Stratemakeropzeeshow had gemaakt, en ik was er trots op dat ik naast onder anderen Willem Wilmink, Karel Eykman en Jan Riem aan een programma mocht werken.

Maar door de jaren heen veranderde het beleid. Enerzijds omdat er steeds meer bezuinigingen werden opgelegd en ander­zijds omdat de redactie overging in andere handen. Daarbij werd duidelijk dat er een verschil van mening was gaan ontstaan over wat goede televisie is. Dat ging verder dan een kwestie van smaak. Het belang van kijk­cijfers werd groter en daarmee kwam de kwaliteit onder druk te staan. Door het pro­gramma meer te sturen in de richting van de smaak van wat jongere kinderen werd

gehoopt de teruglopende kijkcijfers tegen te gaan. We moesten ons minder richten op wat wij zelf mooi vonden en meer op wat de redactie dacht dat kinderen aansprak. Met als gevolg dat steeds meer scènes van mij werden afgekeurd en vervangen door andermans scènes, niet zelden over poep en pies, en niet zelden geschreven door de redactieleden zelf.

Gaandeweg werden de auteurs met ruime ervaring in het schrijven voor kinderen één voor één vervangen door schrijvers die hun sporen hadden verdiend in de wereld van de kleinkunst. Het niveau duikelde, in mijn ogen, terwijl de redactie van mening was dat het juist steeg.

Bij mij steeg de ergernis, omdat niet zelden een telefoongesprek waarin werd meegedeeld dat een scène was afgewezen als volgt verliep:“Je scène is helaas afgekeurd.”“Waarom dan? Wat is er mee mis?”“We vinden hem gewoon niet zo goed.”

“Wat kan ik eraan verbeteren zodat jullie hem wel goed vinden?” “Dat is moeilijk te zeggen. Van mij had­ie wel door gemogen, maar de andere redactieleden wilden het niet.” “Wat was hun bezwaar dan?”“Ja, dat weet ik niet precies.”“Kan dan een van de andere redactiele­den mij bellen om het uit te leggen?”“Nee, want de contactpersoon naar de schrijvers toe ben ik.”Toen was de lol er op een gegeven moment wel af.

Bij Sesamstraat deed zich iets vergelijk­baars voor. Toen ik er begon zwaaide Aart Staartjes de scepter over de schrijversstal. Hij kocht een scène aan of hij deed het niet, maar áls hij hem aankocht, dan was de con­sequentie dat de acteurs de scène speelden zoals die geschreven was. Naar verluidt had hij daarmee een einde gemaakt aan de gewoonte van de acteurs om scènes aan te passen aan de eigen educatieve inzichten, hetgeen geleid had tot eindeloze discussies over hoe je tv moet maken voor kinderen.

Toen Aart Staartjes plaatsmaakte voor de jongere garde, trad een generatie jonge vaders aan die – zo was althans mijn indruk – bij elke scène keken of die wel geschikt was voor hun eigen kindje. Dat is een hachelijke graadmeter! Het betekende een enorme inperking van de mogelijk­heden van schrijvers, omdat een scène niet

Aart Staartjes op de set van De Stratemakeropzeeshow, 1973. Fotoarchief Beeld en Geluid

Asperges en zoete koekOp 12 oktober begint Cinekid. Twee vooraanstaande schrijvers geven alvast hun opinie over wat jeugdtelevisie eigenlijk tot goede jeugdtelevisie maakt.

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 13

Page 16: 609 cultuur en media #14

meer werd beoordeeld op kunstzinnige kwaliteit, maar op ouderlijke goedkeuring. Ondeugende scènes – en die schreef ik nogal veel – mochten alleen (ik chargeer een beetje) als de boosdoener in de scène werd terechtgewezen. Ik moest een brave schrijver worden en dat lag niet in mijn aard.

Daarbij kwam dat de omroep de contrac­ten in het nadeel van de auteurs veranderde. Voor mij betekende het in concreto dat ik zonder expliciete toestemming van de omroep mijn eigen teksten niet meer zou kunnen publiceren, terwijl mijn hoofd­beroep het schrijven van boeken is! Ik had dan ook geen keuze en moest ophouden met het schrijven van versjes en liedjes voor het programma. Ik vind dat scenarioschrijvers recht hebben op billijke contracten waarbij ze zich hard kunnen en mogen maken voor hun belangen.

Het opvallende is dat ik nooit meer gevraagd ben om iets voor televisie te schrijven. Niet

omdat ik op een zwarte lijst zou zijn gezet of zo – en naar mijn overtuiging ook niet omdat ik een slechte scenarioschrijver ben – maar mogelijk wel doordat de opvat­ting heeft postgevat dat iederéén wel kan schrijven voor kinderen. Wie het woord poep kan schrijven tovert al gauw een glim­lach op het gezicht van kinderen, dat is niet zo moeilijk. Maar moet je met dat niveau genoegen nemen? Zelf ben ik van mening dat het helemaal niet nodig is om marktge­richt te denken en dus scènes te schrijven die bedoeld zijn om kinderen te behagen. Kinderen leren nooit asperges eten als ze alleen maar friet krijgen. Ik vind dat je kinderen moet geven waar ze juist níét zelf om vragen, omdat ze op die manier kennismaken met wat anders dan wat ze al kennen.

Iets schrijven waarvan kinderen nog níet weten wat ze ervan moeten vinden is een kunst, en dat krijgen kinderen onder invloed van niet­gespecialiseerde schrijvers,

de kijkcijfers en de commercie in onvol­doende mate aangereikt. Kinderen hebben net zo goed als volwassenen recht op hun aandeel in de kunst en cultuur, ook al vra­gen ze er zelf niet om. Juíst omdat ze er zelf niet om vragen. Kinderen hebben in het al­gemeen nog geen kader waarin ze kwaliteit kunnen of willen afwegen; generaliserend gezegd kijken ze wat ze leuk vinden en wat ze niet leuk vinden laten ze schieten. Kinderen vragen in de regel alleen wat ze al weten, wat ze al kennen en wat ze al willen; het is onze verantwoordelijkheid als volwassenen om de horizon van kinderen te verbreden. Denken dat kinderen geen behoefte hebben aan niveau en kwaliteit, is kinderen opzettelijk klein houden; ze niet laten proeven van de rijkdom van kunst en cultuur omdat ze toch niet weten wat ze missen, is opvoeden in armoede. Ted van Lieshout is schrijver, dichter, scenarist en beeldend kunstenaar.

...zoete koekCINEkID In een poging een pakkend betoog over jeugdtelevisie te schrijven, besluit film- en theatermaker Job (35) een interview te organiseren met een jongen uit zijn straat. Hieruit moet een visie gedestilleerd worden op de toekomst van jeugdtelevisie bij de publieke omroep. Door Job Raaijmakers

Het is middag. Job loopt naar de keuken, pakt de waterkoker die kookt en giet het water in een pot. Hij laat een theezakje in het water glijden, grijpt zoete, kleurige koekjes (waarvan hij vermoedt dat een kind ervan houdt) en zet het geheel op de tafel naast zijn opnameapparatuur. Hij gaat zitten, pakt een pen en een notitie­blok. Hij denkt. Hij probeert zijn eigen (voor)oordelen te parkeren om zo blanco mogelijk het interview in te gaan. De bel gaat. Hij opent de deur en Boy, een vrolijke, bescheiden jongen (7) staart hem aan.

JOB Hallo Boy. BOY Hoi. JOB Kom binnen. Hou je van koekjes? BOY Meestal wel. JOB Ga zitten. Alles goed?BOY Ik heb niet alles kunnen kijken zoals u vroeg omdat ik

naar een feestje moest.JOB Geeft niet, feestjes moeten ook gebeuren toch? BOY Ja. JOB Je hebt in je leven wel wat tv gekeken toch? BOY Tuurlijk. JOB Perfect. Thee? BOY Ja, lekker. Bedankt. JOB Koekies? Je mag alles opeten. Job start met de opname. Boy start met de koekjes.

JOB Nou, je bent hier omdat ik een kind wil ondervragen over televisie. Jij weet vast veel meer van jeugdtelevisie dan ik.

BOY Ik hoop het.JOB Zeg gewoon alles wat je te zeggen hebt over televisie en

ik vind niets gek. Ok?BOY Ok.JOB Wat kijk jij graag? BOY Z@pp, Nickelodeon en muziekprogramma’s.JOB Welk programma bijvoorbeeld?BOY Voice Kids. Dansprogramma’s, Vrijland, Megamindy –JOB Megamindy? Echt? BOY Leuk programma, goeie acteurs.JOB Dat meen je niet,toch? Een politiemeid die in een roze pak

slechteriken oppakt, waar gaat dat over???BOY U gaat toch ook naar Batman? JOB Dat is iets anders: Mega Fucking Mindy wordt met

belastinggeld van die Belgische Boeven van Studio 100 gekocht.

BOY Ik vind het erg leuk. Televisie zoals Megamindy, Plop en K3 onderstreept de absurditeit van het bestaan.

JOB Wat? BOY Goed en kwaad zijn twee ruime begrippen die concrete

invulling krijgen in deze series. En het leert ons dat het goede altijd kan overwinnen.

JOB Zijn je ouders nog bij elkaar?

14 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 17: 609 cultuur en media #14

BOY Natuurlijk niet.JOB Hoe kan het goede overwinnen dan?BOY Mijn moeder is blij dat ze van die zeikerd af is en mijn vader

zegt dat ie in tijden niet zulke goede seks heeft gehad. Ik zeg: win­win. In Vrijland behandelen ze ook dat soort dingen. Heeft u dat wel eens gezien?

JOB Ik kan daar echt niet naar kijken. BOY Ik heb je gegoogeld en vrienden van jou werken mee aan

Vrijland. JOB Dat klopt maar ik – BOY – Je hebt er nota bene zelf een rolletje gespeeld: als

tennisscheidsrechter.JOB Umpire. BOY Whatever. Het is een goeie serie die ondanks het kleine

budget met overgave wordt gemaakt. Het gaat over herken­ bare problemen. Op een manier die kinderen aanspreekt.

JOB Een domme manier, die jullie dom houdt. Net als Spangas.BOY Kwaliteitsserie. Eigenlijk voor een oudere leeftijdsgroep

maar ik kijk er al met interesse naar.JOB Met interesse? Je bent 7! Die soap wordt met subsidie

gemaakt! Een slechte soap! De publieke omroep zou toch kwaliteit moeten maken!

BOY Zoals?JOB Wat de VPRO vroeger maakte. Vóór er Z@pp­beleid

bestond, vóór er goedverdienende netmanagers kwamen die er een poldersaus overheen gooien. Programma’s als Theo en Thea, Rembo en Rembo, Purno de Purno, Buurman en Buurman.

BOY Purno en Buurman worden herhaald.JOB WORDEN HERHAALD!!! BOY Ik zou toch geïnterviewd worden of – JOB – De publieke omroep zou geld uit moeten geven aan eigen,

nieuw en origineel drama. En ten eerste alle mensen die boven de Balkenendenorm verdienen moeten ontslaan! Het zou een eer moeten zijn om voor de staat televisie te mogen maken! Je best doen! Omdat het kan! Niet om te scoren, maar om te kietelen!

Boy steekt een sigaret op.BOY Wat voor televisie wordt er nu gemaakt dan? Kijk je wel

eens?JOB Ik heb alles gezien en IK HAAK AF!! Het zijn allemaal zoete

taartjes die braaf op maat voor de kinderen worden gemaakt. Geen moeite. Geen bijzonderheden. Niks wrangs!

BOY Ben je zelf een haar beter? JOB Ik maak voorstellingen die ergens over gaan. Werk mee aan

filmproducties die ergens over gaan.

BOY Je doet reclames die nergens over gaan. Je speelt matige bijrollen in series waarvan je vindt dat ze nergens overgaan.

JOB Zodat ik die voorstellingen kan blijven maken. Bovendien word ik afgewezen voor interessante rollen omdat produ­ centen moeten scoren met bekende namen voor kijkcijfers.

BOY Ach wat zielig. JOB Het gaat niet over mij. Het gaat over al die bagger. Er zou

meer spannends gemaakt moeten worden. Ik ben niet in de positie om –

BOY – Maar om nou te zeggen dat je je best doet? Kijk nou naar deze koekjes. Je hebt het over televisie als ’zoete taartjes voor kinderen‘ en jij komt aanzetten met deze felgekleurde koekjes. Hoe makkelijk wil je het me maken?

JOB Ik dacht dat je dat lekker zou vinden.BOY ‘Geen moeite. Geen bijzonderheden. Niks wrangs.’ Je meet

met twee maten. JOB Touché. BOY Moeten volwassenen ons opvoeden of vermaken met

televisie? JOB Allebei, denk ik. Maar er zijn grenzen. BOY Wij mogen toch zelf bepalen wat we leuk vinden of niet? JOB Niet alles hoeft leuk te zijn, dat is het enige wat ik wil

zeggen. BOY Waarom zet je dan koekjes bij de thee?JOB Omdat dit gesprek inhoudelijk moest worden, dus ik dacht:

ook iets lekkers er bij? BOY Als je vrede wilt, bereid je dan voor op oorlog. Boy drukt zijn sigaret uit in een koekje.JOB Weet je zeker dat je 7 bent? BOY Weet je zeker dat je interviewer bent? JOB Ik ben geen interviewer. Ik wil een artikel dat kietelt over

het gebrek aan durf op televisie.BOY Begin dan zelf door iets spannends bij de thee te serveren.

Een pepertaart? Borreltje erbij? JOB Ik kan niet goed koken. Je bent een kind! STILTEJOB De BBC geeft veel geld uit aan televisie en maakt kwaliteit. BOY Engeland heeft meer geld. En niet iedereen zit op die zoge­

naamde kwaliteit te wachten. Jij kijkt toch ook geen Lingo?JOB Natuurlijk niet. Alleen tokkies kijken naar Lingo.BOY Publieke televisie moet er voor iedereen zijn omdat ieder­

een er aan mee betaalt. De meeste mensen zijn niet hoog opgeleid en kijken niet zo moeilijk naar tv. Gelukkig maar?

JOB De publieke omroep is verdeeld onder 21 omroepen – BOY – Over een paar jaar nog maar 8.JOB Beter, maar het is weer een compromis. Die zuilen bestaan

niet meer. De omroep zou één kwaliteitsomroep moeten zijn die niet op kijkcijfers maar op niveau scoort. De staat moet gaan geven wat zij belangrijk vindt voor het volk.

BOY Opium. JOB Nee, toptelevisie. Zonder reclame! Desnoods op één kanaal.

De rest moet shoppen bij de commerciële omroepen. Shows en quizzen en andere troep hoeven geen subsidie van de staat te krijgen! Degenen die hamburgers willen, gaan naar de McDonald’s! Ik wil bijzonder eten.

BOY Mag ik buiten spelen? JOB Nee, ik – ach ga ook maar. Bedankt. Boy loopt naar de deur.

Hij kijkt om.BOY Job. Zet de televisie aan.JOB Hoezo?BOY Sesamstraat begint zo. Is toptelevisie. Boy loopt de deur uit.

Job doet de tv aan. Zoekt Nederland 1. Reclame. Hij zucht.

Job Raaijmakers is theatermaker.

Ontwerp koek: Ellen Slippens

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 15

Page 18: 609 cultuur en media #14

Column ‘We willen een podium bieden aan talent’, ‘dit is een

kans’, ‘we zijn een springplank, een kweekvijver’.

Komen zulke zinnen je bekend voor? Grote kans dat je

een maker bent in de creatieve industrie. Je herkent

de uitspraken waarschijnlijk uit onderhandelingen

met een opdrachtgever. Bij de uitnodiging werd niets

genoemd over een honorarium en jij hebt al gezegd dat

je vereerd bent. Als je informeert naar de vergoeding

voor je werk blijk jij opeens de vragende partij. Je op-

drachtgever antwoordt door je te wijzen op zijn nobele

doelstellingen. Het stimuleren van de kunsten, de cul-

tuur of de journalistiek. Dat alles door jou de ruimte te

bieden om te doen wat je het liefste doet: jezelf uiten

voor een publiek. Een honorarium zit er, ook gezien de

krappe tijden, dan ook niet in. Als je eenmaal beroemd

bent – en is deze opdracht niet een waardevolle

sprong op weg daarheen? – dan verdien je genoeg. Zo

laten kunstenaars, componisten, scenarioschrijvers en

andere auteurs zich keer op keer overhalen om voor

niets te werken.

Nate Thayer, een ervaren Amerikaanse journalist,

kreeg een opmerkelijk verzoek van het gerespecteerde

tijdschrift The Atlantic. Een redacteur vroeg hem om

een bewerking te maken van zijn elders gepubliceerde

artikel ’25 Years of Slam Dunk Diplomacy’. “We kunnen

je niet betalen”, mailde de redacteur, “maar The Atlantic

heeft dertien miljoen lezers per maand”. Met andere

woorden: het blad bood aan te betalen met publiciteit.

Thayer pikte dit niet en zette zijn mailwisseling online,

waarna het zich als een lopend vuurtje verspreidde

onder freelance journalisten en bloggers. Klinkt zo’n

verzoek redelijk? Vraag iets dergelijks dan eens aan een

andere professional. Aan een advocaat bijvoorbeeld. ‘Wil

je voor niets werken? Het is goed voor je bekendheid.’

Je zult hartelijk worden uitgelachen.

Makers laten zich al te makkelijk vangen in de

beroemdheidsval. Dat betekent werken met als enige

beloning de kans op grotere bekendheid. Hoe sexier

en creatiever de industrie, hoe hardnekkiger deze

praktijk. In de accountancy komt het niet voor, in de

mode is het endemisch. ‘Tegenover professioneel werk

staat een behoorlijke vergoeding’ is een uitstervend

principe in de creatieve industrie en de mediawereld.

Het is veranderd in: ‘je krijgt onredelijk veel betaald als

je beroemd bent en anders moet je het doen met de

kans, de eer of de kruimels’. Als populariteit in plaats van

professionaliteit de voorwaarde is om behoorlijk betaald

te krijgen wordt het voor elke maker belangrijk om naar

beroemdheid te streven. Een systeem dat buitensporige

beloningen voor ‘uitzonderlijk talent’ zoals bekende

tv-presentatoren in stand houdt terwijl het startende

freelancers tegenwerkt.

Het probleem ligt niet alleen bij opdrachtgevers die

voor een dubbeltje op de eerste rij willen zitten: makers

zijn het slachtoffer van hun eigen ijdelheid. Doordat

hun kunstenaarsziel leeft van aandacht en bevestiging

blijven ze gevoelig voor het ‘podium voor talent’

argument. Wanneer de waarde van creatief werk

gerelateerd is aan beroemdheid wordt het essentieel

om eerst en vooral je persoonlijkheid op je kaart te

zetten. Elke aanstormende journalist wil een eigen

column, als het even kan met foto. Vroeger zou hij of

zij er genoegen mee genomen hebben om verstopt te

zitten achter ‘onze verslaggever’ of ‘deze krant’. Het

pijnlijke is dat narcisme tegenwoordig niet meer een

beroepsrisico is maar een voorwaarde voor succes. Dat

‘ieder voor zich op weg naar beroemheid’ de heersende

geest is verhindert bovendien dat makers zich organi-

seren om betere voorwaarden te onderhandelen voor

zichzelf en hun vakgenoten.

Het dieptepunt is wellicht nog niet bereikt. Piloten

betalen low-cost airlines om de vlieguren te mogen

maken die onmisbaar zijn om hun beroep te blijven

uitoefenen. Zichtbaarheid is tegenwoordig even cruciaal

voor een maker als vlieguren voor een piloot. Zou er een

moment komen dat professionele auteurs gaan betalen

om hun werk op te voeren, uit te zenden of te publi-

ceren? Door voor niets te werken gebeurt dit in feite

al: dezelfde uren zouden besteed kunnen worden aan

acquisitie van opdrachten die wel iets opleveren of het

scheppen van onschatbaar eigen werk waar niemand

iets over te zeggen heeft.

Hoe valt de beroemdheidsval te omzeilen? Om te

beginnen helpt het makers om over zichzelf te denken

als een professional, een bedrijfje, en niet als een

aandachtsafhankelijke celebrity-in-de-dop. Nee durven

zeggen tegen opdrachten zonder opbrengsten wordt

zo een stuk makkelijker. Dat betekent misschien dat

het vrijblijvende culturele aanbod iets beperkter wordt.

Ik denk dat we best toe kunnen met een festival, een

zender en een tijdschrift minder. Maar er zijn vast

meer oplossingen.

Wat is de beste respons op de mededeling dat een

opdracht onbetaald is? Weet je een beleefd maar

krachtig antwoord dat jou als maker weer de boven-

hand geeft? Ik hoor het graag op twitter

(@ebelewybenga #honorarium).

Ebele Wybenga is schrijver en journalist.

Ebele Wybenga Betaald met bekendheid Waarom makers zich zo makkelijk laten uitknijpen

16 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 19: 609 cultuur en media #14

De snelle ontwikkeling van technologie heeft de game-industrie wijd open gegooid. In de ontwikkeling van creatieve auteursgames komen Nederlandse makers goed mee. Door Niels ’t Hooft

Daar stonden ze in de Los Angeles Memorial Sports Arena begin juni: acht onafhankelijke gamedesigners naast elkaar, met achter hen evenzoveel meters­hoge projectieschermen. Een gigantische zaal vol journalisten, winkeliers, collega­gamemakers en andere insiders uit de game­industrie, en via de livestreams nog eens miljoenen gamers, aanschouwde hun opvallende nieuwe games.

Het waren niet zozeer artistieke games, als wel autonome games. Geen compro­misloos experiment, wel een duidelijke auteursvisie. Speelbaarheid boven alles, net als bij traditionele games, maar wel ruimte voor nieuwe verhaalgenres, visuele stijlen en spelregels. Van de open ruimte­wereld in Galak-Z en de spaghettiwestern van Secret Ponchos, tot de ongemakke­lijke achtpotige bediening van Octodad: Dadliest Catch, waren het games die alleen door juist hún designers ontworpen hadden kunnen worden.

Uitwaaiering

Natuurlijk waren de grote jongens er ook tijdens de presentatie van de PlayStation 4 op de grootste gamebeurs ter wereld, de E3.

De studio’s die met soms wel honderden mensen jaren werken aan verbluffende 3D­werelden en filmische tussenscènes, die er op Sony’s nog krachtigere nieuwe spelcomputer beter zullen uitzien dan ooit. Maar dat de kleintjes er ook stonden, en nog wel zo prominent, was opmerkelijk. Tegelijk zegt het veel over de veranderingen in het gamelandschap.

Als één woord die veranderingen samen­vat dan is het wel ‘uitwaaiering’. Waar games een jaar of vijftien geleden nog voor een min of meer vaste prijs in een doosje in de winkel werden verkocht, daar beslaan ze nu het gehele spectrum van fysiek tot download, en van gratis tot duur. Makers hebben zelfs allerlei manieren gekregen om ook na de gratis download of aanvankelijke aanschaf nog euro’s te rekenen.

Voor de ontwikkelaars is dat goed nieuws, want het betekent dat er niet meer één manier is om games uit te brengen en er succesvol mee te zijn, en dat de instap­drempel lager is geworden. Bedank het internet er maar voor, dat de ontwikkeling, marketing en distributie radicaal veranderd heeft. En bedank de nieuwste ontwerp­tools, met name Unity 3D, die instappen in

het vak goedkoper en makkelijker maken dan ooit. Zo ontstonden er de afgelopen jaren tal van nieuwe stromingen, waarvan die van de indiegames zonder meer de interessantste is.

De acht makers bij Sony op het podium waren duidelijk ‘indies’: onafhankelijke makers die doen wat hen goeddunkt, met eigenzinnige resultaten. Het zijn echte cre­atieve ondernemers: op zoek naar autono­mie, zonder de noodzaak uit het oog te ver­liezen om hun waar aan de man te brengen. Ze werken in hun eentje of met een team van maximaal een dozijn medewerkers. Ze weten hun weg te vinden naar gamers, en niet alleen via Sony: met name Apple’s iOS, in steeds grotere mate Android en vooral

In Uncharted 2 ontwaakte je

in een Nepalees dorpje, trapte je een balletje met

de lokale kinderen, aaide je een koe

Uncharted, ontwikkeld door Naughty Dog

De opkomst van de auteursgame

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 17

Page 20: 609 cultuur en media #14

ook het Steam­platform (beschikbaar op Windows, OS X en Linux), zijn belangrijk. En het lukt ze om op te vallen in de game­media en een trouwe community te kwe­ken, om zo te zorgen dat ze (net) genoeg games verkopen.

Het mag gezegd dat er ook in Nederland van alles gebeurt op dit vlak. Hoewel ze niet bij Sony op het podium stonden, slaag­den het Rotterdamse Sparpweed en het Utrechtse Digital Dreams er met respectie­velijk ibb & obb en Metrico net zo gemak­kelijk in om een Gamefonds­toekenning te krijgen als een plekje in Sony’s line­up. En het zou niemand verbazen als Sony nog een paar Gamefonds­games een contract gaf: er zitten er genoeg tussen die daar prima geschikt voor zouden zijn.

De invloed van indies

De indies kwamen de boel op precies het goede moment opvrolijken, net toen de creativiteit uit de high­budgetgames aan het verdwijnen was. Geef het internet er maar de schuld van: browsergames en mobiele games boden een minder specta­culair maar wel spotgoedkoop alternatief voor de dure producties. Dat leidde tot een stagnerende markt en een kleinere risico­bereidheid bij uitgeverijen. Waardoor de markt alleen maar meer stagneerde.

Inmiddels hebben de indies ook alweer hun invloed gehad op de commerciële krakers. Zoals Dan Pinchbeck aangeeft in het interview hiernaast, lijkt de nadruk ook bij de grote jongens te zijn verschoven naar verhalen, en naar de onderdompeling in een andere wereld. Richard Lemarchand, hoofd spelontwerp van de megaproductie Uncharted 2, gaf bijvoorbeeld aan te zijn beïnvloed door The Graveyard van het Belgische Tale of Tales. Daarin liep de speler als oude dame in zwart­wit over een kerkhof, om op een bankje naar een gevoelig liedje te luisteren. De eenvoud, rust en schoonheid van deze ‘non­game’ hadden Lemarchand ertoe bewogen ook wat verstilde scènes op te nemen, in een reeks die bekend­staat om zijn schiet­ en klimpartijen. Dat pakte prima uit: niet alleen gaven deze momenten de speler de tijd om op adem te komen, ze stelden hem of haar ook in staat om de omgeving beter op zich in te laten werken, en er op een andere manier

De kunstgame Een interview met Dan Pinchbeck

Dan Pinchbeck is de oprichter van de

Engelse gamestudio The Chinese Room

en de ontwerper en schrijver van Dear

Esther, een first-person game op een

eiland waar je niets kunt doen behalve

rondlopen en naar een vertelstem

luisteren. Het is de monoloog van een

gek, die iedere keer dat je speelt weer

andere flarden laat horen, maar waarin

de oplettende speler na verloop van tijd

wel een verhaallijn kan ontdekken. Na een

rudimentaire versie in 2008 werd het uit-

eindelijke spel in februari 2012 op de markt

gebracht. Met opvallend succes voor wat

met recht een kunstgame mag worden

genoemd. Hij ziet dat zelf iets anders.

Pinchbeck: “Toen kunstgames voor

het eerst verschenen, waren sommige

gamers bezorgd dat álles deze kant op

zou gaan, wat natuurlijk onnozel was.

Tegelijk vindt er, meen ik, wel een alge-

hele verschuiving plaats in de richting

van verhaal, emotie, onderdompeling.

Het is een open vraag of dat komt door

de experimentele games, of dat de expe-

rimentele games in opkomst zijn door de

verschuiving. De strijd om de beste grap-

hics kon niet oneindig doorgaan, en het

lijkt mij een heel natuurlijk verschijnsel

dat games zich nu op andere manieren

proberen te onderscheiden.”

Hoe verklaar je het succes van Dear Esther?

“We zijn verbijsterd, nog steeds. En

vergenoegd natuurlijk, en trots op de

medewerkers die zulke geweldige bijdra-

ges hebben geleverd. We hebben altijd

gezegd dat Esther werkt, en toegankelijk

is, omdat het zo geworteld is in first-per-

son schietspellen. Er bestonden al rustige,

verhalende gedeeltes in schietspellen,

en daarop zijn wij verder gegaan. Ik ben

een enorme liefhebber van first-person

shooters en voor mij is Dear Esther een

soort liefdesbrief aan het genre. Die

passie is volgens mij voelbaar, en dat is

aantrekkelijk. Daarbij hebben we simpel-

weg geprobeerd om een goed verhaal zo

goed mogelijk te vertellen. We hebben

niet geprobeerd kritiek te leveren op het

medium games. In die zin beschouwen wij

het zelf ook niet als kunstgame. Als je je

spelers serieus neemt, ze eigenschappen

als verbeelding en intelligentie toedicht,

blijkt dat ze best openstaan voor nieuwe

dingen. Logisch ook.”

Zijn er dingen die je nu anders zou

doen?

“Er waren dingen die we destijds niet

konden doen, die we inmiddels in onze

nieuwe game hebben verwerkt. Dit heeft

vooral te maken met pogingen om een

dynamischere relatie te creëren tussen

de speler en de spelwereld. Door het

succes van Esther bevinden we ons in

een bevoorrechte positie, aangezien we

echt onze interesses kunnen volgen en

verschillende potentieel interessante

richtingen kunnen aftasten. Als schrijver

ben ik geobsedeerd met de werkelijkheid,

en de manier waarop we die construeren.

Dear Esther verkent dat gegeven, en

ons andere spel Amnesia ook, zij het op

een heel andere manier. In het originele

scenario uit 2007 zat veel meer van de

geschiedenis van het eiland, het was

veel meer een echte plek. Maar dat heb

ik teruggeschroefd omdat het afleidde

van het idee dat het eiland op de een of

andere manier bovennatuurlijk of meta-

forisch is. Voor mij is het juist belangrijk

dat er geen heldere relatie is, aangezien

dat hele eiland maar een half-idee zou

kunnen zijn, een schemerwereld die de

valse achtergrond is van het psycholo-

gisch drama. Bij ons volgende project zal

dat niet anders zijn.”

Het volgende project is Everybody’s

Gone to the Rapture, dat in 2015 op de

PlayStation 4 uitgebracht moet gaan

worden. Onlangs werd er een teaser

video van uitgebracht.

Hoe benader je dat?

Pinchbeck: “Ik kan er nog maar weinig

over zeggen, maar de kernideeën blijven

hetzelfde: het gaat ons om emotionele

diepgang, het gevoel van onderdompe-

ling, verhaal, en hoge productiewaardes.”

Zijn er andere kunstgames die je volgt?

“Ik houd van verhalende games, en

ik houd van games die hun visie niet com-

promitteren, of het nu een kunstgame is

of een dure commerciële productie. Wat

de makers betreft die zichzelf identifice-

ren als kunstgamemakers: ik heb gezien

waar Tale of Tales momenteel aan werkt,

en dat lijkt me zeer interessant. En ik

houd erg van Dinner Date, dus ik ben

benieuwd hoe Jeroen Stouts Cheongsam

gaat uitpakken.”

Wat is je advies aan beginnende

kunstgamemakers?

‘Volg je visie. Geloof erin en volg hem.’

‘Als je je spelers serieus neemt

blijkt dat ze best openstaan voor nieuwe dingen’

18 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 21: 609 cultuur en media #14

een band mee aan te gaan. In Uncharted 2 wontwaakte je in een Nepalees dorpje, trapte je een balletje met de lokale kinde­ren, aaide je een koe; als dan vervolgens de tanks door het dorp rollen, raakt dat je veel dieper. In feite zorgde het voor een meer holistische spelervaring, omdat de bezinning en de actie op dezelfde plekken plaatsvinden.

Economie

Waarom heeft Sony de indiescene nu eigenlijk voor zich opgeëist? Niet alleen omdat het royalties verdient aan elk ver­kocht spel op een PlayStation­apparaat, en ook niet alleen om zich te onderschei­den van concurrent Microsoft, dat de indies de laatste tijd vooral dwars leek te zitten. Ook al is de mogelijkheid tot self­publishing inmiddels aangekondigd voor de aanstaande Xbox One, het bedrijf afficheert zichzelf niet actief met onaf­hankelijke makers. Terwijl dat Sony veel oplevert: de steun aan indies schept het beeld van een bedrijf en platform die zich­zelf volledig in dienst stellen van kleine studio’s, en daarmee indirect ook spelers. Temidden van alle imago­overwegingen zou je haast vergeten dat indiegames op zichzelf ook hard op weg zijn om een

economische factor van belang te worden. Het aantal hits groeit, niet alleen omdat het break­evenpoint sneller in zicht is door de lagere kosten.

Iemand als Ron Carmel, maker van de succesvolle puzzelgame World of Goo uit 2008, besteedt tegenwoordig meer tijd aan investeren in games van andere makers, dan aan het zelf maken van games. Zo is hij participant in het Indiefund, speciaal in het leven geroepen om eigenzinnige gameprojecten te financieren. Een van de eerste van die projecten was Dear Esther: de investering was er al na enkele uren uit. Met driekwart miljoen verkochte exempla­ren is dit hét voorbeeld van een autonome productie die een groot publiek voor zich wist te winnen. Dat gamers niet alleen te porren zijn voor explosieve schietspellen, is daarmee een voldongen feit.

De brug naar de kunstgame

Grappig genoeg ziet Dan Pinchbeck, de maker van Dear Esther, zichzelf helemaal niet als kunstenaar: hij is een traditionele gamemaker die zijn eigen pad heeft geko­zen. Dat is typerend voor de huidige stand van zaken. Toen ik vier jaar geleden jaar geleden in dit tijdschrift schreef over het (toen) net nieuwe Gamefonds, vroeg ik me af of er wel draagvlak was voor kunst­games, en voor een fonds dat de totstand­koming van deze games in Nederland speciaal moest aanjagen. Ik vroeg me ook af of de criteria van het fonds niet breder moesten worden, om alle lokale makers met creatieve, vernieuwende plannen een kans te geven.

Inmiddels hebben de ontwikkelingen in de markt die vragen overbodig gemaakt. Er zijn nu tal van gamemakers die zichzelf misschien niet zien als kunstenaars, maar wel precies de doelen van het Gamefonds nastreven: een grotere autonomie, meer vernieuwende spelelementen, meer inmen­ging van andere disciplines, zoals Dear Esther bijvoorbeeld literatuur en klassieke muziek bevat.

In dit landschap tekent de taak van het fonds, maar ook van culturele festivals als Game­City en Playful Arts, zich juist nauwer af. Nu de creatieve indie­onder­nemers zich in veel gevallen zelf kunnen redden, zouden de instellingen zich nog meer moeten focussen op het compro­misloze vormonderzoek, en op de niet­voordehandliggende cross­disciplinaire samenwerkingen.

Denk aan The Graveyard, en door het Gamefonds gehonoreerde projecten zoals het theaterachtige Cheongsam van Jeroen Stout (nog in de maak) en FLX., de in 2011 gerealiseerde samenwerking tussen game­designer Sander van der Vegte en beeldend kunstenaar Han Hoogerbrugge. Mochten deze makers diep in de krochten van het experiment iets ontdekken dat zich leent voor een groter publiek, dan mogen zij zich subiet bij Sony melden.

Niels ’t Hooft schrijft over games voor nrc.next. Zijn derde roman De verdwijners is onlangs verschenen bij Uitgeverij Atlas Contact. Steeds vaker werkt hij mee aan games, zoals Toki Tori 2 van Two Tribes.

De nadruk lijkt te zijn verschoven naar verhalen,

en naar de onderdompeling in een andere wereld

Dear Esther van gamestudio The Chinese Room

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 19

Page 22: 609 cultuur en media #14

Een nieuw Hollywood

SCENARIO Waarom werd Hollywood een succes? En waarom is Pino blauw? Door Tjeerd Posthuma

Vijf jaar geleden vroeg ik voor het eerst een VAR aan voor mijn schrijfwerkzaamheden. Ik was zestien en tikte mijn eerste scènes voor Sesamstraat. Onder de vleugels van Jeroen Pelgrom, Ajé Boschhuizen en José van Os leerde ik de beginselen: begin, mid­den en eind, hoe op te bouwen naar een clou, out of character, et cetera, terwijl mijn vader in de keuken het avondeten maakte en mijn moeder voor het inkomen zorgde. Een jaar later ging ik uit huis, naar Amsterdam, om te studeren. Vol optimisme stapte ik uit mijn gespreide bedje, klaar voor het begin van mijn carrière als aan­stormend talent in de grote stad.

Ik woonde in een uithoek van Amsterdam­Noord. Als ik iemand mijn adres vertelde was het montere antwoord altijd zoiets als: ‘De H. Cleyndertweg, is dat niet waar al die studenten altijd van de flat springen? Daar wil toch niemand wonen?’ Met uitzicht op betonnen flats en eindeloze asfaltvlaktes leerde ik wat ploeteren is. In de afgelopen vijf jaar heb ik uit alle macht geprobeerd om meters te maken, maar veel verder dan Sesamstraat kwam ik niet. Soms kreeg ik wel een klusje, maar altijd onbetaald en zonder enig perspectief.

Er spookt een scenario door Hilversum waarvan bijna elke novice die ik ken een

rewrite op zijn computer heeft. Ik ook. En elke beginnende scenarist heeft denk ik wel eens het aanbod gehad om ‘een soort Costa van deze tijd’ te ontwikkelen, of ‘de nieuwe Girls’. Desondanks: vijf jaar lang energie steken in dat soort dingen, zonder dat het iets opleverde, maakte me erg moe en somber.

Toch is het me uiteindelijk gelukt. Deels met eigen ideetjes die in Amsterdam­Noord ontstaan zijn, uit verveling. Inmiddels heb ik een aantal klussen, waaronder een boek­verfilming (Alles is Carmen, Smarthouse Films), een bescheiden portfolio met een korte film (Hoogtepunt, Flinck Film) en een internetserie (De Meisjes van Thijs, Blackframe). Desondanks zijn er nog steeds veel momenten dat ik twijfel of deze positieve ontwikkeling blijft, zeker met de huidige voornemens van het kabinet.

Als ik tot vertwijfeling verval zijn er drie verhalen, of ideeën, die ervoor zorgen dat

Hollywood: oorspronkelijk een in 1924 geplaatst reclamebord voor goedkope grond

Doemscenario’s? kabelgelden vallen weg, honoraria dalen, de zzp’er wordt aangepakt, de bezuinigingen op de omroep voorspellen verder onheil. Hoe kan de scenarioschrijver overleven?

20 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 23: 609 cultuur en media #14

ik weer moed krijg. Die wil ik hier dan ook graag met u delen.

Het eerste verhaal hoorde ik tijdens een college mediageschiedenis aan de UvA. De docent, Willem Pool, vertelde waarom Hollywood zich had ontwikkeld tot het hart van de Amerikaanse film­ en televisiesector: de grondprijzen waren er belachelijk laag en het had een gevarieerd landschap, waar­door je er praktisch alles wel kon draaien. Maar het was daardoor waarschijnlijk ook niet echt gezellig. Daar, eenzaam in de peri­ferie, werkte men aan de nieuwe standaard voor film en televisie. Ze vonden zichzelf uit, verstoken van de wereld, en ze werden de nieuwe gevestigde orde.

Het tweede verhaal gaat over de kleur van Pino. Weet u waarom Pino blauw is? De zoon van de maker vertelde het me laatst. Zijn vader had voor een bijzonder lage prijs een partij blauwe veren op de kop kunnen tikken. De andere kleuren waren duurder. Dus werd Pino blauw en niet een andere kleur, zoals geel. De eerste Tommie is gemaakt van een oude bontjas. Als er meer geld was geweest, waren de poppen misschien meer naar het Amerikaanse

voorbeeld gemaakt. Gelukkig is dat niet gebeurd: nu hebben wij onze eigen Sesamstraat­karakters, die overduidelijk losstaan van de Amerikaanse. De vrij­heid en eigenheid die we nu hebben zijn ontstaan uit armoede, maar ze zijn in mijn ogen nu goud waard. Tot slot een eigen verhaal. Toen ik der­tien was leerde ik websites maken. Dat deed elke jongen tussen de dertien en de twintig, denk ik. Het internet begon door te breken bij consumenten en bedrijven, die wilden ook wel zo’n site op het wereld­wijde­web en misschien dan ook wel wat minder papier, want dat kost zo veel. Maar de meeste reclamebureaus wisten niet goed hoe dat moest, wat de regels waren van internet. Het was een kans: wie web­sites kon maken en goed kon ontwerpen had de komende jaren werk. Ik bundelde mijn krachten met een oude rot in het reclamevak: Cor Heemsbergen. Van hem leerde ik de beginselen van een goed ontwerp. Hij leerde van mij de basis van HTML. Ontwerpers en programmeurs die toen zijn gaan samenwerken hebben aan de basis gestaan van een nieuwe industrie in Nederland.

Volgens mij zijn deze drie verhalen repre­sentatief voor hoe het er nu voor staat, met mij, met mijn generatie en de sector. We worden uitgedaagd om uit het gespreide bedje te stappen, onontgonnen gebied te betreden. Door noodgedwongen inventivi­teit is dit het moment om vrijheid te creëren en te nemen, om zo (opnieuw) een eigen stem te krijgen.

Internet biedt een onontgonnen gebied met een eindeloze vrijheid voor een relatief lage prijs. Gelijk op met de mogelijkheden heeft internet ook het publiek veranderd, niet alleen op de computer, maar ook in de bioscoop en voor de tv. Mijn generatie (‘de nieuwe generatie’) heeft op dat gebied veel kennis en ervaring. En het wordt tijd dat we die knowhow gaan bundelen met de kennis van de oude rotten om een nieuwe industrie te beginnen.

Dit is onze kans om een nieuw Hollywood te stichten, in de woestenij.

Tjeerd Posthuma (1991) is scenarioschrijver.www.tjeerdposthuma.nl

Een pensioen van vier euro vijfennegentig

SCENARIO Hollen-of-stilstaan: scenarioschrijven is leren leven met onvoorspelbaarheid en onzekerheid. Door Cecilie Levy

INT. MASSAGESALON / PEESKAMER. NACHT.

Ling laat haar geoliede handen over het behaarde lijf van haar klant glijden. Haar rode, nepzijden jurk zit strak om haar lichaam en door de hoge split is een wel-gevormd stukje bovenbeen te zien. Lings handen bewegen mee op het ritme van de oriëntaals geïnspireerde, hijgerige muzak op de achtergrond, terwijl de klant op de massagetafel kreunt van genot. Ling buigt zich naar hem toe en fluistert met zwoele stem in zijn oor: Happy ending?

“Mamma, mag ik een ijsje?” Verdwaasd kijk ik op van mijn computer­scherm naar het zongebruinde koppie van mijn zoontje in het raamkozijn. Hij hangt door het open raam en kijkt me bedelend

aan, wel wetend dat ik op dit soort momenten, waarin ik diep ben weggezonken in concentratie, het meest vrijgevig ben.

Zoekend door mijn portemonnee naar een gepaste afkoopsom span ik me in om de kraakheldere ‘geen­wolkje­aan­de­lucht’ dag nog even buiten te sluiten. Ik wissel het geld in voor een zoutige zoen, en zie mijn zoontje het paadje afhuppelen richting het strand. Met een krachtinspanning richt ik m’n aandacht weer op het digitale raam op mijn bureau, en de peeskamer erachter.

Al in mei begint bij m’n kinderen het aftel­len voor de vakantie. “Mamma, hoe lang nog?” vragen ze om de haverklap, terwijl ik m’n kop in het zand steek en zeg dat ze zelf maar op de kalender moeten kijken, want ik durf dat niet meer. Zes weken met een onoverzichtelijke en nooit goed in elkaar

passende puzzel van dagkampen, dure oppassen en gewetenloze uitbuiting van oma’s en opa’s, neefjes en nichtjes.

Met collega­schrijvers heb ik me vaak verbaasd over de wetmatigheid waarmee deadlines van competities en fondsen bijna altijd samenvallen met het aflopen van va­kanties. Bij vlagen (van zelfmedelijden) vra­gen we ons af of het niet te maken heeft met commissieleden en eindredacteuren, die bij terugkomst graag een keurige stapel voor­stellen en scripts op hun bureau aantreffen, waaraan zij na een welverdiende vakantie fris en uitgerust kunnen beginnen.

Maar dat is en blijft bijzaak, als je na een seizoen lang voorstellen de deur uit te hebben gedaan (na de herfstvakantie een Nu of Nooit!, na de kerstvakantie een One Night Stand en een Oversteek, en na de meivakantie een Telefilm), eindelijk je project geselecteerd ziet.

Eindelijk heb je weer zicht op realisering en, ook niet onbelangrijk, op geld. Vol enthousiasme (nee, dit is geen ironie) trek je de komende zes weken de gordijnen dicht, sluit je de strandgeluiden en je om ijs vragende kinderen buiten, en daal je af in de duistere kronkels van je verbeel­ding. Want eind augustus zien je opdracht­gevers met veel belangstelling je eerste versie tegemoet.

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 21

Page 24: 609 cultuur en media #14

Dat is het hollen­of­stilstaan­aspect van dit vak waar je mee leert leven. Soms, als ik mensen spreek met een ‘gewone’ baan, kijken die me meewarig aan. Ze begrijpen niet hoe ik kan leven met die onvoorspel­baarheid en de financiële onzekerheid, en: hoe zit het dan met je pensioenopbouw?

Met collega’s maak ik vaak de grap dat dit vak ons één ding leert, en dat is vertrou­wen hebben! Vertrouwen dat het op een of andere manier altijd goed komt, en dat een onverwachte uitkering van de LIRA soms als manna uit de hemel kan komen vallen.

En ook al worden de afwijzingen met de jaren niet makkelijker te verteren, het vermogen om weer opnieuw beginnen, en om vrolijk verder te gaan met het volgende project, dat wordt wel groter.

Laatst hoorde ik een enthousiaste en toegewijde producent zich afvragen wat er gebeurd was met de schrijver die met liefde jaren achtereen aan dat ene project zwoegde. Die zich met hart en ziel inzette om dat originele, experimentele plan gere­aliseerd te krijgen, zonder zicht op financi­ele vergoeding.

Deze producent dacht een ontwikke­ling te zien richting schrijvers die enkel aan wedstrijden en oproepen meededen, en pas gingen schrijven als er geld in de pot zat. Ik vroeg me af of dat waar was, want ik kon dat niet helemaal rijmen met mijn werkelijkheid.

Weliswaar doe ik mee aan de wedstrijden, van fondsen en omroepen, maar ook daar gaat veel inzet en geloof in je project aan vooraf. Om een goede synopsis in elkaar te draaien is kennis van je verhaal en perso­nages nodig, wat voor mij betekent dat ik vaak weken aan het schrijven ben, voordat ik uit een outline van twintig pagina’s twee pagina’s synopsis destilleer.

Dat doe ik allemaal in mijn eigen tijd, onbe­taald en met het risico dat mijn plan uit de pakweg honderdvijftig voorstellen niet geselecteerd wordt.

Onafhankelijke schrijver zijn is er de laat­ste jaren zeker niet makkelijker op gewor­den. Alleen al het aanvragen van structu­rele kinderopvang is tegenwoordig een gok. Het klinkt gek, maar bij onvoldoende inkomsten kan je de subsidie terug moeten betalen. Voorheen kon je weleens terugval­len op een uitkering als het even tegenzat, maar nu we allemaal zzp’ers moeten zijn is ook dat uitgesloten. Misschien dat er inder­daad een pragmatischer ingestelde schrij­ver als gevolg ten tonele moet komen.

Maar tenslotte zal ook die gedreven zijn door de liefde voor het schrijven,

want voor het geld hoef je het (bij hoge uitzondering) nog niet te doen. Wat er toe doet is de kick van de verbeelding, de vol­doening bij het verrijzen van een authen­tiek personage uit je eigen hersenspinsels en je eigen bijdrage kunnen leveren aan de tijdsgeest.

Laatst kreeg ik een brief van het PNO met de opbeurende mededeling dat ik zowaar vier euro vijfennegentig aan pensioen heb opgebouwd! Goed nieuws, hoewel ik eigenlijk geen pensioen nodig hoop te hebben, maar wil blijven schrijven tot ik erbij neerval!

Cecilie Levy is scenarioschrijfster (Mimoun, Boy en Erik of het Klein Insectenboek).

De opdracht-matroos: tussen specialisatie en variatie

SCENARIO Wat te doen als je inkomstenbron opdroogt? Ander werk zoeken? Door Marc Veerkamp

Een aantal jaren geleden (de crisis had nog maar net zijn vaste stek op de voorpagina’s opgeëist) kwam ik in een buurtsuper een collega­scenarist tegen. Een talentvolle jongen. Na de filmacademie schreef hij

een opvallende korte film en ontwikkelde hij een eigen sitcom. “Heb je werk?” vroeg hij. Ik vertelde hem waar ik mee bezig was. Zelf was hij volop aan het werk, alleen niet langer als scenarioschrijver. Te vaak bot

gevangen, te veel afgewezen plannen, te weinig geld voor z’n prille gezin. Hij werkte nu voor een bank.

Ik begreep zijn situatie, maar terwijl ik mijn boodschappen naar huis sjouwde vroeg ik me af wat ik zou doen als mijn inkomstenbron opdroogde. Mijn loopbaan (en de zijne ongetwijfeld ook) was het resultaat van jarenlang dromen, leren en werken, niet iets wat je zomaar opgeeft.

In de periode die volgde zag ik nog veel meer collega’s verdwijnen naar het onder­wijs, de journalistiek of de detailhandel. Ze konden niet langer leven van de pen. Dit had absoluut niets te maken met hun

One Night Stand VII: Boy / Family Affair Films. Scenario van Cecilie Levy

22 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 25: 609 cultuur en media #14

kwaliteiten. Stuk voor stuk waren ze zeer, soms zelfs jaloersmakend getalenteerd. Waarom bleef mijn agenda zich dan nog wel vullen? Volgens mij had het een praktische oorzaak: ik had een specialisme. Ik schreef programma’s voor jonge kinderen, peuters en kleuters. Hoewel ik dit een heel leuk publiek vind was het nooit een bewuste keuze. Ik werk (typ ik nu niet zonder trots) al jaren voor Sesamstraat. Op basis van mijn bijdragen aan deze kinderklassieker kreeg ik de kans om te schrijven voor andere jeugdprogramma’s. Ik bleek het prettig te vinden om te werken in opdracht. Zo ontmoette ik ook andere specialisten, creatieve vaklui als Tingue Dongelmans, Bas van Peijpe, Tjeerd Posthuma of de Vlaming Jimmy Simons. Door de jaren heen ontstond er een informele pool van jeugdschrijvers die elkaar ook attenderen op nieuw opdrachtwerk.

Hierdoor slaagde ik erin om een stabiele carrière op te bouwen. Dankzij mijn werk als ‘opdracht­matroos’ kon ik zo nu en dan experimenteren met eigen initiatieven of andere genres.

Was jeugddrama dan zo’n vetpot? Lang niet altijd. Wordt een programma gemaakt met behulp van een fonds of rechtstreeks voor de NPO, dan is de betaling vaak goed

tot redelijk tot goed. Werken voor een producent of een commerciële partij is financieel vaak veel minder aantrekke­lijk. De tarieven schommelen enorm, van ‘ok’ tot bedragen die nog het meest weg hebben van een vrijwilligersvergoeding. Maar tot vorig jaar hadden veel jeugdschrij­vers één voordeel. Alle scenarioschrijvers ontvingen kabelgelden.

Kabelmaatschappijen betaalden voor de doorgifte van programma’s, óók voor her­halingen. Kinderprogramma’s – met name de dagelijkse – worden over het algemeen vaker herhaald dan regulier televisiedrama, soms zelfs op dezelfde dag. Wie veel werk had, ontving dus ook een redelijke vergoe­ding aan de achterdeur. Daardoor gingen jeugdschrijvers soms akkoord met een lager honorarium. Een aantal producenten gebruikten dit gegeven zelfs in onderhan­delingen: “Dat honorarium lijkt misschien laag, maar de kabelrechten maken straks alles weer goed”. Rechten werden salaris. Maar nu? Sinds vorig jaar weigeren kabel­maatschappijen om nog langer rechten af te dragen. De organisatie die de rechten voor scenarioschrijvers beheert, de LIRA, pro­beert deze situatie via de rechtbank weer recht te trekken. Dat kan naar verluidt nog jaren duren.

Het wegvallen van de kabelgelden komt hard aan. Veel (jeugd)scenaristen, met name degenen die in opdracht werken, lopen hierdoor een groot percentage van hun jaarinkomen mis. Dit verlies is in het huidige tijdsgewricht nauwelijks te com­penseren. Honoraria voor sommige pro­gramma’s blijven al jaren op hetzelfde, vaak lage niveau. Met omroepbezuinigingen op komst zal deze situatie niet snel verbeteren.

In tegendeel: er dreigen bij de publieke omroep veel jeugdprogramma’s weg te vallen. Formats worden aangepast, zodat ze goedkoper geproduceerd kunnen worden. Dat het kabinet zijn vizier nu verschuift in de richting van de zzp’er is nog een extra complicatie. Juist de mix van honoraria, rechten en zelfstandigenaftrek maakt een bestaan als eenpitter haalbaar.

In Nederland zijn er zo’n zestig scenario­schrijvers die regelmatig schrijven voor de jeugd. Waarschijnlijk zullen een aan­tal van die collega’s het vak verlaten. Of zij nog bij een bank of in het onderwijs terecht kunnen is in deze tijd nog maar de vraag. Uiteraard geldt deze problema­tiek grotendeels ook voor alle andere scenarioschrijvers.

Ik besef dat een specialisatie niet langer stabiliteit biedt. Integendeel: dat mijn agenda (op dit moment) nog steeds gevuld is, heeft te maken dat ik de laatste jaren vaker andere dingen doe. Ik schrijf veel theater, werk ook voor jongeren en volwassenen, doe journalistiek werk. Tegenwoordig draait het opeens om vari­atie: door veel verschillende dingen te doen spreid je de risico’s. Even afkloppen, maar ik kan nog altijd boodschappen doen. Alleen niet meer bij die buurtsuper, want juist die moest z’n deuren sluiten...

Marc Veerkamp is scenarioschrijver en voorzitter van de werkgroep Jeugd van het Netwerk Scenarioschrijvers.

De nieuwe NFA, zonder T

SCENARIO Te veel afgestudeerde scenaristen van de filmacademie vallen tussen wal en schip. Wat moet daar veranderen? Door Jacqueline Epskamp

Sinds 1 september 2012 heeft de film­academie een nieuwe directeur, de voor­malige televisieman Bart Römer. Een van zijn eerste daden was het verwijderen van de T uit de tenaamstelling van de NFTA (Nederlandse Film ­ en Televisieacademie). Het is nu officieel NFA. Nu hoeven we hem dat niet persoonlijk aan te rekenen – hij voerde een door één van zijn voorgangers voorgenomen beleidsmaatregel uit – maar het illustreert wel de eeuwige spagaat

tussen ‘kunstacademie’ en ‘beroeps­opleiding’. Sinds jaar en dag gaat de filmacademie liever voor de Kunst met een grote K, de arthouse film, dan voor ambachtelijkheid waarmee televisie nog vaak geassocieerd wordt.

Voor de scenarioafdeling van de NFA houdt dit onder meer in dat de opleiding prioriteit geeft aan de ‘stem’ van de schrijver: het vinden, ontwikkelen en behouden van

autonomie, oftewel de meest individuele expressie van het meest individuele … enz. Voor de regie­afdeling geldt iets dergelijks, en daardoor is sinds jaar en dag het genre van de academische mini­arthouse film leidend. Films buiten dit genre zijn ver in de minderheid en worden niet aangemoe­digd. Dit begint al in het toelatingsbeleid, dat selecteert op ‘studenten die wat in hun mars hebben’, de artistieke types. Naar studenten die roepen een ‘vette’ film te willen maken of (help!) ‘iets commerci­eels’, wordt sinds jaar en dag wat meewa­rig gekeken.

Film biedt een breed spectrum, maar tele­visie ook en tegenwoordig al helemaal. Het is daar waar momenteel veel vernieuwing en experiment plaatsvindt. Maar hoewel in het curriculum alle hoeken en gaten van de kunstzinnige film worden verkend, is

Tegenwoordig draait het om variatie: door

veel verschillende dingen te doen

spreid je de risico’s

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 23

Page 26: 609 cultuur en media #14

er weinig ruimte voor televisiedrama. In 2003, het jaar dat ik begon als (parttime) docent, stond alleen het schrijven van een single play van 40 minuten (later 50) op het programma. Sindsdien is dit uitgebreid met het klassikaal opzetten van een serie. Verder kan de student in het vierde jaar nu behalve voor het schrijven van een speel­film als afstudeerwerk ook kiezen voor het schrijven van een seriebijbel. Er zijn nog wat korte workshops en dergelijke. Echt veel is het niet in verhouding tot arthouse.

Die focus op de kunstzinnige film lijkt zich voort te gaan zetten. Dat is deels zeer positief: er komt meer aandacht voor idee­ontwikkeling, zelfonderzoek et cetera. Er is ook verbreding. Vakken als interactief vertellen, story environment en schrijven voor (computer)animatie hebben een vaste plek in het curriculum gekregen. Het Deltaplan voor talentontwikkeling biedt goede kansen aan recent afgestudeerden scenaristen en de scenarioafdeling speelt daarop al een aantal jaren in door de stu­denten een Kortje, een One Night Stand en een artistieke speelfilm/Oversteek te laten schrijven om daarmee na de academie meteen de boer op te kunnen. Zeker niet zonder succes. Meerdere oud­studenten ontvingen niet zelden al kort na hun afstu­deren veel lof en prijzen, zoals het Gouden Kalf voor de One Night Stand Den Helder van Maartje Pompe van Meerdervoort

en de One Night Stand Vast van Bastiaan Tichler. Scenaristen als Rogier de Blok en Bastiaan Kroeger gingen voor hun Oversteek vruchtbare samenwerkingen aan met respectievelijk David Verbeek en Martijn Smits. Maar slechts een enkeling krijgt de kans het volledige Deltaplan te volgen en niet zelden wordt het daarna pas écht moeilijk om voet aan de grond te krijgen. Intussen glijden er onderweg steeds meer oud­studenten van de piramide af. Die laten soms wanhopige geluiden horen over zwarte gaten en de moderne varianten daarvan. Natuurlijk hoop je als docent dat de echt grote talenten alle kansen om zich te ontwikkelen zullen kunnen benutten, maar

de opleiding heeft ook een zekere algemene verantwoordelijkheid, naar alle studenten. Film bestrijkt een groot terrein. Het idee van het weglaten van de T is dat televisie­maken een deelverzameling is van film­maken. Maar dan moet de opleiding het hele spectrum ook volwaardig bieden. Voldoende aandacht voor arthouse, maar ook voor genrefilms, grote publieksfilms,

mainstream én progressief televisie­drama. Met te veel nadruk op arthouse lopen te veel studenten het risico tussen wal en schip te vallen. Het volume van de Nederlandse arthouse film is zeer klein en het valt niet mee om daar blijvend een plek in te verwerven, laat staan je brood mee te verdienen. Bovendien is de kans dat je als scenarist van arthouse films een regisseur vindt met wie je een geslaagde meerjarige samenwerking aan kan gaan, minimaal.

Er is momenteel een overschot aan (aan­komende) arthouse­scenaristen, en aan de andere kant een tekort aan ‘all round’ sce­naristen. Producenten zoeken zich suf naar schrijvers die uitdagende, spraakmakende televisieseries, telefilms, boekadaptaties, thrillers, komedies, etc. kunnen schrijven. Het verschil met arthouse is helemaal niet zo groot. De hier en daar onder scenaristen levende angst dat ‘commerciële’ produ­centen ‘invullers’ zouden zoeken, is onge­grond. Alle producenten willen bij voor­keur werken met zelfstandige, bevlogen, eigenzinnige en creatieve mensen. Daar floreert de film – met of zonder T – alleen maar bij.

Jacqueline Epskamp is scenarioschrijver en docent Scenario op de NFA.

Naar studenten die roepen een ‘vette’

film te willen maken wordt

meewarig gekeken

Gouden Kalf-winnaar One Night Stand III: Den Helder (2008)

24 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 27: 609 cultuur en media #14

De lont en de springstof

SCENARIO Nederlands drama heeft een beperkt budget. Waarom niet geïnvesteerd in de goedkoopste commodity van alle: tijd? Door Paul Jan Nelissen

Het is 30 september aanstaande twintig jaar geleden dat er voor het eerst iets op televisie verscheen waaraan ik een schrijvende bijdrage leverde: In Voor & Tegenspoed, een sitcom geschreven onder leiding van mijn broer Marc, die naast head writer ook de regisseur was en mij een eer­ste kans als scenarioschrijver bood.

In die twee decennia is de vraag naar film­ en televisiedrama explosief gestegen. Het bioscoopbezoek blijft als goedkoopste uitje in weerwil van elke crisis toenemen en ook de consumptie van televisiedrama is, mede door de uitbreiding van online en telefoonplatforms, spectaculair gestegen. Alles wijst er op dat de behoefte aan dramaproducties van velerlei schnitt de komende jaren alleen nog maar verder zal toenemen. Toch is één ding al die jaren constant gebleven: gebrek aan tijd om de scenario’s voor die producties te schrijven.

Bij het televisiedrama van de Publieke Omroep wordt door het ‘geld op schema’­beleid van de afgelopen jaren in de regel pas daadwerkelijk begonnen met het schrij­ven van de scenario’s als de uitzenddatum al vaststaat. Dat is de lont al aansteken terwijl de springstof nog naar de plaats van bestemming onderweg is. Door die directe relatie tussen ontwikkelen en uitzenden is het in Nederland al heel wat als er één tot anderhalf jaar wordt uitgetrokken voor het ontwikkelen van het dramatisch format en het schrijven van de scenario’s. Ter verge­lijking: de Deense makers hebben er twaalf jaar over gedaan om tot het internationaal gelauwerde The Killing te komen.

Een nevengevolg van dit ‘geld op schema’­beleid is de één­op­één relatie tus­sen ontwikkeling en consumptie, die het met zich meebrengt. Dat er alleen wordt geschreven wat daadwerkelijk wordt gemaakt, leidt er automatisch toe dat wat is geschreven ook wordt gemaakt, ongeacht in welke fase het geschrevene op dat moment is.

Een van de weinige instituties waar prij­zenswaardig méér wordt geschreven dan in productie wordt genomen is de ‘Telefilm’, waar in een verhouding van 2:1 scenario’s worden ontwikkeld, waarvan uiteindelijk

de best geachte worden gekozen. Maar daar wordt de tijd met opzet beperkt van­wege het streven ‘actuele maatschappelijke thema’s’ te behandelen, zoals het mission statement op de website vermeldt.

Helaas verhoudt het maken van een speelfilm zich moeizaam tot de dagelijkse actualiteit vanwege de relatief complexe en daardoor vaak lange conceptietijd. Filmmakers moeten daarom vaak breder kijken om de Zeitgeist te vatten, die zich veel trager beweegt dan de waan van de dag en ook een jaar later nog even actueel is.

Waarom niet dit jaar al de Telefilms van 2016 en 2017 uitgeschreven, zodat er een jaar langer is om aan de scenario’s te wer­ken? Of anders alvast die filmplannen die over het contemporaine handelen in plaats van het actuele?

Ik heb altijd begrepen dat we door onze beperkte afzetgebied in budget niet kunnen concurreren met de producties van landen met veel ruimere exploitatiemogelijkheden. Maar ik heb nooit begrepen waarom we dan niet meer investeren in de goedkoopste commodity die voorhanden is: tijd. De tijd om al het bedachte nog eens tegen het licht te hou­den, tijd om terug te gaan naar het begin, als inzicht dat dicteert, maar vooral de

tijd om van iets goeds iets uitzonderlijks te maken.

Je hoopt op een overheid die anticy­clisch durft te denken en over het eigen tijdsgewricht heen kan kijken. Zo’n over­heid zou onmiddellijk zien welk cultureel en economisch potentieel er in de interna­tionale dramamarkt schuilt, en hoe we in de ontwikkeling daarvan achterop dreigen te raken, alleen al vergeleken bij de landen om ons heen.

Maar waar deze overheid in haar beleids­voornemens ostentatief met duurzaamheid koketteert, wordt er op hele korte termijn geld aan de Publieke Omroep onttrokken, met als gevolg dat functionerende organen rücksichtslos worden weggesneden. Alleen met het doel te bezuinigen, is de staats­secretaris van dienst voornemens het Mediafonds – net dat ene instituut dat zich louter op de kwaliteitsverbetering van (on­der andere) dramaproducties toelegt – op te heffen. In deze sector is veel sympathie voor het fictieve, maar deze denkbeeldige besparing zet ons op achterstand, waar een duwtje in de rug meer op zou leveren.

Toch ben ik er als verstokt vooruitgangs­denker van overtuigd dat zulk kortzichtig beleid, liever vroeg dan laat, plaats zal moe­ten maken voor een langere termijn visie die niet blind is voor de mogelijkheden die nu braak dreigen te komen liggen.

Tot die tijd houd ik me vast aan wat Keystone­oprichter Mack Sennett al tegen Charlie Chaplin zei: “Nooit meer dan twee films per week maken, Charlie, het moet wel kwaliteit blijven.”

Paul Jan Nelissen is scenarioschrijver. Tot zijn omvangrijke CV werk hoort Van God Los, Oorlogswinter, TBS, De Bende van Oss, Riphagen en De Spin.

Telefilm 20 leugens, 4 ouders en een scharrelei (2013), Waterland Film / KRO

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 25

Page 28: 609 cultuur en media #14

Heb je tijd voor een mooi project?

SCENARIO We hebben zelfs een omroep! Door Luuk van Bemmelen

…Hallo, met LuukHé, Luuk. Met de producent!Hé, producent. Hoe gaat het?Goed, goed. En met jou? Ben je een beetje druk?Jawel, hoor. Gaat lekker. Deadline voor die kinderfilm gehad en nu komt de telefilm er weer aan. En verder ook nog wel wat andere dingen. Genoeg te doen. Mooi. Mooi. Maar.. heb je nog tijd voor een mooi project?Misschien. Waar gaat het om?Een boek. We hebben de rechten gekocht en ik denk dat het echt iets voor jou is! Eigentijds. Jong. Met humor. Klinkt goed..Precies! Zou je het eens willen lezen en kijken of je d’r wat mee kan?Stuur maar op.Ga ik doen. En dan bellen we binnenkort als je het gelezen hebt!Doen we.…

Hallo, met de producent.Hallo, met Luuk.Hé, Luuk. Ik wilde je net bellen. Heb je het boek gelezen?Ja.En? Wat vond je d’r van?!Ik weet het niet.. Om eerlijk te zijn vond ik het niet zo’n goed boek.Gelijk heb je. Is het ook niet. Ik vond de karakters niet echt interessant, het verhaal was ongeloofwaardig en ik vond het ook niet grappig, eigenlijk.Absoluut. Vond ik ook. Maar dat kunnen we allemaal veranderen. Echt?Ja, hoor. De schrijver weet er van. Het uitgangspunt is leuk, maar de rest kan allemaal anders. Maar waarom heb je dan de rechten gekocht?Rechten.. Rechten.. We hebben een optie op de rechten. Dat is alles. Maar goed. Denk je dat je er wat mee kan?Ik weet het niet. We hebben ook al een regisseur. En niet de eerste de beste. Ik heb hem verteld dat jij het ging schrijven en hij was erg enthousiast. Zei die dat?Zeker. Als je het wil, kunnen we zo beginnen..Eerlijk gezegd heb ik ook een ander plan voor een film. Mag ik je dat eens opsturen? Ja, hoor. Stuur maar op. Maar denk ook even na over dat boek. Ik geloof echt dat jij er wat van kan maken.Oké. Zal ik doen.…

Hallo, met de producent.Hallo, met Luuk.Hé, Luuk. Ik zit net je plan te lezen. Superleuk, man!Ja? Vind je het wat?Zeker. Het is grappig. Pijnlijk ook soms. Goeie karakters. Sterk verhaal. Nee, echt. Steengoed plan.Dus je wilt het doen? Ja.. Nou.. Daar moet ik nog even over nadenken..Maar je zegt net dat je het heel leuk vindt?Ja, dat is het ook. Maar ik moet het wel kwijt kunnen natuurlijk.

En ik zie op dit moment eerlijk gezegd niet zo goed waar.Echt niet?Het is niet echt arthouse. Daarvoor is het te plotty. En commerci­eel is het ook niet echt. Misschien een telefilm. Maar die deadline is net geweest. Ik weet het niet.. Dus je doet het niet?Voorlopig niet. Maar dat betekent natuurlijk niet dat we niet samen gaan werken! We hebben nog steeds dat boek.Oh ja.. Nou, niet zo terughoudend. Het gaat hartstikke goed. We hebben zelfs een omroep!Echt?En de distributeur is ook heel enthousiast. En het boek loopt als een trein. Er zijn al 25.000 exemplaren verkocht. Van dat boek dat je mij hebt opgestuurd?Ja. Goed, hè! Ik zou er toch nog eens serieus over nadenken als ik jou was. Anders moeten we binnenkort iemand anders benaderen en dat zou ik natuurlijk jammer vinden. Dat begrijp je..Ja. Nee. Dat begrijp ik.Dus, wat zeg je? Wil je het doen?.. Nee, sorry.. Echt niet?Het spijt me. Ik vond het gewoon niet zo’n goed boek.Geen probleem. Kijk ik even verder. En succes met je andere projecten, hè!Ja, jij ook.…

Hallo, met Luuk.Hé, Luuk. Met de producent!Hé, producent. Hoe gaat het?Goed, goed. En met jou? Ben je een beetje druk?Ja, hoor. Gaat lekker. Kinderfilm heeft geld gekregen en ik ben ook nog met wat andere dingetjes bezig. Weet je nog dat plan dat ik je een tijdje geleden opgestuurd had?Ja, natuurlijk. Superleuk plan! Doodzonde dat het niks is geworden.Nou, ik heb besloten om er toch mee verder te gaan.Echt? Wie is je producent dan?Nee, geen producent. Een uitgever. Ik kreeg het niet verkocht, maar ik vond het zo leuk dat ik het zonde vond om het weg te gooien. Dus nu ga ik er maar een boek van maken..Een boek?Ja. Het is natuurlijk afwachten of het wat wordt. Maar het lijkt me wel spannend. En de uitgever was enthousiast.Wat goed, man! Ik ben heel benieuwd!Ik ook..Nou, stuur het maar op als het af is. Je weet nooit. Misschien dat ik wel een optie neem op de rechten!Dat zou ik heel gaaf vinden.Natuurlijk. Waarom niet? Het is een steengoed plan!Bedankt. En we bellen als het af is.Doen we!…

Luuk van Bemmelen is scenarioschrijver. Hij schreef de One Night Stands Verzet en Sharam en Abbas, de Telefilm Witte vis en de speelfilms Dik Trom en Pizza Maffia.

26 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 29: 609 cultuur en media #14

De herrijzenis van de criticus

Marketingstrategieën winnen het van de traditionele beschouwende recensies. Hoe relevant is de traditionele kritiek nog? Door Jean-Pierre Geelen

“The Independent stopt met recen­sies in de zondagskrant”, berichtte de Nederlandse avondkrant. Het papieren knipsel hangt al sinds begin augustus aan de muur van mijn werkkamer, naast het nederig stemmende, handgeschreven briefje van lezeres mevrouw Le Roux uit IJsselmuiden, betreffende ‘Een tv­recensie van de ‘heer’ Geelen’: ‘Deze man moet niet zo ouwehoeren’.

Tast de economische vraatkever in de papieren krantenwereld nu ook al het recensentendom aan? Details ontbraken in de berichtgeving – in elk geval tot aan het schrijven van dit stuk – maar duide­lijk werd dat de bijlage The Critics zou worden op geheven; de kunst­, theater­ en literatuurcritici werden bedankt voor hun diensten, evenals tv­criticus en columnist Tom Sutcliff, tevens presentator van het BBC­radioprogramma Saturday Review.

Waar bezuiniging onontkoombaar is, is niemand heilig. Maar mij lijkt het voor een krant onverstandig te snijden in be­standdelen die tot de smaakmakers van je ‘product’ behoren. Nieuws is overal en (veelal) gratis; scherpe, vakkundige en gezag hebbende opinies blijven een unique selling point. Maar dat is aan de rekenmees­ters en marketingdeskundigen. De vraag die de onheilstijding oproept, is: hoe relevant is de bestaande, traditionele kritiek nog?

Kritiekcultuur

Een hoop is immers veranderd. In de literaire kritiek hebben marketing­ en mediastrategieën het allang gewonnen van de traditionele beschouwende recensies. Zeker, dagbladen en tijdschriften publice­ren nog altijd hun degelijke en soms nog

altijd gezaghebbende besprekingen van de belangrijkste nieuw verschenen wer­ken. Maar de lezer vaart zijn eigen koers, en laat zich verleiden door televisie of het (soms slim georkestreerde) rondzingen op Twitter of in eigen kring.

De filmwereld heeft alles te danken aan de bereidwillige medewerking van het medium televisie, waar elke filmster wordt bewierookt en kritiek niet zozeer uit den boze is, maar eenvoudigweg niet bestáát. Zodat zich de paradoxale ironie voordoet dat Nederlandse producers hun pracht­producten soms wekenlang schaamteloos mogen aanprijzen in alle praat­ en kout­programma’s, zoals afgelopen jaren onder meer gebeurde rond de film Zomerhitte en Reinout Oerlemans’ Nova Zembla. Totdat de dagbladrecensies verschenen: (vrijwel) unaniem negatief. Deerde niet: de biosco­pen zaten wekenlang vol.

Zo heeft elke scheppende sector zijn eigen kritiekcultuur – en sommige niet. Afgelopen voorjaar klonk onder sommige radiomakers de roep om serieuze radiokri­tiek in de media. Waarom bestond die niet? De vraag is terecht, en laat zich niet een­voudig beantwoorden. Deels traditie, deels vanwege de afgenomen betekenis van radio als massamedium dat het gesprek van de dag of ‘het discours’ bepaalt.

Hoe jammer ook: die rol had radio lang geleden, maar die is voorbij. Het medium is zijn massa kwijtgeraakt – wat overigens geen rechtvaardiging is om het niet te bespreken, want dan zou menig ballet­ of toneelrecensie ook overbodig zijn.

Ja, op menig bouwsteiger schalt 100%NL uit de speakers, menig automobilist laat zich in de file bijpraten door het Radio1­Journaal. En ja: er bestaan prachtige ra­dioprogramma’s, ­zenders zelfs, ­rubrieken en ­documentaires. Die moeten behouden en gekoesterd. Maar de beeldcultuur heeft het gesproken woord in de hoek gedreven, waar het voor de fijnproever overigens nog altijd uitstekend vertoeven is. Waar televi­sie geregeld het gesprek van de dag is, gaat het bij de koffieautomaat zelden over die

knetterende discussie in VPRO’s OVT. Hooguit een incidentje – een scheldpartij of een grap – haalt de publiciteit, buiten radio.

Dat betekent overigens niet dat het niet zou kunnen. Juist op websites (van kranten, maar ook van anderen) moeten prachtige besprekingen te maken zijn van radio en podcasts uit de wijde wereld, met de pas­klare links erbij – leve de digitale revolutie. Dat bestaat ook al, en zou makkelijk kunnen worden uitgebreid. Ik zou het toejuichen. De liefhebber zou er een zinvolle gids bij krijgen die hem de oren opent voor het moois (of lelijks) dat de wereld te bieden heeft.

Maar daarmee is de maatschappelijke rol en relevantie van het medium radio nog niet vergroot, en is radio nog steeds niet het gesprek van de dag.

Versplinterd

Ook voor een televisierecensent zijn de tijden veranderd. Het idee dat de krant ver­slag doet van wat gisteravond op televisie verscheen, doet ouderwets aan. Televisie versplinterde, digitale boxen en kanalen snoepen kijkers af van mainstream tv, en ‘gisteravond’ is ook al niet meer wat het geweest is: steeds meer kijkers bepalen zelf wanneer ze iets (terug)zien.

Nog maar kort voor ik, vierenhalf jaar geleden, begon als tv­recensent voor de Volkskrant, had ik zelf in besloten kring nog wel eens betoogd dat het niet meer van deze tijd is, een tv­kritiek in de krant. Nadat ik begon, bleek al snel alles anders. Zo zijn er relatief veel lezers die schrijven dat ze zelden (de door mij besproken) tv kijken, maar wel graag lezen wat ze gemist heb­ben. Óók een functie. Traditionele televisie blijkt, ondanks Netflixen en YouTubes, nog altijd die dominante factor in het dagelijks verkeer, zeker bij groot nieuws en ‘nationale evenementen’.

In weerwil van voorspellingen en digi­tale ontwikkelingen neemt de gemiddelde kijktijd van de burger op de ‘ouderwetse’ tv nog steeds toe. Sterker: wie na zessen ’s avonds op Twitter kijkt, ziet de opwinding stijgen. Het wemelt er van de instant­menin­gen, binnen enkele seconden verwoord in maximaal 140 lettertekens. Minstens 3 van de 10 ‘Trending topics’ op het medium be­treffen televisieprogramma’s die op dat mo­ment worden uitgezonden. De samenleving individualiseert, Twitter heeft ons terugge­plaatst in een reusachtige huiskamer, waar de televisie als vanouds staat te pruttelen in de hoek en het gesprek van de dag voedt, al was het maar om de lol van het ergeren.

Zomergasten? Terwijl de criticus van de ochtendkrant in de knoei komt met zijn dagelijkse deadline van 22.30 uur, wordt hij op internet links en rechts ingehaald door gelegenheidsbloggers. Kwaliteit geen

Scherpe, vakkundige en

gezaghebbende opinies blijven

een unique selling point

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 27

Page 30: 609 cultuur en media #14

bezwaar; het is vooral de snelheid die telt. Niets op tegen. Een krant zou hetzelfde kun­nen doen, en doet dat soms ook.

Wat overeind blijft, en waar niets in zal veranderen, is de rol van de auteur, de criticus zelf. Die moet zich niet beperken tot hobbyisme, het louter lollige stukje of de hoogstpersoonlijke voorliefde voor de reeks ‘Bizarre ziektes’.

Leesbaarheid is bepaald niet verbo­den, maar in alle gevallen moet hij/zij (vrouwelijke tv­critici zijn schaars) gezag hebben of opbouwen. Zo iemand moet het geheel overzien, over langere tijd dan die ene avond. Hij moet met enige kennis van zaken bredere verbanden kunnen leg­gen en het medium aldus beschouwen als cultuurdrager en programma’s beoordelen op hun specifieke eigenschappen, hun kwaliteit of – vaker nog – hun betekenis. In het beste geval laat hij de lezer kijken met andere ogen. Of helder verwoord zien wat hij zelf al vaag dacht. Of de lezer het met het subjectieve eindoordeel eens is, doet uiter­aard volstrekt niet ter zake. Heeft dat (nog) zin? Zeer veel, ook al zal ons kijkgedrag de komende jaren misschien radicaal verande­ren. In elk geval niet minder dan voorheen, vermoedelijk zelfs meer.

Ook daarom al moet er kritiek (in alle creatieve sectoren) blijven bestaan die ver­der gaat dan de gidsfunctie. Die niet draait op on(der)betaalde hobbyisten en gelegen­heidsrecensenten, maar aan structurele, professionele, volhardende en dus ‘nor­maal’ betaalde auteurs die er hun hoofdtaak van maken. Alleen zo kan deskundigheid en gezag ontstaan.

Onverbloemde agressie

Lang gold Gerrit Komrij als inspiratiebron voor de tv­stukjesschrijver. Na het ene jaar (1976) waarin hij zijn fameuze kritieken schreef voor NRC Handelsblad (Horen, zien en zwijgen) beschreef hij zijn motiva­tie voor zijn snoeiharde columns. Klassieke regels: televisie is ‘een indringend medi­um’, aldus Komrij. ‘Het vraagt om een nieuwe, compromisloze kritiek. De haast lijfelijke opdringerigheid van de tv dient met een niet minder persoonlijke, onver­bloemde agressie te worden beantwoord.’

En: ‘De beste manier om ons van tv te bevrijden is haar belachelijk te maken.’

Televisie is er niet minder opdringerig en indringend op geworden. Toch lijkt de wijze

waarop Komrij het fileermes hanteerde mij uit de tijd. Wie zich van het medium wil ‘bevrijden’, hoeft het toestel immers alleen maar uit te zetten, of zijn weg te zoeken op YouTube of Netflix.

Ook is de onverholen strijd tegen de verzuiling wel gestreden: behoudens de EO en een enkele RKK­mis is van geen publiek programma nog de ‘confessionele’ afzender af te zien.

Ik mag mij graag verschuilen achter de woorden van wijlen VVD­politicus Hans Dijkstal. In een interview met Maarten van Rossem in diens egozine Maarten! blikten de twee terug op de opkomst en ondergang van Pim Fortuyn en de rol van de media. Dijkstal: “De ontwikkeling van televisie en internet is een van die technologische ver­anderingen met grote sociaal­culturele ge­volgen. Ik durf de stelling aan dat televisie­makers geen idee hebben wat ze doen, televisiekijkers geen idee hebben waar ze naar kijken, en degenen die beroepshalve op de televisie moeten verschijnen niet goed weten hoe ze dat moeten doen. Met andere woorden, dat de samenleving nog behoorlijk worstelt met de betekenis van beeld en het effect ervan op het menselijk gedrag en dat van politiek leiders.”

Scherts

Wijze woorden, die ik van harte onder­schrijf. Een (tv­)criticus kan de rol spelen van duider. Hij kan een spiegel voorhou­den, die makers en lezers/kijkers laat inzien waarnaar en hoe zij kijken en wat dat betekent. Komrij’s ‘onverbloemde agressie’ is daarbij geen voorwaarde meer.

Ze zou nu al snel tegenstaan en daarmee het doel voorbij schieten. Maar een scherpe, soms schertsende toon is niet verboden – het medium en diens bevolking geven er alle aanleiding toe. Niet om de lol van de scherts, maar om de kracht van de achterliggende redenering.

Is dat zuur? In het geheel niet. Zeker, je mag de ogen niet sluiten voor het schone, indrukwekkende en ontroerende dat televi­sie nog altijd óók te beiden heeft – niet voor niets vergaderen de verzamelde tv­critici jaarlijks geanimeerd over tientallen kandi­daten voor de Zilveren Nipkowschijf. Maar het drassige moeras zegt evenveel over de leefwereld als het zonovergoten hemeldek.

Opnieuw biedt Komrij houvast, nu met een column die hij nog maar enkele jaren geleden schreef over de oprukkende ‘blije’ (kunst)kritiek: ‘Wat heeft al het moois voor zin als je weigert je stem te verheffen te­gen de zweren, de gedrochten en de etter? (…) Wie een kunstwerk belachelijk vindt, of hilarisch, of overschat, of stom, wordt meteen geacht alle kunstwerken stom te vinden. Terwijl hij de lachwekkende voor­beelden alleen uit de tempel dondert uit eerbied voor het reservaat van de gewel­dige kunstwerken.’

Vandaag ruk ik het knipsel over The Independent van mijn muur. En zet de te­levisie aan.

Jean-Pierre Geelen is tv-recensent van de Volkskrant

‘De beste manier om ons van tv te bevrijden is haar

belachelijk te maken’

Illustratie: Milo

28 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 31: 609 cultuur en media #14

Het blikveldEen respons op Jean-Pierre Geelen en de kritiekcultuur. Door Jan Postma

Het was een curieuze zin, die u zojuist las. Ik las hem ook. Na een niet bepaald vrolijk­stemmende schets van de staat van de Nederlandse ‘kritiekcultuur’ en haar tanen­de invloed, schreef Jean­Pierre Geelen in het einde van zijn artikel De herrijzenis van de criticus dat de criticus nog altijd de rol van ‘duider’ kan spelen: ’…een spiegel kan voorhouden die makers en lezers/kij­kers laat inzien waarnaar en hoe zij kijken en wat dat betekent.’

Wat doet die spiegel daar, dacht ik. Als je iemand een spiegel voorhoudt, ziet hij of zij tenslotte zichzelf. Het zou natuurlijk goed mogelijk zijn dat de ‘lezers/kijkers’ juist graag over/naar zichzelf lezen/kijken, dat dat een belangrijke reden is om een krant of tijdschrift te kopen: een zucht naar herken­ning en zelfbevestiging. Maar volgens mij heeft dat met goede kritiek niets te maken.

En dan dat ‘duider’. Je zou denken dat met het verstrijken van de tijd de allergische reac­tie die dat modieuze woordje oproept minder ernstige vormen aanneemt, maar mijn nek­haren schieten nog telkens overeind wanneer ik het tegenkom. Duiding is een eufemisme voor oeverloos gelul, dat wat de gemiddelde discussie in De Wereld Draait Door verbindt met de niet aflatende stroom columns die ons medialandschap rijk is. Een tijdverdrijf voor ex­politici, gewezen spindoctors, journalis­ten die noestere vormen van journalistieke arbeid zijn ontgroeid en schrijvers die geen boeken schrijven. Er zijn uitzonderingen, natuurlijk, maar de vochtplekken die hun schrijverszweet achterlaat, verdienen een betere naam.

Kritiek! Met twee harde k’s die genoeg zijn om duidelijk te maken dat het ergens over gaat; dat er iets op het spel staat. Niet dat softe geouwehoer waarvan de kranten bol staan en dat de kijker van praat programma’s avond na avond doet toeschijnen alsof hij naar een langzaam leegbloedend dier staart. Mijn excuses, ik kon geen zinlozer beeld bedenken.

En toch: na die spiegel en dat vervelende cliché volgde iets interessants. De criticus laat kijkers en lezers ‘inzien waarnaar en hoe zij kijken en wat dat betekent’. Laat mij een poging wagen. Ik werd gevraagd te reageren op wat Geelen schreef en al bij de eerste lezing schreeuwde alles in mij: ‘Zet je af! Vind denkfouten, Vergroot verschillen en grijp iedere gelegenheid aan om op hem in te

hakken! Zie, een babyboomer met een eigen meninghoekje in de krant!’ dacht mijn hoofd. Dat Geelen veel te jong is om babyboomer te zijn, doet er op zo’n moment kennelijk niet toe. In een polemiek draait het tenslotte niet om de feiten maar om het beeld dat beklijft.

Het zou ongetwijfeld spektakel opleveren, maar de voldoening zou gelijk die van een vet­te snack na een avondje stappen zijn en het gevoel waarmee je achterblijft een diepe en treurige leegte. De inhoud zou ondergeschikt zijn aan de vorm en de voorstelling zou het cliché niet overstijgen. Laat ik in plaats daar­van, in navolging van Geelen, iets proberen te zeggen over de waarde van kritiek.

Een jaar of zeven geleden raadde de moe­der van een vriend me een essaybundel van Joseph Brodsky aan. Het was pas vorige week, toen ik On grief and reason toeval­lig tegenkwam in een boekwinkel (van baksteen ja!), dat ik het werkje aanschafte en las. In de korte lezing How to read a book, buigt hij zich over de vraag hoe een lezer zijn weg moet vinden op de oceaan van drukwerk. De rol van kompas wordt volgens Brodsky traditioneel vervuld door de literaire kritiek, maar: ‘Alas its needle oscillates wildly.’ Noord en zuid zijn niet voor iedereen gelijk, je weet nooit of de criticus een hack is, en net zo weinig ver­stand van zaken heeft als jijzelf, of dat hij of zij bevooroordeeld of belanghebbende is. ’In any case, you find yourself adrift in the ocean, with pages and pages rustling in every direction, clinging to a raft whose ability to stay afloat you are not so sure of.’ Brodsky raadt de lezer van proza aan zich enige tijd te verdiepen in de beste poëzie van een taalgebied, om zo een eigen rich­tingsgevoel te ontwikkelen. Lees Nijhoffs Awater, zo schrijft hij, en daarna weet je snel of een Nederlands prozawerk de moeite waard is of niet.

Ik denk dat het deze rol van kompas is die de kritiek op veel gebieden dreigt te verlie­zen of reeds lang kwijt is. Mensen varen voor tv­series op het licht van hun Twitterstream, laten zich boeken aanraden door Amazon en Goodreads en films door YouTube en Apple. Het zijn, zoals Geelen schrijft, de slim georkestreerde campagnes en sluw aange­wakkerde hypes die de agenda’s van lezers, kijkers en luisteraars (en veel van degenen die over deze zaken schrijven) bepalen.

Is dat spijtig? Als je Brodsky mag geloven, was de kritiek toch al niet fantastisch in het vervullen van die taak. Maar belang­rijker: ik denk dat de kritiekcultuur alleen iets te vrezen heeft van de misvatting dat dit – noem het cureren, selecteren, uit­vlooien, of hoe je wil – de belangrijkste taak van de criticus is. Het is deze mis­vatting die kranten en tijdschriften ertoe verleidt oplagedalingen tegen te gaan door ballen of sterren naast een recensie te plak­ken, alsof je een samenvatting van de ver­zamelde prospectussen met een eindoor­deel van de culturele consumentenbond presenteert. De functie van kritiek is niet het vellen van een oordeel of het verstrek­ken van een koopadvies. Kritiek is geen journalistiek­met­een­mening.

Een van de meest verhelderende bijdra­gen aan het debat over de rol die kritiek vervult, werd eind vorig jaar geleverd door Daniel Mendelsohn. Op de website van The New Yorker publiceerde hij zijn A Critics’s Manifesto, waarin hij haarfijn uitlegt wat het werk van critici uit voorgaande generaties voor hem had betekend, en met welke in­steek hijzelf kritieken schrijft. Terwijl hij als jonge lezer het werk van bijvoorbeeld Helen Vendler (over poëzie) en Pauline Kael (over film) verslond, had hij geen moment het idee dat hij werd geacht zelf een bepaalde bundel te kopen of naar de bioscoop te gaan. ‘I thought of these writers above all as tea­chers, and like all good teachers they taught by example; the example they set, week after week, was to recreate on the page the drama of how they had arrived at their judgements.’ Ze schreven met een enorme kennis van zaken die voortkwam uit liefde voor een on­derwerp, op basis van een idiosyncratische smaak of gevoeligheid. ’The glimpses these writers gave you of their tastes and passions revealed what art and culture are supposed to do for a person.’ Het open en bloot tonen van hoe ze tot een oordeel waren gekomen, impliceerde dat de lezer op een gelijksoor­tige manier tot zijn of haar eigen oordeel kon komen. Ze leerden je kritisch te denken.

Dit alles kan evenzeer gedaan worden in korte mediacolumns of lange boekrecen­sies, maar de kritiekcultuur staat of valt met het besef dat dit (en niet het spelen van poortwachter of culturele gids) is waar het om gaat: de criticus draagt kennis over en schoolt zijn of haar publiek in het kritisch denken. Misschien was dat beeld van die spiegel toch niet zo’n slecht keuze van Geelen. Als je het ding in een goede hoek opstelt kun je tenslotte iemands blikveld flink verruimen. Dat lijkt me een goed begin. En nu ga ik wat kritieken lezen.

Jan Postma is politicoloog, fotograaf, journalist en hoofdredacteur van Hard //Hoofd.

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 29

Page 32: 609 cultuur en media #14

Liefhebbers kijken naar de bloedige voorlaatste aflevering van het derde seizoen Game of Thrones. Collage van YouTube video’s.

Een fatsoenlijk einde Elk verhaal heeft een einde. Soms loopt het zelfs slecht af. Maar wil je dat zien aankomen? Door Feiko Beckers

Soms kun je niet wachten totdat iets voorbij is. Niet omdat je iets als vervelend of ronduit ondraaglijk ervaart, maar uit pure nieuwsgierigheid naar hoe het af zal lopen. Ik heb dat zelfs wanneer ik op vakantie ben. Ik kan soms niet wachten totdat we weer in het vliegtuig naar huis zitten. Want op dat moment zal ik weten hoe de vakantie is afgelopen. En belang­rijker nog, of het überhaupt een leuke vakantie is geweest.

Er zijn mensen die, voordat ze aan een boek beginnen, alvast de laatste pagina lezen. Zodat ze weten hoe het af zal lopen. Ikzelf zal dat niet zo snel doen, maar be­grijpen doe ik deze mensen wel. Want of ik nu net begonnen ben aan een verhaal of er middenin zit, het is het einde waar het me allemaal om te doen is.

Zo las ik onlangs het korte verhaal

Petoesjkov van de Russische schrijver Ivan Toergenjev. In dat verhaal is de hoofdper­soon Ivan Afanasitsj Petoesjkov verliefd op het nichtje van de bakker. In een poging haar te zien besluit hij op een ochtend zelf het kadetje te halen dat hij altijd bij het ontbijt neemt, in plaats van dit door zijn knecht Onisim te laten doen.

Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een roman of een verhaal heb gelezen waar het woord ‘kadetje’ in voor komt. Maar in de eerste twee pagina’s van het verhaal

van Toergenjev is het woord plotseling meermalen te vinden. Zeventien maal om precies te zijn.

Aanvankelijk was ik even vergeten wat een kadetje ook alweer precies is, maar het schijnt iets te zijn wat in mijn familie gewoonweg een ‘wit bolletje’ wordt ge­noemd. En niet alleen mijn familie doet dat. Ook in de supermarkt bij mij om de hoek heet het zo.

In Petoesjkov is dit simpele witte bol­letje ontzettend belangrijk. Het is namelijk zijn dagelijks kadetje dat Ivan Afanasitsj aanvankelijk met het nichtje van de bakker verbindt. Het is de enige manier waarop hij toegang tot haar heeft.

Zoals altijd was ik ook bij dit verhaal van Toergenjev al vanaf de eerste pagina nieuwsgierig naar de afloop ervan. Het

Een kadetje lijkt me niet een goede

start van een relatie

30 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 33: 609 cultuur en media #14

verschil echter was dat ik bij Petoesjkov al vanaf diezelfde eerste pagina wist hoe het af zou gaan lopen. Want ik mag men­sen altijd graag vragen hoe ze hun partner ontmoet hebben. Ik hoor dan dat het komt omdat ze tegenover elkaar zaten in de trein. Of gedwongen waren een tafeltje te delen op een druk terras in Lissabon. Maar wat als iemand zou antwoorden: ‘Ik heb haar ontmoet vanwege een kadetje?’ Dan zou ik die persoon veel succes wen­sen. Een goede start van een relatie lijkt een kadetje me namelijk niet. Hoewel ik niet meteen wist wat een kadetje was, wist ik tijdens het lezen wel meteen wat het betekende voor Ivan Afanasitsj: Het zal niet goed met hem aflopen.

En dat blijkt ook. Want niet alleen is het hem aan het einde van het boek nog steeds niet gelukt om het nichtje van de bakker te verleiden tot een huwelijk, hij heeft inmiddels ook al zijn geld verloren en is alcoholist geworden bovendien.

Veel liefdesgeschiedenissen lezen als een whodunnit. Waar de vraag: ‘Zullen ze erachter komen wie de butler heeft ver­moord?’ is vervangen door de vraag: ‘Zullen de man en de vrouw elkaar ooit vinden?’ En net als in een detective verhaal ben je als lezer voortdurend op zoek naar aanwijzin­gen. Een hint die je iets kan vertellen over de afloop van een verhaal. Een vrouw die voorzichtig glimlacht, de jaloerse blik van een man. Of in het geval van Toergenjev: een simpel kadetje. Voor mensen die graag wil­len weten hoe dingen aflopen zijn zulke aan­wijzingen erg handig. Het stelt ons gerust.

Frustrerend is het dan ook als een verhaal geen enkele aanwijzing bevat over wat het einde zal zijn. Dan krijg je taferelen zoals onlangs tijdens het laatste seizoen van de Amerikaanse televisieserie Game of Thrones. In de op­een­na­laatste aflevering van dat seizoen was een scène te zien waarin in een kort tijdsbestek plot­seling meerdere hoofdpersonages wor­den vermoord. Ikzelf heb nog nooit een aflevering van deze serie gezien, maar ik heb me laten vertellen dat de dood van deze personages ontzettend onverwacht was. Er was geen enkele aanwijzing voor. Geen enkel kadetje.

Al snel na de uitzending doken er film­pjes op Youtube op die de geshockeerde reacties lieten zien van trouwe kijkers op deze scène. We zien ze krijsend, schreeu­wend of huilend voor de televisie zitten. Anderen verstoppen zich achter een fleece­deken of schreeuwen verwensingen naar hun televisietoestel. Nu schijnen fans van Game of Thrones nogal toegewijd te zijn. Volgens New York Magazine zijn fans van

Game of Thrones zelfs de meest toegewijde fans ter wereld. Dus nog vóór de fans van iemand als Justin Bieber. Zo organiseren ze wereldwijd bijeenkomsten en dan verkleden en schminken ze zich allemaal als hun favo­riete karakter. Als een ridder bijvoorbeeld of als elf. Dat soort mensen.

Dat dat soort mensen zo heftig reageert is dus niet echt verwonderlijk. Iemand die zich verkleedt als zijn favoriete personage, zal ook we erg begaan zijn met het lot van datzelfde personage. Maar volgens mij ligt er iets fundamentelers aan ten grondslag dan alleen de hysterie van een die hard fan.

Want iedereen die een verhaal leest of een film bekijkt, is begaan met het lot van de hoofdpersonages. Daar hoeft helemaal geen verkleedpartij aan te pas te komen. Iedereen wil dat het goed met deze perso­nages afloopt. Dat ze gelukkig worden en gezonde kinderen krijgen. Het is vanwege deze toewijding dat we benieuwd blijven naar het verdere verloop van het verhaal.

Eenieder die onverschillig is tegenover hun lot, doet er dan ook beter aan het desbetreffende boek weg te leggen of de bioscoop op kousenvoeten te verlaten.

Voor die toewijding willen we wel iets terug van de bedenkers van het verhaal: een beetje mededogen. Door ons bijvoor­beeld ruim van te voren te laten weten dat een verhaal slecht afloopt. Door ons een aanwijzing te geven. Een kadetje bijvoorbeeld.

“Oh no, they didn’t!” roept een jonge vrouw in een van de Youtube­filmpjes uit nadat ze de moordpartij in Game of Thrones heeft zien plaatsvinden. Dat ‘they’ slaat niet op de fictieve moordenaars, maar op de schrijvers van de tv­serie die besloten dat de moordpartij überhaupt moest plaatsvinden. Alsof ze tegen hen wil zeggen: “Hoe konden jullie? Ik heb wekenlang met deze persona­ges meegeleefd!”

Ik was altijd al van mening dat een einde dat je niet kan zien aan komen, per definitie een slecht einde is. Maar na het zien van al die arme fans van Game of Thrones zou ik het iets preciezer willen formuleren: Een einde dat je niet aan ziet komen is een einde dat van maar weinig fatsoen getuigt.

Feiko Beckers is beeldend kunstenaar. Hij werkt met video, performance, installaties en tekst. In 2013 was hij artist in residence in Le Pavillon, Palais de Tokyo, Parijs.

Iedereen die een verhaal leest of een film bekijkt is begaan met het lot van de

hoofdpersonages

De bewuste bloedige episode van Game of Thrones / HBO

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 31

Page 34: 609 cultuur en media #14

Over het fonds Het Mediafonds stimuleert de totstand-koming van cultureel media-aanbod via radio, televisie en internet voor de landelijke en regionale publieke media-instellingen. Het fonds verstrekt productiesubsidies en maakt de ontwikkeling mogelijk van veelbelovende programmaconcepten. Naast de beoordeling van ingediende subsidieverzoeken, organiseert het Mediafonds activiteiten op het gebied van kwaliteits verbetering en talent ontwikkeling. Voorbeelden daarvan zijn het uitreiken van prijzen, het (mede) organiseren van masterclasses, workshops en conferenties, het uit geven van publicaties en het evalueren van programma’s waaraan subsidie is verstrekt. Subsidie aanvragen Informatie over subsidieregelingen is te vinden op onze website. Daar staat informatie over inleverdata, criteria en budgetten plus alle handleidingen en aanvraagformulieren. Informatie over het Gamefonds en TAX-videoclipfonds is te vinden op www.gamefonds.nl en www.videoclipfonds.nl.

Mediafonds.nl Op de website van het Mediafonds is veel informatie beschikbaar in tekst, beeld en geluid. Volg het Mediafonds op Twitter @Mediafonds

ColofonEen uitgave van het MediafondsStimuleringsfonds Nederlandse Culturele MediaproductiesISSN-nummer 1878-4992Jaargang 5 nummer 14,oktober 2013

Herengracht 6091017 CE AmsterdamT 020 623 39 01F 020 625 74 [email protected]

Samenstelling en redactie: Koen Kleijn, Auke Kranenborg en Titia VuykBeeldresearch: Richard de BoerOntwerp: MannschaftDrukwerk: Calff & Meischke, Amsterdam

Disclaimer: De uitgever van 609 heeft zijn best gedaan alle rechthebbenden op hier gepubliceerd beeldmateriaal te achterhalen.

Alle in dit blad gepubliceerde artikelen zijn geschreven op persoonlijke titel. Zij zijn niet de weerslag van de opvattingen van bestuur, staf of adviseurs van het Mediafonds. Dit tijdschrift wordt u op verzoek kostenloos toegestuurd. Gelieve daartoe een e-mail te sturen aan: [email protected]

De Verkenners Dit voorjaar heeft het Mediafonds samen met het Amsterdamse debatcentrum De Balie een programmareeks georganiseerd onder de naam De Verkenners. Aan de hand van actuele mediakwesties en met een breed scala aan spe-lers uit het medialandschap is de toekomst van de media in Nederland besproken. Aanleiding voor deze reek was de aankondiging van Staatssecretaris Dekker om de toekomst van de media en de publieke omroep te verkennen.Op www.denieuwereporter.nl zijn alle versla-gen van de reeks nog te lezen. De Raad voor Cultuur en het Ministerie van OCW krijgen een gebundelde terugblik met alle aanbevelingen en conclusies aangeboden.

Demonstratie – oproepHet Mediafonds sluit zich samen met onder meer FNV-Kiem en de DDG aan bij de demon-stratie op 9 oktober op het Malieveld in Den Haag, tegen de extra bezuinigingen van 100 miljoen euro op het publieke omroepbestel. Samen met de publieke omroepen – en naar verwachting zo’n 5.000 actievoerders – zetten wij een programma neer dat het belang van de publieke omroep onderstreept. Iedereen is van harte welkom om mee te demonstreren. Zie www.mediafonds.nl voor actuele informatie over de acties.

CinekidVan 16 tot en met 25 oktober is het Cinekid Festival in Amsterdam. Zoals elk jaar zijn er premières van programma’s die het fonds mogelijk maakte, waaronder een nieuwe lichting jeugddocumentaires uit zowel de Kids & Docs workshop als NCRV’s Dokument Junior. Het fonds is verder betrokken bij een middag over jeugdprogramma’s voor makers en om-roepers in samenwerking met Zapp en Cinekid. Op deze middag op 22 oktober zullen ook de treatment-prijzen worden uitgereikt aan de winnaars van de Jeugddramawedstrijd. Verder zal het fonds nog acte de présence geven op de internationale Cinekid conferentie op 23 oktober met als thema ‘Live action’.

Nu of Nooit! 2 Zes korte jeugdfilms zijn in productie in het kader van Nu of Nooit!; de tweede ronde van de regeling van het Mediafonds en Zapp voor cultureel divers jeugddrama. De films zullen in december 2013 uitgezonden worden op televisie. Twee ervan gaan al op Cinekid in première:• De jongen die dacht dat hij goed was zoals hij

was (IDTV Drama / KRO) scenario: Roslin Prager; regie: Tami Ravid

• Salãm (IJswater Films / KRO) scenario: Floor Paul; regie: Johan Timmers

De overige vier films gaan in première tijdens een speciale vertoning in EYE op 18 december, bovenstaande films zijn dan ook te zien.

Jubileum – Mediafonds 25 jaarOp 10 oktober vieren we het 25-jarig jubileum van het Mediafonds met een programma rondom het thema ‘onafhankelijkheid’. Internetcriticus en schrijver Evgeny Morozov geeft een lezing, we presenteren een essaybundel met bijdragen van onder meer Coco Schrijber, Ger Groot en Maarten Doorman. Verder reikt de fondsvoorzit-ter vijf Jan Kassies Stimuleringsprijzen uit en we vieren feest met de band Beans & Fatback.

Mediafondsprijs Kids & Docs 2013 - oproepTijdens de slotceremonie van IDFA reikt het fonds de Mediafondsprijs Kids & Docs uit. Deze prijs wordt door een jury van professionals en kinderen toegekend aan de beste jeugddocu-mentaire van het afgelopen jaar. De winnaar ontvangt €15.000,- waarmee een nieuwe jeugddocumentaire ontwikkeld kan worden. Vorig jaar is de prijs gewonnen door Ingrid Kamerling voor haar jeugddocumentaire Geluiden voor Mazin. Het Mediafonds roept makers, producenten en omroepen op jeugd-documentaires in te zenden. Het reglement is te vinden op de website van het Mediafonds. Inzenddata: 14 oktober en 4 november.

Deltaplan Talent: Oversteek VIIIn juli selecteerde een gezamenlijke commissie van de omroepen VPRO en NTR, het Nederlands Filmfonds en het Mediafonds de volgende vier voorstellen voor scenario-ontwikkeling. In december worden twee van deze projecten geselecteerd voor productiesubsidie.• Inn & Out Scenario: Bastiaan Tichler; regie:

Ivan Barbosa; producent: Circe Plans • Porselein Scenario: Jenneke Boeijink, Thibaud

Delpeut; regie: Jenneke Boeijink; producent: CTM LEV Pictures

• Sang mêlé Scenario en regie: Paloma Aguilera Valdebenito; producent: Topkapi Films

• Waldstille Scenario en regie: Martijn Maria Smits; producent: Circe Plans

Point Taken 4In juni selecteerde een gezamenlijke commissie van het Fonds Podiumkunsten, de NTR en het Mediafonds uit 31 inzendingen de volgende vier dansfilmprojecten voor productiesubsidie: • En Route Choreografie: Conny Janssen; regie:

Johan Timmers; producent: IDTV Docs• Ik ben de enige Choreografie: Toer van

Schaijk; regie: Barbara Makkinga; producent: Interakt

• The Mirror Choreografie: Guy Weizman; regie: Gijs Kerbosch; producent: 100% Halal Productions

• Zwemmen of Verzuipen Choreografie: Jaakko Toivonen; regie: Michiel Vaanhold; producent: BosBros

De vier dansfilms gaan in première tijdens Cinedans (maart 2014), gevolgd door een televisie-uitzending door de NTR.

Hollandse Meesters IIIOp vrijdag 15 november presenteren het Mediafonds, het Mondriaan Fonds en producent Interakt in – en in samenwerking met – het Gemeentemuseum in Den Haag een nieuwe reeks kunstenaarsportretten.

Woord.nlBinnenkort wordt Woord.nl gelanceerd – een nieuw platform van de publieke omroepen voor het gesproken woord op initiatief van het Mediafonds en de NPO. In de aanloop hier naartoe roept het Mediafonds een nieuwe regeling in het leven: Open Woorden. Open Woorden daagt makers uit om zonder grote drempels in korte tijd tot onafhankelijke, interessante en kwalitatief goede audioproducties te komen. Met ‘Open Woorden’ wil het Mediafonds op kleine schaal experimenteren met het financieren van

Mediafonds Mededelingenonafhankelijke audioproducties met een begroting van maximaal €10.000 die passen binnen de redactionele formule van Woord.nl Daarbij geldt de voorwaarde dat de productie uiterlijk een maand na eerste publicatie onder een open content licentie beschikbaar wordt gesteld. Voor meer informatie kan contact worden opgenomen met Syb Groeneveld van het Mediafonds.

32 609 – cultuur en media oktober 2013 Mediafonds

Page 35: 609 cultuur en media #14

Bekroonde programma’s

Het Nieuwe RijksmuseumNTR / Pieter van Huystee Film & TVFilmplan en regie: Oeke Hoogendijk Stichting Nipkow (Hilversum, juni 2013)• Zilveren Nipkowschijf

Kort! 2012: AmstelNTR / Volt Films Scenario: Kelvin Korteweg; regie: Jaap van Eyck Internationales Filmfest Emden-Norderney (Norderney, Duitsland, juni 2013)• Ostfriesischer Kurzfilmpreis 2013

IBB & OBBSparpweed Develop Conference (Brighton, Groot-Brittannië, juli 2013)• Develop Indie Showcase Award

Nu of Nooit: De maan van AnouarNTR / IJswater FilmsScenario: Amarins Romkema; regie: Michiel van Jaarsveld TIFF Kids International Film Festival (Toronto, Canada, april 2013)• TIFF Kids Young People’s Jury Award —

Short Film

De Oversteek: Matterhorn (ontwikkeld met steun van het Mediafonds)Column Film / Column FilmScenario en regie: Diederik Ebbinge Russian Film Club Federation (Moskou, Rusland, juni 2013)• Best Film Award• Moskou Film Festival (Moskou, Rusland, juni

2013)• Publieksprijs• Russian Guild of Film Critics Award

Kids & Docs: MookieNCRV / Zuidenwind FilmproduktiesFilmplan en regie: Neske Beks 18e Festival Internacional de Cine para Niños (Mexico Stad, Mexico, augustus 2013)• Beste documentaire

PlotsVPRORadioplan en regie: Jair Stein, Katinka Baehr, Chris Bajema, Maartje Duin, Bente Hamel, Tjitske Mussche, Jennifer Pettersson, Marije Schuurman Hess, Laura Stek, Stef VisjagerStichting Nipkow (Hilversum, juni 2013)• Zilveren Reissmicrofoon: het beste

radioprogramma

De regels van MatthijsNCRV / Basalt FilmFilmplan en regie: Marc Schmidt Dutch Directors Guild (Amsterdam, april 2013)• DDG Award 2012

Sol LewittAVRO / Doc Eye FilmFilmplan en regie: Chris Teerink ArtFIFA (Montreal, Canada, maart 2013)• Prix du Meilleur Portrait• Festival International du Livre d’art & du Film

(Perpignan, Frankrijk, juli 2013)• FILAF d’Or

Vraem luuj die plat kalleOmroep Limburg / Hans Heijnen FilmsFilmplan en regie: Sergej Kreso Circom (Straatsburg, Frankrijk, april 2013)• Prix Circom - Minorities in Society

Wrong Time, Wrong PlaceHumanistische Omroep / Cobos FilmsFilmplan en regie: John Appel MakeDox (Skopje, Macedonië, juni 2013)• Onion: Best Film in the International

Competition Program

Nu of Nooit!: Yim & YoyoKRO / Volt FilmsScenario: Marianne Riphagen; regie: Anna van Keimpema Internationale Kurzfilmtage Oberhausen (Oberhausen, Duitsland, mei 2013)• Children’s Jury Prize of the International

Children’s Film Competition Den Uyl en de affaire LockheedVARA / Dutch Mountain MoviesScenario: Ger Beukenkamp en Hans Hylkema; regie: Hans Hylkema • LIRA Scenarioprijs 2013

Mediafonds oktober 2013 609 – cultuur en media 33

Page 36: 609 cultuur en media #14