4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3...

74
Welkom

Transcript of 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3...

Page 1: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Welkom

Page 2: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

4.

Fysiologische basis van de

training

Page 3: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

4.1. Energiesystemen

Spier → zet chemische energie om in mechanische arbeid→ ATP nodig→ reserves aanvullen!

Hoe? → splitsing van CP→ verbranding van suikers zonder O2 (+lactaat)→ verbranding van suikers en vetten met O2

Page 4: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid
Page 5: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Opgeladen batterij

AdenosineTRIfosfaat Adenosine DIfosfaat

ATP ADP

Lege batterij (Her)opgeladen batterij

AdenosineTRIfosfaat

ATP

E! ??

Page 6: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3verschillende bronnen

➢ Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

totale potentiële energie) en een vermogen (hoeveelheid

beschikbare energie per tijdseenheid)

➢ Hoe groter het vermogen, hoe kleiner de capaciteit (enomgekeerd)

Page 7: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Energiesystemen

(1. Lokaal ATP)

2. Het Fosfaatsysteem (CrP)

3. Het Melkzuursysteem

4. Het Zuurstofsysteem

Inspanningsfysiologie

Anaërobe energielevering

Aërobe energielevering

Page 8: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

4.1.1. Anaërobe energielevering

➢ Lokaal ATP in de spier

2 à 3 seconden

begin van een inspanning

ATP → ADP + energie

Page 9: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ Creatinefosfaat systeem = alactisch anaërobe fase

0-10 à 15 seconden

groot vermogen/kleine capaciteit

energie onmiddellijk beschikbaar

geen O2 nodig

resynthese na ± 4 minuten

CP + ADP → creatine + ATP

Page 10: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ Melkzuursysteem = lactisch anaërobe fase

verbranding glycogeen zonder O2 (anaërobe glycolyse)

10-90 seconden

groot vermogen/kleine capaciteit

geen O2 nodig

lactaatvorming (na ± 45 minuten verdwenen)

glycogeen + 2ADP → 2 ATP + pyruvaat (lactaat)

Page 11: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Anaërobe of snelle glycolyse

➢ Afbreken van glycogeen zonder zuurstof➢ In het cytoplasma➢ Productie van pyruvaat → wordt omgezet tot lactaat wanneer niet genoeg

zuurstof voorradig is

Glycolyse

Page 12: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Van rust naar inspanning

➢ In rust: energievraag is dermate laag dat het zuurstof aanbod voldoende is om energie vrij te maken = aërobe energielevering

➢ Aanvang activiteit: door plotseling toegenomen energiebehoefte start de energielevering ALTIJD anaëroob, ongeacht de intensiteit

➢ Onvoldoende oxymyoglobine in de spieren

➢ Ventilatie, HMV, circulatie,... Hebben 2 à 3 minuten nodig om optimaal te functioneren

➢ = zuurstofdeficiet

Page 13: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Zuurstofverbruik tijdens inspanning

Page 14: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Zuurstofschuld:

➢ Resynthese van energierijke fosfagenen reserves (ATP, CP, glycogeen)

➢ Aanvullen van zuurstofdepots:

- reserves aan myoglobine- verhoogd zuurstofverbruik van ademhalingsspieren en hart- verhoogd zuurstofverbruik voor thermoregulatie- ...

Page 15: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

4.1.2. Aërobe energielevering

➢ Zuurstofsysteem

verbranding van glycogeen en/of vetten

3 à 4 minuten tot ...

Klein vermogen/grote capaciteit

Energielevering KH: na 2 à 3 minuten (hoge intensiteit)

Energielevering vetten: na +/- 30 minuten (lage intensiteit)

Glycogeen/ vetzuren + O2 → 38 /130 ATP + CO2 + H2O

Page 16: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Aërobe of trage glycolyse

➢ Mits voldoende zuurstof via de Krebscyclus➢ In de mitochondriën➢ Enzymeactiviteit in mitochondriën lager dan in cytoplasma! (Bij overaanbod

glucose meer lactaatproductie!)

Glycolyse

Indien voldoendezuurstof beschikbaar

Page 17: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Overzicht metabolisme

Page 18: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Samenhang energiesystemen

Page 19: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Energieverbruik i.f.v. intensiteit

Page 20: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Energieverbruik i.f.v. tijd

Page 21: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Energievoorziening i.f.v. tijd

Page 22: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ Interactie tussen de 3 systemen

➢ ATP-CP aandeel van de energielevering als het ware het spiegelbeeld van aëroob systeem

➢ Korte maximale inspanningen → ATP-CP systeem

➢ Langdurige inspanningen → aëroob systeem

➢ Lactaatsysteem enkel tussen beide uitersten werkzaam

➢ Reden:- bepaalde latentietijd vooraleer lactaatsysteem in werking schiet- vorming van lactaat beperkt prestatieduur

Page 23: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Duur Energielevering Energiebron Bijzonderekenmerken

Vbn. Sporten

1-4 sec. Alactisch anaëroob ATP Hoogspringen, gewichtheffen,discuswerpen

4-20 sec. Alactisch anaëroob ATP + CP 100m sprint, verspringen

20-45 sec. Lactisch anaëroob CP + glycogeen Sterke lactaatvorming 200m sprint, sprint bij wielerwedstrijd

45 sec. –2min.

Lactisch anaëroob en aëroob

Spierglycogeen Sterke lactaatvorming 400m, 100m vrijeslag, 800m, 500m kajak, judo

2-8 min. Lactisch anaëroob en aëroob

Spierglycogeen Minder lactaatvorming naarmate de tijdsduur toeneemt

1500m, 400m vrije slag, boksen, roeien

>8 min. Aëroob Spierglycogeen en vetzuren

5000m, 10000m, langlauf

Page 24: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

% aerobe 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

% anaerobe 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0

afstand (m) 100 200 400 1500 3200 5000 10000 42000800

Primaire energiebronnen

ATP-CP en melkzuursysteem ATP-CP-, melkzuur-

en zuurstofsysteem

zuurstofsysteem

Aandeel energiesystemen bij loopnummers

Page 25: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Rust wandelen joggen hardlopen

Snelheid (voorbeeld) 5 km/u 9 km/u 17 km/u

Percentage VO2max 0% 30% 70% 100%

Kcal verbruik per uur 70 210 600 1175

Vetverbranding 60% 50% 30% 2%

Koolhydraatverbranding 40% 50% 70% 98%

Page 26: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.

Het uithoudings-vermogen

Page 27: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

= het vermogen om een dynamische arbeid zo lang mogelijk vol te houden

Page 28: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.1. Fysiologie van het cardiovasculair systeem

➢ Cardiovasculair systeem = bloedcirculatie in het lichaam

➢ Verantwoordelijk voor de distributie van alle biochemische elementen,noodzakelijk voor functioneren van metabolisme

➢ Systeem bestaat uit een pomp (het hart), kanalen (aders, slagaders, haarvaten)en een vloeibaar medium (bloed)

➢ Functies:- afgifte van zuurstof en andere nutriënten- verwijderen CO2 en andere afvalstoffen- transport van hormonen- thermoregulatie- handhaven waterhuishouding- ...

Page 29: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ Hart = dwarsgestreepte spier die samentrekt (systole) en ontspant (diastole)

➢ Pulmonaire (kleine) circulatie: zuurstofarm bloed gaat van RV naar de longen en terug naar LA (zuurstofrijk)

➢ Systemische (grote) circulatie: bloed gaat van LA naar de aorta, aorta pompt zuurstofrijk bloed naar alle orgaansystemen

➢ Slagaders (arteria) leiden O2-rijk bloed van het hart naar de organen

➢ Aders (venen) leiden CO2-rijk bloed van organen terug naar het hart

➢ Haarvaten (capillairen) vormen de overgang tussen slagaders en aders en zorgen voor de afgifte van zuurstof en voedingsstoffen in de organen

Page 30: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.2. Parameters

Verschillende parameters zijn verbonden aan het functioneren van het CV systeem

5.2.1. De harfrequentie (HF)

= aantal samentrekkingen (hartslagen) van het hart per minuut

➢ Meest gebruikte parameter (makkelijkst te meten)

De hartfrequentie stijgt nagenoeg lineair i.f.v. de inspanning, bij lage of matige inspanningen.

Page 31: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.2.2. Het slagvolume (SV)

= bloedvolume dat bij elke hartslag naar de aorta wordt gepompt

Afhankelijk van 3 factoren:

➢ Pre-load (vulling)- eind diastolisch volume (EDV) (hoeveelheid bloed in de ventrikel voor

contractie)- vullingstijd (HF)

➢ Contractiekracht - Frank Starling wet: hoe meer het hart vult

tijdens diastole (EDV), hoe krachtiger het zal contraheren

➢ Afterload (tegendruk)- Mean arterial pressure (MAP)

Het SV evolueert niet linear i.f.v. de inspanning

Page 32: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.2.3. Het hartdebiet (HD) of hartminuutvolume (HMV)

= bloedvolume dat per minuut door elk ventrikel gepompt wordt

➢ Product van 2 voorgaande parameters

HD = HF x SV

➢ HD kan variëren van ± 5L/min. (in rust) tot >20L/min. bij intensieve inspanning of >30L/min. bij duursporters

➢ SV kan x 2, HF kan x 2,5, dus HD kan x 5 (tot 30 L/min)

Belangrijkste parameter omdat hij in relatie staat met de kracht die bij een aërobe inspanning geleverd wordt

Page 33: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ Duurtraining, in het bijzonder de intensieve en continue inspanning over langere periodes (uithoudingssporten) verbetert het cardiovasculaire functioneren

➢ Aanpassingen van het cardiovasculair systeem:- toename hartvolume: normaal tussen 600-800 ml, kan door training ↑ tot

900 – 1300 ml (sporthart)- daling rustpols: kan van 70-80 sl/min. (niet-sporters) ↓ tot 40-50 sl/min.

(duursporters)- toename slagvolume- betere bloedvoorziening rond de spieren

➢ Het bepalen van de juiste hartslagfrequentie is bepalend voor het ‘aanpassingsvermogen’ (adaptaties) van zowel het hart op zich als de ‘metabole processen’ dewelke hieraan gekoppeld zijn

Page 34: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.3. Soorten uithouding

5.3.1. Het aëroob uithoudingsvermogen

➢ Inspanningen meer dan 2 à 3 minuten → energielevering door oxidatieve verbranding van substraten

➢ Transportvermogen van zuurstof naar de spieren van essentieel belang

➢ Maximaal aëroob uithoudingsvermogen: resultante van de zuurstoftoevoer (ademhaling), zuurstoftransport (hart en bloedsomloop) en zuurstofverwerking (spiercellen)

➢ Kan geëvalueerd worden door het meten van de maximale zuurstofopname (VO2max)

Page 35: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

VO2max = de maximale hoeveelheid zuurstof die de spieren per tijdseenheid kunnen verbruiken

➢ Bepaald in belangrijke mate het uithoudingsvermogen voor inspanningen van middellange (3-10min.) en lange (>10min.) duur

➢ Weerspiegeling van het maximale prestatievermogen van het hart en de bloedsomloop

➢ Bepaald door maximale inspanningstest op fiets-, loop- of roeiergometer

Page 36: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Absolute VO2max = het maximaal zuurstofdebiet (L/min)Bij sportdisciplines waarbij de totale lichaamsmassa gedeeltelijk of volledig wordt opgegeven door drijfvermogen, waterverplaatsing of materiaalVb. Zwemmen, roeiensporters: > 4-5 L/minNiet-sporters: 2-3 L/min

Relatieve VO2max = het maximaal zuurstofdebiet t.o.v. het lichaamsgewicht (mL/min.kg)Bij sportdisciplines waarbij de totale lichaamsmassa onderhevig is aan de zwaartekrachtBv. Lopen, cross country ski,...Sporters >60-70 mL/min.kgNiet-sporters: 25 – 45 mL/min.kg

Page 37: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Het zuurstofverbruik (VO2) bij een aërobe inspanning:

➢ Evolueert proportioneel met de inspanningsintensiteit➢ Verhoogt niet meer boven een bepaalde intensiteitswaarde (drempel)

Evolutie van de O2 in functie van de inspanningsintensiteit.

Page 38: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.3.2. Het anaëroob uithoudingsvermogen

➢ Beperkte inspanningsduur (<120 seconden)- 1-5 sec. → afbraak lokaal ATP- 5 -15 sec. → ATP-CP- >20sec. → afbraak spierglycogeen + lactaat

➢ Snelheidscomponent (vb. 100m sprint) en krachtcomponent (vb. back squat)

➢ Geëvalueerd door kortdurende maximale inspanning waarbij uitwendige arbeid of vermogen gemeten wordt (alactisch anaëroob vermogen)

- vermogentest (vb. Hoogtesprong op krachtenplateau)- capaciteitstest (bv. All-out inspanning op fietsergometer = Wingate test)

➢ Omgekeerd verband tussen alactisch anaëroob vermogen en maximale zuurstofopname (VO2max)

➢ Bij inspanningen tussen 20 en 120 sec. → sterke lactaatproductie

Page 39: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid
Page 40: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Lactaat:

➢ Lactaat is géén afvalproduct ➢ Lactaat ≠ melkzuur➢ Lactaat spier ≠ lactaat bloedbaan➢ Dient als brandstof➢ Veroorzaakt geen spierpijn

+H+ → verzuring!

Page 41: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Maximale Lactaat Steady State (maxLass)

= hoogste belastingsintensiteit waarbij lactaatproductie en (maximale) lactaateliminatie nog juist in evenwicht zijn

➢ De anaërobe drempel is een indirecte bepaling voor de maxLass

➢ Komt gemiddeld overeen met 4 mmol maar is individueel verschillend!

➢ Gebruikt bij lactaat – prestatiecurves (inspanningstests)

Page 42: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Lactaat – prestatiecurves: terminologie

➢ 1ste lactaatdrempel = 2 mmol/L – drempel = aërobe drempel

➢ 2de lactaatdrempel= Onset of blood accumulation (=MaxLass??)= 4mmol/L – drempel= anaërobe drempel

➢ Bepaald door progressieve inspanningstest

Page 43: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Anaërobe drempel bepaald met de lactaatmethode en conconitest

Page 44: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid
Page 45: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.4. Evaluatie van de uithouding

5.4.1. Evaluatie van het fosfaatsysteem (anaëroob alactisch)

➢ Anaërobe vermogenstest (0-8 sec.)

➢ Loop- en sprongtests:- Margaria-Kalamen-test (trappentest)- Looptests (sprints) over 5, 10 en 30 meter- Sargent-test (sprongtest)- ...

Page 46: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.4.2. Evaluatie van het lactaatsysteem (anaëroob lactisch)

➢ Anaërobe vermogen- en capaciteitstest (30 sec. – 3 min. )- All-out runs (loopband)- All-out fietsen (Wingate test)

Page 47: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.4.3. Evaluatie van het zuurstofsysteem (aëroob)

➢ Maximaal niveau (VO2max) → directe bepaling

➢ Submaximaal niveau → indirecte bepaling

➢ Parameters:- Zuurstofopname (VO2)

- Lactaatconcentratie in het bloed

- Geleverd vermogen (P)

- Hartfrequentie

Page 48: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Directe bepaling van de VO2max

➢ VO2max of VO2 piek?➢ Rampprotocol (vb. 0,25W/sec.)

of stappenprotocol (vb. 40W/4min.)

Page 49: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Indirecte bepaling van de VO2max

➢ Reden?➢ Astrandtest➢ Loop-en wandeltests

- Coopertest - Shuttlewandeltest- UKK-wandeltest- ...

Astrand test: min. Submaximale belastingIntensiteit en HF zijn gekend, m.b.v. nomogram kan schatting van

Vomax worden gemaakt

Page 50: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Regressievergelijking voor berekening VO2max bij coopertest:VO2max = 0,02233 x (afstand in m) – 11,3 (Cooper; 1983)

Page 51: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Praktijk Cardio-test

Cardio-test

➢ Cooper Test (loopband)➢ Conconi Test (loopband of fiets)

Page 52: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.5. Bepalen van de trainingszones

Page 53: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

1

2

34

5

6

Page 54: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Zone Intensiteit Oefeneffect Lactaat

1 100% max. HF SnelheidStart- en sprintvermogenAlactisch anaëroob vermogen

<6 mmol/L

2 95-100% max. HF Intensieve intervaltrainingLactisch anaëroob vermogenSnelheidsuithouding

6-12 mmol/L

3 85-95% max. HF Extensieve intervaltrainingAëroob uithoudingsvermogen op het niveau van de anaërobe drempel

3-5 mmol/L

4 80-85% max. HF Intensieve duurtrainingAëroob uithoudingsvermogen

2-3 mmol/L

5 70-80% max. HF Extensieve duurtrainingBasisuithouding/techniekHerstel op aëroob niveau

1,5-2,5 mmol/L

6 <70% max. HF Recuperatie/techniekHersteltraining

<2 mmol/L

Page 55: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.5.1. De maximale HF methode

Trainingszone = (220 – leeftijd) x ....% Max HF

Voordelen:

➢ Makkelijk te berekenen

➢ Bruikbaar als richtlijn

Nadelen:

➢ Houdt geen rekening met getraindheid van persoon

➢ Geen onderscheid tussen mannen en vrouwen

➢ Standaardafwijking van 10 à 15 BPM

Page 56: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➔ Relatie is niet lineair!

Verband tussen maximale hartslag en leeftijd

Page 57: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.5.2. Methode van Karvonen

Trainingszone = { ( MaxHF-HFRust ) x ....% } + HF Rust

Voordelen:

➢ Makkelijk te berekenen

➢ Houdt iets meer rekening met niveau individu

Nadelen:

➢ Rust HF zou iedere dag moeten gemeten worden

➢ Bovengrens vaak o.b.v. 220 – leeftijd (best ook testen!)

Page 58: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.5.3. Polar OwnZone methode

Gemeten o.b.v. hartslagvariabiliteit (tijdsinterval tussen twee opeenvolgende hartslagen)

Voordelen:

➢ Individuele zone

Nadelen:

➢ Moet elke training opnieuw worden vastgesteld

Page 59: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.5.4. Praattest methode

Zolang we kunnen praten (3 tot 5 woorden tussen de ademhaling) zitten we in de aërobe zone

Voordelen:

➢ Makkelijk toe te passen

➢ Geen technologie nodig

Nadelen:

➢ Subjectief

➢ Bij benadering

Page 60: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.6. Trainingsmethodes

5.6.1. De duurmethode

➢ Continue duurvorm: ononderbroken inspanningen met een intensiteit die in de aërobe zone ligt

- extensieve duurvorm (duurvorm met lage snelheid)- intensieve duurvorm (duurvorm met hoge snelheid)

➢ Gefractioneerde duurvorm: duurtraining met tempovariaties, afwisselend wordt gedurende korte periodes het tempo licht verhoogd in de zone van de anaërobe drempel

Page 61: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.6.2. De intervalmethode

➢ Intervaltraining van korte duur: afwisselen van korte inspanningen aan maximale snelheid en korte rustperiodes (= sprintinterval) → intensieve intervaltraining

➢ Intervaltraining van middellange duur: ontwikkeld aëroob en anaëroob uithoudingsvermogen, iets langere inspanningen met voldoende lange rustperiodes (=intervaltempotraining) → extensieve intervaltraining

➢ Intervaltraining van lange duur: nog langere inspanningen met onvolledige recuperatie, cfr. gefractioneerde duurtraining (=intervalduurtraining) → extensieve intervaltraining

Page 62: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

5.6.3. Bijzondere trainingsmethodes

➢ Tempowisseling➢ Heuvelloop➢ Fartlek ➢ ...

Page 63: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.

Sport en voeding

Page 64: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.1. Valkuilen

➢ Een van de moeilijkste taken als coach

➢ Volgen én volhouden van voedingsplan

➢ Verandering op lange termijn (=verandering levensstijl)

➢ Voedingsplannen vaak te compliceerd

“Firstly we need to find clothes that fit and then we need to worry about the colour”

Page 65: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Nutritionele hiërarchy

6.2. Nutritionele componenten

Page 66: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

➢ Energiebalans afhankelijk van verschillende factoren

➢ Elke component kan veranderen afhankelijk van de omgeving

➢ TEF afhankelijk van welke macronutriënten in voedingsplan

➢ Invloed van leeftijd, geslacht, beroep, activiteiten,...

Page 67: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.3. Macronutriënten

6.3.1. Eiwitten

➢ Aminozuren (20 waarvan 8 essentiële)

➢ 1 gram = 4 kcal

➢ Structurele en nutritionele rol

➢ Bronnen: vlees, vis, sojaproducten, noten, melkproducten, peulvruchten,...

Page 68: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.3.2. Koolhydraten

➢ Glucose in het bloed / Glycogeen in de spieren en de lever

➢ 1 gram = 4 kcal

➢ Reserve: 400 gram (tot 800 gram)

➢ Uitgeput na ± 1 uur intensieve sportbeoefening

➢ Snel op te vullen na de inspanning (binnen de 2 uur)

Page 69: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.3.3. Vetten

➢ Vetzuren (vb. triglyceriden)

➢ 1 gram = 9 kcal

➢ Bescherming van de organen

➢ Absorptie van de vetoplosbare vitaminen (A,D,E,K)

Page 70: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.4. Micronutriënten

6.4.1. Wateroplosbare vitaminen

➢ B-complex, C

➢ Kunnen niet opgeslaan worden in het lichaam

➢ Te hoge dosissen worden uitgescheiden via urine

➢ Wateroplosbaar en hittegevoelig! (kookproces)

➢ Vit. B:- Metabolisme van macronutriënten

➢ Vit. C:- Belangrijke antioxidant- Rol in immuunsysteem

Page 71: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.4.2. Vetoplosbare vitaminen

➢ A D E K

➢ Wordt opgeslaan in lichaamsvet en lever (hoge dosissen kunnen toxisch zijn)

➢ Vit. A: - Belangrijke antioxidant - Behouden goede visus

➢ Vit. D:- Absorptie calcium- Botgezondheid

➢ Vit. E:- Belangrijke antioxidant- Speelt rol in immuunfunctie

➢ Vit. K:- Belangrijk voor bloedstolling

Page 72: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

6.4.3. Mineralen

➢ Na, K, Ca, Mg, P

➢ Uit grond

➢ Vnl. opgeslaan in de botten (ook haar, nagels en haar)

➢ Belangrijk voor spiercontractie, zenuwrespons, bloeddruk,..

Page 73: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid
Page 74: 4. Fysiologische basis van de training · E nodig voor sportactiviteiten wordt geproduceerd door 3 verschillende bronnen Elke bron wordt gekenmerkt door een capaciteit (hoeveelheid

Vragen of opmerkingen