2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een...

24
2014-2015 Bloktoets 2.5 NL | 1 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL

Transcript of 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een...

Page 1: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 1

2014-2015 Bloktoets 2.5 NL

Page 2: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 2

OOGHEELKUNDE

1. Gegeven: Een man van 80 jaar oud komt bij de huisarts met klachten over wazig

zien in de verte. Dichtbij kan hij prima zien en de huisarts kan bij het oogheelkundige

onderzoek verder geen afwijkingen constateren.

Vraag: Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Astigmatisme

B. Hypermetropie

C. Myopie

D. Presbyopie

2. Gegeven: De optometrist meet een bril aan bij een patiënt met hypermetropie.

Vraag: Welke glazen krijgt deze patiënt zeer waarschijnlijk in zijn bril?

A. Min-glazen

B. Plus-glazen

C. Prisma-glazen

3. Op welke leeftijd is de ontwikkeling van de visus tot 1.0 doorgaans voltooid?

A. 7 dagen

B. 7 weken

C. 7 maanden

D. 7 jaar

4. Gegeven: De oogspieren kunnen worden onderverdeeld in rechte en schuine

(oblique) spieren.

Vraag: Hoe is de verhouding tussen deze spieren?

A. 2 rechte, 2 schuine

B. 2 rechte, 4 schuine

C. 4 rechte, 2 schuine

D. 4 rechte, 4 schuine

5. Wat is een andere naam voor geconjugeerde oogbewegingen?

A. Ducties

B. Vergenties

C. Versies

6. Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS?

A. Zijn linkeroog staat naar binnen

B. Zijn linkeroog staat naar buiten

C. Zijn rechteroog staat naar binnen

D. Zijn rechteroog staat naar buiten

Page 3: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 3

7. Bij welke oogaandoening is het ontstaan van secundair cataract het meest

waarschijnlijk?

A. Chronische iridocyclitis

B. Chronisch glaucoom

C. Chronische keratitis

D. Chronische retinopathie

8. Gegeven: De afvoer van de tranen wordt geregeld door knipperen en

afvoerkanaaltjes.

Vraag: Waar komt het traanvocht uiteindelijk terecht?

A. Via de carunculi in de temporale fissura van Meibom

B. Via de conjunctiva in de orbita

C. Via de puncta in de ductus nasolacrimalis

D. Via het trabekelsysteem in de voorste oogkamer

9. Gegeven: Dubbelzien kan zowel binoculair als monoculair zijn.

Vraag: Bij welke aandoening is monoculair dubbelzien het meest waarschijnlijk?

A. Amblyopie

B. Cataract

C. Glaucoom

D. Oogspierparese

10. Welk oogheelkundig onderzoek is het meest aangewezen bij glaucoom?

A. Amsler test

B. Hirschberg test

C. Perimetrie

D. Refractiemeting

11. Gegeven: Bij leeftijdsgebonden macula degeneratie ontstaan er

pigmentveranderingen en ophopingen van afvalstoffen tussen het retinaal pigment

epitheel (RPE) en een membraan.

Vraag: Om welk membraan gaat het hier?

A. Bowman membraan

B. Bruchse membraan

C. Descemet membraan

D. Glasvocht membraan

12. Gegeven: De neovascularisatie die optreedt bij natte maculadegeneratie kan

worden geremd door het toedienen van anti-VEGFs.

Vraag: Wat is de meest gebruikelijke weg van toediening van deze anti-VEGFs?

A. Injectie in het oog

B. Oogdruppels

C. Oogimplantaat met geregelde afgifte

D. Orale inname

Page 4: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 4

13. In welke volgorde gaat het signaal van je oog naar de primaire visuele cortex

(V1)?

A. Oog, nervus opticus, optisch chiasme, optische radiatie, LGN, tractus opticus, V1

B. Oog, nervus opticus, optisch chiasme, tractus opticus, LGN, optische radiatie, V1

C. Oog, optische radiatie, optisch chiasme, nervus opticus, LGN, tractus opticus, V1

D. Oog, optische radiatie, optisch chiasme, tractus opticus, LGN, nervus opticus, V1

E. Oog, tractus opticus, optisch chiasme, nervus opticus, LGN, optische radiatie, V1

F. Oog, tractus opticus, optisch chiasme, optische radiatie, LGN, nervus opticus, V1

14. Wat is de meest voorkomende oorzaak van een blefaritis?

A. Amoeben

B. Bacteriën

C. Schimmels

D. Virus

15. Wat is de meest aangewezen behandeling voor een cornea ulcus ten gevolge

van verkeerd contactlens gebruik?

A. Afwachtend beleid

B. Antibiotica

C. Antivirale middelen

D. Corticosteroïden

16. Welke van de onderstaande klachten is het meest waarschijnlijke bij acuut

glaucoom?

A. Beide ogen zijn aangedaan

B. De patiënt ziet lichtflitsen

C. Pupil reageert niet meer op licht

D. Slechte visus door troebele lens

17. Welke klachten zij het meest kenmerkend bij een patiënt met een uveïtis waarvan

tevens bekend is dat hij lijdt aan de ziekte van Bechterew? (kies 3 antwoorden)

A. Afscheiding

B. Droogheid

C. Fotofobie

D. Pijnlijk oog

E. Trekkend oog

F. Visusdaling

Page 5: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 5

18. Wat is de meest geïndiceerde behandeling voor een patiënt met infectieuze

uveïtis?

A. Alleen antibiotica

B. Alleen antivirale middelen

C. Alleen corticosteroïden

D. Antibiotica en antivirale middelen

E. Antibiotica en corticosteroïden

F. Antivirale middelen en corticosteroïden

19. Gegeven: Type 1 herpessimplex is een belangrijke veroorzaker van keratitis en

kan zorgen voor terugkerende infecties als gevolg van reactivatie van het virus dat

latent aanwezig blijft in het ganglion van een zenuw.

Vraag: Om welke zenuw gaat het hier?

A. N. III (oculomotorius)

B. N. IV (trochlearis)

C. N. V (trigeminus)

D. N. VI (abducens)

20. Gegeven: Een jonge vrouw bevalt in het ziekenhuis van een kindje met

leukocorie aan één oog.

Vraag: Wat is in dit geval het meest aangewezen beleid?

A. Direct naar de oogpoli

B. Over 1 week naar de oogpoli

C. Over 1 maand naar de oogpoli

D. Over 1 jaar naar de oogpoli

E. Naar de oogpoli zodra het andere oog ook leukocorie vertoont

BEWEGEN

21. Gegeven: Bij het botmetabolisme spelen diverse factoren een rol.

Vraag: Welk van onderstaande factoren heeft vooral een rol bij de botafbraak?

A. Calcium

B. OPG

C. Osteoblasten

D. RANK-L

22. Gegeven: De absorptie van calcium in de darmen wordt gestimuleerd door

Vitamine D.

Vraag: Welke vorm van vitamine D stimuleert vooral de opname van Calcium in de

darmen?

A. Cholecalciferol

B. 25-Hydroxycholecalciferol

C. 1,25-dihydroxycholecalciferol

Page 6: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 6

23. Op welke manier verandert het evenwicht tussen botafbraak en botopbouw als

een jonge man ineens zeer intensief gaat trainen voor een marathon?

A. De botopbouw neemt meer toe dan de botafbraak

B. De botafbraak neemt meer toe dan de botopbouw

C. De botafbraak en botopbouw nemen allebei tie

D. De botopbouw en botafbraak blijven gelijk

24. Gegeven: PTH (parathyroid Hormone) en calcium zijn betrokken bij de regulatie

van het botmetabolisme.

Vraag: Wat gebeurt er als de extracellulaire calcium concentratie daalt?

A. Het PTH stijgt en de resorptie van calcium uit bot neemt toe

B. Het PTH stijgt en de resorptie van calcium uit bot neemt af

C. Het PTH daalt en de resorptie van calcium uit bot neemt toe

D. Het PTH daalt en de resorptie van calcium uit bot neemt af

25. Gegeven: Bij het onderzoek naar osteoporose wordt gebruikt gemaakt van de

dual (energy) X ray absorptiometry (DEXA).

Vraag: Welk van onderstaande antwoordopties past het best bij de manier waarop de

uitslag van dit onderzoek wordt gepresenteerd?

A. De T score geeft de botdichtheid weer in een absolute score

B. De T score geeft de mate van botdichtheid weer vergeleken met die van een

gezonde persoon van gelijke leeftijd

C. De T score geeft de kwaliteit van het bot weer

D. De T score geeft de botdichtheid weer in vergelijking met een gezonde persoon

op jong volwassen leeftijd

26. Gegeven: Bij het botmetabolisme zijn meerdere cellen betrokken.

Vraag: Hoe heten de tegen de botrand liggende cellen met vingervormige

uitstulpingen (ruffled border)?

A. Chondrocyten

B. Osteoblasten

C. Osteoclasten

D. Osteocyten

27. Welk van onderstaande fracturen gaat gepaard met de hoogste morbiditeit?

A. Heupfractuur

B. Humerusfractuur

C. Polsfractuur

D. Wervelfractuur

Page 7: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 7

28. Gegeven: Een 14 jarig meisje presenteert zich met pijnklachten in de rug na

belasting. Ze heeft een blanco voorgeschiedenis. Ook de familie anamnese is blanco

voor rug-aandoeningen. Ze doet aan volleybal, en heeft vroeger zeer intensief

geturnd.

Vraag: Welk van onderstaande aandoeningen is op grond van bovenstaand verhaal

het meest waarschijnlijk?

A. Aspecifieke lage rugklachten

B. HNP

C. Spondylolysis

D. Wervelkanaalstenose

29. Gegeven: De ziekte van Scheuermann is een aandoening die zich voordoet in de

puberteit.

Vraag: Welk van onderstaande trajecten is vooral betrokken bij de ziekte van

Scheuermann?

A. Cervicale wervelkolom

B. Lumbale wervelkolom

C. Sacrum

D. Thoracale wervelkolom

30. Gegeven: Bij scoliose treedt een verkromming van de wervelkolom op. Bij

vooroverbuigen wordt een gibbus gevonden.

Vraag: Waardoor wordt deze gibbus het meest waarschijnlijk veroorzaakt?

A. De zijdelingse verkromming van de wervelkolom

B. De rotatie van de wervelkolom

C. Hyperlordose

31. Gegeven: Een 72 jarige man komt bij de huisarts in verband met krachtsverlies in

de benen, een doof gevoel in beide benen, waarbij de klachten vooral optreden als

hij recht staat of een stukje gelopen heeft. Het valt hem op dat juist (voorover) zitten

op de fiets hem verlichting van de klachten geeft. Hij kan ook nog steeds lange

afstanden fietsen.

Vraag: Welke van onderstaande diagnoses is op grond van bovenstaand verhaal het

meest waarschijnlijk?

A. Aspecifieke lage rugklachten

B. Coxartrose

C. HNP bij degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom

D. Coxartrose

E. Wervelkanaalstenose bij bestaande degeneratieve afwijkingen van de

wervelkolom

Page 8: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 8

32. Gegeven: Bij het hebben van rugklachten bestaan er zogenaamde rode vlaggen

die de arts moeten alarmeren voor onderliggende oorzaken voor de lage rugpijn.

Welk van onderstaande combinaties van 2 klachten horen beiden bij deze rode

vlaggen?

A. Nachtzweten en pijnklachten na belasten

B. Rugklachten die voor het eerst ontstaan na 65 jarige leeftijd en gewichtsverlies

C. Nachtzweten en ziekteverzuim

D. Ziekteverzuim en paracetamolgebruik

33. Bij welk van de volgende fracturen stijgt, bij een leeftijd van boven de 60, de

incidentie het meest?

A. Heup

B. Humerus

C. Pols

D. Wervel

34. Gegeven: Een 73 jarige vrouw met in de voorgeschiedenis hypertensie komt bij

de huisarts in verband met pijn in de nek. De pijnklachten zitten in de hele nek en

geven in de loop van de dag meer klachten. Er is geen sprake van uitstraling van de

klachten.

Vraag: Welk van onderstaande diagnoses is op grond van bovenstaande gegevens

het meest waarschijnlijk?

A. Cervicale HNP

B. artrose van de CWK

C. bicepspeestendinitis

D. bursitis subacromialis

35. Gegeven: Dhr de Jong, 53 jaar, administratief medewerker, speelt graag een

partijtje tennis. De laatste tijd heeft hij pijn bij het zijdelings heffen van zijn rechter

arm. Hij krijgt zijn arm tot 90 graden omhoog, maar als hij de arm verder omhoog

brengt doet dat heel veel pijn aan de bovenkant van zijn rechter arm.

Vraag: Welk van onderstaande antwoordopties is het meest waarschijnlijk de

oorzaak voor deze klacht?

A. bicepspees tendinitis

B. bursitis subacromialis

C. cervicale artrose

D. Cervicale HNP

Page 9: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 9

36. Gegeven: Bij degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom kunnen op

de conventionele beeldvorming (röntgenfoto’s) afwijkingen worden gevonden.

Vraag: Welk van volgende bevindingen zijn het meest passend bij degeneratie van

de cervicale wervelkolom?

A. Osteofyten

B. Spondylolisthesis

C. Spondylolysis

D. Syndesmofyten

37. Gegeven: Mw de Jong is 34 jaar en 32 weken zwanger van haar eerste kind. Ze

gaat naar de huisarts omdat ze last heeft van tintelingen in de vingertoppen van haar

rechter hand en steeds vaker spullen uit haar hand laat vallen. Ze wordt ’ s nachts

regelmatig wakker van deze tintelingen en het is haar opgevallen dat de klachten

minder worden als ze wappert met haar handen.

Vraag: Welk probleem verklaart het beste haar klachten?

A. Bursitis subacromialis

B. Carpale Tunnel Syndroom

C. Pseudoradiculair syndroom

D. Tendinitis van de pols extensoren

BEWEGEN-NEUROLOGIE

38. Wat is bij een 40-jarige jarige man met een blanco voorgeschiedenis de meest

waarschijnlijke oorzaak voor een radiculair syndroom?

A. Compressie van de zenuwwortel L5 rechts door een metastase van een nog niet

bekende tumor.

B. Een Hernia Nuclei Pulposi met compressie van de zenuwwortel L5 rechts.

C. Een ontsteking van de zenuwwortel L5 rechts.

D. Wervelfractuur met compressie op de zenuwwortel L5 rechts.

39. Gegeven: U verdenkt een patiënt van een HNP en u wil dit middels beeldvorming

bevestigen.

Vraag: Wat is hiervoor het aangewezen aanvullend onderzoek?

A. MRI van de lumbale wervelkolom

B. Röntgenfoto van de lumbale wervelkolom

C. CT van de lumbale wervelkolom

Page 10: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 10

40. Gegeven: Een 35-jarige vrouw bezoekt de neuroloog vanwege uitstralende pijn in

het linker been. Uit aanvullend onderzoek blijkt dat er sprake is van een HNP tussen

de disci L5 en S1, met compressie van de wortel S1 links. De klachten van patiënte

passen hierbij.

Vraag: Gezien de compressie van de wortel S1 links, welke van de onderstaande

bevindingen verwacht u bij het neurologisch onderzoek?

A. Achillespeesreflex links lager dan rechts

B. Kniepeesreflex links lager dan rechts

C. Sensibiliteitsvermindering aan de ventrale zijde van het bovenbeen links

D. Sensibiliteitsvermindering laterale zijde onderbeen links

41. Gegeven: Op de polikliniek neurologie zie je een patiënt met uitstralende pijn in

het rechterbeen. De pijn straalt uit via de achterzijde van het bovenbeen naar de

laterale zijde van het onderbeen, de voetwreef en de grote teen.

Vraag: Volgens welk dermatoom verloopt de pijn?

A. L4 rechts

B. L5 rechts

C. S1 rechts

D. S2 rechts

42. Gegeven: Een 45-jarige vrouw bezoekt de huisarts vanwege pijn in de rug die al

enkele weken bestaat. Bij navraag door de huisarts blijkt de pijn progressief in de

laatste paar weken, patiënte geeft aan de meeste pijn ’s nachts te hebben, waardoor

het slapen moeilijk is. Er is geen uitstraling in het been. Ten gevolge van de rugpijn

heeft ze zich ziek gemeld op haar werk. De voorgeschiedenis van patiënte vermeldt

een appendectomie, de verdere voorgeschiedenis is blanco.

Op basis van de anamnestische gegevens verwijst de huisarts patiënte door naar

een specialist, vanwege de aanwezigheid van een zogenaamde “rode vlag”.

Vraag: Welke van de in de anamnese genoemde items is de rode vlag?

A. De leeftijd van patiënte

B. De nachtelijke pijn

C. Het feit dat de patiënte zich ziek heeft gemeld op het werk

D. De voorgeschiedenis van patiënte

43. Gegeven: Een HNP is meestal gelokaliseerd in de lumbale wervelkolom, maar

kan ook gelokaliseerd zijn in de cervicale wervelkolom. Een patiënt met een cervicale

hernia heeft de volgende klachten: pijn in de nek uitstralend naar de linkerarm,

waarbij de pijn uitstraalt tot in de pink en ringvinger van de linker hand.

Vraag: Welke zenuwwortel is hier aangedaan?

A. C5

B. C6

C. C7

D. C8

Page 11: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 11

44. Welke van onderstaande bevindingen past het best bij een radiculair syndroom

C7 rechts?

A. De patiënt kan de linkerarm niet goed buigen, er is een parese van de m. biceps

brachii links.

B. De patiënt kan de linkerarm niet goed strekken, er is een parese van de m. triceps

brachii links.

C. De patiënt kan de linkerarm niet goed abduceren, er is een parese van de m.

deltoideus links.

45. Gegeven: Het ruggenmerg bestaat, net als de hersenen, uit grijze en witte stof. In

de witte stof bevinden zich de banen die verantwoordelijk zijn voor de motoriek en

sensibiliteit.

Vraag: Via welke van de onderstaande structuren loopt de vitale sensibiliteit?

A. De tractus corticospinalis lateralis

B. De tractus corticospinalis anterior

C. De tractus spinothalamicus

D. De fasciculus cuneatus

46: Welke van de onderstaande beweringen met betrekking tot de gnostische

sensibiliteit is waar?

A. De banen voor de gnostische sensibiliteit lopen aan de voorzijde van het

ruggenmerg

B. De banen voor de gnostische sensibiliteit kruisen ter hoogte van de medulla

oblongata

C. De banen voor de gnostische sensibiliteit kruisen ter hoogte van het ruggenmerg,

op het niveau van binnenkomst

D. De gnostische sensibiliteit bestaat uit pijnzin en temperatuurzin

BREIN-NEUROLOGIE

47. Gegeven: Een 75-jarige man wordt binnen gebracht op de Spoedeisende hulp in

verband met acute problemen met spreken. Hij heeft moeite met het vinden van

bepaalde woorden en haalt soms woorden door elkaar. Hij begrijpt wel alles wat er

tegen hem wordt gezegd. Eenmaal op de Spoedeisende hulp zijn de klachten weer

verdwenen, de duur van de klachten was 30 minuten. Bij navraag was er ook sprake

van kortdurende uitval van de rechterhand. Neurologisch onderzoek op de

Spoedeisende hulp toont geen afwijkingen.

Bij deze patiënt is er sprake van een TIA van de linker hemisfeer.

Vraag: In welk stroomgebied heeft de TIA plaatsgevonden?

A. De a. cerebri anterior links

B. De a. cerebelli superior links

C. De a. cerebri media links

D. De a. vertebralis links

Page 12: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 12

48. Gegeven: Een patiënt bezoekt de huisarts in verband met een doorgemaakte TIA

van de rechter hemisfeer. De huisarts verwijst hem naar de “TIA service”, waar

tijdens een dag opname aanvullend onderzoek wordt verricht.

Het volgende aanvullend onderzoek wordt verricht:

CT-hersenen: geen afwijkingen, laboratorium onderzoek: cholesterol 6.5 mmol/L,

verder geen afwijkingen, ECG: sinusritme, duplex carotiden: geen stenose van de

carotiden, 30 minuten bloeddruk meting: metingen variërend van 180/110 mmHg tot

160/100 mmHg. Zijn gewicht bedraagt 95 kilo bij een lengte van 175 cm.

Vraag: Welke behandeling/medicatie dient te worden gestart als secundaire

profylaxe?

A. Leefstijl management, trombocytenaggregatieremmers, statine en

antihypertensiva

B. Leefstijl management, antistolling middels vitamine K antagonist, statine en

antihypertensiva

C. Leefstijl management, antistolling middels vitamine K antagonist en statine

D Leefstijl management, trombocytenaggregatieremmers en statine

49. Gegeven: Atriumfibrilleren is een frequent probleem onder ouderen.

Vraag: welke invloed heeft het hebben van atriumfibrilleren op het krijgen van een

cardiovasculair event?

A. Atriumfibrilleren verhoogt de kans op het krijgen van een herseninfarct

B. Atriumfibrilleren verkleint de kans op het krijgen van een herseninfarct

C. Atriumfibrilleren verhoogt, noch verkleint de kans op het krijgen van een

herseninfarct

50. Gegeven: Een 60-jarige patiënt wordt gezien op de Spoedeisende hulp in

verband met een hemiparese rechts en een afasie. Op de Spoedeisende hulp zijn de

symptomen nog aanwezig, uit de heteroanamnese met echtgenote blijkt dat de

symptomen 1.5 uur daarvoor zijn begonnen. Bij patiënt wordt aanvullend onderzoek

gedaan in de vorm van een CT-hersenen en laboratorium onderzoek, waarna wordt

gestart met intraveneuze trombolyse.

Vraag: Wat is de verwachte uitkomst van de Ct-hersenen, gezien de duur van de

symptomen en het feit dat er trombolyse is gestart?

A. De CT-hersenen toont een hersenbloeding

B. De CT-hersenen toont een herseninfarct

C. De CT-hersenen toont geen afwijkingen

51. Gegeven: Bij een 58 jarige patiënte is trombolyse gestart bij een occlusie van de

a. cerebri media rechts. Er lijkt uiteindelijk een lichte verbetering van de klachten op

te treden, maar er is nog een duidelijke afasie en parese aanwezig.

Wat is nu het aangewezen beleid?

A. Het openen van de a. cerebri media middels een intra-arteriële behandeling

B. Een extra dosis rTPA via het infuus

C. Afwachten totdat spontaan herstel optreedt

Page 13: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 13

52. Gegeven: De arteriën in het brein zijn met elkaar verbonden door de cirkel van

Willis. Op deze manier is er een verbinding tussen de voorste en achterste circulatie,

evenals een verbinding tussen de beide hemisferen.

Vraag: Welke arterie vormt in de Cirkel van Willis de verbinding tussen de achterste

en voorste circulatie?

A. De a. cerebri posterior

B. De a. cerebelli inferior posterior

C. De a. communicans posterior

D. De a. communicans anterior

53. Welke van onderstaande symptomen past bij een herseninfarct in het

stroomgebied van de a. cerebri posterior rechts?

A. Een parese en gevoelsstoornis van de linker lichaamshelft

B. Een coördinatiestoornis van de linker lichaamshelft

C. Een homonieme hemianopsie links

D. Blindheid aan het linkeroog

54. Gegeven: Een van de risicofactoren voor het krijgen van een recidief

herseninfarct is een stenose van de ipsilaterale a. carotis interna. Middels aanvullend

onderzoek kan een dergelijke stenose worden vastgesteld.

Welke van onderstaand diagnostische evaluatie dient doorlopen te worden bij een

stenose van 50 tot 70% gevonden op een duplex onderzoek?

A. Geen verdere evaluatie

B. CT angiografie

C. MRI

D. herhaling van het onderzoek (bijvoorbeeld duplex) ter bevestiging van de mate

van stenose

55. Gegeven: Mensen die een TIA hebben doorgemaakt hebben een risico op het

krijgen van een herseninfarct. De hoogte van dit risico kan worden berekend aan de

hand van de ABCD score.

Vraag: Welke van onderstaande behandelingen is het meest effectief in het

voorkomen van een herseninfarct na een TIA?

A. Opname in een ziekenhuis en starten trombolyse om afsluiting van een

hersenarterie te voorkomen

B. Zo spoedig mogelijk starten van aspirine of een gelijkwaardige

trombocytenaggregatie remmer

C. Zo spoedig mogelijk diagnostiek naar risicofactoren en start adequate secundaire

profylaxe

Page 14: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 14

BREIN/PSYCHIATRIE

56. Naarmate mensen ouder worden gaan hun cognitieve vermogens achteruit. Het

kan dan erg lastig zijn de grens te trekken tussen normale cognitieve veroudering

passend bij de leeftijd en pathologische veroudering wijzend op dementie.

Vraag: Wat is hier een reden voor?

A. Bij sommige mensen blijven de cognitieve functies stabiel (zogenaamde super-

agers). In vergelijking met deze mensen doet iedereen het slecht, en dit leidt tot veel

overdiagnostiek en valse positieven.

B. De meeste cognitieve tests zijn gewoon te moeilijk voor ouderen en testuitslagen

daarom onbetrouwbaar.

C. Met toenemende leeftijd nemen ook de verschillen in cognitief functioneren tussen

mensen toe. Deze heterogeniteit leidt tot meer twijfelgevallen.

57. Gegeven: Populatiestudies hebben enkele risicofactoren en beschermende

factoren voor het ontstaan van dementie gevonden.

Vraag: Welke hierna genoemde factoren wordt doorgaans in verband gebracht met

een lager risico op dementie?

A. Matig tot veel bewegen.

B. Volgen van een dieet rijk aan dierlijk vet.

C. Hypertensie.

D. Gebruik van benzodiazepine.

58. Gegeven: De twee meest voorkomende vormen van dementie zijn laat-ontstane

dementie van het Alzheimer type (DAT) en vasculaire dementie (VaD).

Vraag: Waardoor onderscheiden de twee vormen zich vooral?

A. Bij mensen met de diagnose DAT is doorgaans geen sprake van

cerebrovasculaire afwijkingen.

B. Bij DAT is er sprake van prominente aanwezigheid van amyloïde plaques en tau-

pathologie in het brein. Dit is bij VaD minder of niet het geval.

C. Bij DAT is er sprake van multiple cognitieve stoornissen. Bij VaD is dit meestal niet

het geval.

59. Gegeven: Er wordt gewerkt aan nieuwe methoden om de ziekte van Alzheimer te

diagnosticeren. Hieronder valt onderzoek van de beta-amyloid in hersenliquor (door

middel van een lumbaalpunctie) en PET beeldvorming (door middel van een tracer

die aan amyloid bindt).

Vraag: Welk profiel van beta-amyloid verwacht men bij patiënten met de ziekte van

Alzheimer?

A. Hoge waardes in liquor en hoge waardes op PET.

B. Hoge waardes in liquor maar lage waardes op PET.

C. Lage waardes in liquor maar hoge waardes op PET.

D. Lage waardes in liquor en lage waardes op PET.

Page 15: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 15

60. Gegeven: Vorige week liep Sophie 's avonds alleen naar huis in het donker. Ze

had het gevoel dat ze achtervolgd werd. Het angstzweet brak haar uit en haar hart

begon sneller te kloppen. Vandaag had ze een verhitte discussie met een vriendin.

Ze was ontzettend boos en haar hart ging als een razende te keer.

Vraag: Met welke theorie over emoties stemt, het ervaren van dezelfde fysiologische

veranderingen in verschillende situaties, overeen?

A. Canon-Bard

B. James-Lange

C. Piaget

61. Gegeven: De amygdala is een complex van meerdere nuclei dat gelegen is in de

temporale lob van de hersenen.

Vraag: Wat vertonen proefdieren met een bilaterale amygdalectomie?

A. een verstoring in het ervaren van een beloning ('liking') en een verminderde vrees-

reactie

B. een verstoring in het ervaren van een beloning ('liking') en een vermindering in

agressief gedrag

C. een verstoring in het ervaren van een beloning ('liking'), een verminderde vrees-

reactie en een vermindering in agressief gedrag

D. een vermindering in agressief gedrag en een verminderde vrees-reactie

62. Gegeven: Binnen de leertheorie spelen begrippen als ongeconditioneerde

stimulus en ongeconditioneerde respons evenals geconditioneerde stimulus en

geconditioneerde respons een centrale rol. Hieronder volgt een situatiebeschrijving:

"Een patiënt loopt alleen over straat. Deze patiënt heeft de verwachting dat dit een

paniekaanval zal oproepen en dat deze verwachting gepaard zal gaan met angst".

Welk antwoord is op deze situatie van toepassing?

A. "De straat" = ongeconditioneerde stimulus. "Een paniekaanval" =

geconditioneerde stimulus. "De angst" = ongeconditioneerde respons.

B. "De straat" = ongeconditioneerde stimulus. "Een paniekaanval" =

geconditioneerde respons. "De angst" = ongeconditioneerde respons.

C. "De straat" = geconditioneerde stimulus. "Een paniekaanval" = geconditioneerde

respons. "De angst" = ongeconditioneerde respons.

D. "De straat" = geconditioneerde stimulus. "Een paniekaanval" =

ongeconditioneerde stimulus. "De angst" = geconditioneerde respons.

63. Gegeven: Bij klassieke conditionering is de mate waarin gedrag zich laat uitdoven

afhankelijk van het type bekrachtigingschema.

Vraag: Bij welk type van onderstaande bekrachtigingschema's dooft gedrag het

moeilijkste uit?

A. Een continu bekrachtigingschema.

B. Een partieel (of intermitterend) bekrachtigingschema.

Page 16: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 16

64. Gegeven: Joep en Anja zijn beide drie jaar oud en spelen in de zandbak. Op een

gegeven moment steekt Joep zijn zanderige vingers in de mond. Zijn moeder ziet

dat, loopt naar hem toe en haalt zijn vingers uit zijn mond. Tevens geeft ze Joep een

tik op zijn vingers, waarbij ze roept, "Bah, vies". Joep blijft wat beteuterd in de

zandbak zitten maar steekt zijn vingers niet opnieuw in zijn mond.

Vraag: De tik op de hand is een voorbeeld van?

A. Positieve straf.

B. Negatieve straf.

C. Positieve bekrachtiging.

D. Negatieve bekrachtiging.

65. Gegeven: Bestudeer onderstaand experiment in de figuur. Men paart in twee

groepen ratten een lichtje met een elektrische shock. Elke groep krijgt een andere

stof geïnjecteerd op dag 1 net voor de acquisitie. De grafiek geeft de startle

amplitude weer op dag 2.

Welk van de volgende antwoordopties is het meest waarschijnlijk?

A. Groep A kreeg een NMDA-agonist toegediend en groep B. een placebo-vloeistof

B. Groep A kreeg een NMDA-antagonist toegediend en groep B een placebo-

vloeistof

C. Groep A kreeg een placebo-vloeistof toegediend en groep B een NMDA-agonist

D. Groep A kreeg een placebo-vloeistof toegediend en groep B een NMDA-

antagonist

Page 17: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 17

66. Gegeven: De heer Lodewijks beleeft nergens plezier meer aan en vindt zichzelf

waardeloos en nutteloos. Hij slaapt slecht en wordt 's ochtends erg vroeg wakker.

Dan ziet hij als een berg tegen de dag op, hoewel hij zich steeds rond de middag iets

energieker gaat voelen. Toch komt hij tot weinig: hij kan zich nauwelijks concentreren

en dientengevolge is zelfs lezen of TV kijken eigenlijk niet goed mogelijk. De eetlust

is verminderd en hij is 4 kilo afgevallen. Vaak heeft hij gedacht om er een einde aan

te maken, maar de gedachte aan zijn vrouw en kinderen heeft hem tot nog toe

hiervan afgehouden. Bij de heer Lodewijks is waarschijnlijk sprake van een eerste

depressieve stoornis met vitale kenmerken.

Welke symptomen van de heer Lodewijks noteert men onder 'Stemming' in het

mentale status onderzoek? (meerdere antwoorden mogelijk)

A. Anhedonie

B. Dagschommeling

C. Gewichtsverlies

D. Het vroege wakker worden (insomnia terminalis)

E. Somberheid

F. Verminderde concentratie

G. Verminderde eetlust

67. Onder welk van de volgende hoofdgroepen van psychische functies wordt

initiatiefverlies in de status mentalis gerangschikt?

A. de affectieve functies

B. de cognitieve functies

C. de conatieve functies

68. Onder welk type blaasjes dat zich in de neuron bevindt, zijn neurotransmitters

opgeslagen?

A. Axonale blaasjes

B. Cytoplasmatische blaasjes

C. Presynaptische blaasjes

D. Postsynaptische blaasjes

69. Van welke van onderstaande neurotransmitters is tyrosine de precursor?

(meerdere antwoorden mogelijk)

A. Acetylcholine

B. Dopamine

C. Gamma-aminoboterzuur

D. Glutamaat

E. Noradrenaline

F. Serotonine

Page 18: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 18

70. Welke van onderstaande hersenstructuren zijn van belang om het direct

belonende effect van roesmiddelen te ervaren? (meerdere antwoorden mogelijk)

A. De hippocampus

B. De locus coeruleus

C. De nucleus accumbens

D. De prefrontale cortex

E. Het putamen

F. De substantia nigra.

G. Het ventraal tegmentale gebied

71. Bestudeer onderstaande figuur.

Vraag: Door welke projectie (aangegeven met de letters A t/m D) wordt in dit systeem

niet alleen de herinnering aan een plezierige ervaring gevormd, maar ook de

herinnering aan de omgevingskenmerken die samengingen met deze plezierige

ervaring?

A. het ventraal tegmentale gebied (VTA) naar de amygdala

B. de amygdala naar het VTA

C. het VTA naar de nucleus accumbens

D. de amygdala naar de nucleus accumbens

Page 19: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 19

72. Gegeven: De nucleus accumbens speelt een centrale rol in een hersencircuit

waardoor situaties als plezierig, genotvol of belonend worden ervaren (het "reward"

systeem). Dit systeem wordt gedacht te bestaan uit een reactief "bottom up" systeem

en een reflectief "top down" systeem.

Uit welke hersenstructuur, naast de nucleus accumbens en het ventraal tegmentale

gebied, bestaat het reactieve bottom up systeem?

A. De amygdala.

B. De hippocampus.

C. De locus coeruleus.

D. De ventromediale cortex.

73. Gegeven: Dexamethason is een synthetisch glucocorticoide.

Vraag: Om welke reden wordt deze stof toegediend aan mensen met een

depressieve stoornis?

A. om de aanwezigheid van een comorbide Posttraumatische Stresstoornis (PTSS)

uit te sluiten

B. om de diagnose Depressieve Stoornis te bevestigen

C. om ernstige depressieve symptomen te behandelen

D. om na te gaan of het negatieve feedback systeem van de HPA-as aangetast is

74. Gegeven: Het corticotroop releasing hormoon (CRH), het adrenocorticotroop

hormoon (ACTH) en cortisol zijn belangrijke onderdelen van de hypothalamus-

hypofyse-bijnier as (HPA-as).

Vraag: Welk onderdeel van de HPA-as wordt direct gestimuleerd als noradrenerge

neuronen in het centraal zenuwstelsel door acute of chronische stress hun activiteit

verhogen?

A. Het vrijkomen van CRH.

B. Het vrijkomen van ACTH.

C. De synthese van cortisol.

75. Wat toont onderzoek naar het volume van de hippocampus bij Vietnam-

veteranen en hun monozygotische tweelingbroer/zus aan?

A. Enkel de ervaren stress tijdens oorlogsgevechten leidt tot een afname in het

volume van de hippocampus

B. De combinatie van stress tijdens de oorlogsgevechten en de daaropvolgende

post-traumatische stress-stoornis leidt tot een afname in het volume van de

hippocampus

C. Een klein hippocampaal volume is een risicofactor voor het ontwikkelen van een

post-traumatische stress-stoornis na blootstelling aan oorlogsgevechten

Page 20: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 20

SKILLSLAB

76. Gegeven: Een patiënt heeft pijn in het linker been. Omdat de behandelende arts

denkt aan een hernia (HNP) als oorzaak van deze pijn, bespreekt ze een aantal

klachten met de patiënt.

Vraag: Welk van onderstaande klachten past het best bij een HNP?

A. Startpijn

B. Houdingsafhankelijke pijn

C. Pijn bij niezen

D. Pijn laag in de rug

77. Gegeven: Meneer Janssen bezoekt de huisarts i.v.m. tintelingen in zijn rechter

been. De arts doet de volgende test: hij breekt een wattenstok doormidden zodat hij

een scherpe punt krijgt. Hij laat de patiënt op de arm het verschil voelen tussen de

wattentip en de scherpe punt. Hij vraagt de patiënt vervolgens om, zonder te kijken,

bij elke prikkel op het been aan te geven of de aanraking scherp is of stomp.

Vraag: Van welk van onderstaande onderzoeken is dit de test?

A. bewegingszin

B. fijne tastzin

C. pijnzin

D. vibratiezin

78. Een scoliose is een vormafwijking in het frontale vlak. Als gevolg hiervan kunnen

bij de inspectie een aantal veranderingen worden gezien. Een van de hieronder

genoemde veranderingen past echter eerder bij een vormafwijking in het sagittale

vlak dan bij een scoliose.

Dit is een:

A. verschil in schouderhoogte

B. afstaand schouderblad

C. asymmetrische tailledriehoek

D. toegenomen lumbale lordose

ANATOMIE

79. U test bij een patiënte de pupilreactie en krijgt volgende bevindingen:

Als u licht op het linker oog geeft, ziet u een pupilreactie links.

Als u licht op het rechter oog geeft, ziet u een pupilreactie links.

Welke structuur is meest waarschijnlijk niet functioneel?

A. nervus occulomotorius - links

B. nervus occulomotorius - rechts

C. nervus opticus - links

D. nervus opticus - rechts

E. sympathicus – links

F. sympathicus - rechts

Page 21: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 21

80. Welke van de pijlen geeft het best de positie van de afvoergangen van de

traanklier aan?

A. 1

B. 2

C. 3

81. Een 40 jarige steigerbouwer krijgt acute pijnklachten in de rechter arm tijdens het

verplaatsen van stalen steigerpijpen. Een arts van een schouderadviescentrum

constateert functionele pijnklachten en bewegingsbeperking van de rechter

schouder. Er is krachtsverlies bij het heffen van de rechter arm naar voren. Het

schouderblad aan de rechter zijde van de romp staat af bij het heffen van de arm. Hij

stelt de diagnose ‘scapula alata door parese van de musculus serratus anterior’.

Welke zenuw is aangedaan?

A. Nervus thoracodorsalis

B. Nervus dorsalis scapulae

C. Nervus thoracicus longus

D. Nervus suprascapularis

E. Nervus intercostobrachialis

82. Het ernstigste gevolg van hyperflexie-trauma van de cervicale wervelkolom door

bijvoorbeeld een mislukte koprol of een verkeerde val tijdens judo is de hoge

dwarslaesie die ontstaat doordat de dens axis naar dorsaal luxeert en het

ruggenmerg comprimeert.

Welk ligament tegen de dorsale zijde van de dens axis is dan gescheurd?

A. Ligamentum longitudinale anterius

B. Ligamentum transversum atlantis

C. Ligamentum supraspinale

D. Ligamentum intertransversarium

E. Ligamentum alare

Page 22: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 22

OVERIG

83. Waar wordt bij het bepalen van de hoogte van WIA uitkering naar gekeken?

A. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid

B. De mogelijkheden van de werkgever om de werknemer te vergoeden

C. De mogelijkheden van de werknemer in het arbeidsproces

84. Gegeven: Op het spreekuur van de huisarts meldt zich deze ochtend Mw Kabu,

43 jaar met een blanco voorgeschiedenis. Ze heeft nu voor de 2de maal dit jaar

acuut ontstane rugpijn. Mw van Dussen, 48 jaar met eveneens een blanco

voorgeschiedenis, presenteert zich nu voor de eerste keer met acuut ontstane

rugpijn.

Vraag: Wie van de dames heeft de grootste kans om chronische rugklachten te

ontwikkelen?

A. Mw Kabu

B. Mw van Dussen

C. Beiden hebben een gelijke prognose

Page 23: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 23

STATISTIEK

De volgende drie vragen horen bij elkaar.

85. Gegeven: Het effect van roken tijdens de zwangerschap (SMOKE; 1 = roker, 0 =

niet-roker) op het krijgen van een kind dat te klein is voor de duur van de

zwangerschap (‘small-fo-gestational-age’, SGA; 1 = ja, 0 = nee) is onderzocht.

Daarnaast wordt er ook rekening gehouden met de leeftijd van de moeder (AGE, in

jaren) en of de moeder een voorgeschiedenis heeft met hypertensie (HT; 1 = ja, 0 =

nee). De volgende SPSS uitvoer hoort bij de twee logistische regressie modellen die

op de data zijn toegepast, waarin verschillende verklarende variabelen zijn

opgenomen in het model; in model 1 is dit alleen roken, in model 2 zijn dit roken,

leeftijd van de moeder en voorgeschiedenis van hypertensie.

Model 1:

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Step 1a SMOKE .626 .313 4.011 1 .045 1.870

Constant -.898 .207 18.906 1 .000 .407

a. Variable(s) entered on step 1: SMOKE.

Model 2:

Variables in the Equation

B S.E. Wald df Sig. Exp(B)

Step 1a

SMOKE .717 .363 3.917 1 .048 2.048

AGE .046 .032 2.118 1 .146 1.047

HT 1.116 .639 3.045 1 .081 3.052

Constant -.095 .754 .016 1 .900 .909

a. Variable(s) entered on step 1: AGE, HT.

Page 24: 2014-2015 Bloktoets 2.5 NL · 2015-08-08 · Wat zie je aan een patiënt die bij je komt met een esotropie OS? A. Zijn linkeroog staat naar binnen B. Zijn linkeroog staat naar buiten

2 0 1 4 - 2 0 1 5 B l o k t o e t s 2 . 5 N L | 24

Als je bovenstaande uitvoer gebruikt en corrigeert voor de leeftijd van de moeder en

voorgeschiedenis van hypertensie, wat is dan het geobserveerde effect van roken

tijdens de zwangerschap op het krijgen van een kind dat te klein is voor de duur van

de zwangerschap (SGA kind)?

A. Risico op het krijgen van een SGA kind is 1,870 keer zo groot als de moeder

gerookt heeft.

B. Risico op het krijgen van een SGA kind is 2,048 keer zo groot als de moeder

gerookt heeft.

C. Odds op het krijgen van een SGA kind is 1,870 keer zo groot als de moeder

gerookt heeft.

D. Odds op het krijgen van een SGA kind is 2,048 keer zo groot als de moeder

gerookt heeft.

Vervolg vorige vraag

86. De onderzoeker wil ook weten welke variabelen in model 2 onafhankelijke

risicofactoren zijn voor het krijgen van een kind dat te klein is voor de duur van de

zwangerschap.

Vraag: Als de onderzoeker een significantiegrens (α) van 0,05 hanteert, welke

variabelen zijn dan onafhankelijke risicofactoren?

A. Alleen roken.

B. Leeftijd en hypertensie.

C. Roken en hypertensie.

D. Roken, leeftijd en hypertensie.

Vervolg vorige vraag.

87. Twee zwangere vrouwen van dezelfde leeftijd willen weten wie van hen een

grotere kans heeft op het krijgen van een kind dat te klein is voor de duur van de

zwangerschap. De eerste vrouw rookt tijdens de zwangerschap, maar heeft geen

voorgeschiedenis van hypertensie. De tweede rookt niet tijdens de zwangerschap,

maar heeft wel een voorgeschiedenis van hypertensie.

Vraag: Wie van deze twee vrouwen heeft volgens model 2 de grootste kans op het

krijgen van een kind dat te klein is voor de duur van de zwangerschap?

A. De eerste vrouw.

B. De tweede vrouw.

C. Beide vrouwen hebben dezelfde kans.

EIND