453 584 70 13 - Stad-up · met de auto. Voor uw eigen veiligheid en voor een langere levensduur van...
Transcript of 453 584 70 13 - Stad-up · met de auto. Voor uw eigen veiligheid en voor een langere levensduur van...
>> Handleidingsmart EQ forfour
É4535847013NËÍ
4535
8470
13
Bes
teln
um
mer
652
2 02
72 0
7
On
der
dee
lnu
mm
er 4
53 5
84 7
0 13
Uit
gave
ÄJ2
018-
1a
www.smart.com smart - Een merk van Daimler
É999100964RwËÍ9 9 9 1 0 0 9 6 4 R
70
Han
dle
idin
g sm
art
EQ f
orfo
ur
Impressum
Internet
Meer informatie over smart-auto's en overDaimler AG vindt u op internet:http://www.smart.comhttp://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van dezehandleiding kunt u de Technische Redactieop het volgende adres bereiken:Daimler AG, HPC: CAC, Customer Service,70546 Stuttgart, Deutschland©Daimler AG: Nadruk, vertaling en reproduc-tie, ook gedeeltelijk, is zonder schriftelijketoestemming van Daimler AG niet toege-staan.
Autofabrikant
Daimler AGMercedesstraße 137D-70327 StuttgartDuitsland
Symbolen in de handleidingF De volgende symbolen worden in dezehandleiding gebruikt:
G WAARSCHUWING
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen opgevaren die uw gezondheid of uw levenresp. de gezondheid of het leven van ande-ren in gevaar kunnen brengen.
H Milieu-aanwijzing
Milieu-aanwijzingen geven informatieover milieubewust handelen of milieube-wust afvoeren.
! De aanwijzingen m.b.t. schade maken uopmerkzaam op risico's die de auto kunnenbeschadigen.
i Nuttige informatie of aanwijzingen diebehulpzaam kunnen zijn.
X Handelingsinstructie die moet wordenopgevolgd.
X Meerdere van deze op elkaar volgendesymbolen geven meerdere op elkaar vol-gende stappen aan.
(Y pagina) Meer informatie over een onder-werp
YY Waarschuwing of handelingsinstructie,die op de volgende pagina wordt voortgezet..Meldingstekst: Meldingstekst op het dis-play van het combi-instrument, het smartAudio-System of het smart Media-System.
G WAARSCHUWING
Wanneer de passagiersairbag is geacti-veerd, kan een kind op de passagiersstoelbij een ongeval door de passagiersairbagworden getroffen. Er is gevaar voor letsel oflevensgevaar!
NOOIT een naar achteren gericht kinder-beveiligingssysteem op een stoel metINGESCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken,want dat kan voor het kind DODELIJKE ofERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb-ben.
Het hoofdstuk “Kinderen in de auto“ in achtnemen .
Redactiesluiting 31.01.2018
Over deze handleidingVoor de eerste rit dient u zich aan de handvan deze handleiding vertrouwd te makenmet de auto. Voor uw eigen veiligheid en vooreen langere levensduur van de auto advise-ren wij u de volgende aanwijzingen en waar-schuwingsaanwijzingen in deze handleidingop te volgen. Onoplettendheid kan tot schadeaan de auto en persoonlijk letsel leiden.Deze handleiding geeft informatie over debelangrijkste functies van de auto.De uitvoering of de productbenaming van deauto is afhankelijk van:
RModelROpdrachtRExportuitvoeringRBeschikbaarheidDe afbeeldingen in deze handleiding toneneen auto met links stuur. Bij auto's met rechtsstuur wijkt de indeling van onderdelen enbedieningselementen overeenkomstig af.smart ontwikkelt zijn auto's steeds verder.smart behoudt zich het recht voor de vol-gende punten te wijzigen:
RVormRUitvoeringRTechniekDaarom kan de beschrijving in sommigegevallen afwijken van uw auto.Onderdelen van de auto zijn:
RHandleidingROnderhoudsboekjeRUitrustingsafhankelijke aanvullende
handleidingenDeze documentatie moet altijd in de autoaanwezig zijn. Alle documentatie moet bijverkoop van de auto aan de nieuwe eigenaarworden overhandigd.Uw handleidingen:
Digitaal op internetDe handleiding op internet biedt een-voudige toegang tot alle informatie vande auto en het multimediasysteem. Hijbevat tevens nuttige animaties, fasci-nerende achtergrondinformatie en uit-gebreide zoekmogelijkheden.Digitaal als appMet de smart guides app kan alle infor-matie over de auto en het multimedia-
systeem mobiel online of gedownload,zonder verbinding met internet, wordenopgeroepen. Beschikbaar voor smart-phone of tablet.
QR-codes voor de smart guides app.
Apple® iOS
Android™
Houd er alstublieft rekening mee, dat desmart Guides app in uw land eventueel nogniet beschikbaar is.
4535847013 É4535847013NËÍ
Trefwoordenregister ................................ 5
Inleiding .................................................. 22Milieubescherming ................................ 22smart originele onderdelen .................. 22Garantie van het smart Audio-Sys-tem en het smart Media-System .......... 23Uitrusting van de auto .......................... 23Conformiteitsverklaring ....................... 23Bedrijfsveiligheid .................................. 25Informatie over de REACH-verorde-ning ......................................................... 29QR-codes voor reddingskaart .............. 29Opgeslagen data in de auto .................. 29Informatie inzake auteursrecht ........... 31
In één oogopslag .................................... 32Cockpit .................................................... 32Multifunctioneel stuurwiel .................. 33Middenconsole met schuiflade ............ 34Bedieningspaneel dakconsole .............. 35Portierbedieningseenheid .................... 36Weergaven op het combi-instru-ment en het display .............................. 37
Veiligheid ................................................ 38Veiligheid voor inzittenden ................. 38Kinderen veilig in de auto vervoe-ren ........................................................... 45Huisdieren in de auto ............................ 61Veilig rijden ........................................... 62
Instappen en instellen .......................... 66Sleutelfuncties begrijpen ..................... 66Portier openen ........................................ 66Correcte stand van de bestuurders-stoel ......................................................... 66Stoelen instellen .................................... 67Stuurwiel instellen ................................ 68Spiegels instellen .................................. 69Hoofdsteunen achterin instellen ......... 70Armsteun gebruiken .............................. 71
Rijden ...................................................... 72Motor starten .......................................... 72Wegrijden ............................................... 72Automatische transmissie gebrui-ken ........................................................... 74Knipperlichten gebruiken .................... 75Akoestische omgevingsbeveiliging ..... 75Radarondersteunde recuperatie .......... 76Economisch rijden ................................. 76Correct remmen ...................................... 80Rijden bij natheid .................................. 80Rijden in de winter ................................ 81Spoorassistent gebruiken ..................... 81Tempomat en limiter gebruiken .......... 82Hoogspanningsaccu opladen ............... 83
Voor goed zicht zorgen .......................... 92Verlichting inschakelen ....................... 92Verlichting instellen ............................. 93Interieurverlichting gebruiken ........... 94Ruitenwissers gebruiken ...................... 95Zonneklep opzij klappen ....................... 96
In het interieur behaaglijk voelen ....... 97Portieren van binnenuit ver- enontgrendelen .......................................... 97Anti-inklemfunctie begrijpen .............. 98Zijruiten openen en sluiten .................. 98Vouwdak openen en sluiten ................. 99Klimaatregelsysteem bedienen .......... 100Stoel- en stuurwielverwarming in-en uitschakelen .................................... 103Accessoires gebruiken ........................ 103
Parkeren en uitstappen ....................... 108Parkeren ................................................ 108Parkeerhulp gebruiken ....................... 108Achteruitrijcamera gebruiken ........... 109Auto vergrendelen ............................... 111Diefstal-/inbraakalarminstallatiein- en uitschakelen ............................. 111
Boordcomputer bedienen .................... 112Overzicht boordcomputer ................... 112Weergaven oproepen ........................... 113
2 Inhoudsopgave
Waarden instellen ............................... 115
smart Audio-System gebruiken .......... 118smart Audio-System bedienen eninstellen ................................................ 118Radio luisteren ..................................... 120Mobiele telefoon gebruiken ................ 122Externe gegevensdrager bedienen .... 124
smart Media-System gebruiken ......... 127smart Media-System bedienen eninstellen ................................................ 127Radio luisteren ..................................... 132Energieverbruik weergeven ............... 134Mobiele telefoon gebruiken ................ 134Externe gegevensdrager aanslui-ten en bedienen ................................... 139Afbeeldingen bekijken ........................ 141Video's afspelen ................................... 141TomTom-services gebruiken .............. 142Navigatiesysteem gebruiken ............. 144
Online-aanbiedingen gebruiken ........ 155Online-toegang tot de auto ................ 155smart "ready to"-Services gebrui-ken ......................................................... 155
Beladen en opbergen ........................... 157Kleine voorwerpen opbergen .............. 157Hoedenplank verwijderen en aan-brengen ................................................. 158Bagage en grote voorwerpen opber-gen ......................................................... 158Sjorogen gebruiken .............................. 159Bagageruimte vergroten ..................... 160Laadkabeltas uit- en inbouwen ......... 162
Onderhouden en verzorgen ................. 163Wetenswaardigheden .......................... 163Subwoofer uit- en inbouwen .............. 163Onderhoudsklep openen en sluiten ... 163Bedrijfsstoffen controleren en bij-vullen .................................................... 165Banden en velgen controleren ........... 166Verwisselen van een wiel ................... 167
Bandenspanningscontrole gebrui-ken ......................................................... 171Bandenspanning controleren ............. 172Winterbanden gebruiken .................... 173Sneeuwkettingen gebruiken ............... 174Ruitenwisserbladen vervangen ......... 174Auto reinigen ........................................ 175Onderhoudstermijnen waarnemen .... 180Auto buiten gebruik stellen ............... 180
Ongeval en pech afhandelen ............... 181De auto bij een ongeval of pechge-val beveiligen ....................................... 181EHBO-set verwijderen ......................... 184Brandblusser verwijderen .................. 184Boordgereedschapsbak verwijde-ren ......................................................... 185Banden afdichten met TIREFIT-set ... 185Auto slepen ........................................... 188Keuzehendelblokkering handmatigopheffen ................................................ 190Lichtbronnen vervangen .................... 190Zekeringen vervangen ........................ 193Sleutelbatterij vervangen ................... 194Portier met noodontgrendelingopenen ................................................... 195Portieren in geval van nood ver-grendelen .............................................. 196Achterklep noodontgrendelen ............ 196
Zelfhulp ................................................. 198Aanwijzingen bij de displaymel-dingen ................................................... 198Ont- en vergrendeling ........................ 198Zicht, inzittenden, airbag ................... 200Motor, remmen, transmissie ............... 202Opladen ................................................. 204Rijveiligheidssystemen ...................... 207Bestuurdersassistentiesystemen ...... 213Accu, verlichting, verwarming ........... 216smart Audio-System en smartMedia-System ...................................... 218
Technische gegevens ........................... 220Technische gegevens bevatten .......... 220Autogegevens aflezen ......................... 220
Inhoudsopgave 3
Bedrijfsstoffen ...................................... 222Soorten lichtbronnen .......................... 222Zekeringenindelingen ......................... 223Zendvergunningen van de banden-spanningscontrole ............................... 225Inbouwen van mobilofoons enmobiele telefoons ................................. 226
4 Inhoudsopgave
1, 2, 3 ...
12-V-accubelangrijke veiligheidsaanwij-zingen ............................................... 27
12V-contactdoosZie Contactdoos (12V)
A
Aanhaalmoment wielbouten ................ 170Aanjagerstand
verhogen of verlagen (automa-tische temperatuurregeling) ........ 101
ABS (antiblokkeersysteem)Displaymelding .............................. 207Waarschuwingslampje (geel) ....... 207Werking/aanwijzingen .................... 62
AcceleratieZie Kickdown
AccuDisplaymelding .............................. 216
AccuZie Hoogspanningsaccu
Accu (auto)Zie Hoogspanningsaccu
AchterklepNoodontgrendeling ........................ 196Openen en sluiten .......................... 159Openingsmaat ................................ 220Waarschuwingslampje .................. 199
AchterlichtLichtbron vervangen ..................... 192
Achterruitenwisserautomatische achterruitenwis-ser in de achteruitversnelling ....... 96In- en uitschakelen ......................... 95Wisserblad vervangen .................. 175
AchterruitverwarmingAchterruit ontwasemen (auto-matische temperatuurregeling) ... 101
AchteruitrijcameraHulplijnen op het display ............. 110In- en uitschakelen ....................... 110Instellingen .................................... 110Reinigingsadviezen ....................... 177Werking en aanwijzingen ............. 109
AchteruitrijlichtLichtbron vervangen ..................... 192
AchteruitversnellingInschakelen (automatischetransmissie) ..................................... 75
AchterzitplaatsHoek van de rugleuning instel-len .................................................... 161Leuning omklappen en terug-klappen ........................................... 160
AchterzitplaatsZie Achterzitplaats
AchterzitplaatsenCargo box uitbouwen ..................... 162Readyspace stoelen ....................... 161Stoelkussen draaien ...................... 161
ActieradiusHoogspanningsaccu ........................ 86
Actieve remassistentdisplaymelding .............................. 213in- en uitschakelen ......................... 64Werking en aanwijzingen ............... 62
Active Brake Assist Systembelangrijke veiligheidsaanwij-zingen ............................................... 63Botswaarschuwingsfunctie ............ 63uit- en inschakelen (boordcom-puter met kleurendisplay) ............ 117uit- en inschakelen (boordcom-puter met monochroom display) .. 115
Adaptief remlicht ................................... 64Afdekking (vóór)
Zie OnderhoudsklepAfdekking frontruimte
Zie OnderhoudsklepAfdekking voorste wielkuip
verwijderen en aanbrengen ......... 191Afmetingen ........................................... 220Afstandseenheid
instellen .......................................... 116Afvoer oude apparaten .......................... 87Airbag
Activering ......................................... 39Beschermingspotentieel ................. 43Beschermingspotentieelbeperkt .............................................. 44Frontairbag (bestuurder, pas-sagier) ............................................... 42Inbouwplaats ................................... 42Kneebag ............................................ 42
Trefwoordenregister 5
Overzicht .......................................... 42Passagiersairbag uit- eninschakelen ...................................... 56PASSENGER AIR BAG-controle-lampjes .............................................. 44Sidebag ............................................. 42Windowbags ..................................... 42
Akoestische omgevingsbeveiliginguit- en inschakelen ......................... 76Werking en aanwijzingen ............... 75
AlarmAlarmsysteem ................................. 111Beëindigen ...................................... 111
AlarmknipperlichtenIn- en uitschakelen ....................... 181
AlarmsysteemAlarm beëindigen .......................... 111In- en uitschakelen ....................... 111
Alertsinstellen (audiosysteem) .............. 122
Android Auto™Gebruiken ....................................... 137
Anti-inklemfunctieZijruiten ............................................ 98
AntiblokkeersysteemZie ABS (antiblokkeersysteem)
AntislipkettingenZie Sneeuwkettingen
Aquaplaning ........................................... 80Asbak ..................................................... 104Audiosysteem
Bedienen ......................................... 118Bluetooth®-audio-apparaatverbinden ....................................... 125Extern audio-apparaat (AUX)verbinden ....................................... 125Externe apparaten gebruiken ...... 118Garantie ............................................ 23Mobiele telefoon verbinden .......... 122Onderbreking voor berichteninstellen .......................................... 122Overzicht ......................................... 118Problemen oplossen ....................... 218Radio bedienen .............................. 120Smartphone-houder ...................... 119Systeeminstellingen ..................... 120Tijd instellen .................................. 120via mobiele telefoon bedienen ..... 119
Volume-/geluidsinstellingen ....... 120Auteursrecht ........................................... 31Auto
Aansprakelijkheid voor gebre-ken ..................................................... 28Autogegevens ................................. 220Bedrijfsveiligheid ............................ 25Configureren op afstand ............... 155Correct gebruik ................................ 28Elektronische installatie van deauto ................................................... 25Gegevensregistratie ........................ 29Ontgrendelen (sleutel) .................... 66Ontgrendelen in geval van nood .. 195Opkrikken ....................................... 169Opvragen op afstand ..................... 155REACH-verordening ........................ 29Registratie ........................................ 27Slepen .............................................. 188Tegen wegrollen beveiligen ......... 183Uitrusting ......................................... 23Vergrendelen (in geval vannood) ................................................ 196Vergrendelen (sleutel) .................. 111Vervoeren ........................................ 190
AutoZie Auto
Auto wassenZie Verzorging
Autogegevens ....................................... 220Automatisch rijlicht ............................... 92Automatische temperatuurregeling
Aanjagerstand verhogen of ver-lagen ................................................ 101Achterruit ontwasemen ................ 101Beslagen ruiten .............................. 101In- en uitschakelen ....................... 100Koeling met luchtdroging ............. 101Luchtrecirculatie in- en uit-schakelen ........................................ 101Luchtverdeling instellen .............. 101Temperatuur instellen .................. 100Voorruit ontwasemen .................... 101
Automatische transmissieAchteruitversnelling inschake-len ...................................................... 75Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 74
6 Trefwoordenregister
Displaymelding .............................. 204Keuzehendelblokkering hand-matig opheffen ............................... 190Kickdown .......................................... 75Motor starten .................................... 72Neutraalstand inschakelen ............ 75Parkeerstand inschakelen .............. 75Transmissiestanden ........................ 74Wegrijden ......................................... 72
AutosleutelZie Sleutel
Autowasserrette (verzorging) ............. 176Aux-aansluiting
Audiosysteem ................................. 118Mediasysteem ................................ 127
B
Bagageruimtevergroting ..................... 160Banden
Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 166Controle ........................................... 166Draairichting .................................. 170Levensduur ..................................... 168M+S-banden (winterbanden) ....... 173Opslaan ........................................... 171Profiel .............................................. 166Regels voor nieuwe banden .......... 168Sneeuwkettingen ........................... 174Verwisselen van een wiel ............. 167Zie Bandenpech
BandenpechAuto voorbereiden ......................... 181TIREFIT-set .................................... 185
BandenspanningBelangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 172Bereikt (TIREFIT) ............................ 187controleren en aanpassen ............ 173Displaymelding .............................. 209Geadviseerde .................................. 172Niet bereikt (TIREFIT) ................... 187
BandenspanningscontroleOpnieuw starten ............................ 171starten ............................................. 117Waarschuwingslampje .................. 209Werking en aanwijzingen ............. 171
Zendvergunning voor banden-spanningscontrole ......................... 225
Batterij (sleutel)Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 194Vervangen ....................................... 194
BedieningssysteemZie Boordcomputer
BedrijfsstoffenBelangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 165Koelvloeistof (motor) ..................... 165Remvloeistof ................................... 222Ruitensproeiervloeistof ................ 222
BedrijfsveiligheidConformiteitsverklaringen ............. 23Hoogspanningsboordnet ................. 27
BeeldWeergave (mediasysteem) ............ 141
Beeldschermtoetsenbordaanpassen (mediasysteem) .......... 129
BekerhouderAchterin .......................................... 158Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 157Middenconsole ............................... 157
BekerhoudersZie Bekerhouder
Belhistorie actualiseren ...................... 139Bestemming invoeren
Navigatie ........................................ 145Besturing
Displaymelding (kleurendis-play) ................................................ 213Waarschuwingslampje .................. 213
BestuurdersportierZie Portier
BestuurdersstoelZie Stoel
Beveiliging tegen te hoge spanningHoogspanningsaccu ........................ 86
Binnenspiegel ......................................... 69Dimmen (automatisch) .................... 69Dimmen (handmatig) ....................... 69
BinnenverlichtingZie Interieurverlichting
Trefwoordenregister 7
Bluetooth®
Apparaat verbinden (media-systeem) .......................................... 139bedienen (audiosysteem) .............. 125functie voor mobiele telefoonautoriseren (audiosysteem) ......... 122in- en uitschakelen (mediasys-teem) ................................................ 134mobiele telefoon activeren(audiosysteem) ............................... 122mobiele telefoon activeren(mediasysteem) .............................. 135
Bochtverlichting .................................... 93Boordcomputer
Bedienen ......................................... 112Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 112Overzicht ......................................... 112Taal selecteren ............................... 117waarden instellen/terugzetten(kleurendisplay) ............................ 116Waarden instellen/terugzetten(monochroom display) .................. 115Weergaven oproepen (kleuren-display) ........................................... 113weergaven oproepen (mono-chroom display) ............................. 113Weergeven ...................................... 114
Boordgereedschap ................................ 185Botswaarschuwing
Waarschuwingslampje .................. 213Botswaarschuwingsfunctie
Werking en aanwijzingen ............... 63Bouwserie
Zie VoertuigtypeplaatjeBox (luidspreker)
Zie SubwooferBrake Assist
Zie Active Brake Assist SystemBrandblusser ......................................... 184Buitenlandse reis
Symmetrisch dimlicht ..................... 94Buitenspiegels
Instellen ............................................ 70Uit vergrendeling (Probleemoplossen) ......................................... 200
BuitentemperatuurHoogspanningsaccu ........................ 86
BuitentemperatuurmeterEenheid instellen ........................... 116kleurendisplay ............................... 112monochroom display ..................... 112
BuitenverlichtingReinigen .......................................... 178Zie Verlichting
C
Cargo boxUitbouwen (achterzitplaatsen) .... 162
Centrale vergrendelingAutomatische vergrendeling .......... 97Ver- en ontgrendelen (sleutel) .... 111
CockpitOverzicht .......................................... 32
Configureren op afstandsmart control .................................. 155
Conformiteitsverklaring ........................ 23Connectiviteits-beheer ....................... 143Contact aan favorieten toevoegen ...... 139Contactdoos (12V)
Middenconsole ............................... 104Contactdoos (hoogspanningsaccu)
Zie VoertuigstekkerdoosControlelampjes
Zie Waarschuwings- en contro-lelampjes
D
DAB-radioZie Digitale radio
Dagrijlicht ............................................... 92Dagrijlicht
Zie DagrijlichtDagteller
weergeven (kleurendisplay) ......... 114weergeven (monochroom dis-play) ................................................ 113
DagtellerZie Dagteller
Dakbedieningseenheid .......................... 35Dashboard
Zie CockpitDashboardkastje ................................... 158Dashboardverlichting
Instellen .......................................... 116
8 Trefwoordenregister
Delen van gegevensbeheren ........................................... 143
Diagnose-interface ................................ 26Diefstalbeveiliging
Alarmsysteem ................................. 111Dieren
Zie Huisdieren in het voertuigDigitale radio
Audiosysteem ................................. 121Diashow (mediasysteem) .............. 133Diensten weergeven (media-systeem) .......................................... 133EPG (Electronic Program Guide)(mediasysteem) .............................. 133Frequentiebereik (audiosys-teem) ................................................ 121Inleiding (audiosysteem) ............. 121Intellitext™ (mediasysteem) ........ 133Mediasysteem ................................ 132Onderbreking voor berichteninstellen (audiosysteem) .............. 122
Digitale snelheidsmeterWeergeven ...................................... 116
DimlichtBuitenlandse reizen ........................ 94In- en uitschakelen ......................... 92Lampje vervangen ......................... 191
DisplayKleuren ............................................ 112Monochroom ................................... 112Reinigen .......................................... 178
DisplaymeldingAlgemene aanwijzingen ................ 198Kleurendisplay ............................... 115
E
EBD (elektronische remkrachtver-deling)
Controlelampje ............................... 207Werking en aanwijzingen ............... 65
eco scoreGegevens resetten ........................... 79Huidige rit analyseren .................... 79Oproepen ........................................... 79Rit opslaan ....................................... 79Rit vergelijken ................................. 79weergave (kleurendisplay) ............. 78
weergave (monochroom dis-play) .................................................. 78Werking en aanwijzingen ............... 78
ECO-modusin-/uitschakelen .............................. 77
Economisch rijdenalgemene aanwijzingen .................. 76eco score weergave .......................... 78
EenhedenInstellen (boordcomputer) ............ 116
EHBO-set ............................................... 184Eigen adres (navigatie)
Zie ThuisadresElectronic Brake-force Distribution
Zie EBD (elektronische rem-krachtverdeling)
Elektrische bediening van de por-tierruiten
Zie ZijruitenElektrische zekeringen
Zie ZekeringenElektromagnetische verdraag-zaamheid
Conformiteitsverklaring ................. 23Elektronisch stabiliteitsprogramma
Zie ESP® (elektronisch stabili-teitsprogramma)
Elektronisch tractiesysteemZie ETS (elektronisch tractiesysteem)
EnergieActueel verbruik weergeven(kleurendisplay) ............................ 114
EnergiestroomdisplayKleurendisplay ............................... 114Oproepen (mediasysteem) ............ 134
EnergieverbruikHoogspanningsaccu ........................ 86
EPG (Electronic Program Guide)weergeven (audiosysteem) ........... 122weergeven (mediasysteem) .......... 133
ESP® (elektronisch stabiliteitspro-gramma)
Algemene aanwijzingen .................. 64Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 64Displaymelding .............................. 208
Trefwoordenregister 9
Waarschuwings- en controle-lampjes ............................................ 208Zijwindassistent .............................. 64
ETS (elektronisch tractiesysteem) ....... 64Extern audio-apparaat (AUX)
Verbinden (audiosysteem) ........... 125Externe gegevensdrager
Aansluiten (audiosysteem) ........... 118Bedienen (audiosysteem) .............. 124
Externe informatiedrageraansluiten (mediasysteem) .......... 139bedienen (mediasysteem) ............. 140
Extra deurvergrendeling ....................... 97
F
Fabrieksinstellingenterugzetten (mediasysteem) ........ 130
Favorietenaanmaken (mediasysteem) ........... 131beheren (mediasysteem) ............... 131
FrequentiesMobiele telefoon ............................. 226Mobilofoon ...................................... 226
Frontairbag ............................................. 42Functionele stoel
Zie Stoel
G
GegevensZie Technische gegevens
GegevensdragerZie Externe gegevensdrager
Gekwalificeerde werkplaats .................. 26Geluid
instellen (audiosysteem) .............. 120instellen (mediasysteem) ............. 130
GereedschapZie Boordgereedschap
Gevarendriehoek .................................. 183Gloeilamp vervangen
Zie Lichtbron vervangenGloeilampen vervangen
Zie Lichtbron vervangenGordel
Zie VeiligheidsgordelGordelspanner
Activering ......................................... 39
Gordelwaarschuwing ............................. 42Grootlicht
In- en uitschakelen ......................... 92Lampjes vervangen ....................... 191
H
HandleidingUitvoering van het voertuig ........... 23
HandremZie Parkeerrem
Handsfree-installatieZie Mobiele telefoon
Hemelbekleding en vloerbedekking(reinigingsadviezen) ............................ 179Hoedenplank ......................................... 158Hoofdsteunen
Instellen (achterin) ......................... 70Hoogspanningsaccu
Accu-onderhoud .............................. 86Actieradius ....................................... 86Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 83Buitentemperatuur .......................... 86Controlelampje (voertuigstek-kerdoos) ............................................ 87Displaymelding .............................. 216Energieverbruik ............................... 86Gebruiksvoorwaarden ..................... 86Inrichting ter beveiliging .............. 86Laadtoestand .................................... 77Laadtoestandweergave ................... 77Ontladen accu .................................. 85Opladen (laadstation) ..................... 88Opladen (netcontactdoos) ............... 90Opladen (wallbox) ............................ 88Problemen bij de laadprocedure .. 204READY-weergave ........................... 216Voertuigstekkerdoos ....................... 87Waarschuwings- en controle-lampje ............................................. 216Warm worden laadkabel ................. 86Werking ............................................. 85
HoogspanningsboordnetAutobrand ......................................... 28Automatisch uitschakelen .............. 28Bedrijfsveiligheid ............................ 27Gevaar voor stroomstoten ............... 27
10 Trefwoordenregister
Huisdieren in het voertuig .................... 61
I
i-Size-kinderzitjebevestiginggeschikte zitplaatsen voorbevestiging ...................................... 53
i-Trafficverkeersinformatie ........................ 133
i‑Size-kinderzitjebevestigingmonteren ........................................... 54
InklembeveiligingZie Anti-inklemfunctie
InparkerenZie Parkeren
Instellingen menu DienstenTomTom Services ........................... 142
Instellingen menu TelefoonVoicemail-configuratie ................. 139
InstrumentenpaneelOverzicht .......................................... 37Waarschuwings- en controle-lampjes .............................................. 37
InstrumentenverlichtingZie Dashboardverlichting
Intellitext™inschakelen (audiosysteem) ......... 122instellen (mediasysteem) ............. 133
InterieurverlichtingIn- en uitschakelen ......................... 94Lampjes vervangen ....................... 193Sfeerverlichting Instellen ............ 117Sfeerverlichting instellen(kleurendisplay) .............................. 94
Intervalwissen ........................................ 95ISOFIX-kinderzitjebevestiging
geschikte zitplaatsen voorbevestiging ...................................... 52
ISOFIX-kinderzitjesverankeringmonteren ........................................... 54
K
Kap (vóór)Zie Onderhoudsklep
KentekenplaatverlichtingLampje vervangen ......................... 193
KeuzehendelReinigen .......................................... 178
KeuzehendelZie Automatische transmissie
Keuzehendelblokkering handmatigopheffen (automatische transmis-sie) ......................................................... 190Kickdown ................................................. 75Kilometerteller
Kleurendisplay ............................... 114Monochroom display ..................... 113
KilometertotaalstandKleurendisplay ............................... 114Monochroom display ..................... 112Weergave-eenheid instellen ........ 116
Kinderenbasisaanwijzingen .......................... 45Gevaren in het voertuig vermij-den ..................................................... 46
KinderzitjeAanbevelingen voor kinderzit-jesbevestigingssystemen ............... 48Aanwijzingen over risico's engevaren ............................................. 46basisaanwijzingen .......................... 45Bevestiging (aanwijzingen) ........... 50Bijrijdersstoel (aanwijzingen) ....... 60Goedkeuringscategorieën ............... 50ISOFIX/i-Size (montage) ................. 54op de bijrijdersstoel bevestigenmet de veiligheidsgordel ................ 61op de zitplaats achterin beves-tigen met de veiligheidsgordel ...... 60Passagiersairbag uit- ofinschakelen ...................................... 56Top Tether ........................................ 55Zitplaatsen geschikt voor i-Size-kinderzitjesbevestigings-systeem ............................................. 53Zitplaatsen geschikt voorISOFIX-kinderzitjesbevesti-gingssystemen ................................. 52Zitplaatsen geschikt voor kin-derzitjesbevestigingssystemendie met autogordels wordenvastgezet .......................................... 58
Klimaatregeling vooraf op de ver-trektijd
Smart-Charging ............................. 101Vertrektijd instellen ...................... 101
Trefwoordenregister 11
Kneebag ................................................... 42Knipperlicht (achter)
Lichtbron vervangen ..................... 192Knipperlicht (voor)
Lichtbron vervangen ..................... 191Koeling
Zie TemperatuurregelingKoeling met luchtdroging
Automatische temperatuurre-geling .............................................. 101
KoelvloeistofBelangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 165Koelvloeistofpeil controlerenen bijvullen .................................... 165
Koplampen instellen .............................. 93Krik
Gebruiken ....................................... 169
L
LaadkabelAansluiten ........................................ 90Bedieningselement .................... 89, 90Controlelampje ................................. 89Displaymelding .............................. 204Losmaken .......................................... 91Opbergen .......................................... 91Warm worden ................................... 86
Laadkabeltasuit- en inbouwen ........................... 162
LaadstroomDisplaymelding .............................. 204
Laadtoestandsweergave ........................ 78Lak (reinigingsadviezen) ..................... 178Lakcode ................................................. 220Lampje vervangen
Afdekking (voorste wielkuip)verwijderen en aanbrengen ......... 191
LampjesZie Waarschuwings- en contro-lelampjes
Lampjes vervangenbelangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 190Dimlicht .......................................... 191Grootlicht ........................................ 191Kentekenplaatverlichting ............ 193
Overzicht typen lampjes ............... 222Leeslampje .............................................. 94Licht
Alarmknipperlichten ..................... 181Zie Lampjes vervangen
Lichtbron vervangenAchterlicht ...................................... 192Achteruitrijlicht ............................. 192Interieurverlichting ...................... 193Knipperlicht (achter) .................... 192Knipperlicht (voorste) ................... 191LED ................................................... 192Mistachterlicht .............................. 192Remlicht .......................................... 192
Lichtsignaal ............................................ 92Limiter
Algemene aanwijzingen .................. 82Displaymelding (kleurendis-play) ................................................ 215Functies en inschakelvoor-waarden ............................................ 82Inschakelen ...................................... 83Onderbreken ..................................... 83Opgeslagen snelheidsbegren-zing oproepen .................................. 83Opgeslagen snelheidsbegren-zing overschrijden .......................... 82Opgeslagen snelheidsbegren-zing verhogen of verlagen .............. 83Snelheidsbegrenzing instellen ...... 83Uitschakelen .................................... 83
LuchtdrukZie Bandenspanning
LuchtrecirculatieIn- en uitschakelen (automati-sche temperatuurregeling) ........... 101
LuchtroostersBelangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 102Instellen .......................................... 102
LuchtuitstroomopeningenZie Luchtroosters
LuchtverdelingInstellen (automatische tempe-ratuurregeling) .............................. 101
LuidsprekersZie Subwoofer
12 Trefwoordenregister
M
M+S-banden (winterbanden) .............. 173Media-System
Applicatiebeheer oproepen .......... 143Updates en speciale bestem-mingen downloaden ...................... 143
MediasysteemAchteruitrijcamera ........................ 109Bedieningselementen .................... 127Beeldschermtoetsenbord aan-passen ............................................. 129Beeldvertoning ............................... 141Connectiviteits-beheer ................. 143Display-instellingen ..................... 129eco score ........................................... 79Energiestroomdisplay ................... 134Favorieten aanmaken .................... 131Garantie ............................................ 23Gegevens delen .............................. 143Gegevensverbinding ..................... 142in- en uitschakelen ....................... 128Klok instellen ................................. 130Menu Navigatie .............................. 144Menu Systeem ................................ 129Menu's oproepen ............................ 129Navigatiesysteem .......................... 144Overzicht ......................................... 127Problemen oplossen ....................... 218Radio bedienen .............................. 132Startpagina ..................................... 128Status en informatie ...................... 130Systeeminstellingen ..................... 129Taal selecteren ............................... 129Toetsen in het multifunctioneelstuurwiel ......................................... 127Verbruiksgegevens ........................ 134Videoweergave ............................... 141Volume-/geluidsinstellingen ....... 130Waarschuwingssignaleninstellen .......................................... 131Weergave startpagina selecte-ren ................................................... 129
Meldingengeheugen (kleurendis-play) ....................................................... 115Middenconsole
Overzicht .......................................... 34
MilieubeschermingAlgemene aanwijzingen .................. 22Hoogspanningsaccu ........................ 22Terugname van de oude auto ......... 22
MirrorLink™gebruiken ........................................ 137
MistachterlichtIn- en uitschakelen ......................... 93Lichtbron vervangen ..................... 192
MistlampenIn- en uitschakelen ......................... 93
Mobiele telefoonAndroid Auto™ gebruiken ............. 137Frequenties .................................... 226Gegevens automatisch down-loaden (mediasysteem) ................. 135Geluid instellen (audiosysteem) .. 123Inbouw ............................................ 226MirrorLink™ gebruiken ................. 137Spraakbediening gebruiken(audiosysteem) ............................... 124Spraakbediening gebruiken(mediasysteem) .............................. 138telefoneren (mediasysteem) ......... 135Telefoonboek laden en actuali-seren (audiosysteem) .................... 123Verbinden (audiosysteem) ........... 122verbinden (mediasysteem) ........... 134Zendvermogen (maximaal) ........... 226
Mobiele telefoon gebruiken ................. 134Mobilofoon
Frequenties .................................... 226Inbouw ............................................ 226Zendvermogen (maximaal) ........... 226
Monteren van een wielAuto opkrikken ............................... 169Auto tegen wegrollen beveili-gen ................................................... 183Auto voorbereiden ......................... 169Wiel monteren ................................ 170Wiel verwijderen ............................ 169
MotorStarten met sleutel .......................... 72Startproblemen .............................. 202
MotorelektronicaAanwijzingen ................................... 25
Motorruimte .......................................... 163
Trefwoordenregister 13
Multifunctioneel stuurwielOverzicht .......................................... 33
N
Navigatieactuele locatie ................................ 151Alternatieve route ......................... 148Bereikbaarheidskaart weerge-ven ................................................... 151Bestemming invoeren .................... 145Bestemming uit laatste bestem-mingen selecteren ......................... 145Bestemming via geo-coördina-ten invoeren ................................... 145Bestemming via het adresinvoeren .......................................... 145Bestemming via kaart invoeren ... 145Bestemmingsgeheugen ................. 146Details over de route ..................... 148Gesproken aanwijzing uit- eninschakelen .................................... 150Kaartgegevens inlezen .................. 144Laadstation als bestemminginvoeren .......................................... 146Probleem oplossen ......................... 218Route wijzigen ................................ 148Routeberekening starten .............. 147Routeplanning instellen ............... 149Speciale bestemming invoeren .... 146Starten ............................................ 144stem instellen ................................ 152Systeeminstellingen ..................... 152Thuisadres invoeren of opslaan .. 146TomTom Services ........................... 142Tussenbestemmingen ................... 148Verkeersinformatie ........................ 150
NoodontgrendelingAchterklep ...................................... 196Auto ................................................. 195Bestuurdersportier ........................ 195
NoodoproepassistentiesysteemAutomatische noodoproep ............ 182Handmatige noodoproep ............... 182Overzicht ......................................... 181Toets in het bedieningspaneeldakconsole ...................................... 181Verstuurde data ............................. 181
Voorwaarden .................................. 181Noodvergrendeling auto ...................... 196
O
On-Board-diagnose-interfaceZie Diagnose-interface
Onderhoudsindicatoroproepen (kleurendisplay) ........... 115oproepen (monochroom dis-play) ................................................ 113
Onderhoudsklep ................................... 163Onderhoudstermijn
Displaymelding .............................. 204Online-toegang .................................... 155Ontgrendeling
Binnen (centrale-ontgrende-lingstoets) ........................................ 97Met noodsleutel .............................. 195
OpbergvakAchterin .......................................... 158Bekerhouder ................................... 157Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 157Dashboardkastje ............................ 157Middenconsole ............................... 157Portier ............................................. 157
OpladenZie Hoogspanningsaccu opladen
Opladen en voorklimatiseringKleurendisplay ............................... 115
Opvragen op afstandsmart control .................................. 155
Originele onderdelen ............................. 22
P
PanoramadakReinigen .......................................... 178
Parkeerhulp achterIn- en uitschakelen ....................... 108Werking en aanwijzingen ............. 108
ParkeerremAlgemene aanwijzingen .................. 73Displaymelding .............................. 203Waarschuwingslampje .................. 203
ParkeerremZie Parkeerrem
14 Trefwoordenregister
ParkerenAchteruitrijcamera ........................ 109Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 108Parkeerhulp .................................... 108Parkeerrem ....................................... 73Parkeerstand inschakelen .............. 75
PassagiersairbagProbleem (storing) ......................... 201uit- en inschakelen ......................... 56
PassagiersairbaguitschakelingControlelampjes PASSENGERAIR BAG ............................................. 44Statusindicatie ................................ 44
PassagiersstoelOmklappen ...................................... 160
PassagiersstoelZie Stoel
PASSENGER AIR BAGControlelampjes ............................... 44Uit- en inschakelen ......................... 56
PechSlepen .............................................. 188Zie Bandenpech
PortierAutomatische vergrendeling(schakelaar) ...................................... 97Bedieningseenheid .......................... 36Centraal ver- en ontgrendelen(sleutel) ........................................... 111Displaymelding .............................. 199Noodontgrendeling ........................ 195Noodvergrendeling ........................ 196ontgrendelen (sleutel) .................... 66Openen (van binnenuit) .................. 97
Q
QR-codeReddingskaart .................................. 29
R
Radarondersteunde recuperatieuit- en inschakelen (boordcom-puter met kleurendisplay) ............ 116Werking en aanwijzingen ............... 76
RadioBedienen (audiosysteem) .............. 120
bedienen (mediasysteem) ............. 132i-Traffic (verkeersinformatie) ..... 133Programma-informatie weer-geven (EPG) (audiosysteem) ......... 122Weergavemodus ............................. 132
Radiografische onderdelen van hetvoertuig
Conformiteitsverklaring ................. 24Radiotekst
Weergeven (audiosysteem) ........... 121weergeven (mediasysteem) .......... 133
RBSZie Radarondersteunde recuperatie
REACH-verordening ............................... 29Readyspace stoelen .............................. 161Recuperatie (radarondersteund)
uit- en inschakelen (kleuren-display) ........................................... 116Werking en aanwijzingen ............... 76
RecyclingZie Milieubescherming
Reddingskaart ........................................ 29Regen- en lichtsensor (displaymel-ding) ...................................................... 217Regensensor ............................................ 95Reiniging
Zie VerzorgingRem
Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 80beperkte remwerking op wegenwaarop gestrooid is ......................... 80EBD ..................................................... 65Parkeerrem ....................................... 73remmen bij afdalingen .................... 80remmen bij natheid ......................... 80Rijtips ................................................ 80
RemkrachtverdelingZie EBD (elektronische rem-krachtverdeling)
RemlichtAdaptief ............................................ 64Displaymelding .............................. 217Lichtbron vervangen ..................... 192
RemmenABS ..................................................... 62Waarschuwingslampje .................. 203
Trefwoordenregister 15
RemvloeistofDisplaymelding .............................. 203
RichtingaanwijzerIn- en uitschakelen ......................... 75
RichtingaanwijzersZie Richtingaanwijzer
Richtlijnen met betrekking tot bela-ding ........................................................ 158Rijden door het water
Op de weg .......................................... 81Rijden in de winter
Algemene aanwijzingen .................. 81Glad wegdek ..................................... 81Sneeuwkettingen ........................... 174
Rijdynamische regelingZie ESP® (elektronisch stabili-teitsprogramma)
RijgeluidZie Akoestische omgevingsbeveiliging
RijlichtZie Automatisch rijlicht
Rijstrookherkenning (automatisch)Zie Spoorassistent
RijsystemenLimiter .............................................. 82Spoorassistent ................................. 81Tempomaat ....................................... 82
RijtipsAfdalingen ........................................ 80Aquaplaning ..................................... 80Beperkte remwerking op wegenwaarop gestrooid is ......................... 80Glad wegdek in de winter ............... 81Remmen ............................................. 80Rijden door water op de weg .......... 81Rijden in de winter .......................... 81Rijden op nat wegdek ...................... 80Symmetrisch dimlicht ..................... 94Wegrijden ......................................... 72Zie Economisch rijden
RijveiligheidssysteemABS (antiblokkeersysteem) ............. 62Actieve remassistent ....................... 62Adaptief remlicht ............................. 64EBD (Electronic Brake-forceDistribution) ..................................... 65
ESP® (elektronisch stabiliteits-programma) ...................................... 64ETS (elektronisch tractiesys-teem) ................................................. 64Grenzen van de rijveiligheids-systemen ........................................... 62Zijwindassistent .............................. 64
RitregistratieZie Dagteller
Route wijzigenNavigatie ........................................ 148
RuitenReinigen .......................................... 177Zie Zijruiten
RuitensproeierinstallatieBelangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 166Bijvullen ......................................... 166
RuitensproeiervloeistofZie Ruitensproeierinstallatie
RuitenwisserbladenReinigen .......................................... 178Vervangen (op achterruit) ............ 175Vervangen (voorruit) ..................... 175
RuitenwissersAchterruitenwisser .......................... 95In- en uitschakelen ......................... 95Intervalwissen ................................. 95Probleem (storing) ......................... 200Regensensor ..................................... 95Wissen met ruitensproeier-vloeistof ............................................ 95Wisserbladen vervangen .............. 174
S
Sd-kaartaansluiten (mediasysteem) .......... 139Kaartgegevens inlezen .................. 144Sd-kaart-sleuf ............................... 127
Sensoren (reinigingsadviezen) ........... 177Servicewerkplaats
Zie Gekwalificeerde werkplaatsSfeerverlichting
Helderheid instellen ...................... 117in- en uitschakelen ....................... 117
Sidebag .................................................... 42Sigarettenaansteker ............................ 103
16 Trefwoordenregister
Sjorogen ................................................ 159Slepen
Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 188Met beide assen op de grond ........ 189Sleepoog aanbrengen .................... 189Sleepoog verwijderen .................... 190
SleutelBatterij vervangen ......................... 194Motor starten .................................... 72Probleem (storing) ......................... 198Standen in het contactslot ............. 72Verlies ............................................. 198
SleutelZie Sleutel
Sleutelfunctiesbegrijpen .......................................... 66
Sleutelstanden (contactslot) ................. 72smart center
Zie Gekwalificeerde werkplaatssmart control
Internet ........................................... 155smart Services
Gebruiken ....................................... 155Registreren ..................................... 155
Smart-ChargingWerking en aanwijzingen ............. 101
Smartphoneaanbrengen en verwijderen ......... 119Audiosysteem via mobiele tele-foon bedienen ................................. 119Houder monteren ........................... 119
Smartphone ScreenInstellen (mediasysteem) ............. 136
Sneeuwkettingen .................................. 174Snelheid begrenzen
Zie LimiterSnelheid regelen
Zie TEMPOMAATSnelheidsmeter
algemene aanwijzingen (digi-tale snelheidsmeter) ..................... 115Digitale ........................................... 112weergeven (digitale snelheids-meter) .............................................. 116Zie Instrumentenpaneel
SoundgeneratorZie Akoestische omgevingsbeveiliging
SpanningsbereikHoogspanningsaccu ........................ 85
Spatbordrand vóórAfdekking verwijderen en aan-brengen ........................................... 191
SpatschermZie Spatbordrand vóór
Speciale bestemmingInvoeren .......................................... 146
SpecialistZie Gekwalificeerde werkplaats
SpiegelZie BinnenspiegelZie Buitenspiegels
SpoorassistentIn- en uitschakelen ......................... 82Waarschuwingslampje (kleu-rendisplay) ..................................... 215Waarschuwingslampje (mono-chroom display) ............................. 215Werking en aanwijzingen ............... 81
Spraakgestuurd bedieningssys-teem
Applicatie starten .......................... 127Navigatie bestemmingsinvoer ..... 145Problemen met het spraakge-stuurd bedieningssysteem ........... 219
StadslichtIn- en uitschakelen ......................... 93
StartenZie Starten (motor)
Starten (motor) ....................................... 72Statusindicatie veiligheidsgordelsachterin ................................................... 42Stoel
Bekleding reinigen ........................ 179Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 67Correcte stand van de bestuur-dersstoel ........................................... 66Hoofdsteunen achter instellen ...... 70Instellen (mechanisch) ................... 67Leuning (achter) omklappen enterugklappen .................................. 160Passagiersstoel omklappen .......... 160Stoelverwarming in- en uit-schakelen ........................................ 103
Trefwoordenregister 17
StoelkussenDraaien (achterzitplaatsen) ......... 161
Stoelverwarming .................................. 103Storingsmelding
Zie DisplaymeldingStuurkolom
Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 68Instellen (mechanisch) ................... 68Reinigen .......................................... 178
StuurslotZie Sleutelstanden
StuurwielToetsenoverzicht ............................. 33
StuurwielverwarmingIn- en uitschakelen ....................... 103
SubwooferAanbrengen en verwijderen ......... 163
SVHC (bijzonder zorgwekkendestoffen) .................................................... 29
T
Taalselecteren (mediasysteem) ........... 129
Taal (boordcomputer) .......................... 117Tablet-houder
Belangrijke veiligheidsaanwij-zingen ............................................. 105Beschermfolie aanbrengen ........... 106Demonteren .................................... 107Gebruiken ....................................... 105Monteren ......................................... 106
Technische gegevensAutogegevens ................................. 220Informatie ....................................... 220
TelefonerenAudiosysteem ................................. 123mediasysteem ................................ 135
TelefoonboekLaden (audiosysteem) ................... 123Telefoonboek actualiseren ........... 139
Temperatuurinstellen (automatische tempe-ratuurregeling) .............................. 100
TemperatuurregelingAlgemene aanwijzingen ................ 100
Automatische temperatuurre-geling .............................................. 100Luchtroosters instellen ................. 102
TEMPOMAATActiveren .......................................... 83Actuele snelheid opslaan envasthouden ....................................... 83Algemene aanwijzingen .................. 82Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 82Deactiveren ...................................... 83Displaymelding (monochroomdisplay) ........................................... 215Laatst opgeslagen snelheidoproepen ........................................... 83Snelheid verhogen of verlagen ...... 83Snelheidsregeling onderbreken .... 83Toetsen .............................................. 83Werking en aanwijzingen ............... 82
TempomatDisplaymelding (kleurendis-play) ................................................ 215
ThuisadresInvoeren en opslaan ...................... 146
TijdInstellen (audiosysteem) .............. 120instellen (kleurendisplay) ............ 116Instellen (mediasysteem) ............. 130Tijdmodus instellen (kleuren-display) ........................................... 116Waarden instellen (mono-chroom display) ............................. 115
TIREFIT-set .......................................... 185Toetsenbord
aanpassen (mediasysteem) .......... 129TomTom Services
Abonnementstatus ......................... 143activeren ......................................... 143Inleiding ......................................... 142Menu Mijn services ........................ 143Menu Verkeersinfo ......................... 151starten ............................................. 143
TopTether ............................................... 55Touchscreen
Bediening van het touchscreen ... 128Instellingen met OK bevestigen ... 129
TractiesysteemZie ETS (elektronisch tractiesysteem)
18 Trefwoordenregister
TransmissieZie Automatische transmissie
Transport (auto) ................................... 190Typeplaatje
Zie Voertuigtypeplaatje
U
Uitklapbare zijruitenOpenen en sluiten ............................ 99
Usb-aansluitingAudiosysteem ................................. 118Mediasysteem ................................ 127
Usb-apparaatAansluiten (audiosysteem) ........... 125aansluiten (mediasysteem) .......... 139Bedienen (audiosysteem) .............. 125
V
VeiligheidKinderen in de auto ......................... 45Zie BedrijfsveiligheidZie Veiligheidssystemen inzittenden
VeiligheidsgordelAfdoen ............................................... 42Beschermingspotentieel ................. 40Beschermingspotentieelbeperkt .............................................. 40Hoogte instellen ............................... 41Omgespen ......................................... 41Reinigen .......................................... 179Statusindicatie veiligheidsgor-dels achterin .................................... 42Waarschuwingslampje (wer-king) .................................................. 42
Veiligheidssysteembasisaanwijzingen .......................... 45Bedrijfsklare status ......................... 38Beschermingspotentieel ................. 38Beschermingspotentieelbeperkt .............................................. 38Displaymelding .............................. 201Storing .............................................. 38Waarschuwingslampje .................. 201Waarschuwingslampje (func-tie) ..................................................... 38Werking bij een ongeval ................. 39Zelfdiagnose ..................................... 38
VeiligheidssysteemZie Rijveiligheidssysteem
Veiligheidssystemen inzittendenAirbags .............................................. 42Controlelampjes PASSENGERAIR BAG ............................................. 44Gordelwaarschuwing ....................... 42Huisdieren in het voertuig ............. 61Kinderen in de auto ......................... 45Pechlamp veiligheidssysteem ....... 38Veiligheidsgordels .......................... 40Veiligheidssysteem ......................... 38
Veiligheidsvest ..................................... 184Ventilatie
Zie TemperatuurregelingVerbruiksgegevens
oproepen (mediasysteem) ............. 134Verdere instellingen ............................ 139Vergrendeling
Zie Centrale vergrendelingVergrendeling (portieren)
Automatisch ..................................... 97Binnen (centrale-vergrende-lingstoets) ........................................ 97Noodvergrendeling ........................ 196
Verkeersinformatiein- en uitschakelen ....................... 121
VerlichtingAutomatisch rijlicht ........................ 92Bochtverlichting .............................. 93Buitenlandse reizen ........................ 94Dimlicht ............................................ 92Displaymelding .............................. 218Grootlicht .......................................... 92Lichtbundel ...................................... 93Lichtsignaal ..................................... 92Mistachterlicht ................................ 93Mistlampen ....................................... 93Richtingaanwijzers ......................... 75Sfeerverlichting Instellen ............ 117Stadslicht ......................................... 93Verlichtingsschakelaar ................... 92Zie Interieurverlichting
VerlichtingZie Verlichting
Vermogensweergave .............................. 77Verwarming
Zie Temperatuurregeling
Trefwoordenregister 19
VerzorgingAanwijzingen ................................. 175Achteruitrijcamera ........................ 177Autowasstraat ................................ 176Buitenverlichting .......................... 178Dakbekleding .......................... 178, 179Display ............................................ 178Exterieur ......................................... 176Hogedrukreiniger .......................... 176Hoogspanningsaccu ........................ 86Interieur .......................................... 178Interieur reinigen .......................... 178Keuzehendel ................................... 178Kunststof bekleding ...................... 179Lak ................................................... 178Met de hand wassen ...................... 176Ruiten .............................................. 177Ruitenwisserbladen ...................... 178Sensoren ......................................... 177Sierelementen ................................ 179Stoelbekleding ............................... 179Stuurwiel ........................................ 178Veiligheidsgordel .......................... 179Vloerbedekking .............................. 179Wielen ............................................. 177
VestigingZie Gekwalificeerde werkplaats
Videoweergave (mediasysteem) ............ 141
VIN ......................................................... 220Vloermat ................................................ 104Voertuig
Buiten gebruik stellen .................. 180Parkeren .......................................... 108
VoertuigidentificatienummerZie VIN
VoertuigstekkerdoosControlelampje ................................. 87Hoogspanningsaccu ........................ 87Problemen bij het opladen ............ 204
Voertuigtypeplaatje ............................. 220Voicemail activeren ............................. 139Volume
automatisch aanpassen ................ 120Instellen .......................................... 139instellen (audiosysteem) .............. 120instellen (mediasysteem) ............. 130
VoorruitOntwasemen (automatischetemperatuurregeling) ................... 101
Voorste afdekkingZie Onderhoudsklep
VorstwaarschuwingWaarschuwingslampje (kleu-rendisplay) ..................................... 216Waarschuwingslampje (mono-chroom display) ............................. 216
Vouwdakbedienen ........................................... 99Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 99Probleem (storing) ......................... 199
W
Waardeninstellen (kleurendisplay) ............ 116instellen (monochroom display) .. 115
Waarschuwings- en controlelamp-jes
ABS ................................................... 207Accu ................................................. 216Actieve remassistent ..................... 213Bandenspanningscontrole ............ 209Besturing ........................................ 213Botswaarschuwing (rood) ............. 213EBD ................................................... 207ESP® (geel) ...................................... 208Hoogspanningsaccu ...................... 216Overzicht .......................................... 37Parkeerrem ..................................... 203PASSENGER AIR BAG ........................ 44PASSENGER AIRBAG OFF ................ 201Remmen ........................................... 203Spoorassistent ................................ 214Veiligheidsgordel .......................... 200Veiligheidssysteem ....................... 201
WaarschuwingslampjeVeiligheidsgordels ........................ 200
Wegrijblokkering .................................. 111Wegrijden
Algemene aanwijzingen .................. 72Hellingassistent .............................. 74
WielenAanhaalmoment ............................. 170
20 Trefwoordenregister
Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 166Controle ........................................... 166Opslaan ........................................... 171Reinigen .......................................... 177Sneeuwkettingen ........................... 174Verwisselen van een wiel ............. 167Wiel monteren ................................ 170Wiel verwijderen ............................ 169
Windowbags ............................................ 42Winterbanden
M+S-banden ................................... 173
Z
ZekeringenAansluitschema ............................. 223Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ......................................... 193Voor verwisseling .......................... 194Zekeringenhouder in het dash-board ............................................... 194Zekeringenhouder openen ............ 194
ZenderInstellen (audiosysteem) .............. 121Instellen (mediasysteem) ............. 133opgeslagen zender instellen(audiosysteem) ............................... 121Opslaan (audiosysteem) ................ 121Zenderlijst instellen (audiosys-teem) ................................................ 121
Zenderlijstactualiseren (mediasysteem) ....... 134
ZenderzoekenAudiosysteem ................................. 121
Zendvergunningenbandenspanningscontrole ............ 225
ZijrichtingaanwijzerLampje vervangen ......................... 191
ZijruitenAnti-inklemfunctie ......................... 98Belangrijke veiligheidsvoor-schriften ........................................... 98Initialiseren ................................... 199Openen en sluiten ............................ 99Probleem (storing) ......................... 199Uitklapbare zijruiten openen ensluiten ............................................... 99
Zijwindassistent ..................................... 64Zitplaats achterin
Zitplaatsverwarming achterin ..... 103Zonneklep ................................................ 96
Trefwoordenregister 21
Milieubescherming
Algemene aanwijzingen
H Milieu-aanwijzing
Daimler AG is voorstander van een geïnte-greerde milieubescherming.
Hierbij wordt gestreefd naar spaarzaamgebruik van hulpbronnen en het ontzienvan de natuurlijke leefomstandigheden,waarvan het behoud voor mens en natuurvan belang is.
Door op milieubewuste wijze gebruik temaken van het voertuig ontziet u hetmilieu.
Het energieverbruik, alsmede slijtage vanmotor, remmen en banden, zijn sterkafhankelijk van de volgende factoren:
Rde bedrijfsomstandigheden van hetvoertuig
Ruw persoonlijke rijstijl.
Beide factoren kunt u beïnvloeden. Daaromde volgende aanwijzingen in acht nemen:
Bedrijfsomstandigheden
RDe juiste bandenspanning aanhouden.
RGeen onnodige ballast meenemen.
RNiet meer benodigde dakdragers verwij-deren.
REen regelmatig onderhouden voertuigontziet het milieu. Daarom de voorge-schreven onderhoudsintervallen aan-houden.
RDe onderhoudswerkzaamheden altijd bijeen gekwalificeerde werkplaats latenuitvoeren.
Uw persoonlijke rijstijl
RAnticiperend rijden en voldoendeafstand houden ten opzichte van uwvoorligger.
RVeelvuldig en sterk accelereren en rem-men vermijden.
RHet energieverbruik controleren.
Hoogspanningsaccu
H Milieu-aanwijzing
Een defecte hoogspanningsaccu op mili-euvriendelijke wijze laten afvoeren. Neemcontact op met een werkplaats die gekwa-lificeerd is voor smart EQ fortwo, smart EQfortwo cabrio of smart EQ forfour enbeschikt over de vereiste vakkennis en uit-rusting voor het uitvoeren van de vereistewerkzaamheden. smart beveelt hiervooreen smart center aan.
Terugname van de oude auto
Alleen voor EU-landen:smart neemt uw oude auto weer terug omdeze overeenkomstig de richtlijn autowrak-ken van de Europese Unie (EU) milieuvrien-delijk af te voeren.Iedereen kan een waardevolle bijdrage leve-ren aan het besparen van hulpbronnen, doorzijn auto af te laten voeren door een inza-melpunt of een demontagebedrijf. Bij dezebedrijven is het afvoeren vaak gratis.Meer informatie over de recycling van oudeauto's, het afvoeren en de voorwaarden voorde terugname krijgt u op de nationale smarthomepage.
smart originele onderdelen
H Milieu-aanwijzing
Daimler AG biedt gerecyclede ruilaggre-gaten en -onderdelen aan van dezelfdekwaliteit als nieuwe onderdelen. Hiervoorgeldt dezelfde aansprakelijkheid voorgebreken als voor nieuwe onderdelen.
! In de volgende delen van de auto kunnenvan de auto kunnen airbags, gordelspan-ners, regeleenheden en sensoren van dezeveiligheidssystemen ingebouwd zijn:
RPortierenRPortierstijlenRDorpelsRStoelen
22 >> Inleiding.
RCockpitRInstrumentenpaneelRMiddenconsole.In deze gebieden geen accessoires, bij-voorbeeld een audiosysteem, monteren.Geen reparaties of laswerkzaamheden uit-voeren. De functionaliteit van de veilig-heidssystemen kan nadelig worden beïn-vloed.Als naderhand accessoires moeten wordengemonteerd, dit laten uitvoeren bij eengekwalificeerde werkplaats.
Er mogen alleen originele smart onderdelen,of onderdelen van gelijkwaardige kwaliteitworden gebruikt. Bovendien mogen alleen devoor het betreffende voertuigtype goedge-keurde banden, wielen en accessoires wor-den gebruikt.Bij het bestellen van originele smart onder-delen altijd het voertuigidentificatienum-mer (VIN) vermelden.Bij gebruik van onderdelen, banden en vel-gen en veiligheidsrelevante accessoires, dieniet door smart zijn goedgekeurd, kan debedrijfsveiligheid van de auto in gevaarkomen. De werking van veiligheidsrelevantesystemen, bijvoorbeeld het remsysteem, kanworden gestoord.smart controleert originele onderdelen envoor het voertuigtype goedgekeurdeombouwdelen en accessoires op hunbetrouwbaarheid, veiligheid en geschikt-heid. Van andere onderdelen kan smart dit,ondanks voortdurende marktverkenningen,niet beoordelen. Ook als in een enkel gevaleen goedkeuring door een keuringsinstantieof officiële instantie aanwezig is, neemtsmart geen verantwoordelijkheid voor hetgebruik in smart-auto's.In Duitsland worden bepaalde onderdelenalleen goedgekeurd voor in- of ombouw alsdeze voldoen aan de geldende wettelijkevoorschriften. Dit geldt ook voor enkeleandere landen. Alle originele smart-onder-delen voldoen aan de voorwaarden voortypegoedkeuring. Niet goedgekeurde onder-delen kunnen leiden tot het verlies van detypegoedkeuring.
In de volgende gevallen komt de typegoed-keuring te vervallen:
RBij een wijziging van het in de typegoed-keuring aangegeven voertuigtype.RBij een verwacht verhoogd risico voor ver-
keersdeelnemers.RBij een negatieve invloed op de uitstoot
van uitlaatgassen of de geluidsproductie.
Garantie van het smart Audio-Systemen het smart Media-System
De smart verkooporganisatie geeft op hetsmart audiosysteem en het smart mediasys-teem een garantie voor de duur van24 maanden zonder kilometerbeperking.Garantiegever is de betreffende dealerorga-nisatie in het land waar het accessoire of hetvervangingsonderdeel is gekocht (zie detabel in het onderhoudsboekje).
Uitrusting van de auto
Deze handleiding beschrijft alle modellen enstandaard- en speciale uitrustingen van deauto die op het tijdstip van de redactieslui-ting van deze handleiding verkrijgbaarwaren. Landspecifieke afwijkingen zijn ookmogelijk. Er moet rekening mee wordengehouden, dat de uitrusting van de auto bijenkele beschrijvingen en afbeeldingen kanafwijken. Dit betreft ook veiligheidsrele-vante systemen en functies.In het originele koopcontract van de auto zijnalle systemen in de auto vermeld. Bij vragenover de uitrusting en de bediening kunt u bijelk smart center terecht.
Conformiteitsverklaring
Elektromagnetische verdraagzaam-heid
De elektromagnetische verdraagzaamheidvan de onderdelen van de auto werd over-eenkomstig de UNECE richtlijn UN-R10, in detelkens actueel geldende uitgave, gecontro-leerd en bewezen.
>> Inleiding. 23
Z
Conformiteitsverklaring zendappara-tuur conform richtlijn 2014/53/EU
De radiografische onderdelen van de autozijn in overeenstemming met de eisen enbepalingen van de richtlijn 2014/53/EU.Meer informatie is verkrijgbaar bij elkeMercedes-Benz-servicewerkplaats.Hierna vindt u de adressen van de fabrikan-ten van de radiografische onderdelen, waar-van het vanwege het formaat of de aard nietmogelijk is ze op het apparaat weer te geven.Sensoren van de bandenspanningscontrole:Schrader Electronics Ltd., 11 TechnologyPark, Belfast Road, Antrim BT41 1QS, Nor-thern IrelandTransponder ring:Visteon Electronics, 04 Rue Nelson Mandela,Zone Industrielle Borj Cedria, 2055 Bir El Bey,TunisieComfortsluitsysteem:Visteon Electronics, 04 Rue Nelson Mandela,Zone Industrielle Borj Cedria, 2055 Bir El Bey,TunisieAlps Electric Europe GmbH, Ohmstraße 4,D-85716 Unterschleißheim, GermanyRadio:Visteon Electronics, 04 Rue Nelson Mandela,Zone Industrielle Borj Cedria, 2055 Bir El Bey,TunisieContinental Automotive, 1 Rue de Clairefon-taine, 78120 Rambouillet, FranceMobiele communicatie & telemetrie:Ficosa Internationnal, Gran Via de Carles III98, 08028 Barcelona, EspagneRadar:Robert Bosch GmbH, Daimlerstraße 6, 71229Leonberg, GermanyVoorruiteenheid:car2go Group GmbH, Fasanenweg 15-17,70771 Leinfelden-Echterdingen, Germany
Radiografische onderdelen van de auto(Mexico)
De volgende aanwijzing is geldig voor alleradiografische onderdelen van de auto, en dein de auto geïntegreerde informatiesyste-men en communicatieapparatuur:
Het gebruik van het apparaat is aan de vol-gende twee voorwaarden gebonden: (1) ditapparaat resp. dit systeem mag geen radio-grafische storingen veroorzaken, en (2) ditapparaat moet de ontvangst van storingentoestaan, waaronder storingen die tot eenongewenste werking kunnen leiden.
TIREFIT-set
Afschrift van de originele conformiteitsver-klaring:VERIFICATION OF EMC COMPLIANCEVerificationNo.:
GZEM161000740001V
Applicant: ITW Global Tire Repair EuropeGmbH
Address ofManufactu-rer:
No. 11 Kuiqing Road, QingxiTown, Dongguan City, China.
Factory: The same as manufacturerAddress ofFactory:
The same as manufacturer
ProductDescription:
Air compressor
Model No: AEROB-DP
Sufficient samples of the product have beentested and found to be in conformity withTest Standards: EN 50498:2010
As shown in theTest ReportNumber(s):
GZEM161000740001
This verification of EMC Compliance has beengranted to the applicant based on the resultsof the tests, performed by laboratory of SGS-CSTC Standards Technical Services Co., Ltd.on the sample of the above-mentioned pro-duct in accordance with the provisions of therelevant specific standards under Directive2014/30/EU. The CE mark as shown below canbe used, under the responsibility of themanufacturer, after completion of an EUDeclaration of Conformity and compliancewith all relevant EU Directives.Date: 2016-11-10Signature: Kobe Jian
24 >> Inleiding.
Soort radiografische toepassing in deauto
Frequentie-bereik
Technologie Zendvermo-gen/sterktevan hetmagnetischveld
125 kHz(119 kHz -135 kHz)
Transpon-der ring
≤ 42 dBμA/mbei 10 m
13,553 MHz -13,567 MHz
Voorrui-teenheid(voertuig-toegangssys-teem voorcar2go)
≤ 42 dBμA/mbei 10 m
433 MHz433,05 MHz -434,79 MHz
Comfort-sluitsys-teem,Banden-spannings-controle
≤ 10 mWe.r.p.
2,4 GHz ISM-band2400 MHz -2483,5 MHz
Bluetooth® ≤ 100 mWe.i.r.p.
76 GHz -77 GHz
76‑GHz‑radar
≤ 55 dBmpeak e.i.r.p.
Bedrijfsveiligheid
Belangrijke veiligheidsaanwijzingen
G WAARSCHUWING
Als de voorgeschreven service- resp.onderhoudswerkzaamheden of noodzake-lijke reparaties niet worden uitgevoerd,kan dit tot storingen in de werking of hetuitvallen van systemen leiden. Er bestaatgevaar voor ongevallen!
De voorgeschreven service- resp. onder-houdswerkzaamheden en noodzakelijkereparaties altijd bij een gekwalificeerdewerkplaats laten uitvoeren.
G WAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte-greerde informatiesystemen en communi-catieapparatuur bedient, kunt u van deverkeerssituatie worden afgeleid. Boven-dien kunt u de controle over de auto ver-liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparatuur alleen bedienen als deverkeerssituatie dit toelaat. Als u een vei-lig gebruik niet kunt garanderen, de autoop een veilige plaats tot stilstand brengenen de bediening bij stilstaande auto uit-voeren.
G Waarschuwing
Door wijzigingen aan elektronische onder-delen, hun software en bedrading kan hunwerking en/of de werking van andere,onderling verbonden onderdelen nadeligbeïnvloed worden. In het bijzonder kunnenook veiligheidsrelevante systemen betrof-fen zijn. Daardoor kunnen deze niet meerzoals bedoeld functioneren en/of kan debedrijfsveiligheid van het voertuig ingevaar worden gebracht. Er bestaat ver-hoogd gevaar voor letsel en ongevallen!
Geen ingrepen aan bedrading en elektro-nische onderdelen en de software hiervanuitvoeren. Werkzaamheden aan elektri-sche en elektronische apparatuur altijdlaten uitvoeren door een gekwalificeerdewerkplaats.
Rijveiligheidssystemen kunnen het gevaarvoor ongevallen van een niet-aangepaste ofonoplettende rijstijl niet verminderen en denatuurkundige grenzen niet verleggen. Rij-veiligheidssystemen zijn alleen hulpmidde-len. De bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de gereden snelheid,het tijdig remmen en het aanhouden van derijstrook. De rijstijl moet altijd aan de ver-keers- en weersomstandigheden aangepastworden. In elke situatie moet een voldoendeveilige afstand aangehouden worden.Bij het gebruik van geïntegreerde informa-tiesystemen en communicatieapparatuur dewettelijke bepalingen in acht nemen van hetland waar u zich op dat moment bevindt.
>> Inleiding. 25
Z
Bij wijzigingen aan de boordelektronica vande auto vervalt de typegoedkeuring.
! De auto kan worden beschadigd als
Rdeze de grond raakt, bijvoorbeeld op eenhoge stoeprand of onverharde wegenRte snel over een obstakel wordt gereden,
bijvoorbeeld een stoeprand, verkeers-drempel of een kuil in de weg.Reen zwaar voorwerp tegen de bodem-
plaat of onderdelen van het onderstelslaat.
De carrosserie, de bodemplaat, onderdelenvan het onderstel, wielen of banden kun-nen in dergelijke of vergelijkbare situatiesook niet-zichtbaar worden beschadigd. Opdeze manier beschadigde onderdelen kun-nen onverwacht uitvallen of de bij eenongeval optredende belastingen niet meerzoals bedoeld opnemen.De auto in een dergelijk geval direct bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren en repareren. Wanneer u bij hetdoorrijden een nadelige invloed op de rij-veiligheid constateert, direct op een vei-lige manier stoppen. In dit geval contactopnemen met een gekwalificeerde werk-plaats.
Het multimedia-apparaat is met technischemaatregelen beschermd tegen diefstal. Meerinformatie daarover is verkrijgbaar bij elksmart center.De werking van een dakantenne (radio, DAB)kan worden beïnvloed door het gebruik vandakdragers. Evenzo kan het aanbrengen vanfolies met metaallaag op ruiten de radio- enGPS-ontvangst verstoren en een verslechte-ring van de werking van alle andere anten-nes in het interieur betekenen.
Diagnose-interface
De diagnose-interface dient voor het aan-sluiten van diagnoseapparaten bij eengekwalificeerde werkplaats.
G WAARSCHUWING
Als apparaten op een diagnose-interfaceworden aangesloten, kan de werking vansystemen van de auto worden beïnvloed.Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van de
auto worden beïnvloed. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
Alleen apparaten op de diagnose-interfacevan de auto aansluiten die door Mercedes-Benz voor uw auto zijn vrijgegeven.
G WAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van debestuurder kunnen de slag van de pedalenbeperken of ingedrukte pedalen blokkeren.Daardoor worden de bedrijfs- en verkeers-veiligheid van de auto in gevaar gebracht.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,zodat deze niet in de beenruimte van debestuurder kunnen belanden. Vloermattenaltijd stevig en volgens de handleidingmonteren om te allen tijde voldoende vrijeruimte voor de pedalen te waarborgen.Geen losse vloermatten gebruiken en nietmeerdere vloermatten op elkaar leggen.
! Als de motor is afgezet en een apparaat opeen diagnose-interface wordt gebruikt,kan de accu worden ontladen.
Gekwalificeerde werkplaats
Een gekwalificeerde werkplaats beschiktover de benodigde vakkennis, uitrusting enexpertise voor de vakkundige uitvoering vande vereiste werkzaamheden aan de auto. Ditgeldt in het bijzonder voor veiligheidsrele-vante werkzaamheden.De aanwijzingen in het onderhoudsboekje inacht nemen.De volgende werkzaamheden aan de autoaltijd laten uitvoeren bij een smart center:
RVeiligheidsrelevante werkzaamhedenRService‑ en onderhoudswerkzaamhedenRReparatiewerkzaamhedenRWijzigingen evenals in- en ombouwenRWerkzaamheden aan elektronische onder-
delenRVervanging van de 12V-accu volgens het
voorgeschreven interval, uiterlijk elkedrie jaar.
26 >> Inleiding.
Actuele informatie met betrekking tot hetonderhoud van uw auto is verkrijgbaar bijeen gekwalificeerde werkplaats, bijvoor-beeld bij een smart center.
12V-accu vervangen
De aanwijzingen met betrekking tot de 12V-accu in acht nemen.smart beveelt u aan om de 12V-accu te latenvervangen in een gekwalificeerde werk-plaats, bijvoorbeeld in een smart center.Als u zelf de accu wilt vervangen, neemt udan de volgende aanwijzingen in acht:
REen defecte accu altijd vervangen door eenaccu die aan de specifieke eisen van deauto voldoet.De auto is ofwel met een AGM-accu (Absor-bent Glass Mat), of met een EFB-accu uit-gerust. De volledige functionaliteit van deauto is alleen gewaarborgd met een accumet dezelfde technologie. smart adviseertom veiligheidsredenen alleen accu's metdezelfde technologie te gebruiken die spe-ciaal voor uw auto zijn getest en goedge-keurd.RAanbouwdelen zoals de ontluchtings-
slang, kniekoppeling of poolafdekkingoverzetten van de te vervangen accu.RErop letten dat de ontluchtingsslang altijd
op de oorspronkelijke opening aan accu-zijde is aangesloten.Aanwezige of meegeleverde pluggen mon-teren.Anders kunnen gassen of accuzuur ont-snappen.RErop letten dat de aanbouwdelen weer op
dezelfde wijze worden aangesloten.
Registratie van de auto
Het kan voorkomen, dat smart zijn service-werkplaatsen de instructie geeft, aanbepaalde auto's technische inspecties uit tevoeren. Door de inspectie worden de kwaliteiten de veiligheid van de auto verbeterd.Enkel indien smart de registratiegegevensvan een auto bezit, kan smart de eigenaarinformeren over de inspecties.
In de volgende gevallen kan het zijn dat eenauto nog niet onder de naam van de eigenaargeregistreerd is:
RDe auto is aangeschaft bij een niet geau-toriseerde dealer.RDe auto is nog niet bij een smart center
onderzocht.smart adviseert de auto bij een smart centerte laten registreren.Gelieve smart zo snel mogelijk te informerenover een adreswijziging of verandering vaneigenaar. Dit is bijvoorbeeld bij een smartcenter mogelijk.
Hoogspanningsboordnet
Gevaar voor stroomstoten
G GEVAAR
Het hoogspanningsboordnet staat onderhoogspanning. Als u onderdelen van hethoogspanningsboordnet verandert ofbeschadigde onderdelen aanraakt, kunt ueen stroomstoot krijgen. Onderdelen vanhet hoogspanningsboordnet kunnen bijeen ongeval ook niet-zichtbaar wordenbeschadigd. Er dreigt levensgevaar!
Nooit wijzigingen aan het hoogspannings-boordnet uitvoeren.
Nooit beschadigde onderdelen van hethoogspanningsboordnet aanraken.
Na een ongeval geen hoogspanningson-derdelen aanraken.
De auto na een ongeval laten transporte-ren.
Het hoogspanningsboordnet bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren.
>> Inleiding. 27
Z
Alle onderdelen van het hoogspannings-boordnet zijn gemarkeerd met gele waar-schuwingsstickers, die waarschuwen voorgevaren door hoge spanningen. De bedradingvan het hoogspanningsboordnet heeft eenoranje kleur.Voor algemene werkzaamheden, zoals hetvervangen van een gloeilamp of het contro-leren van het koelvloeistofniveau, het vol-gende in acht nemen:
RHet contact moet uitgeschakeld zijn.RDe laadkabel voor het opladen van de
hoogspanningsaccu mag niet worden aan-gesloten.
Automatisch uitschakelen van het hoog-spanningsboordnet
Om te voorkomen dat personen met hoog-spanning in aanraking komen, wordt hethoogspanningsboordnet in de volgendegevallen meestal automatisch uitgescha-keld:
RBij een ongeval worden de veiligheidssys-temen geactiveerd.REen elektrische kortsluiting in het hoog-
spanningsboordnet wordt herkend.REen elektrische stekkerverbinding van het
hoogspanningsboordnet wordt losge-maakt.
Hoogspanningsaccu
G WAARSCHUWING
Bij brand in het voertuig kan de inwendigedruk van de hoogspanningsaccu een kri-tische waarde overschrijden. In dat gevalontsnapt brandbaar gas via een ontluch-
tingsklep aan de bodemplaat. Het gas kanontsteken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij ongewone geurontwikkeling, rook ofbrandvlekken breekt u het laadprocesonmiddellijk af.
Verlaat zo snel mogelijk de gevarenzone.Scherm de gevarenzone met voldoendeafstand af.
Neem contact op met een gekwalificeerdewerkplaats.
G WAARSCHUWING
Als het huis van de hoogspanningsaccuwordt beschadigd, kan elektrolyt en kun-nen gassen ontsnappen. Deze zijn giftig enagressief. Er bestaat gevaar voor letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kledingin aanraking komen. Elektrolytspattendirect met water afspoelen en zo snelmogelijk contact opnemen met een arts.
Correct gebruik
Als de waarschuwingsstickers worden ver-wijderd, kunnen gevaren niet meer wordenherkend. De waarschuwingsstickers op hunplaats laten.De volgende informatiebronnen gebruikenbij gebruik van de auto:
Rde veiligheidsaanwijzingen in deze hand-leidingRde technische gegevens in deze handlei-
dingRverkeersregels en -voorschriftenRwegenverkeerswetten en veiligheidsstan-
daards
Aansprakelijkheid voor gebreken
! De aanwijzingen in deze gebruikshand-leiding over het voorgeschreven gebruikvan uw auto en mogelijke voertuigschadein acht nemen. Schades aan uw auto diedoor verwijtbare schending van deze aan-wijzingen ontstaan, worden noch door deaansprakelijkheid voor gebreken van
28 >> Inleiding.
smart, noch door de garantie op nieuwe ofgebruikte auto's gedekt.
Informatie over de REACH-verordening
De REACH-verordening (verordening (EG) nr.1907/2006, artikel 33) omvat een informatie-plicht voor bijzonder zorgwekkende stoffen(SVHC).Daimler AG handelt naar beste weten, om detoepassing en het gebruik van deze SVHC's tevermijden en de klant in staat te stellen vei-lig met deze stoffen om te gaan. Na navraagbij leveranciers en interne productinforma-tie van Daimler AG zijn SVHC's bekend, diezich voor meer dan 0,1 gew.-% in afzonder-lijke onderdelen van deze auto bevinden.Meer informatie is verkrijgbaar onder de vol-gende adressen:
Rhttp://www.daimler.com/reach (Duitseversie)Rhttp://www.daimler.com/reach/en
(Engelse versie)
QR-codes voor reddingskaart
In de contactdoosklep en op de tegenover-liggende zijde van de portierstijl (B-stijl)zijn QR-codes opgeplakt. Bij een ongevalkunnen reddingsdiensten m.b.v de QR-codessnel de overeenkomstige reddingskaart vooreen auto bepalen. De actuele reddingskaartbevat in compacte vorm de belangrijksteinformatie over een auto, bijv. de ligging vande elektrische leidingen. Meer informatie:www.mercedes-benz.de/qr-code
Opgeslagen data in de auto
Elektronische regeleenheden
In uw auto zijn elektronische regeleenhedengemonteerd. Enkele daarvan zijn noodzake-lijk voor het veilig functioneren van de auto,enkele ondersteunen u bij het rijden(bestuurdersassistentiesystemen). Daar-naast biedt uw auto comfort- of entertain-mentfuncties, die eveneens mogelijk wordengemaakt door elektronische regeleenheden.
Elektronische regeleenheden zijn voorzienvan een gegevensopslag, waarin technischeinformatie over de toestand van de auto,gebruik van componenten, onderhoudsbe-hoefte en technische storingen en fouten tij-delijk of permanent kunnen worden opgesla-gen.Deze informatie geeft in het algemeen de toe-stand weer van een onderdeel, een module,een systeem of de omgeving, zoals:
RGebruiksomstandigheden van systeem-componenten (bijvoorbeeld niveaus, accu-status, bandenspanning)RStatusmeldingen van de auto of van afzon-
derlijke onderdelen daarvan (bijvoorbeeldwieltoerental/snelheid, bewegingsvertra-ging, dwarsversnelling, weergave van degesloten veiligheidsgordels)RStoringen en defecten in belangrijke sys-
teemcomponenten (bijvoorbeeld verlich-ting, remmen)RInformatie over storingen die de auto kun-
nen beschadigenRReacties van de auto in specifieke rijsi-
tuaties (bijvoorbeeld activeren van eenairbag, ingrepen van de stabiliteitsregel-systemen)ROmgevingstoestanden (bijvoorbeeld tem-
peratuur, regensensor)Deze gegevens dienen, naast het uitvoerenvan de eigenlijke functies van de regeleen-heid, voor het herkennen en verhelpen vanstoringen en voor het optimaliseren van defuncties van de auto door de fabrikant. Hetgrootste deel van deze gegevens is tijdelijken wordt alleen in de auto zelf verwerkt.Slechts een gering deel van de gegevenswordt in het gebeurtenis- of storingsgeheu-gen opgeslagen.Wanneer u aanspraak maakt op diensten, kandeze technische informatie door de mede-werkers van het servicenetwerk (bijvoor-beeld garage, fabrikant) of door derden (bij-voorbeeld de pechhulp) uit de auto wordengelezen. Diensten zijn bijvoorbeeld repara-ties, onderhoud, garantiegevallen of kwali-teitsmaatregelen. Het uitlezen vindt plaatsvia de wettelijk voorgeschreven aansluitingvoor de diagnose-interface in de auto. Hetservicenetwerk of de derde partij verkrijgt,verwerkt en gebruikt de gegevens. Ze docu-menteren de technische toestand van deauto, helpen bij het vinden van fouten en bij
>> Inleiding. 29
Z
de kwaliteitsverbetering en worden eventu-eel doorgegeven aan de fabrikant. Daarnaastis de fabrikant verantwoordelijk voor degarantie. Hiervoor heeft de fabrikant tech-nische gegevens van auto's nodig.De storingsgeheugens in de auto kunnen inhet kader van reparatie- of onderhouds-werkzaamheden door een servicewerkplaatsworden gereset.U kunt in het kader van de geselecteerde uit-rusting zelf gegevens invoeren in de comforten infotainmentfuncties van de auto.Daartoe horen bijvoorbeeld:
RMultimedia-gegevens, zoals muziek, filmsof foto's voor de weergave in een geïnte-greerd multimediasysteemRAdresboekgegevens om te gebruiken in
combinatie met een geïntegreerde hands-free-installatie of een geïntegreerd navi-gatiesysteemRIngevoerde navigatiebestemmingenRGegevens over het gebruik van internet-
dienstenDeze gegevens kunnen lokaal in de auto wor-den opgeslagen, of ze bevinden zich op eenapparaat dat u met de auto heeft verbonden(bijvoorbeeld smartphone, usb-stick of mp3-speler). Wanneer deze gegevens in de autoworden opgeslagen, kunt u ze op iedermoment wissen. Doorgeven van deze gege-vens aan derden vindt uitsluitend plaats opuw verzoek, in het bijzonder in het kader vanhet gebruik van de onlinediensten overeen-komstig de door u geselecteerde instellin-gen.U kunt comfortinstellingen/individualise-ringen in uw auto opslaan en te allen tijdewijzigen.Daartoe behoren, afhankelijk van de betref-fende uitrusting, bijvoorbeeld:
RInstellingen van de zitposities en destuurwielpositieROnderstelafstellingen en klimaatrege-
lingsinstellingenRIndividualiseringen zoals interieurver-
lichtingWanneer uw auto overeenkomstig is uitge-rust, kunt u uw mobiele telefoon of een andermobiel apparaat met de auto verbinden. Ditkunt u dan via de in de auto geïntegreerdebedieningselementen aansturen. Daarbijkunnen beeld en geluid van de mobiele tele-
foon via het multimediasysteem wordenweergegeven. Tegelijkertijd wordt bepaaldeinformatie doorgegeven aan uw mobieletelefoon.Daartoe behoren, afhankelijk van de soortintegratie, bijvoorbeeld:
RAlgemene voertuigstatusRPositiegegevensHierdoor is gebruik van bepaalde apps van demobiele telefoon, zoals navigatie of muziek-weergave, mogelijk. Verdere interactie tus-sen mobiele telefoon en auto, in het bijzonderactieve toegang tot de gegevens van de auto,vindt niet plaats. De manier van de verderegegevensverwerking wordt door de aanbie-der van de gebruikte app bepaald. Welkeinstellingen u daarvoor kunnen uitvoeren isafhankelijk van de desbetreffende app en hetbesturingssysteem van uw mobiele telefoon.
Onlinediensten
Mobiele-gegevensverbinding
Wanneer uw auto beschikt over een mobiele-gegevensverbinding, maakt dit het uitwis-selen van gegevens tussen uw auto en ver-dere systemen mogelijk. De mobiele-gege-vensverbinding wordt door een zend- enontvangstapparaat van de auto mogelijkgemaakt of via een mobiele eindapparaat(bijv. mobiele telefoon). Via deze mobiele-gegevensverbinding kunnen online-func-ties worden gebruikt. Daaronder vallenonline-diensten en applicaties resp. appsdie de fabrikant of andere aanbiedersbeschikbaar stellen.
Diensten van de fabrikant
Bij onlinediensten van de fabrikant wordende betreffende functies op een geschikte plek(bijvoorbeeld handleiding, website van defabrikant) door de fabrikant beschreven enwordt de daarmee verbonden informatie overde gegevensbescherming verstrekt. Om deonlinediensten mogelijk te maken, kunnenpersoonlijke gegevens worden gebruikt. Debijbehorende gegevensuitwisseling vindtplaats via een beschermde verbinding, bij-voorbeeld met de daarvoor voorziene IT-sys-temen van de fabrikant. Het verrichten vandiensten buiten het verzamelen, verwerken
30 >> Inleiding.
en gebruiken van persoonsgegevens vindtuitsluitend plaats op basis van een wette-lijke licentie of op basis van toestemming.Meestal kunt u de (gedeeltelijk betaalde)diensten en functies in- of uitschakelen. Insommige gevallen geldt dit ook voor degehele gegevensverbinding van de auto. Eenuitzondering hierop vormen in het bijzonderwettelijk voorgeschreven functies en dien-sten.
Diensten derden
Wanneer het mogelijk is om onlinedienstenvan andere aanbieders te gebruiken, zijndeze diensten onderworpen aan de verant-woordelijkheid en de algemene- engebruiksvoorwaarden van de betreffendeaanbieder. De fabrikant heeft geen invloedop de inhoud die hier uitgewisseld wordt.Win daarom informatie in bij de providerover het soort, de omvang en het doel van hetverzamelen en het gebruiken van persoons-gegevens in het kader van diensten door der-den.
Informatie inzake auteursrecht
Informatie over de licenties van gebruikteFree- en OpenSource-software in de auto ende elektronische onderdelen: http://www.mercedes-benz.com/opensource
>> Inleiding. 31
Z
Cockpit
Functie Pag.
: Laadtoestandweergave 78Vermogensweergave 77
; Combi-instrument 37
= Claxon
? Multifunctionele hendelcombi-instrument 113Combischakelaar ruiten-wissers 95
A Automatische vergrende-ling 97Alarmknipperlichtinstal-latie 181
B Bedieningspaneel dakcon-sole 35
Functie Pag.
C smart Audio-System 118smart Media-System 127
D Bedieningseenheid tempe-ratuurregelsysteem 100
E Contactslot 72
F Bedieningspaneel voorSpoorassistent 81Parkeerhulp 108Akoestische omgevingsbe-veiliging 75Koplampregeling 93
G Combischakelaar verlich-ting 92
32 Cockpit>>
In
één
oog
opsl
ag.
Multifunctioneel stuurwiel
Functie Pag.
: Kleurendisplay van hetcombi-instrument 112Monochroom display vanhet combi-instrument 112
; smart Audio-System 118smart Media-System 127
= Alleen bij combi-instru-ment met kleurendisplay:WX Volume instellen 127
Spraakbediening in-of uitschakelen en Gesprekaannemen of beëindigen 127
? ® Actuele snelheid ver-hogen of opslaan 83g Actuele snelheid verla-gen 83
Functie Pag.
A ° Laatst opgeslagensnelheid oproepen 83
B ± Tempomat of limiteronderbreken 83
C ¯ Tempomat activeren 83^ TEMPOMAT of limiterdeactiveren 83È Limiter activeren 83
D Alleen bij combi-instru-ment met kleurendisplay:9: In menu's blade-ren 113a Selectie bevestigen 116
Multifunctioneel stuurwiel 33
>> I
n é
én o
ogop
slag
.
Middenconsole met schuiflade
Functie Pag.
: Bekerhouder 157Asbak 104
; Schuiflade 157
= MuntenhouderVouwdak openen en sluiten 99
? Keuzehendel 75
A Parkeerrem 73
B Sigarettenaansteker 10312V-aansluiting 104
Functie Pag.
C smart Media-System: Aux-aansluiting, usb-aanslui-ting en sd-kaartsleuf 127
D Bekerhouder 157
E Weergave van de keuze-hendelstanden 74
F ECO-modus 77
34 Middenconsole met schuiflade>>
In
één
oog
opsl
ag.
Bedieningspaneel dakconsole
Functie Pag.
: Linker leeslampje 94
; Interieurverlichting 94
= Rechter leeslampje 94
Functie Pag.
? Controlelampjes PASSEN-GER AIRBAG 44Statusindicatie veilig-heidsgordels achterin 42
A Binnenspiegel 69
Bedieningspaneel dakconsole 35
>> I
n é
én o
ogop
slag
.
Portierbedieningseenheid
Functie Pag.
: Portier openen 97
; Buitenspiegels instellen 70
Functie Pag.
= Zijruiten openen en sluiten 99
36 Portierbedieningseenheid>>
In
één
oog
opsl
ag.
Weergaven op het combi-instrument en het display
Functie Pag.
: Snelheidsmeter
; Display
= Waarschuwings- en con-trolelampjes
C Portieren of achterklep 199
7 Veiligheidsgordel 200
6 Veiligheidssysteem 201
þ Aandrijvingsdiagnose 204
J Remmen 203
! ABS 207
÷ ESP® 64
h Bandenspanningscontrole 209
D Stuurbekrachtiging 213
· Botswaarschuwing 213
^ Active Brake Assist System 62
Functie Pag.
à Spoorassistent 214
# 12V-accu 216
R Mistachterlicht 93
O Mistlicht 93
K Grootlicht 92
L Dimlicht 92
T Standlicht 93
è Laadkabel 204
¯ Tempomat 215
È Limiter 215
b Remlicht, regen- of licht-sensor 217
¯
°
Volgende onderhoudster-mijn
204
õ READY-weergave 216
Weergaven op het combi-instrument en het display 37
>> I
n é
én o
ogop
slag
.
Veiligheid voor inzittenden
Veiligheidssysteem
Beschermingspotentieel van het veilig-heidssysteem
Het veiligheidssysteem omvat de volgendecomponenten:
RVeiligheidsgordelsysteemRAirbagsRKinderzitjesbevestigingssysteemRKinderzitjebevestigingenHet veiligheidssysteem kan bij een ongevalhet risico reduceren dat inzittenden metdelen van het interieur in aanraking komen.Bovendien kan het veiligheidssysteem bijeen ongeval de belastingen voor de inzitten-den reduceren.Alleen een correct omgegespte veiligheids-gordel kan adequaat beschermingspotenti-eel bieden. Afhankelijk van de herkendeongevalssituatie vormen gordelspanners en/of airbags een aanvulling op de correctomgegespte veiligheidsgordel. De gordel-spanners en/of airbags worden niet bij elkongeval geactiveerd.Om ervoor te zorgen dat het veiligheidssys-teem zijn beschermingspotentieel kan beha-len, moet elke inzittende de volgende aan-wijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel correct omgespen.RZo rechtop mogelijk zitten, met de rug
tegen de rugleuning.RIndien mogelijk zo zitten dat de voeten op
de vloer staan.RPersonen kleiner dan 1,50 m moeten altijd
in een voor de auto geschikt aanvullendveiligheidssysteem zijn beveiligd.
Geen enkel modern systeem kan echter ver-wondingen en overlijden in elke ongevalssi-tuatie volledig uitsluiten. Zo bieden veilig-heidsgordels en airbags in het algemeengeen bescherming tegen voorwerpen die vanbuitenaf de auto binnendringen. Ook hetrisico van verwondingen door de zich ont-plooiende airbag kan niet volledig wordenuitgesloten.
Beperking van het beschermingspoten-tieel van het veiligheidssysteem
G Waarschuwing
Door wijzigingen aan het veiligheidssys-teem bestaat de kans dat dit niet meer cor-rect functioneert. Het veiligheidssysteemkan in dat geval de inzittenden niet meerzoals bedoeld beschermen en bijvoorbeeldbij een ongeval uitvallen of onverwachtworden geactiveerd. Er bestaat een ver-hoogd gevaar voor letsel of zelfs levens-gevaar!
Nooit onderdelen van het veiligheidssys-teem wijzigen. Geen ingrepen aan bedra-ding en elektronische onderdelen en desoftware hiervan uitvoeren.
Wanneer het voertuig moet worden aange-past aan een persoon met een lichamelijkehandicap, wendt u zich dan tot een gekwali-ficeerde werkplaats. smart adviseert om rij-hulpsystemen te gebruiken die smart vooruw voertuig heeft goedgekeurd.
Functionaliteit van het veiligheidssys-teem
Bij ingeschakeld contact gaat het waarschu-wingslampje veiligheidssysteem 6 tij-dens de zelfdiagnose branden. Deze dooftuiterlijk enkele seconden na het starten vanhet voertuig. De onderdelen van het veilig-heidssysteem zijn dan gereed voor gebruik.
Werking van het veiligheidssysteem ver-toont een storing
In de volgende gevallen is een storing vanhet veiligheidssysteem aanwezig:
RBij ingeschakeld contact gaat het waar-schuwingslampje veiligheidssysteem6 niet branden.RTijdens het rijden gaat het waarschu-
wingslampje veiligheidssysteem 6continu of herhaaldelijk branden.
Als het veiligheidssysteem een storing ver-toont, kan bij een ongeval het hoogspan-ningsboordnet niet zoals bedoeld wordenuitgeschakeld.
38 Veiligheid voor inzittenden>>
Vei
ligh
eid
.
G GEVAAR
Wanneer het veiligheidssysteem een sto-ring vertoont, kunnen onderdelen van hetveiligheidssysteem onbedoeld geacti-veerd, of bij een ongeval niet als voorziengeactiveerd worden. Dit kan bijvoorbeeldde gordelspanners of de airbags betreffen.Bovendien kan bij een ongeval het hoog-spanningsboordnet niet zoals bedoeldworden uitgeschakeld. Als beschadigdeonderdelen van het hoogspanningsboord-net worden aangeraakt, kunt u een stroom-stoot krijgen. Er bestaat een verhoogdgevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
Het veiligheidssysteem direct bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren en repareren. Na een ongeval directhet contact uitschakelen en de sleutel uithet contactslot verwijderen.
Werking van het veiligheidssysteem bijeen ongeval
De werking van het veiligheidssysteem isafhankelijk van de bepaalde zwaarte van debotsing en de verwachte aard van het onge-val:
RFrontale aanrijdingRAanrijding van achterenRAanrijding van opzijROver de kop slaan1
De activeringsdrempels voor de onderdelenvan het veiligheidssysteem worden bepaalddoor het evalueren van de sensorwaarden dieop verschillende plaatsen in de auto wordengemeten. Deze procedure heeft een anticipe-rend karakter. De activering van de onder-delen van het veiligheidssysteem moet tij-dig, aan het begin van het ongeval, plaats-vinden.Factoren die pas na de aanrijding zichtbaarof meetbaar zijn, hebben geen invloed op deairbagactivering. Ze geven daarvoor ookgeen indicatie.De auto kan behoorlijk worden vervormdzonder dat een airbag wordt geactiveerd. Ditis het geval als alleen relatief gemakkelijkvervormbare delen worden geraakt en geen
grote vertraging van de auto wordt gehaald.Omgekeerd kan een airbag worden geacti-veerd, hoewel de auto slechts gering ver-vormd is. Wanneer bijvoorbeeld zeer stijveonderdelen van de auto, bijvoorbeeld langs-dragers, worden getroffen, kan de vertragingvan de auto daardoor groot genoeg zijn.De onderdelen van het veiligheidssysteemkunnen onafhankelijk van elkaar wordengeactiveerd:
Onderdeel Herkende active-ringssituatie
Gordelspanners Frontale aanrijding,aanrijding van ach-teren, aanrijdingvan opzij, over dekop slaan1
Bestuurdersairbag,passagiersairbagen kneebag
Frontale aanrijding
Sidebag Aanrijding van opzij
Windowbag Aanrijding vanopzij, over de kopslaan1, frontaleaanrijding
G WAARSCHUWING
Na het activeren van een airbag zijnonderdelen van de airbag heet. Gevaar voorletsel!
Onderdelen van de airbag niet aanraken.Een geactiveerde airbag direct laten ver-vangen bij een gekwalificeerde werk-plaats.
i smart adviseert om de auto na een onge-val naar een gekwalificeerde werkplaats telaten slepen. Dit advies in het bijzonderopvolgen nadat een gordelspanner of air-bag is geactiveerd.
1 Alleen voor bepaalde landen.
Veiligheid voor inzittenden 39
>> V
eili
ghei
d.
Z
Als een gordelspanner of airbag wordt geac-tiveerd, hoort u een knal en kan er poederstofvrijkomen:
RDe knal heeft over het algemeen geennegatieve gevolgen voor het gehoor.RHet vrijkomende poederstof is in het alge-
meen niet schadelijk voor de gezondheid,maar kan bij personen met astma of adem-halingsmoeilijkheden kortstondige adem-halingsmoeilijkheden veroorzaken.Zodra u zonder gevaar kunt uitstappen,moet u de auto direct verlaten of een zijruitopenen om ademhalingsmoeilijkheden tevoorkomen.
Veiligheidsgordels
Beschermingspotentieel van de veilig-heidsgordel
De veiligheidsgordel voor aanvang van de ritaltijd correct omgespen. Alleen een correctomgegespte veiligheidsgordel kan adequaatbeschermingspotentieel bieden.
G WAARSCHUWING
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd isomgegespt, kan deze niet meer zoalsbedoeld beschermen. Bovendien kan eenverkeerd omgegespte veiligheidsgordelbijvoorbeeld bij een ongeval, bij remma-noeuvres of abrupte richtingswijzigingenverwondingen veroorzaken. Er bestaat eenverhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
Altijd ervoor zorgen dat alle inzittenden deveiligheidsgordel correct dragen en eenjuiste zithouding hebben.
Altijd de informatie over de correcte standvan de bestuurdersstoel (Y pagina 66) enhet instellen van de stoelen in acht nemen(Y pagina 67).
Om ervoor te zorgen dat de correct gedragenveiligheidsgordel zijn beschermingspoten-tieel kan behalen, moet elke inzittende devolgende aanwijzingen in acht nemen:
RDe veiligheidsgordel moet strak en nietverdraaid tegen het lichaam aan liggen.RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder en zo diep mogelijk tegende heup aan lopen.RDe schoudergordel mag niet de hals raken
en ook niet onder de arm of achter de rugworden doorgevoerd.RDikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een
winterjas.RDe heupgordel indien mogelijk omlaag
tegen de heup aan drukken en met deschoudergordel straktrekken. De heupgor-del mag nooit over buik of onderlichaamlopen.RDe veiligheidsgordel mag nooit over
scherpe, spitse, schurende of breekbarevoorwerpen lopen.RDe veiligheidsgordel altijd slechts voor
één persoon gebruiken. Nooit een baby ofeen kind op de schoot van een inzittendemeenemen.RNooit voorwerpen samen met een persoon
vastgespen. Voor het beveiligen van voor-werpen, bagage of lading altijd de aanwij-zingen met betrekking tot het beladen vande auto in acht nemen (Y pagina 158).Controleer ook dat zich nooit voorwerpentussen een persoon en de zitting bevinden,zoals een kussen.
Als een kind in de auto meerijdt, ook altijd deaanwijzingen en veiligheidsaanwijzingenbij "Kinderen in de auto" in acht nemen" (Y pagina 45).
Beperking van het beschermingspoten-tieel van de veiligheidsgordel
G WAARSCHUWING
Wanneer de rugleuning niet rechtop staat,biedt de veiligheidsgordel niet de beoogdebeschermende werking. Bij een remma-noeuvre of een ongeval kunt u in dit gevalonder de veiligheidsgordel doorglijden endaarbij bijvoorbeeld letsel oplopen aan hetonderlichaam of de hals. Er bestaat een
40 Veiligheid voor inzittenden>>
Vei
ligh
eid
.
verhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
De stoel voor aanvang van de rit correctinstellen. Altijd erop letten dat de rugleu-ning rechtop staat en de schoudergordelover het midden van de schouder loopt.
G WAARSCHUWING
Personen kleiner dan 1,50 m kunnen deveiligheidsgordel niet zonder geschikteaanvullende veiligheidssystemen omges-pen. Wanneer de veiligheidsgordel ver-keerd is omgegespt, kan deze niet meerzoals bedoeld beschermen. Bovendien kaneen verkeerd omgegespte veiligheidsgor-del bijvoorbeeld bij een ongeval, bij rem-manoeuvres of abrupte richtingswijzigin-gen verwondingen veroorzaken. Er bestaateen verhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
Personen kleiner dan 1,50 m altijd in spe-ciaal voor hen geschikte veiligheidssyste-men beveiligen.
G WAARSCHUWING
Veiligheidsgordels kunnen niet meer zoalsbedoeld beschermen, als
Rze beschadigd, gewijzigd, sterk vervuild,gebleekt of gekleurd zijn
Rhet gordelslot beschadigd of sterk ver-vuild is
Rwijzigingen aan de gordelspanners, gor-delverankeringen of gordeloprolauto-maten zijn uitgevoerd.
Veiligheidsgordels kunnen bij een ongevalook niet zichtbaar worden beschadigd, bij-voorbeeld door glassplinters. Gewijzigdeof beschadigde veiligheidsgordels kunnenscheuren of uitvallen, bijvoorbeeld bij eenongeval. Gewijzigde gordelspanners kun-nen ongewild worden geactiveerd of nietzoals bedoeld werken. Er bestaat een ver-hoogd gevaar voor letsel of zelfs levens-gevaar!
De veiligheidsgordels, gordelspanners,gordelverankeringen en gordeloprolauto-
maten nooit wijzigen. De veiligheidsgor-dels moeten onbeschadigd, niet versletenen schoon zijn; dit controleren. De veilig-heidsgordels na een ongeval direct bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren.
smart adviseert om veiligheidsgordels tegebruiken, die smart voor uw auto heeftgoedgekeurd.
G WAARSCHUWING
Pyrotechnisch reeds geactiveerde gordel-spanners werken niet meer en kunnendaarom niet meer zoals bedoeld bescher-men. Er bestaat een verhoogd gevaar voorletsel of zelfs levensgevaar!
De pyrotechnisch geactiveerde gordel-spanners direct bij een gekwalificeerdewerkplaats laten vervangen.
smart adviseert om de auto na een ongevalnaar een gekwalificeerde werkplaats te latenslepen.
! De veiligheidsgordel moet volledigoprollen; dit controleren. Anders kunnende veiligheidsgordel of de gordelslottongin het portier of het stoelmechanismebekneld raken. Hierdoor kunnen het por-tier, de portierbekleding en de veilig-heidsgordel worden beschadigd. Bescha-digde veiligheidsgordels kunnen nietmeer hun beschermende werking uitvoe-ren en moeten worden vervangen. Naar eengekwalificeerde werkplaats gaan.
Veiligheidsgordel omgespen en instellen
Als de veiligheidsgordel snel of met een rukwordt uitgetrokken, blokkeert de gordelo-prolautomaat. De gordelband kan niet verderworden afgerold.
! Als de bijrijdersstoel niet bezet is, degordelslottong van de veiligheidsgordelniet in het gordelslot van de bijrijdersstoelsteken. Anders kan bij een ongeval, naastde andere systemen ook de gordelspannerworden geactiveerd, en moet deze wordenvervangen.
Veiligheid voor inzittenden 41
>> V
eili
ghei
d.
Z
X De gordelslottong ; van de veiligheids-gordel altijd in het bij de zitplaats beho-rende gordelslot : vergrendelen.
X De gordeldoorvoeropening naar de gewen-ste positie schuiven. Hoger zetten: Met de ring omhoogschui-ven.Lager zetten: Met de ring omlaagschuivenna indrukken van de ontgrendeling van degordeldoorvoeropening.
X Controleren of de gordeldoorvoeropeningis vergrendeld.
Veiligheidsgordel afdoen
X De ontgrendelingsknop in het gordelslotindrukken en de veiligheidsgordel met degordelslottong teruggeleiden.
Werking van de gordelwaarschuwingvoor bestuurder en passagier
Het waarschuwingslampje veiligheidsgor-dels 7 in het instrumentendisplay maaktu erop attent, dat alle inzittenden de veilig-heidsgordel correct moeten omgespen.Bovendien kan een waarschuwingssignaalklinken.De gordelwaarschuwing verdwijnt zodra dechauffeur en de bijrijder de veiligheidsgor-del hebben omgegespt.
Werking van de statusindicatie veilig-heidsgordel achterin
: Waarschuwingslampje veiligheidsgordel; Statusindicatie veiligheidsgordel links= Statusindicatie veiligheidsgordel rechts
De statusindicatie veiligheidsgordels ach-terin toont, welke veiligheidsgordel achterinniet omgegespt is.De status van de veiligheidsgordel achterinherkent u aan de kleur:
RRood – Veiligheidsgordel niet omgegesptRGroen – Veiligheidsgordel omgegesptAls wordt weggereden en een rijsnelheid vancirca 10 km/h wordt bereikt, doven de indi-catoren na circa 30 seconden.
Airbags
Overzicht van de airbags
De inbouwplaats van een airbag is herken-baar aan het opschrift AIRBAG.Een airbag kan bij activering het bescher-mingspotentieel voor de betreffende inzit-tende vergroten.
42 Veiligheid voor inzittenden>>
Vei
ligh
eid
.
Airbag Mogelijk bescher-mingspotentieel voor…
: Bestuur-derskneebag
Bovenbeen, knie enonderbeen
; Bestuur-dersairbag
Hoofd en borstkas
= Passagiers-airbag
Hoofd en borstkas
? Windowbag Hoofd
A Sidebag Borstkas en bekken
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIRBAG ON brandt, kan de passagiersairbag bijeen ongeval worden geactiveerd. Bij eenbezette passagiersstoel voor en ook tijdenshet rijden de werking van de passagiersair-bag niet in gevaar brengen (Y pagina 44).
Beschermingspotentieel van de airbags
Afhankelijk van de ongevalssituatie kan eenairbag in combinatie met een correct gedra-gen veiligheidsgordel het beschermingspo-tentieel vergroten.
G Waarschuwing
Als wordt afgeweken van de correcte zit-houding, kan de airbag niet meer zoalsbedoeld beschermen en door het activerenextra verwondingen veroorzaken. Erbestaat een verhoogd gevaar voor letsel ofzelfs levensgevaar!
Om risico's te vermijden, altijd controlerendat alle inzittenden:
Rde veiligheidsgordel correct omgespen,ook zwangere vrouwen
Rcorrect zitten en de grootst mogelijkeafstand tot de airbags aanhouden
Rde volgende aanwijzingen in achtnemen.
Er altijd voor zorgen dat zich geen voor-werpen tussen de airbag en de inzittendebevinden.
Om risico's als gevolg van de in werking tre-dende airbag te vermijden moet elke inzit-tende de volgende aanwijzingen in achtnemen:
RDe stoelen voor aanvang van de rit correctinstellen, de bestuurders- en passagiers-stoel zo ver mogelijk naar achteren.Daarbij altijd de informatie over de cor-recte stand van de bestuurdersstoel inacht nemen (Y pagina 66).RHet stuurwiel alleen aan de stuurwielrand
vasthouden. Op deze wijze kan de airbagongehinderd worden opgeblazen.RTijdens het rijden altijd tegen de rugleu-
ning leunen. Niet naar voren buigen enniet tegen het portier of de zijruit leunen.Anders bevindt u zich in het ontplooiings-gebied van de airbags.RDe voeten moeten zich altijd op de vloer
bevinden. Uw voeten bijvoorbeeld niet opde cockpit leggen. Anders bevinden uwvoeten zich in het ontplooiingsgebied vande airbag.RWanneer kinderen in de auto worden mee-
genomen, de aanvullende aanwijzingen inacht nemen (Y pagina 45).RVoorwerpen altijd correct opbergen en
beveiligen.Voorwerpen in het interieur kunnen het cor-rect functioneren van een airbag in gevaarbrengen. Elke inzittende moet altijd de vol-gende punten in acht nemen:
REr mogen zich geen andere personen, die-ren of voorwerpen tussen de inzittendenen de verschillende airbags bevinden.REr mogen zich geen voorwerpen tussen
stoel en deur respectievelijk deurstijl (B-stijl) bevinden.REr mogen geen harde voorwerpen zoals
kledinghangers aan handgrepen of kle-dinghaken hangen.REr mogen geen accessoires zoals mobiele
navigatiesystemen, mobiele telefoons ofbekerhouders in het ontplooiingsgebiedvan een airbag zijn aangebracht, bijvoor-beeld op de cockpit, aan portieren, zijrui-ten of zijbekledingen.Bovendien mag geen aansluitkabel, span-band of bevestigingsriem in het ont-plooiingsgebied van een airbag lopen ofworden bevestigd. Altijd de montagehand-leiding van de fabrikant van het accessoire
Veiligheid voor inzittenden 43
>> V
eili
ghei
d.
Z
in acht nemen, in het bijzonder ook de aan-wijzingen met betrekking tot eengeschikte montageplaats.REr mogen geen zware, scherpe of breekbare
voorwerpen in de zakken van uw kleding-stukken aanwezig zijn. Dergelijke voor-werpen op een geschikte plaats opbergen.
Beperking van het beschermingspoten-tieel van de airbags
G WAARSCHUWING
Als de afdekking van een airbag wordtgewijzigd of als voorwerpen, bijvoorbeeldook stickers, daarop worden aangebracht,kan de airbag niet meer zoals bedoeldfunctioneren. Er bestaat verhoogd gevaarvoor letsel!
De afdekking van een airbag nooit wijzigenen geen voorwerpen erop aanbrengen.
De inbouwplaats van een airbag is herken-baar aan het opschrift AIRBAG (Y pagina 42).
G WAARSCHUWING
Ongeschikte stoelhoezen kunnen hetopblazen van de in de stoelen geïnte-greerde airbags belemmeren of zelfs ver-hinderen. De airbags kunnen de inzitten-den dan niet meer zoals bedoeld bescher-men. Er bestaat een verhoogd gevaar voorletsel of zelfs levensgevaar!
Alleen stoelhoezen gebruiken, die smartvoor de betreffende stoel heeft goedge-keurd.
G WAARSCHUWING
In de portieren bevinden zich sensorenvoor de aansturing van airbags. Door ver-anderingen of ondeskundig uitgevoerdewerkzaamheden aan portieren of portier-bekledingen en door beschadigde portie-ren kan de werking van de sensoren ver-stoord zijn. Daardoor kan de werking vande airbags worden belemmerd. De airbagskunnen de inzittenden dan niet meer zoalsbedoeld beschermen. Er bestaat verhoogdgevaar voor letsel!
Nooit de deuren of delen daarvan veran-deren. Werkzaamheden aan portieren ofportierbekledingen laten uitvoeren bij eengekwalificeerde werkplaats.
G WAARSCHUWING
Een reeds geactiveerde airbag biedt geenbeschermende werking meer en kan bij eenongeval niet meer zoals bedoeld bescher-men. Er bestaat verhoogd gevaar voor let-sel!
De auto naar een gekwalificeerde werk-plaats laten slepen om een geactiveerdeairbag te laten vervangen.
Geactiveerde airbags direct laten vervangen.
Status van de passagiersairbag
Werking van de PASSENGER AIR BAG con-trolelampjesDe passagiersairbag kan met de Airbag-Off-schakelaar in het dashboard aan passagiers-zijde worden uit- of ingeschakeld(Y pagina 56).
De controlelampjes PASSENGER AIR BAG OFFen PASSENGER AIR BAG ON zijn onderdeel vande airbaguitschakeling van de passagiers-airbag.De controlelampjes geven de status van depassagiersairbag aan:
RPASSENGER AIR BAG OFF brandt: De pas-sagiersairbag is uitgeschakeld. Hij wordtbij een ongeval niet geactiveerd.RPASSENGER AIR BAG ON brandt: De passa-
giersairbag is ingeschakeld. De passa-giersairbag kan tijdens een ongeval geac-tiveerd worden.
44 Veiligheid voor inzittenden>>
Vei
ligh
eid
.
Bij een bezette passagiersstoel voor en ooktijdens het rijden en afhankelijk van de situ-atie de werking van de passagiersairbag nietin gevaar brengen:
RKind in kinderzitjesbevestigingssysteem:Of de passagiersairbag uit- of ingescha-keld moet zijn, is afhankelijk van hetgemonteerde kinderzitjesbevestigings-systeem en de leeftijd en lengte van hetkind. Beslist de aanwijzingen bij "Kinde-ren in de auto" (Y pagina 45) in achtnemen. Daar vindt u ook informatie overnaar achteren of naar voren gerichte kin-derzitjesbevestigingssystemen op de pas-sagiersstoel.RAlle anderen: Het controlelampje PASSEN-
GER AIR BAG ON moet branden. De passa-giersairbag is geactiveerd. Beslist de aan-wijzingen bij "Veiligheidsgordels"(Y pagina 40) en "Airbags" in acht nemen(Y pagina 43). Daar vindt u ook informatieover de correcte zitpositie.
De informatie over de airbaguitschakelingvan de passagiersairbag in acht nemen(Y pagina 56).
Kinderen veilig in de auto vervoeren
Altijd in acht nemen wanneer kinderenmeerijden
Consequent zijn
i Beslist ook de van de situatie afhanke-lijke veiligheidsaanwijzingen in achtnemen. U kunt zo mogelijke risico's her-kennen en gevaren vermijden wanneerkinderen meerijden (Y pagina 46).
Uw nalatigheid bij het beveiligen van kin-deren in kinderzitjesbevestigingssystemenkan ernstige gevolgen hebben. Wees altijdconsequent en beveilig kinderen voor iedererit zorgvuldig.
smart adviseert voor een betere beschermingvan kinderen jonger dan twaalf jaar of klei-ner dan 1,50 m de volgende aanwijzingenbeslist in acht te nemen:
REen kind altijd beveiligen in een voor uwsmart geschikt kinderzitjesbevestigings-systeem.RHet kinderzitjesbevestigingssysteem
moet geschikt zijn voor de leeftijd, hetgewicht en de lengte.RDe zitplaats van de auto moet geschikt zijn
voor het in te bouwen kinderzitjesbeves-tigingssysteem (Y pagina 50).
Uit de ongevallenstatistiek blijkt, dat op dezitplaatsen achterin beveiligde kinderenveiliger zijn dan op de voorstoel beveiligdekinderen. Daarom adviseert smart dringend,het kinderzitjesbevestigingssysteem bijvoorkeur op een zitplaats achterin aan tebrengen.
Het overkoepelend begrip kinderzitjes-bevestigingssysteem
In deze handleiding wordt het overkoepelendbegrip kinderzitjesbevestigingssysteemgebruikt. Een kinderzitjesbevestigingssys-teem is bijvoorbeeld:
REen babyschaalREen naar achteren gericht kinderzitjeREen naar voren gericht kinderzitjeREen stoelverhoging met leuning en gor-
delgeleidingenHet kinderzitjesbevestigingssysteem moetgeschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht ende lengte.
De wetten en voorschriften in acht nemen
Bij het gebruik van een kinderzitje in de autoaltijd de wettelijke voorschriften in achtnemen.Het kinderzitjesbevestigingssysteem moetvolgens de geldende testvoorschriften enrichtlijnen toegestaan zijn; dit controleren.Meer informatie is verkrijgbaar in eengekwalificeerde werkplaats. smart adviseerthiervoor een smart center.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 45
>> V
eili
ghei
d.
Z
Alleen toegestane kinderzitjesbevesti-gingssystemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbeves-tigingssystemen volgens deze UNECE-nor-men worden gebruikt:
RUN-R44RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevesti-
gingssystemen)Informatie met betrekking tot de toelatings-categorieën voor kinderzitjesbevestigings-systemen en de opgaven op het goedkeu-ringslabel (Y pagina 50).
Risico herkennen, gevaar vermijden
Bevestigingssystemen voor kinderzit-jesbevestigingssystemen in de auto
Alleen de volgende bevestigingssystemenvoor kinderzitjesbevestigingssystemengebruiken:
Rde ISOFIX- of i-Size bevestigingsbeugelsRhet veiligheidsgordelsysteem van de autoRde Top Tether-verankeringenBij voorkeur een ISOFIX- of i‑Size-kinder-zitjesbevestigingssysteem monteren.De eenvoudige montage aan de bevesti-gingsbeugels van de auto kan het risico vaneen verkeerd gemonteerd kinderzitjesbeves-tigingssysteem reduceren.Als het kind met de geïntegreerde veilig-heidsgordel van het ISOFIX- of i-Size-kin-derzitjesbevestigingssysteem beveiligd is,beslist het gewicht van het kind en het toe-gestaan totaalgewicht van het kinderzitjes-bevestigingssysteem in acht nemen(Y pagina 54).
Voordeel van een naar achteren gerichtkinderzitjesbevestigingssysteem
Een baby of een klein kind bij voorkeur in eengeschikt naar achteren gericht kinderzitjes-bevestigingssysteem vervoeren. Het kind zitin dit geval tegengesteld aan de rijrichtingen kijkt naar achteren.Baby's en kleine kinderen hebben relatiefzwakke nekspieren in verhouding tot degrootte en het gewicht van hun hoofd. In eennaar achteren gericht kinderzitjesbevesti-gingssysteem kan het gevaar voor letsel aan
de nekwervelkolom bij een ongeval geredu-ceerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem altijdcorrect bevestigen
G Waarschuwing
Als het kinderzitje verkeerd op de hiervoorgeschikte zitplaats wordt gemonteerd, kanhet niet zoals bedoeld beschermen. Hetkind kan dan bij een ongeval, remmanoeu-vres of abrupte richtingswijzigingen nietworden tegengehouden. Er bestaat eenverhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
Beslist de montagehandleiding van defabrikant van het kinderzitje en degebruiksmogelijkheden in acht nemen. Hetgehele draagvlak van het kinderzitje moetaltijd op de zitting van de stoel rusten.Nooit voorwerpen, zoals een kussen, onderof achter het kinderzitje leggen. Gebruikkinderzitjes alleen met de aanwezige ori-ginele hoezen. Beschadigde hoezen uit-sluitend vervangen door originele hoezen.
G WAARSCHUWING
Als het kinderzitje verkeerd of niet vast-gezet is, kan het bij een ongeval, een rem-manoeuvre of een plotselinge richtings-wijziging loskomen. Het kinderzitje kanrondslingeren en inzittenden raken. Erbestaat een verhoogd gevaar voor letsel ofzelfs levensgevaar!
Ook niet-gebruikte kinderzitjes altijd cor-rect monteren. Beslist de montagevoor-schriften van de kinderzitjefabrikantopvolgen.
46 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
RAltijd de montage- en gebruikshandlei-ding van de fabrikant van het kinderzit-jesbevestigingssysteem in acht nemen:- ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem op de zitplaats achterinmonteren (Y pagina 54).
- Kinderzitjesbevestigingssysteem metde veiligheidsgordel op de zitplaatsachterin bevestigen (Y pagina 60).
- Kinderzitjesbevestigingssysteem metde veiligheidsgordel op de passagiers-stoel bevestigen (Y pagina 61). De spe-cifieke aanwijzingen bij naar achterenen naar voren gerichte kinderzitjesbe-vestigingssystemen in acht nemen(Y pagina 60).Bij een bezette passagiersstoel voor enook tijdens het rijden en afhankelijk vande situatie de werking van de passa-giersairbag niet in gevaar brengen(Y pagina 44).
RDe waarschuwingsstickers in het interieurvan de auto en op het kinderzitjesbeves-tigingssysteem in acht nemen.RIndien aanwezig, Top Tether tevens beves-
tigen.
Kinderzitjesbevestigingssysteem nietveranderen
G WAARSCHUWING
Indien u een kinderzitjesbevestigingssys-teem verandert of voorwerpen erop aan-brengt, bijv. speelgoed of overbodigeaccessoires, kan het systeem niet meernaar behoren werken. Er bestaat verhoogdgevaar voor letsel!
Verander nooit een kinderzitjesbevesti-gingssysteem. Breng enkel accessoiresaan die de fabrikant van het kinderzitjes-bevestigingssysteem speciaal voor ditsysteem heeft goedgekeurd.
smart adviseert u voor het reinigen van dedoor smart geadviseerde kinderzitjesbeves-tigingssystemen smart-verzorgingsmidde-len te gebruiken.
Alleen intacte kinderzitjesbevestigings-systemen gebruiken
G Waarschuwing
Beschadigde of bij een ongeval belastekinderzitjes of de bevestigingssystemenhiervan kunnen niet meer zoals bedoeldbeschermen. Het kind kan dan bij eenongeval, remmanoeuvres of abrupte rich-tingswijzigingen niet worden tegenge-houden. Er bestaat een verhoogd gevaarvoor letsel of zelfs levensgevaar!
Beschadigde of bij een ongeval belastekinderzitjes direct vervangen. De bevesti-gingssystemen van de kinderzitjes bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren, voordat weer een kinderzitje wordtgemonteerd.
Directe zonnestraling vermijden
G Waarschuwing
Als het kinderzitje aan directe zonnestra-ling wordt blootgesteld, kunnen onderde-len hiervan zeer heet worden. Kinderenkunnen zich aan deze onderdelen branden,in het bijzonder aan metalen onderdelenvan het kinderzitje. Gevaar voor letsel!
Als het voertuig met het kind wordt verla-ten, altijd erop letten dat het kinderzitjeniet aan directe zonnestraling wordtblootgesteld. Het kinderzitje bijvoorbeeldmet een deken afdekken. Als het kinder-zitje aan directe zonnestraling is blootge-steld, dit laten afkoelen voordat het kinderin wordt gezet. Kinderen nooit zondertoezicht in het voertuig achterlaten.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 47
>> V
eili
ghei
d.
Z
Bij het stoppen of parkeren in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de autoworden achtergelaten, kunnen ze de autoin beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit par-keerstand P te schakelen
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van deauto bedienen en bekneld raken. Er bestaatgevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
G Waarschuwing
Als personen – in het bijzonder kinderen –langdurig aan hoge of lage temperaturenworden blootgesteld, bestaat gevaar voorletsel of zelfs levensgevaar! Personen – inhet bijzonder kinderen – nooit zonder toe-zicht in het voertuig achterlaten.
Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen
De smart EQ forfour is uitgerust met een handmatige passagiersairbaguitschakeling.
X Voordat een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoelwordt gebruikt de passagiersairbag uitschakelen (Y pagina 56).
i Meer informatie over correcte kinderzitjesbevestigingssystemen is verkrijgbaar bij eengekwalificeerde werkplaats. smart adviseert hiervoor een smart center.
Bevestiging met ISOFIX
GewichtsgroepGrootteklasse
Type2
GoedkeuringsnummerBestelnummer3
Groep 0+:tot 13 kg en ongeveer 15maandenGrootteklasse E
BABY SAFE PLUSE1 04 301 146
B6 6 86 8224
Groep I:9–18 kgGrootteklasse B1
DUO PLUSE1 04 301 133
A 000 970 17 02
2 Fabrikant: Britax Römer3 Met kleurcode 9H95
48 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de zitplaats
Gewichtsgroep Type2
GoedkeuringsnummerBestelnummer3
Groep 0:tot 10 kg en ongeveer 6maanden
BABY SAFE plus IIE1 04 301 146
A 000 970 13 02
Groep 0+:tot 13 kg en ongeveer 15maanden
BABY SAFE plus IIE1 04 301 146
A 000 970 13 02
Groep I:9–18 kg en van ongeveer 9maanden tot 4 jaar
DUO PLUSE1 04 301 133
A 000 970 17 02
Groep II/III:15–36 kg en van ongeveer 4–12 jaar
KIDFIXE1 04 301 198
A 000 970 20 02
Groep II/III:15–36 kg en van ongeveer 4–12 jaar
KIDFIX XPE1 04 301 304
A 000 970 23 02
2 Fabrikant: Britax Römer3 Met kleurcode 9H95
Kinderen veilig in de auto vervoeren 49
>> V
eili
ghei
d.
Z
Geschikte zitplaatsen in de auto voor het aanbrengen van een kinderzitjesbeves-tigingssysteem
Bevestigingssystemen voor kinderzitjesbevestigingssystemen
Zitplaats
Linker/rechter zitplaats achterin
Geprefereerd bevestigingssys-teem:
ISOFIX-kinderzitjeveran-kering (Y pagina 52)ofi-Size-kinderzitjesver-ankering (Y pagina 53)
Indien aanwezig, TopTether tevens bevestigen(Y pagina 55)
Alternatief bevestigings-systeem:
RVeiligheidsgordel vande zitplaats(Y pagina 58)
Passagiersstoel Bevestigingssysteem:
RVeiligheidsgordel van de zit-plaats (Y pagina 58)
Beslist in acht nemen:
RBij een bezette passa-giersstoel voor en ooktijdens het rijden enafhankelijk van de situ-atie de werking van depassagiersairbag nietin gevaar brengen(Y pagina 44).
Toelatingscategorieën voor kinderzit-jesbevestigingssystemen
Alleen toegestane kinderzitjesbevesti-gingssystemen gebruiken
In de auto mogen alleen kinderzitjesbeves-tigingssystemen volgens deze UNECE-nor-men worden gebruikt:
RUN-R44RUN-R129 (i-Size-kinderzitjesbevesti-
gingssysteem)
Kenmerk op kinderzitjesbevestigings-systeem
Op het goedkeuringslabel van het kinderzit-jesbevestigingssysteem bevinden zich bij-voorbeeld gegevens over de toelatingscate-gorie, gewichtsgroep en het goedkeurings-nummer.Afhankelijk van de toelatingscategorie vanhet kinderzitjesbevestigingssysteem kun-
nen verdere gegevens aanwezig zijn, zoals deISOFIX-grootteklasse.
Toelatingscategorieën volgens UN-R44
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
RUniversal: Kinderzitjesbevestigingssys-temen van de categorie "Universal" zijntoegestaan voor het inbouwen in auto's. Zekunnen overeenkomstig de overzichtenmet betrekking tot de geschiktheid van dezitplaatsen voor de bevestiging van kin-
50 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
derzitjesbevestigingssystemen op de metU, UF of IUF gekenmerkte zitplaatsen wor-den gebruikt.Het kenmerk IUF heeft betrekking opISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemenvan de categorie "Universal". Deze kinder-zitjesbevestigingssystemen moetenbovendien worden bevestigd met TopTether of steunvoet.RSemi-Universal: Kinderzitjesbevesti-
gingssystemen van de categorie "semi-universal" mogen alleen worden gebruiktals de auto en de zitplaats in de autotype-lijst van de fabrikant van het kinderzit-jesbevestigingssysteem zijn aangegeven.RAutospecifiek: Kinderzitjesbevestigings-
systemen van de categorie "autospecifiek"mogen alleen worden gebruikt als de autoen de zitplaats in de autotypelijst van defabrikant van het kinderzitjesbevesti-gingssysteem zijn aangegeven.
Toelatingscategorieën volgens UN-R129
Voorbeeld van een goedkeuringslabel
Ri-Size: Kinderzitjesbevestigingssystemenvan de categorie "i-Size" zijn toegestaan
voor het inbouwen in auto's met iSize-bevestigingsbeugels. Ze kunnen overeen-komstig de overzichten met betrekking totde geschiktheid van de zitplaatsen voor debevestiging van kinderzitjesbevesti-gingssystemen op de met i-U gekenmerktezitplaatsen worden gebruikt.Het kenmerk iU heeft betrekking op i-Size-kinderzitjesbevestigingssystemen van decategorie "Universal". Deze kinderzitjes-bevestigingssystemen moeten bovendienworden bevestigd met Top Tether of steun-voet.
Geschiktheid van de zitplaatsen in achtnemen
Afhankelijk van de toelatingscategorie zijner naar voren en/of naar achteren gerichtekinderzitjesbevestigingssystemen. Hetgebruik kan beperkt zijn voor bepaalde zit-plaatsen.
RGeschiktheid van zitplaatsen voor beves-tiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestig-ingsystemen (Y pagina 52)RGeschiktheid van zitplaatsen voor beves-
tiging van een i-Size-kinderzitjesbeves-tigingssysteem (Y pagina 53)RGeschiktheid van zitplaatsen voor de
bevestiging van kinderzitjesbevesti-gingssystemen die met veiligheidsgordelsworden vastgezet (Y pagina 58)
Kinderen veilig in de auto vervoeren 51
>> V
eili
ghei
d.
Z
Kinderzitjesbevestigingsysteem met ISOFIX of i-Size bevestigen
Geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van ISOFIX-kinderzitjesbevestiging-systemen
ISOFIX-kenmerk
ISOFIX is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kin-derzitjesbevestigingssystemen.
RHet symbool geeft de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging vaneen ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem conform UN-R44(Y pagina 50).RAlleen kinderzitjesbevestigingssystemen bevestigen die conform UN-
R44 overeenkomstig de volgende ISOFIX-tabellen zijn goedgekeurd.
Babydraagzak
Grootte-klasse
Systeem Linker/rechter zitplaats achterin
F ISO/L1 X
G ISO/L2 X
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichts-
groep en/of grootteklasse.
Gewichtsgroep 0 (tot 10 kg en ongeveer 6 maanden)
Grootte-klasse
Systeem Linker/rechter zitplaats achterin
E ISO/R1 IL
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel
in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen" of als de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn vermeld.
Gewichtsgroep 0+ (tot 13 kg en ongeveer 15 maanden)
Grootte-klasse
Systeem Linker/rechter zitplaats achterin
E ISO/R1 IL
D ISO/R2 IL
52 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
Grootte-klasse
Systeem Linker/rechter zitplaats achterin
C ISO/R3 X
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel
in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen" of als de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn vermeld.
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichts-
groep en/of grootteklasse.
Gewichtsgroep I (9‑18 kg en ongeveer 9 maanden tot 4 jaar)
Grootte-klasse
Systeem Linker/rechter zitplaats achterin
D ISO/R2 IL
C ISO/R3 X
B ISO/F2 IUF
B1 ISO/F2X IUF
A ISO/F3 IUF
IL Geschikt voor ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen overeenkomstig de tabel
in "Overzicht van de geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen" of als de auto
en de zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem zijn vermeld.
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem in deze gewichts-
groep en/of grootteklasse.
IUF Geschikt voor naar voren gericht ISOFIX-kinderzitjesbevestigingsystemen van
de categorie "Universal" in deze gewichtsgroep.
Geschiktheid van zitplaatsen voor bevestiging van een i-Size-kinderzitjesbevesti-gingssysteem
i-Size-kenmerk
i‑Size is een gestandaardiseerd bevestigingssysteem voor speciale kin-derzitjesbevestigingssystemen.
RHet symbool geeft de geschikte zitplaatsen aan voor de bevestiging vaneen i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteem conform ECE R129(Y pagina 50).REr mogen kinderzitjesbevestigingssystemen worden bevestigd, die zijn
toegestaan conform:- UN-R44 overeenkomstig de ISOFIX-tabellen (Y pagina 52)- UN-R129 overeenkomstig de volgende i-Size-tabel
Kinderen veilig in de auto vervoeren 53
>> V
eili
ghei
d.
Z
Passagiersstoel Linker/rechter zitplaatsachterin
i‑Size-kinderzitjesbevesti-gingssysteem
X i‑U
X Niet geschikt voor een i-Size-kinder-
zitjesbevestigingssysteem in deze
gewichtsgroep en/of grootteklasse.
i-U Geschikt voor een naar voren of een
naar achteren gericht i-Size-kinderzit-
jesbevestigingssysteem van de catego-
rie "Universal".
ISOFIX- of i‑Size-kinderzitjesbevesti-gingssysteem op de zitplaats achterinmonteren
G WAARSCHUWING
Voor ISOFIX‑ of i-Size-kinderzitjesbeves-tigingssystemen waarbij het kind met degeïntegreerde veiligheidsgordel van hetkinderzitjesbevestigingssysteem isbeveiligd, bedraagt het toegestaan totaal-gewicht van kind en kinderzitjesbevesti-gingssysteem 33 kg.
Wanneer het kind en het kinderzitjesbe-vestigingssysteem samen meer dan 33 kgwegen, biedt het ISOFIX‑ of i-Size-kinder-zitjesbevestigingssysteem met geïnte-greerde veiligheidsgordel geen voldoendebeschermende werking meer. De ISOFIX- ofi‑Size-kinderzitjebevestigingen kunnenoverbelast raken en het kind kan bijvoor-beeld bij een ongeval niet worden tegen-gehouden. Er bestaat een verhoogd gevaarvoor letsel of zelfs levensgevaar!
Als het kind en het kinderzitjesbevesti-gingssysteem samen meer dan 33 kgwegen, alleen ISOFIX-of i-Size-kinderzit-jesbevestigingsystemen gebruiken waar-bij het kind met de veiligheidsgordel vande zitplaats wordt beveiligd. Het kinder-zitjesbevestigingssysteem tevens, indienaanwezig, met de Top Tether-gordel vast-zetten.
Altijd de gegevens over het gewicht van hetkinderzitjesbevestigingssysteem in achtnemen:
Rin de montage- en gebruikshandleidingvan de fabrikant van het gebruikte kin-derzitjesbevestigingssysteemROp een label aan het kinderzitjesbevesti-
gingssysteem, indien aanwezigRegelmatig controleren dat het toegestaantotaalgewicht van kind en kinderzitjesbe-vestigingssysteem wordt aangehouden.Bij de montage van een kinderzitjesbevesti-gingssysteem altijd het volgende in achtnemen:
O Altijd het toepassingsgebied en degeschiktheid van zitplaatsen voorbevestiging van een kinderzitjesbeves-tigingssysteem in acht nemen.ISOFIX-kinderzitjeverankering(Y pagina 52)i-Size-kinderzitjesverankering(Y pagina 53)
O Altijd de montage- en gebruikshandlei-ding van de fabrikant van het gebruiktekinderzitjesbevestigingssysteem inacht nemen.
O Ervoor zorgen dat de voeten van het kindde voorstoel niet kunnen raken. Indiennodig de voorstoel iets naar voreninstellen.
Bij de montage van een ISOFIX-kin-derzitjesbevestigingsysteem daarnaast ookhet volgende in acht nemen:
O Bij gebruik van een babyschaal van de groepen 0/0+ en een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssys-teem van groep I op een zitplaats ach-terin:De voorstoel zo instellen, dat deze
54 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
het kinderzitjesbevestigingssysteemniet raakt.
O Bij gebruik van een naar voren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem van de groep I: De leuning van het kinderzit-jesbevestigingssysteem moet zo volle-dig mogelijk tegen de rugleuning van dezitplaats aan liggen.
O Bij bepaalde kinderzitjesbevestigings-systemen van de gewichtsgroepen II ofIII kan het gebeuren dat het kinderzit-jesbevestigingssysteem niet op demaximumgrootte kan worden ingesteld,bijvoorbeeld door mogelijk contact methet dak.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteemmag niet onder spanning en/of getor-deerd tussen het dak en het zitvlak wor-den ingebouwd.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteemmag niet door de hoofdsteun wordenbelast. De hoofdsteunen overeenkomstiginstellen.
Bij de montage van een i-Size-kinder-zitjesbevestigingssysteem daarnaast ookhet volgende in acht nemen:
O Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssys-teem: De voorstoel zo instellen dat dezehet kinderzitjesbevestigingssysteemniet raakt.
O Bij gebruik van een naar voren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem: Deleuning van het kinderzitjesbevesti-gingssysteem moet zo volledig mogelijktegen de rugleuning van de zitplaats aanliggen.
: ISOFIX-bevestigingsbeugels; i-Size-bevestigingsbeugel
Voor iedere rit beslist controleren, dat hetISOFIX-kinderzitjesbevestigingsysteem ofhet i-Size-kinderzitjesbevestigingssysteemcorrect in beide ISOFIX- of iSize-bevesti-gingsbeugels vergrendeld is.
X Het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevesti-gingssysteem monteren aan beide beves-tigingsbeugels van de auto.
Top Tether bevestigen
G WAARSCHUWING
Wanneer de rugleuningen van de achter-zitplaatsen niet vergrendeld zijn, kunnendeze bij een ongeval, remmanoeuvre ofabrupte verandering van richting naarvoren klappen. Daardoor kunnen kinder-zitjes niet meer zoals bedoeld beschermen.Niet vergrendelde rugleuningen van deachterzitplaatsen kunnen bovendien extraverwondingen veroorzaken, bijvoorbeeldbij een ongeval. Er bestaat een verhoogdgevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
Kinderen veilig in de auto vervoeren 55
>> V
eili
ghei
d.
Z
De rugleuningen van de achterzitplaatsenna montage van de Top Tether-gordelsaltijd vergrendelen. Beslist op de vergren-delingsindicator letten. De rugleuningenvan de achterzitplaatsen rechtop zetten.
Erop letten dat de rode vergrendelingsindi-cator op de lus boven op de achterbank nietmeer zichtbaar is.
Wanneer het kinderzitjesbevesti-gingssysteem is uitgerust met een TopTether-gordel:Top Tether kan het gevaar voor letsel ver-minderen. De Top Tether-gordel biedt demogelijkheid voor een extra verbinding tus-sen het met ISOFIX of i-Size bevestigde kin-derzitjesbevestigingssysteem en de auto.
De Top Tether-verankeringen : zijn achterelke zitplaats achterin op de bodem van debagageruimte ingebouwd.
X Het ISOFIX- of i-Size-kinderzitjesbevesti-gingssysteem met Top Tether monteren.Daarbij altijd de montagehandleiding vande fabrikant van het kinderzitjesbevesti-gingssysteem in acht nemen.
X De hoofdsteun omhoogschuiven.
X De Top Tether-gordel = onder de hoofd-steun tussen de beide hoofdsteunstangengeleiden.
X De Top Tether-gordel = tussen rugleu-ning van de zitplaats achterin en hoeden-plank naar de bagageruimte geleiden.Eventueel de hoedenplank verwijderen(Y pagina 158).
X De Top Tether-haak ; van de Top Tether-gordel = in de Top Tether-verankering :bevestigen.Eventueel de vloerbedekking iets optillen.Erop letten, dat:
RDe Top Tether-haak ;, zoals afgebeeld,in de Top Tether-verankering : isbevestigdRDe Top Tether-gordel = niet verdraaid
isRDe Top Tether-gordel =, met aange-
brachte hoedenplank, tussen de rugleu-ning en de hoedenplank loopt
X De Top Tether gordel = spannen. Daarbijaltijd de montagehandleiding van defabrikant van het kinderzitjesbevesti-gingssysteem in acht nemen.
X Zo nodig de hoofdsteunen weer ietsomlaagschuiven.Erop letten dat de Top Tether gordel = nietin het verloop wordt gehinderd.
Passagiersairbag uit- of inschakelen
G WAARSCHUWING
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAGOFF brandt, is de passagiersairbag uitge-schakeld. Hij wordt bij een ongeval nietgeactiveerd en kan niet meer zoals bedoeldbeschermen. Een persoon op de passa-giersstoel kan dan bijvoorbeeld metonderdelen van het interieur in contactkomen, in het bijzonder als deze dicht ophet dashboard zit. Er bestaat een verhoogdgevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
In dit geval mag geen persoon de passa-giersstoel gebruiken. Op de passagiers-stoel mag uitsluitend een kind worden ver-voerd, als het in een geschikt naar achte-ren of naar voren gericht kinderzitje zit.
56 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
Daarbij altijd de informatie in deze hand-leiding over de correcte plaatsing van hetkinderzitje in acht nemen, evenals de mon-tagehandleiding van de fabrikant van hetkinderzitje.
G WAARSCHUWING
Als een kind in een naar achteren gerichtkinderzitjesbevestigingssysteem op depassagiersstoel wordt beveiligd en hetcontrolelampje PASSENGER AIR BAG ONbrandt, kan de passagiersairbag bij eenongeval worden geactiveerd. Het kind kandoor de airbag worden getroffen. Er bestaateen verhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
In dit geval altijd waarborgen, dat de pas-sagiersairbag uitgeschakeld is. Het con-trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moetbranden.
Gebruik NOOIT een naar achteren gerichtkinderbeveiligingssysteem op een stoeldie door een frontale ACTIEVE AIRBAGwordt beveiligd, want dat kan voor het kindDODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGENtot gevolg hebben.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAGOFF gedoofd blijft en/ of het controlelampjePASSENGER AIR BAG ON brandt, geen naarachteren gericht kinderzitjesbevestigings-systeem op de passagiersstoel monteren.Meer informatie vindt u onder "Problemenmet de uitschakeling van de passagiersair-bag" (Y pagina 201).
G WAARSCHUWING
Als een kind in een naar voren gericht kin-derzitje op de passagiersstoel wordtbeveiligd en de passagiersstoel te dicht bijhet dashboard wordt geplaatst, kan hetkind bij een ongeval:
Rbijvoorbeeld met onderdelen van hetinterieur in contact komen, als het con-
trolelampje PASSENGER AIR BAG OFFbrandt
Rdoor de airbag wordt geraakt als hetcontrolelampje PASSENGER AIR BAG ONbrandt.
Er bestaat een verhoogd gevaar voor letselof zelfs levensgevaar!
De passagiersstoel altijd zo ver mogelijknaar achteren zetten. Daarbij altijd de cor-recte ligging van de schoudergordel vanafde gordelgeleiding van de auto naar deschoudergordelgeleiding van het kinder-zitje in acht nemen. De schoudergordel-band moet vanaf de gordelgeleiding naarvoren en omlaag verlopen. Naar behoeftede gordelgeleiding en de passagiersstoelovereenkomstig instellen. Ook altijd deinformatie in deze handleiding over decorrecte plaatsing van het kinderzitje inacht nemen, evenals de montagehandlei-ding van de fabrikant van het kinderzitje.
Symbool voor een naar achteren gericht kin-derzitjesbevestigingssysteem
Wanneer u een naar achteren gericht kin-derzitjesbevestigingssysteem op de passa-giersstoel gebruikt, moet u de passagiers-airbag uitschakelen.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 57
>> V
eili
ghei
d.
Z
De airbag off-schakelaar : voor het hand-matig in- en uitschakelen van de passa-giersairbag bevindt zich in de cockpit aanpassagierszijde.
X De airbag off-schakelaar : van de pas-sagiersairbag door de weerstand indruk-ken.
X Passagiersairbag uitschakelen: De airbagoff-schakelaar : linksom draaien.Het controlelampje PASSENGER AIR BAGOFF 4 in het bedieningspaneel dakcon-sole gaat branden en brandt permanent bijingeschakeld contact (Y pagina 44).
X Passagiersairbag inschakelen: De airbagoff-schakelaar : rechtsom draaien.Het controlelampje PASSENGER AIR BAG ON× in het bedieningspaneel dakconsolegaat branden en brandt permanent bijingeschakeld contact (Y pagina 44).
De passagiersairbag is bij ingeschakeld con-tact in principe altijd geactiveerd, behalvewanneer de passagiersairbag handmatig isuitgeschakeld. Als de passagiersairbag uit-geschakeld is, brandt het controlelampjePASSENGER AIR BAG OFF 4 in het bedie-ningspaneel dakconsole (Y pagina 44) per-manent bij ingeschakeld contact.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met de veiligheidsgordel bevestigen
Aanwijzingen met betrekking tot de geschiktheid van zitplaatsen voor de bevestigingvan kinderzitjesbevestigingssystemen die met autogordels worden vastgezet
Zitplaatsen achterin
Gewichtsgroep Linker/rechter zitplaats achterin
Groep 0: tot 10 kg U, L
Groep 0+: tot 13 kg U, L
Groep I: 9 tot 18 kg U, L
Groep II: 15 tot 25 kg U, L
58 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
Gewichtsgroep Linker/rechter zitplaats achterin
Groep III: 22 tot 36 kg U, L
U Geschikt voor kinderzitjesbevestigingssystemen uit de categorie "Universal" in
deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinderzitjesbevestigingssystemen overeenkomstig
de tabel in "Geadviseerde kinderzitjesbevestigingssystemen", of als de auto en de
zitplaats in de autotypelijst van de fabrikant van het kinderzitjesbevestigingssys-
teem zijn aangegeven.
Passagiersstoel – aanwijzingen
Aanwijzingen bij kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel
RAls door omstandigheden een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoelmoet worden gemonteerd, beslist de aanwijzingen bij "Kinderzitjesbevestigingssysteemop de passagiersstoel" in acht nemen (Y pagina 61).De specifieke aanwijzingen bij naar achteren en naar voren gerichte kinderzitjesbeves-tigingssystemen in acht nemen. Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tijdens hetrijden en afhankelijk van de situatie de werking van de passagiersairbag niet in gevaarbrengen (Y pagina 44).
Gewichtsgroep Passagiersairbag is inge-schakeld
Passagiersairbag is uitge-schakeld1
1 De auto is uitgerust met passagiersair-
baguitschakeling. Het controlelampje
PASSENGER AIR BAG OFF moet branden.
Groep 0: tot 10 kg X U, L
Groep 0+: tot 13 kg X U, L
Groep I: 9 tot 18 kg UF, L U, L
Groep II: 15 tot 25 kg UF, L U, L
Groep III: 22 tot 36 kg U, L U, L
X Niet geschikt voor een ISOFIX-kinder-
zitjesbevestigingsysteem in deze
gewichtsgroep en/of grootteklasse.
UF: Geschikt voor naar voren gerichte
kinderzitjesbevestigingssystemen van
de categorie "Universal" in deze
gewichtsgroep.
U Geschikt voor kinderzitjesbevesti-
gingssystemen uit de categorie "Univer-
sal" in deze gewichtsgroep.
L Geschikt voor semi-universele kinder-
zitjesbevestigingssystemen overeen-
komstig de tabel in "Geadviseerde kin-
derzitjesbevestigingssystemen", of als
de auto en de zitplaats in de autotype-
lijst van de fabrikant van het kinderzit-
jesbevestigingssysteem zijn aangege-
ven.
Kinderen veilig in de auto vervoeren 59
>> V
eili
ghei
d.
Z
Kinderzitjesbevestigingssysteem met deveiligheidsgordel op de zitplaats ach-terin bevestigen
Bij de montage van een met een gordel beves-tigd kinderzitjesbevestigingssysteem hetvolgende in acht nemen:
O Altijd de montage- en gebruikshandlei-ding van de fabrikant van het gebruiktekinderzitjesbevestigingssysteem inacht nemen.
O Voor een kinderzitjesbevestigingssys-teem van de categorie "Universal" of"Semi-Universal" controleren of dit voorde zitplaats van de auto is toegestaan.De aanwijzingen onder "Geschiktheidvan zitplaatsen voor de bevestiging vankinderzitjesbevestigingssystemen diemet autogordels worden vastgezet" inacht nemen (Y pagina 58).
O Bij gebruik van een babyschaal van de groepen 0/0+ en een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssys-teem van groep I op een zitplaats ach-terin:De voorstoel zo instellen, dat dezehet kinderzitjesbevestigingssysteemniet raakt.
O
O De leuning van een naar voren gerichtkinderzitjesbevestigingssysteem moetzo volledig mogelijk tegen de rugleuningvan de zitplaats achterin aan liggen.
O Bij bepaalde kinderzitjesbevestigings-systemen van de gewichtsgroepen II ofIII kan het gebeuren dat het kinderzit-jesbevestigingssysteem niet op demaximumgrootte kan worden ingesteld,bijvoorbeeld door mogelijk contact methet dak.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteemmag niet onder spanning en/of getor-deerd tussen het dak en het zitvlak wor-den ingebouwd.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteemmag niet door de hoofdsteun wordenbelast. De hoofdsteunen overeenkomstiginstellen.
O Ervoor zorgen dat de voeten van het kindde voorstoel niet kunnen raken. Indiennodig de voorstoel iets naar voreninstellen.
X Het kinderzitjesbevestigingssysteemaanbrengen.Het draagvlak van het kinderzitjesbeves-tigingssysteem moet volledig op het zit-vlak van de zitplaats achterin rusten.
X Altijd de correcte ligging van de schou-dergordel vanaf de gordeldoorvoeropeningvan de auto naar de schoudergordelgelei-ding van het kinderzitjesbevestigings-systeem in acht nemen.De schoudergordelband moet vanaf de gor-deldoorvoeropening naar voren en omlaagverlopen.
Aanwijzingen met betrekking tot naarachteren en naar voren gerichte kinder-zitjesbevestigingssystemen op de pas-sagiersstoel
G WAARSCHUWING
Als een kind in een naar achteren gerichtkinderzitjesbevestigingssysteem op depassagiersstoel wordt beveiligd en hetcontrolelampje PASSENGER AIR BAG OFF isgedoofd, kan de passagiersairbag bij eenongeval worden geactiveerd. Het kind kandoor de airbag worden getroffen. Er bestaateen verhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
In dit geval altijd waarborgen, dat de pas-sagiersairbag uitgeschakeld is. Het con-trolelampje PASSENGER AIR BAG OFF moetbranden.
Gebruik NOOIT een naar achteren gerichtkinderbeveiligingssysteem op een stoeldie door een frontale ACTIEVE AIRBAGwordt beveiligd, want dat kan voor het kindDODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGENtot gevolg hebben.
De specifieke aanwijzingen bij naar achterenen naar voren gerichte kinderzitjesbevesti-gingssystemen in acht nemen.
60 Kinderen veilig in de auto vervoeren>>
Vei
ligh
eid
.
Waarschuwingsaanwijzing op de zonneklepaan passagierszijde
Bij het controlelampje PASSENGER AIR BAGOFF altijd de status van de passagiersairbagin acht nemen:
RAls door omstandigheden een kinderzit-jesbevestigingssysteem op de passagiers-stoel moet worden gemonteerd, beslist deaanwijzingen met betrekking tot het uit-schakelen van de passagiersairbag in achtnemen (Y pagina 56).RBij het gebruik van een naar achteren
gericht kinderzitjesbevestigingssysteemop de passagiersstoel moet altijd de pas-sagiersairbag uitgeschakeld zijn. Dit isalleen het geval als het controlelampjePASSENGER AIR BAG OFF continu brandt(Y pagina 44).RIndien het controlelampje PASSENGER AIR
BAG OFF niet brandt, is de passagiersair-bag geactiveerd. De passagiersairbag kantijdens een ongeval geactiveerd worden.
Kinderzitjesbevestigingssysteem met deveiligheidsgordel op de passagiersstoelbevestigen
Bij montage van een geschikt kinderzitjes-bevestigingssysteem op de passagiersstoelaltijd het volgende in acht nemen:
O Altijd de montage- en gebruikshandlei-ding van de fabrikant van het gebruiktekinderzitjesbevestigingssysteem inacht nemen.
O Voor een kinderzitjesbevestigingssys-teem van de categorie "Universal" of"Semi-Universal" controleren of dit voorde zitplaats van de auto is toegestaan.De aanwijzingen onder "Geschiktheidvan zitplaatsen voor de bevestiging van
kinderzitjesbevestigingssystemen diemet autogordels worden vastgezet" inacht nemen (Y pagina 58).
O De leuning van een naar voren gerichtkinderzitjesbevestigingssysteem moetzo volledig mogelijk tegen de rugleuningvan de passagiersstoel aan liggen.
O Bij bepaalde kinderzitjesbevestigings-systemen van de gewichtsgroepen II ofIII kan het gebeuren dat het kinderzit-jesbevestigingssysteem niet op demaximumgrootte kan worden ingesteld,bijvoorbeeld door mogelijk contact methet dak.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteemmag niet onder spanning en/of getor-deerd tussen het dak en het zitvlak wor-den ingebouwd.
O Het kinderzitjesbevestigingssysteemmag niet door de hoofdsteun wordenbelast.
O Nooit voorwerpen, zoals een kussen,onder of achter het kinderzitjesbevesti-gingssysteem leggen.
X De passagiersstoel zo ver mogelijk naarachteren zetten.
X De rugleuning in een vrijwel rechte standzetten.
X Het kinderzitjesbevestigingssysteemaanbrengen.Het draagvlak van het kinderzitjesbeves-tigingssysteem moet volledig op de zittingvan de passagiersstoel rusten.
X Altijd de correcte ligging van de schou-dergordel vanaf de gordeldoorvoeropeningvan de auto naar de schoudergordelgelei-ding van het kinderzitjesbevestigings-systeem in acht nemen.De schoudergordelband moet vanaf de gor-deldoorvoeropening naar voren en omlaagverlopen.
X Indien noodzakelijk de gordeldoorvoer-opening en de bijrijdersstoel overeenkom-stig instellen.
Huisdieren in de auto
G WAARSCHUWING
Indien u dieren zonder toezicht of zondervastmaken achterlaat in de auto, kunnen
Huisdieren in de auto 61
>> V
eili
ghei
d.
Z
ze bijv. op knoppen of schakelaars druk-ken.
Daardoor kunnen de dieren:
RUitrustingen in de auto activeren enbijv. gekneld raken.
RSystemen in- of uitschakelen, waardoorook andere weggebruikers gevaar lopen.
Bovendien kunnen niet-vastgemaaktedieren bij een ongeval of plotselingestuur- of remmanoeuvres weggeslingerdworden en de inzittenden verwonden. Erbestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Dieren nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
Maak dieren tijdens het rijden op correctewijze vast, bijv. met een geschikte trans-portbox voor dieren.
Veilig rijden
Grenzen van de rijveiligheidssystemen
! Zorg voor geschikte banden, opdat assis-tentie- en rijveiligheidssystemen hunmaximale werking kunnen bereiken.
Rijveiligheidssystemen kunnen het gevaarvoor ongevallen van een niet aangepaste ofonoplettende rijstijl niet verminderen en denatuurkundige grenzen niet verleggen. Rij-veiligheidssystemen zijn alleen hulpmidde-len. De bestuurder is zelf verantwoordelijkvoor de veilige afstand, de gereden snelheiden het tijdig remmen. Uw rijstijl altijd aan deweg- en weersomstandigheden en aan deverkeerssituatie aanpassen en voldoendeveilige afstand houden. Oplettend rijden.Om veiligheidsredenen adviseert smart,alleen voor smart goedgekeurde sneeuwket-tingen te gebruiken. Meer informatie daar-over is verkrijgbaar bij een smart center ofeen gekwalificeerde werkplaats.
Remmen met ABS (antiblokkeersys-teem)
Het ABS regelt de remdruk zodanig dat dewielen niet blokkeren bij het remmen. Hier-
door blijft de auto bij het remmen bestuur-baar.Als het contact wordt ingeschakeld, brandthet waarschuwingslampje ! in hetinstrumentenpaneel. Na het starten van demotor dooft het.Het ABS werkt, onafhankelijk van de staatvan het wegdek, vanaf een snelheid van circa6 km/h. Bij een glad wegdek werkt het ABS albij een geringe druk op het rempedaal.
X Remmen, als het ABS regelt: Het rempedaalkrachtig ingedrukt blijven houden tot denoodstopsituatie voorbij is.
X Bij een noodstop: Het rempedaal krachtigingedrukt houden.
G WAARSCHUWING
Als het ABS een storing vertoont, kunnen dewielen blokkeren bij het remmen. Daarbijzijn de bestuurbaarheid en het remgedragsterk nadelig beïnvloed. Bovendien zijnook andere rijveiligheidssystemen uitge-schakeld. Er bestaat verhoogd slipgevaaren gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ABS directlaten controleren bij een gekwalificeerdewerkplaats.
Active Brake Assist System gebruiken
Wetenswaardigheden
Het Active Brake Assist System kan metbehulp van het radarsensorsysteem deafstand berekenen die de eigen auto heeft tenopzichte van de voorligger.Wanneer gedurende meerdere seconden deafstand tot de voorligger te klein is voor degereden snelheid, waarschuwt het ActiveBrake Assist System de bestuurder optisch.Als het gevaar van een aanrijding is herkend,waarschuwt het Active Brake Assist Systemde bestuurder optisch en akoestisch. Boven-dien bereidt het Active Brake Assist Systemde auto voor op een eventuele noodremming.In bijzonder kritische situaties kan hetActive Brake Assist System autonoom rem-men. Het Active Brake Assist System waar-schuwt de bestuurder in dit geval bovendienoptisch en akoestisch.
62 Veilig rijden>>
Vei
ligh
eid
.
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Het Active Brake Assist System kan objec-ten en complexe verkeerssituaties nietaltijd ondubbelzinnig herkennen.
In deze gevallen kan het Active BrakeAssist System:
Rzonder reden waarschuwen of remmen
Rniet waarschuwen
Rniet remmen
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd goed in de gatenhouden en niet uitsluitend op het ActiveBrake Assist System vertrouwen. Gereedzijn om te remmen en eventueel uit te wij-ken.
G WAARSCHUWING
Het Active Brake Assist System reageertniet:
Rop personen, fietsen, motorfietsen ofdieren
Rop tegenliggers
Rop kruisend verkeer
Rin bochten
Daardoor kan het Active Brake Assist Sys-tem niet in alle kritische situaties ingrij-pen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd opmerkzaam inacht nemen en gereed zijn om te remmen.
G WAARSCHUWING
Door heftige trillingen, bijvoorbeeld alsgevolg van een botsing, kan de correcteinstelling van de radarsensoren gewijzigdzijn. De werking van het Active BrakeAssist System is dan nadelig beïnvloed.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Het Active Brake Assist System deactive-ren. Het Active Brake Assist System bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren.
Bovendien moet voldaan zijn aan de volgendevoorwaarden:
RDe keuzehendel staat in de stand hRDe parkeerrem is vrijgezetRDe rijsnelheid ligt in het geschikte gebiedOnder de volgende voorwaarden functioneertde herkenning slechts beperkt:
RDe auto is nieuw of er zijn onderhouds-werkzaamheden aan het systeem uitge-voerd. In dit geval de inrij-aanwijzingenin acht nemen.RDe radarsensoren zijn vervuild of afgedekt
(Y pagina 177).RHet sneeuwt of regent hevig.REr zijn storingen van andere radarbron-
nen, bijvoorbeeld in een parkeergarage.RDe voorligger is smal, bijvoorbeeld een
motorfiets.RDe voorligger rijdt verplaatst ten opzichte
van het midden van de auto.Het autonoom afremmen kan worden afge-broken door kortstondig indrukken van hetgaspedaal.Het Active Brake Assist System uitschakelenwanneer de remlichten niet werken.
i Aanwijzingen met betrekking tot degrenzen van de rijveiligheidssystemen inacht nemen (Y pagina 62).
Afstandswaarschuwing en botswaar-schuwing met autonome remfunctie
WerkingWanneer de afstand tot de voorligger tegering is voor de gereden snelheid, gaat hetwaarschuwingslampje · branden.Wanneer het Active Brake Assist System tij-dens het rijden het gevaar van een botsingherkent, gaat het waarschuwingslampje· branden en klinkt een waarschuwings-signaal. Als de bestuurder vervolgens snelhet rempedaal indrukt, kan het gebeuren datde remdruk tot een noodstop wordt versterkt.Als de bestuurder niet op de botswaarschu-wing reageert, kan de autonome remfunctieingrijpen.
Veilig rijden 63
>> V
eili
ghei
d.
Z
De botswaarschuwing kan vanaf een rijsnel-heid van 30 km/h in de volgende situatieswaarschuwen:
Situatie Eigen rijsnelheid
Voorliggers 30 - 140 km/h
Stoppende voertui-gen
30 - 140 km/h
Stilstaande voer-tuigen
30 - 80 km/h
Andere objecten ofkruisende voertui-gen
Geen waarschuwingmogelijk
De autonome remfunctie kan vanaf een rij-snelheid van 30 km/h in de volgende situ-aties ingrijpen:
Situatie Eigen rijsnelheid
Voorliggers 30 - 140 km/h
Stoppende voertui-gen
30 - 140 km/h
Stilstaande voer-tuigen
Geen ingreep moge-lijk
Andere objecten ofkruisende voertui-gen
Geen ingreep moge-lijk
Active Brake Assist System in- en uit-schakelen
Met het starten van de motor wordt het ActiveBrake Assist System automatisch ingescha-keld.Monochroom display: Het Active Brake AssistSystem via boordcomputer in- of uitschake-len (Y pagina 115).Kleurendisplay: Het Active Brake Assist Sys-tem via boordcomputer in- of uitschakelen(Y pagina 117).
Adaptief remlicht
Het adaptief remlicht waarschuwt het ach-teropkomend verkeer bij een noodsituatie.Wanneer de auto bij een snelheid hoger dan50 km/h krachtig wordt afgeremd, knipperende remlichten snel.
Wanneer de auto bij een snelheid hoger dan70 km/h krachtig tot stilstand wordt afge-remd, wordt als de auto stilstaat bovendiende alarmknipperlichtinstallatie ingescha-keld. Als de auto vervolgens weer sneller dan10 km/h rijdt, wordt de alarmknipperlichtin-stallatie weer uitgeschakeld.
Rijden met ESP®
G WAARSCHUWING
Als het ESP® een storing vertoont, wordt de
auto niet door het ESP® gestabiliseerd.Bovendien zijn ook andere rijveiligheids-systemen uitgeschakeld. Er bestaat ver-hoogd slipgevaar en gevaar voor ongeval-len!
Voorzichtig verder rijden. Het ESP® bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren.
Het ESP® kan, binnen de natuurkundigegrenzen, de rijstabiliteit en de tractie in devolgende situaties bewaken en verbeteren:
Rbij het wegrijden op een natte of gladdewegRbij het remmenRbij sterke zijwindWanneer de auto van de gewenste koersafwijkt, kan het ESP® de auto door de vol-gende ingrepen stabiliseren:
REen of meerdere wielen worden doelgerichtafgeremd.RHet motorvermogen wordt aangepast aan
de situatie.
Onderdeel van het ESP® zijn het ETS (elek-tronisch tractiesysteem) en de zijwindassis-tent.Het ETS remt de aangedreven wielen afzon-derlijk af als deze doordraaien. Daardoor kanook op gladde ondergrond worden weggere-den of geaccelereerd, bijvoorbeeld bij glad-heid aan één zijde van de straat.Als het waarschuwingslampje ÷ vooraanvang van de rit dooft, is het ESP® actief.Als het waarschuwingslampje ÷ in hetcombi-instrument knippert, grijpt het ESP®
in.
64 Veilig rijden>>
Vei
ligh
eid
.
Als het ESP® ingrijpt, de volgende punten inacht nemen:
RVoorzichtig wegrijden: Het gaspedaalslechts zo ver indrukken als nodig is.RDe rijstijl aan de actuele verkeers- en
weersomstandigheden aanpassen.
Als het waarschuwingslampje ESP® ÷permanent brandt, is het ESP® vanwege eenstoring niet beschikbaar. De zijwindassis-tent is in dat geval ook niet meer actief.Verdere informatie over waarschuwings- encontrolelampjes en displaymeldingen inacht nemen.De zijwindassistent herkent plotselingoptredende zijwind en helpt de bestuurderom de auto in het goede spoor te houden. Deauto wordt gestabiliseerd door een gerichteen eenzijdige remingreep.De zijwindassistent is bij rechtuit rijden offlauwe bochten vanaf een snelheid van70 km/h actief.
Aanwijzingen met betrekking tot EBD(Electronic Brakeforce Distribution)
Om de rijstabiliteit tijdens het remmen teverbeteren controleert en regelt de EBD deremdruk voor de achterwielen.
G WAARSCHUWING
Als de EBD een storing vertoont kunnenachterwielen bijvoorbeeld bij een nood-stop blokkeren. Er bestaat verhoogd slip-gevaar en gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl aanpassen aan het gewijzigderijgedrag. Het remsysteem bij een gekwa-lificeerde werkplaats laten controleren.
Veilig rijden 65
>> V
eili
ghei
d.
Z
Sleutelfuncties begrijpen
De volgende sleutels zijn beschikbaar:
RUitklapsleutelRReservesleutel met vaste baard
: % Voertuig ontgrendelen;º Achterklep open laten springen
(lang indrukken)= & Voertuig vergrendelen
: % Voertuig ontgrendelen; & Voertuig vergrendelen=é Achterklep open laten springen
(lang indrukken)
X Centraal ontgrendelen: De toets %indrukken.De knipperlichten knipperen eenmaal.
i Na het ontgrendelen binnen circatwee minuten de auto openen, opdat dezeniet weer wordt vergrendeld en de dief-stal-/inbraakalarminstallatie weer actiefwordt.
X Achterklep ontgrendelen en open laten springen: De toets º of é langindrukken.
X Centraal vergrendelen: De toets &indrukken.De knipperlichten knipperen tweemaal.
X Extra portiervergrendeling activeren (alleen voor Engeland): De toets & twee-maal indrukken.De knipperlichten knipperen tweemaallang en driemaal kort.
Portier openen
X De toets # op de sleutel indrukken.X Portier openen.
i Na het ontgrendelen binnen ongeveertwee minuten de auto openen, zodat dezeniet gelijk weer vergrendelt en het anti-diefstalsysteem actief wordt.
Correcte stand van de bestuurdersstoel
G Waarschuwing
U kunt de controle over het voertuig ver-liezen als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, het stuurwiel of despiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, het stuurwiel of despiegels instellen en de veiligheidsgordelomgespen voordat u de motor start.
66 Correcte stand van de bestuurdersstoel>>
In
stap
pen
en
inst
elle
n.
De volgende regels voor de correcte zitpositievan de bestuurder in acht nemen:
RDe bestuurder moet zo ver mogelijk van debestuurdersairbag verwijderd zijn(Y pagina 42).RDe bestuurder moet de veiligheidsgordel= correct dragen.RDe bestuurder moet de pedalen goed kun-
nen indrukken.RDe bestuurder moet de benen vrij kunnen
bewegen.RDe bestuurder moet het stuurwiel : met
licht gebogen armen kunnen vastpakken.RDe bestuurder moet het combi-instrument
goed kunnen aflezen.RDe rugleuning ; vrijwel rechtop plaatsen.REen normale, rechte zitpositie innemen.RDe veiligheidsgordel moet strak tegen het
lichaam liggen.RDe veiligheidsgordel moet over het midden
van de schouder lopen.RDe veiligheidsgordel moet ter hoogte van
het bekken zo dicht mogelijk tegen de heupaan lopen.RDe binnenspiegel en de buitenspiegels zo
instellen, dat de bestuurder een goed over-zicht van de verkeerssituatie heeft.
Stoelen instellen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen de stoelen instellenkunnen ze bekneld raken, in het bijzonderwanneer er geen toezicht is. Er bestaatgevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
G WAARSCHUWING
Wanneer de bestuurdersstoel niet ver-grendeld is, kan deze onverwacht bewegentijdens het rijden. Daardoor kunt u de con-trole over de auto verliezen. Er bestaatgevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel moet altijd vergren-deld zijn voordat de auto wordt gestart; ditcontroleren.
G WAARSCHUWING
Wanneer u een stoel instelt, is het mogelijkdat uzelf of andere inzittenden bekneldraken, bijvoorbeeld door de geleiderail vande stoel. Gevaar voor letsel!
Bij het instellen van een stoel mogen zichgeen lichaamsdelen in het bewegingsge-bied van de stoel bevinden; dit controle-ren.
G WAARSCHUWING
Wanneer de rugleuning niet rechtop staat,biedt de veiligheidsgordel niet de beoogdebeschermende werking. Bij een remma-noeuvre of een ongeval kunt u in dit gevalonder de veiligheidsgordel doorglijden endaarbij bijvoorbeeld letsel oplopen aan hetonderlichaam of de hals. Er bestaat eenverhoogd gevaar voor letsel of zelfslevensgevaar!
De stoel voor aanvang van de rit correctinstellen. Altijd erop letten dat de rugleu-ning rechtop staat en de schoudergordelover het midden van de schouder loopt.
G Waarschuwing
Als de stuurkolom tijdens het rijden ont-grendeld is, kan deze zich onverwacht ver-stellen. Daardoor kunt u de controle overhet voertuig verliezen. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
Voor de rit controleren dat de stuurkolomvergrendeld is. De stuurkolom nooit ont-grendelen tijdens het rijden.
G Waarschuwing
U kunt de controle over het voertuig ver-liezen als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, het stuurwiel of despiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Stoelen instellen 67
>> I
nst
app
en e
n in
stel
len
.
Z
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, het stuurwiel of despiegels instellen en de veiligheidsgordelomgespen voordat u de motor start.
! Tijdens het terugzetten van de stoelenmogen zich geen voorwerpen in de been-ruimte, onder of achter de stoelen bevin-den; dit controleren. Het gevaar is aanwe-zig dat de stoelen en/of de voorwerpenworden beschadigd.
De veiligheidsaanwijzingen met betrekkingtot de "Airbags" (Y pagina 43) en "Kinderen inde auto" (Y pagina 45) in acht nemen.
Stoel in lengterichting verschuiven
Stoel met hendel
Stoel met draaiknop
Om de stoel in de lengterichting te kunnenverschuiven, moet de veiligheidsgordel los-gemaakt zijn.
X De hendel = omhoogbrengen.X De stoel naar voren of naar achteren schui-
ven.De stoel vergrendelt hoorbaar.
Zithoogte instellen (alleen stoel methendel)
X De handgreep ; meerdere malen omhoog-trekken of omlaagdrukken.
Rugleuning instellen (stoel met hen-del)
X De hendel : omhoogtrekken.X Tegelijkertijd de leuning naar voren of
achteren bewegen.
Rugleuning instellen (stoel met draai-knop)
X De draaiknop ? naar voren of terug-draaien.
Stuurwiel instellen
G Waarschuwing
Als de stuurkolom tijdens het rijden ont-grendeld is, kan deze zich onverwacht ver-stellen. Daardoor kunt u de controle overhet voertuig verliezen. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
Voor de rit controleren dat de stuurkolomvergrendeld is. De stuurkolom nooit ont-grendelen tijdens het rijden.
G Waarschuwing
U kunt de controle over het voertuig ver-liezen als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, het stuurwiel of despiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, het stuurwiel of despiegels instellen en de veiligheidsgordelomgespen voordat u de motor start.
68 Stuurwiel instellen>>
In
stap
pen
en
inst
elle
n.
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen het stuurwiel instellen,kunnen zij bekneld raken. Er bestaatgevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
X De hendel : omlaagklappen.X De gewenste stuurwielhoogte 2 instellen.X De hendel : omhoogklappen.X Controleren of de stuurkolom vergrendeld
is.
Spiegels instellen
Binnenspiegel instellen
X De binnenspiegel omhoog, omlaag, naarlinks of naar rechts bewegen.
Binnenspiegel handmatig dimmen
X De hendel : naar voren klappen.
Automatisch dimmende binnenspiegelbegrijpen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Wanneer het glas van een automatischdimmende spiegel breekt, kan elektrolytnaar buiten komen. De elektrolyt is scha-delijk voor de gezondheid en veroorzaaktirritaties. Het mag niet in contact met huid,ogen, ademhalingsorganen of kledingkomen of ingeslikt worden. Er bestaatgevaar voor letsel!
Wanneer u met de elektrolyt in aanrakingbent gekomen, de volgende punten in achtnemen:
RElektrolyt op de huid direct met waterafspoelen.
RElektrolyt in de ogen direct grondig metschoon water uitspoelen.
RWanneer elektrolyt is ingeslikt, directgrondig de mond uitspoelen. Geen bra-ken opwekken.
RWanneer elektrolyt in contact met dehuid of ogen is gekomen of ingeslikt is,zo snel mogelijk de hulp van een artsinroepen.
RMet elektrolyt vervuilde kleding directvervangen.
RBij allergische reacties direct naar eenarts gaan.
Wetenswaardigheden
De binnenspiegel dimt automatisch, alstegelijkertijd:
Rhet contact is ingeschakeldRbinnenkomend licht van koplampen op de
sensor in de binnenspiegel valtDe binnenspiegel dimt niet als de achteruit-versnelling of de interieurverlichting isingeschakeld.
Spiegels instellen 69
>> I
nst
app
en e
n in
stel
len
.
Z
Buitenspiegels handmatig instellen
G Waarschuwing
U kunt de controle over het voertuig ver-liezen als u tijdens het rijden:
Rde chauffeursstoel, het stuurwiel of despiegels instelt
Rde veiligheidsgordel omgespt.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurdersstoel, het stuurwiel of despiegels instellen en de veiligheidsgordelomgespen voordat u de motor start.
G Waarschuwing
De buitenspiegels verkleinen het beeld.Zichtbare objecten zijn in werkelijkheiddichterbij dan het lijkt. Daardoor kunt u deafstand tot achter u rijdende verkeers-deelnemers verkeerd inschatten, bijvoor-beeld bij het veranderen van rijstrook. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
Daarom altijd over de schouder kijken omde daadwerkelijke afstand tot achter u rij-dende verkeersdeelnemers te kunneninschatten.
X De hendel : omhoog, omlaag, naar links ofnaar rechts bewegen.
Buitenspiegels elektrisch instellen
Het contact moet ingeschakeld zijn, om debuitenspiegels elektrisch in te stellen.
X Linker of rechter buitenspiegel selecteren:De draaiknop = links- 1 of rechtsom 2draaien.
X Buitenspiegel instellen: De draaiknop =omhoog, omlaag, linksom of rechtsombewegen.
Hoofdsteunen achterin instellen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als hoofdsteunen niet correct aangebrachten ingesteld zijn, kunnen de hoofdsteunenniet de bedoelde bescherming bieden. Erbestaat een groter gevaar voor letsel aanhoofd en nek, bijvoorbeeld bij een ongevalof remmanoeuvre!
Altijd met aangebrachte hoofdsteunen rij-den. Vóór de rit voor elke inzittende con-troleren dat het midden van de hoofdsteunhet achterhoofd op ooghoogte ondersteunt.
De hoofdsteunen achterin zo instellen, dat dehoofdsteun zo dicht mogelijk bij het achter-hoofd aanligt.
Hoofdsteunen achterin hoger instellen
X De hoofdsteun omhoogtrekken tot dezevergrendelt.
70 Hoofdsteunen achterin instellen>>
In
stap
pen
en
inst
elle
n.
Hoofdsteunen achterin lager instellen
X De ontgrendelingsknop : indrukken.X De hoofdsteun omlaagdrukken.
Armsteun gebruiken
Het volgende in acht nemen
! Niet met het volle gewicht op de arm-steun leunen, anders wordt deze bescha-digd.
Armsteun gebruiken 71
>> I
nst
app
en e
n in
stel
len
.
Z
Motor starten
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in deauto achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor anderepersonen of verkeersdeelnemers ingevaar brengen
Ruitstappen en door het verkeer wordengegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bij-voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto inbeweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit par-keerstand P te schakelen
Rde motor starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongeval-len!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen en dieren nooit zonder toezicht inde auto achterlaten. De sleutels bewarenop een voor kinderen onbereikbare plaats.
G WAARSCHUWING
Wanneer zware of grote voorwerpen aan desleutel worden bevestigd, kan de sleuteltijdens het rijden ongewild in het contact-slot draaien. Daardoor kan de motor bij-voorbeeld abrupt worden afgezet. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
Geen zware of grote voorwerpen aan desleutel bevestigen. Bijvoorbeeld een grotesleutelbos verwijderen voordat de sleutelin het contactslot wordt gestoken.
u Sleutel in het contactslot steken1 Spanningsvoorziening inschakelen2 Ontsteking inschakelen3 Starten
Automatische transmissie
X De sleutel in de stand 3 draaien.De melding READY verschijnt in het combi-instrument. Er klinkt een signaal.
X Uit de transmissiestand j of i schake-len.
Wegrijden
Het volgende in acht nemen
G Waarschuwing
Voorwerpen in de beenruimte van dechauffeur kunnen de pedaalslag beperkenof een ingedrukt pedaal blokkeren. Daar-door wordt de bedrijfs- en verkeersveilig-heid van het voertuig in gevaar gebracht.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Alle voorwerpen in het voertuig veiligopbergen, zodat deze niet in de beenruimtevan de chauffeur kunnen komen. Bij vloer-matten of tapijt moet erop worden gelet datdeze goed zijn bevestigd en dat er vol-doende ruimte voor de pedalen overblijft.Niet meerdere vloermatten of lagen vloer-bedekking op elkaar leggen.
72 Wegrijden>>
Rij
den
.
G WAARSCHUWING
Door het dragen van ongeschikte schoenenkan de bediening van de pedalen nadeligworden beïnvloed, zoals bij:
RSchoenen met plateauzolen
RSchoenen met hoge hakken
RSlippers.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Bij het rijden altijd geschikte schoenendragen om de pedalen veilig te kunnenbedienen.
G WAARSCHUWING
Als het contact tijdens het rijden wordtuitgeschakeld, zijn de veiligheidsrele-vante functies nog maar beperkt of hele-maal niet meer beschikbaar. Dit betreftbijvoorbeeld de stuurbekrachtiging en derembekrachtiging. Er is dan aanzienlijkmeer kracht voor het sturen en remmenvereist. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Tijdens het rijden niet het contact uit-schakelen.
Bij het wegrijden het volgende in achtnemen:
RNiet met bediende parkeerrem rijden.ROp een gladde ondergrond voorzichtig
wegrijden.RDe banden niet laten doordraaien.RHet rempedaal indrukken en ingedrukt
houden.RDe ontgrendelingsknop op de keuzehendel
indrukken.RDe keuzehendel in de stand h of k zet-
ten.
Parkeerrem gebruiken
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als de parkeerrem tijdens het rijden nietvolledig is vrijgezet, kan de parkeerrem:
Roververhit raken en daardoor brand ver-oorzaken
Rzijn remfunctie verliezen.
Er bestaat gevaar voor brand en ongeval-len! De parkeerrem volledig vrijzettenvoordat u wegrijdt.
G WAARSCHUWING
Wanneer u de auto met de parkeerrem wiltafremmen, is de remweg duidelijk lang enkunnen de wielen blokkeren. Er bestaatverhoogd slipgevaar en gevaar voor onge-vallen!
De auto alleen met de parkeerrem afrem-men als de bedrijfsrem is uitgevallen. Deparkeerrem hierbij niet te krachtig aan-trekken. Wanneer de wielen blokkeren, dehandrem direct zo ver vrijzetten tot dewielen weer draaien.
G WAARSCHUWING
Als kinderen zonder toezicht in de autoworden achtergelaten, kunnen ze de autoin beweging zetten door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit par-keerstand P te schakelen
Rde motor te starten.
Tevens kunnen ze de uitrusting van deauto bedienen en bekneld raken. Er bestaatgevaar voor letsel en ongevallen!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
Wegrijden 73
>> R
ijd
en.
Z
Parkeerrem bedienen
X Parkeerrem ; omhoogtrekken.
Wanneer de auto met de parkeerrem wordtafgeremd, gaan de remlichten niet branden.
Parkeerrem ontgrendelen
X Het rempedaal indrukken en ingedrukthouden.
X De knop voor het vrijzetten : van de par-keerrem ; indrukken en de parkeerremtot de aanslag omlaaggeleiden.
Wegrijhulp voor op hellingen gebrui-ken
G WAARSCHUWING
Na korte tijd houdt de hellingassistent deauto niet meer tegen en kan deze wegrol-len. Er bestaat gevaar voor letsel en onge-vallen!
Daarom uw voet snel van rem- naar gas-pedaal bewegen. Nooit proberen de auto teverlaten als deze door de hellingassistentwordt vastgehouden.
De wegrijhulp voor op hellingen houdt deauto bij het bergopwaarts wegrijden op zijnplaats zodra de voet van het rempedaal wordtgenomen.De wegrijhulp voor op hellingen is alleen inde volgende gevallen actief:
RBij het wegrijden op een helling.RAls de parkeerrem vrijgezet is.
RDe transmissie bevindt zich niet in destand i.RHet ESP® werkt zonder storingen.
X De voet van het rempedaal nemen.De auto wordt circa een seconde vastge-houden.
X Wegrijden.
Automatische transmissie gebruiken
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
De automatische transmissie schakeltautomatisch in neutraalstand N als demotor wordt afgezet. Het voertuig kanwegrollen. Er bestaat gevaar voor onge-vallen!
Voor het afzetten van de motor altijd par-keerstand P inschakelen. Het geparkeerdevoertuigen met de parkeerrem tegen weg-rollen beveiligen.
Transmissiestandaanduiding
! Schakel enkel bij stilstaande auto naartransmissiestand B, C of A.Anders kan de transmissie wordenbeschadigd.
De volgende transmissiestanden zijn aan-wezig:
Rj ParkeerstandStand j dient niet als rem bij het parke-ren. Om de auto te beveiligen, naast hetinschakelen van stand j ook de parkeer-rem bedienen.Rk AchteruitversnellingRi Neutraal: Neutraalstand
Er vindt geen krachtoverbrenging van demotor naar de aangedreven wielen plaats.Rh Drive: Rijden
74 Automatische transmissie gebruiken>>
Rij
den
.
Transmissiestand wijzigen
j Parkeerstand met parkeervergrendelingk Achteruitversnellingi Neutraalstandh Rijstand
Het contact moet ingeschakeld zijn om naarde transmissiestanden j, i of k te wis-selen. Om uit j te schakelen, daarbij hetrempedaal indrukken.
X De ontgrendelingsknop : indrukken.X De keuzehendel in gewenste transmissie-
stand plaatsen.
Maximale acceleratie (kickdown)
Om maximaal te accelereren, de kickdowngebruiken:
X Het gaspedaal tot voorbij het drukpuntindrukken.
X Gas terug nemen als de gewenste snelheidis bereikt.
Knipperlichten gebruiken
Om te knipperen moet het contact ingescha-keld zijn.
X Permanent knipperen: De combischakelaartot voorbij het drukpunt in de richting vanpijl 1 (rechts) of 2 (links) drukken.
X Kort knipperen: Combischakelaar kort tothet drukpunt drukken.Het knipperlicht knippert driemaal.
Akoestische omgevingsbeveiliging
Wetenswaardigheden
Auto's met elektromotor produceren bedui-dend minder rijgeluid dan auto's met ver-brandingsmotor. Daarom kan de auto in hetverkeer in bepaalde gevallen niet hoorbaarzijn voor andere verkeersdeelnemers.Opdat de auto tijdens langzaam rijden akoes-tisch wordt waargenomen, produceert een inde auto ingebouwde soundgenerator bij eensnelheid tussen 0 en 30 km/h een geluid. Dezefunctie wordt akoestische omgevingsbevei-liging genoemd. Daardoor kunnen andereverkeersdeelnemers, met name voetgangersen fietsers, de auto beter opmerken. Deakoestische omgevingsbeveiliging is ook inhet interieur van de auto hoorbaar.Het volume van de akoestische omgevings-beveiliging is afhankelijk van het motortoe-rental. Hoe meer de auto versnelt, hoe sterkerhet geluid wordt. Bij een snelheid van meerdan 30 km/h wordt het geluid uitgeschakeld.Vanaf deze snelheid produceert de autodoorgaans voldoende natuurlijke rijgelui-den, zodat andere verkeersdeelnemers deauto vroegtijdig kunnen opmerken.
Akoestische omgevingsbeveiliging 75
>> R
ijd
en.
Z
Akoestische omgevingsbeveiliginguit- en inschakelen
Met het opnieuw inschakelen van het contactis de akoestische omgevingsbeveiligingautomatisch ingeschakeld.
X De schakelaar indrukken.Wanneer de akoestische omgevingsbevei-liging uitgeschakeld is, brandt de LED op
de schakelaar .
Radarondersteunde recuperatie
Alleen bij combi-instrument met kleuren-display:De functie "radarondersteunde recuperatie"past de sterkte van de recuperatie van deauto aan de actuele verkeerssituatie aan.Deze wordt automatisch geactiveerd zodra devoet van het gaspedaal wordt verwijderd.Voor een optimale regeling van de recupera-tie en de afstand tot een voorligger zijn er vijfstanden tot de maximumwaarde. De maxi-mumwaarde kan afhankelijk van de laadtoe-stand van de accu en de accutemperatuurvariëren.Radarsensoren meten de afstand en de snel-heid van een voorligger. Hoe kleiner deafstand tot de voorligger, hoe sterker derecuperatie. Bij een sterke recuperatie gaanbovendien de remlichten branden. De actuelesterkte van de recuperatie kan in de vermo-gensweergave worden afgelezen(Y pagina 77).
De radarondersteunde recuperatie is in devolgende gevallen niet actief:
RHet radarsensorsysteem vertoont eenfunctiestoring.RDe verbinding met de radar is onderbro-
ken.RHet Active Brake Assist System is uitge-
schakeld.RDe ECO-modus is ingeschakeld.RDe snelheid is te laag.RDe transmissie bevindt zich in de stand k
of i.Wanneer de ECO-modus is geactiveerd, is deradarondersteunde recuperatie uitgescha-keld.Boordcomputer met kleurendisplay: Het
symbool op het display toont de statusvan de radarondersteunde recuperatie:
R brandt wit: ingeschakeld, niet actief.R brandt groen: ingeschakeld, actief.R wordt niet weergegeven: Active Brake
Assist System uitgeschakeld of radarsen-sor vertoont een storing.
Boordcomputer met kleurendisplay: Deradarondersteunde recuperatie wordt in deboordcomputer uit- en ingeschakeld(Y pagina 116).De aanwijzingen met betrekking tot veiligrijden in acht nemen (Y pagina 62).
Economisch rijden
Aanwijzingen met betrekking tot zui-nig rijden
Om energie te sparen, wordt een deel van debewegingsenergie teruggewonnen om dehoogspanningsaccu te laden. Als de bestuur-der het gaspedaal loslaat, remt de auto af.In de volgende gevallen vertraagt de auto nahet loslaten van het gaspedaal niet of slechtsbeperkt:
RDe keuzehendel staat in de stand h en deauto rolt achteruit.RDe keuzehendel staat in de stand k en de
auto rolt vooruit.Op een helling kan de auto mogelijk niet ofslechts beperkt worden tegengehouden.
76 Economisch rijden>>
Rij
den
.
In de volgende gevallen is de recuperatiebeperkt:
RDe hoogspanningsaccu is vol of te koud.RDe vermogenselektronica of de motor is
oververhit.Adviezen voor zuinig rijden:
RGematigd accelereren.RDe weergave van het beschikbare vermo-
gen in acht nemen.(Y pagina 77)RAnticiperend rijden.RAirconditioning en elektrische verbrui-
kers met mate gebruiken.ROnderhoudswerkzaamheden bij het voor-
geschreven onderhoudsinterval laten uit-voeren.
Om extra energie te sparen kan de ECO-modus worden gebruikt.De ECO-modus heeft de volgende eigen-schappen:
RLager koppel en sterk gereduceerd vermo-gen. Daardoor wordt een bijzonder effi-ciënte en gelijkmatige rijstijl onder-steund. De snelheid wordt verlaagd totcirca 110 km/h.RVermogen van airconditioning en verwar-
ming wordt verlaagd.RDe maximaal beschikbare recuperatie
wordt geactiveerd.RAuto accelereert minder.RFunctie "radarondersteunde recuperatie"
wordt uitgeschakeld.Om in de ECO-modus de versnelling te ver-hogen, het gaspedaal tot voorbij het druk-punt indrukken.
ECO-modus in- en uitschakelen
X De toets : indrukken.Als de energiespaarfunctie ingeschakeldis, verschijnt de weergave ECO op de boord-computer.Als het contact opnieuw wordt ingescha-keld, wordt de energiespaarfunctie uitge-schakeld.
Vermogens- en laadtoestandweergave
Wetenswaardigheden
: Vermogensweergave; Laadtoestandweergave
De vermogensweergave : kan samen met delaadtoestandweergave ; naar links of naarrechts worden uitgericht. De laadtoestand-weergave brandt als de auto wordt ontgren-deld.
Vermogensweergave
! Geen voorwerpen aan de vermogens-weergave hangen.Anders kan deze losraken van de veranke-ring en beschadigd worden.
De vermogensweergave : heeft twee gebie-den:
RGebied rechts van 0Hier wordt het actuele vermogen getoond,dat aan de hoogspanningsaccu wordt ont-trokken. Daarbij komt 100 % overeen methet maximumvermogen van de hoogspan-ningsaccu.RGebied links van 0
Economisch rijden 77
>> R
ijd
en.
Z
Hier wordt de waarde van de recuperatievan de auto bij de deceleratie en bij hetremmen weergegeven.
De LED-ring in de vermogensweergave :toont het beschikbare vermogen.Als de wijzer van de vermogensweergave :in de stand "OFF" staat, is de auto om de vol-gende redenen niet rijklaar:
RHet contact is uitgeschakeld.RDe keuzehendel is voor het starten van het
aandrijfsysteem niet in de stand i of jgezet.RDe laadkabel is nog op de voertuigstekker-
doos aangesloten.REr is niet voldoende vermogen uit de hoog-
spanningsaccu beschikbaar.REr is een storing aanwezig in het hoog-
spanningsboordnet.Als het aandrijfsysteem is gestart, gaat dewijzer van de vermogensweergave : naar destand "0". De melding READY verschijnt in hetcombi-instrument. Er klinkt een signaal. Deauto is rijklaar.
Laadtoestandweergave
! Geen voorwerpen aan de laadtoestands-weergave hangen.Anders kan deze losraken van de veranke-ring en beschadigd worden.
De laadtoestandweergave ; toont de laad-toestand van de hoogspanningsaccu in pro-centen.In de volgende gevallen heeft de hoogspan-ningsaccu het reservegebied bereikt:
RWanneer op het display de melding Accu‐reserve verschijnt.RWanneer het rood gemarkeerde gebied in
de laadtoestandweergave ; is bereikt.
i De hoogspanningsaccu opladen vanafeen laadtoestand van minder dan 20%.
eco score weergave in de boordcompu-ter begrijpen
Wetenswaardigheden
De eco score weergave geeft aanwijzingenmet betrekking tot een zuinige rijstijl.Een hogere procentuele waarde geeft eeneconomische rijstijl aan.De procentuele waarde van de eco scoreweergave wordt voor de eerste maal na eenkorte afstand rijden berekend. Als het con-tact langer dan vier uur uitgeschakeld is,wordt de eco-scoreweergave automatischteruggezet.
Monochroom display
De procentuele waarde van de eco scoreweergave wordt groter als:
Rmet mate wordt geaccelereerdRonnodig accelereren en afremmen wordt
vermeden.
Kleurendisplay
78 Economisch rijden>>
Rij
den
.
De procentuele waarde van de eco scoreweergave wordt berekend aan de hand van devolgende categorieën:
Rsnelheid: waarde wordt hoger als metlagere snelheden wordt gereden.Ranticipatie: waarde neemt toe bij het
vermijden van onnodige versnellingen envertragingen.
eco score weergave in het smart Media-System gebruiken
Menu eco score oproepen
X Voertuig > eco score selecteren.
Huidige rit analyseren
X Huidige rit selecteren.Evaluatiebestanddelen en waarden wor-den berekend.De volgende evaluatiebestanddelen enwaarden verschijnen:
RStaafdiagram voor accelereren, anti‐ciperend en schakelenRStaafdiagram voor Snelheid en Antici‐patieRGereden afstandRTotale eco score in procenten
Huidige rit opslaan
X Huidige rit > Opslaan selecteren.X De categorie selecteren waaronder de rit
moet worden opgeslagen.De waarden van de huidige rit worden toe-gevoegd aan de geselecteerde categorie ende actuele rit wordt teruggezet. In hetcombi-instrument worden de waarden vande tripcomputer "Na reset" teruggezet.De waarden van de huidige rit worden toe-gevoegd aan de geselecteerde categorie ende actuele rit wordt teruggezet. In hetcombi-instrument worden de waarden vande tripcomputer "Na reset" en de eco scoreweergave teruggezet.
Actuele rit met opgeslagen ritten van eencategorie vergelijken
: Laatst opgeslagen rit in deze categorie; Gemiddelde waarde in de categorie= Beste rit in de categorie
X Huidige rit > W > Vergelijk selecte-ren.
X Een categorie selecteren.Er wordt een vergelijking weergegevenvan de waarden van de huidige rit met dewaarden van de geselecteerde categorie.
X Vergelijkingswaarde :, ; of = selecte-ren.De actuele rit wordt vergeleken met debetreffende vergelijkingswaarde uit decategorie.
Gegevens van de actuele rit terugzetten
X Huidige rit > Opnieuw instellen selec-teren.
X Ja selecteren.In het combi-instrument worden de waar-den van de tripcomputer "Na reset" terug-gezet.In het combi-instrument worden de waar-den van de tripcomputer "Na reset" en deeco score weergave teruggezet.
eco score na einde van de rit in- en uit-schakelen
X Inschakelen: Huidige rit > W > Toon eco score na rit selecteren.
X Uitschakelen: Huidige rit > W > Ver‐berg eco score na rit selecteren.
Economisch rijden 79
>> R
ijd
en.
Z
eco score voor de opgeslagen ritten vaneen categorie weergeven
X Voertuig > eco score > Mijn voorkeurs‐ritten selecteren.
X Een categorie selecteren.eco score toont vergelijkingswaarden.eco score omvat voor elke categorie de vol-gende vergelijkingswaarden:
RSamenvattingRLaatste waardeRGemiddelde waardeRBeste waardeVoor de categorie Laatst opgeslagen ritkan uit verschillende evaluatiesoortenworden gekozen.Evaluatiesoorten:
RSamenvattingRGedetailleerd bericht
Categorie hernoemen
Er moet ten minste één rit in de betreffendecategorie zijn opgeslagen.
X Voertuig > eco score > Mijn voorkeurs‐ritten > W > Wijzig naam categorieselecteren.
eco score van een categorie terugzetten
Er moet ten minste één rit in de betreffendecategorie zijn opgeslagen.
X Voertuig > eco score > Mijn voorkeurs‐ritten > W > Wijzig naam categorieselecteren.
Correct remmen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden de voet op het rem-pedaal laat rusten, kan het remsysteemoververhit raken. Daardoor wordt de rem-weg langer en kan het remsysteem zelfsuitvallen. Er bestaat gevaar voor ongeval-len!
Nooit het rempedaal als voetsteun gebrui-ken. Tijdens het rijden niet tegelijkertijdhet rem‑ en het gaspedaal indrukken.
De auto remt af zodra het gaspedaal wordtlosgelaten. Dit is een maatregel voor recu-peratie, omdat de motor wordt gebruikt alsdynamo en de hoogspanningsaccu oplaadt.
Remmen bij afdalingen
Bij het afrijden van hellingen de volgenderegels in acht nemen:
RKeuzehendel niet in stand i zetten.RAls de recuperatie beperkt is, tevens met
intervallen remmen.
Remmen bij natheid
Bij een natte rijbaan, na het wassen van deauto en na het rijden door diep water kunnende remmen vertraagd reageren.
X Daarom een grotere afstand tot uw voor-ligger aanhouden.
X Sterker remmen.
Op wegen waarop gestrooid is remmen
Bij het rijden op wegen waarop gestrooid is,kan zich een zoutlaag op de remschijven enremblokken vormen. Daardoor wordt de rem-weg langer.
X Regelmatig, rekening houdend met de ver-keerssituatie, remmen om een eventuelezoutlaag te verwijderen.
X Aan het eind van de rit en bij het weerwegrijden voorzichtig remmen.
X Een grotere afstand tot uw voorligger aan-houden.
Rijden bij natheid
Aquaplaning
Afhankelijk van het rijgedrag en de profiel-diepte van de banden kan op de rijbaanaquaplaning optreden. Het rijgedrag alsvolgt aanpassen:
80 Rijden bij natheid>>
Rij
den
.
X De snelheid verlagen.X Voorzichtig remmen.X Snelle stuurbewegingen vermijden.X Door spoorvorming ontstane geulen mij-
den.
Rijden door water
! Eraan denken dat voorliggers of tegen-liggers voor golven kunnen zorgen. Hier-door kan de maximaal toegestane water-hoogte worden overschreden.Deze aanwijzingen beslist aanhouden.Anders kan schade optreden aan de motor,de elektronica en aandrijflijn.
Tijdens het rijden door stilstaand water hetvolgende in acht nemen:
X De waterhoogte mag maximaal tot deonderrand van de carrosserie komen.
X Stapvoets rijden.
Rijden in de winter
X De auto voor het begin van de winter latencontroleren bij een gekwalificeerde werk-plaats.
X Winterbanden en eventueel sneeuwket-tingen gebruiken.
X Bij gladheid voorzichtig rijden en abruptaccelereren, sturen en remmen vermijden.
X Tempomat niet gebruiken.X Wanneer de auto gaat slingeren, dit door
tegensturen proberen op te vangen.X Als de auto gaat slingeren, de transmis-
siestand i inschakelen.X De buitentemperatuurmeter niet als ijs-
waarschuwing gebruiken.X Staat van het wegdek in acht nemen.
Spoorassistent gebruiken
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
De spoorassistent kan rijstrookmarkerin-gen niet altijd duidelijk herkennen.
In deze gevallen kan de spoorassistent:
Ronbedoeld waarschuwen
Rniet waarschuwen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verkeerssituatie altijd goed in de gatenhouden en binnen de rijstrook blijven, metname als de spoorassistent u waarschuwt.
G WAARSCHUWING
De waarschuwing van de spoorassistentbrengt de auto niet terug naar de oor-spronkelijke rijstrook. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
Stuur, remt of accelereert u altijd zelfstan-dig, in het bijzonder als de spoorassistentu waarschuwt.
De spoorassistent waarschuwt akoestisch envisueel voor het onbedoeld verlaten van derijstrook.De spoorassistent maakt gebruik van eencamera, die aan de voorruit voor de binnen-spiegel is bevestigd.De spoorassistent houdt de auto niet in derijstrook. De bestuurder is verantwoordelijkvoor het verkeersveilig rijden en het aan-houden van de rijstrook.Onder de volgende omstandigheden kan despoorassistent worden beïnvloed of uitval-len:
Rslecht zichtRsterk tegenlichtRvervuilde voorruit in het cameragebiedRniet eenduidige of onderbroken rijstrook-
markeringRzeer smalle en bochtige wegenRsterk wisselende schaduwverhoudingen
op de rijbaanAls het knipperlicht is ingeschakeld, wordenwaarschuwingen gedurende een bepaaldetijd onderdrukt.In de volgende gevallen vindt geen waar-schuwing plaats:
Rsnel rijden over de rijstrookmarkeringRsnelheid onder 70 km/h
Spoorassistent gebruiken 81
>> R
ijd
en.
Z
Boordcomputer met monochroom display: Desymbolen ̧ en ¤ op het display gevende status van de spoorassistent aan:
R¸: Snelheid beneden 70 km/h of rijst-roken worden vanwege externe oorzakenniet herkend. Bij het verlaten van een rij-strook vindt geen waarschuwing plaats.R¤: Snelheid is hoger dan 70 km/h en het
systeem is in staat om rijstroken te her-kennen. Bij het onbedoeld verlaten van eenherkende rijstrook vindt een waarschu-wing plaats.
Boordcomputer met kleurendisplay: Hetsymbool ¸ op het display toont de statusvan de spoorassistent:
R¸ brandt wit: snelheid beneden 70 km/hof rijstroken worden vanwege externe oor-zaken niet herkend. Bij het verlaten vaneen rijstrook vindt geen waarschuwingplaats.R¸ brandt groen: snelheid is hoger dan
70 km/h en het systeem is in staat om rijst-roken te herkennen. Bij het onbedoeld ver-laten van een herkende rijstrook vindt eenwaarschuwing plaats.
Spoorassistent activeren en deactive-ren
X De schakelaar indrukken.Als de spoorassistent is gedeactiveerd,
brandt de LED op de schakelaar .Boordcomputer met kleurendisplay: Hetdisplay toont bovendien een melding.
Bij het weer inschakelen van het contactblijft de laatste instelling van de spooras-sistent behouden.
Tempomat en limiter gebruiken
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Wannneer de opgeslagen snelheid wordtopgeroepen en deze afwijkt van de actuelesnelheid, versnelt de auto. Als de opgesla-gen snelheid niet bekend is, kan de autoonverwacht versnellen. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
De verkeerssituatie in acht nemen voordatde opgeslagen snelheid wordt opgeroepen.Als de opgeslagen snelheid niet bekend is,de gewenste snelheid nieuw invoeren.
Om gedurende langere tijd met dezelfdesnelheid te blijven rijden, wordt de tempo-mat gebruikt. De limiter helpt u om een inge-stelde snelheid niet te overschrijden.De bestuurder blijft verantwoordelijk voorhet verkeersveilig rijden, de regeling van desnelheid en het tijdig remmen.Bij het wisselen van bestuurder op de opge-slagen snelheid attenderen.Beide bestuurdersassistentiesystemen ver-eisen:
Rgoede weersomstandigheden en een goedzichtReen goede weg- en verkeerssituatieTempomat en Limiter remmen niet automa-tisch.
RSnelheid door remmen verminderen.De snelheidsregeling wordt bij de volgendehandelingen afgebroken:
RRemmen (ook met de parkeerrem)RIngreep door ESP®
Bij bergafwaarts rijden of bij kortstondigaccelereren onderbreekt de tempomat moge-lijk de snelheidsregeling. Daarna wordt deopgeslagen snelheid weer ingesteld.Bij bergafwaarts rijden kan de limiter deingestelde snelheid overschrijden. In ditgeval knippert de opgeslagen snelheid op hetdisplay en klinkt er een waarschuwingssig-naal.De tempomat is werkzaam vanaf een snelheidvan circa 30 km/h. Bij de limiter kan eensnelheid vanaf 30 km/h als maximumsnel-heid worden opgeslagen.
82 Tempomat en limiter gebruiken>>
Rij
den
.
Tempomat en limiter kunnen niet tegelijker-tijd worden geactiveerd.
Tempomat of limiter activeren
X De toets : aan de bovenzijde (tempomat)of onderzijde (limiter) indrukken.Op het display van het combi-instrumentverschijnt het symbool ̄ (tempomat) ofÈ (limiter).
Actuele snelheid opslaan
X De toets ; ® indrukken.Limiter: Op het display van het combi-instrument verschijnt naast het symboolÈ de opgeslagen snelheid.Tempomat: Op het display van het combi-instrument verschijnt naast het symbool¯ de opgeslagen snelheid.
Opgeslagen snelheid aanpassen
X De toets ; ® of g indrukken, tot degewenste snelheid is bereikt.
Tempomat en limiter onderbreken
X De toets ? ± indrukken.De opgeslagen snelheid kan later weerworden opgeroepen.
Met het afzetten van de motor wordt de opge-slagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid oproepen
X De toets = ° indrukken.X Tempomat: De voet van het gaspedaal
nemen.
Tempomat of limiter deactiveren
X De toets : in de middenpositie OFF druk-ken.Op het display van het combi-instrumentverdwijnt het symbool ¯ of È. Deopgeslagen snelheid wordt gewist.
Met het afzetten van de motor wordt de opge-slagen snelheid gewist.
Hoogspanningsaccu opladen
Het volgende in acht nemen
G GEVAAR
Het hoogspanningsboordnet staat onderhoogspanning. Als u onderdelen van hethoogspanningsboordnet verandert ofbeschadigde onderdelen aanraakt, kunt ueen stroomstoot krijgen. Onderdelen vanhet hoogspanningsboordnet kunnen bijeen ongeval ook niet-zichtbaar wordenbeschadigd. Er dreigt levensgevaar!
Nooit wijzigingen aan het hoogspannings-boordnet uitvoeren.
Nooit beschadigde onderdelen van hethoogspanningsboordnet aanraken.
Na een ongeval geen hoogspanningson-derdelen aanraken.
De auto na een ongeval laten transporte-ren.
Het hoogspanningsboordnet bij eengekwalificeerde werkplaats laten contro-leren.
G WAARSCHUWING
Bij brand in het voertuig kan de inwendigedruk van de hoogspanningsaccu een kri-tische waarde overschrijden. In dat gevalontsnapt brandbaar gas via een ontluch-
Hoogspanningsaccu opladen 83
>> R
ijd
en.
Z
tingsklep aan de bodemplaat. Het gas kanontsteken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij ongewone geurontwikkeling, rook ofbrandvlekken breekt u het laadprocesonmiddellijk af.
Verlaat zo snel mogelijk de gevarenzone.Scherm de gevarenzone met voldoendeafstand af.
Neem contact op met een gekwalificeerdewerkplaats.
G WAARSCHUWING
Als het huis van de hoogspanningsaccuwordt beschadigd, kan elektrolyt en kun-nen gassen ontsnappen. Deze zijn giftig enagressief. Er bestaat gevaar voor letsel!
Het mag niet met de huid, ogen of kledingin aanraking komen. Elektrolytspattendirect met water afspoelen en zo snelmogelijk contact opnemen met een arts.
G GEVAAR
Het hoogspanningsboordnet staat onderhoogspanning. Bij werkzaamheden aanonderdelen die onder hoogspanning staankunt u een stroomstoot krijgen. Er dreigtlevensgevaar!
Het volgende in acht nemen om risico's tevermijden:
RGeen werkzaamheden uitvoeren aanhoogspanningsonderdelen of oranjekabels van het hoogspanningsboordnet.
RBij een auto die bij een ongeval betrok-ken is geweest geen hoogspanningson-derdelen of oranje kabels van het hoog-spanningsboordnet aanraken.
RGeen beschadigde hoogspanningson-derdelen of beschadigde oranje kabelsvan het hoogspanningsboordnet aanra-ken.
RDe afdekkingen van onderdelen van hethoogspanningsboordnet die van een
gele waarschuwingssticker zijn voor-zien niet verwijderen.
RGeen stroomgeleidende delen in de laad-kabelstekker of -koppeling steken.
G GEVAAR
Het hoogspanningsboordnet staat onderhoogspanning. Indien het laden niet naarbehoren uitgevoerd wordt, kan dit leidentot brand of een stroomstoot. Er dreigtlevensgevaar!
Het laden in de volgende situaties niet uit-voeren:
RBij een temperatuur van meer dan 50 †of minder dan -40 †RBij onweer
RBij beschadiging, roest of corrosie-schade van de laadkabel
RBij een vochtige laadkabelstekker of -koppeling en met natte handen
RBij de reiniging van de auto
Om risico's te vermijden, moet de laadkabelsteeds juist worden gehanteerd voor en nahet gebruik:
RVoor het eerste gebruik de plakband ver-wijderen die de laadkabel samenhoudt.RDe laadkabel voor elk laadproces volledig
afrollen.REr mogen zich geen vreemde voorwerpen in
de laadkabelstekker of aan de contrastek-ker laadkabel bevinden.RDe laadkabel buiten het bereik van kinde-
ren en dieren bewaren. De laadkabel steedsveilig opbergen, bijv. in de laadkabeltas.
De hoogspanningsaccu mag niet met eenbeschadigde laadkabel opgeladen worden.Daarom altijd veiligstellen dat:
RDe laadkabel niet beschadigd raakt, bijv.door erover te rijden, hevig te stoten oftrekken.RDe laadkabel mag niet verdraaid zijn, aan-
gezien hij anders oververhit raakt en demantel beschadigd kan worden.RDe laadkabel niet in water, vloeistoffen of
sneeuw leggen.
84 Hoogspanningsaccu opladen>>
Rij
den
.
De laadkabel mag enkel voor het beoogdedoel worden gebruikt. Om een juiste hante-ring van de laadkabel te garanderen, het vol-gende in acht nemen:
RDe laadkabel niet ombouwen of op anderewijze veranderen.RDe laadkabel enkel gebruiken voor het
opladen van de hoogspanningsaccu.RDe laadkabelstekker of contrastekker
laadkabel niet lostrekken tijdens het opla-den.
Om veiligheidsredenen alleen de laadkabelgebruiken die bij de auto is geleverd of doorsmart voor deze auto is goedgekeurd.
Wetenswaardigheden
Werking
De auto is voor de aandrijving uitgerust meteen hoogspanningsaccu. De hoogspannings-accu slaat de energie voor het gebruik van deelektromotor op en staat deze ook weer af.Bij het wegrijden en accelereren verbruikt deelektromotor de in de hoogspanningsaccuopgeslagen energie.Bij de deceleratie wordt bewegingsenergiedoor recuperatie omgezet in elektrischeenergie en opgeslagen in de hoogspannings-accu.Aanvullend op de recuperatie kan de hoog-spanningsaccu als volgt worden geladen:
Rstationair met de betreffende laadkabelvia een netcontactdoosRstationair met de betreffende laadkabel
via een wallboxRstationair met de betreffende laadkabel
via een laadstation
: Laadkabel voor het laden op het laadsta-tion of de wallbox
; Laadkabel voor het laden op een netcon-tactdoos
Laadkabels kunnen landspecifiek van deafgebeelde laadkabelvarianten afwijken.De verschillende laadkabelvarianten onder-scheiden zich door hun laadkabelstekkers.De laadkabel voor het laden op een netcon-tactdoos heeft bovendien een bedienings-element.De aangegeven mogelijkheden voor het ladenvan de hoogspanningsaccu zijn niet in allelanden beschikbaar.De hoogspanningsaccu kan bij een laadsta-tion of een wallbox worden opgeladen meteen nominale spanning van 100 V tot 400 V.Auto's met 22 kW-boordlader: De hoogspan-ningsaccu kan worden opgeladen met eennominale spanning van 220 V t/m 400 Vmogelijk.
i De hoogspanningsaccu indien mogelijkalleen opladen, wanneer de laadtoestandminder dan 80% bedraagt. Uiterlijk begin-nen met opladen als de laadtoestand vande hoogspanningsaccu tot onder 20% isgedaald.
Ontladen hoogspanningsaccu
Als de hoogspanningsaccu volledig ontladenis, schakelt het hoogspanningsboordnet zichuit. De hoogspanningsaccu wordt zobeschermd tegen diep ontladen.
i Door het in- en uitschakelen van het con-tact kan de hoogspanningsboordnet kort-stondig weer worden geactiveerd. Daar-door kan de auto op een veilige plaats wor-den geparkeerd.
Hoogspanningsaccu opladen 85
>> R
ijd
en.
Z
De auto niet langer dan 14 dagen met eenontladen of bijna ontladen hoogspannings-accu laten staan. De laadtoestand kan wor-den gecontroleerd in de laadtoestandweer-gave (Y pagina 78).
Lage en hoge buitentemperaturen
Het rendement van de hoogspanningsaccu isafhankelijk van de temperatuur en daaltsterk bij lage of zeer hoge temperaturen.Bovendien kan het gebruikte elektrolyt bijzeer lage temperaturen bevriezen.De LED-ring in de weergave beschikbaar ver-mogen toont het beschikbare vermogen(Y pagina 77).
Energieverbruik en actieradius
De beschikbare energie van de hoogspan-ningsaccu wordt per definitie verminderddoor de volgende factoren:
Rlage buitentemperaturenRgebruik van de klimaatregeling of verwar-
mingRgebruik van elektrische verbruikerslage buitentemperaturen en langere perio-den van stilstand zonder lading kunnen devolgende consequenties hebben:
Rde capaciteit van de hoogspanningsaccu isaanmerkelijk afgenomen.Rde oplaadtijden kunnen langer zijn.Rde actieradius kan duidelijk verminderd
zijn.Dit kan in het uiterste geval ertoe leiden, datde auto niet kan worden gestart. De autodaarom bij lage buitentemperaturen gedu-rende een langere periode altijd met aange-sloten laadkabels of een volledig opgeladenhoogspanningsaccu wegzetten.Naarmate de hoogspanningsaccu ouderwordt, neemt de capaciteit van de hoogspan-ningsaccu steeds verder af. Dat zorgt vooreen geleidelijke vermindering van de maxi-male actieradius en de maximale acceleratie.
Accu-onderhoud
De volgende aanwijzingen met betrekking totaccu-onderhoud in acht nemen:
RBij opslag en transport van de auto lang-durig aanhoudende hoge temperaturen
vermijden, bijvoorbeeld bij containerver-voer.RBij langere perioden van stilstand de auto
op een spanningsvoorziening aansluiten.RTemperaturen lager dan Ò25 † die langer
dan zeven dagen op de auto inwerken, kun-nen onomkeerbare vorstschade veroorza-ken.
Gebruiksvoorwaarden
De aanwijzingen over uitsluitingen enbeperkingen in de garantievoorwaarden enin het onderhoudsboekje in acht nemen.
Inrichting ter bescherming tegen te hogespanning
! Een te hoge spanning in het stroomnetkan de auto beschadigen. Daarom is deauto uitgerust met een beveiliging tegen tehoge spanningen in het stroomnet. Ditsysteem kan bij bijvoorbeeld onweer wor-den ingeschakeld en leiden tot onderbre-king van de zekering van het pand en eenonderbreking van het opladen. Deze func-ties dienen ter bescherming van de auto.Na het weer inschakelen van de zekeringvan het pand wordt de laadprocedureautomatisch voortgezet. Als het opladenwordt onderbroken zonder dat de zekeringvan het pand wordt geactiveerd, kan hettot tien minuten duren alvorens de laad-procedure automatisch wordt voortgezet.
Na de onderbreking de zekering van het pandweer inschakelen. Anders wordt de laadpro-cedure niet voortgezet.
Warm worden van laadkabel en laadka-belstekker
De laadkabel en laadkabelstekker kunnentijdens het opladen via een contactdooswarm worden.De opwarming ligt in de volgende gevallenbinnen de toegestane grenswaarden:
Rde infrastructuur van het stroomnet en delaadkabel zijn intact.Rde aanwijzingen met betrekking tot het
gebruik van de laadkabel en het bedie-ningselement op de laadkabel worden inacht genomen.
86 Hoogspanningsaccu opladen>>
Rij
den
.
Als de temperatuur tot boven de toegestanegrenswaarden oploopt, de infrastructuur vanhet stroomnet laten controleren.
Laadkabel afvoeren
De laadkabel niet bij het huisvuil gooien,maar bij een geschikt recyclingbedrijf afge-geven. U dient zich aan de bestaande wette-lijke recyclingvoorschriften te houden.
Voertuigstekkerdoos in detail uitge-legd
Overzicht voertuigstekkerdoos
G GEVAAR
Als een ondeskundig geïnstalleerde net-contactdoos of een adapter, verlengsnoerof iets dergelijks wordt gebruikt om delaadkabel op een netcontactdoos aan tesluiten, kan dit leiden tot brand of eenstroomstoot. Er dreigt levensgevaar!
Het volgende in acht nemen om risico's tevermijden:
RDe laadkabel alleen op een netcontact-doos aansluiten die:
- volgens de voorschriften geïnstal-leerd is en
- door een elektrotechnicus is gecon-troleerd.
ROm veiligheidsredenen alleen laadka-bels gebruiken die bij de auto zijn gele-verd of voor deze auto zijn goedgekeurd.
RGeen beschadigde laadkabel gebruiken.
RGeen:
- verlengsnoeren
- kabelhaspels
- stekkerdozen gebruiken.
RGeen stekkerdoosadapter gebruiken omde laadkabel aan de netcontactdoos aante sluiten. Als uitzondering geldt, wan-neer de adapter door de fabrikant isgetest en goedgekeurd voor het opladen
van de hoogspanningsaccu van eenelektrische auto.
RBeslist de veiligheidsaanwijzingen in dehandleiding van de stekkerdoosadapterin acht nemen.
: Contactdoosklep; Contactdoosdeksel= Vergrendeling? ControlelampjeA Voertuigstekkerdoos
Controlelampje op de voertuigstekker-doos
Het controlelampje op de voertuigstekker-doos heeft de volgende betekenis:
Controlelampje
Knippertlangzaamgroen
Hoogspanningsaccu wordtopgeladen.
Brandtgroen
Hoogspanningsaccu isopgeladen.
Knippertlangzaamoranje
Auto wacht op het beginnenvan het opladen.
Brandtoranje
De auto bevindt zich in eenlaadpauze.
Knippertsnel rood
Bij het laden is een storingopgetreden.
Hoogspanningsaccu opladen 87
>> R
ijd
en.
Z
Opladen aan het laadstation of de wall-box
Laadstations zonder laadcommunicatie
Laadstations zonder laadcommunicatiemoeten voor het opladen worden vrijgescha-keld, bijvoorbeeld met een RFID-kaart. Hier-toe de aanwijzingen van de aanbieder vanhet laadstation in acht nemen.
Laadstations met laadcommunicatie(Plug&Charge)
De functie "Plug&Charge" is niet in alle lan-den beschikbaar.Om "Plug&Charge" te kunnen gebruiken, iseen overeenkomstig stroomcontract noodza-kelijk. Daartoe contact opnemen met deexploitant van het laadstation.Wanneer de auto aan een laadstation metlaadcommunicatie wordt aangesloten, wor-den informatie en technische parametersuitgewisseld, om het opladen zonder extravrijschakeling te starten. Deze functie wordt"Plug&Charge" genoemd.Door de gegevensuitwisseling kan het na hetaansluiten van de laadkabel tot 30 secondenduren voordat het opladen begint.
i Voor de communicatie tussen de auto enhet intelligente laadstation wordt deInternationale standaard ISO 15118gebruikt.
Laadkabel aansluiten
G GEVAAR
Wanneer u een ondeskundig geïnstal-leerde wallbox of adapter, verlengkabel ofdergelijke gebruikt om de laadkabel op dewallbox aan te sluiten, kan dit tot brand ofeen elektrische schok leiden. Er dreigtlevensgevaar!
Het volgende in acht nemen om risico's tevermijden:
RDe laadkabel alleen op een wallbox aan-sluiten, die:
- volgens voorschriften geïnstalleerd isen
- door een elektricien is aangebracht.
ROm veiligheidsredenen alleen laadka-bels gebruiken, die door de fabrikantzijn gecontroleerd en goedgekeurd voorhet opladen van een hoogspanningsaccuvan een elektrische auto.
REen beschadigde laadkabel niet gebrui-ken.
RSluit de laadkabel niet op een versterkeraan.
RDe laadkabel niet verlengen.
RGeen adapter gebruiken.
RBeslist de veiligheidsaanwijzingen in dehandleiding van de wallbox in achtnemen.
: Contactdoosklep; Contactdoosdeksel= Vergrendeling? ControlelampjeA Voertuigstekkerdoos
X Wallbox zonder voorgemonteerde kabel of laadstation: Voor het eerste gebruik de
88 Hoogspanningsaccu opladen>>
Rij
den
.
tape verwijderen die de laadkabel bijelkaar houdt.
X De laadkabel voor het opladen volledigafrollen.
X De transmissiestand j inschakelen.X De sleutel in het contactslot in de stand u
draaien en verwijderen.X De contactdoosklep : openen
(Y pagina 87).X De vergrendeling = van het contactdoos-
deksel ; losmaken.Het contactdoosdeksel ; klapt open.
X Wallbox zonder voorgemonteerde kabel: Delaadkabelstekker tot de aanslag in de con-tactdoos van de wallbox steken.
X De laadkabelstekker tot de aanslag in devoertuigstekkerdoos A steken.De voertuigstekkerdoos vergrendelt hoor-baar.De hoogspanningsaccu wordt geladen enhet controlelampje ? in de voertuigstek-kerdoos knippert langzaam groen.
i Wanneer het controlelampje ? in devoertuigstekkerdoos groen brandt, is dehoogspanningsaccu volledig opgeladen.
i Tijdens het opladen kan niet met de autoworden gereden. De keuzehendel kan nietuit de stand j worden geschakeld.
i Tijdens het opladen kunnen, afhankelijkvan de temperatuur, het motorkoelsysteemen het accukoelsysteem hoorbaar inscha-kelen.
Laadkabel losmaken
Wanneer het laadproces is beëindigd ofonderbroken wordt, mag de laadkabel erafworden gehaald.
! De laadkabel altijd eerst uit de laadcon-tactdoos op de auto trekken. Als de laad-kabel eerst uit de stationaire aansluitingwordt verwijderd, kan de stekker van delaadkabel beschadigd raken.
X De toets % op de sleutel indrukken.Het controlelampje ? boven de voertuig-stekkerdoos A dooft.
De voertuigstekkerdoos A ontgrendelthoorbaar.
X De laadkabel binnen 60 seconden uit devoertuigstekkerdoos A trekken. Andersvergrendelt de voertuigstekkerdoos weer.De stekkervergrendeling van het laadsta-tion wordt geopend.
X Het contactdoosdeksel ; sluiten.X De contactdoosklep : sluiten.X Wallbox zonder voorgemonteerde kabel of
laadstation: Eventueel de laadkabel van dewallbox halen en veilig in de laadkabeltasopbergen (Y pagina 91).
Laadkabel voor de netcontactdoosbegrijpen
Wetenswaardigheden
! De laadkabel uitsluitend gebruiken voorhet opladen van de hoogspanningsaccu. Delaadkabel niet voor andere doeleindengebruiken. Anders kan het worden bescha-digd.
i Wanneer de hoogspanningsaccu via denetcontactdoos wordt opgeladen, wordt deoplaadtijd langer en het stroomverbruikhoger. De hoogspanningsaccu indienmogelijk bij een wallbox of een laadstationopladen.
Alleen de laadkabel gebruiken die door smartvoor deze auto is vrijgegeven.Het bedieningselement van de laadkabel nietvrij aan een netcontactdoos laten hangen.Anders kan er slecht contact met de netcon-tactdoos ontstaan en kunnen er storingen bijhet laden van de auto optreden.Het bedieningselement niet aan de laadka-belstekker en evenmin aan de voedingsstek-ker optillen en vervoeren.Vóór het opladen via een netcontactdoos demaximaal toegestane laadstroom van debetreffende netcontactdoos of de netvoe-dingsinstallatie controleren. Voor de meege-leverde laadkabel is de maximale waarde vande laadstroom landspecifiek ingesteld. Bijhet laden in het buitenland kan de maximalewaarde de toegestane waarde aldaar over-stijgen. De landspecifieke regelingen bij hetladen in het buitenland in acht nemen. Bijvragen over de laadstroominstelling of een
Hoogspanningsaccu opladen 89
>> R
ijd
en.
Z
functiestoring contact opnemen met eengekwalificeerde werkplaats.
Bedieningselement op de laadkabel
: Controlelampje netspanning; Controlelampje opladen= Controlelampje temperatuurbewaking? Controlelampje elektrische zekering en
controlevoorziening
De controlelampjes in de laadkabel hebbende volgende betekenis:
Controlelampje :
Brandt wit Netspanning is aanwezig.De hoogspanningsaccu kanworden opgeladen.
Controlelampje ;
Knippertgroen
Hoogspanningsaccu wordtopgeladen.
Controlelampje =
Brandt rood Met knipperend, groen con-trolelampje ;: De laad-stroom wordt verminderddoor een te hoge tempera-tuur.Zonder knipperend, groencontrolelampje ;: Hetladen is beëindigd door eente hoge temperatuur van delaadkabel.
Knippertrood
Het laden is door een tehoge temperatuur bij denetstekker beëindigd.
Controlelampje ?
Knippertsnel rood
Er is een interne storingopgetreden. De hoogspan-ningsaccu kan niet wordenopgeladen.Er is een storing van deinfrastructuur. De hoog-spanningsaccu kan nietworden opgeladen.
Wanneer het bedieningselement een lek-stroom of een storing herkent, wordt hetopladen onderbroken. Wanneer de storingverholpen is, wordt het opladen automatischvoortgezet.
Opladen aan netcontactdoos
Laadkabel aansluiten
: Contactdoosklep; Contactdoosdeksel= Vergrendeling? ControlelampjeA Voertuigstekkerdoos
X De laadkabel voor het opladen volledigafrollen.
X De transmissiestand j inschakelen.X De sleutel in het contactslot in de stand u
draaien en verwijderen.X De contactdoosklep : openen
(Y pagina 87).
90 Hoogspanningsaccu opladen>>
Rij
den
.
X De vergrendeling = van het contactdoos-deksel ; losmaken.Het contactdoosdeksel ; klapt open.
X De voedingsstekker tot de aanslag in denetcontactdoos steken.
X De laadkabelstekker tot de aanslag in devoertuigstekkerdoos A steken.De voertuigstekkerdoos vergrendelt hoor-baar.De hoogspanningsaccu wordt geladen enhet controlelampje ? in de voertuigstek-kerdoos knippert langzaam groen.
i Wanneer het controlelampje ? in devoertuigstekkerdoos groen brandt, is dehoogspanningsaccu volledig opgeladen.
i Tijdens het opladen kan niet met de autoworden gereden. De keuzehendel kan nietuit de stand j worden geschakeld.
i Tijdens het opladen kunnen, afhankelijkvan de temperatuur, het motorkoelsysteemen het accukoelsysteem hoorbaar inscha-kelen.
Laadkabel losmaken
! De laadkabel altijd eerst uit de laadcon-tactdoos op de auto trekken. Als de laad-kabel eerst uit de stationaire aansluitingwordt verwijderd, kan de stekker van delaadkabel beschadigd raken.
Wanneer het opladen is beëindigd of onder-broken wordt, mag de laadkabel eraf wordengehaald.
X De toets % op de sleutel indrukken.Het controlelampje ? boven de voertuig-stekkerdoos A dooft. De voertuigstekker-doos A ontgrendelt hoorbaar.
X De laadkabel binnen 60 seconden uit devoertuigstekkerdoos A trekken. Andersvergrendelt de voertuigstekkerdoos weer.
X Het contactdoosdeksel ; sluiten.X De contactdoosklep : sluiten.X De laadkabel uit de netcontactdoos trek-
ken.X De laadkabel veilig in de laadkabeltas
opbergen (Y pagina 91).
Laadkabel opbergen
! De laadkabel uitsluitend in de aanwezigelaadkabeltas opbergen, om het rondslin-geren van de laadkabel in de auto te voor-komen.
X Laadkabel in laadkabeltas opbergen.
De laadkabeltas bevindt zich in de bagage-ruimte (Y pagina 162).
Hoogspanningsaccu opladen 91
>> R
ijd
en.
Z
Verlichting inschakelen
Wetenswaardigheden
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de ver-lichting is aangepast aan de actuele weers-omstandigheden, de lichtomstandighedenen de verkeerssituatie.smart adviseert om in verband met de vei-ligheid ook overdag met ingeschakeld dag-rijlicht of dimlicht te rijden.Als de verlichting nog ingeschakeld is bij hetverlaten van de auto, klinkt een waarschu-wingssignaal.In enkele landen zijn vanwege wettelijke ofvrijwillige bepalingen afwijkingen bij hetgebruik van de verlichting mogelijk.
: Draaiknop van de combischakelaar; Markering
Automatisch rijlicht inschakelen
G WAARSCHUWING
Als de verlichtingsschakelaar in standà staat, wordt het dimlicht bij mist,sneeuw en andere zichtbeperkingen zoalsspatwater niet automatisch ingeschakeld.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De verlichtingsschakelaar in dergelijkesituaties in stand L draaien.
De verlichting wordt als de motor draaitovereenkomstig het omgevingslicht automa-tisch aangepast. Ã regelt het dagrij-,stads- en dimlicht. Het automatische rijlichtis slechts een hulpmiddel. De verantwoorde-lijkheid voor de autoverlichting ligt bij debestuurder.
X De draaiknop van de combischakelaar :in de stand à draaien.
Als een of meerdere van de volgende gevallenzich voordoen, wordt de verlichting automa-tisch uitgeschakeld:
RDe motor wordt afgezet.RHet bestuurdersportier wordt geopend.RDe auto wordt vergrendeld.RAls de auto stilstaat is het grootlicht niet
ingeschakeld.
Dimlicht inschakelen
X De draaiknop van de combischakelaar :in de stand L draaien.Het controlelampje L in het combi-instrument brandt.
Grootlicht in- en uitschakelen
De motor moet gestart zijn.
X De draaiknop van de combischakelaar in destand à of K draaien.
X Inschakelen: De combischakelaar in derichting van de pijl 1 drukken.
X Uitschakelen: De combischakelaar in deuitgangspositie terugtrekken.
Het controlelampje K in het combi-instrument brandt, als het grootlicht is inge-schakeld.
Lichtsignaal geven
X De combischakelaar in de richting van depijl 2 trekken.
92 Verlichting inschakelen>>
Voo
r go
ed z
ich
t zo
rgen
.
Standlicht inschakelen
X De draaiknop van de combischakelaar :in de stand T draaien.
Mistlicht en mistachterlicht in- en uit-schakelen
Alleen auto's met mistlampen zijn met defunctie "Mistlicht" uitgerust.
: Middelste ring van de combischakelaar; Markering
Om het mistlicht in te schakelen moet hetcontact en ofwel het standlicht of het dim-licht ingeschakeld zijn.Om het mistachterlicht in te schakelen moetde motor worden gestart en moet ofwel hetstandlicht of het dimlicht ingeschakeld zijn.
X Voor het handmatig in- en uitschakelen demiddelste ring van de combischakelaar :op de gewenste markering draaien:RO MistlichtRR Mistachterlicht
De middelste ring van de combischakelaarkeert automatisch na het loslaten in de neu-traalstand terug.Het mistlicht en het mistachterlicht doven inde volgende gevallen bovendien automa-tisch:
RDe verlichting wordt uitgeschakeld.RDe motor wordt afgezet de draaiknop staat
in de stand Ã.
Bochtenverlichting gebruiken
Alleen auto's met het led- & sensorpakketzijn met de functie "Bochtenverlichting" uit-gerust.De bochtenverlichting maakt gebruik vanhet mistlicht en verbetert de verlichting vande rijbaan bij een rijrichtingsverandering,zodat bijvoorbeeld scherpe bochten over-zichtelijker worden.Opdat de bochtenverlichting automatischinschakelt, moet aan de volgende voorwaar-den voldaan zijn:RHet dimlicht is ingeschakeld.RDe auto rijdt langzamer dan 40 km/h.RHet knipperlicht is ingeschakeld of er
wordt aan het stuurwiel gedraaid.
Verlichting instellen
Lichtbundel aanpassen
De beladingstoestand van de auto kan delichtbundel beïnvloeden. Daardoor kunnende zichtomstandigheden verslechteren enkunnen de koplampen tegenliggers verblin-den.
Het contact moet ingeschakeld zijn om delichtbundel in te kunnen stellen.
X Koplampverstelling: in de stand draaiendie overeenstemt met de belading van deauto.
Standen voor de beladingstoestand:
Rg: Bestuurdersstoel bezet of bestuur-dersstoel en passagiersstoel bezetR1: alle zitplaatsen bezet
Verlichting instellen 93
>> V
oor
goed
zic
ht
zorg
en.
Z
R2: alle zitplaatsen bezet en bagageruimtebeladenR3: Bestuurdersstoel bezet en bagage-
ruimte beladen
Dimlicht aanpassen aan links- ofrechtsrijdend verkeer
Het symmetrisch dimlicht is nodig in landen,waar aan de andere kant van de weg wordtgereden als in het land waar de auto is gere-gistreerd. Anders dan bij het asymmetrischdimlicht wordt het tegemoetkomend verkeerniet verblind. Symmetrisch dimlicht verlichtde kant van de weg minder.
X De onderhoudsklep openen.X Voor symmetrisch dimlicht: De schroeven
van beide koplampen tot de aanslag naar± draaien.Voor asymmetrisch dimlicht: De schroevenvan beide koplampen tot de aanslag naarq draaien.
X De instelling van het dimlicht laten con-troleren bij een gekwalificeerde werk-plaats.
Interieurverlichting gebruiken
Interieurverlichting in- en uitschake-len
Als de portieren worden ontgrendeld, gaat deinterieurverlichting branden.
In de volgende gevallen wordt de interieur-verlichting uitgeschakeld:
REr is een portier geopend en er zijn15 minuten verstreken.RAlle portieren zijn gesloten, de auto is ver-
grendeld en er zijn 15 seconden verstre-ken.RAlle portieren zijn gesloten, de auto is niet
vergrendeld en er zijn vier minuten ver-streken.RDe motor slaat aan.De interieurverlichting kan worden inge-schakeld als een portier geopend is. Als deportieren zijn gesloten, dooft de interieur-verlichting.
X De schakelaar : indrukken, om het linkerleeslampje in- of uit te schakelen.
X De schakelaar ; in de gewenste standzetten.De volgende instellingen kunnen wordengekozen:
RDe interieurverlichting is ingeschakeld.RInterieurverlichting wordt automatisch
geregeld.RDe interieurverlichting is uitgescha-
keld.X De schakelaar = indrukken, om het rech-
ter leeslampje in- of uit te schakelen.
Sfeerverlichting instellen (kleurendis-play)
Boordcomputer met kleurendisplay: De sfeer-verlichting wordt in de boordcomputer inge-steld (Y pagina 117).
94 Interieurverlichting gebruiken>>
Voo
r go
ed z
ich
t zo
rgen
.
Ruitenwissers gebruiken
Ruitenwissers inschakelen
Het volgende in acht nemen
! De ruitenwissers niet bedienen als devoorruit droog is, de ruitenwisserbladenkunnen dan worden beschadigd. Boven-dien kunnen er door stof op de voorruitkrassen ontstaan bij het droog wissen.Als het noodzakelijk is de ruitenwissers tegebruiken bij droge weersomstandighe-den, altijd wissen met ruitensproeier-vloeistof.
! Auto's met regensensor: Als de voorruitbij droog weer vuil wordt, kunnen de rui-tenwissers onbedoeld worden ingescha-keld. Daardoor kunnen de ruitenwisser-rubbers of de voorruit beschadigd raken.Daarom bij droog weer de ruitenwissersuitschakelen.
! De ruitenwissers mogen niet aan de voor-ruit vastgevroren zijn; dit controleren.Anders kan de ruitenwissermotor overver-hit raken.
Ruitenwisserbladen zijn slijtagedelen.smart adviseert de ruitenwisserbladentweemaal per jaar te vervangen. Versleten ofbeschadigde ruitenwisserrubbers leiden totstreepvorming op de voorruit. Bij auto's metregensensor zijn daardoor storingen in dewerking mogelijk.
Continu wissen in- en uitschakelen
: Draaiknop wisfrequentieg Continu wissen uità Automatisch wissen1 Continu wissen langzaam
2 Continu wissen snelî Wissen met ruitensproeiervloeistof
Het contact moet ingeschakeld zijn om deruitenwissers te kunnen gebruiken.
X De combischakelaar omlaag of omhoog inde gewenste stand drukken.
Automatisch wissen (auto's met regen-sensor)
De regensensor is slechts een hulpmiddel. Deverantwoordelijkheid voor onbelemmerdzicht ligt bij de bestuurder.
X De combischakelaar in de stand Ãdrukken. Bij het automatisch wissen wordtde passende wisfrequentie ingesteld,afhankelijk van de neerslag.
X De wisfrequentie met de draaiknop :instellen.
Intervalwissen inschakelen
X De combischakelaar in de stand Ãdrukken.
X De wisfrequentie met de draaiknop :instellen.
Wissen met ruitensproeiervloeistof
X De combischakelaar in de richting van depijl î trekken.
Achterruitenwisser in- en uitschake-len
Het contact moet ingeschakeld zijn om deachterruitenwisser te kunnen gebruiken.
Ruitenwissers gebruiken 95
>> V
oor
goed
zic
ht
zorg
en.
Z
X De buitenste draaiknop van de combischa-kelaar in de gewenste stand draaien:De volgende instellingen kunnen wordengekozen:
Rg Achterruitenwisser uitRè Achterruitenwisser aanRî Wissen met ruitensproeiervloei-
stof
Achterruitenwisser bij inschakelenachteruitversnelling in- en uitschake-len
In het smart Media-System kan de instelling"Automatische achterruitenwisser bij ach-teruitversnelling" worden in- of uitgescha-keld. Als het contact en de ruitenwissersingeschakeld zijn en de achteruitversnellingwordt ingeschakeld, gaat de achterruiten-wisser automatisch kort wissen.
X In het smart Media-System Voertuig >Instellingen > Auto. ruitenwisser achter in achteruitversnelling selec-teren.De geselecteerde selecteren is gemar-keerd.
X De instelling met OK bevestigen.
Zonneklep opzij klappen
: Spiegelafdekking; Houder= Klemband? Make-upspiegel
X De zonneklep omlaag klappen.X De zonneklep uit de houder ; trekken.X De zonneklep opzij klappen.
96 Zonneklep opzij klappen>>
Voo
r go
ed z
ich
t zo
rgen
.
Portieren van binnenuit ver- en ont-grendelen
Portieren met portiergreep ontgrende-len
X Aan de portiergreep : trekken.
Als de auto van tevoren met de sleutel is ver-grendeld, wordt bij het van binnenuit openenvan een portier de diefstal-/inbraakalarm-installatie geactiveerd. Om het alarm tebeëindigen, het contact inschakelen.
Van binnenuit centraal ver- en ont-grendelen
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in deauto achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor anderepersonen of verkeersdeelnemers ingevaar brengen
Ruitstappen en door het verkeer wordengegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bij-voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto inbeweging zetten, door bijvoorbeeld:
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit par-keerstand P te schakelen
Rde motor starten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongeval-len!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen en dieren nooit zonder toezicht inde auto achterlaten. De sleutels bewarenop een voor kinderen onbereikbare plaats.
X Vergrendelen: De toets : indrukken.Als de portieren vergrendeld zijn brandthet controlelampje ;.
X Ontgrendelen: De toets : indrukken.
Automatische vergrendeling in- enuitschakelen
De ingeschakelde automatische vergrende-ling vergrendelt de auto automatisch, als demotor draait en de auto beweegt.
X Als de motor draait de toets : vijf secon-den lang indrukken, tot een signaal klinkt.De procedure herhalen om de automatischevergrendeling uit te schakelen.Als de automatische vergrendeling isingeschakeld, werkt de vergrendelinghoorbaar als wordt weggereden. Dit geluidis afwezig als de automatische vergrende-ling is uitgeschakeld.
Extra portiervergrendeling activeren
Alleen voor Engeland: Door de extra portier-vergrendeling kunnen de portieren niet meervan binnenuit worden geopend.
G WAARSCHUWING
Wanneer de extra portiervergrendelinggeactiveerd is, kunnen de portieren nietmeer van binnen uit geopend worden.
Portieren van binnenuit ver- en ontgrendelen 97
>> I
n h
et in
teri
eur
beh
aagl
ijk
voel
en.
Z
Wanneer zich dan personen in de autobevinden, kunnen deze de auto niet meerverlaten, bijvoorbeeld in gevaarlijke situ-aties. Er bestaat gevaar voor letsel!
Personen, in het bijzonder kinderen,oudere mensen of hulpbehoevende perso-nen nooit zonder toezicht in de auto ach-terlaten. De extra portiervergrendelingactiveren als zich personen in de autobevinden.
G Waarschuwing
Als personen – in het bijzonder kinderen –langdurig aan hoge of lage temperaturenworden blootgesteld, bestaat gevaar voorletsel of zelfs levensgevaar! Personen – inhet bijzonder kinderen – nooit zonder toe-zicht in het voertuig achterlaten.
X De toets : tweemaal indrukken.De extra portiervergrendeling is actief.
Anti-inklemfunctie begrijpen
De zijruiten zijn uitgerust met een automa-tische anti-inklemfunctie. Indien een solideobject een van de zijruiten bij de automati-sche sluitprocedure hindert of belemmert,gaat de zijruit automatisch weer open. Tij-dens het handmatige sluiten opent de zijruitzich pas weer na het loslaten van de over-eenkomstige toets. De automatische anti-inklemfunctie is slechts een hulpmiddel. Deverantwoordelijkheid voor het veilig bedie-nen van de zijruiten ligt bij de bestuurder.
G WAARSCHUWING
De anti-inklemfunctie reageert niet:
Rop zachte, lichte en dunne objecten, bij-voorbeeld kleine vingers.
Rtijdens het initialiseren.
Daardoor kan de anti-inklemfunctie hetinklemmen in deze situaties niet voorko-men. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren, of zich geenlichaamsdelen in het sluitgebied bevin-den. Wanneer iemand bekneld raakt, de
toets W indrukken om de zijruit weer teopenen.
Zijruiten openen en sluiten
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Bij het sluiten van een zijruit kunnenlichaamsdelen in het sluitgebied bekneldraken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren dat zich geenlichaamsdelen in het sluitgebied bevin-den. Wanneer iemand bekneld raakt, detoets direct loslaten of aan op de toetsdrukken om de zijruit weer te openen.
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen de zijruiten bedienen,kunnen deze bekneld raken, in het bijzon-der wanneer ze zonder toezicht zijn. Erbestaat gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
G WAARSCHUWING
Bij het opnieuw sluiten van een zijruitdirect na het blokkeren of initialiseren,sluit de zijruit met verhoogde of maximalekracht. De anti-inklemfunctie is daarbijniet actief. Daarbij kunnen lichaamsdelenin het sluitgebied bekneld raken. Erbestaat een verhoogd gevaar voor letsel ofzelfs levensgevaar!
Erop letten, dat zich geen lichaamsdelen inhet sluitgebied bevinden. Om het sluiten teonderbreken, de schakelaar loslaten ofopnieuw indrukken om de zijruit weer teopenen.
De toetsen voor beide zijruiten bevinden zichin het bestuurdersportier. Bovendienbevindt zich in het passagiersportier eentoets voor de zijruit aan passagierszijde. De
98 Zijruiten openen en sluiten>>
In
het
inte
rieu
r b
ehaa
glij
k vo
elen
.
toets in het bestuurdersportier heeft priori-teit.
Zijruiten openen en sluiten
: Linker zijruit; Rechter zijruit
X Openen: De toets indrukken.X Sluiten: Aan de toets trekken.
Zijruiten met automatische bewegingvolledig openen en sluiten
X Om een zijruit volledig te openen, de toetsdoor het drukpunt heen indrukken en los-laten.
X Om een zijruit volledig te sluiten, de toetsdoor het drukpunt heen trekken en losla-ten.
X Om de automatische beweging te stoppen,de toets opnieuw indrukken.
Uitzetbare ruiten van de achterportie-ren openen en sluiten
Uitzetbare ruit openen
X De hendel naar voren klappen.X Met de hendel de uitzetbare ruit tot de
aanslag naar buiten drukken.X De hendel tot de aanslag naar achteren
drukken.
Uitzetbare ruit sluiten
X De hendel naar voren klappen.X Met de hendel de uitzetbare ruit naar bin-
nen trekken.X De hendel tot de aanslag naar achteren
drukken.
Vouwdak openen en sluiten
G WAARSCHUWING
Bij het openen en sluiten kunnenlichaamsdelen in het bewegingsgebiedvan het vouwdak bekneld raken. Er bestaatgevaar voor letsel!
Bij het openen en sluiten controleren datzich geen lichaamsdelen in het bewe-gingsgebied bevinden.
Wanneer iemand bekneld raakt, de toetsdirect loslaten.
Het openen of sluiten wordt gestopt.
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen het vouwdak bedienen,kunnen deze bekneld raken, in het bijzon-
Vouwdak openen en sluiten 99
>> I
n h
et in
teri
eur
beh
aagl
ijk
voel
en.
Z
der wanneer ze zonder toezicht zijn. Erbestaat gevaar voor letsel!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen nooit zonder toezicht in de autoachterlaten.
! Het vouwdak alleen openen als er geensneeuw of ijs op het dak ligt. Anders kun-nen storingen in de werking optreden.Geen scherpe voorwerpen vervoeren dieuit het vouwdak steken. De afdichtrubberskunnen worden beschadigd.
Het contact moet ingeschakeld zijn om hetvouwdak te openen of te sluiten.
X Openen: de schakelaar in de stand :drukken tot de gewenste positie van hetvouwdak is bereikt.
X Sluiten: de schakelaar in de stand ; druk-ken tot de gewenste positie van het vouw-dak is bereikt.
i Het openen of sluiten van het vouwdaktijdens het rijden is mogelijk tot een snel-heid van maximaal 100 km/h.
Klimaatregelsysteem bedienen
Wetenswaardigheden
Het temperatuurregelsysteem is alleen inge-schakeld als het contact is ingeschakeld.Als het temperatuurregelsysteem uitge-schakeld is, zijn de luchttoevoer en -circu-latie uitgeschakeld. De ruiten kunnenbeslaan. Het temperatuurregelsysteemdaarom slechts kortstondig uitschakelen.Bij de luchtrecirculatie wordt alleen de inte-rieurlucht gerecirculeerd en wordt geen bui-
tenlucht toegevoerd. Dat is zinvol bij onaan-gename geuren van buiten of in een tunnel.Bij luchtrecirculatie kunnen de zijruitensneller beslaan, in het bijzonder bij lage bui-tentemperaturen. De luchtrecirculatiedaarom slechts kortstondig inschakelen.Het in het temperatuurregelsysteem inge-bouwde filter, filtert bijna alle stofdeeltjesen stuifmeel uit de buitenlucht. Het filtervermindert de luchttoevoer naar het interi-eur. Daarom het vervangingsinterval van hetfilter in acht nemen.
Automatische airconditioning bedie-nen
Automatische airconditioning in- en uit-schakelen
Het contact moet ingeschakeld zijn om deaanjager te kunnen gebruiken. Om alle func-ties van de automatische airconditioning tegebruiken moet de motor gestart zijn.
X Inschakelen: De toets à indrukken.De controlelampjes onder à en¿ gaan branden.
X Uitschakelen: De toets ^ indrukken.Het controlelampje onder ^ brandt.
Temperatuur instellen
X De schuif in kleine stappen naar rechts oflinks bewegen.
In de automatische stand wordt de inge-stelde temperatuur constant gehouden. Deluchtverdeling en de aanjagersnelheid wor-den automatisch geregeld.
100 Klimaatregelsysteem bedienen>>
In
het
inte
rieu
r b
ehaa
glij
k vo
elen
.
Luchtverdeling instellen en uitschake-len
X Een of meerdere van de toetsen indrukken.De volgende opties kunnen worden geko-zen:
R¯ OntwasemingsroostersRP Middelste luchtroosters en zij-
luchtroostersRO Luchtuitstroomopeningen in de
beenruimte
Aanjagersnelheid verhogen
X De toets K indrukken.
Aanjagersnelheid verlagen
X De toets I indrukken.
Luchtrecirculatie in- en uitschakelen
X De toets À indrukken.Als de luchtrecirculatie is ingeschakeld,brandt het controlelampje boven À.
"Koeling met luchtdroging" in- en uit-schakelen
De functie "Koeling met luchtdroging" koelten droogt de interieurlucht bij warm weer.Voor de functie "Koeling met luchtdroging"moet de motor gestart zijn.
X Inschakelen: De toetsen K en¿ indrukken.Als de functie is ingeschakeld, brandt hetcontrolelampje onder ¿.
Bij vochtig weer de "Koeling met luchtdro-ging" slechts kortstondig uitschakelen.Anders kunnen de ruiten sneller beslaan.
Voorruit ontwasemen
X De toets ¬ indrukken.Als de voorruit wordt ontwasemd, brandthet controlelampje boven ¬.
De instelling slechts zo lang activeren, tot devoorruit weer vrij is.
Achterruit ontwasemen
Als de achterruitverwarming is ingescha-keld, worden ook de buitenspiegels ver-warmd.
X De toets ¤ indrukken.Als de achterruitverwarming is ingescha-keld, brandt het controlelampje boven¤.
De instelling slechts zo lang activeren, tot deachterruit weer vrij is.
Van binnen beslagen ruiten drogen
X De toets ¿ indrukken.X De toets à indrukken.X Als de ruiten beslagen blijven, de toets¬ indrukken.
De instelling slechts zo lang activeren, tot deruiten weer vrij zijn.
Van buiten beslagen ruiten drogen
X De ruitenwissers inschakelen.X De toets ¬ indrukken.
De instelling slechts zo lang activeren, tot deruiten weer vrij zijn.
Klimaatregeling vooraf op de vertrektijdvia de boordcomputer instellen
Alleen bij combi-instrument met kleuren-display:De functie "Klimaatregeling vooraf op de ver-trektijd" zorgt dat het interieur op de gewen-ste vertrektijd op de juiste temperatuur is. Deklimaatregeling werkt circa tien minuten nahet verstrijken van de ingestelde vertrektijdverder.Voor de klimaatregeling vooraf moet de autozich in de laadtoestand bevinden. De laad-toestand en het laadvermogen van de hoog-spanningsaccu moeten voldoende zijn.Als de klimaatregeling vooraf niet kan wor-den uitgevoerd, wordt op de boordcomputereen displaymelding weergegeven.
X In de boordcomputer Voorklimatiseren en opladen oproepen.
X a indrukken.X Instelling selecteren.
Klimaatregelsysteem bedienen 101
>> I
n h
et in
teri
eur
beh
aagl
ijk
voel
en.
Z
De volgende instellingen kunnen wordengekozen:
RGeen voorkeuzeKlimaatregeling vooraf wordt gedeacti-veerd.RTwee opgeslagen vertrektijden
X Vertrektijd > activeren selecteren, om deopgeslagen vertrektijd te activeren. Alsvooraf voor Smart-Charging is gekozen,wordt ook deze instelling geactiveerd.
X Vertrektijd > wijzigen selecteren, om deinstellingen van een opgeslagen vertrek-tijd te wijzigen.
X Een waarde instellen.X Smart-Charging of direct opladen selec-
teren.Er wordt een displaymelding met de gese-lecteerde instellingen weergegeven.Als Smart-Charging wordt gekozen, wordtde hoogspanningsaccu op economische enminder belastende wijze geladen. Afhan-kelijk van de ingestelde vertrektijd wordthet opladen van de hoogspanningsaccueventueel niet direct gestart of tussentijdsonderbroken.
i Om het optimaal opladen met Smart-Charging mogelijk te maken moet het laad-station de overdracht van tariefinformatieondersteunen. Als het laadstation geentariefinformatie beschikbaar stelt, degeprefereerde laadtijden op de internet-pagina van "smart control" instellen.
i Als direct opladen wordt geselecteerd,wordt de hoogspanningsaccu opgeladen,onafhankelijk van de informatie over dekosten. Het opladen wordt mogelijk pas naeen tot twee uur voor de vertrektijd uitge-voerd, om de hoogspanningsaccu voor degeplande vertrektijd te conditioneren.
Klimaatregeling vooraf direct activerenvia de smart control app
Met de smart control app kan de klimaatre-geling vooraf direct worden geactiveerd.De laadtoestand van de auto moet ten minste30% bedragen.De klimaatregeling wordt direct gestart en isbeperkt tot vijf minuten.
De procedure kan niet worden afgebroken,maar kan wel meerdere keren na elkaar wor-den uitgevoerd.
Luchtuitstroomopeningen instellen
In acht nemen
G WAARSCHUWING
Uit de luchtroosters kan zeer hete of zeerkoude lucht stromen. Daardoor kunnen inde directe omgeving van de luchtroostersverbrandings- of bevriezingsverschijnse-len worden opgelopen. Er bestaat gevaarvoor letsel!
Er altijd voor zorgen, dat alle inzittendenvoldoende afstand tot de luchtroostershouden. Naar behoefte de luchtstroomomleiden naar een ander deel van het inte-rieur.
G WAARSCHUWING
Als reinigings- of desinfecteringsmiddelin het ventilatiesysteem van het voertuigwordt gespoten, kan het ontsteken. Brand-gevaar!
Nooit dergelijke of andere middelen in hetventilatiesysteem spuiten. Werkzaamhe-den aan het ventilatiesysteem altijd bijeen gekwalificeerde werkstand laten uit-voeren.
Voor een optimale temperatuurregeling devolgende regels in acht nemen:
RDe luchtspleet tussen onderhoudsklep envoorruit vrij houden van afzettingen.RDe luchtroosters in het interieur vrijhou-
den.RDe luchtroosters volledig openen.
102 Klimaatregelsysteem bedienen>>
In
het
inte
rieu
r b
ehaa
glij
k vo
elen
.
Luchtroosters openen en sluiten
X Openen 1: Het luchtrooster naar buitendraaien.
X Sluiten 2: Het luchtrooster naar binnendraaien.
Luchtroosters uitlijnen
X Het luchtrooster in de gewenste richtingomhoog, omlaag, naar links of naar rechtsdraaien.
Stoel- en stuurwielverwarming in- enuitschakelen
G WAARSCHUWING
Wanneer u de stoelverwarming herhaal-delijk inschakelt, kunnen de zitting, derugleuningcontour en onderdelen van hetstuurwiel zeer heet worden. Bij personenmet beperkte temperatuursensatie of meteen beperkte reactiemogelijkheid ophogere temperaturen kan dit tot gezond-heidsklachten of zelfs op brandwondengelijkende verwondingen leiden. Erbestaat gevaar voor letsel!
De stoelverwarming niet herhaaldelijkinschakelen.
! Wanneer de stoelverwarming ingescha-keld is, kan de zitting door hierop geplaat-ste voorwerpen, bijvoorbeeld kussens,kinderzitjes of beschermhoezen die nietdoor Mercedes-Benz zijn goedgekeurd,worden beschadigd.
Bij ingeschakelde stoelverwarming mogenzich geen voorwerpen op de stoelen bevin-den; dit controleren.
De stoelverwarming werkt alleen als het con-tact is ingeschakeld. Auto's met winterpak-ket zijn bovendien met de functies"stuurwielverwarming" : en"verwarmde achterzitplaats" uitgerust. Detoetsen van de verwarmde achterzitplaatsbevinden zich op de contactvlakken van dearmsteun van de zitplaatsen achterin.
X De toets = indrukken.Als de stoelverwarming ingeschakeld is,brandt het controlelampje ;.Auto's met winterpakket: Als de bestuur-dersstoelverwarming ingeschakeld is,wordt bovendien de stuurwielverwar-ming : ingeschakeld.
Accessoires gebruiken
Sigarettenaansteker gebruiken
G WAARSCHUWING
Als het hete verwarmingselement van desigarettenaansteker of de hete houderwordt aangeraakt, kunt u zich hieraanbranden.
Bovendien kunnen ontvlambare materia-len ontsteken als
Rde hete sigarettenaansteker valt
Rbijvoorbeeld kinderen de hete sigaret-tenaansteker tegen voorwerpen houden.
Er bestaat gevaar voor brand en letsel!
De sigarettenaansteker alleen aan dehandgreep vasthouden. Altijd erop letten
Accessoires gebruiken 103
>> I
n h
et in
teri
eur
beh
aagl
ijk
voel
en.
Z
dat kinderen niet bij de sigarettenaanste-ker kunnen. Kinderen nooit zonder toezichtin de auto achterlaten.
De sigarettenaansteker werkt alleen als hetcontact is ingeschakeld.
X De sigarettenaansteker : indrukken.Als de sigarettenaansteker : heet is,springt deze automatisch terug.
Asbak gebruiken
! De bekerhouder in de middenconsolevoorin is niet hittebestendig. Voor hetneerleggen van een brandende sigaretcontroleren of de asbak volledig in debekerhouder is aangebracht. Er mogengeen brandende sigaretten in de beker-houder vallen; dit controleren.Anders kan de bekerhouder wordenbeschadigd.
X Openen: Het deksel : optillen.X Sluiten: Het deksel : omlaagdrukken.
X Verwijderen: De asbak omhoog eruit trek-ken.
X Aanbrengen: De asbak in de bekerhoudersteken.
12V-aansluiting gebruiken
X De sleutel in het contactslot in de stand 1draaien.
X Het deksel van de contactdoos : open-klappen.
X Het apparaat aanbrengen.
De contactdoos kan voor accessoires met eenvermogensafname tot telkens maximaal120 W (15 A) worden gebruikt.Wanneer de motor afgezet is en de contact-doos zeer lang wordt gebruikt, kan de 12V-accu worden ontladen.
Vloermatten aanbrengen en verwijde-ren
G WAARSCHUWING
Voorwerpen in de beenruimte van debestuurder kunnen de slag van de pedalenbeperken of ingedrukte pedalen blokkeren.Daardoor worden de bedrijfs- en verkeers-veiligheid van de auto in gevaar gebracht.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Alle voorwerpen in de auto veilig opbergen,zodat deze niet in de beenruimte van debestuurder kunnen belanden. Vloermattenaltijd stevig en volgens de handleidingmonteren om te allen tijde voldoende vrijeruimte voor de pedalen te waarborgen.
104 Accessoires gebruiken>>
In
het
inte
rieu
r b
ehaa
glij
k vo
elen
.
Geen losse vloermatten gebruiken en nietmeerdere vloermatten op elkaar leggen.
X De bestuurdersstoel naar achteren schui-ven.
X Aanbrengen: De borgknoppen : op dehouders ; drukken.
X Verwijderen: De borgknoppen : losmakenvan de houders ;.
Tablethouder voor iPad Air®
Wetenswaardigheden
Met de tablethouder achterin kunnen iPad'sAir® an de achterzijde van de voorstoelenworden bevestigd.De tablethouder biedt de volgende functies:
RDoor het 180° draaibare opzetstuk kan deiPad® verticaal of horizontaal wordengebruikt.RHet opzetstuk kan door licht kantelen indi-
vidueel worden ingesteld.
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
De iPad® kan de bestuurder van de ver-keerssituatie afleiden. Bovendien kan debestuurder de controle over de auto ver-liezen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
De bestuurder mag de iPad® tijdens het rij-den nooit gebruiken.
De iPad® altijd uit het zicht van debestuurder houden.
G WAARSCHUWING
Een in de auto gemonteerde houder zonderopzetstuk kan tijdens het rijden rondslin-geren en inzittenden raken, bijvoorbeeldbij een ongeval, bij remmanoeuvres ofabrupte veranderingen van richting.
Er bestaat gevaar voor letsel!
Altijd waarborgen, dat de gehele tablet-houder veilig in de voorbereiding isgemonteerd.
Als de iPad® of het opzetstuk wordt ver-wijderd, de gehele tablethouder demonte-ren.
! Als de stoelen worden ingesteld of omge-klapt met gemonteerde tablethouder, kaner contact met omliggende onderdelenvoorkomen. Als de laadkabel is aangeslo-ten op de tablethouder kan de laadkabel ofde usb-aansluiting worden beschadigd.De stoelen voorzichtig instellen, om mate-riële schade te vermijden.Bij het omklappen van de achterbank eropletten dat de achterbank geen contactmaakt met de tablethouder.
Bij gebruik van de tablethouder voor iPadAir® de wettelijke bepalingen naleven vanhet land waarin u zich op dat momentbevindt.Meer informatie over de tablethouder is ver-krijgbaar bij elk smart center.
Accessoires gebruiken 105
>> I
n h
et in
teri
eur
beh
aagl
ijk
voel
en.
Z
Tablethouder monteren
i Voor de montage controleren dat zichgeen voorwerpen zoals kledinghangersaan de hoofdsteunen bevinden.
X De houder : aan de achterzijde van hetopzetstuk ; aanbrengen, tot de houder :hoorbaar vergrendelt.
X De tablethouder ? met de houder vooruitin de voorbereiding = aanbrengen, tot detablethouder hoorbaar vergrendelt.
Beschermfolie aanbrengen
G WAARSCHUWING
Het display van de iPad® kan bij een onge-val breken. Als geen beschermfolie op hetdisplay is aangebracht, kunt u of andereinzittenden letsel aan bijvoorbeeld deogen oplopen door scherven.
Er bestaat gevaar voor letsel!
De beschermfolie moet op het display zijnaangebracht.
i Om luchtbellen en vuilinsluitingen tevermijden, de volgende aanwijzingen inacht nemen:
RDe beschermfolie niet knikken.RHet plakoppervlak van de beschermfolie
niet aanraken.RBij het aanbrengen van de beschermfolie
wegwerphandschoenen dragen.
X Het display-oppervlak van de iPad® gron-dig reinigen.
X Het plakoppervlak van de beschermfoliewordt beschermd door een dunne, trans-parante draagfolie. De draagfolie voor dehelft losmaken van de beschermfolie.
X De bovenste rand van de beschermfoliedoor licht aandrukken vastzetten op derand van het display.
X De draagfolie langzaam lostrekken van debeschermfolie. Tegelijkertijd debeschermfolie met een geschikt gereed-schap of een kunststof kaart - bijvoorbeeldeen creditcard - voorzichtig aandrukkenen gladstrijken.
Wanneer na het aanbrengen nog luchtbellenof vuilinsluitingen aanwezig zijn, als volgt tewerk gaan:
X De beschermfolie voorzichtig losmakenvan het display.
X Het stof en het vuil verwijderen.X De beschermfolie opnieuw aanbrengen.
iPad Air® aanbrengen
106 Accessoires gebruiken>>
In
het
inte
rieu
r b
ehaa
glij
k vo
elen
.
X Het opzetstuk : draaien, zodat de openingin de richting van het interieur van de autowijst.
X De iPad® met de Lightning-aansluiting ;naar voren in het opzetstuk schuiven, tothet opzetstuk hoorbaar vergrendelt.
X Het opzetstuk in de gewenste positieplaatsen.
iPad Air® opladen via usb-aansluiting
De iPad Air® kan via de usb-aansluiting op detablethouder worden opgeladen.
Hiervoor zijn extra nodig:
RPassende usb-adapter voor de 12V-aan-sluitingRPassende usb-aansluitkabel voor de usb-
adapter en usb-aansluiting op de tablet-houder
X De usb-adapter in de 12V-aansluiting ste-ken.
X De usb-aansluitkabel met de usb-adapteren de usb-aansluiting van de tablethouderverbinden.
iPad Air® verwijderen
i De iPad® is niet geschikt voor extremetemperaturen, die in de auto kunnen heer-sen en kan hierdoor worden beschadigd.Daarom wordt geadviseerd, om de iPad®
niet in de geparkeerde auto te laten.
X Het opzetstuk draaien, zodat de opening inde richting van het interieur van de autowijst.
X De toets ; aan de achterzijde van detablethouder indrukken.Het opzetstuk ontgrendelt en de iPad®
wordt een stuk uitgeschoven.X De iPad® : verwijderen.
Tablethouder demonteren
X De knop ; op de houder indrukken.X De tablethouder uit de voorbereiding trek-
ken.X Om de houder van het opzetstuk te verwij-
deren, de ontgrendelingsknop : op hetopzetstuk indrukken.
Accessoires gebruiken 107
>> I
n h
et in
teri
eur
beh
aagl
ijk
voel
en.
Z
Parkeren
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
De automatische transmissie schakeltautomatisch in neutraalstand N als demotor wordt afgezet. Het voertuig kanwegrollen. Er bestaat gevaar voor onge-vallen!
Voor het afzetten van de motor altijd par-keerstand P inschakelen. Het geparkeerdevoertuigen met de parkeerrem tegen weg-rollen beveiligen.
! De auto altijd correct tegen wegrollenbeveiligen. Anders kan de auto of aandrijf-lijn van de auto worden beschadigd.
Auto afzetten
X De parkeerrem bedienen.X De transmissie in de standj schakelen.X De sleutel in het contactslot in de standu
draaien en verwijderen.X Op steile hellingen de voorwielen in de
richting van de stoeprand draaien.X Auto vergrendelen.
Parkeerhulp gebruiken
Wetenswaardigheden
! Bij het manoeuvreren of parkeren perso-nen en obstakels in acht nemen. De ver-antwoordelijkheid ligt in deze rijsituatiebij de bestuurder.
De elektronische parkeerhulp signaleertakoestisch de afstand tussen de auto en eendaarachter liggende hindernis.
De parkeerhulp controleert met drie senso-ren : in de achterbumper de omgeving vande auto.De parkeerhulp meet de afstand tussen deauto en een hindernis. Als een obstakel wordtgenaderd dat zich dichter dan 1,20 m achterde auto bevindt, klinkt een kort signaal.Wanneer het obstakel minder dan 30 cm ver-wijderd is, klinkt er een ononderbrokenwaarschuwingssignaal.Onder de volgende omstandigheden functio-neert de parkeerhulp mogelijk niet:
RDe auto bevindt zich op oneffen terrein.REr bevinden zich obstakels onder of boven
het herkenningsgebied van de sensoren.RDe auto bevindt zich op sneeuw of in de
buurt van voorwerpen die ultrasone gol-ven absorberen.RDe auto bevindt zich in de buurt van sterke
ultrasone bronnen, zoals persluchtha-mers.
De parkeerhulp is actief als de achteruitver-snelling wordt ingeschakeld terwijl de motordraait.
Parkeerhulp in- en uitschakelen
108 Parkeerhulp gebruiken>>
Par
kere
n e
n u
itst
app
en.
Met het opnieuw inschakelen van het contactis de parkeerhulp automatisch ingeschakeld.
X De schakelaar c indrukken.Wanneer de parkeerhulp uitgeschakeld is,brandt de LED op de schakelaar c.
Achteruitrijcamera gebruiken
Het volgende in acht nemen
De achteruitrijcamera is slechts een hulp-middel. De bestuurder moet altijd zelf goedde onmiddellijke omgeving in de gaten hou-den. De bestuurder blijft te allen tijde ver-antwoordelijk voor het veilig manoeuvrerenen parkeren. Zorg ervoor dat er bij het par-keren geen personen, dieren of voorwerpenin het parkeergebied aanwezig zijn.
! Na schade aan de achterzijde naar eengekwalificeerde werkplaats gaan, om deachteruitrijcamera te laten controleren.
! Voorwerpen die de grond niet raken, zijndichterbij dan het lijkt, bijvoorbeeld:
Rde bumper van een geparkeerd voertuigRde dissel van een aanhangwagenRde kogelkop van de trekhaakRde achterzijde van een vrachtautoReen scheefstaande paal.Het beeld van de achteruitrijcamera alleenter oriëntatie gebruiken. Anders kan hetvoertuig en/of het voorwerp beschadigen.
De achteruitrijcamerafuncties lerenkennen
! Bij het manoeuvreren of parkeren perso-nen en obstakels in acht nemen. De ver-antwoordelijkheid ligt in deze rijsituatiebij de bestuurder.
! Na schade aan de achterzijde naar eengekwalificeerde werkplaats gaan, om deachteruitrijcamera te laten controleren.
De achteruitrijcamera is een optische par-keer- en manoeuvreerhulp. Het toont op hetdisplay van het smart Media-System hetgebied achter de auto en voegt hulplijnentoe.
De achteruitrijcamera : bevindt zich in hetsmart-logo in de achterklep.Het gebied achter de auto wordt op het dis-play van het smart Media-System in spie-gelbeeld weergegeven.De achteruitrijcamera kan in de volgendesituaties eventueel obstakels vervormd, nietcorrect of zelfs geheel niet weergeven:
RHet obstakel bevindt zich zeer dicht bij deachterbumper.RHet obstakel bevindt zich onder de ach-
terbumper.RHet obstakel bevindt zich net boven de
handgreepkom van de achterklep.RDe achteruitrijcamera is afgedekt door
voorwerpen op de auto, bijvoorbeeld eenachterfietsdrager.RDe werking van de achteruitrijcamera
wordt door pixelfouten nadelig beïnvloed.Onder de volgende voorwaarden functioneertde achteruitrijcamera slechts beperkt:
RDe achterklep is geopend.REr is zware regenval, sneeuwval of mist.RDe omgeving is te donker of te licht.RHet licht straalt fluorescerend, bijvoor-
beeld bij tl-lampen of ledverlichting.RDe buitentemperatuur wisselt snel.RDe cameralens is vervuild, afgedekt of
beslagen.(Y pagina 177)RDe camera of de achterzijde van de auto is
beschadigd.
i Het contrast van het display kan nadeligworden beïnvloed door invallend zonlichtof andere lichtbronnen, bijvoorbeeld alseen garage wordt verlaten. In dit geval isbijzondere oplettendheid noodzakelijk.
i De bruikbaarheid van het display kan,bijvoorbeeld door pixelfouten, aanzienlijk
Achteruitrijcamera gebruiken 109
>> P
arke
ren
en
uit
stap
pen
.
Z
beperkt zijn. In dit geval het display latenrepareren of vervangen.
Hulplijnen op het display
Wetenswaardigheden
! Voorwerpen die de grond niet raken, zijndichterbij dan het lijkt, bijvoorbeeld:
Rde bumper van een geparkeerd voertuigRde dissel van een aanhangwagenRde kogelkop van de trekhaakRde achterzijde van een vrachtautoReen scheefstaande paal.Het beeld van de achteruitrijcamera alleenter oriëntatie gebruiken. Anders kan hetvoertuig en/of het voorwerp beschadigen.
Hulplijnen met verschillende kleuren tonende afstand van de achterzijde tot obstakels.Statische hulplijnen veranderen niet bij eenstuuruitslag. Dynamische hulplijnen wordenbeïnvloed door de actuele stuuruitslag.
: Statisch: Breedte over buitenspiegels; Groen, statisch: circa 1,50 m= Geel, statisch: circa 0,7 m? Rood, statisch: circa 0,3 mA Blauw, dynamisch: breedte over buiten-
spiegels
De afstanden gelden alleen voor objecten diezich op bodemhoogte bevinden.
Achteruitrijcamera inschakelen
Het contact moet ingeschakeld zijn om deachteruitrijcamera te kunnen gebruiken.
X In het smart Media-System Voertuig >Instellingen > Achteruitkijkcamera >
Weergave-instellingen achteruitkijk‐camera > Weergave achteruitkijkcameraselecteren.
X Met OK bevestigen.X De achteruitversnelling inschakelen.
Op het display van het smart Media-Sys-tem wordt de omgeving achter de autoweergegeven met hulplijnen.
Achteruitrijcamera uitschakelen
De achteruitrijcamera schakelt uit nadat kortvooruit is gereden.
Instellingen van de achteruitrijcameraaanpassen
X In het smart Media-System Voertuig >Instellingen > Achteruitkijkcamera >Weergave-instellingen achteruitkijk‐camera selecteren.
De volgende instellingen kunnen wordengeselecteerd:
RWeergave achteruitkijkcamera in- enuitschakelen.RStatische richtlijnen in- en uitscha-
kelen.RDynamische hulplijnen in- en uitscha-
kelen.X De gewenste instellingen selecteren.X De selectie met OK bevestigen.
Beeldinstellingen van de achteruitrij-camera aanpassen
X In het smart Media-System Voertuig >Instellingen > Achteruitkijkcamera >Camera beeld selecteren.
X De waarden voor de Helderheid, de Ver‐zadiging en het Contrast aanpassen.
X De beeldinstellingen met OK bevestigen.
110 Achteruitrijcamera gebruiken>>
Par
kere
n e
n u
itst
app
en.
Auto vergrendelen
G WAARSCHUWING
Wanneer kinderen zonder toezicht in deauto achterblijven, kunnen deze:
Rportieren openen en daardoor anderepersonen of verkeersdeelnemers ingevaar brengen
Ruitstappen en door het verkeer wordengegrepen
Ruitrusting van de auto bedienen en bij-voorbeeld bekneld raken.
Bovendien kunnen de kinderen de auto inbeweging zetten, door bijvoorbeeld:.
Rde parkeerrem vrij te zetten
Rde automatische transmissie uit par-keerstand P te schakelen
Rhet aandrijfsysteem van de auto te star-ten.
Er bestaat gevaar voor letsel en ongeval-len!
Bij het verlaten van de auto altijd de sleu-tel meenemen en de auto vergrendelen.Kinderen en dieren nooit zonder toezicht inde auto achterlaten. De sleutels bewarenop een voor kinderen onbereikbare plaats.
X De toets & op de sleutel indrukken.De knipperlichten knipperen tweemaal.
Diefstal-/inbraakalarminstallatie in-en uitschakelen
Wetenswaardigheden
De wegrijblokkering voorkomt dat de autozonder passende sleutel kan worden gestart.Deze wordt automatisch in- en uitgescha-keld.De diefstal-/inbraakalarminstallatie acti-veert een optisch en een akoestisch alarm,wanneer een portier, de achterklep of deonderhoudsklep wordt geopend.Het alarm stopt niet, wanneer bijvoorbeeldeen geopend portier, waardoor het alarmwerd geactiveerd, weer wordt gesloten.
Inschakelen
X De portieren sluiten.X De achterklep sluiten.X Onderhoudsklep sluiten.X De toets & op de sleutel indrukken. Het
waarschuwingssysteem wordt na circa30 seconden ingeschakeld.
Uitschakelen en alarm beëindigen
X De toets % op de sleutel indrukken.
Diefstal-/inbraakalarminstallatie in- en uitschakelen 111
>> P
arke
ren
en
uit
stap
pen
.
Z
Overzicht boordcomputer
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte-greerde informatiesystemen en communi-catieapparatuur bedient, kunt u van deverkeerssituatie worden afgeleid. Boven-dien kunt u de controle over de auto ver-liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparatuur alleen bedienen als deverkeerssituatie dit toelaat. Als u een vei-lig gebruik niet kunt garanderen, de autoop een veilige plaats tot stilstand brengenen de bediening bij stilstaande auto uit-voeren.
G WAARSCHUWING
Als het instrumentenpaneel is uitgevallenof een storing vertoont, kunt u functiebe-perkingen van veiligheidsrelevante sys-temen niet herkennen. De bedrijfsveilig-heid van de auto kan nadelig beïnvloedzijn. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. De auto directlaten controleren bij een gekwalificeerdewerkplaats.
Als de bedrijfsveiligheid van de auto nadeligbeïnvloedt is, moet de auto direct op een vei-lige plaats worden geparkeerd. Contactopnemen met een gekwalificeerde werk-plaats.Displaymeldingen en weergaven in hetcombi-instrument worden alleen voorbepaalde systemen weergegeven. De eige-naar en de bestuurder zijn verantwoordelijkvoor de bedrijfszekerheid van de auto. Eenniet bedrijfszekere auto kan een ongevalveroorzaken.Het display toont de buitentemperatuurrechts in de bovenste regel. Zodra de tempe-ratuur het vriespunt nadert, moet debestuurder bijzondere aandacht aan de staatvan het wegdek geven. Een veranderde bui-tentemperatuur wordt vertraagd weergege-ven.Na het openen van het portier is de boord-computer gedurende circa 15 minuten geac-
tiveerd. Om de boordcomputer permanent teactiveren moet het contact worden inge-schakeld.
Overzicht monochroom display
: Tijd; Transmissie-aanduiding= Controlelampje spoorassistent? Buitentemperatuurmeter en vorstwaar-
schuwing ÒA Dagteller, resterende actieradius, onder-
houdsindicatorB BandenspanningscontroleC eco score weergaveD Waarschuwingslampje remlicht defectE KilometertotaalstandF Tempomat, limiter
Overzicht kleurendisplay
: Tijd; Controlelampje spoorassistent= Digitale snelheidsmeter? Buitentemperatuurmeter met vorstwaar-
schuwing Ò
112 Overzicht boordcomputer>>
Boo
rdco
mp
ute
r b
edie
nen
.
A Weergaveveld voor displaymeldingen,menu's en lijsten
B Resterende actieradiusC ECO modus, radarondersteunde recupe-
ratie D Transmissie-aanduidingE Tempomat, limiter
Weergaven oproepen
Weergaven oproepen (monochroomdisplay)
: Monochroom display; Toetsen op multifunctionele hendel
X Kort op de multifunctionele hendel ´drukken om op menuniveau vooruit te bla-deren.
X Lang op de multifunctionele hendel ´drukken om direct de afstandsaanduidingop te roepen.
X a lang op de multifunctionele hendeldrukken, om waarden terug te zetten.
De volgende weergaven kunnen na elkaarworden opgeroepen:
RdagtellerRresterende actieradiusRonderhoudstermijnRklok instellen
RActive Brake Assist System in- of uitscha-kelenRopnieuw starten van de bandenspan-
ningscontrole
Weergaven oproepen (kleurendisplay)
Weergaven oproepen
: Kleurendisplay; Linker bedieningspaneel
X 9 of : in het linker bedieningspa-neel ; kort indrukken om vooruit of ach-teruit te bladeren.
X 9 of : in het linker bedieningspa-neel ; lang indrukken om direct de weer-gave Afstand op te roepen.
De volgende weergaven kunnen na elkaarworden opgeroepen:
RAfstandRTripcomputer na vertrekRTripcomputer na resetReco score na vertrekRVerbruikshistogramREnergiestroomRVoorklimatiseren en opladenRMeldingen en serviceRInstellingenRDigitale snelheidsmeter
Weergaven oproepen 113
>> B
oord
com
pu
ter
bed
ien
en.
Z
Weergave afstand
: dagteller; Kilometertotaalstand
Weergave tripcomputer
: Tijdsduur; Afstand= Gemiddelde snelheid? Gemiddeld energieverbruik
De waarden in het menu na vertrek hebbenbetrekking op de aanvang van de rit, dewaarden in het menu na reset gelden vanafde laatste keer dat de functie is teruggezet.Als het contact langer dan vier uur uitge-schakeld is, worden in het combi-instrumentde waarden na vertrek teruggezet. Boven-dien wordt automatisch eveneens de ecoscore weergave teruggezet.
Weergave eco score
De eco score weergave laat de bestuurderweten, hoe zuinig zijn rijgedrag is(Y pagina 78).Als het contact langer dan vier uur uitge-schakeld is, wordt de eco score weergaveautomatisch teruggezet.
Bij het terugzetten van de eco score weergavewordt ook de tripcomputer na vertrek en deeco score weergave in het smart Media-Sys-tem teruggezet.
Weergave verbruikshistogram
: Energieverbruik; Recuperatie
Het geeft het gemiddelde energieverbruik ende recuperatie van de laatste 15 minutenweer.
Weergave energiestroom
: Totaal geleverd vermogen; Vermogen voor nevenverbruikers
Het totaal geleverd vermogen toont debestuurder de momenteel door de accu gele-verde energie. De kleur van de accu geeft aan,of energie wordt verbruikt of wordt gerecu-pereerd:RAccusymbool is oranje: Energie wordt ver-
bruikt.RAccusymbool is groen: Energie wordt gere-
cupereerd.RAccusymbool is grijs: Energieverbruik en
recuperatie zijn even hoog of telkens 0 kW.Het vermogen voor de nevenverbruikerstoont de bestuurder, hoeveel vermogen wordtgebruikt om nevenverbruikers, bijvoorbeeldde airconditioning of de radio, te gebruiken.Er wordt een grotere actieradius bereikt alsdeze waarde zo laag mogelijk wordt gehou-den.
114 Weergaven oproepen>>
Boo
rdco
mp
ute
r b
edie
nen
.
Weergave opladen en klimaatregelingvooraf
: Tijdstip waarop de accu volledig is opge-laden
; Oplaadtoestand van de accu= Vertrektijd? Smart-ChargingA Laadstroomsterkte en laadvermogen
Onder de accu geeft een pijl de verwachteoplaadtoestand van de accu ten tijde van devertrektijd aan. De oplaadtoestand en hettijdstip waarop de accu volledig is opgeladenworden slechts globaal voorspeld. Als Smart-Charging is geactiveerd, kan het tijdstipwaarop de accu volledig is opgeladen nietworden getoond.Informatie over de functie "Klimaatregelingvooraf op de vertrektijd" (Y pagina 101).
Weergave meldingen en service
: Meldingengeheugen; Volgende onderhoudstermijn
Het display toont het aantal displaymeldin-gen in het meldingengeheugen en de vol-gende onderhoudstermijn.¯ geeft een kleine onderhoudsbeurt aan.° geeft een grote onderhoudsbeurt aan.Om de displaymeldingen te kunnen aange-ven, moet het contact ingeschakeld zijn.
X a indrukken, om door de displaymel-dingen te bladeren.
Meer informatie over de onderhoudsbeurt isverkrijgbaar bij een smart center of eengekwalificeerde werkplaats.
Weergave digitale snelheidsmeter
Het display toont de digitale snelheidsmeter.Daarbij wordt de digitale snelheidsmeter inde kopregel uitgeschakeld.Alleen voor Engeland: De digitale snelheids-meter in de kopregel wordt nog steeds weer-gegeven.
Waarden instellen
Waarden instellen (monochroom dis-play)
Klok instellen
X´ meerdere malen indrukken, tot naastde tijd ° wordt weergegeven.
X a indrukken, tot de urenweergaveknippert.
X De waarden instellen.
Active Brake Assist System uit- eninschakelen
X´ meerdere malen indrukken, tot Äen ° wordt weergegeven.
X a indrukken, tot onder Ä ON of OFFverschijnt.Wanneer het Active Brake Assist Systemgedeactiveerd is, brandt het controle-lampje ^.
Waarden terugzetten
De weergaven dagteller en eco score kunnenworden teruggezet.
X Naar de gewenste weergave bladeren.X a drie seconden lang indrukken.
Waarden instellen 115
>> B
oord
com
pu
ter
bed
ien
en.
Z
Waarden instellen (kleurendisplay)
Waarden instellen
X Met 9 of : naar Instellingen bla-deren.
X Met 9 of : naar het gewenste menubladeren.
X Met 9 of : de gewenste waardeinstellen.
X Met a bevestigen.
Waarden terugzetten
Om de waarden in de betreffende weergaventerug te zetten het volgende selecteren:
X a indrukken.X Ja selecteren en met a bevestigen.
Klok instellen
X Instellingen > Tijd > Tijd instellenselecteren.
X De waarden instellen.Auto's met smart Media-System: Indienbeschikbaar, worden tijd en tijdformaat inhet smart Media-System ingesteld.
Tijdformaat instellen
X Instellingen > Tijd > Tijdnotatie (12/24 h) selecteren.
X Een waarde instellen.
Dashboardverlichting instellen
X Instellingen > Display > Helderh. dis‐play/schakelaars selecteren.
X Een waarde instellen.
Digitale snelheidsmeter in de hoofdregelweergeven
X Instellingen > Display > Digitale snel‐heidsmeter selecteren.
X De functie Dig. snelh.meter weerg.selecteren.De digitale snelheidsmeter wordt in dehoofdregel weergegeven.
Alleen voor Engeland: De digitale snelheids-meter in de hoofdregel kan niet worden uit-geschakeld.
Snelheidseenheid van de digitale snel-heidsmeter instellen
X Instellingen > Display> Digitale snel‐heidsmeter > Eenheid selecteren.
X Een waarde instellen.De volgende waarden worden ingesteld:RWeergave digitale snelheidsmeterRDigitale snelheidsmeter in de hoofdregelAlleen voor Engeland: Alleen de weergavevan de digitale snelheidsmeter wordtingesteld.
Instellen van de afstandseenheid
X Instellingen > Display > Eenheden afstand selecteren.
X Een waarde instellen.
Instellen van de temperatuureenheid
X Instellingen > Display > Eenheden afstand selecteren.
X Een waarde instellen.
Radarondersteunde recuperatie uit- eninschakelen
Om de radarondersteunde recuperatie in teschakelen, moet aan de voorwaarden voor deactivering hiervan zijn voldaan en het con-tact ingeschakeld zijn.
X Instellingen>Radaronderst. recupera‐tie>aan of uit selecteren.
Informatie over radarondersteunde recupe-ratie (Y pagina 76).
116 Waarden instellen>>
Boo
rdco
mp
ute
r b
edie
nen
.
Active Brake Assist System uit- eninschakelen
Om het Active Brake Assist System in te stel-len, moet het contact ingeschakeld zijn.
X Instellingen>Actieve remassis‐tent>aan of uit selecteren.
Informatie over de Active Brake Assist Sys-tem (Y pagina 62).
Bandenspanningscontrole starten
X Instellingen > Bandenspanningscon‐trole selecteren.
Informatie over de bandenspanningscon-trole (Y pagina 171).
Sfeerverlichting in- en uitschakelen
X Instellingen > Sfeerverlichting > aanselecteren.
Helderheid sfeerverlichting instellen
X Instellingen > Sfeerverlichting > Hel‐derheid selecteren.
X Een waarde instellen.
Taal instellen
X Instellingen Taal (Language) selecte-ren.
X Een waarde instellen.
Waarden instellen 117
>> B
oord
com
pu
ter
bed
ien
en.
Z
smart Audio-System bedienen eninstellen
Overzicht smart Audio-System
G WAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte-greerde informatiesystemen en communi-catieapparatuur bedient, kunt u van deverkeerssituatie worden afgeleid. Boven-dien kunt u de controle over de auto ver-liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparatuur alleen bedienen als deverkeerssituatie dit toelaat. Als u een vei-lig gebruik niet kunt garanderen, de autoop een veilige plaats tot stilstand brengenen de bediening bij stilstaande auto uit-voeren.
Bij het gebruik van het smart Audio-Systemde wettelijke bepalingen in acht nemen vanhet land waar u zich op dat moment bevindt.
: Nummertoetsen 1 - 6; C Vorige zender of titel= USB1-aansluiting en houderbevestiging
voor mobiele telefoon met smart crossconnect app
? D Volgende zender of titelA % Terug naar hoger menuniveau wis-
selenB Draaiknop menukeuze en zenderlijst,
toets 9C USB2-aansluitingDÃ Telefoonmenu gesprek aannemen
en weigerenEª SysteeminstellingenF 8 Stomschakelen
G Õ Media van externe gegevensdragerdoorgeven
H $ Radio inschakelen en frequentie-band selecteren
I Externe audioapparatuur (aux-aanslui-ting)
J Volumeknop, toets ÜK F Radiotekst instellen
smart Audio-System bedienen eninstellen
X In- en uitschakelen: Ü indrukken.X In menu's bladeren: De draaiknop B
draaien.X Menu-opties selecteren: De draaiknop B
draaien en de toets 9 indrukken.X Naar een hoger gelegen map navigeren: De
toets % indrukken.X Waardes selecteren: De draaiknop B
draaien en de toets 9 indrukken.X Harder en zachter zetten: De draaiknop J
draaien.
Externe apparaten gebruiken
Wetenswaardigheden
De volgende externe apparaten kunnen aan-gesloten worden:
RUsb-apparaten, iPods® en mp3-spelers(usb-aansluiting)RExterne audioapparatuur (aux-aanslui-
ting)RBluetooth®-apparaten, bijvoorbeeld
mobiele telefoonsOp de USB-aansluitingen = en C kunnenexterne apparaten opgeladen worden, wan-neer het contact is ingeschakeld. Voor hetopladen bij voorkeur de USB-aansluiting =gebruiken, omdat deze aansluiting eenhogere laadstroom levert. Om een externapparaat te laden, de afdekking van de USB-aansluiting = nemen.
118 smart Audio-System bedienen en instellen>>
sm
art
Au
dio
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Smartphone-houder gebruiken
Wetenswaardigheden
i Het bedienen van de smartphone in desmartphone-houder is uitsluitend toege-staan in combinatie met de smart crossconnect app.
De smartphone-houder houdt de mobieletelefoon veilig in de auto vast. De mobieletelefoon draaien om de smart cross connectapp te gebruiken.Op de usb-aansluiting links achter op desmartphone-houder kan de mobiele telefoontijdens het rijden met een passende laadka-bel worden opgeladen. Mobiele telefoons enandere usb-apparaten kunnen opgeladenworden, wanneer het contact is ingescha-keld.De smartphone-houder is geschikt voormobiele telefoons met de volgende afmetin-gen:
RDikte: 6 – 10 mmRBreedte: 55 – 82 mmRLengte: 120 – 162 mmMeer informatie daarover is verkrijgbaar bijelk smart center.
Deksel van USB1-aansluiting verwijde-ren en bevestigen
X Verwijderen: Het deksel aan de hand-greep : naar links draaien.
X Het deksel in de positie ; brengen.X Het deksel verwijderen.X Bevestigen: Het deksel in de positie ;
aanbrengen.X Het deksel aan de handgreep : rechtsom
draaien.
Smartphone-houder monteren
X Het deksel van de USB1-aansluiting ver-wijderen.
X De smartphone-houder verbinden met deUSB1-aansluiting en de sluiting rechtsomdraaien.
Mobiele telefoon aanbrengen en verwij-deren
X Aanbrengen: De rechter, verheven toets opde onderste rand van de smartphone-hou-der indrukken.De bovenste spanarm wordt geopend.
X Indien nodig, de linker toets op de ondersterand van de smartphone-houder indruk-ken.De spanarmen aan de zijkant wordengeopend.
X De mobiele telefoon in de smartphone-houder leggen.
X Indien nodig de spanarmen aan de zijkantafstellen op de afmetingen van de mobieletelefoon door ze samen te drukken.
X De bovenste spanarm voor de bevestigingvan de mobiele telefoon omlaagdrukken.
X Verwijderen: De rechter, verheven toets opde onderste rand van de smartphone-hou-der indrukken.De bovenste spanarm wordt geopend.
X De mobiele telefoon uit de smartphone-houder verwijderen.
smart Audio-System via mobiele tele-foon bedienen
Met de smart cross connect app voor iOS enAndroid™ kan het smart Audio-System viaeen mobiele telefoon worden bediend.
X De smart cross connect app in de AppStore® (iOS) of bij Google Play™ (Android™)downloaden en op de mobiele telefooninstalleren.
X De mobiele telefoon via Bluetooth® met hetsmart Audio-System verbinden.
X De mobiele telefoon in de houder plaatsen.
Meer informatie over de bediening van hetsmart Audio-System via de mobiele telefoonis te vinden in de gebruiksaanwijzing van desmart cross connect app.
smart Audio-System bedienen en instellen 119
>> s
mar
t A
ud
io-S
yst
em g
ebru
iken
.
Z
Systeeminstellingen aanpassen
Systeemtaal instellen
X De toets ª indrukken.X Taal selecteren.
De taallijst verschijnt.X Taal selecteren.
Klok in- en uitschakelen
X De toets ª indrukken.X Klok selecteren.X AAN of UIT selecteren.
Klok instellen
X De toets ª indrukken.X Klok selecteren.X Tijd inst. selecteren.X De klok instellen.
Tijdformaat instellen
X De toets ª indrukken.X Klok selecteren.X Formaat selecteren.X Een van de volgende tijdformaten selecte-
ren:R12uR24u
Audio-instellingen aanpassen
Geluid instellen
X De toets ª indrukken.X Audio selecteren.X Geluid selecteren.X De gewenste klankinstelling selecteren:RBas: Lage tonen instellen.RHoog: Hoge tonen instellen.RBalans: Surround sound (balans) naar
links of naar rechts verplaatsen.RFader: Surround sound naar voren of
achteren verplaatsen.
Basversterker in- en uitschakelen(auto's zonder JBL sound system)
X De toets ª indrukken.X Audio selecteren.X Bas verst. selecteren.X AAN of UIT selecteren.
Audio-instellingen terugzetten
X De toets ª indrukken.X Audio selecteren.X Audio std selecteren.X Ja selecteren.
Volume aan rijsnelheid aanpassen(auto's zonder JBL sound system)
X De toets ª indrukken.X Audio selecteren.X Snelheid vol. selecteren.X De gewenste stand selecteren.
Hoe hoger het niveau, hoe sterker hetvolume met toenemende snelheid wordtverhoogd.
Radio luisteren
Radio inschakelen
X De toets Ü indrukken.X De toets $ indrukken.
Het smart Audio-System ontvangt gegevens,die via het radiodatasysteem (RDS) wordenverzonden.
Frequentieband selecteren
X De toets $ zo vaak indrukken, tot degewenste frequentieband verschijnt.
Indien beschikbaar kan tussen de volgendefrequentiebanden worden omgeschakeld:
RFM1RFM2RDR1 (digitale radio)RDR2 (digitale radio)RAM
120 Radio luisteren>>
sm
art
Au
dio
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Zender handmatig instellen
FM- en AM-frequentiebereik
X De toets D of C indrukken, om degewenste frequentie in te stellen.
Frequentiebereik digitale radio
X De toets D of C indrukken, om degewenste zender in te stellen.
Zender instellen via zenderlijst
X In de radiofunctie a indrukken.De zenderlijst verschijnt.
X Een zender selecteren.X Met a bevestigen.
Zenderlijst actualiseren
X De toets $ indrukken, tot een signaalklinkt.
Zender opslaan
X Frequentieband selecteren.X Een zender instellen.X Een van de nummertoetsen 1 tot 6
indrukken, tot een signaal klinkt.Voor deze frequentieband wordt de inge-stelde zender onder de ingedrukte toetsopgeslagen.
Opgeslagen zender instellen
X Een frequentieband selecteren.X De nummertoets van de opgeslagen zender
indrukken.
Verkeersinformatie in- en uitschake-len
X De toets ª indrukken.X Radio selecteren.X TA selecteren.X AAN of UIT selecteren.
Verkeersinformatie onderbreken
X Tijdens de verkeersinformatie kort %indrukken.
Radiotekst in FM-radio weergeven
X De toets F indrukken.Als radiotekst beschikbaar is, wordt dezeweergegeven.
Digitale radio (indien beschikbaar)
Informatie over DAB
i Elektronische apparatuur die zelf in deauto wordt meegenomen, kan de radio- enDAB-radio-ontvangst sterk storen.
Digitale radio of DAB (Digital Audio Broad-casting) is een voor de mobiele ontvangstvan radioprogramma's geoptimaliseerdedigitale uitzendstandaard. Daarbij wordenmeerdere programma's van zogenaamdeensembles gebundeld en gezamenlijk via eenfrequentie uitgezonden. Bij enkele zendersworden programma's alleen tijdelijk uitge-zonden. Als een programma is ingesteld, datuit het ensemble wordt verwijderd, is er geenontvangst meer mogelijk. De andere pro-gramma's van het ensemble kunnen dan nogsteeds worden ontvangen. Er moet een anderprogramma of een ander ensemble wordengeselecteerd.
i DAB is in Europa niet overal te ontvan-gen.
Radiotekst weergeven
Deze functie biedt in de DAB-frequentiebe-reik (DR1 en DR2) extra gegevens. Naast deweergave van artiest en titel, kan ook infor-matie over het actuele programma opgeno-men zijn.
X De toets F indrukken.X Radiotekst selecteren.
De punt î geeft aan dat de radiotekst isingeschakeld.
Radio luisteren 121
>> s
mar
t A
ud
io-S
yst
em g
ebru
iken
.
Z
Alerts instellen
Als deze functie is ingeschakeld, onder-breekt de zender de actuele audioweergavebij bepaalde programmacategorieën. Er zijnmeerdere categorieën beschikbaar, zoalsnieuws, wetenschap, sport, enzovoorts.Voorwaarde voor de ontvangst is de voorbe-reiding van overeenkomstige informatiedoor de zendmaatschappij. Deze functie isalleen in bepaalde landen beschikbaar.
X Het setupmenu oproepen (Y pagina 120).X Radio > Dig.onderbr. > De gewenste cate-
gorie selecteren.De punt î geeft de actieve instellingenweer.
i Er kunnen meerdere categorieën wordengeselecteerd. Zo nodig de procedure her-halen.
EPG weergeven
EPG (Electronic Program Guide) is beschik-baar in het DAB-frequentiebereik (DR1 enDR2).Als de betreffende zender EPG ondersteunt,kunnen het momenteel afgespeelde radio-programma, en de twee volgende radiopro-gramma's worden weergegeven. Het pro-gramma-overzicht omvat ten minste de titel,de tijd en de duur van iedere uitzending.
X De toets F indrukken.X EPG selecteren.X De gewenste zender selecteren.
Intellitext™ inschakelen
Als de betreffende zender Intellitext™ondersteund, kan aanvullende informatiezoals nieuws, economie, sport, enzovoortsworden weergegeven. Voorwaarde voor deontvangst is de voorbereiding van overeen-komstige informatie door de zendmaat-schappij. Intellitext™ is alleen in bepaaldelanden beschikbaar.
X De toets F indrukken.X Intellitext selecteren.
Mobiele telefoon gebruiken
Mobiele telefoon aanmelden
Wetenswaardigheden
De voor Bluetooth® geschikte mobiele tele-foon moet compatibel zijn met het smartAudio-System. Overzicht van geschiktemobiele telefoons: http://www.smart.com/connect.
Om te telefoneren moeten Bluetooth® op demobiele telefoon en op het smart Audio-Sys-tem geactiveerd zijn.
Bij het verlaten van het Bluetooth® ont-vangstgebied wordt de verbinding automa-tisch verbroken.Om een mobiele telefoon ondubbelzinnig tekunnen herkennen, moet de apparaatnaamworden gewijzigd (zie de handleiding van defabrikant).
Bluetooth® op de mobiele telefoon acti-veren
X Bluetooth® op de mobiele telefoon active-ren (zie de handleiding van de fabrikant).
X Naar apparaten zoeken.
De Bluetooth®-functie op het smartAudio-System inschakelen
X De toets à indrukken.X De draaiknop B op Bluetooth draaien en
met 9 bevestigen.X De draaiknop B op AAN draaien en met 9
bevestigen.De punt î geeft de actieve instelling aan.
Mobiele telefoon bij het smart Audio-System autoriseren
X De toets à indrukken.X Scan app. selecteren.
Beschikbare mobiele telefoons wordengezocht en in een lijst weergegeven.
X Mobiele telefoon selecteren en met 9bevestigen.
X Een van de volgende acties uitvoeren:RWanneer op het display van het smart
Audio-System en op de mobiele telefoon
122 Mobiele telefoon gebruiken>>
sm
art
Au
dio
-Sy
stem
geb
ruik
en.
een code wordt weergegeven, deze op demobiele telefoon bevestigen.RWanneer op het display van het smart
Audio-System de code 0000 wordt weer-gegeven, deze op de mobiele telefooninvoeren en bevestigen.
Er kunnen maximaal vijf mobiele telefoonsworden geautoriseerd. Een Bluetooth®-ver-binding is echter alleen met een van de geau-toriseerde mobiele telefoons mogelijk.
Telefoonboek laden en actualiseren
X De toets à indrukken.X Tel.inst. > PB downl. selecteren.X Indien nodig, bij de mobiele telefoon de
toegangsbevestiging accepteren.
Wanneer de mobiele telefoon het Bluetooth®-profiel PBAP (Phone Book Access Profile)ondersteunt, worden na de verbinding hettelefoonboek en de oproeplijsten overge-bracht.
Mobiele telefoon uit lijst verwijderen(deautoriseren)
X De toets à indrukken.X App. verwijd. selecteren.
De geautoriseerde mobiele telefoons wor-den weergegeven.
X De te wissen mobiele telefoon selecteren.X JA selecteren.
Na het deautoriseren wordt de Bluetooth®-verbinding met de mobiele telefoon niet meerautomatisch opgebouwd.
Andere geautoriseerde mobiele telefoonverbinden
X Bluetooth® op de mobiele telefoon active-ren.
X De toets à indrukken.X App. select. selecteren.
Alle geautoriseerde mobiele telefoonsworden weergegeven. De momenteel ver-bonden mobiele telefoon is met een puntgekenmerkt.
X De gewenste mobiele telefoon uit de lijstselecteren.
Geluid instellen
Gespreksvolume instellen
X De toets à indrukken.X Tel.inst. > Volume > Oproep selecteren.X Waarde selecteren.
Beltoon op smart Audio-System in- enuitschakelen
X De toets à indrukken.X Tel.inst. > Beltoon selecteren.X Inschakelen: Auto selecteren.X Uitschakelen: Telefoon selecteren.
Beltoonvolume instellen
X De toets à indrukken.X Tel.inst. > Volume > Beltoon selecteren.X Waarde selecteren.
Telefoneren
Contact uit het telefoonboek bellen
Om een contact uit het telefoonboek te bellenmoet het telefoonboek van de mobiele tele-foon eerst in het smart Audio-System gela-den zijn.
X De toets à indrukken.X Telefoonboek selecteren.X Een contact selecteren.
De details van het contact worden weer-gegeven.
X Het gewenste telefoonnummer selecteren.X De toets 9 indrukken.
Telefoonnummer kiezen
X De toets à indrukken.X Kies nummer selecteren.
Het invoerscherm verschijnt.X Het nummer invoeren.X De toets 9 indrukken.X ; selecteren.
Mobiele telefoon gebruiken 123
>> s
mar
t A
ud
io-S
yst
em g
ebru
iken
.
Z
Contact via nummerlijst bellen
Om een contact uit de nummerlijst te bellenmoet het telefoonboek van de mobiele tele-foon eerst in het smart Audio-System gela-den zijn.
X De toets à indrukken.X Oproeplijsten selecteren.X Gekozen, Ontv. of Gemist selecteren.X Een record uit de lijst selecteren.
Laatst gekozen nummer bellen
X De toets à ingedrukt houden, tot hetgesprek wordt opgebouwd.
Gesprek aannemen
X De toets à indrukken.
Oproep weigeren
X De toets à ingedrukt houden, tot hetgesprek wordt geweigerd.
Gesprek onderbreken en voortzetten
X Vasthouden: Â selecteren.X Voortzetten: De toets 9 indrukken.
Gesprek naar mobiele telefoon omleiden
X z selecteren.X Het gesprek weer naar het smart Audio-
System omleiden: De toets 9 indrukken.
Cijfers of tekens tijdens gesprek invoeren
X #123 selecteren.X Cijfers of tekens invoeren.
Gesprek beëindigen
X De toets 9 indrukken.
Spraakbediening van de mobiele tele-foon gebruiken
Wetenswaardigheden
De spraakbediening van de verbondenmobiele telefoon kan worden gebruikt (zie dehandleiding van de fabrikant). Niet allespraakbedieningsdiensten worden onder-steund door het smart Audio-System.De spraakbediening moet in het instellin-genmenu van de mobiele telefoon geacti-veerd zijn.
Spraakbediening van de mobiele telefoonstarten
X De mobiele telefoon via Bluetooth® met hetsmart Audio-System verbinden.
X De toets in het stuurwiel indrukken.Er verschijnt een weergave in het displayvan het smart Audio-System en er klinkteen geluidssignaal. De spraakbedieningvan de mobiele telefoon is actief.
X Gesproken opdracht geven.
Spraakbediening van de mobiele telefoonbeëindigen
X De toets in het stuurwiel indrukken.of
X De toets 9 indrukken.De spraakbediening van de mobiele tele-foon is beëindigd.
Externe gegevensdrager bedienen
Wetenswaardigheden
Afhankelijk van welke externe gegevensdra-gers verbonden zijn, kan tussen de volgendemediabronnen worden omgeschakeld:
RUSB 1 of iPod 1RUSB 2 of iPod 2RAUX (externe audioapparatuur)RBT audio (met Bluetooth® verbonden appa-
raat, bijvoorbeeld mobiele telefoon)
124 Externe gegevensdrager bedienen>>
sm
art
Au
dio
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Externe gegevensdrager selecteren
X De toets Õ meerdere malen indrukken,tot de gewenste mediabron in de weergaveverschijnt.
Usb-apparaat of iPod® bedienen
Apparaat aansluiten
X Een apparaat op de usb-aansluiting aan-sluiten.Het apparaat wordt automatisch geacti-veerd en de eerste titel wordt afgespeeld.
Titel selecteren
X In de usb-functie de toets 9 indrukken.De beschikbare mappen of titels wordenweergegeven.
X De draaiknop B draaien.X Met 9 bevestigen.
Snelzoeken uitvoeren
X De toets 9 indrukken.Er verschijnt een invoerveld.
X Om tekens in te voeren, de draaiknop Bdraaien en de toets 9 indrukken.
Vooruit of achteruit naar een titel sprin-gen
X De toets D of C kort indrukken, omnaar de volgende titel te springen of sprin-gen voor snel bladeren.
Toevallige titelvolgorde in- en uitscha-kelen
X De toets C indrukken.
Herhalingsfunctie in- en uitschakelen
X De nummertoets indrukken.
Bij aangesloten iPod® een titel uit decategorie selecteren
X De toets 9 indrukken.X Een categorie uit de lijst selecteren.
Afhankelijk van het aangesloten apparaatkunnen verschillende categorieën wordengeselecteerd, bijvoorbeeld weergavelijs-ten, artiesten of albums.
Metagegevens weergeven
X De toets F meerdere malen indrukken,tot de gewenste metagegevens verschij-nen.
Externe audioapparatuur (AUX) bedie-nen
Apparaat aansluiten
X Een apparaat op de aux-aansluiting aan-sluiten.De media op een aangesloten AUX-appa-raat worden via de toets Õ bereikt.
Volumeniveau van externe audioappara-tuur instellen
X De toets ª indrukken.X Audio selecteren.X Aux-In selecteren.X Een van de volgende opties voor het
volume selecteren:RLaagRMediumRHoog
Bluetooth®-apparaat bedienen
Apparaat aansluiten
X Bluetooth®-audioapparatuur op dezelfdewijze als een mobiele telefoon met Blue-tooth® aansluiten.
Externe gegevensdrager bedienen 125
>> s
mar
t A
ud
io-S
yst
em g
ebru
iken
.
Z
Vooruit of achteruit naar een titel sprin-gen
X De toets D of C kort indrukken, omnaar de volgende titel te springen of sprin-gen voor snel bladeren.
Metagegevens weergeven
X De toets F meerdere malen indrukken,tot de gewenste metagegevens verschij-nen.
126 Externe gegevensdrager bedienen>>
sm
art
Au
dio
-Sy
stem
geb
ruik
en.
smart Media-System bedienen eninstellen
smart Media-System bedienen
Het volgende in acht nemen
Tijdens het rijden zijn sommige functiesslechts beperkt beschikbaar.
Bedieningselementen
: Spraakgestuurd bedieningssys-teem in- en uitschakelen, telefoonge-sprek aannemen en beëindigen
; W Harder instellen= X Zachter instellen? Display van het smart Media-System
Spraakgestuurd bedieningssysteem
De volgende functies kunnen met het spraak-gestuurd bedieningssysteem van het smartMedia-System worden uitgevoerd:
RBestemming voor navigatie invoeren.RBellen.RToepassing starten.
Bedieningselement op het smart Media-System
: Vorige zender of titel en snel terugspoe-len
; Geluid uit= Volgende zender of titel en snel vooruit
spoelen? Terug naar startpaginaA Aan- en uit-toets Ü en volumeknopB Touchscreen
Aansluitingen in de middenconsole
: Aansluiting voor externe audioappara-tuur (AUX)
; Usb-aansluiting= Sd-kaartsleuf
Enkele apparaten worden aangesloten via deUSB-aansluiting ; met het smart Media-System, zoals bijvoorbeeld mobiele telefoonsof USB-sticks. Op de usb-aansluiting ;kunnen externe apparaten met 5 V (1 A) wor-den opgeladen als het contact is ingescha-keld.
smart Media-System bedienen en instellen 127
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Overzicht startpagina
X Om een functie op de startpagina op teroepen in een gebied of op een symbooltikken.
De volgende functies kunnen worden gese-lecteerd:
R:: Veranderen naar radio- of mediatoe-passing.R;: Meldingengeheugen oproepen.R=: Naar de telefoontoepassing wisselen.R?: Weersvoorspelling voor de actuele
plaats oproepen.RA: Tijd en temperatuur op het volledige
scherm weergeven of de tijdsinstellingenoproepen.RB: Naar de navigatieweergave op volledig
scherm wisselen.RC: De volgende navigatiemanoeuvre
weergeven.RD: Taal wijzigen, startpagina wijzigen,
sd-kaart verwijderen of display uitscha-kelen.RE: De afstand tot de bestemming en de
geschatte aankomsttijd weergeven.RF: Favorieten bekijken, oproepen of wij-
zigen.RG: Hoofdmenu oproepen.RH: Naar de telefoontoepassing wisselen.
i De startpagina kan zo worden ingesteld,dat de energiestroom wordt weergegeven.
Indien de startpagina zo is ingesteld dat deeco score wordt weergegeven, kan door hetaantippen van het gebied naar de eco scoretoepassing gewisseld worden.
Indien Android Auto™ of MirrorLink® actiefis, wordt een bijkomend symbool op de start-pagina weergegeven. Door het symbool aan
te tippen, kan naar de betreffende Smart-phone Screen-applicatie gewisseld worden.
smart Media-System in- en uitschakelen
Automatisch inschakelenX De motor starten.
Automatisch uitschakelenX Het contact uitschakelen en een portier
openen.
Handmatig in- en uitschakelenX De toets Ü indrukken.
Opnieuw startenX De toets Ü vijfmaal indrukken.
Het smart Media-System schakelt uit enstart opnieuw op.
i Het opnieuw opstarten kan enkele minu-ten duren. Tijdens het opnieuw opstartenkan het audiovolume niet worden gewij-zigd.
In de menu's of lijsten via het touch-screen bladeren
X Het touchscreen met één vinger aanraken.X Omhoog, omlaag, naar links of naar rechts
vegen.De selectie op het display volgt daarbij debewegingsrichting.
Op het touchscreen selecteren
X Met een vinger een menu, een optie of eenapplicatie aantippen.Het menu, de optie of de applicatie wordtgestart.
Mediaweergave op het touchscreen aan-sturen
X Naar links vegen.Het volgende mediaobject wordt weerge-geven of getoond, bijvoorbeeld de vol-gende titel of zender.
X Naar rechts vegen.De weergave start opnieuw of het vorigemediaobject wordt weergegeven ofgetoond, bijvoorbeeld de vorige titel.
128 smart Media-System bedienen en instellen>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
De mediaweergave kan in de volgende weer-gavemodi worden geregeld:
RRadiofunctieRMuziek- en audioweergaveRAfbeeldingenweergaveRVideoweergave
Menu's oproepen
X Op de startpagina Menu selecteren.X Een van de volgende submenu's selecte-
ren.Submenu's:
RMultimediaRadio- en mediaweergaveRNavigatie
NavigatiesysteemRTelefoon
Mobiele-telefoonfunctiesRVoertuig
Achteruitrijcamera, eco score, energie-stroom en verbruiksgegevensRServices
TomTom-servicesRSysteem
Algemene systeeminstellingen
Instellingen bevestigen
X OK selecteren.De instellingen worden overgenomen.
Display uitschakelen
X Startpagina > W > Zet scherm uitselecteren.
Systeeminstellingen aanpassen
Display instellen
Helderheid overdag instellenX Systeem > Scherm selecteren.X De draaiknop Helderheid overdag links-
of rechtsom draaien.
Helderheid 's nachts instellenX Systeem > Scherm selecteren.X De draaiknop Helderheid 's nachts
links- of rechtsom draaien.
Automatisch omschakelen tussen dag- ennachtweergave inschakelenX Systeem > Scherm > Automatische dag-/nachtweergave selecteren.
Dagweergave permanent aangevenX Systeem > Scherm selecteren.X De haken verwijderen bij Automatische dag-/nachtweergave en Forceer nacht‐weergave.
Nachtweergave permanent aangevenX Systeem > Scherm > Forceer nachtweer‐gave selecteren.
Systeemtaal instellen
X Systeem > Taal selecteren.Er verschijnt een lijst met de beschikbaretalen.
X De gewenste taal selecteren.
i De taal van de gesproken rij-aanwijzin-gen kan onafhankelijk van de systeemtaalworden ingesteld.
Beeldschermtoetsenbord aanpassen
X Systeem > Toetsenborden selecteren.X Toetsenbordindeling selecteren.
De volgende toetsenbordindelingen kun-nen worden geselecteerd:
RLatijnsRGrieksRCyrillisch
Voor de toetsenbordindeling Latijns kan uitde toetsenbordindelingen ABCD, QWERTY,AZERTY en QWERTZ worden gekozen.
Weergave van de startpagina selecteren
Voor de startpagina zijn verschillende weer-gaven beschikbaar die actuele informatieover applicaties van het smart Media-Sys-tem tonen.
smart Media-System bedienen en instellen 129
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
X Systeem > Startpagina selecteren.Er verschijnt een selectie van de weerga-ven van de startpagina.
X De gewenste weergave selecteren.
Op fabrieksinstellingen terugzetten
X Systeem > Fabrieksinstellingen selecte-ren.
X Met Ja bevestigen.Alle in het systeem uitgevoerde instellin-gen worden teruggezet op de standaard-waarden. Alle plaatsen, reisroutes enfavorieten worden gewist.
Klok handmatig instellen
X Systeem > Klok > Stel tijd in selecteren.X De uren en minuten van de weergegeven
tijd aanpassen.
Automatische tijdaanpassing inschake-len
X Systeem > Klok > Stel tijd in > Pas tijd automatisch aan selecteren.
Tijdformaat instellen
X Systeem > Klok > Tijdnotatie selecteren.X Tijdnotatie selecteren.
De volgende tijdformaten kunnen wordengeselecteerd:
R18:00R6:00 PMR6:00
Status en informatie weergeven
X Systeem > Status en informatie selecte-ren.
X Informatie selecteren.De volgende informatie kan worden gese-lecteerd:
RVersie-informatieSoft- en hardware van het mediasys-teemRGPS-status
Sterkte van het actuele gps-signaalRNetwerkstatus
Ontvangststerkte van de dataverbin-dingRLicenties
Voor de gebruikte Free- en OpenSource-softwareRCopyright
Voor teksten van de gebruikte TomTom-software
Audio-instellingen aanpassen
Volumes instellen
X Systeem > Geluid > Geluidsniveaus selec-teren.
X Volume-instelling selecteren.De volgende volume-instellingen kunnenworden geselecteerd:
RHoofdvolumeVoor gehele systeemRHandsfree
Voor handsfree-installatieRRingtone telefoon
Volume van de beltoonRNavigatie
Volume van de gehele navigatieRComputerstem
Volume van de door de computer gege-nereerde stemRApp-gebeurtenissen
Volume van gebeurtenissen die doorapps worden geactiveerd
X Het gewenste volume instellen.
Volume aan rijsnelheid aanpassen(auto's zonder JBL sound system)
De functie snelheidsafhankelijke volumere-geling past het volume aan de actuele rij-snelheid aan.
X Systeem > Geluid > Snelheidsgevoelig volume selecteren.
X De draaiknop Snelheidsgevoelig volumelinks- of rechtsom draaien.Hoe hoger de waarde, hoe sterker hetvolume met toenemende snelheid wordtverhoogd.
130 smart Media-System bedienen en instellen>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
De instelling van de volumeregeling gebeurtniet met behulp van de draaiknop, maarautomatisch.
Surround sound (balans) verplaatsen
X Multimedia > Instellingen > Geluid >Balans > Handmatig selecteren.
X De draaiknop naar de gewenste positiebewegen.
X Fader: Surround sound (balans) naar vorenof achteren verplaatsen.
X De selectie met OK bevestigen.
Hoge en lage tonen instellen
X Multimedia > Instellingen > Geluid >Bas/treble > Handmatig selecteren.
X De lage en de hoge tonen afzonderlijk metde draaiknop instellen.
Neutraal geluid van de lage en hogetonen instellen
X Multimedia > Instellingen > Geluid >Bas/treble > Neutraal selecteren.De weergave vindt plaats zonder extra ver-sterking van lage of hoge tonen.
Bass boost arkamys® in- en uitschakelen(auto's zonder JBL Soundsystem)
Met de instelling bass boost arkamys® wor-den de lage tonen bij de weergave versterkt.
X Multimedia > Instellingen > bass boost arkamys selecteren.
De handmatige activering van bass boostarkamys® is bij modellen met JBL Soundsy-stem niet mogelijk, maar werkt automatisch.
Volume instellen voor waarschuwings-signalen
X Systeem > Geluid > Waarschuwingen selec-teren.
X De draaiknop rechts- of linksom draaien.
Waarschuwingssignalen bij uitgescha-keld display inschakelen
X Systeem > Geluid > Waarschuwingen >Waarschuwing laten horen wanneer het scherm is uitgeschakeld selecte-ren.
Favorieten aanmaken en wissen
Favorieten aanmaken
: Geheugenpositie; Navigatie= Radio? TelefoonA ServicesB Contextmenu
Vaak gebruikte instellingen, bijvoorbeeldtelefooncontacten en radiozenders, kunnenals favorieten worden opgeslagen. Telkenszes favorieten kunnen in de volgende cate-gorieën worden aangemaakt:
RNavigatieRRadioRTelefoonRServicesX Op de startpagina Favorieten selecteren.X Een categorie selecteren.X Volgende lege geheugenpositie selecteren.
Er verschijnt een lijst met mogelijke favor-ieten.
X Favorieten selecteren.
smart Media-System bedienen en instellen 131
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Een favoriet wissen
X Op de startpagina Favorieten selecteren.X W > Verwijder een favoriet selecte-
ren.X Favorieten wissen.
De volgende opties kunnen worden gese-lecteerd:
RSelecteer de favoriet die moet wordenverwijderd en bevestig dit met Verwij‐der.ROm alle favorieten te wissen, Verwijder alle favorieten selecteren.
Radio luisteren
Radio inschakelen
X Multimedia > Radio selecteren.
Weergavemodi
Wetenswaardigheden
In de radiofunctie zijn er drie verschillendeweergavemodi, waarin verschillende instel-lingen kunnen worden uitgevoerd:
RWeergavemodus "Lijst" (FM en digitaleradio)RWeergavemodus "Frequentie" (AM- en FM-
radio)RWeergavemodus "Presets"
Weergavemodus "Lijst" (FM en digitaleradio)
: Frequentieband (AM-/FM-/DAB-radio)en geheugenniveau (FM/DAB) selecteren
; Vorige zender selecteren= Volgende zender selecteren? ContextmenuA Weergavemodus "Frequentie" selecterenB Weergavemodus "Lijst"C Weergavemodus "Presets" selecterenD Momenteel beluisterde zender
Weergavemodus "Frequentie" (AM- enFM-radio)
: Frequentieband (AM-/FM-radio) engeheugenniveau (FM) selecteren
; Frequentie in kleine stappen verhogen ofverlagen
= Zenderzoeken voor- of achteruit? ContextmenuA Frequentie handmatig instellenB Momenteel beluisterde zender
132 Radio luisteren>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
Weergavemodus "Presets"
: Frequentieband (AM-/FM-/DAB-radio)en geheugenniveau (FM/DAB) selecteren
; Opgeslagen zender= Contextmenu? Momenteel beluisterde zender
Een zender instellen,
Weergavemodus "Lijst"
X In de zenderlijst omhoog of omlaag vegen.X De gewenste zender aantippen.
Weergavemodus "Frequentie" (AM- enFM-radio)
X De regelaar op frequentieband naar linksof rechts vegen.
Zenderzoeken starten
X In de weergavemodus "Frequentie" C ofD selecteren.
Zender opslaan
X Een zender instellen.X W > Sla op als preset selecteren.
Voor elke frequentieband kunnen maximaalzes zenders worden opgeslagen.
Radiotekst weergeven
Radiotekst bevat informatie zoals actuelemuziektitels of actuele nieuwsberichten.
X W > Toon radiotekst selecteren.
Digitale radiodiensten weergeven
X W > DR-services selecteren.X Een van de volgende digitale radiodien-
sten selecteren:Digitale radiodiensten:
REPGProgrammaverloop van de momenteelbeluisterde zenderRIntellitext
Informatie over het programma en pro-grammaverloop van de momenteelbeluisterde zenderRDiashow
Weergave van beelden voor de actueleuitzending
Verdere radio-instellingen
Alternatieve frequenties met de optimaleontvangstkwaliteit zoeken
X Multimedia > Instellingen > Radio > AF (Alternatieve frequentie) selecteren.
Verkeersinformatie (i-Traffic) ontvan-gen
X Multimedia > Instellingen > Radio >i‑Traffic (verkeersprogramma) selec-teren.
Een programmatype, bijvoorbeeld klas-siek, aangeven
X Multimedia > Instellingen > Radio > PTY (Programmatype) selecteren.
Bij slechte digitale radio-ontvangst naarde overeenkomstige FM-zender wisselen
X Multimedia > Instellingen > Radio >Simulcastinformatie selecteren.
Radio luisteren 133
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Informatie over bepaalde categorieën (i-Announcement, alleen digitale radio)aangeven
X Multimedia > Instellingen > Radio > i- Announcements selecteren.
X Categorie van i-Announcements selecte-ren.
Zenderlijst actualiseren
X Multimedia > Instellingen > Radio > Ver‐nieuw radiolijst selecteren.
Energieverbruik weergeven
Weergave energiestroom oproepen
X Menu > Voertuig > Energieverbruik >Energiestroom selecteren.
De weergave Energiestroom toont de ener-giestroom in de auto.De kleur van de energiestroom heeft de vol-gende betekenis:
RGroene kleur: Energie wordt teruggewon-nenROranje kleur: Aandrijving verbruikt ener-
gieRGele kleur en voorbeeldweergave van ver-
bruikers: Nevenverbruikers verbruikenenergieRGrijze kleur: Geen energie wordt terugge-
wonnen of verbruikt
Weergave verbruiksgegevens oproe-pen
X Menu > Voertuig > Energieverbruik > Ver‐bruiksgegevens selecteren.
De weergave Verbruiksgegevens toont hetenergieverbruik voor aandrijving en neven-verbruikers evenals de teruggewonnenenergie van de laatste 15 minuten. De weer-gave toont tevens het totale verbruik vooraandrijving en nevenverbruikers evenals detotale teruggewonnen energie tijdens dehuidige rit.De weergave Verbruiksgegevens wordt bijiedere motorstart teruggezet.
Mobiele telefoon gebruiken
Mobiele telefoon aanmelden
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Wanneer de radiografische apparatuurwordt gemanipuleerd of niet vakkundigwordt ingebouwd, kan de elektromagneti-sche straling ervan de boordelektronicastoren. Daardoor kan de bedrijfsveiligheidvan de auto in gevaar komen. Er bestaatgevaar voor ongevallen!
Werkzaamheden aan elektrische en elek-tronische apparaten altijd laten uitvoerenbij een gekwalificeerde werkplaats.
G WAARSCHUWING
Als in de auto op ondeskundige wijzegebruik wordt gemaakt van radiografischeapparatuur, kan de elektromagnetischestraling daarvan de boordelektronica sto-ren, bijvoorbeeld wanneer:
Rde radiografische apparatuur niet opeen buitenantenne is aangesloten
Rde buitenantenne verkeerd gemonteerdof niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van deauto in gevaar komen. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
De reflectiearme buitenantenne lateninbouwen bij een gekwalificeerde werk-plaats. De radiografische apparatuur bijgebruik in de auto altijd aansluiten op dereflectiearme buitenantenne.
Bluetooth® moet op de mobiele telefoon en ophet smart Media-System geactiveerd zijn.
Bluetooth® in- en uitschakelen
De mobiele telefoon moet met het smartMedia-System compatibel zijn.Overzicht van geschikte mobiele telefoons:http://www.smart.com/connect.
134 Mobiele telefoon gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
X Instellingen > Bluetooth inschakelenselecteren.De instelling is gemarkeerd. Bluetooth® isop het smart Media-System geactiveerd ofgedeactiveerd.
Mobiele telefoon autoriseren
Mobiele telefoon de eerste keer autoriseren
Bluetooth® moet op het smart Media-Systemgeactiveerd zijn.
X Menu Telefoon selecteren.X De displaymelding met Ja bevestigen.X De beveiligingscode op de mobiele telefoon
invoeren of de toegangsbevestigingaccepteren (zie de handleiding van defabrikant).De melding Bluetooth inschakelen ver-schijnt.
Nog een mobiele telefoon autoriseren
Bluetooth® moet op het smart Media-Systemgeactiveerd zijn.
X Instellingen > Beheer apparaten selec-teren.De lijst met zichtbare mobiele telefoonsverschijnt.
X De mobiele telefoon uit de lijst selecteren.X De beveiligingscode op de mobiele telefoon
invoeren of de toegangsbevestigingaccepteren (zie de handleiding van defabrikant).De Bluetooth®-verbinding wordt inge-steld. De Bluetooth®-verbinding wordtvoortaan automatisch opgebouwd.
Telefoongegevens automatisch down-loaden
X Instellingen > Telefoongegevens auto‐matisch downloaden selecteren.
X Indien nodig, bij de mobiele telefoon detoegangsbevestiging accepteren.Bij het verbinden worden automatisch tot1000 contacten in het smart Media-Systemovergenomen.
Andere geautoriseerde mobiele telefoonverbinden
X Instellingen > Beheer apparaten selec-teren.
X Mobiele telefoon selecteren.De actuele Bluetooth®-verbinding wordtverbroken. In plaats daarvan wordt degewenste mobiele telefoon met het smartMedia-System verbonden.
Mobiele telefoon uit lijst verwijderen
X Instellingen > Beheer apparaten selec-teren.
X W > Verwijder appara(a)t(en) selec-teren.
X Mobiele telefoon selecteren.X Verwijder selecteren.
Bluetooth®-verbinding verbreken
X Instellingen > Beheer apparaten selec-teren.
X W > Alle apparaten ontkoppelenselecteren.
X Mobiele telefoon selecteren.
Wanneer de mobiele telefoon het Bluetooth®
ontvangstgebied verlaat, wordt de verbin-ding automatisch verbroken.
Telefoneren
Wetenswaardigheden
Om het alarmnummer 112 te kunnen bellen,moet aan de volgende voorwaarden zijn vol-daan:
REr is een geldige en gebruiksklare sim-kaart in de mobiele telefoon aangebracht.REen mobiele-telefoonnet is beschikbaar.
Contact uit het telefoonboek bellen
X Telefoonboek selecteren.X Een contact selecteren.X Telefoonnummer van het contact selecte-
ren.
Mobiele telefoon gebruiken 135
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Wanneer het telefoonboek meerdere contac-ten bevat, kunnen deze met Zoek wordenopgeroepen.
Telefoonnummer kiezen
X Een nummer bellen selecteren.X Telefoonnummer via het toetsenpaneel
invoeren.X Bel selecteren.
Contact uit belhistorie bellen
X Historie selecteren.X Een record uit de lijst selecteren.
De belhistorie kan via het overeenkomstigehoornsymbool op gevoerde, ontvangen ofgemiste gesprekken worden gesorteerd.
Binnenkomend gesprek aannemen enweigeren
Wanneer een gesprek wordt ontvangen, toonthet display de volgende informatie:
RNaam van de beller, als deze in het tele-foonboek staat.RTelefoonnummer van de beller, als de naam
van de beller niet in het telefoonboekstaat.RPrivénummer, als de nummerherkenning
van de beller uitgeschakeld is.X Om het gesprek aan te nemen, Neem op
selecteren.X Om het gesprek te weigeren, Weiger selec-
teren.Het gesprek wordt doorgeschakeld naar devoicemail.
Gesprek onderbreken en voortzetten
X W > Zet in de wacht selecteren.X Om het gesprek voort te zetten, Hervat
selecteren.
Gesprek naar mobiele telefoon omleiden
X W > Handset selecteren.
Gesprek beëindigen
X Gesprek beëindigen selecteren.
Smartphone screen-applicatiesgebruiken
Instellingen voor het Smartphone Screenselecteren
Favoriete Smartphone Screen-applicatieselecterenAls een mobiele telefoon zowel AndroidAuto™ als MirrorLink™ ondersteunt, kan defavoriete applicatie bij verbinding met eenmobiele telefoon worden geselecteerd.
X Systeem > Smartphone Screen > Smart‐phone Screen applicatie voorkeurselecteren.
X Android Auto of MirrorLink™ selecteren.
Instellingen voor het starten van AndroidAuto en MirrorLink™ selecterenX Systeem > Smartphone Screen > Android Auto-instellingen selecteren.of
X Systeem > Smartphone Screen > Mirror‐Link™-instellingen selecteren.
X Start van de smartphone Screen-applica-tieEen van de volgende instellingen selecte-ren:
RAltijd vragen bij startenAls de smartphone wordt verbonden methet smart Media-System, wordtgevraagd of de favoriete SmartphoneScreen applicatie moet worden gestart.RJa
Als de smartphone wordt verbonden methet smart Media-System, wordt defavoriete Smartphone Screen applicatieautomatisch gestart.RNee
Als de smartphone wordt verbonden methet smart Media-System, wordt geenSmartphone Screen applicatie gestart.
136 Mobiele telefoon gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
MirrorLink® gebruiken
Wetenswaardigheden
MirrorLink® is een standaard voor de ver-binding tussen het smart Media-System eneen mobiele telefoon. Dankzij MirrorLink®
kan de inhoud van het display van de mobieletelefoon op het smart Media-System wordenweergegeven.
MirrorLink® is beschikbaar voor mobieletelefoons met het Android™ besturingssys-teem.Meer informatie: http://www.smart.com/connect.
Om MirrorLink® te gebruiken, de volgendevoorwaarden in acht nemen:
RDe mobiele telefoon moet MirrorLink®
vanaf versie 1.1 ondersteunen.RDe mobiele telefoon is ingeschakeld.ROp de mobiele telefoon moet een voor
MirrorLink® gecertificeerde app zijn geïn-stalleerd.ROp de mobiele telefoon moet de GPS-ver-
binding geactiveerd zijn.ROp het smart Media-System is de tijd inge-
steld.
Verbinding instellenX MirrorLink® op de mobiele telefoon acti-
veren (zie de handleiding van de fabri-kant).
X De mobiele telefoon via een aansluitkabelop de usb-aansluiting in de middencon-sole aansluiten.
X Ja selecteren.Apps die voor MirrorLink® gecertificeerdzijn, worden op het display van het smartMedia-System weergegeven.
MirrorLink® Apps oproepenX Op de startpagina van het smart Media-
System 0 aantippen.MirrorLink® start in het display van hetsmart Media-System.
X De gewenste app selecteren.Weergave wisselt naar het volledigescherm.
X Volledig scherm verlaten: De toets ò ophet smart Media-System ingedrukt hou-
den, tot de onderste lijst wordt weergege-ven.
X Weergave verlaten: 2 selecteren.
MirrorLink® audioweergaveAls de mobiele telefoon deze functie onder-steunt, kan de audioweergave via de toetsenop het smart Media-System worden aange-stuurd.
X Vorige titel selecteren: De toets 9indrukken.
X Snel terugspoelen: De toets 9 ingedrukthouden.
X Volgende titel selecteren: De toets :indrukken.
X Snel doorspoelen: De toets : ingedrukthouden.
X Stomschakelen: De toets 8 indrukken.
MirrorLink®-verbinding verbrekenX W > Verbreken selecteren.
Android Auto™ gebruiken
WetenswaardighedenAndroid Auto™ is een technologie voor deverbinding tussen het smart Media-Systemen een mobiele telefoon. Met Android Auto™kunnen bepaalde functies en apps van demobiele telefoon via het smart Media-Systemworden aangestuurd.Functies zoals telefoneren, navigatie en deaudioweergave van Android Auto™ wordenweergegeven op de startpagina van hetsmart Media-System.Android Auto™ is beschikbaar voor mobieletelefoons met het Android™ besturingssys-teem.Meer informatie: http://www.smart.com/connect.Om Android Auto™ te gebruiken, de volgendevoorwaarden in acht nemen:
RDe mobiele telefoon ondersteunt AndroidAuto™ vanaf Android™ 5.0.RDe mobiele telefoon is ingeschakeld.RDe mobiele telefoon beschikt over inter-
netverbinding.
Mobiele telefoon gebruiken 137
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
ROp de mobiele telefoon is de Android Auto™app geïnstalleerd.RHet delen van gegevens moet worden
goedgekeurd.
Overgedragen autogegevens bij gebruikvan Android Auto™Bij gebruik van Android Auto™ worden gede-finieerde autogegevens naar de mobieletelefoon overdragen. Hierdoor is optimaalgebruik van geselecteerde diensten van demobiele telefoon mogelijk. Er vindt geenactieve toegang tot autogegevens door demobiele telefoon plaats. De volgende sys-teeminformatie wordt verstuurd:
RSoftwareversie van het smart Media-Sys-temRSystem ID (geanonimiseerd)De overdracht van deze gegevens dient ertoe,de communicatie tussen auto en mobieletelefoon te optimaliseren.Hiertoe, en voor het toekennen van meerdereauto's op de mobiele telefoon, wordt een her-kenningsteken voor de auto op willekeurigemanier gegenereerd. Dit staat niet in ver-band met het voertuigidentificatienummer(VIN) en wordt bij het terugzetten van hetsmart Media-System gewist. De volgende rij-toestandsgegevens worden verstuurd:
RIngeschakelde transmissiestandRDag-/nachtmodus van het combi-instru-
mentDe overdracht van deze gegevens dient ertoe,de weergave van deze inhoud aan te passenaan de rijsituatie.GPS-gegevens zoals bijvoorbeeld coördina-ten, snelheid en kompasrichting, wordenovergedragen. Deze gegevens worden alleenovergedragen als de navigatie actief is, ten-einde deze te verbeteren (als bijvoorbeeld ineen tunnel wordt gereden).
Verbinding instellenX Android Auto™ op de mobiele telefoon acti-
veren (zie de handleiding van de fabri-kant).
X De mobiele telefoon via een aansluitkabelop de usb-aansluiting in de middencon-sole aansluiten.
X Ja selecteren.Android Auto™ start in het display van hetsmart Media-System.
Android Auto™ oproepenX Op de startpagina van het smart Media-
System / aantippen.Android Auto™ start in het display van hetsmart Media-System.
Android Auto™ spraakbediening activerenAls Android Auto™ geactiveerd is, kan hetsysteem met de spraakbediening wordengestuurd.
X De toets in het multifunctioneelstuurwiel circa drie seconden lang indruk-ken.Er klinkt een signaal.
Android Auto™ verbinding beëindigenX De usb-verbinding tussen mobiele tele-
foon en het smart Media-System verbre-ken.
Spraakbediening van de mobiele tele-foon gebruiken
Wetenswaardigheden
De spraakbediening van de verbondenmobiele telefoon kan worden gebruikt (zie dehandleiding van de fabrikant). Niet allespraakbedieningsdiensten worden onder-steund door het smart Media-System.Voorwaarde voor de spraakbediening van demobiele telefoon is dat Android Auto™ of Mir-rorLink® niet actief is.
Spraakbediening van de mobiele telefoonactiveren
X De mobiele telefoon via Bluetooth® met hetsmart Media-System verbinden.
X De toets in het multifunctioneelstuurwiel ingedrukt houden.Het symbool o verschijnt op het dis-play. De spraakbediening van de mobieletelefoon is actief.
X Gesproken opdracht geven.
138 Mobiele telefoon gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
Verdere instellingen
Volumes instellen
X Instellingen > Geluidsniveaus selecte-ren.
X Volume van de handsfree-installatie en debeltoon instellen.
Voicemail activeren
X Voicemail selecteren.X Telefoonnummer van de voicemail via het
cijferblok invoeren.X OK selecteren.
Voicemail is geactiveerd en het nummervan de voicemail wordt geselecteerd.
Voicemail configureren
X Instellingen > Configuratie voicemailselecteren.
Telefoonboek actualiseren
Er moet een Bluetooth®-verbinding aanwe-zig zijn.
X Telefoonboek > W > Telefoongegevens bijwerken selecteren.
Belhistorie actualiseren
X Historie > W > Telefoongegevens bij‐werken selecteren.
Contact aan favorieten toevoegen
X Telefoon > Telefoonboek selecteren.X Een record uit de lijst selecteren.X W > Voeg toe aan Favorieten selec-
teren.X Een telefoonnummer kiezen.
Externe gegevensdrager aansluiten enbedienen
Wetenswaardigheden
De volgende externe gegevensdragers kun-nen aangesloten worden:
RUsb-stick (USB 2.0 of 3.0 met maximaal64 GB) of iPod™RSD- of SDHC-kaart (tot 64 GB)RExterne audioapparatuur (aux-aanslui-
ting)RBluetooth®-apparaten zoals mobiele tele-
foonsDe volgende formaten worden ondersteund:
RMP3-bestandenRWMA-bestandenRACC-formaten
(.AAC, .M4A, .M4B, .M4P, .M4V, .M4R, .MP4en .3GP)ROgg Vorbis (.ogg, .oga)RPCM 16 bits (.wav, .pcm)Submappen op de gegevensdrager wordenondersteund tot maximaal acht lagen diep.Het smart Media-System herkent alleen deeerste partitie van een gegevensdrager. Departitie moet geformatteerd zijn met FAT ofFAT32.
Externe gegevensdrager aansluiten
Usb-stick aansluiten
X De usb-stick in de aansluiting in de mid-denconsole aanbrengen.De weergave start automatisch.
Sd-kaart aansluiten
X De sd-kaart in de sd-kaartsleuf in de mid-denconsole aanbrengen.De weergave start automatisch.
Bluetooth®-apparaat verbinden
X Een Bluetooth®-apparaat net als een voorBluetooth® geschikte mobiele telefoonautoriseren en verbinden.
Externe gegevensdrager aansluiten en bedienen 139
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Externe gegevensdrager bedienen
Aangesloten externe gegevensdragerselecteren
X Menu > Multimedia > Media selecteren.X Aangesloten medium selecteren.
Weergave van usb-stick of sd-kaart aan-sturen
: Vorige titel selecteren; Volgende titel selecteren= Weergave stoppen en voortzetten? Titelherhaling inschakelenA Random-weergave inschakelenB Contextmenu oproepenC Weergavelijst tonenD Nieuwe titels op categorieën selecteren,
bijvoorbeeld album, genre, mapE Titelweergave op willekeurige plaats
voortzetten
Weergave van Bluetooth®-apparaatregelen
: Nieuwe titel selecteren; Vorige titel selecteren
= Weergave stoppen? Volgende titel selecterenA Weergavelijst tonenB Contextmenu oproepen
Ander apparaat selecteren
X W > Wijzig bron selecteren.
Ander geautoriseerd Bluetooth®-appa-raat verbinden
X W > Zoek nieuw apparaat selecteren.
Random-weergave activeren en deacti-veren
X Activeren: W > Shuffle aan selecteren.X Deactiveren: W > Shuffle uit selecte-
ren.
Details van titels op usb-stick of sd-kaart weergeven
X W > Nummerdetails selecteren.
Titel uit actuele weergavelijst selecteren
X Nieuwe selectie > Mappen selecteren.De actuele weergavelijst verschijnt.
X Zoek selecteren.Er verschijnt een toetsenbord.
X De naam of tekstdelen van de gezochte titelinvoeren.
Titel uit categorieën selecteren
X Nieuwe selectie selecteren.X Categorie voor de weergave selecteren.
Albumcover weergeven in- en uitscha-kelen
De albumcover moet in het audiobestandopgeslagen zijn.
X Multimedia > Instellingen > Media > Toon albumhoes selecteren.
140 Externe gegevensdrager aansluiten en bedienen>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
Afbeeldingen bekijken
Wetenswaardigheden
In het smart Media-System kunnen afbeel-dingen worden bekeken die op een sd-kaartof een usb-stick zijn opgeslagen.De volgende bestandsformaten kunnen wor-den weergegeven:
R.JPGR.GIFR.PNGR.BMP
Afbeeldingen weergeven
Beeldvertoning starten
X Een sd-kaart of usb-stick in de betref-fende aansluiting aanbrengen.
X Multimedia > Afbeeldingen selecteren.X De mediabron USB of SD selecteren.X Een map selecteren.X Afbeelding selecteren.
Tussen afbeeldingen wisselen
X Naar links of rechts vegen.
Nieuwe beeldselectie vastleggen
X Nieuwe selectie selecteren.
Beeldweergave instellen
Omschakelen van normale weergave naarminiatuurweergave
X Miniaturen selecteren.
Omschakelen van miniatuurweergavenaar normale weergave
X Een afbeelding selecteren.
In modus volledig beeld weergeven
X W > Volledig scherm selecteren.
Bedieningselementen in de modus volle-dig beeld weergeven
X Touchscreen aantippen.
Van de modus volledig beeld naar nor-male weergave omschakelen
X W > Normale weergave selecteren.
Beeldweergave vergroten
X W > Zoom in selecteren.
Afbeeldingen als diashow weergeven
X W > Diashow selecteren.
Weergaveduur instellen
X W > Afbeeldingsinstellingen > Ver‐traging diashow selecteren.
X Gewenste tijd met draaiknop instellen.
Standaardweergave voor beeldweergaveinstellen
X W > Afbeeldingsinstellingen > Stan‐daardweergave selecteren.
X Normale weergave of Volledig schermselecteren.
Video's afspelen
Video's weergeven
Videoweergave starten
X Sd-kaart aanbrengen of usb-stick aan-sluiten.
X Multimedia > Video selecteren.X USB of SD selecteren.X Map of video selecteren.
Alle video's in een map worden na elkaarweergegeven.
i De grootte van een videobestand kaninvloed hebben op de systeemprestaties.Daarom alleen video's met een lengte vanmaximaal vijf minuten afspelen.
Video's afspelen 141
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Volgende of vorige video selecteren
X D of C selecteren.
Weergave stoppen en voortzetten
X Ë selecteren.
Nieuwe video weergeven
X Nieuwe selectie selecteren.X Een nieuwe video selecteren.
Video-aanzicht instellen
In de modus volledig beeld weergeven
X Volledig scherm selecteren.
Standaardweergave voor videoweergaveinstellen
X W > Video-instellingen selecteren.X Standaardweergave of Volledig scherm
selecteren.
TomTom-services gebruiken
Het volgende in acht nemen
Het smart Media-System maakt voor degegevensverbinding gebruik van eenmobiele verbinding. Bij het gebruik van degegevensdiensten de volgende aanwijzingenin acht nemen:
RDe mobiele verbinding en de hiertoe vastin de auto aangebrachte simkaart mogenalleen voor bepaalde gegevensdienstenworden gebruikt. Deze worden door der-den, eventueel ook door Daimler AG, aan-geboden. Ze worden gebruikt via het smartMedia-System in de auto. Voor het gebruikvan de gegevensdiensten moeten eventu-eel afzonderlijke overeenkomsten tussende gebruiker van de auto en de betreffendeprovider worden afgesloten. Het gebruikvoor spraakdiensten is niet toegestaan. Desimkaart moet daartoe in principe zoals inde afleveringstoestand ingebouwd zijn.RDe mobiele verbinding en de simkaart
mogen alleen in overeenstemming met de
in het betreffende land geldende wetten enandere wettelijke regelingen verantwoor-delijk worden gebruikt. Voor zoverre ditbinnen de invloedssfeer van de gebruikervan de auto valt.RUitbouwen, nabouwen, decompileren of
demonteren van de simkaart is niet toege-staan. Wettelijke bevoegdheden blijvenonaangetast.
Het niet in acht nemen van bovengenoemdeaanwijzingen kan in afzonderlijke gevallentot een tijdelijke of permanente deactiveringvan de mobiele verbinding en de simkaartleiden. Dit is afhankelijk van de ernst van deniet-naleving. De hier beschreven maatregeldraagt met name bij om Daimler AG en haarverdragspartners tegen negatieve rechtsge-volgen in verband met de niet-naleving tebeschermen. De beschikbaarheid van demobiele verbinding in afzonderlijke landenis afhankelijk van de aanwezigheid vanbetreffende overeenkomsten met de lokaleproviders van mobiele netwerken. Debeschikbaarheid kan daarom van tijd tot tijdveranderen. De maximale loopduur van deovereenkomst bedraagt 15 jaar vanaf hetinbouwen van de simkaart in de auto.
Wetenswaardigheden
In het menu TomTom Services kunnen ver-keersinformatie en andere TomTom-servicesworden opgeroepen en beheerd.TomTom-live-services zijn via een betaaldabonnement verkrijgbaar. De volgende Tom-Tom Services zijn al voorgeïnstalleerd enkunnen na activering drie jaar lang gratisworden gebruikt:
RHD TrafficRRadarcamera's (niet in alle landen ver-
krijgbaar)RWeerberichtRTomTom PlacesMeer informatie over de services: http://www.tomtom.com/services:Meer informatie over de beschikbaarheid perland: http://smart.com/connectTomTom Services kunnen ook in het menuServices worden opgeroepen en beheerd.Daartoe in het hoofdmenu Services > Tom‐Tom Services selecteren.
142 TomTom-services gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
i Het menu "Verkeersinformatie" heet"TomTom Traffic" bij een abonnement opde service "TomTom Traffic", en als dezebeschikbaar is.
TomTom Services activeren
TomTom Services moeten voor het eerstegebruik worden geactiveerd in het smartMedia-System. Als de TomTom Services nogniet geactiveerd zijn, wordt in het hoofd-menu en het menu Services een overeen-komstige button getoond.Om TomTom Services voor de eerste keer teactiveren, de volgende voorwaarden in achtnemen:
REen sd-kaart met kaartgegevens is in desd-kaartsleuf aangebracht.REr is een geldige voertuigpositie op de
kaart beschikbaar.REen mobiele-telefoonnet is beschikbaar.
X Services > Activeer mijn servicesselecteren.
X Displaymeldingen met Ja bevestigen.Na korte tijd zijn de TomTom Servicesbeschikbaar.
X Services > TomTom Services selecteren.De op het apparaat geïnstalleerde TomTomServices worden weergegeven.
X De gewenste TomTom Service selecteren.Er verschijnt een displaymelding. De Tom-Tom Services zijn geactiveerd.
TomTom Services starten
X Navigatie > TomTom Services selecteren.
Abonnementstatus voor TomTom Ser-vices controleren
De op het apparaat aanwezige services enhun abonnementsstatus kunnen op iedermoment worden gecheckt.
X Services > TomTom Services > Mijn ser‐vices selecteren.De op het apparaat aanwezige services enhun abonnementsstatus worden weerge-geven.
Op http://www.tomtom.com kan het betaaldabonnement voor een service verlengd wor-den. Hiertoe is een registratie onder http://tomtom.com/forsmart noodzakelijk.
X De sd-kaart uit de auto nemen en in eencomputer aanbrengen.
Meer informatie: http://tomtom.com/forsmart.
Updates en speciale bestemmingendownloaden
Indien beschikbaar kunnen via http://www.tomtom.com kaart- en software-upda-tes alsook speciale bestemmingen wordengedownload. Hiertoe is een registratie onderhttp://tomtom.com/forsmart noodzakelijk.
X De sd-kaart uit de auto nemen en in eencomputer aanbrengen.
Meer informatie: http://tomtom.com/forsmart.
Applicatiebeheer oproepen
Met het applicatiebeheer kan informatie oversmartphone-screentoepassingen en smart-phone-spraakbediening opgeroepen wor-den.
X Services > Instellingen > Applicatie‐beheer selecteren.
Connectiviteitsbeheer oproepen
Met behulp van Connectiviteitsbeheer kunt ude met het smart Media-System verbondenapparaten beheren.
X Services > Instellingen > Connectivi‐teitsbeheer selecteren.
Delen van gegevens beheren
Het volgende in acht nemen
Wanneer toestemming gegeven wordt voorhet delen van gegevens, worden naast deTomTom-services ook smartphone-screen-toepassingen zoals Android Auto, de smart-
TomTom-services gebruiken 143
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
phone-spraakbediening en het online zoe-ken naar laadstations geactiveerd.
Gegevens delen toestaan of weigeren
Wanneer nog geen gegevens zijn gedeeld,wordt bij het starten van het smart Media-System een overeenkomstige melding weer-gegeven. Het delen van gegevens kan te allentijde worden goedgekeurd of herroepen.
X Services > Instellingen > Instellingen voor delen gegevens selecteren.
X Instelling selecteren.De volgende instellingen kunnen wordengeselecteerd:
RJaGegevens delen.RNee
Delen van gegevens weigeren.
Meer informatie weergeven
X Services > Instellingen > Delen gege‐vens > Info selecteren.
Tekst in een andere taal weergeven
X Services > Instellingen > Instellingen voor delen gegevens > Taal selecteren.
Navigatiesysteem gebruiken
Navigatiesysteem starten
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte-greerde informatiesystemen en communi-catieapparatuur bedient, kunt u van deverkeerssituatie worden afgeleid. Boven-dien kunt u de controle over de auto ver-liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparatuur alleen bedienen als deverkeerssituatie dit toelaat. Als u een vei-lig gebruik niet kunt garanderen, de autoop een veilige plaats tot stilstand brengenen de bediening bij stilstaande auto uit-voeren.
Het navigatiesysteem levert geen informatieover stopborden, voorrangstekens, verkeers-regelingen of verkeersveiligheidsvoorzie-ningen.De verkeersregels hebben altijd voorrang opde gesproken rij-aanwijzingen.Tijdens de navigatie de wettelijke bepalin-gen en verkeersregelgeving van het betref-fende land in acht nemen.
Navigatiesysteem selecteren
X Menu > Navigatie selecteren.De volgende navigatie-instellingen kunnenworden geselecteerd:
RNaar bestemming zoekenRReisroutes plannenRToon kaartRTomTom Services oproepenRInstellingen van de navigatie uitvoeren
Kaartgegevens inlezen
G WAARSCHUWING
Sd-kaarten zijn kleine voorwerpen. Zekunnen worden ingeslikt en tot verstik-king leiden. Er bestaat een verhoogdgevaar voor letsel of zelfs levensgevaar!
De sd-kaarten bewaren op een voor kinde-ren onbereikbare plaats. Wanneer een sd-geheugenkaarten is ingeslikt, zo snelmogelijk naar een arts gaan.
! De meegeleverde sd-kaart alleen voordata van het mediasysteem of voor deactualisering van kaart- en systeemgege-vens gebruiken, teneinde de data niet tebeschadigen.
X De sd-kaart in de sd-kaartsleuf in de mid-denconsole aanbrengen.
X Het apparaat inschakelen.De kaartgegevens worden door het navi-gatiesysteem ingelezen.
Sd-kaart verwijderen
X Menu > Systeem > Verwijder SD-kaartselecteren.
X De displaymelding met Ja bevestigen.
144 Navigatiesysteem gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
X Op de sd-kaart drukken.X De sd-kaart uit de sleuf verwijderen.
Kaartgegevens actualiseren
Voor de kaartgegevens worden met regelma-tige intervallen updates aangeboden. De eer-ste update kan binnen de eerste 90 dagen naactivering van de auto gratis in de webportalworden gedownload. Hiertoe is een registra-tie onder http://tomtom.com/forsmart nood-zakelijk. Meer informatie daarover is ver-krijgbaar bij elk smart center.
X De sd-kaart uit de auto nemen en in eencomputer aanbrengen.
X De update-software op de computerinstalleren.
X De assistent voor de kaart-update starten.
i Naast updates is het ook mogelijk om denieuwste software voor het mediasysteemte downloaden en Premium Voices vanTomTom aan te schaffen.
Bestemming invoeren en beheren
Bestemming via het adres invoeren
X Bij de eerste keer gebruiken het landinvoeren.
X Navigatie > Rijd naar… > Adres selecte-ren.
X Indien gewenst het land via het vlagsym-bool wijzigen.
X De stad of de postcode invoeren.X Een bestemming uit de lijst selecteren.X De straat selecteren.X Het huisnummer selecteren.X Met OK bevestigen.
Parkeerplek in de buurt van de bestem-ming zoeken
Deze functie kan tijdens de bestemmingsin-voer worden opgeroepen.
X W > Parkeerplek in de buurt selec-teren.Een lijst met parkeerplekken in de omge-ving van de actuele bestemming ver-schijnt.
Informatie over de bestemming weerge-ven
Deze functie kan tijdens de bestemmingsin-voer worden opgeroepen.
X W > Info weergeven selecteren.
Bestemming via de kaart invoeren
Als bestemming kan een positie op de kaartworden geselecteerd.
X Navigatie > Rijd naar… > Locatie op de kaart selecteren.
X De kaart naar de bestemming richten.X Op de plaats van de bestemming het dis-
play aantippen.Het aangetipte symbool wordt blauwgemarkeerd.
X Het symbool aantippen om te bevestigen.
Bestemming via het spraakgestuurdbedieningssysteem invoeren
X De toets op het multifunctioneelstuurwiel indrukken.Er klinkt een signaal.
X De gesproken opdracht "Adres invoeren"uitspreken.
X Nadat het spraakgestuurd bedieningssys-teem hierom verzoekt, de bestemming metstraatnaam, huisnummer en plaats spre-ken.
X De gesproken opdracht "Ja" of, als meer-dere mogelijke bestemmingen wordenweergegeven, het nummer spreken.
Bestemming uit laatste bestemmingenselecteren
X Navigatie > Rijd naar… > Recente bestemmingen selecteren.
X Een bestemming selecteren.
Bestemming via coördinaten invoeren
X Navigatie > Rijd naar… > Lengte- en breedtegraad selecteren.
X De lengte- en breedtegraad invoeren.
Navigatiesysteem gebruiken 145
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Woonplaats opslaan
X Navigatie > Instellingen > Stel thuis‐locatie in selecteren.
X Het thuisadres invoeren.
Thuis als bestemming invoeren
X Navigatie > Rijd naar… > Thuis selecte-ren.
Bestemming uit opgeslagen plaatsenselecteren
Voor deze functie moet ten minste eenbestemming zijn opgeslagen.
X Navigatie > Rijd naar… > Opgeslagen locaties selecteren.
X Een bestemming selecteren.
Opgeslagen plaatsen beheren
X Navigatie > Instellingen > Beheer opge‐slagen locaties selecteren.
Laadstation als bestemming invoeren
X Navigatie > Rijd naar… > Oplaadpuntenselecteren.
De volgende zoekinstellingen voor laadsta-tions kunnen worden geselecteerd:
RDicht bij mijn locatieROp de routeRDicht bij bestemmingRDicht bij huisRIn plaatsX De omgeving voor het zoeken naar een
laadstation selecteren.Een lijst met overeenkomstige laadstati-ons verschijnt. Er wordt automatischgecontroleerd of een laadstation vrij is. Decontrole kan meerdere minuten duren. Alsde controle is afgesloten, verschijnt eenmelding. Wanneer een laadstation vrij is,krijgt dit een groene markering. Als geenlaadstation vrij is, of als er geen informatiebeschikbaar is, krijgt het laadstation eengrijze markering. Laadstations uit dekaartgegevens, die niet kunnen wordengecontroleerd, krijgen geen markering. Erworden maximaal 24 laadstations gecon-troleerd.
i Vijf minuten na de controle wisselt demarkering automatisch van groen naargrijs.
X Het laadstation selecteren.
Speciale bestemmingen invoeren
Speciale bestemmingen zoals musea, restau-rants of parkeerplekken in de buurt van eenplaats worden op de kaart getoond.
X Navigatie > Rijd naar… > Nuttige plaatsselecteren.
De volgende instellingen voor specialebestemmingen voor het selecteren vanomgevingen kunnen worden geselecteerd:
RDicht bij mijn locatieROp de routeRDicht bij bestemmingRDicht bij huisRIn plaatsX De omgeving voor het zoeken naar de spe-
ciale bestemming selecteren.De volgende categorie-instellingen voorspeciale bestemmingen kunnen wordengeselecteerd:
Reen selectie van categorieën voor specialebestemmingen, bijvoorbeeld Laadstationof RestaurantRhet zoeken naar de naam van een speciale
bestemmingenRhet zoeken van speciale bestemmingen in
een categorieX De categorie voor het zoeken selecteren.X Speciale bestemming selecteren.
i Als de categorie laadstation geselecteerdis, worden alleen de laadstations uit dekaartgegevens doorzocht.
Speciale bestemmingen beheren
Categorie speciale bestemmingen toevoe-genX Navigatie > Instellingen > Beheer NP's >NP-categorie toevoegen selecteren.
X De naam en het symbool van de nieuwecategorie speciale bestemmingen invoe-ren.
146 Navigatiesysteem gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
Categorie speciale bestemmingen wissenX Navigatie > Instellingen > Beheer NP's >NP-categorie wissen selecteren.
X De te wissen categorie speciale bestem-mingen selecteren.
Speciale bestemmingen toevoegenX Navigatie > Instellingen > Beheer NP's >NP toevoegen selecteren.Wanneer nog geen eigen speciale-bestem-mingencategorie is gedefinieerd, ver-schijnt er een verzoek om een speciale-bestemmingencategorie in te voeren.
X Een categorie speciale bestemmingenselecteren voor de speciale bestemming.
X Een eigen speciale bestemming invoeren.
Speciale bestemmingen laten weergevenop de kaartMet deze functie kunnen gepersonaliseerdespeciale bestemmingen worden getoond opde kaart.
X Navigatie > Instellingen > Toon NP op kaart selecteren.
Speciale bestemmingen wissenX Navigatie > Instellingen > Beheer NP's >NP wissen selecteren.
X Categorie speciale bestemming selecteren.X De te wissen speciale bestemming selec-
teren.
Speciale bestemming bewerkenX Navigatie > Instellingen > Beheer NP's >NP bewerken selecteren.
X Categorie speciale bestemming selecteren.X De eigenschappen van de speciale bestem-
ming aanpassen.
Naar een speciale bestemming in de buurtlaten verwijzenX Navigatie > Instellingen > Beheer NP's >Waarschuwing nabij NP selecteren.
X Categorie speciale bestemming selecteren.X Instellen vanaf welke afstand de aanwij-
zing moet verschijnen.X De eigenschappen van de aanwijzing
instellen.
Bestemming invoeren via de TomTom-LIVE-service "TomTom Places"
Met de functie "TomTom Places" zijn specialebestemmingen uit de online databank van"TomTom Places" beschikbaar.
X Navigatie > Rijd naar… > TomTom Placesselecteren.Er verschijnt een lijst met zoekcriteria,waarmee naar een speciale bestemmingkan worden gezocht.
X Zoekcriterium selecteren.X Het zoekbegrip invoeren.
Als er veel zoekresultaten zijn, kunnen nog20 zoekresultaten worden gedownload.
Route aanpassen
Wetenswaardigheden
Nadat de bestemming is geselecteerd, bere-kent het navigatiesysteem de route naar debestemming. De routebegeleiding kan op devolgende manieren worden aangepast:
RDe alternatieve route berekenen.RDe door het navigatiesysteem berekende
route aanpassen.RRoutes vooraf plannen en via bepaalde
tussenbestemmingen voeren.RDe instellingen voor de berekening van
routes aanpassen.Na het berekenen van de route wordt eensamenvatting van de route weergegeven.Standaard wordt bij de routeplanning desnelste route berekend, met inachtnemingvan IQ Routes™. Voor de berekening van deroute wordt rekening gehouden met ver-keersinformatie.Afhankelijk van de resterende actieradiuskrijgen weggedeeltes van de route de vol-gende kleuren:
Rgroen: De resterende actieradius is naarhet zich laat aanzien voldoende voor ditweggedeelte.Roranje: Afhankelijk van de rijstijl en van
externe invloeden kan dit weggedeelteworden afgelegd of niet.Rrood: De resterende actieradius is naar het
zich laat aanzien niet voldoende voor ditweggedeelte.
Navigatiesysteem gebruiken 147
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Met de functie "Route-overzicht" kan wordeningesteld of de weergave van de samenvat-ting van een berekende route na tien secon-den automatisch moet worden verborgen.Als de route niet met OK wordt bevestigd,wisselt de weergave na circa tien secondenautomatisch naar de kaartweergave.
Geplande route weergeven
Route laten berekenenX Bestemming invoeren.X OK selecteren.
De route wordt weergegeven. Als de reste-rende actieradius naar het zich laat aan-zien niet voldoende is om de bestemmingte bereiken, verschijnt de vraag of eenlaadstation aan de route moet worden toe-gevoegd.
Details over de route weergevenX W > Routedetails selecteren.De volgende instellingen kunnen wordengeselecteerd:
RAanwijzingen weergevenEen overzicht van de route met de aanwij-zingen voor navigatiemanoeuvres ver-schijnt.RKaart van de route weergeven
De route verschijnt op een kaart.RBestemming weergeven
De bestemming van de route verschijnt.Via W kunt u dan naar een parkeerplekin de omgeving van de bestemming zoekenof de positie aan de opgeslagen plaatsentoevoegen.RVerkeersinfo op route weerg.
Er verschijnen verkeersopstoppingen opde route.RSamenvatting
Er verschijnt een samenvatting van deroutedetails.
Geplande route opslaan
X W > Route opslaan selecteren.
Route wijzigen
Route annulerenX Navigatie > Wijzig route > Annuleer route selecteren.De routebegeleiding kan weer worden her-vat als een nieuwe bestemming wordtingevoerd.
Alternatief berekenenX Navigatie > Wijzig route > Bereken alternatief selecteren.De navigatie berekent een nieuwe route,die over andere wegen leidt, en geeft dezeweer.
X De alternatieve route of de vorige routeselecteren.
Route over tussenbestemming leidenHet routeverloop kan door het invoeren vantot vier tussenbestemmingen worden aan-gepast.
X Navigatie > Wijzig route > Reis viaselecteren.Als u reeds tussenbestemmingen hebtingevoerd, verschijnt er een lijst metopgeslagen tussenbestemmingen.
X Voeg toe selecteren.X Een nieuwe tussenbestemming uit Adres,Recente bestemmingen, Opgeslagen locaties, TomTom Places of Nuttige plaats selecteren.De nieuwe tussenbestemming wordt toe-gevoegd.
Afgesloten wegen vermijdenDe route kan worden aangepast als op deroute een weggedeelte is geblokkeerd of alseen file ontstaat.
X Navigatie > Wijzig route > Vermijd obstructie selecteren.
X De afstand selecteren die u wilt vermijden.
Bepaalde wegen vermijdenDe route wordt zo geleid dat bepaalde wegenworden vermeden.
X Navigatie > Wijzig route > Vermijd deel van route selecteren.Een lijst met straten van de route ver-schijnt.
X De te vermijden straat selecteren.
148 Navigatiesysteem gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
Met verkeersopstoppingen rekening hou-denDe route wordt aan de hand van de actueleverkeersinformatie opnieuw berekend.Verkeersinformatie is niet in alle landen ofregio's beschikbaar.
X Navigatie > Wijzig route > Beperk ver‐traging selecteren.Een overzicht van de verkeersopstoppin-gen op de route verschijnt.
X De te vermijden verkeersopstopping selec-teren.
Route vooraf plannen
Route toevoegenX Navigatie > Reisplannen selecteren.X Voeg toe selecteren.X Het startpunt van de route selecteren.X De bestemming van de route invoeren.X Ten minste één tussenbestemming voor de
route invoeren.X De naam van de route invoeren.X Met OK bevestigen.
Navigatie met opgeslagen route startenX Navigatie > Reisplannen selecteren.X De gewenste route selecteren.X W > Start selecteren.
Routeplanning instellen
Routetypes selecterenX Navigatie > Instellingen > Routeplan‐ning > Routetypes selecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RBij elke planning vragenRAltijd snelste route plannenRAltijd Eco-routes plannenRSnelwegen altijd mijdenRAltijd kortste route plannen
Instelling voor tolwegen selecterenX Navigatie > Instellingen > Routeplan‐ning > Tolwegen selecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:
RBij tolwegen op mijn route vragenRTolwegen altijd vermijdenRTolwegen nooit vermijden
Instelling voor veerboten selecterenX Navigatie > Instellingen > Routeplan‐ning > Veerboten selecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RBij veerboten op mijn route vragenRVeerboten altijd vermijdenRVeerboten nooit vermijden
i De Eurotunnel wordt in de routeplanningals een veerverbinding behandeld.
Instelling voor onverharde wegen selecte-renX Navigatie > Instellingen > Routeplan‐ning > Onverharde wegen selecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RBij onverharde wegen op mijn route vragenROnverharde wegen altijd vermijden
Instelling voor carpoolstroken selecterenCarpoolstroken zijn rijstroken die alleen doorauto's met ten minste twee inzittendenmogen worden gebruikt.
X Navigatie > Instellingen > Routeplan‐ning > Carpoolstrook-instellingenselecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RBij carpoolstroken op mijn route vragenRCarpoolstroken altijd vermijdenRCarpoolstroken nooit vermijden
Informatie tijdens de routebegeleidinggebruiken
Wetenswaardigheden
De gesproken rij-aanwijzingen geleiden utijdens het rijden, zonder u van de verkeers-situatie af te leiden. Bovendien toont het dis-play informatie over de route.
Navigatiesysteem gebruiken 149
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Gesproken rij-aanwijzingen in- en uit-schakelen
X Tijdens de routebegeleiding het gebiedvan de volgende navigatiemanoeuvre aan-tippen.
X Schakel stem begeleiding in of Scha‐kel stem begeleiding uit selecteren.
Als de gesproken rij-aanwijzingen uitge-schakeld zijn, worden berichten als ver-keersinformatie en waarschuwingen tochweergegeven.Tijdens de routebegeleiding kan verkeersin-formatie op de voor u liggende route wordenweergegeven. De volgende verkeersinforma-tie kan worden ontvangen:
RVerkeersinformatie (RDS/TMC)RHD Traffic (een TomTom-LIVE-service)
i Informatie van HD Traffic heeft voorrang.
LIVE-Services zijn niet in alle landen ofregio's beschikbaar. Meer informatie: http://tomtom.com/services
Navigatie op het display volgen
X Om een functie op de kaartweergave op teroepen in een gebied of een symbool aan-tippen.
X Om van overzichtskaart te wisselen recht-streeks de kaart aantippen.
De volgende functies kunnen worden gese-lecteerd:
R:: Kaartperspectief vergroten en verklei-nen.R;: De toegestane maximumsnelheid wordt
weergegeven.R=: De naam van de volgende hoofdweg of
informatie over de volgende straatnaamwordt weergegeven.
R?: Verkeersinformatie op de route weer-geven.RA: Details over de route weergeven.
Waarschuwing resterende afstand totbestemming verschijnt.RB: Kompasweergave en wisselen tussen
twee- en driedimensionale kaartweer-gave.RC: Contextmenu openen.RD: De volgende navigatiemanoeuvre met
afstand wordt weergegeven en gesprokenrij-aanwijzing herhalen, volume van degesproken rij-aanwijzing wijzigen of uit-schakelen.RE: Informatie over actuele weergave van
radio of audioapparatuur wordt weerge-geven.Naar het betreffende radio-, multimedia-,of telefoonmenu wisselen.
De weergave in de navigatie wordt vergrootbij het naderen van een kruispunt. Daardoorkunnen afslagmanoeuvres beter wordengevolgd.Kort voor een navigatiemanoeuvre bij eensnelwegknooppunt of -afrit toont het displayeen driedimensionale weergave van de rijst-roken en de afrit.
i De spoorassistent is niet voor alle knoop-punten in alle landen beschikbaar.
Details over verkeersinformatie
: Totale vertraging op de route naar debestemming
; Verkeersincident (sneeuw)= Verkeersincident (regen)? Verkeersincident (file)A Actuele positie en afstand tot het vol-
gende verkeersincident
Tijdens de routebegeleiding kan verkeersin-formatie op de voor u liggende route wordenweergegeven. Bij dicht op elkaar volgende
150 Navigatiesysteem gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
incidenten wordt telkens alleen de volgendeweergegeven.Verkeersinformatie is niet in alle landen ofregio's beschikbaar.
Kleur Betekenis
Grijs Onbekende of onduidelijke situ-atie
Oranje Langzaamrijdend verkeer
Rood File
Don-ker-rood
Stilstaand verkeer of wegver-sperring
Exactere informatie over de verkeers-problemen oproepen
X Tijdens de routebegeleiding de weergavevoor verkeersinformatie aantippen.
Naar de verkeersinformatie bladeren
X De melding op het touchscreen aantippenen naar links of rechts vegen.
Overzichtskaart weergeven
Wetenswaardigheden
Met de functie "Toon kaart" toont het displayeen verschuifbare, tweedimensionale over-zichtskaart. De kaart toont de actuele positievan de auto en andere elementen, bijvoor-beeld favorieten.
Toon kaart
X Navigatie > Toon kaart selecteren.Een kaart met de omgeving van de actuelepositie verschijnt.
X Zoeken: W > Zoek selecteren.
Kaartweergave aansturen
Landkaart verschuivenX Het touchscreen in het midden aantippen.X In de gewenste richting vegen. De ver-
schuiving van de landkaart volgt daarbijde bewegingsrichting.
Schaal vergrotenX Twee vingers met iets afstand in het mid-
den van het touchscreen plaatsen.X De vingers van elkaar af bewegen.
Schaal verkleinenX Twee vingers met een grotere tussen-
ruimte op het touchscreen plaatsen. Devingers daarbij niet helemaal aan debovenzijde of onderzijde van het displayplaatsen.
X De vingers naar elkaar toe bewegen.
Bereikbaarheidskaart weergeven
Als geen route gepland is, kan een bereik-baarheidskaart worden weergegeven, om deactieradius met de actuele laadtoestand glo-baal in te schatten.
X Navigatie > Toon kaart selecteren.X W > Toon kaart voor resterend bereik selecteren.
Aanvullende informatie op kaart tonenen verbergen
X Navigatie > Toon kaart selecteren.X W > Kaartdetails wijzigen selecte-
ren.X Een van de volgende soorten informatie
selecteren:RVerkeersinformatieRNamenRSpeciale bestemmingen (POI's)RSatellietbeeldenRCoördinaten
TomTom Services met het navigatie-systeem gebruiken
Verkeersinformatie op de route weerge-ven
X Tijdens de routebegeleiding het gebiedvan de verkeersinformatie aantippen.
X Om tussen de inhoud van de verkeersin-formatie te wisselen naar links of naarrechts vegen.
Navigatiesysteem gebruiken 151
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Route aan verkeersopstoppingen aan-passen
X Navigatie > TomTom Services > Verkeers‐info > Beperk vertraging selecteren.Een eerder geweigerde, of een waarmeevanwege de instelling voor de verkeersin-formatie Mijn route nooit wijzigengeen rekening is gehouden, snellere routewordt geselecteerd.
Verkeersopstoppingen op de overzichts-kaart weergeven
X Tijdens de routebegeleiding W > Toon kaart selecteren.Verkeersopstoppingen worden als symbo-len op de overzichtskaart weergegeven.
X Om gedetailleerde informatie weer tegeven een symbool voor een verkeersop-stopping aantippen.
De volgende symbolen worden gebruikt:± File´ Weg afgeslotenµ Verkeersopstopping· Wegwerkzaamheden¸ Een of meer rijstroken afgesloten¹ Ongevalº Verkeersopstopping die met behulp
van de verkeersinformatie is omzeild¿ MistÀ WindÁ Sneeuw IJsvormingà Regen
i Ernstige verkeersopstoppingen, bijvoor-beeld bij regen, mist of sneeuw, worden opde overzichtskaart met meerdere symbo-len weergegeven.
Verkeersinformatie voor de woon-werk-route aangeven
X Navigatie > TomTom Services > Verkeers‐info > Verkeersinfo op woon-werkrouteselecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:
RVan de woonplaats naar de werkplekRVan de werkplek naar de woonplaatsRWoonplaats-werkplek wijzigen
Instellingen voor de verkeersinformatieselecteren
X Navigatie > TomTom Services > Verkeers‐info > Verkeersinfo-Instellingenselecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RAltijd naar deze route omschakelen
De navigatie verandert de route auto-matisch, als vanwege een verkeersmel-ding op de route een snellere route isberekend.RVragen of ik deze route wil gebrui‐kenWanneer in verband met een verkeers-informatie een snellere route is bere-kend, wordt gevraagd, welke route moetworden gebruikt.RMijn route nooit wijzigen
De navigatie wijzigt de route niet alsverkeersinformatie aanwezig is.
Navigatiesysteem instellen
Stem instellen
De stem die de gesproken rij-aanwijzingenuitspreekt kan worden gewijzigd. Er kanworden gekozen uit door de computer gege-nereerde stemmen of stemmen van professi-onele sprekers. De stemmen van de professi-onele sprekers geven alleen de basis gespro-ken rij-aanwijzingen weer.
X Systeem > Geluid > Stem selecteren.X De stem voor de gesproken weergave selec-
teren.X Om de stem te beluisteren, Test selecteren.
Gesproken aanwijzingen instellen
De voorleesfunctie is alleen mogelijk metcomputerstemmen.
152 Navigatiesysteem gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
X Systeem > Geluid > Instellingen stem‐uitvoer selecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RLees vroege waarschuwingen voorRLees rijstrookinstructies voor snelwegen voorRLees verkeersinfo voor tijdens het navigerenRLees buitenlandse straatnamen voorRLees wegnummers voorRLees straatnamen voorRLees weerbericht voorRLees NP-waarschuwingen voorRLees waarschuwingen voorRLees wegwijzers voor
Kaart wijzigen
X Navigatie > Instellingen > Wissel kaartselecteren.
X De gewenste kaart selecteren.
Kaartkleur wijzigen
X Navigatie > Instellingen > Wijzig kaartkleuren selecteren.
X Met , of . de gewenste weergaveselecteren.
E-voertuiginstellingen wijzigen
X Navigatie > Instellingen > E-voertuig‐instellingen selecteren.De volgende functies kunnen wordenopgeroepen:RAccuwaarschuwing deactiveren of acti-
verenWanneer de laadtoestand van de hoog-spanningsaccu 20% bereikt en de accu-waarschuwing geactiveerd is, ver-schijnt een displaymelding.RLaadstations op de kaart verbergen of
weergevenRLaadstations beherenRLaadkabel selecteren
De vastgelegde instellingen voor het laad-type en het type laadkabel worden gebruiktvoor de navigatie om de keuze van beschik-bare laadstations af te bakenen. Tijdens de
navigatie kunnen de volgende opties via hetcontextmenu W worden gekozen:RZoeken naar laadtypeRZoeken naar stroomaanbiederRWeergave van alle laadstationsIn geval van incompatibiliteit tussen devastgelegde instellingen en een geselec-teerd laadstation, verschijnt een display-melding.
Veiligheidswaarschuwingen instellen
X Systeem > Veiligheidswaarschuwingenselecteren.
X De gewenste instellingen selecteren:RStel pauzes voorRWaarschuw bij naderen van scholenRWaarschuw bij overschrijden toege‐stane snelheidRWaarschuw bij overschrijden inge‐stelde snelheid
X Hervat selecteren.X Waarschuwingssignaal voor de betref-
fende veiligheidswaarschuwing selecte-ren.
Bij de functie "Waarschuw bij overschrijdeningestelde snelheid" moet bovendien desnelheid worden ingevoerd waarbij de vei-ligheidswaarschuwing moet worden gege-ven.
Afstandseenheden instellen
De eenheden voor alle afstanden van de navi-gatie kunnen worden gewijzigd. Afstands-eenheden van andere weergaven wordendaarbij niet gewijzigd, bijvoorbeeldafstandsweergaven van de eco score of deboordcomputer.
X Systeem > Kies eenheden > Afstandsmatenselecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RKilometerRMijl
Navigatiesysteem gebruiken 153
>> s
mar
t M
edia
-Sy
stem
geb
ruik
en.
Z
Eenheden voor GPS-coördinaten instel-len
X System > Kies eenheden > Weergave coör‐dinaten selecteren.
X Een van de volgende instellingen selecte-ren:RGraden (G°)RGraden, minuten (G° m,m')RGraden, minuten, seconden (G° m' s'')
154 Navigatiesysteem gebruiken>>
sm
art
Med
ia-S
yst
em g
ebru
iken
.
Online-toegang tot de auto
G WAARSCHUWING
Als u tijdens het rijden in de auto geïnte-greerde informatiesystemen en communi-catieapparatuur bedient, kunt u van deverkeerssituatie worden afgeleid. Boven-dien kunt u de controle over de auto ver-liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparatuur alleen bedienen als deverkeerssituatie dit toelaat. Als u een vei-lig gebruik niet kunt garanderen, de autoop een veilige plaats tot stilstand brengenen de bediening bij stilstaande auto uit-voeren.
G WAARSCHUWING
Wanneer mobiele informatiesystemen encommunicatieapparatuur tijdens het rij-den worden bediend, kan u van de ver-keerssituatie worden afgeleid. Bovendienkunt u de controle over het voertuig ver-liezen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Deze apparatuur alleen bedienen als hetvoertuig stilstaat.
De wettelijke voorschriften in acht nemenvan het land waarin je je bevindt.Met "smart control" kunnen functies voor hetopvragen op afstand en het configureren opafstand van de auto worden opgeroepen. Hetoproepen is mogelijk met computers ensmartphones. Het bijbehorende interneta-dres is bij elk smart center verkrijgbaar.Bovendien kan "smart control" via de smartinternetpagina worden opgeroepen.De toegang tot "smart control" is vanaf delevering van de nieuwe auto, maar uiterlijkvanaf de beschikbaarheid van de dienst,gedurende drie jaar gratis. Daarna kan"smart control" tegen betaling verder wor-den gebruikt.De beschikbaarheid en functie-omvang van"smart control" kunnen afhankelijk van hetbetreffende land en de uitrusting van de autoafwijken.
Voorwaarden voor het gebruik van "smartcontrol":
RRegistratie op de internetpagina van de"smart portal" op smart.com/portal.Voor de registratie is een geldig e-maila-dres of mobiel telefoonnummer nodig enmoet akkoord worden gegaan met degebruiksvoorwaarden.RKoppeling van de auto met aan het per-
soonlijke account van de "smart portal" bijeen smart center.Voor de koppeling is een verificatie nood-zakelijk en moeten de autopapieren wor-den overlegd. Bovendien is het voertuig-identificatienummer (VIN) nodig.RActivering van de gewenste functies na het
koppelen aan de auto.Voor de activering moet via de "smart por-tal" akkoord worden gegaan met degebruiksvoorwaarden van de betreffendefuncties voor het opvragen op afstand enconfigureren op afstand. Het portaladreswordt door het smart center medegedeeld.RVerbinding van de auto met internet.
De verbinding kan via de in de auto inge-bouwde gsm-module tot stand wordengebracht.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, kunnenbijvoorbeeld de volgende functies wordengebruikt:
RInformatie opvragen, na welke afstand devolgende onderhoudsbeurt wordt geadvi-seerd en of deze al nodig is.
Tijdens het opladen kunnen extra weergavenworden opgeroepen, bijvoorbeeld voor hetverwachte laadproceseinde of het laadver-mogen.Wanneer de synchronisatie van de data viahet mobiele-telefoonnet vertraagd is, kun-nen de weergaven in de auto en bij "smartcontrol" tijdelijk van elkaar afwijken.Meer informatie over "smart control" is ver-krijgbaar bij elk smart center en opwww.smart.com/smartcontrol.
smart "ready to"-Services gebruiken
Wetenswaardigheden
De smart "ready to"-Services zijn alleen inbepaalde landen beschikbaar.
smart "ready to"-Services gebruiken 155
>> O
nli
ne-
aan
bie
din
gen
geb
ruik
en.
Z
De functies worden mogelijk gemaakt dooreen communicatiemodule en de smart "readyto"-app.Informatie over en het internetadres voor desmart "ready to"-Services is verkrijgbaar bijelk smart center.
i Als al een smart "ready to"-Service wordtgebruikt, kunnen verdere services op hetbekende webportal of via de app met uwgebruikersgegevens worden geactiveerd.
Voorwaarden om de smart "ready to"-Servi-ces te gebruiken zijn de uitrusting met decommunicatiemodule en de activering:ROp de "ready to"-webportal registreren.
Voor de registratie zijn een geldig e-mai-ladres en het voertuigidentificatienum-mer (VIN) nodig en moeten de gebruiks-voorwaarden worden geaccepteerd.RDe "ready to"-app op uw smartphone
installeren en een gebruikersaccountmaken.
156 smart "ready to"-Services gebruiken>>
On
lin
e-aa
nb
ied
inge
n g
ebru
iken
.
Kleine voorwerpen opbergen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in hetinterieur worden opgeborgen, kunnen zeverschuiven of rondvliegen en daardoorinzittenden raken. Bovendien kunnenbekerhouder, geopende opbergvakken enmobiele-telefoonhouders bij een ongevalde daarin aanwezige voorwerpen nietaltijd tegenhouden. Er bestaat gevaar voorletsel, in het bijzonder ook bij remmanoeu-vres of plotselinge richtingswijzigingen!
RVoorwerpen altijd zodanig opbergen, datze in deze of vergelijkbare situaties nietkunnen rondvliegen.
RAltijd waarborgen dat voorwerpen nietuit opbergvakken of bagagenetten ste-ken.
RDe afsluitbare opbergvakken voor aan-vang van de rit sluiten.
RZware, harde, scherpe, breekbare of tegrote voorwerpen altijd achter de ach-terste achterbank of onder de passa-giersstoelen opbergen.
G WAARSCHUWING
De bekerhouder kan tijdens het rijden geenbeker vasthouden. Als tijdens het rijdeneen bekerhouder wordt gebruikt, kan debeker gaan slingeren en kan vloeistofgemorst worden. Inzittenden kunnen metde vloeistof in contact komen en in het bij-zonder door hete vloeistof verbrandingenoplopen. U kunt van de verkeerssituatieworden afgeleid en de controle over hetvoertuig verliezen. Er bestaat gevaar voorletsel en ongevallen!
De bekerhouder alleen gebruiken als hetvoertuig stilstaat. Uitsluitend passende enbekers in de bekerhouder gebruiken,. Debekers afsluiten, in het bijzonder bij hetevloeistoffen.
! Uitsluitend passende en afsluitbarebekers in de bekerhouder plaatsen,. Dit ommorsen te voorkomen.
Opbergvakken gebruiken
X Voor het opbergen van voorwerpen pas-sende opbergvakken gebruiken:De volgende opbergvakken zijn beschik-baar:
R: Opbergvakken in de portierenR; Bekerhouder in de middenconsole
voorinR= DashboardkastjeR? Opbergnet in de beenruimte van de
passagierRA Schuiflade in de middenconsole om
eruit te trekkenRTablethouder aan stoelRKlittenband aan de passagiersstoel voor
het opbergen van een handtasRBekerhouder in de middenconsole achter
met uitsparing voor het neerleggen vaneen mobiele telefoonRreadyspace stoelen: cargo box met
bekerhouder achterinRHoedenplank
Kleine voorwerpen opbergen 157
>> B
elad
en e
n o
pb
erge
n.
Z
Dashboardkastje ver- en ontgrendelen
X De sleutel in het slot steken.X Vergrendelen: De sleutel rechtsom in de
stand 2 draaien.X Ontgrendelen: de sleutel linksom in de
stand 1 draaien.
Bekerhouder achterin gebruiken (bijreadyspace stoelen)
In combinatie met readyspace stoelen zijnachterin twee bekerhouders : en ;beschikbaar.
X Het opbergvak openen, om de bekerhou-der ; te kunnen gebruiken.De bekerhouder ; kan worden verwijderd.De maximumbelading voor het opbergvakbedraagt dan 1 kg.
Hoedenplank verwijderen en aanbren-gen
Hoedenplank verwijderen
! De hoedenplank mag slechts met maxi-maal 3 kg worden belast.
: Banden; Hoedenplank
X De banden aan de achterklep losmaken.X De hoedenplank omlaagklappen.X De hoedenplank naar achteren eruit trek-
ken.
Hoedenplank aanbrengen
X De hoedenplank links en rechts op degeleiderails leggen.
X De hoedenplank naar voren drukken totdeze vergrendelt.
X De hoedenplank omhoogklappen.X De banden aan de achterklep bevestigen.
Bagage en grote voorwerpen opbergen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als voorwerpen op ongeschikte wijze in hetinterieur worden opgeborgen, kunnen zeverschuiven of rondvliegen en daardoorinzittenden raken. Bovendien kunnenbekerhouder, geopende opbergvakken enmobiele-telefoonhouders bij een ongevalde daarin aanwezige voorwerpen nietaltijd tegenhouden. Er bestaat gevaar voor
158 Bagage en grote voorwerpen opbergen>>
Bel
aden
en
op
ber
gen
.
letsel, in het bijzonder ook bij remmanoeu-vres of plotselinge richtingswijzigingen!
RVoorwerpen altijd zodanig opbergen, datze in deze of vergelijkbare situaties nietkunnen rondvliegen.
RAltijd waarborgen dat voorwerpen nietuit opbergvakken of bagagenetten ste-ken.
RDe afsluitbare opbergvakken voor aan-vang van de rit sluiten.
RZware, harde, scherpe, breekbare of tegrote voorwerpen altijd achter de ach-terste achterbank of onder de passa-giersstoelen opbergen.
Het rijgedrag van een beladen auto is afhan-kelijk van de verdeling van de bagage.Bij het laden en vervoeren van bagage enlading de volgende beladingsrichtlijnen inacht nemen:
RNiet met de bagage incl. personen het toe-gestaan totaalgewicht of de toegestaneasbelastingen van de auto overschrijden.RVoorwerpen bij voorkeur in de bagage-
ruimte opbergen.RZware bagage zo ver mogelijk naar voren
en zo laag mogelijk in de bagageruimteopbergen.RNiet tot boven de bovenzijde van de rug-
leuningen beladen.RBagage altijd tegen de rugleuningen van
de achter- en voorstoelen opbergen. Eropletten dat de rugleuningen correct zijnvergrendeld.RIndien mogelijk de bagage altijd achter de
niet-bezette stoelen vervoeren.RBagage en lading op geschikte wijze vast-
zetten.
Bagageruimte openen
! De achterklep klapt bij het openenomhoog en naar achteren. Daarom erop let-ten dat er voldoende ruimte boven en ach-ter de achterklep is.
X Op de sleutel de toets % indrukken.X De toets : indrukken.X De achterklep omhoogklappen.
Bagageruimte sluiten
X De achterklep omlaagklappen en sluiten.X Op de sleutel de toets & indrukken.
De auto is vergrendeld.
Sjorogen gebruiken
Om schade te vermijden, het volgende in achtnemen:
RDe lading aan de sjorogen : beveiligen.RDe sjorogen gelijkmatig belasten.RGeen elastische riemen of netten gebrui-
ken.RScherpe randen afdekken.
Sjorogen gebruiken 159
>> B
elad
en e
n o
pb
erge
n.
Z
Bagageruimte vergroten
Rugleuningen achterin naar vorenklappen
G WAARSCHUWING
Als de achterbank/achterstoelen en derugleuning niet vergrendeld zijn, kunnenze bij bijvoorbeeld een remmanoeuvre ofeen ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt de inzittende door deachterbank/achterstoelen of de rugleu-ning in de veiligheidsgordel gedrukt. Deveiligheidsgordel kan niet meer zoalsbedoeld beschermen en extra letsel ver-oorzaken.
RVoorwerpen of bagage in de bagage-ruimte kunnen niet door de rugleuningworden tegengehouden.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Voor iedere rit controleren dat de rugleu-ning en de achterbank/achterstoelen ver-grendeld zijn.
X De hoofdsteunen geheel inschuiven.X De linker of de rechter lus : van de rug-
leuning in de richting van de pijl trekken.X De rugleuning geheel omlaagklappen.
Rugleuningen achterin terugklappen
! Erop letten dat de veiligheidsgordel bijhet terugklappen van de leuning achterinniet wordt ingeklemd. Anders kan dezeworden beschadigd.
X De linker of rechter rugleuning naar ach-teren klappen tot deze vergrendelt.De rode vergrendelingsindicator : op delus mag niet meer zichtbaar zijn.
Rugleuning van de passagiersstoelomklappen
Rugleuning van de passagiersstoel kan-telen (met hendel)
Stoel met hendel
X De hendel ; omhoogbrengen en de pas-sagiersstoel geheel naar achteren schui-ven.
X De hendel : naar voren trekken.X Tegelijkertijd de rugleuning naar voren
omklappen.
160 Bagageruimte vergroten>>
Bel
aden
en
op
ber
gen
.
Rugleuning van de passagiersstoel kan-telen (met draaiknop)
Stoel met draaiknop
X De draaiknop : naar voren draaien.
Rugleuning van de passagiersstoelterugklappen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als de rugleuning niet vergrendeld is, kandeze bij bijvoorbeeld een remmanoeuvre ofeen ongeval naar voren klappen.
RDaardoor wordt u door de niet vergren-delde rugleuning in de veiligheidsgor-del gedrukt. De veiligheidsgordel kanniet meer zoals bedoeld beschermen enextra letsel veroorzaken.
RDe rugleuning kan voorwerpen of bagagein de bagageruimte niet tegenhouden.
Er bestaat verhoogd gevaar voor letsel!
Voor iedere rit controleren dat de rugleu-ning zoals beschreven vergrendeld is.
Rugleuning van de passagiersstoelterugklappen (met hendel)
X Aan de hendel : trekken.X Tegelijkertijd de rugleuning terugklappen
tot deze vergrendelt.
Rugleuning van de passagiersstoelterugklappen (met draaiknop)
X De draaiknop : terugdraaien.
Hoek van de rugleuningen achterininstellen (Cargo-stand)
X De rechter of linker rugleuning ; ont-grendelen.
X De rechter of linker rugleuning ; ietsnaar voren klappen.
X De leuningvergrendelingshendel : naarvoren klappen.
X De rechter of linker rugleuning ; tot deleuningvergrendelingshendel : terug-klappen en vergrendelen.
Zitting omklappen (bij readyspacestoelen)
G WAARSCHUWING
Als bij uitgebouwde cargo box de stoelkus-sens van de achterzitplaatsen wordengedraaid, kunnen u of andere inzittendentussen het stoelmechanisme bekneldraken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Het stoelkussen alleen draaien bij inge-bouwde cargo box. Opletten dat zich geenlichaamsdelen in de directe omgeving vande bewegende onderdelen bevinden.
! Als de stoelkussens achterin zijngedraaid, mogen de rugleuningen achterinniet naar voren worden geklapt. Anderskunnen de rugleuningen achterin wordenbeschadigd.
Bagageruimte vergroten 161
>> B
elad
en e
n o
pb
erge
n.
Z
X Bij de zitting aan de lus : trekken en naarvoren omklappen.
Cargo box verwijderen (bij readyspacestoelen)
X De cargo box aan de handgreep : ont-grendelen.
X Met beide handen vóór en achter in dehandgreepkommen grijpen en de cargo boxnaar voren en schuin omhoog schuiven.
X De cargo box verwijderen.
Laadkabeltas uit- en inbouwen
Laadkabeltas uitbouwen
X De beide knoppen : linksom draaien.De knoppen komen los uit de verankering.
X De laadkabeltas naar links klappen.De klittenbandsluitingen onder de laad-kabeltas komen los.
X De karabijnhaken ; losmaken.
Laadkabeltas inbouwen
X De laadkabeltas met de zijkant op deafdekking van de motorruimte leggen entegen de zijbekleding plaatsen.
X De laadkabeltas verticaal plaatsen.De klittenbandsluitingen onder de laad-kabeltas vastpakken.
X De beiden knoppen : in de verankeringschuiven en rechtsom draaien.
X De karabijnhaken ; bevestigen.
162 Laadkabeltas uit- en inbouwen>>
Bel
aden
en
op
ber
gen
.
Wetenswaardigheden
Bij de smart bevindt de motorruimte zichachter onder de bagageruimte. De reservoirsvoor bedrijfsstoffen bevinden zich onder deonderhoudsklep vooraan.Bij werkzaamheden aan de auto alle veilig-heidsaanwijzingen in acht nemen. Werk-zaamheden in de motorruimte altijd latenuitvoeren bij een gekwalificeerde werk-plaats.
Subwoofer uit- en inbouwen
Subwoofer uitbouwen
X Snelsluiting : in de richting van de pijllosmaken.
X Een hand in de uitsparing in de snelslui-ting steken.
X Subwoofer losmaken, kantelen en naarrechts trekken.
X Stekker eruit trekken.
Subwoofer inbouwen
X Stekker aansluiten.X Subwoofer onder op de zijbekleding plaat-
sen.X Snelsluiting : omhoogdraaien.X Houder in de uitsparing van de zijbekle-
ding ; drukken.X Snelsluiting : rechtsom draaien.
Onderhoudsklep openen en sluiten
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Een ontgrendelde onderhoudsklep kan tij-dens het rijden loskomen en het zicht ver-sperren of andere verkeersdeelnemers ingevaar brengen. Er bestaat gevaar voorletsel en ongevallen!
Voor iedere rit controleren dat de onder-houdsklep vergrendeld is.
G WAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich in beweging zet-ten als de onderhoudsklep geopend is, kuntu bekneld raken in het mechanisme. Erbestaat gevaar voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uit-schakelen, voordat de onderhoudsklepwordt geopend.
! De ventilatiesleuven boven de onder-houdsklep zorgvuldig vrijmaken vansneeuw of vervuiling, opdat de luchtaan-zuiging altijd gewaarborgd is.
De auto moet tegen wegrollen zijn beveiligd.Bij auto's met een vergrendelbare onder-houdsklep moet deze voor het openen wordenontgrendeld.
Onderhoudsklep openen en sluiten 163
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
Onderhoudsklep ontgrendelen
X De punt van de sleutel in de opening van deslotafdekking : steken.
X De sleutel naar rechts drukken ;, om deslotafdekking los te maken.
X De slotafdekking verwijderen.X De sleutel in het slot steken en de sleutel
90° rechtsom draaien.
Onderhoudsklep openen
X De beide hendels ; in de richting van depijl trekken.
X De onderhoudsklep = aan de voorzijdeoptillen.
X De onderhoudsklep = een stuk naar vorentrekken en naar boven toe verwijderen.
X Serviceklep = neerklappen.
Onderhoudsklep sluiten
X De onderhoudsklep = losmaken.X De randen links en rechts A van de onder-
houdsklep onder de rand van het spat-scherm ? schuiven.
X De onderhoudsklep = omlaagdrukken.X De beide hendels ; in de richting van de
pijl naar achteren drukken.
Onderhoudsklep vergrendelen
164 Onderhoudsklep openen en sluiten>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
X De sleutel in het slot steken en in de stand1 draaien.
X De slotafdekking : aan bestuurderszijdeaanbrengen en vergrendelen.
Bedrijfsstoffen controleren en bijvul-len
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Bedrijfsstoffen kunnen giftig en schadelijkvoor de gezondheid zijn. Er bestaat gevaarvoor letsel!
Bij gebruik, opslag en afvoeren vanbedrijfsstoffen de informatie op de origi-nele verpakking in acht nemen. Bedrijfs-stoffen altijd in de afgesloten origineleverpakking bewaren. Kinderen altijd uit debuurt van bedrijfsstoffen houden.
H Milieu-aanwijzing
Bedrijfsstoffen op milieuvriendelijke wijzeafvoeren!
Ook de informatie in het hoofdstuk "Bedrijfs-stoffen" in acht nemen (Y pagina 222).Bedrijfsstoffen zijn:
RKoelvloeistofRRemvloeistofRRuitreinigingsmiddelRKoelmiddel van het temperatuurregelsys-
teemVoor smart goedgekeurde bedrijfsstoffen:http://bevo.mercedes-benz.com
Koelvloeistof controleren en bijvullen
Koelvloeistofniveau controleren
X De auto op een vlakke ondergrond parke-ren.
X De koelvloeistof ten minste 30 minutenlaten afkoelen.
X De onderhoudsklep openen.(Y pagina 163)
X Een visuele controle via het reservoir ;uitvoeren.Het oliepeil moet tussen de MIN-marke-ring en de MAX-markering liggen.
Koelvloeistof bijvullen
G WAARSCHUWING
Bij een bedrijfswarm aandrijfsysteemstaat het koelsysteem onder druk. Als deafsluitdop wordt geopend is er gevaar voorbrandwonden door de eruit spuitende hetekoelvloeistof. Er bestaat gevaar voor letsel!
Het aandrijfsysteem laten afkoelen voor-dat u de afsluitdop opent. Bij het openenbeschermende handschoenen en een vei-ligheidsbril dragen. De afsluitdop lang-zaam openen, om de druk te laten ontsnap-pen.
! Alleen voorgemengde koelvloeistof bij-vullen met de gewenste vorstbescherming.Anders is er gevaar voor motorschade.
Bedrijfsstoffen controleren en bijvullen 165
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
Verdere aanwijzingen over de koelvloei-stof is verkrijgbaar op de volgende plaat-sen:
Rin de Mercedes-Benz-bedrijfsstoffen-voorschriften, MB BeVo 310.1- op internet:
http://bevo.mercedes-benz.com- in de Mercedes-Benz BeVo AppRbij een gekwalificeerde werkplaats
Als de koelvloeistof bestaat uit het voorge-schreven mengsel van anticorrosie- en anti-vriesmiddel, ligt het kookpunt van de koel-vloeistof tijdens de werking op circa 130 †.Het aandeel aan anticorrosie- en antivries-middel in het motorkoelsysteem moet tussen40% en 50% (vorstbescherming tot -37 †) lig-gen. Daarmee is het motorkoelsysteem totcirca -25 † tegen bevriezing beschermd.
X De afsluitdop : van het koelvloeistofex-pansiereservoir ; met een lap bedekken.
X De afsluitdop langzaam een halve omwen-teling draaien. Indien nodig, druk latenontsnappen.
X De afsluitdop verder draaien en verwijde-ren.
X Koelvloeistof tot MAX bijvullen.X De afsluitdop aanbrengen en tot de aan-
slag aandraaien.X De onderhoudsklep sluiten.
(Y pagina 163)
i Informatie over de geadviseerde koel-vloeistoffen zie "Technische gegevens".
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
G WAARSCHUWING
Ruitensproeiervloeistofconcentraat islicht ontvlambaar. Als dit op hete onder-delen in de motorruimte terechtkomt, kanhet ontsteken. Er bestaat gevaar voorbrand en letsel!
Er mag geen ruitensproeiervloeistofcon-centraat naast de vulopening gaan; ditcontroleren.
X De onderhoudsklep openen.(Y pagina 163)
X De afsluitdop : aan de lip omhoogtrekken.X Indien aanwezig, de uittrekbare vulpijp tot
de aanslag omhoogtrekken.X Ruitensproeiervloeistof bijvullen.X Indien aanwezig, uittrekbare vulpijp
omlaagdrukken en inschuiven.X De afsluitdop : aanbrengen en goed
dichtdrukken.X De onderhoudsklep sluiten.
(Y pagina 163)
i Informatie over ruitreinigingsmiddel enantivriesmiddel zie "Technische gege-vens".
Banden en velgen controleren
G WAARSCHUWING
Een drukloze band beïnvloedt de rij-eigenschappen en het stuur- en het rem-vermogen van het voertuig nadelig. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
Niet met een drukloze band rijden. Dedrukloze band direct vervangen door hetreservewiel of contact opnemen met eengekwalificeerde werkplaats.
G WAARSCHUWING
Beschadigde banden kunnen leiden totverlies van bandenspanning. Daardoorkunt u de controle over de auto verliezen.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
166 Banden en velgen controleren>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
De banden regelmatig op beschadigingencontroleren en beschadigde banden directvervangen.
G WAARSCHUWING
Als de profieldiepte te klein is, vermindertde grip van de band. Het loopvlak van deband kan het water niet meer afvoeren. Ditverhoogt het risico op aquaplaning opnatte wegen, vooral bij een onaangepastesnelheid. Er bestaat gevaar voor ongeval-len!
Als de bandenspanning te hoog of te laagis, kunnen banden op verschillende plaat-sen op het loopvlak van de band andersafslijten. Daarom de profieldiepte en detoestand van het loopvlak van de band overde gehele breedte bij alle banden regel-matig controleren.
Minimumprofieldiepte bij
RZomerbanden: 3 mm
RM+S-banden: 4 mm
Om veiligheidsredenen de banden vóór hetbereiken van de wettelijk voorgeschrevenminimumprofieldiepte laten vervangen.
! Indien dit niet kan worden vermeden,alleen langzaam en onder een flauwe hoekover hindernissen zoals stoepranden rij-den. Anders kunnen velgen en bandenworden beschadigd.
Nabewerken van het remsysteem en de wie-len is niet toegestaan. Het gebruik van vul-platen en remstofplaten is niet toegestaan.De auto voldoet dan niet meer aan de speci-ficaties van de typegoedkeuring.De banden en velgen regelmatig op bescha-diging controleren, ten minste eenmaal permaand en na rijden in het terrein of opslechte wegen.Nieuwe banden de eerste 100 km met matigesnelheid inrijden. Pas daarna bereiken dezede volledige capaciteit.Trillingen, hoorbare geluiden of een onge-woon rijgedrag, bijvoorbeeld trekken naaréén kant, kunnen op schade aan wielen ofbanden wijzen.
Als bandenpech wordt vermoed:
X Snelheid reduceren.X Zo snel mogelijk stoppen.X Wielen en banden op beschadigingen con-
troleren.Als er geen beschadigingen te zien zijn, debanden en velgen laten controleren bij eengekwalificeerde werkplaats.
Verwisselen van een wiel
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als bij verschillende afmetingen van ban-den en velgen de voor- met de achterwie-len worden verwisseld, kunnen de rij-eigenschappen sterk nadelig worden beïn-vloed. Bovendien kunnen de bedrijfsrem ofonderdelen van de wielophanging wordenbeschadigd. Er bestaat gevaar voor onge-vallen!
Alleen dan de voor- met de achterwielenverwisselen, als de banden en velgen iden-tieke maten hebben.
G WAARSCHUWING
Het overschrijden van het aangegevendraagvermogen van de band of de toege-stane snelheidsindex kan leiden totbeschadiging van de banden of tot klappenvan de banden. Er bestaat gevaar voorongevallen!
Daarom alleen de voor uw type auto goed-gekeurde bandentypen en -maten gebrui-ken. Het voor uw auto noodzakelijke draag-vermogen van de band en de snelheidsin-dex in acht nemen.
G WAARSCHUWING
Als banden en velgen met verkeerde afme-tingen zijn gemonteerd, kunnen debedrijfsrem of onderdelen van de wielop-hanging worden beschadigd. Er bestaatgevaar voor ongevallen!
Verwisselen van een wiel 167
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
Banden en velgen altijd vervangen doorbanden en velgen die aan de specificatiesvan de originele onderdelen voldoen.
Daarbij bij velgen het volgende in achtnemen:
RAanduiding
RType
Daarbij bij banden het volgende in achtnemen:
RAanduiding
RFabrikant
RType
! Om schade te vermijden adviseert smartom het verwisselen van een wiel bij eengekwalificeerde werkplaats te laten uit-voeren.
! Als de auto met de bandenspanningscon-trole is uitgerust, bevinden zich elektro-nische onderdelen in het wiel.Bij het ventiel mogen daarom geen monta-gegereedschappen worden toegepast.Hierdoor kunnen de elektronische onder-delen worden beschadigd.De banden alleen laten controleren bij eengekwalificeerde werkplaats.
! Een geschikte krik alleen aanbrengenonder de daarvoor bedoelde kriksteunpun-ten. De auto slechts kortstondig omhoog-brengen voor het verwisselen van een wiel.De auto op een geschikte ondergrond neer-zetten en controleren of zich geen perso-nen in de auto bevinden. De auto met wiel-keggen beveiligen en de parkeerrem aan-trekken.
Als bij verschillende afmetingen van bandenen velgen de voor- met de achterwielen wor-den verwisseld, kan dit leiden tot verlies vande typegoedkeuring.
Regels voor het kiezen van nieuwe ban-den
! smart adviseert om veiligheidsredenenalleen banden en velgen te gebruiken, diesmart speciaal voor uw auto heeft goedge-keurd. Deze banden zijn speciaal afge-
stemd op de systemen zoals het ABS en hetESP®.Alleen de door smart geteste en geadvi-seerde banden en wielen gebruiken.Anders kunnen bepaalde eigenschappen,zoals rijgedrag, rijgeluid, verbruik enzo-voort nadelig worden beïnvloed. Boven-dien kunnen maatafwijkingen en eenandere vervorming van de banden tijdenshet rijden onder belasting ertoe leiden, datde banden tegen de carrosserie en delenvan de wielophanging aanlopen. Bescha-diging van de band of de auto kan hiervanhet gevolg zijn.smart is niet aansprakelijk voor schade diedoor het gebruik van andere dan de getesteen geadviseerde banden en wielen ont-staat.Informatie over banden en velgen is ver-krijgbaar bij elke gekwalificeerde werk-plaats, bijvoorbeeld een smart center.
De levensduur van een band is onder andereafhankelijk van de volgende factoren:
RRijstijlRBandenspanningRAfgelegde afstandDe volgende regels in acht nemen bij het kie-zen van nieuwe banden:
RLandspecifieke voorschriften waarin eenbepaald bandentype voor de auto is vast-gelegd of wordt geadviseerd in achtnemen.RAlleen banden en velgen van dezelfde con-
structie en hetzelfde merk monteren.RAlleen velgen met dezelfde maat op
dezelfde as gebruiken (links/rechts).RAlleen hetzelfde bandentype gebruiken
(zomerbanden, all-seasonbanden, winter-banden).RAlleen door smart goedgekeurde velg-
bandcombinaties gebruiken.RDe banden niet te ver afrijden. Anders
wordt de grip op natte wegen sterk nadeligbeïnvloed (aquaplaning).RDe banden uiterlijk na zes jaar vervangen.RVoor bepaalde regio's en toepassingen
wordt het gebruik van een bepaald ban-dentype geadviseerd.
i De geadviseerde bandenspanningen inverschillende bedrijfsomstandighedenbevinden zich op de bandenspanningsta-
168 Verwisselen van een wiel>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
bel op de portierstijl (B-stijl) aan bestuur-derszijde.
Bij de bandenvakhandel, gekwalificeerdewerkplaatsen of bij elk smart center is meerinformatie over banden en velgen verkrijg-baar.
Verwisselen van een wiel voorbereiden
X De auto op een stevige, stroeve en vlakkeondergrond parkeren.
X De parkeerrem bedienen.X De voorwielen in de rechtuitstand plaat-
sen.X De transmissie in de stand j schakelen.X De motor afzetten.X De sleutel uit het contactslot trekken.X De auto tegen wegrollen beveiligen.
Wiel verwijderen
G WAARSCHUWING
Als de krik niet correct bij de betreffendekriksteunpunten wordt geplaatst, kan dekrik kantelen als de auto omhoog isgebracht. Er bestaat gevaar voor letsel!
De krik uitsluitend plaatsen bij de betref-fende kriksteunpunten van de auto. De voetvan de krik moet zich loodrecht onder hetkriksteunpunt van de auto bevinden.
! De wielbouten niet in zand of vuil weg-leggen. De schroefdraad van de wielboutenen wielnaven kan anders tijdens het vast-draaien worden beschadigd.
! Een geschikte krik alleen onder de krik-steunpunten plaatsen.De krik in geen geval onder de hoogspan-ningsaccu plaatsen. Ook geen bokkenonder de hoogspanningsaccu plaatsen.Anders kan de hoogspanningsaccu wordenbeschadigd.De aanwijzingen in "Verwisselen van eenwiel" in acht nemen.
Waarschuwingsstickers
Beslist de aanwijzingen en de veiligheids-aanwijzingen bij "Verwisselen van een wiel"in acht nemen (Y pagina 167).
Auto's met stalen velg en wieldop:
X Beide handen in twee openingen van dewieldop steken en de wieldop lostrekken.
Auto's met stalen velg en naafdop:
X Naafdop verwijderen.
Verwisselen van een wiel 169
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
X De wielbouten met de wielsleutel : circaeen omwenteling losdraaien. De wielbou-ten niet verwijderen.
De auto mag uitsluitend bij de daarvoor voor-ziene kriksteunpunten : omhoog wordengebracht.Als de krik op een andere plaats op de dorpelwordt aangebracht, kan de auto beschadigdraken.
i Voor het verwisselen van een wiel advi-seert smart een krik die op de kriksteun-punten past. Bovendien moet de krik aande arboregels en de carrosserie-eisen vol-doen.
De kriksteunpunten : bevinden zich tel-kens achter de voorwielen en vóór de ach-terwielen. Ze zijn herkenbaar aan de drie-hoekige uitsparing op de auto.
X Bij de driehoekige uitsparingen circa 7 cmnaar binnen achter de dorpel naar de ver-sterkte plaats voor het kriksteunpunt :zoeken.
X De krik ; onder het betreffende krik-steunpunt : aanbrengen.
X De voet van de krik verticaal ten opzichtevan het kriksteunpunt van de auto plaat-sen.
X De krik moet correct aangebracht zijn,zodat de auto niet eraf kan glijden; ditcontroleren.
X De auto met de krik zo ver omhoogbrengen,tot de band maximaal 3 cm van de bodemverwijderd is.
X De wielbouten verwijderen.X Het wiel verwijderen.
Wiel aanbrengen
G WAARSCHUWING
Als de wielbouten of -moeren niet met hetvoorgeschreven aanhaalmoment zijn vast-gezet, kunnen de wielen loskomen. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
De wielbouten of -moeren moeten met hetvoorgeschreven aanhaalmoment aange-trokken zijn; dit controleren.
Als u dit niet zeker weet, de auto niet bewe-gen. Contact opnemen met een gekwalifi-ceerde werkplaats en het aanhaalmomentdirect laten controleren.
Het aanhaalmoment moet 105 Nm bedragen.Na circa 500 km rijden het aanhaalmomentcontroleren en eventueel natrekken.
G WAARSCHUWING
Als de wielbouten of -moeren worden vast-gedraaid als de auto is omhooggebracht,kan de krik kantelen. Er bestaat gevaarvoor letsel!
170 Verwisselen van een wiel>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
De wielbouten of -moeren alleen vast-draaien als de auto omlaaggebracht is.
! Bij het verwisselen van een wiel uitslui-tend wielbouten gebruiken die voor de vel-gen en de auto zijn goedgekeurd.
Beslist de aanwijzingen en de veiligheids-aanwijzingen bij "Verwisselen van een wiel"in acht nemen (Y pagina 167).
Banden met een voorgeschreven draairich-ting alleen overeenkomstig hun draairich-ting monteren. De draairichting is met eenpijl op de wang van de band aangegeven.
X Het contactvlak van het wiel en de wiel-naaf reinigen.
X Het wiel op de wielnaaf schuiven en aan-drukken.
X De wielbouten tot aan de conus vast-draaien.
X De wielbouten moeten goed tegen de conusaan zitten; dit controleren.
X Auto volledig omlaagbrengen.X Krik verwijderen.X De wielbouten in de aangegeven volg-
orde : tot ? kruiselings en gelijkmatig
vastdraaien. Het aanhaalmoment moet105 Nm bedragen.
X Geadviseerde bandenspanning controle-ren en naar behoefte aanpassen.Na circa 500 km rijden het aanhaalmomentcontroleren en eventueel natrekken.
i Auto's met bandenspanningscontrole:Alle gemonteerde wielen moeten zijn uit-gerust met functionerende sensoren.
Auto's met stalen velg en wieldop:
X De wieldop A zo aanbrengen dat het ven-tiel B niet wordt ingeklemd.
X De wieldop met beide handen gelijkmatigop de velg drukken totdat de wieldop hoor-baar vergrendelt.
X Controleren of wieldop goed op de velg zit.
Auto met stalen velg en naafdop:
X De naafdop aanbrengen.
Wielen opslaan
X Gedemonteerde wielen koel, droog en don-ker bewaren.
X Tegen olie en vet beschermen.
Bandenspanningscontrole gebruiken
Wetenswaardigheden
De bestuurder is ervoor verantwoordelijk, debandenspanning in te stellen op de geadvi-seerde, voor de bedrijfsomstandighedengeschikte bandenspanning voor koude ban-den.Als de spanning van een of meerdere bandendaalt, waarschuwt de bandenspanningscon-trole.
Bandenspanningscontrole gebruiken 171
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
De bandenspanningscontrole werkt alleenals de sensoren in alle vier de banden aan-wezig zijn en nadat ze de voor de actuelebedrijfssituatie correcte bandenspanninghebben ingeleerd. Dit gebeurt in de meestegevallen automatisch, maar kan ook wordenopgeslagen door het opnieuw opstarten vande bandenspanningscontrole. Vóór hetopnieuw opstarten controleren of de bandende geadviseerde bandenspanning hebben.In de volgende gevallen waarschuwt de ban-denspanningscontrole niet:
RGelijkmatig bandenspanningsverlies inmeerdere bandenRPlotseling bandenspanningsverlies, bij-
voorbeeld door een binnengedrongenvoorwerpRVerkeerd ingestelde bandenspanningDe bandenspanningscontrole beschikt in hetcombi-instrument over een geel waarschu-wingslampje voor drukverlies of een storing.
Bandenspanningscontrole opnieuwstarten (boordcomputer met mono-chroom display)
X Bandenspanning bij alle wielen op degeadviseerde waarde instellen.
X De toets ´ op de multifunctionele hen-del meerdere malen indrukken, tot de sym-bolen ° en h op het display van hetcombi-instrument worden weergegeven.
X De toets a op de multifunctionele hen-del lang indrukken.De symbolen ° en h knipperen circavijf seconden op het display van hetcombi-instrument. Vervolgens brandenbeide symbolen.
De bandenspanningscontrole wordt opnieuwgestart.
Bandenspanningscontrole opnieuwstarten (boordcomputer met kleuren-display)
X Bandenspanning bij alle wielen op degeadviseerde waarde instellen.
X In de boordcomputer Instellingen > Ban‐denspanningscontrole selecteren.Op het multifunctioneel display verschijntde melding Bandenspanningscontrole Actuele bandenspann. als nieuwe richtwaarde overnemen?.
X Ja selecteren en met a bevestigen.Het display toont de melding Bandenspan‐ningscontrole opnieuw gestart.
Wanneer de melding Bandenspanningscon‐trole opnieuw gestart niet na vijf secon-den verschijnt, het opnieuw starten van debandenspanningscontrole herhalen.
Bandenspanning controleren
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Banden met een te lage of een te hoge ban-denspanning vormen de volgende gevaren:
RDe banden kunnen klappen, in het bij-zonder bij toenemende belading en snel-heid.
RDe banden kunnen overmatig en/ofongelijkmatig slijten, hetgeen de gripsterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- enremgedrag kunnen sterk nadelig beïn-vloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Neem de geadviseerde bandenspanningenin acht en controleer de bandenspanningvan alle banden:
Rten minste elke twee weken
Rals de belading wijzigt
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij gewijzigde gebruiksomstandighe-den, bijvoorbeeld rijden in het terrein
172 Bandenspanning controleren>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
Indien noodzakelijk de bandenspanningaanpassen.
G WAARSCHUWING
Als ongeschikte accessoires op banden-ventiel worden gemonteerd, kunnen debandenventielen worden overbelast enfalen, waardoor verlies van bandenspan-ning wordt veroorzaakt. Voor montagenaderhand aangeboden bandenspan-ningscontrolesystemen houden het ban-denventiel geopend. Dit kan bovendienleiden tot verlies van bandenspanning. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
Alleen de standaard of de door smart spe-ciaal voor uw auto goedgekeurde ventiel-dopjes op de bandenventielen schroeven.
G WAARSCHUWING
Als de bandenspanning herhaaldelijkdaalt, kunnen velg, ventiel of bandbeschadigd zijn. Een te lage bandenspan-ning kan tot klappen van de band leiden. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
RDe band controleren op binnengedron-gen voorwerpen.
RControleer of de velg of het ventiel lek-kage vertonen.
Als de beschadiging niet kan worden ver-holpen, contact opnemen met een gekwa-lificeerde werkplaats.
H Milieu-aanwijzing
De bandenspanning regelmatig controle-ren, echter ten minste elke 14 dagen.
De tabel voor de geadviseerde bandenspan-ning bij verschillende bedrijfsomstandighe-den bevindt zich op de portierstijl aanbestuurderszijde (B-stijl).In de bandenspanningstabel kunnen ban-denspanningen voor verschillende bela-dingstoestanden zijn aangegeven. Deze zijnin de tabel gekenmerkt door een verschillendaantal personen en bagage. Het daadwerke-lijke aantal zitplaatsen kan daarvan afwij-ken.Als een bandenmaat vóór de bandenspan-ning vermeld staat, dan geldt de betreffendebandenspanning alleen voor deze banden-maat. Als geen bandenmaten zijn aangege-ven, gelden de bandenspanningen in de ban-denspanningstabel voor alle goedgekeurdebanden.
Bandenspanning handmatig controle-ren en aanpassen
Bandenspanning alleen in afgekoelde toe-stand controleren.
X Minder dan 2 km met de auto rijden.X De auto ten minste drie uur zonder directe
zonnestraling parkeren.X Bandenspanning met een geschikte ban-
denspanningsmeter controleren.X Indien nodig de bandenspanning aanpas-
sen.X De bandenspanningscontrole opnieuw
starten.
Winterbanden gebruiken
G WAARSCHUWING
M+S-banden met een profieldiepte onder4 mm zijn niet geschikt voor gebruik in dewinter en bieden niet voldoende grip. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
M+S-banden met een profieldiepte vanminder dan 4 mm altijd vervangen.
Zomerbanden verliezen bij temperaturenonder +7 † duidelijk aan elasticiteit en daar-mee aan grip en remcapaciteit. Daarom deauto uitrusten met winterbanden of all-sea-sonbanden met het kenmerk M+S. Bij zomer-
Winterbanden gebruiken 173
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
banden kan door gebruik bij zeer lage tem-peraturen scheurvorming optreden, waar-door ze blijvend beschadigd raken. smart kanvoor deze vorm van beschadiging geen ver-antwoordelijkheid nemen.Voor het begin van de winter bij een gekwa-lificeerde werkplaats een winterinspectielaten uitvoeren.
X Bij lage temperaturen alleen met M+Sgekenmerkte winterbanden gebruiken.
X Onder winterse omstandighedenM+S-banden met bovendien een sneeuw-vloksymbool i gebruiken.Met deze banden kunnen rijveiligheids-systemen, bijvoorbeeld ABS, ook in de win-ter correct werken.
X Voor alle wielen M+S-banden van het-zelfde merk en met hetzelfde profielgebruiken.
X Tijdens het rijden met M+S-banden dedaarvoor toegestane maximumsnelheid inacht nemen.
X Alleen voor smart goedgekeurde banden-typen en -maten gebruiken.
X Wanneer banden met de voorgeschrevendraairichting worden gebruikt, de pijl opde bandwang in acht nemen die de draai-richting van de band aangeeft.
Na montage van M+S-banden:
X De bandenspanning controleren.X De bandenspanningscontrole opnieuw
starten.X Als M+S-banden worden gemonteerd met
een lagere toegestane maximumsnelheiddan de auto, moet in het gezichtsveld vande bestuurder een sticker worden aange-bracht. Snelheid met limiter op toegestanemaximumsnelheid voor M+S-bandenbegrenzen.
Sneeuwkettingen gebruiken
G WAARSCHUWING
Als sneeuwkettingen op de voorwielenworden gemonteerd, kunnen de sneeuw-kettingen tegen de carrosserie of delen vanhet onderstel schuren. Daardoor kanschade aan de auto of aan de banden ont-staan. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Om risico's te vermijden:
Rnooit sneeuwkettingen op de voorwielenmonteren
Rsneeuwkettingen op de achterwielenaltijd paarsgewijs monteren.
! Voertuigen met stalen velgen: Wanneersneeuwkettingen op stalen velgen wordengemonteerd, kunnen de wieldoppen wor-den beschadigd. De wieldoppen van debetreffende wielen verwijderen voordat desneeuwkettingen worden gemonteerd.
Om veiligheidsredenen adviseert smart,alleen voor smart goedgekeurde sneeuwket-tingen te gebruiken. Meer informatie daar-over is verkrijgbaar bij een smart center ofeen gekwalificeerde werkplaats.
X Landspecifieke bepalingen in acht nemen.X Alleen voor smart goedgekeurde sneeuw-
kettingen gebruiken.X Sneeuwkettingen op beide achterwielen
monteren.X Sneeuwkettingen alleen op met sneeuw
bedekte wegen gebruiken.X Tijdens het rijden met sneeuwkettingen de
toegestane maximumsnelheid van 50 km/hniet overschrijden.
Ruitenwisserbladen vervangen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Als de ruitenwissers tijdens het vervangenvan de ruitenwisserbladen zich in bewe-ging zetten, kunt u bekneld raken bij dewisserarm. Er bestaat gevaar voor letsel!
Altijd de ruitenwissers en het contact uit-schakelen, voordat de ruitenwisserbladenworden vervangen.
! De onderhoudsklep of achterklep nooitopenen als een wisserarm van de voor- ofachterruit is weggeklapt. De wisserarmnooit op de voor- of achterruit terugplaat-sen als nog geen ruitenwisserblad gemon-teerd is. De wisserarm vasthouden als eenruitenwisserblad wordt vervangen. Als dewisserarm zonder ruitenwisserblad wordt
174 Ruitenwisserbladen vervangen>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
losgelaten en op de ruit valt, kan deze doorde kracht van de botsing worden bescha-digd.
Ruitenwisserbladen van de voorruitvervangen
X De ruitenwisserarm van de voorruit weg-klappen.
X De ontgrendelingslip ; van de bevesti-ging ? moet in de richting van de voorruit3 worden gedrukt. De vergrendelingsnokwordt uit de bevestiging losgemaakt en deruitenwisserbladen kunnen van de ruiten-wisserarm worden getrokken.
X Het ruitenwisserblad : in de richting vande pijl 5 schuiven, tot de bevestigings-haak van het ruitenwisserblad vrij ligt.
X Ruitenwisserblad verwijderen.
X Het nieuwe ruitenwisserblad : in de rich-ting van de pijl 4 in de bevestiging =van de ruitenwisserarm ; schuiven.Het ruitenwisserblad grijpt aan.
X Controleren of het ruitenwisserblad goedvastzit.
X De ruitenwisserarm ; voorzichtig op devoorruit klappen.
Ruitenwisserblad van de achterruitvervangen
X De sleutel uit het contactslot trekken.X De ruitenwisserarm : van de achterruit
wegklappen tot deze merkbaar vergren-delt.
X Het ruitenwisserblad ; in de richting vande pijl uit de houder van de ruitenwisse-rarm draaien, tot deze loskomt uit de ver-grendeling.
X Het ruitenwisserblad ; verwijderen.X Het nieuwe ruitenwisserblad ; op de rui-
tenwisserarm : schuiven, tot deze ver-grendelt.
X Het ruitenwisserblad ; parallel aan deruitenwisserarm : draaien.
X Controleren of het ruitenwisserblad ;goed vastzit.
X De ruitenwisserarm : weer naar de ach-terruit klappen.
Auto reinigen
Wetenswaardigheden
Door regelmatige verzorging blijven hetuiterlijk en de kwaliteit van de auto langdu-rig behouden.
Auto reinigen 175
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
Het volgende moet bij de reiniging en ver-zorging van de auto in acht worden genomen:
X Niet de motor reinigen.X Tijdens het opladen de auto niet reinigen.X Een vochtige, zachte doek gebruiken.X Voor smart geadviseerde en goedgekeurde
verzorgings- en reinigingsmiddelengebruiken.
X Geen zuurhoudende reinigingsmiddelengebruiken.
X Pekel in de winter zorgvuldig en zo snelmogelijk verwijderen.
Auto aan de buitenzijde reinigen
In de wasstraat of met de hand reinigen
Auto voor het reinigen voorbereiden
G WAARSCHUWING
Na het wassen van het voertuig hebben deremmen een verminderde remwerking. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van het voertuig voorzichtigremmen en rekening houden met de ver-keerssituatie, totdat de volledige remwer-king weer aanwezig is.
X De zijruiten volledig sluiten.X De aanjager van de klimaatregeling uit-
schakelen.X De ruitenwissers in de stand g zetten.
In de wasstraat reinigenX De auto voor het reinigen voorbereiden.X Ernstige vervuilingen verwijderen.X Door de wasstraat rijden.X De wax van de voorruit en ruitenwisser-
rubbers verwijderen.
i Als de ruitenwissers na het rijden dooreen wasstraat strepen veroorzaken, kan ditworden veroorzaakt door wax of andereresten. Deze resten kunnen met ruiten-sproeiervloeistof worden verwijderd.
Met de hand wassenX Een voor het met de hand wassen geschikte
wasplaats opzoeken.X De auto voor het reinigen voorbereiden.X Een mild reinigingsmiddel met een zachte
autospons aanbrengen.X De auto met een zachte waterstraal gron-
dig afspuiten en de waterstraal daarbijniet op luchtinlaatroosters richten.
X De auto met een zeem afdrogen.
Met hogedrukreiniger reinigen
G WAARSCHUWING
De waterstraal van een roterende sproeier(vuilfrees) kan van buitenaf niet zichtbareschade aan de banden of onderdelen vanhet onderstel veroorzaken. Dermatebeschadigde onderdelen kunnen onver-wachts uitvallen. Er bestaat gevaar voorongevallen!
Voor de reiniging van de auto geen hoge-drukreiniger met roterende sproeiersgebruiken. Beschadigde banden of onder-delen van het onderstel direct laten ver-vangen.
! Een afstand van minimaal 30 cm tussende auto en de sproeiermond van de hoge-drukreiniger aanhouden. Raadpleeg deinformatie van de apparatuurfabrikantvoor de juiste afstand.De sproeier van de hogedrukreiniger tij-dens de reiniging bewegen.Daarbij niet direct richten op:
RBandenRPortiernaden, daknaden, voegen enzo-
voortRElektrische onderdelenRAccuRSteekkoppelingenRLichtbronnenRAfdichtingenRSierdelenRVentilatiesleuvenBeschadigingen van afdichtingen of elek-trische onderdelen kunnen leiden tot lek-kage of uitvallen.
176 Auto reinigen>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
X De auto voor het reinigen voorbereiden.X Een afstand van ten minste 30 cm aanhou-
den tussen de sproeier van de hogedruk-reiniger en de auto.
X De sproeier tijdens het reinigen bewegen.
Achteruitrijcamera reinigen
X De cameralens : met water en een zachtedoek reinigen.
Sensoren reinigen
: Sensor van het Active Brake Assist Sys-tem
; Sensoren van de parkeerhulp
X De sensoren met water, autoshampoo eneen zachte doek reinigen.
Wielen reinigen
G WAARSCHUWING
De waterstraal van een roterende sproeier(vuilfrees) kan van buitenaf niet zichtbareschade aan de banden of onderdelen vanhet onderstel veroorzaken. Dermatebeschadigde onderdelen kunnen onver-wachts uitvallen. Er bestaat gevaar voorongevallen!
Voor de reiniging van de auto geen hoge-drukreiniger met roterende sproeiersgebruiken. Beschadigde banden of onder-delen van het onderstel direct laten ver-vangen.
! Voor het verwijderen van remstof geenzuurhoudend velgenreinigingsmiddelgebruiken. Anders kunnen de wielboutenen onderdelen van het remsysteem wordenbeschadigd.
! De auto na het reinigen niet direct lang-durig parkeren, in het bijzonder na hetreinigen van de velgen met een velgenrei-nigingsmiddel. Velgenreinigingsmiddelenkunnen tot versnelde corrosie op de rem-schijven en remblokken leiden. Daarom nahet reinigen enkele minuten rijden. Doorhet remmen warmen de remschijven op endrogen de remblokken. De auto kan nulangdurig worden geparkeerd.
X Wielen met een zuurvrij reinigingsmiddelreinigen.
Ruiten en ruitenwissers reinigen
Ruiten reinigen
G WAARSCHUWING
Als de ruitenwissers zich bij het reinigenvan de voorruit of de wisserbladen inbeweging zetten, kunt u bekneld raken.Gevaar voor letsel!
De ruitenwissers en het contact altijd uit-schakelen voordat u de voorruit of de rui-tenwisserbladen reinigt.
Auto reinigen 177
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
X De ruitenwisserarmen verticaal plaatsenen van de zijruit wegklappen.
X De buiten- en binnenzijde van de ruitenmet een vochtige doek en een door smartgeadviseerd reinigingsmiddel reinigen.
X De waterafvoer van de voor- en achterruitregelmatig van afzettingen ontdoen, zodathet water ongehinderd kan wegstromen.
Ruitenwisserbladen reinigenX De ruitenwisserarmen verticaal plaatsen
en van de zijruit wegklappen.X De ruitenwisserbladen met een vochtige
doek reinigen.X De ruitenwisserarmen terugklappen.
Panoramadak reinigen
! Uitsluitend reinigingsmiddelen of reini-gingsdoekjes gebruiken die geschikt zijnvoor kunststof lampglazen. Niet-geschikte reinigingsmiddelen of schoon-maakdoeken kunnen krassen veroorzakenop het kunststof glas van het panorama-dak, of deze beschadigen. Geen oplosmid-delhoudende reinigingsmiddelen gebrui-ken.
X Mild reinigingsmiddel voor kunststof glasaanbrengen en met een vochtige sponsafvegen.
Dak reinigen
Droog reinigenX Met een zachte borstel van voor naar ach-
teren borstelen.
Nat reinigenX Droog reinigen.X Met een zachte borstel of spons en lauw-
warm water afwassen.X Met schoon water afspoelen.
Exterieurverlichting reinigen
X Mild reinigingsmiddel voor kunststof glasaanbrengen en met een natte spons afve-gen.
Lak reinigen en verzorgen
! Geen stickers op het lakoppervlak aan-brengen. De ljmresten kunnen de lakbeschadigen.
X Verontreinigingen direct door voorzichtigwrijven verwijderen.
X Dode insecten met insectenverwijderaarlaten weken en afwassen.
X Vogeluitwerpselen met water laten wekenen afwassen.
X Teerspatten verwijderen met teerverwij-deringsmiddel.
X Wax verwijderen met siliconenverwijde-raar.
X Koelvloeistof, remvloeistof, boomhars,olie, brandstof en vet met een in wasben-zine of aanstekervloeistof gedrenkte doekmet licht wrijven verwijderen.
Auto aan de binnenzijde reinigen
Displays reinigen
! Gebruikt voor het reinigen in geen geval:
Roplosmiddelen op alcoholbasis of ben-zineRschurende reinigingsmiddelenRallesreinigers.Deze kunnen het schermoppervlakbeschadigen. Bij het reinigen geen druk ophet oppervlak van het display uitoefenen.Dit kan tot onherstelbare schade aan hetdisplay leiden.
X Het display uitschakelen en laten afkoe-len.
X Het oppervlak van het display met eenmicrovezeldoek en reinigingsmiddel voorTFT/LC-displays reinigen.
X Het oppervlak van het display met eendroge microvezeldoek afdrogen.
Stuurwiel en keuzehendel reinigen
X Met een vochtige doek afvegen of een doorsmart geadviseerd lederverzorgingsmid-del gebruiken.
178 Auto reinigen>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
Veiligheidsgordels reinigen
G WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel kunnen door blekenof kleuren aanzienlijk zwakker worden.Daardoor kunnen de veiligheidsgordel bij-voorbeeld bij een ongeval scheuren of uit-vallen. Er bestaat een verhoogd gevaarvoor letsel of zelfs levensgevaar!
De veiligheidsgordel nooit bleken of kleu-ren.
! De veiligheidsgordels niet met chemi-sche reinigingsmiddelen reinigen. De vei-ligheidsgordel niet drogen door verwar-ming boven 80 † of in direct zonlicht.
X De veiligheidsgordels alleen met eenlauwwarme zeepoplossing reinigen.
Stoelen reinigen en verzorgen
Het volgende in acht nemen
! Voor het reinigen van bekleding van echtleder of kunstleder geen microvezeldoekgebruiken. Een microvezeldoek is te agres-sief en kan bij frequent gebruik de bekle-ding beschadigen.
Door regelmatige verzorging blijven hetuiterlijk en de kwaliteit van de stoelen lang-durig behouden.
Stoelhoezen van echt leder reinigen enverzorgenX Een doek met water vochtig maken en de
stoelhoes reinigen. Het leder daarbij nietdoornat laten worden.
X Met een droge doek nawissen.X Door smart geadviseerd lederverzorgings-
middel aanbrengen.
Stoelhoezen van kunstleder reinigenX Een doek met water met een afwasmiddel
vochtig maken en de stoelhoes reinigen.
Stoffen stoelhoezen reinigenX Microvezeldoek met water met een afwas-
middel vochtig maken.X Bij stoffen bekleding voorzichtig wrijven
en complete bekledingsdelen reinigen.X De stoel laten drogen.
DINAMICA stoelhoezen reinigenX Doek met water vochtig maken.X Complete bekledingsdelen reinigen.
Bekledingen reinigen
Kunststof bekleding reinigen
G WAARSCHUWING
Door oplosmiddelhoudende verzorgings‑en reinigingsmiddelen kunnen de opper-vlakken van het dashboard poreus worden.Wanneer dan de airbags activeren, kunnenkunststof delen losraken. Gevaar voor let-sel!
Geen oplosmiddelhoudende verzorgings-en reinigingsmiddel voor het reinigen vanhet dashboard gebruiken.
! Op kunststof oppervlakken in geen geval
RstickersRfolieRgeuroliehouders of iets dergelijks
bevestigenAnders kan de kunststof beschadigd raken.
Om het uiterlijk van de hoogwaardige kunst-stof oppervlakken te behouden deze niet metcosmetica, insectenwerende middelen ofzonnecrèmes in contact laten komen.
X De kunststof bekleding met een vochtigedoek reinigen.
X Bij sterke verontreiniging een voor smartgeadviseerd verzorgings- en reinigings-middel gebruiken.
Interieurhemel reinigenX Sterke verontreiniging met een zachte
borstel verwijderen of een voor smartgeadviseerd reinigingsmiddel gebruiken.
Vloerbedekking reinigenX Voor smart geadviseerd reinigingsmidde-
len voor vloerbedekking en textiel gebrui-ken.
Sierdelen reinigen
! Geen oplosmiddelhoudende reinigings-middelen zoals teerverwijderingsmiddelof velgenreinigers, noch poetsmiddel of
Auto reinigen 179
>> O
nd
erh
oud
en e
n v
erzo
rgen
.
Z
wax gebruiken. Anders kan het oppervlakworden beschadigd.
X Sierdelen met een vochtige microvezel-doek reinigen.
X Bij sterke verontreiniging een voor smartgeadviseerd verzorgings- en reinigings-middel gebruiken.
Onderhoudstermijnen waarnemen
De controlelampjes ¯ en ° op het dis-play van het combi-instrument herinnerenaan aanstaande onderhoudstermijnen:
R¯: kleine onderhoudsbeurt.R°: grote onderhoudsbeurt.Monochroom display: Na het starten van demotor knippert het controlelampje enkeleseconden. Afhankelijk van de gebruiksom-standigheden van de auto wordt bovendiende resterende tijd of de resterende afstandtot de onderhoudstermijn weergegeven.Het onderhoudsinterval is afgestemd op nor-male bedrijfsomstandigheden van de auto.Bij zwaardere bedrijfsomstandigheden ofzwaardere belasting van de auto, bijvoor-beeld bij regelmatig rijden in de stad metveelvuldige tussenstops, het volgende inacht nemen:
X Onderhoudswerkzaamheden vaker latenuitvoeren dan het onderhoudsintervalaangeeft.
X Banden vaker controleren.
Meer informatie over de onderhoudsbeurt isverkrijgbaar bij een smart center of eengekwalificeerde werkplaats.
Auto buiten gebruik stellen
! In acht nemen dat tijdens langere stand-tijden schade aan de auto kan ontstaan endat de accu ontladen of beschadigd kanraken.
X Een gekwalificeerde werkplaats opzoekenen advies inwinnen.
180 Auto buiten gebruik stellen>>
On
der
hou
den
en
ver
zorg
en.
De auto bij een ongeval of pechgevalbeveiligen
Auto beveiligen
! Bij een beschadigde band mogen zichgeen personen in de gevarenzone bevin-den.
X De auto zo ver mogelijk van de verkeers-stroom en op een stevige en stroeve onder-grond parkeren.
X Alarmknipperlichtinstallatie inschakelen.X De voorwielen in de rechtuitstand draaien.X De motor afzetten.X De passagiers laten uitstappen.X De auto tegen wegrollen beveiligen.X Gevarendriehoek opklappen.
Zonder TIREFIT kan de auto bij bandenpechniet met het eigen boordgereedschap weerrijklaar worden gemaakt. Via het smartAudio-System kan geen noodoproep wordenverstuurd. Eigenaren en bestuurders vanauto's zijn verantwoordelijk voor het uitrus-ten van de auto met een overeenkomstigepechset en in geval van pech hulp in te roe-pen.
Noodknipperlicht in- en uitschakelen
Als de alarmknipperlichtinstallatie inge-schakeld is, knipperen alle knipperlichten.De alarmknipperlichtinstallatie wordt in devolgende gevallen automatisch ingescha-keld:
REr is een airbag is geactiveerd.RDe auto wordt vanaf een snelheid van meer
dan 70 km/h krachtig afgeremd en komt totstilstand.
Wanneer de auto na een noodstop weer eensnelheid van meer dan 10 km/h bereikt, wordtde alarmknipperlichtinstallatie automatischuitgeschakeld.
X Om de alarmknipperlichtinstallatie hand-matig in te schakelen, de toets : indruk-ken.
Noodoproepassistentiesysteemgebruiken
Wetenswaardigheden
Alleen voor Rusland:Het noodoproepassistentiesysteem dientvoor het redden van de inzittenden en vananderen. Indien de bestuurder in een onge-val betrokken is of zich niet goed voelt, kaneen noodoproep verzonden worden. De nood-oproep mag niet worden geactiveerd bij pechof bij vergelijkbare situaties waarbij de vei-ligheid niet in het geding is.Het noodoproepassistentiesysteem kan hel-pen om de tijd tussen het tijdstip van hetongeval en het arriveren van de hulpdien-sten aanzienlijk te verkorten. Voorwaarde iseen stabiele mobiele verbinding, waarvan denetwerkdekking afhankelijk van de regio kanvariëren.Wanneer geen veiligheidsrisico's aanwezigzijn, moeten de inzittenden bij een ongevalen na het activeren van de noodoproep in deauto blijven.Het noodoproepassistentiesysteem beschiktover een afzonderlijke batterij. De batterijwerkt alleen in het temperatuurbereik van-20 † tot 85 †. De batterij moet om de 4 jaarworden vervangen. Werkzaamheden aan debatterij altijd bij een gekwalificeerde werk-plaats laten uitvoeren.
De auto bij een ongeval of pechgeval beveiligen 181
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Werking
Nadat een noodoproep is geactiveerd, con-troleert de alarmcentrale of hulp ter plaatsenoodzakelijk is.In geval van nood wordt data over het onge-val aan een openbare alarmcentrale doorge-geven.De doorgegeven data omvat onder andere:
RGPS/GLONASS-positiegegevensRRijrichtingRTijd van de activeringOp deze manier kunnen zo snel mogelijkmaatregelen voor de redding, berging of hetwegslepen in gang worden gezet.Het noodoproepassistentiesysteem bestaatuit een luidspreker, het bedieningspaneel enhet telecommunicatiesysteem. Het bedie-ningspaneel bevindt zich in het bedienings-paneel dakconsole.
: Controlelampje Automatische noodop-roep
; Microfoon= SOS-toets? Controlelampje bel- en ontvangststatus
Testmodus gebruiken
Met de testmodus kan de bestuurder contro-leren of het noodoproepassistentiesysteemfunctioneert. Daartoe wordt een gesprokenbericht van de bestuurder opgenomen, afge-speeld en wordt het resultaat naar de alarm-centrale verzonden.
X De SOS-toets = binnen vijf secondenmeerdere malen kort indrukken.
X 25 seconden wachten.
X De SOS-toets = binnen tien secondendriemaal kort indrukken.Er klinkt een signaal. De microfoon ;neemt tien seconden lang op.
X Een willekeurig gesproken bericht spre-ken.Na 25 seconden klinkt een signaal. Hetopgenomen gesproken bericht wordt via deluidsprekers weergegeven.
X Wanneer het gesproken bericht correctwerd weergegeven, de SOS-toets = 5seconden lang ingedrukt houden.Het controlelampje ? knippert langzaamgroen.
ofX Als het gesproken bericht verkeerd of niet
wordt weergegeven, de SOS-toets = bin-nen 3 seconden driemaal indrukken.Het controlelampje ? knippert 5 secondenlangzaam rood.
Automatische noodoproep
Het controlelampje : geeft aan of een auto-matische noodoproep kan worden geacti-veerd.Wanneer airbags worden geactiveerd, neemthet noodoproepassistentiesysteem automa-tisch contact op met een alarmcentrale.
i De automatische noodoproep is stan-daard geactiveerd.
Noodoproep handmatig activeren
Als betrokkene bij een ongeval handmatigeen noodoproep activeren:
X De SOS-toets = 3 seconden ingedrukthouden.Er wordt een noodoproep verzonden.
Als getuige van een ongeval handmatig eennoodoproep activeren:
X De SOS-toets = binnen 10 seconden vijf-maal indrukken.De alarmcentrale wordt over het ongevalgeïnformeerd.
182 De auto bij een ongeval of pechgeval beveiligen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
Auto tegen wegrollen beveiligen
De auto beveiligen op vlak terrein
X Het wiel dat diagonaal staat ten opzichtevan het te verwisselen wiel, aan de voor-en achterzijde met een wielkeg of iets der-gelijks blokkeren.
De auto beveiligen op een helling
X Wiggen of andere geschikte voorwerpenonder de wielen van de voor- en achterasleggen.
Gevarendriehoek gebruiken
Gevarendriehoek verwijderen
De gevarendriehoek : is in de bagageruimteachter de rugleuning met een klittenband-sluiting aan de vloerbedekking bevestigd.Na gebruik weer op deze plaats aanbrengen.
X De gevarendriehoek : uit de bagage-ruimte nemen.
Gevarendriehoek opklappen
X De standaards 3 opzij naar buiten klap-pen.
X De reflectoren aan de zijkant 2 tot eendriehoeksvorm omhoogtrekken.
X De reflectoren met de bovenste drukknop1 met elkaar verbinden.
X De gevarendriehoek op voldoende afstandvan de auto neerzetten.
De auto bij een ongeval of pechgeval beveiligen 183
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Veiligheidsvest gebruiken
Aanwijzing over de veiligheidsvesten
: Maximale aantal wascycli; Maximale wastemperatuur= Niet bleken? Niet strijkenA Geen wasdroger gebruikenB Niet chemisch reinigenC Dit vest komt overeen met klasse 2
Aan de vastgelegde eisen in de wettelijkenorm wordt alleen voldaan wanneer het vei-ligheidsvest de juiste maat heeft en vollediggesloten is.Veiligheidsvest vernieuwen:
Rbij beschadiging of niet meer te verwijde-ren vuil op de reflecterende strepenRbij het overschrijden van het maximale
aantal wasbeurtenRbij het afnemen van de fluorescerende
eigenschap
Veiligheidsvest verwijderen
Het veiligheidsvest bevindt zich in hetopbergvak van het bijrijdersportier :. Ook
in de opbergvakken van de achterportierenkunnen veiligheidsvesten bewaard worden.
X Eruit halen: De tas met veiligheidsvesteruit halen.
X De tas openen en het veiligheidsvest eruithalen.
X Terugleggen: Het veiligheidsvest bijelkaar leggen, oprollen en in de tas voorhet veiligheidsvest opbergen.
X De tas met het veiligheidsvest in hetopbergvak van het portier : terugleggen.
EHBO-set verwijderen
i Ten minste eenmaal per jaar de houd-baarheidsdatum van de inhoud van deEHBO-set controleren. De inhoud eventu-eel vervangen en ontbrekende artikelenvervangen.
De EHBO-set ; is in de bagageruimte achterde rugleuning met een klittenbandsluitingaan de vloerbedekking bevestigd. Na gebruikweer op deze plaats aanbrengen.
X De EHBO-set ; uit de bagageruimtenemen.
Brandblusser verwijderen
De brandblusser bevindt zich onder de pas-sagiersstoel.
184 Brandblusser verwijderen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
Boordgereedschapsbak verwijderen
Het sleepoog en de TIREFIT-set bevindenzich in de boordgereedschapsbak onder hetdashboardkastje.
X Schroeven in de beenruimte van de passa-gier eruit draaien.
X Boordgereedschapsbak verwijderen.
Banden afdichten met TIREFIT-set
Wetenswaardigheden
Het bandenplakmiddel wordt in de bandgepompt.TIREFIT is een bandenplakmiddel. Met TIRE-FIT kunnen perforaties tot 4 mm, met name inhet loopvlak van de band, bij buitentempe-raturen tot -20 † worden afgedicht.
i De bandenvulcompressor heeft eengewicht van circa 0,7 kg.
Op een afstand van circa 60 cm tot de ban-denvulcompressor gelden de volgendegeluidsniveaus:
RX-as: 82,9 dB (A)RY-as: 84,3 dB (A)RZ-as: 84,1 dB (A)De bandenvulcompressor is onderhoudsvrij.Bij een storing in de werking contact opne-men met een gekwalificeerde werkplaats.
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
In de volgende gevallen kan het bande-nafdichtmiddel niet voor voldoende pech-hulp zorgen, omdat de band niet kan wor-den afgedicht, bij:
Rinsnijdingen of perforaties in de banddie groter zijn dan hiervoor genoemd
Rschade aan het velgbed
Rbeschadigingen door het rijden met eenzeer lage bandenspanning of een legeband.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Niet verder rijden! Contact opnemen meteen gekwalificeerde werkplaats.
G WAARSCHUWING
Het bandenafdichtmiddel is schadelijkvoor de gezondheid en veroorzaakt irrita-ties. Het mag niet in contact met huid, ogenof kleding komen of ingeslikt worden. Dedampen niet inademen. Afdichtmiddel uitde buurt van kinderen houden. Er bestaatgevaar voor letsel!
Wanneer u met het bandenafdichtmiddelin aanraking bent gekomen, de volgendepunten in acht nemen:
RBandenafdichtmiddel op de huid directmet water afspoelen.
RAls bandenafdichtmiddel met de ogen inaanraking gekomen is, moet u de ogendirect grondig met schoon water spoe-len.
RAls het bandenafdichtmiddel ingesliktis, direct de mond grondig uitspoelen enveel water drinken. Geen braken opwek-ken en direct contact opnemen met eenarts!
RMet bandenafdichtmiddel vervuilde kle-ding direct vervangen.
RBij allergische reacties direct naar eenarts gaan.
Banden afdichten met TIREFIT-set 185
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
G WAARSCHUWING
Een met bandenplakmiddel tijdelijk afge-dichte band beïnvloedt de rij-eigenschap-pen en is niet geschikt voor hogere snel-heden. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Uw rijstijl overeenkomstig aanpassen envoorzichtig rijden. Nooit de toegestanemaximumsnelheid voor een met banden-plakmiddel afgedichte band overschrij-den.
De toegestane maximumsnelheid voor eenmet bandenplakmiddel afgedichte band is80 km/h.
! Resten van het bandenafdichtmiddelkunnen na het gebruik uit de vulslanglopen. Dit kan vlekken veroorzaken.Daarom de vulslang in de plastic zak vande TIREFIT-set leggen.
H Milieu-aanwijzing
De gebruikte fles bandenafdichtmiddel opmilieuvriendelijke wijze laten afvoeren,bijvoorbeeld door een gekwalificeerdewerkplaats.
Op de veiligheidsaanwijzingen van de fabri-kant op de sticker van de bandenvulcom-pressor letten.
Band met bandenplakmiddel vullen
X De binnengedrongen voorwerpen in deband laten zitten.
X De boordgereedschapbak verwijderen.X De TIREFIT-set, bestaande uit een fles
bandenafdichtmiddel en bandenvulcom-pressor, uit de boordgereedschapsbak ver-wijderen.
X De sticker met de toegestane maximum-snelheid 80 km/h in het gezichtsveld vande bestuurder op het combi-instrumentplakken.
X De stekker : met kabel van de banden-vulcompressor ; afrollen.
X De slang A uit de bodem van de behuizingvan de bandenvulcompressor ; nemen.
X Het afsluitkapje van de fles bandenaf-dichtmiddel ? losdraaien.
X De slang A aansluiten.
X Het ventieldopje van het ventiel E van delekke band draaien.
X Het afsluitkapje op de vulslang = los-draaien.
X De vulslang = op het ventiel E schroe-ven.
X De stekker : in de contactdoos van desigarettenaansteker of in de 12V-aanslui-ting steken.
X De sleutel in het contactslot in de stand 1draaien.
X De in- en uitschakelknop B op de ban-denvulcompressor ; in de stand 1 druk-ken.Het bandenplakmiddel wordt in de bandgepompt. Daarbij kan de druk kortstondignaar circa 600 kPa (6,0 bar, 87 psi op demanometer C) stijgen.
i Schade aan de bandenvulcompressorverhinderen
186 Banden afdichten met TIREFIT-set>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
De bandenvulcompressor tijdens deze faseniet uitschakelen.
X De bandenvulcompressor maximaal15 minuten laten draaien en daarna latenafkoelen.
De bandenspanning moet ten minste 180 kPa(1,8 bar, 26 psi op de manometer C) bedra-gen.Weggelekt bandenplakmiddel laten opdro-gen. Daarna kan het als een folie worden los-getrokken.Met bandenplakmiddel vervuilde kleding zosnel mogelijk in een stomerij met perchloo-rethyleen laten reinigen.
Verdere procedure als de spanning vande afgedichte band lager dan 180 kPa is
G WAARSCHUWING
Als de aangegeven bandenspanning nietwordt bereikt, is de band te zwaar bescha-digd. Het bandenafdichtmiddel kan hiergeen oplossing bieden. Beschadigde ban-den en een te lage bandenspanning kun-nen het remgedrag en de rij-eigenschap-pen sterk nadelig beïnvloeden. Er bestaatgevaar voor ongevallen!
Niet verder rijden. Een gekwalificeerdewerkplaats raadplegen.
X De bandenvulcompressor uitschakelen.X De vulslang losdraaien van het ventiel van
de lekke band.In acht nemen dat bij het losdraaien ban-denplakmiddel kan ontsnappen.
X Langzaam circa 10 m voor- of achteruit-rijden.
X De band opnieuw oppompen.Na maximaal 15 minuten moet een ban-denspanning van ten minste 180 kPa(1,8 bar, 26 psi) zijn bereikt.
Verdere procedure als de spanning vande afgedichte band ten minste 180 kPabedraagt
X De bandenvulcompressor uitschakelen.X De vulslang losdraaien van het ventiel van
de lekke band.In acht nemen dat bij het losdraaien ban-denplakmiddel kan ontsnappen.
X De fles bandenafdichtmiddel en de ban-denvulcompressor opbergen.
X Een proefrit maken.De toegestane maximumsnelheid voor eenmet bandenplakmiddel afgedichte band is80 km/h.
X Na circa 3 km rijden stoppen en de ban-denspanning controleren met de banden-vulcompressor.De bandenspanning moet nu ten minste130 kPa (1,3 bar, 19 psi) bedragen. De exactewaarden bevinden zich op de portierstijl(B-stijl) aan bestuurderszijde.
X Indien nodig de bandenspanning aanpas-sen.
X De vulslang losdraaien van het ventiel vande gerepareerde band.In acht nemen dat bij het losdraaien ban-denplakmiddel kan ontsnappen.
X Het ventieldopje op het ventiel van degerepareerde band draaien.
X De fles bandenafdichtmiddel uit de ban-denvulcompressor trekken. De vulslangblijft op de fles bandenafdichtmiddel.
X Naar de dichtstbijzijnde gekwalificeerdewerkplaats rijden en de band laten ver-vangen.
X De fles bandenafdichtmiddel en vulslangzo snel mogelijk laten vervangen bij eengekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanning aanpassen
Bandenspanning verhogen
X De bandenvulcompressor inschakelen.X De weergave in acht nemen.
Banden afdichten met TIREFIT-set 187
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
Bandenspanning verlagen
X De toets : naast de manometer ; indruk-ken.
i Ook niet gebruikt bandenplakmiddelverliest in de loop van de tijd zijn werking.De fles bandenafdichtmiddel elke vier jaarlaten vervangen bij een gekwalificeerdewerkplaats.
Auto slepen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Veiligheidsrelevante functies zijn beperktof niet meer beschikbaar, wanneer:
Rhet contact is uitgeschakeld
Rhet remsysteem of de stuurbekrachti-ging een storing vertonen
Rde spanningsvoorziening of het boord-net een storing vertoont.
Als de auto dan wordt gesleept, kan voorhet sturen en het remmen duidelijk meerkracht noodzakelijk zijn. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
In deze gevallen een sleepstang gebruiken.Vóór het slepen controleren of het sturenmogelijk is.
G WAARSCHUWING
Als het stuurslot in aangrijping is, kan hetvoertuig niet meer worden bestuurd. Erbestaat gevaar voor ongevallen!
Bij het slepen met een sleepkabel of sleep-stang altijd het contact inschakelen.
G WAARSCHUWING
Wanneer de te slepen auto zwaarder is danhet toegestane totaalgewicht van uw auto,kan:
Rhet sleepoog afscheuren
Rde combinatie gaan slingeren en zelfskantelen.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Als u een andere auto aansleept of sleept,moet erop worden gelet dat het gewichtervan niet hoger is dan het toegestanetotaalgewicht van uw auto.
Gegevens over het toegestaan totaalgewichtvan de auto bevinden zich op het voertuig-typeplaatje (Y pagina 220).
! Bij het slepen met een sleepkabel de vol-gende punten in acht nemen:
RDe sleepkabel indien mogelijk aandezelfde zijde aan beide voertuigenbevestigen.RIn acht nemen dat de sleepkabel niet
langer dan wettelijk toegestaan is. Desleepkabel in het midden markeren, bij-voorbeeld met een witte lap (30 x 30 cm).Daardoor herkennen andere verkeers-deelnemers de sleepsituatie.RDe sleepkabel alleen aan de sleepogen
bevestigen.RTijdens het rijden de remlichten van het
trekkende voertuig in de gaten houden.Altijd een dusdanige afstand aanhoudendat de sleepkabel niet doorhangt.RVoor het slepen geen staalkabels of ket-
tingen gebruiken. Anders kan het voer-tuig worden beschadigd.
! De sleepogen niet gebruiken om de autolos te trekken. Dit kan tot beschadigingenaan de auto leiden. Bij twijfel moet de automet een kraan worden geborgen.
! Tijdens het slepen langzaam en zonderschokken wegrijden. Te hoge trekkrachtenkunnen de auto's beschadigen.
! De auto mag over een afstand van maxi-maal 50 km worden gesleept. Daarbij mageen sleepsnelheid van 50 km/h niet wordenoverschreden.
188 Auto slepen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
Bij een sleepafstand van meer dan 50 kmmoet de gehele auto worden opgetild en zogetransporteerd.
Bij het slepen de wettelijke bepalingen in hetbetreffende land in acht nemen.In de volgende gevallen de auto altijd latenafslepen:
RHet waarschuwingslampje brandt enAuto niet op eigen wielen slepen ver-schijnt op het display van het combi-instrument.RHet multifunctioneel display is uitgeval-
len.REen of meer van de volgende waarschu-
wingslampjes branden:- þ aandrijvingsdiagnose (rood)- # 12V-accuRHet rempedaal begint al te pulseren wan-
neer wordt begonnen met slepen.RDe auto moet over een langere afstand wor-
den verplaatst.Bij het slepen moet de transmissie in destand i staan.
i Vóór het slepen de automatische ver-grendeling uitschakelen. Anders is er bijhet aanslepen of slepen van de auto gevaarvoor buitensluiten.
i Auto's met gemonteerde basisdrager:De auto niet met een gemonteerde basis-drager slepen.De sleepstang of de sleepkabel niet aan debasisdrager bevestigen.
Bij het slepen van de auto de aanwijzingenmet betrekking tot de keuzehendel in achtnemen.
Sleepoog aanbrengen
Het sleepoog kan voor of achter aan de autoworden bevestigd.
X Het sleepoog uit het boordgereedschaps-bak nemen.
X De afdekking : op de auto voorzichtiglosdrukken.
X Het sleepoog tot de aanslag vastdraaien.
Auto slepen met beide assen op degrond
X De sleutel in het contactslot in de stand 2draaien.
X Het rempedaal indrukken en ingedrukthouden.
X De automatische transmissie in de standi zetten.Bij een elektrische storing kan de keuze-hendelblokkering handmatig wordenopgeheven.
X Het rempedaal loslaten.X De parkeerrem vrijzetten.X De alarmknipperlichtinstallatie inschake-
len.
Auto slepen 189
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
Auto vervoeren
! De auto alleen aan de wielen of velgenvastmaken, niet aan delen van de autozoals onderdelen van de assen of de stuur-inrichting. Anders kan de auto wordenbeschadigd.
X De sleutel in het contactslot in de stand 2draaien. De transmissie in de stand izetten.
Zodra de auto op de transporter staat:
X De parkeerrem bedienen.X De transmissie in de stand j zetten.X De sleutel verwijderen.X De auto vastzetten.
Sleepoog verwijderen
X Het sleepoog losdraaien en verwijderen.X De bovenste afdekking bij de uitsparing
aanbrengen en aan de onderzijde vergren-delen.
X Het sleepoog weer in de boordgereed-schapsbak opbergen.
Keuzehendelblokkering handmatigopheffen
Bij een elektrische storing kan de keuzehen-delblokkering handmatig worden opgehe-ven, bijv. wanneer voor het afslepen de par-keervergrendeling is opgeheven en aanslui-tend weer moet worden toegepast.
! Geen scherpe voorwerpen gebruiken omde afdekking in de middenconsole op tewippen. Anders kan de afdekking of demiddenconsole worden beschadigd.
X De parkeerrem bedienen.X Schuiflade aan passagierszijde openen.X Afdekking : in de middenconsole met een
vlak, stomp voorwerp bij de onderzijde ;losdrukken.
X De afdekking : in de richting van de pijleruit trekken.
X De gele ontgrendeling = achter de bekle-ding omhoogtrekken en tegelijkertijd deontgrendelingsknop ? op de keuzehendelindrukken.
X De keuzehendel in de stand i of j zet-ten.
Lichtbronnen vervangen
Het volgende in acht nemen
G WAARSCHUWING
Lampjes, verlichting en stekkers kunnenin het gebruik zeer heet worden. Bij hetvervangen van een lampje kunt u zich aandeze onderdelen branden. Er bestaatgevaar voor letsel!
190 Lichtbronnen vervangen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
Deze onderdelen laten afkoelen voordat uhet lampje vervangt.
Bij het vervangen van lampjes de volgendevoorschriften in acht nemen:
RDe lichtbron alleen bij afgezette motorvervangen.RGeen lichtbronnen gebruiken die gevallen
zijn of zichtbare schade, bijvoorbeeldkrasjes, vertonen.RHet glas van het gloeilampje niet met de
blote handen aanraken.RLichtbronnen alleen gebruiken in geslo-
ten, daarvoor bedoelde lampen.RAlleen vervangende lampjes van hetzelfde
type en met de voorgeschreven spanninggebruiken.RGloeilampjes niet met vochtigheid in con-
tact laten komen.RLichtdiodes alleen bij gekwalificeerde
werkplaatsen laten vervangen.Alleen de hierna beschreven gloeilampjesovereenkomstig het aangegeven soortenlichtbron zelf vervangen.
Gloeilampjes voor vervangen
Dimlicht en grootlicht vervangen
X De verlichting uitschakelen.X De onderhoudsklep openen.X Het deksel : verwijderen.X De stekker eruit trekken.X De beugel ; indrukken en naar links
drukken.X Het gloeilampje eruit trekken.X Het nieuwe gloeilampje aanbrengen.X De beugel ; vergrendelen.
X De stekker aansluiten.X Het deksel : aanbrengen en vergrende-
len.
Voorste knipperlicht vervangen
X De verlichting uitschakelen.X Het betreffende voorwiel naar binnen
draaien.X De klem : omlaagdrukken.X De afdekking ; naar boven toe verwijde-
ren.X De fitting linksom draaien en naar buiten
trekken.X Het gloeilampje uit de fitting trekken.X Het nieuwe gloeilampje aanbrengen.X De fitting aanbrengen en rechtsom
draaien, tot deze vergrendelt.X De afdekking ; aanbrengen en vergren-
delen.
Knipperlicht op de zijkant vervangen
Lichtbronnen vervangen 191
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
X Een vlak gereedschap voorzichtig in deuitsparing : aanbrengen.
X Het knipperlicht op de zijkant ; losdruk-ken.
X De lamphouder in het knipperlicht op dezijkant ; een kwart omwenteling linksomdraaien en verwijderen.
X Het gloeilampje uit de lamphouder trek-ken.
X Het nieuwe gloeilampje in de lamphouderaanbrengen.
X De lamphouder in het knipperlicht op dezijkant ; aanbrengen en een kwartomwenteling rechtsom draaien.
X Het knipperlicht op de zijkant ; aanbren-gen.
Gloeilampjes achter vervangen
Gloeilampjes van het achterlicht vervan-gen
Achterlicht zonder deel-LED's
: Achter- en remlicht; Mistachterlicht= Achteruitrijlicht? Knipperlicht
Achterlicht met deel-LED's
: Knipperlicht; Achteruitrijlicht
Afdekking van het achterlicht verwijderen
X De verlichting uitschakelen.X De achterklep openen.X De schroeven : losdraaien.X Het achterlicht verwijderen.X Een vlak gereedschap voorzichtig onder de
kunststof beugel van de stekker aanbren-gen.
X De stekker optillen en eruit trekken.
192 Lichtbronnen vervangen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
Het defecte gloeilampje van het achterlichtvervangen
: Achter- en remlicht (auto's zonder deel-LED's)
; Knipperlicht= Achteruitrijlicht? Mistachterlicht (auto's zonder deel-
LED's)
X De vier lippen A op de lamphouder los-maken.
X De lamphouder verwijderen.X Het defecte gloeilampje eruit trekken.X Het nieuwe gloeilampje aanbrengen.X De lamphouder aanbrengen.X De stekker aansluiten.X Het achterlicht aanbrengen en hoorbaar
laten vergrendelen.X De schroeven van het achterlicht vast-
draaien.
Kentekenplaatverlichting vervangen
X Een vlak gereedschap in uitsparing :aanbrengen.
X De afdekking van de kentekenplaatver-lichting verwijderen.
X Het gloeilampje uit de houder verwijderen.X Het nieuwe gloeilampje in de houder aan-
brengen.X Het lampglas in de kentekenplaatverlich-
ting aanbrengen.
Interieurverlichting vervangen
X Een vlak gereedschap in de uitsparingaanbrengen.
X Het lampglas : opwippen.X Het gloeilampje uit de houder verwijderen.X Het nieuwe gloeilampje in de houder aan-
brengen.X Het lampglas aanbrengen.
Zekeringen vervangen
Het volgende in acht nemen
G Waarschuwing
Als een defecte zekering wordt gemanipu-leerd, doorverbonden of wordt vervangendoor een zekering met een hoger amperage,kan de elektrische bedrading overbelastworden. Daardoor kan brand ontstaan. Erbestaat gevaar voor letsel en ongevallen!
Defecte zekeringen altijd vervangen doorgespecificeerde, nieuwe zekeringen methet correcte amperage.
! Alleen door smart goedgekeurde zekerin-gen met de voorgeschreven ampèrewaardevoor het betreffende systeem gebruiken.Anders kunnen onderdelen of systemenbeschadigd raken.
Zekeringen vervangen 193
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
! Erop letten dat bij geopende afdekkinggeen vochtigheid in de zekeringenhouderterecht kan komen.
Elektrische zekeringen schakelen defectestroomkringen uit. Als een zekering is door-gebrand, vallen de daarop aangesloten com-ponenten en hun functies uit.Doorgebrande zekeringen moeten wordenvervangen door gelijkwaardige zekeringen,herkenbaar aan de kleur en de ampère-waarde. De ampèrewaarden zijn te vinden inhet zekeringaansluitschema (Y pagina 223).Als nieuwe zekeringen doorbranden, moet deoorzaak daarvoor bij een gekwalificeerdewerkplaats worden vastgesteld en verhol-pen.
De auto voor het vervangen van zeke-ringen voorbereiden
X De parkeerrem bedienen.X Alle elektrische verbruikers uitschakelen.X De sleutel in het contactslot in de standu
draaien en verwijderen.X Controleren of in het combi-instrument
alle controlelampjes gedoofd zijn.
Zekering vervangen (linkse besturing)
! Geen scherp voorwerp, zoals een schroe-vendraaier, gebruiken om de afdekking inhet dashboard te openen. Het dashboard ende afdekking kunnen dan worden bescha-digd.
X Passagiersportier openen.X Het dashboardkastje openen.
X Openen: De afdekking : in de richting vande pijl verwijderen.
X De doorgebrande zekering vervangen.X Sluiten: De afdekking : aanbrengen en
inklappen, tot deze vergrendelt.X Het dashboardkastje sluiten.
Zekering vervangen (rechtse bestu-ring)
X Het bestuurdersportier openen.X Openen: De snelsluiting ; met een
geschikt voorwerp 90° draaien.X De afdekking : omlaagklappen.X De doorgebrande zekering vervangen.X Sluiten: De afdekking : sluiten.X De snelsluiting ; sluiten.
Sleutelbatterij vervangen
G WAARSCHUWING
Batterijen bevatten giftige en agressievestoffen. Wanneer batterijen ingeslikt wor-den, kan dit tot ernstige gezondheids-schade leiden. Er dreigt levensgevaar!
Batterijen bewaren op een voor kinderenonbereikbare plaats. Wanneer batterijeningeslikt zijn, direct naar een arts gaan.
H Milieu-aanwijzing
Batterijen bevatten scha-delijke stoffen. Het is wet-telijke verboden, deze
194 Sleutelbatterij vervangen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
samen met het huisvuil afte voeren. Ze moetenafzonderlijk worden inge-zameld en op milieuvrien-delijke wijze worden gere-cycled.
Batterijen op milieuvrien-delijke wijze afvoeren.Oude batterijen bij eengekwalificeerde werk-plaats of bij de daarvoorbestemde plaatsen inleve-ren.
X Vaste sleutel: De schroef : eruit draaien.
X Een vlak gereedschap, bijvoorbeeld eenmunt, in de uitsparing steken.
X Het gereedschap verdraaien, tot dekselvan het batterijenvak opent.
X De batterij ; met de pluspool omhoog ver-vangen.
X Het deksel op het batterijenvak aanbren-gen en terugdrukken.
X Vaste sleutel: De schroef : erin draaien.X De werking van alle sleuteltoetsen contro-
leren.
Portier met noodontgrendeling openen
Als de auto niet met de afstandsbedieningvan de sleutel kan worden geopend, kan hijmet de noodontgrendeling worden geopend.Wanneer het bestuurdersportier met de sleu-tel in de noodontgrendeling wordt ontgren-deld en geopend, activeert de diefstal-/inbraakalarminstallatie een alarm. Om hetalarm te beëindigen, het contact inschake-len.
X De sleutel in de noodontgrendeling van hetbestuurdersportier steken.
X De sleutel linksom draaien.X De sleutel uit het slot trekken.
Portier met noodontgrendeling openen 195
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
X Portier openen.X Om het alarm van het diefstal-/inbraaka-
larminstallatie te beëindigen, het contactinschakelen.
Bij auto's met rechtse besturing bevindt zichde noodontgrendeling op het passagierspor-tier.
Portieren in geval van nood vergren-delen
Portieren met vergrendelingstoetsvergrendelen
X Het bestuurdersportier openen.X Andere portieren en de achterklep sluiten.X De toets : langere tijd ingedrukt houden.
Er is een vergrendel- en ontgrendelgeluidhoorbaar. Pas na het derde geluid (ver-grendelen) de toets : loslaten.
X De auto verlaten en het bestuurdersportiersluiten.Portieren, achterklep en contactdoosdek-sel worden vergrendeld. De diefstal-/inbraakalarminstallatie wordt geacti-veerd.
X Van buitenaf controleren of de portieren,achterklep en het contactdoosdeksel ver-grendeld zijn.
Portieren met noodvergrendeling ver-grendelen
X Bij het linker portier de sleutel in desleuf : steken.
X De sleutel in de richting van de motorkaptot de aanslag in de stand 2 draaien.
X Het linker portier sluiten.X Bij het rechter portier de hierboven
beschreven procedure herhalen.X Controleren of de portieren vergrendeld
zijn.
i Als de auto met de noodvergrendelingwordt vergrendeld, zijn de achterklep enhet contactdoosdeksel niet vergrendeld.De diefstal-/inbraakalarminstallatiewordt niet ingeschakeld.
Achterklep noodontgrendelen
! De achterkleppen zwenken bij het openennaar achteren, naar boven en naar bene-den uit. Daarom erop letten dat er vol-doende ruimte achter, boven en onder deachterkleppen is.
Als de achterklep niet meer van buitenaf kanworden geopend, kan deze van binnen uitworden noodontgrendeld.
196 Achterklep noodontgrendelen>>
On
geva
l en
pec
h a
fhan
del
en.
X De rugleuning van de achterbank naarvoren klappen.
X Hendel : op de achterklep naar linksschuiven, tot de achterklep ontgrendeld is.
Achterklep noodontgrendelen 197
>> O
nge
val e
n p
ech
afh
and
elen
.
Z
Aanwijzingen bij de displaymeldingen
Het display toont waarschuwingen, storin-gen of aanvullende informatie. Bij bepaaldedisplaymeldingen klinkt bovendien eenwaarschuwingssignaal.Meldingen van alle categorieën kunnenbelangrijke informatie bevatten, die in achtmoet worden genomen. Storingsmeldingenzo snel mogelijk bij een Mercedes-Benz-ser-vicewerkplaats laten controleren. Als na eenstoringsmelding geen reparatie wordt uit-gevoerd, kan dit tot schade leiden die nietdoor de Mercedes-Benz Limited Warrantywordt gedekt, of materiële schade of verwon-dingen veroorzaken.
Displaymeldingen met grafische weergavenkunnen in de handleiding vereenvoudigdzijn afgebeeld en afwijken van de weergaveop het display.Kleurendisplay: Displaymeldingen met lageprioriteit kunnen via het stuurwiel met aworden uitgeschakeld. Meldingen met hogeprioriteit worden rood weergegeven. De dis-playmeldingen worden dan in het meldin-gengeheugen opgeslagen en kunnen, zo langhet contact ingeschakeld blijft, wordenopgeroepen. Door het afzetten van het con-tact wordt het meldingengeheugen gewist.
Ont- en vergrendeling
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
De sleutel ont- en ver-grendelt de auto niet.
Een radiobron stoort het signaal.
X Dichter bij het portierslot gaan staan en opnieuw proberen omde auto te ver- of ontgrendelen.
De sleutelbatterij is zwak of leeg.
X De auto met de sleutel in de noodontgrendeling ontgrendelen ofmet de noodvergrendeling vergrendelen.
X Sleutelbatterij vervangen.
De sleutel is defect.Vergrendelen
X De vergrendelingstoets indrukken en het portier binnen5 seconden sluiten.
De auto kan nog steeds niet worden vergrendeld.
X Auto met noodvergrendeling vergrendelen.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ontgrendelen
X De auto met de sleutel in de noodontgrendeling ontgrendelen.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Sleutel verloren. X De sleutel in een gekwalificeerde werkplaats laten blokkeren ofvervangen.
X Verlies van de sleutel bij de autoverzekering melden.
198 Ont- en vergrendeling>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Het waarschuwings-signaal klinkt.
Het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de motor draait.
De motor voor het verlaten van de auto afzetten:
X De parkeerrem bedienen.X De transmissiestand j inschakelen.X De sleutel in het contactslot in de standu draaien en verwij-
deren.
Zijruit sluit niet of sluiten opent niet volledig.
De ruitgeleider wordt door voorwerpen geblokkeerd.
X De voorwerpen verwijderen.
De zijruit is niet geïnitialiseerd.
G WAARSCHUWING
Bij het sluiten van een zijruit kunnen lichaamsdelen in hetsluitgebied bekneld raken. Er bestaat gevaar voor letsel!
Bij het sluiten controleren dat zich geen lichaamsdelen in hetsluitgebied bevinden. Wanneer iemand bekneld raakt, de toetsdirect loslaten of aan op de toets drukken om de zijruit weer teopenen.
X Alle portieren sluiten.X De sleutel in het contactslot in de stand 2 draaien.X Aan de toets voor het sluiten van de zijruit trekken tot de zijruit
gesloten is en de toets vervolgens een seconde indrukken.
De zijruit opent weer iets.
X De vorige stap herhalen, tot de zijruit na het loslaten van detoets gesloten blijft.
Het vouwdak kan nietworden gesloten.
Het vouwdak blokkeert bij het sluiten en gaat weer iets open.
X Onmiddellijk na het blokkeren opnieuw de vouwdaktoets zolang aan de voorzijde indrukken tot het vouwdak gesloten is.Het vouwdak wordt met verhoogde sluitkracht gesloten.
C Het rode waar-schuwingslampjebrandt.Bij meer dan 20 km/hklinkt bovendien eenwaarschuwingssig-naal.Kleurendisplay: Hetdisplay toontgeopend(e) portier/achterklep.
Portier of achterklep is geopend.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Alle portieren en de achterklep sluiten.
Ont- en vergrendeling 199
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Zicht, inzittenden, airbag
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
De buitenspiegel isniet vergrendeld.
De buitenspiegel is met geweld naar voren of naar achterengeduwd.
X De buitenspiegel voorzichtig in de correcte positie brengen.
De ruitenwisser is uit-gevallen.
De ruitenwisser is geblokkeerd, bijvoorbeeld door sneeuw.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X De sleutel uit het contactslot trekken.X De oorzaak van de blokkade verwijderen.X Na 30 seconden ruitenwisser weer inschakelen.
De aandrijving van de ruitenwissers is defect.
X Met de combischakelaar een andere wissersnelheid inschake-len.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De ruitenwisser stoptof wist met gelijkblij-vende snelheid.
De combischakelaar of de regensensor vertoont een storing.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.
X De sleutel uit het contactslot trekken.
X De sleutel in het contactslot in de stand 1 draaien en de motorstarten.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
7 Het rode waar-schuwingslampjebrandt na het startenvan de motor zesseconden (alleenbepaalde landen).Het waarschuwings-signaal klinkt.
Het waarschuwingslampje roept de bestuurder en passagier op deveiligheidsgordel om te gespen.
X Veiligheidsgordel omgespen.
7 Het rode waar-schuwingslampje gaatna het starten van demotor branden.
De bestuurder of de passagier heeft de gordel niet omgegespt.
X Veiligheidsgordel omgespen.
7 Het rode waar-schuwingslampjeknippert.Het waarschuwings-signaal klinkt.
De bestuurder of de passagier heeft de gordel niet omgegespt ende auto rijdt sneller dan 20 km/h.
X Veiligheidsgordel omgespen.
200 Zicht, inzittenden, airbag>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
6 Het rode waar-schuwingslampjebrandt, terwijl demotor draait.Kleurendisplay: Sto‐ring Werkplaats opzoeken verschijnt.
Het veiligheidssysteem vertoont een storing.
G WAARSCHUWING
Als het veiligheidssysteem een storing vertoont, kunnenonderdelen van het veiligheidssysteem abusievelijk wordengeactiveerd of kunnen deze bij een ongeval niet zoals bedoeldin werking treden. Dat kan bijvoorbeeld de gordelspanner ofairbag betreffen. Er bestaat een verhoogd gevaar voor letsel ofzelfs levensgevaar!
Het veiligheidssysteem direct bij een gekwalificeerde werk-plaats laten controleren en repareren.
4 Het controle-lampje in het bedie-ningspaneel dakcon-sole brandt.
De passagiersairbag is uitgeschakeld (Y pagina 44).
X De passagiersairbag inschakelen.
De passagiersairbag is niet uitgeschakeld en vertoont een sto-ring.
X Geen naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssysteemop de passagiersstoel gebruiken.
X Geen persoon op de passagiersstoel vervoeren.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
× Het controle-lampje in het bedie-ningspaneel dakcon-sole brandt.
De passagiersairbag is ingeschakeld (Y pagina 44). Het airbag-systeem werkt correct.
X Geen naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssysteemop de passagiersstoel gebruiken.
Als de passagiersair-bag met de hand wordtingeschakeld, gaat het× controlelampje inhet bedieningspaneeldakconsole niet aan.
Het airbagsysteem vertoont een storing.
X Geen persoon op de passagiersstoel vervoeren.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Zicht, inzittenden, airbag 201
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Motor, remmen, transmissie
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
De motor kan niet metde sleutel wordengestart.
De stuurwielvergrendeling is mechanisch geblokkeerd.
X De sleutel uit het contactslot verwijderen en weer in het con-tactslot steken.
X De sleutel draaien.X Het stuurwiel linksom en rechtsom draaien.
þ Het rode waar-schuwingslampjebrandt.Het waarschuwings-signaal klinkt.Zonder opnieuw te starten werkplaats opzoeken verschijnt.
Ernstige storing in het hoogspanningsboordnet.De motor kan niet meer worden gestart.
X De motor niet opnieuw starten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
þ Het rode waar-schuwingslampjebrandt.Stoppen Motor afzet‐ten verschijnt.
Het hoogspanningsboordnet, de motor of de hoogspanningsaccuvertoont een storing.
X De motor afzetten.X Niet verder rijden.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.X De auto niet op zijn wielen wegslepen.
þ Het rode waar-schuwingslampjebrandt.Het waarschuwings-signaal klinkt.Stoppen verschijnt.
De communicatie met de regeleenheid van de motor vertoont eenstoring.
X De motor afzetten.X Niet verder rijden.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.X De auto niet op zijn wielen wegslepen.
þ Het gele waar-schuwingslampjebrandt.Het waarschuwings-signaal klinkt.Storing Werkplaats opzoeken verschijnt.
Storing in het hoogspanningsboordnet. Als de motor verderdraait, kan het hoogspanningsboordnet worden beschadigd.
X De motor afzetten.X Niet verder rijden.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.X De auto niet op zijn wielen wegslepen.
þ Het rode waar-schuwingslampjebrandt.Het waarschuwings-signaal klinkt.Snelheid verlagenverschijnt.
De snelheid van de auto is hoger dan 135 km/h.
X De snelheid verlagen tot onder 135 km/h.
202 Motor, remmen, transmissie>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
brandt.Auto niet op eigen wielen slepen ver-schijnt.
De aandrijving of het hoogspanningsboordnet is defect.
X De auto laten afslepen door een gekwalificeerde werkplaats.X De auto niet op zijn wielen wegslepen.
J Het rode waar-schuwingslampjebrandt, terwijl demotor draait.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Rem‐vloeistof-peil con‐troleren verschijnt.
Het remvloeistofniveau is te laag.
G WAARSCHUWING
Als het remvloeistofniveau te laag is, kan het remsysteem uit-vallen. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Direct veilig stoppen. De auto met de parkeerrem beveiligen.Niet verder rijden. Direct contact opnemen met een gekwalifi-ceerde werkplaats, om het remsysteem te laten repareren.
Geen remvloeistof bijvullen, omdat de storing daardoor niet wordtverholpen.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J Het rode waar-schuwingslampjebrandt tijdens het rij-den.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Par‐keerrem ontgrende‐len verschijnt.
De parkeerrem is bediend.
X De parkeerrem vrijzetten.
J Het rode waar-schuwingslampjebrandt, terwijl demotor draait.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Sto‐ring remsysteem Stoppen verschijnt.
Ernstige storing van het remsysteem.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
J Het gele waar-schuwingslampjebrandt.Kleurendisplay: Sto‐ring Werkplaats opzoeken verschijnt.
Storing in het vacuümsysteem van het remsysteem.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Motor, remmen, transmissie 203
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Monochroom display:i of j knipperenafwisselend in middenvan het display.Kleurendisplay: Om te starten: P of N inschakelen ver-schijnt.
U hebt geprobeerd om de motor in de transmissiestand h of k testarten.
X Om te starten j of i inschakelen.
Monochroom display:j of h / k, i knip-peren afwisselend.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Weg‐rolgevaar Transmis‐sie niet in P ver-schijnt.Het waarschuwings-signaal klinkt.
Het bestuurdersportier is geopend en de keuzehendel staat in destand k, i of h.
G WAARSCHUWING
De auto kan wegrollen.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
X De stand j inschakelen.X De motor afzetten.X Het bestuurdersportier volledig sluiten.
¯ of ° waar-schuwingslampjeknippert na het startenvan de motor enkeleseconden.Kleurendisplay: Vol‐gende service over … km of Service over‐schreden sinds … dagen verschijnt.
Er is een onderhoudstermijn ophanden of deze is reeds over-schreden:
R¯ staat voor een kleine onderhoudsbeurt.R° staat voor een grote onderhoudsbeurt.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Opladen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
De contactdoosklepkan niet wordengeopend.
De contactdoosklep is niet ontgrendeld.
X De toets # op de sleutel indrukken.
De batterijen van de sleutel zijn leeg.
X Portier met noodontgrendeling openen
De laadkabel kan nietin de voertuigstekker-doos worden gestoken.
De voertuigstekkerdoos is vergrendeld.
X Controleren of de keuzehendel in de stand j staat.
204 Opladen>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Controlelampje op devoertuigstekkerdoosknippert rood. Dehoogspanningsaccuwordt niet opgeladen.
Bij het initialiseren van de laadprocedure is een storing opge-treden.
X De laadkabel moet in de netcontactdoos zijn gestoken; dit con-troleren.
X De laadkabelstekker van de voertuigstekkerdoos losmaken enna 30 seconden opnieuw in de voertuigstekkerdoos steken.
X Als de storing nog steeds aanwezig is, contact opnemen met eengekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje op devoertuigstekkerdoosblijft na het instekenvan de laadkabelstek-ker uit. De hoogspan-ningsaccu wordt bij delaadprocedure via denetcontactdoos nietopgeladen.
Er is een storing in de netcontactdoos.
X De werking van de netcontactdoos laten controleren.ofX Een andere netcontactdoos gebruiken.
è brandt.Het waarschuwings-signaal klinkt.Laadkabel aangeslo‐ten verschijnt.
De laadkabel is in de voertuigstekkerdoos gestoken. De motor kanniet worden gestart.
X Voor het wegrijden de laadkabel uit de voertuigstekkerdoostrekken en in de auto opbergen.
è knippert.Laadkabel aangeslo‐ten verschijnt.
De laadkabel is in de voertuigstekkerdoos gestoken. De accu wordtniet opgeladen.
X Controleren, of de laadkabel correct in de contactdozen van deauto en van de stroomaansluiting is gestoken. Daartoe de laad-kabel zo nodig uit de contactdozen trekken en opnieuw aan-sluiten.
Als de melding daarna nog steeds wordt weergegeven:
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De laadkabelstekkerkan niet van de voer-tuigstekkerdoos wor-den losgemaakt.
De laadkabelstekker is niet ontgrendeld.
X De toets # op de sleutel indrukken.De laadkabelstekker in de voertuigstekkerdoos wordt ontgren-deld.
X De laadkabelstekker van de voertuigstekkerdoos losmaken.
Opladen niet moge‐lijk Laadstroom onderbroken ver-schijnt.
De hoogspanningsaccu kan niet worden opgeladen. De laad-stroom is tijdens het opladen onderbroken.
X De laadkabel moet in de netcontactdoos zijn gestoken; dit con-troleren.
X De laadkabelstekker van de voertuigstekkerdoos losmaken enna 30 seconden opnieuw in de voertuigstekkerdoos steken.
Als de melding daarna nog steeds wordt weergegeven:
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Opladen 205
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Opladen niet moge‐lijk Zie handleidingverschijnt.
De communicatie met de laadzuilinfrastructuur werkt niet cor-rect.
X Controleren, of de laadkabel correct in de contactdozen van deauto en van de stroomaansluiting is gestoken. Daartoe de laad-kabel zo nodig uit de contactdozen trekken en opnieuw aan-sluiten.
Als de melding daarna nog steeds wordt weergegeven:
X Een ander laadstation gebruiken.
Als de melding daarna nog steeds wordt weergegeven:
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
þ Het gele waar-schuwingslampjebrandt.Opladen niet moge‐lijk Werkplaats opzoeken verschijnt.
De boordelektronica vertoont een storing. De hoogspanningsaccukan niet worden opgeladen.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
þ Het gele waar-schuwingslampjebrandt.Opladen niet moge‐lijk Zie handleidingverschijnt.
De hoogspanningsaccu kan niet worden opgeladen. De laadka-belstekker is oververhit.
X De laadkabelstekker van de voertuigstekkerdoos losmaken.X De laadkabelstekker enkele minuten laten afkoelen.X De laadkabel weer in de voertuigstekkerdoos steken.
Als de melding daarna nog steeds wordt weergegeven:
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Controlelampje op devoertuigstekkerdoosbrandt niet. De hoog-spanningsaccu wordtniet opgeladen.
Auto is niet actief.
X Auto door het indrukken van de knop # op de sleutel activerenen weer vergrendelen.
Laadkabel kan er nietvanaf getrokken wor-den.
De auto bevindt zich in de laadmodus of heeft het actieve ladenbeëindigd.
X Laadvergrendeling door het indrukken van de knop # op desleutel ontgrendelen.
206 Opladen>>
Zel
fhu
lp.
Rijveiligheidssystemen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
! Het gele waar-schuwingslampjebrandt.Kleurendisplay: Sys‐teem functioneert niet verschijnt.
Het ABS vertoont een storing. Andere rijsystemen kunnengedeactiveerd zijn.Wanneer het ABS defect is, kunnen ook andere rijsystemen nietbeschikbaar zijn.De informatie over het ABS-waarschuwingslampje en de display-meldingen die in het combi-instrument kunnen worden weerge-geven, in acht nemen.
G WAARSCHUWING
Als het ABS een storing vertoont, kunnen de wielen blokkerenbij het remmen. Daarbij zijn de bestuurbaarheid en het rem-gedrag sterk nadelig beïnvloed. Bovendien zijn ook andere rij-veiligheidssystemen uitgeschakeld. Er bestaat verhoogd slip-gevaar en gevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ABS direct laten controleren bijeen gekwalificeerde werkplaats.
Als het ABS een storing vertoont, vallen andere systemen even-eens uit, ook rijveiligheidssystemen. De informatie over hetwaarschuwingslampje ABS en de displaymeldingen, die in hetinstrumentenpaneel kunnen worden weergegeven, in achtnemen.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X De auto tegen wegrollen beveiligen.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
J Het rode waar-schuwingslampjebrandt, terwijl demotor draait.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Rem‐krachtverdeling functioneert niet. Stoppen zie handlei‐ding verschijnt.
De EBD vertoont een storing. Daarmee zijn ook het ABS, het ESP®,de zijwindassistent en de wegrijhulp voor op hellingen nietbeschikbaar.Andere rijsystemen kunnen gedeactiveerd zijn.
G WAARSCHUWING
Het remsysteem blijft normaal functioneren, echter zonder debovengenoemde functies. De wielen kunnen daardoor bijvoor-beeld bij een noodstop vroegtijdig blokkeren.Daardoor worden de bestuurbaarheid en het remgedrag aanzien-lijk nadelig beïnvloed. De remweg kan in noodremsituaties langerworden.
Wanneer het ESP® niet ingeschakeld is, zorgt het ESP® niet vooreen stabilisatie van de auto.Er bestaat verhoogd slipgevaar en gevaar voor ongevallen!
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X De auto tegen wegrollen beveiligen.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Rijveiligheidssystemen 207
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
÷ Monochroom dis-play: Het gele waar-schuwingslampjebrandt terwijl de motordraait.÷ Kleurendisplay:Het gele waarschu-wingslampje brandt.Systeem functio‐neert niet verschijnt.
Het ESP® is vanwege een storing niet beschikbaar. Andere rij-systemen kunnen uitgeschakeld zijn.
G WAARSCHUWING
Als het ESP® een storing vertoont, wordt de auto niet door het
ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn ook andere rijveiligheids-systemen uitgeschakeld. Er bestaat verhoogd slipgevaar engevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ESP® bij een gekwalificeerdewerkplaats laten controleren.
De remlichten kunnen niet functioneren en daardoor niet meerhet remmen aangeven.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten. Nietverder rijden.
X De werking van de remlichten controleren.
De remlichten werken niet.
X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De remlichten werken.
X Voorzichtig verder rijden.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷ Kleurendisplay:Het gele waarschu-wingslampje brandt.Remassistentsys‐teem (BAS) functio‐neert niet verschijnt.
Het Brake Assist System (BAS) is uitgevallen.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
÷ Het gele waar-schuwingslampjebrandt tijdens het rij-den.
Het ESP® grijpt in, omdat er slipgevaar is of wanneer ten minsteéén wiel doorslipt.
X Voorzichtig wegrijden.X Tijdens het rijden voorzichtig accelereren.X De rijstijl aan de weersomstandigheden en de staat van het
wegdek aanpassen.
÷ en C evenalsandere waarschu-wingslampjes bran-den.Kleurendisplay: Sto‐ring elektronica Werkplaats opzoekenverschijnt.
De centrale boordelektronica van de auto vertoont een storing.Na het afzetten van de motor is het niet meer mogelijk om de por-tieren met de afstandsbediening van de sleutel te ver- of ont-grendelen en de motor te starten.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
208 Rijveiligheidssystemen>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Kleurendisplay: ÷Hellingassistent functioneert nietverschijnt.
De wegrijhulp voor op hellingen vertoont een storing. Uw autowordt bij het wegrijden op een helling niet automatisch tegen-gehouden en kan direct gaan rollen.
G WAARSCHUWING
Als het ESP® een storing vertoont, wordt de auto niet door het
ESP® gestabiliseerd. Bovendien zijn ook andere rijveiligheids-systemen uitgeschakeld. Er bestaat verhoogd slipgevaar engevaar voor ongevallen!
Voorzichtig verder rijden. Het ESP® bij een gekwalificeerdewerkplaats laten controleren.
Andere rijsystemen kunnen gedeactiveerd zijn.
Het remsysteem werkt verder op normale wijze, maar zonderwegrijhulp voor op hellingen.
X Voorzichtig verder rijden.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
h Het gele waar-schuwingslampjebrandt tijdens het rij-den.Kleurendisplay: Ban‐denspanning corri‐geren verschijnt.
Ten minste één band heeft een te lage bandenspanning, of debandenspanningen van de afzonderlijke banden wijken te sterkvan elkaar af.
X De bandenspanning controleren.X Bandenspanning corrigeren.X De bandenspanningscontrole opnieuw starten.
Rijveiligheidssystemen 209
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
h Het gele waar-schuwingslampjebrandt tijdens het rij-den.Kleurendisplay: Ban‐denspanning Let op: band defect ver-schijnt.
De bandenspanningscontrole heeft een aanzienlijk drukverliesbij ten minste één wiel geconstateerd.
G WAARSCHUWING
Banden met een te lage of een te hoge bandenspanning vormende volgende gevaren:
RDe banden kunnen klappen, in het bijzonder bij toenemendebelading en snelheid.
RDe banden kunnen overmatig en/of ongelijkmatig slijten,hetgeen de grip sterk nadelig beïnvloedt.
RDe rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag kunnensterk nadelig beïnvloed worden.
Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Neem de geadviseerde bandenspanningen in acht en controleerde bandenspanning van alle banden:
Rten minste elke twee weken
Rals de belading wijzigt
Rvoor aanvang van een langere rit
Rbij gewijzigde gebruiksomstandigheden, bijvoorbeeld rijdenin het terrein
Indien noodzakelijk de bandenspanning aanpassen.
X De auto tegen wegrollen beveiligen.X De banden optisch controleren en, indien noodzakelijk, de aan-
wijzing voor bandenpech opvolgen.X De bandenspanning controleren en corrigeren, indien noodza-
kelijk.
210 Rijveiligheidssystemen>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
h Het gele waar-schuwingslampjeknippert circa eenminuut en blijft danpermanent branden.Kleurendisplay: Ban‐denspanningscon‐trole functioneert niet verschijnt.
De bandenspanningscontrole vertoont een storing of de banden-spanningscontrole is na het verwisselen van een wiel nietopnieuw gestart.
G WAARSCHUWING
Wanneer de bandenspanning wordt gecorrigeerd zonder dat debandenspanningsbewakingssysteem opnieuw wordt gekali-breerd, kan het systeem niet tijdig voor een bandenpech waar-schuwen. Bij een bandenspanningsverlies kunnen die rij-eigenschappen en het stuur- en remgedrag sterk nadelig beïn-vloed worden. Er bestaat gevaar voor ongevallen!
Wanneer de bandenspanning wordt gecorrigeerd, moet de ban-denspanningsbewakingssysteem opnieuw worden gekali-breerd.
X De bandenspanningscontrole opnieuw starten.
De displaymelding wordt nog steeds weergegeven.
X Voorzichtig verder rijden.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
h Het gele waar-schuwingslampjeknippert circa60 seconden en blijftdan branden.Kleurendisplay: Ban‐densp.controle functioneert niet. Geen wielsensorenverschijnt.
Van een of meerdere banden ontbreekt het signaal van de ban-denspanningsensor.
G WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door niet herkende dalingen van de ban-denspanning. Het systeem is mogelijk niet in staat om een lagebandenspanning correct te herkennen of te melden.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
De wielen zijn van ongeschikte bandenspanningsensoren voor-zien.
X Wielen met geschikte bandenspanningsensoren monteren.
Rijveiligheidssystemen 211
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
J Het rode waar-schuwingslampjebrandt.÷, ! Gele waar-schuwingslampjesbranden terwijl demotor draait.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Sto‐ring elektronica Stoppen zie handlei‐ding verschijnt.
De volgende systemen vertonen een storing:
RABS (antiblokkeersysteem)RESP® (elektronisch stabiliteitsprogramma)RZijwindassistentRWegrijhulp voor op hellingenAndere rijsystemen kunnen automatisch uitgeschakeld zijn.
G WAARSCHUWING
Verhoogd gevaar voor slippen en ongevallen door gestoorde rij-veiligheidssystemen.Het remsysteem werkt verder op normale wijze, maar zonder degenoemde systemen. De wielen kunnen daardoor bijvoorbeeld bijeen noodstop blokkeren.De bestuurbaarheid en het remgedrag worden sterk nadelig beïn-vloed. De remweg kan in noodremsituaties langer worden.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
212 Rijveiligheidssystemen>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Monochroom display: D Het gele waar-schuwingslampjebrandt terwijl de motordraait.
De servobekrachtiging kan een storing vertonen, waardoor hetsturen zwaarder gaat.
G WAARSCHUWING
Er is meer kracht vereist voor het sturen.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
X Uitproberen of u de zwaardere stuurkracht kunt uitoefenen.
Als u nog steeds kunt sturen:
X Voorzichtig verder rijden.X Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als u niet meer kunt sturen:
X Niet verder rijden.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
D Het gele waar-schuwingslampjebrandt, terwijl demotor draait.Kleurendisplay: Sto‐ring stuurbekrach‐tiging zie handlei‐dingofStoring elektronica zie handleiding ver-schijnt.
De servobekrachtiging kan een storing vertonen, waardoor hetsturen zwaarder gaat.
G WAARSCHUWING
Er is meer kracht vereist voor het sturen.Er bestaat gevaar voor ongevallen!
X Uitproberen of u de zwaardere stuurkracht kunt uitoefenen.
Als u nog steeds kunt sturen:
X Voorzichtig verder rijden.X Meteen naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Als u niet meer kunt sturen:
X Niet verder rijden.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Bestuurdersassistentiesystemen
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
· Het rode waar-schuwingslampjebrandt.Het waarschuwings-signaal klinkt.
De botswaarschuwing herkent obstakels op de route.
X Goed op de verkeerssituatie letten en klaar zijn om te remmen.
· Het rode waar-schuwingslampjebrandt.
De afstand tot de voorligger is voor de actuele snelheid te gering.
X De afstand vergroten.
^ Het gele waar-schuwingslampje
De sensoren in de radiateurbekleding zijn vervuild.
X Sensoren reinigen.
Bestuurdersassistentiesystemen 213
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
brandt tijdens het rij-den.Kleurendisplay:Actieve remassis‐tent buiten werkingof Storing elektro‐nica Werkplaats opzoeken verschijnt.
Milieu-invloeden of storingsbronnen buiten het systeem versto-ren tijdelijk de actieve remassistent en radarondersteunde recu-peratie. Mogelijke oorzaken:
Rhevige neerslagRte hoge bedrijfstemperatuurRte lage boordnetspanningHet Active Brake Assist System is weer gereed voor gebruik wan-neer de genoemde oorzaken niet meer aanwezig zijn.
Het waarschuwingslampje blijft branden.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Sensoren reinigen.X De motor opnieuw starten.
Het waarschuwingslampje blijft desondanks branden.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
^ en C evenalsandere waarschu-wingslampjes bran-den.
De centrale boordelektronica van de auto vertoont een storing.Na het afzetten van de motor is het niet meer mogelijk om de por-tieren met de afstandsbediening van de sleutel te ver- of ont-grendelen en de motor te starten.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
à knippert gedu-rende ongeveer drieseconden.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Spoo‐rassistent functio‐neert niet verschijnt.
De voorruit in het cameraveld is vervuild.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X De voorruit reinigen.
Milieu-invloeden storen de spoorassistent. Mogelijke oorzaken:
RHevige neerslag of dichte mist beïnvloedt het zicht nadelig.RLaagstaande zon schijnt direct op de sensor.RRijstrookmarkeringen zijn niet herkenbaar.De spoorassistent is automatisch weer gereed voor gebruik wan-neer de genoemde oorzaken niet meer aanwezig zijn.Wanneer de voorruit gereinigd is en bovengenoemde oorzakenniet aanwezig zijn, vertoont de elektronica een storing.
De systeemelektronica is defect.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
214 Bestuurdersassistentiesystemen>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
¤ knippert gedu-rende maximaal vijfseconden.Kleurendisplay: Ãgroen waarschuwings-lampje knippert gedu-rende maximaal vijfseconden.Het waarschuwings-signaal klinkt.
Er werd zonder te knipperen over een rijstrookbegrenzing gere-den.
X Rijstrookbegrenzing aanhouden.X Vóór het veranderen van rijstrook knipperen.
¯ knippert gedu-rende ongeveer tienseconden.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: ¯Tempomaat functio‐neert niet verschijnt.
De tempomat vertoont een storing en is automatisch gedeacti-veerd.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
¯ knippert gedu-rende ongeveer tienseconden. C enandere waarschu-wingslampjes brandeneveneens.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Sto‐ring elektronica Werkplaats opzoekenverschijnt.
De centrale boordelektronica van de auto en de tempomat verto-nen een storing. Na het afzetten van de motor is het niet meermogelijk om de portieren met de afstandsbediening van de sleutelte ver- of ontgrendelen en de motor te starten.
X Direct stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
È brandt.De snelheidsaandui-ding knippert.Het waarschuwings-signaal klinkt.
De auto overschrijdt de ingestelde snelheidsbegrenzing.
X Remmen en daarbij op de verkeerssituatie letten.
Bestuurdersassistentiesystemen 215
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
È knippert gedu-rende ongeveer tienseconden.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Limi‐ter functioneert niet verschijnt.
De limiter vertoont een storing en is automatisch gedeactiveerd.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Ò Het waarschu-wingslampje knipperteen minuut of brandtpermanent.Kleurendisplay: IJzelgevaar ver-schijnt.
De buitentemperatuur is tot een waarde van 3 °C of lager gedaald.Er bestaat gevaar voor ijzel.
X Rijstijl en snelheid aan de weersomstandigheden aanpassen.
Accu, verlichting, verwarming
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
De achterruitverwar-ming of stoelverwar-ming wordt uitgescha-keld of kan niet meerworden ingeschakeld.
De accu is niet voldoende opgeladen.
X Niet benodigde elektrische verbruikers uitschakelen.
Ý Het gele waar-schuwingslampjebrandt.Accureserve ver-schijnt.
De laadtoestand van de hoogspanningsaccu heeft het reservege-bied bereikt.
X De hoogspanningsaccu opladen.
Monochroom display:Ý Het gele waar-schuwingslampjeknippert.Kleurendisplay: ÝHet gele waarschu-wingslampje brandt.Accureserve ver-schijnt.
De laadtoestand van de hoogspanningsaccu is lager dan 10%.
X De hoogspanningsaccu opladen.
õ Weergave knip-pert. Auto heeft zich-zelf uitgeschakeld.Acculading te laagHV-accu direct opla‐den verschijnt.
De auto heeft zichzelf uitgeschakeld, omdat de laadtoestand vande hoogspanningsaccu te laag is. Afhankelijk van de laadtoestandvan de hoogspanningsaccu kan de auto na opnieuw starten nogmaximaal 1 km verder rijden.
X De auto veilig stoppen.X De hoogspanningsaccu opladen.
216 Accu, verlichting, verwarming>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
# Het rode waar-schuwingslampjebrandt tijdens het rij-den of terwijl de autogereed is om te rijden.Het waarschuwings-signaal klinkt.Kleurendisplay: Stop‐pen zie handleidingverschijnt.
De 12V-accu wordt niet opgeladen of de hoogspanningsaccu ver-toont een storing.
X Niet verder rijden.De motor kan na een korte tijd worden afgezet.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X De motor afzetten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
De auto kan mogelijk niet verder rijden en de motor kan nietopnieuw worden gestart.
Kleurendisplay: #waarschuwingslampjebrandt.Storing Werkplaats opzoeken verschijnt.
De accucontrole vertoont een storing.
X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Monochroom display:b waarschuwings-lampje brandt.
Het dimlicht brandt permanent. Het grootlicht kan niet wordengeactiveerd.
X De motor afzetten.X De motor starten.
Het waarschuwingslampje blijft branden.Remlichten functioneren niet. Een gloeilamp of een lichtdiode isdefect.
G WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door defecte remlichten.De remlichten functioneren niet en geven het remmen niet meeraan andere verkeersdeelnemers aan.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Het waarschuwingslampje blijft desondanks branden.De regen- en lichtsensor vertoont een storing.
X De exterieurverlichting handmatig instellen.X De ruitenwissers handmatig instellen.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Kleurendisplay: bwaarschuwingslampjebrandt.Storing zie handlei‐ding verschijnt.
Het dimlicht brandt permanent. Het grootlicht kan niet wordengeactiveerd.
X De motor afzetten.X De motor opnieuw starten.
Het waarschuwingslampje blijft branden.De regen- en lichtsensor vertoont een storing.
X De exterieurverlichting handmatig instellen.X De ruitenwissers handmatig instellen.X Naar een gekwalificeerde werkplaats gaan.
Accu, verlichting, verwarming 217
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Kleurendisplay: bwaarschuwingslampjebrandt.Remlichten functio‐neren niet verschijnt.
Remlichten functioneren niet. Een gloeilamp of een lichtdiode isdefect.
G WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door defecte remlichten.De remlichten functioneren niet en geven het remmen niet meeraan andere verkeersdeelnemers aan.
X De auto stoppen; daarbij op de verkeerssituatie letten.X Contact opnemen met een gekwalificeerde werkplaats.
Kleurendisplay: Licht uitschakelen ver-schijnt.Het waarschuwings-signaal klinkt.
Bij het verlaten van de auto is de verlichting nog ingeschakeld.
X De draaiknop voor de verlichting in de stand à of udraaien.
smart Audio-System en smart Media-System
Bluetooth®-verbinding
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Bluetooth®-verbin-ding tussen smartAudio-System of smartMedia-System enmobiele telefoon kanniet tot stand wordengebracht.
X Controleren of de mobiele telefoon compatibel is met het sys-teem. Informatie over compatibele mobiele telefoons:www.smart.com/connect
X Veiligheidsinstellingen van de mobiele telefoon controleren.X Controleren of de Bluetooth®-functie op het smart Audio-Sys-
tem of smart Media-System en op de mobiele telefoon is inge-schakeld.
X Op het smart Audio-System of smart Media-System en op demobiele telefoon het zoeken naar apparaten starten.
Navigatiesysteem van het smart Media-System
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Er wordt geen kaart inhet navigatiesysteemweergegeven.
De sd-kaart met de kaartgegevens ontbreekt of is beschadigd.
X Controleren of de sd-kaart aanwezig is.
De positie van de autoin het navigatiesys-teem komt niet overeenmet de werkelijke posi-tie van de auto.Het gps-symbool ophet display is grijs ofgeel.
De gps-ontvangst is slecht.
X De auto naar een andere positie rijden, waar de gps-ontvangstbeter is.
218 smart Audio-System en smart Media-System>>
Zel
fhu
lp.
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Het wegverloop in hetnavigatiesysteemkomt niet overeen methet werkelijke wegver-loop.
De kaartgegevens zijn verouderd.
X De kaartgegevens actualiseren.
Het navigatiesysteemgeeft geen verkeersin-formatie aan.
De routebegeleiding is niet gestart.
X Een bestemming selecteren en de navigatie naar de bestem-ming starten.
HD Traffic is niet beschikbaar of het abonnement voor HD Trafficis verlopen.
X Controleren of HD Traffic in het betreffende land beschikbaar isof het abonnement voor HD Traffic verlengen.
Tijdens de routebege-leiding ontbreken degesproken rij-aanwij-zingen.
Het wegverloop wordt niet herkend. Mogelijk zijn de kaartgege-vens verouderd.
X Controleren of de routebegeleiding is gestart.X Als dit niet het geval is, een bestemming selecteren en de navi-
gatie naar de bestemming starten.
De gesproken rij-aanwijzingen zijn uitgeschakeld.
X De gesproken rij-aanwijzingen inschakelen.
Spraakbediening van het smart Media-System
Probleem Mogelijke oorzaak en/of gevolg en M oplossingen
Het spraakgestuurdbedieningssysteemverstaat de gesprokenopdrachten niet.
Het interval voor het invoeren van gesproken opdrachten is over-schreden.
X De toets in het multifunctioneel stuurwiel indrukken.
Spraakbediening niet vanuit de bestuurdersstoel uitgevoerd.
X De gesproken opdrachten vanaf de bestuurdersstoel invoeren.
Aanjagergeluid of windgeruis stoort de spraakinvoer.
X Storende geluiden vermijden.
De gesproken opdrachten werden onverstaanbaar uitgesproken.
X De gesproken opdrachten duidelijk uitspreken.
De gesproken opdracht is onbekend.
X De gesproken opdracht "Help" invoeren.Er verschijnt een lijst met mogelijke gesproken opdrachten.
smart Audio-System en smart Media-System 219
>> Z
elfh
ulp
.
Z
Technische gegevens bevatten
Informatie over technische gegevens:www.smart.deDe technische gegevens worden volgens EG-richtlijnen bepaald. Alle gegevens geldenvoor auto's in de standaarduitrusting. Afwij-kingen zijn mogelijk bij auto's met opties.Meer informatie daarover is verkrijgbaar bijelk smart center.
Autogegevens aflezen
Wetenswaardigheden
Afwijkingen van de weergegeven gegevens:
RDe aangegeven hoogtes en lengtes kunnenvariëren in verband met:- Banden- Belading- Toestand van het onderstel- OptiesROpties verminderen het nuttig laadvermo-
gen.RSpecifieke gewichtsaanduidingen vindt u
op het voertuigtypeplaatje.RAlleen voor bepaalde landen: De autospe-
cifieke autogegevens kunt u in de COC-documenten (EG-CERTIFICATE OF CONFOR-MITY) vinden. Deze documenten ontvangtu bij aflevering van de auto.
Voertuigtypeplaatje
: Positie van het voertuigtypeplaatje
: Voertuigtypeplaatje; Autofabrikant= EG-typegoedkeuringsnummer? Voertuigidentificatienummer (VIN)A Toegestaan totaalgewichtB Toegestaan totaalgewicht van de combi-
natieC Toegestane voorasbelastingD Toegestane achterasbelastingE Lakcode
i De gegevens op het voertuigtypeplaatjezijn voorbeelden. Deze gegevens zijn voorelke auto anders en kunnen afwijken vande hier getoonde gegevens. De geldendegegevens bevinden zich op het voertuig-typeplaatje.
Voertuigidentificatienummer (VIN)
X De rechter voorstoel volledig naar achte-ren schuiven.
X De vloerbedekking : omhoogklappen.Daar bevindt zich het VIN ;.
Bovendien is het VIN af te lezen van het voer-tuigtypeplaatje.
220 Autogegevens aflezen>>
Tec
hn
isch
e ge
geve
ns.
Maten en gewichten
Ontbrekende technische gegevens waren bijhet ter perse gaan niet beschikbaar.
smart EQ forfour Maten engewichten
Zwenkhoogte : 2012 mm
Lengte 3495 mm
Breedte over buitenspie-gels
1875 mm
Breedte zonder buiten-spiegels
1665 mm
Breedte zonder buiten-spiegels bij auto's metwielkuipsierlijsten
Hoogte 1554 mm
Wielbasis 2494 mm
Maximumbodemvrijheid 108 mm
Toegestane dakbelas-ting
0 kg
smart forfour crosstownedition
Maten, gewich-ten en inhou-den
Zwenkhoogte : 2012 mm
Lengte 3512 mm
Breedte over buitenspie-gels
1875 mm
Breedte zonder buiten-spiegels
1665 mm
smart forfour crosstownedition
Maten, gewich-ten en inhou-den
Breedte zonder buiten-spiegels bij auto's metwielkuipsierlijsten
Hoogte 1554 mm
Wielbasis 2494 mm
Maximumbodemvrijheid 108 mm
Toegestane dakbelas-ting
Laadduur
i De aangegeven mogelijkheden voor hetladen van de hoogspanningsaccu zijn nietin alle landen beschikbaar.
Hoogspanningsaccu
Type Lithium-ion
Auto's met 7 kW / 4,6 kW-boordlader
Laadduur(van 10 % tot 80 %)bij 32A / 230V
Circa 2 h
Laadduur(van 10 % tot 80 %)bij 20A / 230V
circa 3 h30 min
Laadduur(van 10 % tot 80 %)bij 10A / 230V
Circa 6 h
Laadduur(van 10 % tot 80 %)bij 8A / 230V
circa 9 h30 min
Auto's met 22 kW‑boord-laderLaadduur(van 10 % tot 80 %)bij 3 x 32A / 230V
circa 40 min
Autogegevens aflezen 221
>> T
ech
nis
che
gege
ven
s.
Laadkabel
Opladen aan het laadstation of de wallbox
Nominale spanning max. 400 V AC,max. 3 fasen
Nominale frequentie 50 Hz / 60 Hz
Nominale stroom max. 32 A
Laadvermogen van 4,6 kW tot22 kW
Beschermklasse IP44 (aange-sloten), IP24(niet aangeslo-ten)
OmgevingstemperatuurDe aanwijzingen over hetonderhoud van de hoog-spanningsaccu in achtnemen(Y pagina 86)
-40 † tot+50 †
Normen IEC 61851-1,IEC 62196-1,IEC 62186-2
Interface Type 2 op Type2
Bovendien het typeplaatje op de laadkabel-stekker in acht nemen.
Bedrijfsstoffen
Het volgende in acht nemen
Ook de informatie in het hoofdstuk "Bedrijfs-stoffen controleren en bijvullen"(Y pagina 165) in acht nemen.Constructiedelen en bedrijfsstoffen moetenop elkaar afgestemd zijn. Daarom alleen pro-ducten gebruiken, die door Mercedes-Benzgetest en goedgekeurd zijn.
Aanwijzingen met betrekking totbedrijfsstoffen
In de volgende tabel worden alle technischegegevens voor de bedrijfsstoffen van de autoopgenoemd. Verdere aanwijzingen over de
bedrijfsstoffen: http://bevo.mercedes-benz.com en in elk smart center.
Bedrijfsstof-fen
Gegevens
Anticorro-sie-/anti-vriesmiddel(Y pagina 165)
325.6, 326.6MB-vrijgave of MB-Appro-val zijn ook op de verpak-kingen van de anticorro-sie- en antivriesmiddelenaangegeven.
Ruitrein-igingsmiddel(Y pagina 166)
Temperatuur boven hetvriespunt: Mengverhou-ding van 1/100MB SummerFit/waterTemperatuur onder hetvriespunt: Voor de cor-recte mengverhoudingvan MB WinterFit en waterde gegevens op de verpak-king van het antivries-middel in acht nemen.
Soorten lichtbronnen
In de volgende tabel worden de correctesoorten lichtbron voor de auto opgenoemd:
Lampje Type
Dimlicht en grootlicht H4 60/55 W
Mistlamp H 16
Knipperlicht PY 21 W
Knipperlicht aan de zijkant WY 5 W
Kentekenplaatverlichting W 5 W
Interieurverlichting W 5 W
Achterlicht
Lampje Type
Achter- en remlicht P21 5 W
Mistachterlicht P21 W
Achteruitrijlicht W 16 W
Knipperlicht PY 21 W
222 Soorten lichtbronnen>>
Tec
hn
isch
e ge
geve
ns.
Zekeringenindelingen
Nr. Verbruiker Stroom-sterkte
Identifica-tiekleur
1 Startmotor 5A Bruin
2 Regeleenheid stuurbekrachtiging 5A Bruin
3 Multifunctionele hendel 5A Bruin
4 Airbag 5A Bruin
5 ‑ ‑ ‑
6 Combi-instrument 10A Rood
7 Claxon, Media Interface 15A Blauw
8 Regeleenheid spanningsvoorziening 10A Rood
9 Regeleenheid spanningsvoorziening 10A Rood
10 Centrale regeleenheid 20A Geel
11 Centrale regeleenheid 15A Blauw
12 Centrale regeleenheid 10A Rood
13 Centrale regeleenheid 15A Blauw
14 Ruitbediening (zonder anti-inklemfunctie) 30A Groen
15 ESP®, regeleenheid transmissie 5A Bruin
16 Interieurverlichting 10A Rood
17 Wegrijblokkering 3A Paars
18 Elektrische buitenspiegels 5A Bruin
Zekeringenindelingen 223
>> T
ech
nis
che
gege
ven
s.
Nr. Verbruiker Stroom-sterkte
Identifica-tiekleur
19 Remlichten 10A Rood
20 Tempomat, radio, gordelwaarschuwing 15A Blauw
21 Niet smart EQ fortwo, smart EQ fortwo cabrio,smart EQ forfour: Centrale regeleenheid, brand-stofpomp, inspuiting
15A Blauw
22 Achterruitenwisser 15A Blauw
23 StartmotorAlleen smart EQ fortwo, smart EQ fortwo cabrio,smart EQ forfour: Regeleenheid spanningsvoor-ziening
40A Oranje
24 ‑ ‑ ‑
25 Regeleenheid spanningsvoorziening 30A Groen
26 Radio 20A Geel
27 Dagrijverlichting 5A Bruin
28 12V-aansluiting, sigarettenaansteker 15A Blauw
29 Regeleenheid spanningsvoorziening 5A Bruin
30 Afstandswaarschuwingsfunctie 15A Blauw
31 ‑ ‑ ‑
32 Radio, centrale regeleenheid 15A Blauw
33 Achterlichten, mistlampen, toets alarmknipper-lichtinstallatie, vergrendelingstoets, koplamp-regeling, ruitbediening, kentekenplaatverlich-ting, radio, bedieningseenheid verwarming ofautomatische airconditioning, TEMPOMAT, limi-ter, toets parkeerhulp, programmakeuzetoets,achterklepontgrendeling, camera spoorassistent,toets start-stop-automaat
25A Blauw
34 Regeleenheid spanningsvoorziening 25A Blauw
35 Koplampen, dagrijverlichting 25A Blauw
36 - 40 ‑ ‑ ‑
41 Alleen smart EQ forfour: stoelverwarming ach-terin
15A Blauw
42 Alleen smart EQ fortwo, smart EQ fortwo cabrio,smart EQ forfour: Stoelverwarming voorin
25A Blauw
43 Spiegelverwarming 5A Bruin
44 Ruitbediening (automatische anti-inklemfunc-tie)
25A Blauw
224 Zekeringenindelingen>>
Tec
hn
isch
e ge
geve
ns.
Nr. Verbruiker Stroom-sterkte
Identifica-tiekleur
45 Regeleenheid transmissieAlleen smart EQ fortwo, smart EQ fortwo cabrio,smart EQ forfour: Regeleenheid EV
5A Bruin
46 Radio versterker 20A Geel
47 ‑ ‑ ‑
48 Alleen smart EQ fortwo, smart EQ fortwo cabrio,smart EQ forfour: Vacuümpomp
10A Rood
49 Alleen smart EQ fortwo, smart EQ fortwo cabrio,smart EQ forfour: Regeleenheid verwarming, air-conditioning
10A Rood
Zendvergunningen van de banden-spanningscontrole
Land Zendvergunning
Argenti-nië
Model: MW2433AH-12337GG4H-12338
Brazilië 2770-12-8001Model: MW2433A0381-13-8001Model: GG4
AbuDhabiDubai
TRA, Registered-NOER0092100/12TRA, Registered-NOER0099792/12TRA, Registered-NOER0076990/11Dealer-NO: DA0047074/10
Land Zendvergunning
Jordanië Model: Gen Alpha Wal 2 TPMStransmitterType Approval Number:TRC/LPD/2012/114Model: Gen Gamma Gen4 433.92 MHz.Type Approval Number:TRC/LPD/2012/190Model: Corax 3 MRXMC34MA4Type Approval Number:TRC/LPD/2011/158Type Number: LPD
Marokko MR7319 ANRT 2012/ 11/07/2012MR7672 ANRT 2012/ 23/11/2012MR6706 ANRT 2011
Moldavië 1024
Filipij-nen
No: ESD-1206394CNo: ESD-1306871C
Servië И 011 12
Singa-pore
In overeenstemming met IDAStandard DA- 103365
Zuid-Afrika
TA-2012/719TA-2012/1540TA-2011/1370
Zendvergunningen van de bandenspanningscontrole 225
>> T
ech
nis
che
gege
ven
s.
Inbouwen van mobilofoons en mobieletelefoons
G WAARSCHUWING
Wanneer de radiografische apparatuurwordt gemanipuleerd of niet vakkundigwordt ingebouwd, kan de elektromagneti-sche straling ervan de boordelektronicastoren. Daardoor kan de bedrijfsveiligheidvan de auto in gevaar komen. Er bestaatgevaar voor ongevallen!
Werkzaamheden aan elektrische en elek-tronische apparaten altijd laten uitvoerenbij een gekwalificeerde werkplaats.
G WAARSCHUWING
Als in de auto op ondeskundige wijzegebruik wordt gemaakt van radiografischeapparatuur, kan de elektromagnetischestraling daarvan de boordelektronica sto-ren, bijvoorbeeld wanneer:
Rde radiografische apparatuur niet opeen buitenantenne is aangesloten
Rde buitenantenne verkeerd gemonteerdof niet reflectiearm is.
Daardoor kan de bedrijfsveiligheid van deauto in gevaar komen. Er bestaat gevaarvoor ongevallen!
De reflectiearme buitenantenne lateninbouwen bij een gekwalificeerde werk-plaats. De radiografische apparatuur bijgebruik in de auto altijd aansluiten op dereflectiearme buitenantenne.
! De motorelektronica en de bijbehorendeonderdelen, zoals regeleenheden, senso-ren, actuatoren of elektrische bedradingalleen laten onderhouden bij een gekwa-lificeerde werkplaats. Anders bestaat ereen verhoogde kans op slijtage en kan detypegoedkeuring van de auto komen tevervallen.
! Als de installatie- en gebruiksvoorwaar-den voor mobilofoons niet in acht wordengenomen, kan de typegoedkeuring komente vervallen.
Met name de volgende voorwaarden in achtnemen:
Ruitsluitend vrijgegeven frequentieban-den gebruikenRhet maximaal toegestane uitgangsver-
mogen op deze frequentiebanden aan-houdenRuitsluitend vrijgegeven antenneposi-
ties gebruiken
De verhoogde elektromagnetische stralingkan gevaarlijk zijn voor de gezondheid vanpersonen. Door het gebruik van een buiten-antenne wordt rekening gehouden met de inde wetenschap bediscussieerde mogelijkegezondheidsrisico's door elektromagneti-sche velden.Bij het correct inbouwen van mobilofoonszijn de volgende antenneposities mogelijk:
: Voorzijde van het dak; Achterzijde van het dak
i Bij auto's met vouwdak is het inbouwenvan een antenne in het voorste dakge-deelte niet toegestaan.
Voor het naderhand inbouwen van mobilo-foons moet de technische richtlijn ISO/TS21609 (Road Vehicles — EMC guidelines forinstallation of aftermarket radio frequencytransmitting equipment) worden aangehou-den. De wettelijke voorschriften voor aan-bouwdelen aanhouden.Als de auto met zendapparatuur is uitgerust,de in de voorbereiding aanwezige span-ningsvoorziening- resp. antenne-aanslui-ting gebruiken. Bij de montage beslist deaanvullende handleiding van de fabrikant inacht nemen.Afwijkingen van frequentiebanden, maxi-maal zendvermogen of antenneposities moe-ten door smart zijn goedgekeurd.
226 Inbouwen van mobilofoons en mobiele telefoons>>
Tec
hn
isch
e ge
geve
ns.
Het maximale zendvermogen (PEAK) bij devoetpunt van de antenne mag de volgendewaarden niet overschrijden:
Frequentieband Maximaal zend-vermogen
Tetra380 - 410 MHz
20 W
Mobiele generatie2G/3G/4G
6 W
Zonder beperkingen kunnen in de auto wor-den gebruikt:
RMobilofoons met een maximaal zendver-mogen tot 100 mWRMobiele telefoons (2G/3G/4G)Voor de volgende frequentiebanden is ergeen beperking voor de antennepositie aande buitenzijde van de auto:
RTetraRMobiele telefoon (2G/3G/4G)
Inbouwen van mobilofoons en mobiele telefoons 227
>> T
ech
nis
che
gege
ven
s.
Z
228
Impressum
Internet
Meer informatie over smart-auto's en overDaimler AG vindt u op internet:http://www.smart.comhttp://www.daimler.com
Redactie
Bij vragen of suggesties ten aanzien van dezehandleiding kunt u de Technische Redactieop het volgende adres bereiken:Daimler AG, HPC: CAC, Customer Service,70546 Stuttgart, Deutschland©Daimler AG: Nadruk, vertaling en reproduc-tie, ook gedeeltelijk, is zonder schriftelijketoestemming van Daimler AG niet toege-staan.
Autofabrikant
Daimler AGMercedesstraße 137D-70327 StuttgartDuitsland
Symbolen in de handleidingF De volgende symbolen worden in dezehandleiding gebruikt:
G WAARSCHUWING
Waarschuwingsaanwijzingen wijzen opgevaren die uw gezondheid of uw levenresp. de gezondheid of het leven van ande-ren in gevaar kunnen brengen.
H Milieu-aanwijzing
Milieu-aanwijzingen geven informatieover milieubewust handelen of milieube-wust afvoeren.
! De aanwijzingen m.b.t. schade maken uopmerkzaam op risico's die de auto kunnenbeschadigen.
i Nuttige informatie of aanwijzingen diebehulpzaam kunnen zijn.
X Handelingsinstructie die moet wordenopgevolgd.
X Meerdere van deze op elkaar volgendesymbolen geven meerdere op elkaar vol-gende stappen aan.
(Y pagina) Meer informatie over een onder-werp
YY Waarschuwing of handelingsinstructie,die op de volgende pagina wordt voortgezet..Meldingstekst: Meldingstekst op het dis-play van het combi-instrument, het smartAudio-System of het smart Media-System.
G WAARSCHUWING
Wanneer de passagiersairbag is geacti-veerd, kan een kind op de passagiersstoelbij een ongeval door de passagiersairbagworden getroffen. Er is gevaar voor letsel oflevensgevaar!
NOOIT een naar achteren gericht kinder-beveiligingssysteem op een stoel metINGESCHAKELDE FRONTAIRBAG gebruiken,want dat kan voor het kind DODELIJKE ofERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg heb-ben.
Het hoofdstuk “Kinderen in de auto“ in achtnemen .
Redactiesluiting 31.01.2018
>> Handleidingsmart EQ forfour
É4535847013NËÍ
4535
8470
13
Bes
teln
um
mer
652
2 02
72 0
7
On
der
dee
lnu
mm
er 4
53 5
84 7
0 13
Uit
gave
ÄJ2
018-
1a
www.smart.com smart - Een merk van Daimler
É999100964RwËÍ9 9 9 1 0 0 9 6 4 R
70
Han
dle
idin
g sm
art
EQ f
orfo
ur