2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

64
KEILEEM OP DE HONDSRUG Gerrie Koopman Tijdens het Saalien, de voorlaatste ijstijd, werd door het uitbreidende landijs een grote hoeveelheid puin vanuit Scandinavië meegesleurd. De poolijskap breidde zich over Nederland uit tot ongeveer de lijn Haarlem-Nijmegen. Na het afsmelten van het ijs bleef het over de bodem meegeschuurde materiaal ter plekke liggen: de zogenoemde grondmorene, vooral bekend onder de naam keileem. De Hondsrug, van Emmen tot Groningen, vormt de scherpe grens tussen het Drents Plateau en het oerstroomdal van de Hunze. Het is de meest oostelijke van een aantal rechtlijnige en parallelle ruggen die zuidoost-noordwest zijn georiënteerd. Over het ontstaan van dit ruggencomplex is lang gespeculeerd en meestal wordt het in verband gebracht met de beweging van het landijs. Het bewijs hiervoor is echter nog steeds flinterdun en daarom wordt ook niet uitgesloten dat de Drentse ruggen door een breukenpatroon in de aardkorst zijn ontstaan. Kenmerkend voor het Drents Plateau is de aanwezigheid van een laag keileem die gedurende de laatste ijstijd is bedekt door een decimeters tot meters dikke deken van zand dat door de wind is afgezet. Keileem bestaat uit materiaal dat werd getransporteerd en achtergelaten door gletsjerijs. Schurend vanuit Scandinavische richting nam het landijs alles mee wat los en vast zat. Anders dan bijvoorbeeld door de wind afgezet zand, is keileem niet opgebouwd uit laagjes. Onder het honderden meters dikke ijspakket werd het gekneed en samengeperst. Keileem is dan ook een dicht op elkaar gepakte mengelmoes van klei, leem, zand, grind en grotere stenen (hunebedstenen). Door de aanwezigheid van veel fijne deeltjes en door de dichte pakking, is keileem slecht waterdoorlatend. De dikte van keileem in Noord-Nederland varieert tussen de twee en acht meter. Drifttheorie De landijstheorie stamt pas uit halverwege de negentiende eeuw. Voordien geloofde men dat zwerfstenen achtergebleven waren na de zondvloed. Later had men een wetenschappelijker verklaring en deed de zogenoemde drifttheorie zijn intrede. Die ging uit van een hoge zeespiegel waarbij met puin beladen ijsbergen over zee naar het zuiden afdreven. Het meegevoerde puin daalde na het smelten op de zeebodem neer. Uit de soorten stenen die in het keileem voorkomen, is af te leiden waar het materiaal oorspronkelijk vandaan komt. De makers van de Bodemkaart 1:50.000 beschrijven ter hoogte van de Hondsrug twee typen keileem naar het verschil in zwerfstenensamenstelling en naar het verschil in kleur. Grijze keileem komt wijd verbreid voor ten westen van de Hondsrug en bevat bijvoorbeeld veel vuurstenen. Een relatief groot aantal zwerfstenen in de grijze keileem komt uit Darlana en omgeving (westelijk deel van Midden-Zweden). 1

Transcript of 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Page 1: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

KEILEEM OP DE HONDSRUG

Gerrie Koopman

Tijdens het Saalien, de voorlaatste ijstijd, werd door het uitbreidende landijs een grote hoeveelheid puin vanuit Scandinavië meegesleurd. De poolijskap breidde zich over Nederland uit tot ongeveer de lijn Haarlem-Nijmegen. Na het afsmelten van het ijs bleef het over de bodem meegeschuurde materiaal ter plekke liggen: de zogenoemde grondmorene, vooral bekend onder de naam keileem.

De Hondsrug, van Emmen tot Groningen, vormt de scherpe grens tussen het Drents Plateau en het oerstroomdal van de Hunze. Het is de meest oostelijke van een aantal rechtlijnige en parallelle ruggen die zuidoost-noordwest zijn georiënteerd. Over het ontstaan van dit ruggencomplex is lang gespeculeerd en meestal wordt het in verband gebracht met de beweging van het landijs. Het bewijs hiervoor is echter nog steeds flinterdun en daarom wordt ook niet uitgesloten dat de Drentse ruggen door een breukenpatroon in de aardkorst zijn ontstaan.Kenmerkend voor het Drents Plateau is de aanwezigheid van een laag keileem die gedurende de laatste ijstijd is bedekt door een decimeters tot meters dikke deken van zand dat door de wind is afgezet. Keileem bestaat uit materiaal dat werd getransporteerd en achtergelaten door gletsjerijs. Schurend vanuit Scandinavische richting nam het landijs alles mee wat los en vast zat. Anders dan bijvoorbeeld door de wind afgezet zand, is keileem niet opgebouwd uit laagjes. Onder het honderden meters dikke ijspakket werd het gekneed en samengeperst. Keileem is dan ook een dicht op elkaar gepakte mengelmoes van klei, leem, zand, grind en grotere stenen (hunebedstenen). Door de aanwezigheid van veel fijne deeltjes en door de dichte pakking, is keileem slecht waterdoorlatend. De dikte van keileem in Noord-Nederland varieert tussen de twee en acht meter.

DrifttheorieDe landijstheorie stamt pas uit halverwege de negentiende eeuw. Voordien geloofde men dat zwerfstenen achtergebleven waren na de zondvloed. Later had men een wetenschappelijker verklaring en deed de zogenoemde drifttheorie zijn intrede. Die ging uit van een hoge zeespiegel waarbij met puin beladen ijsbergen over zee naar het zuiden afdreven. Het meegevoerde puin daalde na het smelten op de zeebodem neer.Uit de soorten stenen die in het keileem voorkomen, is af te leiden waar het materiaal oorspronkelijk vandaan komt. De makers van de Bodemkaart 1:50.000 beschrijven ter hoogte van de Hondsrug twee typen keileem naar het verschil in zwerfstenensamenstelling en naar het verschil in kleur. Grijze keileem komt wijd verbreid voor ten westen van de Hondsrug en bevat bijvoorbeeld veel vuurstenen. Een relatief groot aantal zwerfstenen in de grijze keileem komt uit Darlana en omgeving (westelijk deel van Midden-Zweden).De andere soort, bruinrode keileem, komt in hoofdzaak voor op en ten oosten van de Hondsrug. Dit type bevat weinig vuurstenen en de andere stenen hebben een overwegend bruinrode tot rode kleur. Het zwerfsteengezelschap wijst op een herkomst uit het gebied van de Botnische Golf. De stenen zijn door het landijs meegevoerd vanaf de Åland-eilanden, tussen Zweden en Finland.

Groeiende stenenZo hier en daar, met name op de genoemde ruggen in Drenthe, ligt het keileem bijna aan de oppervlakte. Het gefotografeerde bodemprofiel is gelegen op de Hondsrug, even ten zuiden van Annen. Meestal veroorzaakt ondiep liggend keileem veel vochtoverlast omdat het water nauwelijks kan wegzijgen. Grasland is dan een van de weinige gebruiksmogelijkheden. Hier op de oostflank van de Hondsrug hebben we echter te maken met een hellend terrein. Door ondiep drainagebuizen aan te brengen is een gebruik als akkerland mogelijk.Onder de donkergekleurde bovenlaag, de zogenoemde bouwvoor, zien we op ongeveer dertig

1

Page 2: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

centimeter diepte een grillige donkerbruine inspoelingslaag als overblijfsel van de oorspronkelijke humuspodzol. Zowel bouwvoor als inspoelingslaag zijn ontwikkeld in het tijdens de laatste ijstijd door de wind afgezette dekzand. Direct onder de inspoelingslaag begint het keileem. Overal in het profiel zijn stenen waar te nemen en opvallend is de sterk roestbruine kleur die door oxidatie is ontstaan. Het woest grillige uiterlijk is het gevolg van het intens doorkneden van het materiaal onder het dikke pakket landijs. Dit heeft ervoor gezorgd dat zowel zandige als lemige banen kriskras door elkaar lopen. In de zandige gedeelten kon meer zuurstof doordringen dan in de lemige, waardoor roestbruine en grijzige kleuren elkaar afwisselen.Door de aanwezigheid van keileem dicht onder de oppervlakte kwamen boeren op de Hondsrug van oudsher veel stenen tegen. Vroeger dacht men dat de keien in de bodem groeiden. Wanneer dit werd tegengesproken wees men eerst op het voorhoofd en dan op de worteltjes die veel stenen in de grond omgeven. Tegenwoordig weten we dat door het afwisselend bevriezen en ontdooien van de bovengrond stenen langzaam ‘opvriezen’, waardoor jaarlijks bij het ploegen weer nieuwe stenen aan de oppervlakte kunnen komen.

VAN VEENMOS TOT MOSVEEN

Gerrie Koopman

2

Page 3: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Turf is eeuwenlang de belangrijkste bron van energie voor ons land geweest. Vier eeuwen geleden begon men in Friesland, Groningen en Drenthe gigantische massa's hoogveen, en in mindere mate laagveen, af te graven ten behoeve van de energievoorziening van Nederland. Zo is het ongeveer 160.000 hectare grote Bourtangerveen, een hoogveengebied ten oosten van de Hondsrug dat zich uitstrekte tot over de grens met Duitsland, grotendeels verdwenen door turfwinning en ontginning. Zuidoost-Drenthe was omstreeks 1850 het laatste grote veengebied van Nederland dat 'aan snee' kwam. Hier is in 1992 de veenwinning in Nederland officieel beëindigd. Hier bevindt zich ook nog een restant van het eertijds vele meters dikke pakket hoogveen. Het hier afgebeelde bodemprofiel bevindt zich iets ten zuiden van het dorp Zwartemeer aan de rand van het zogenoemde Meerstalblok. Dit is een onderdeel van het hoogveenreservaat Bargerveen, dat beheerd wordt door Staatsbosbeheer.

HoogveenvormingRuim tienduizend jaar geleden, vlak na de laatste ijstijd, was zo goed als heel Noord-Nederland bedekt geraakt met een laag dekzand. Met het vochtiger worden van het klimaat steeg de grondwaterspiegel en vulden zich de laaggelegen delen rond het Drents Plateau met water. Afgestorven plantenresten, zoals riet, stapelden zich op in het zuurstofarme water dat in contact stond met het grondwater. Het aldus ontstane veen wordt laagveen genoemd. Naarmate het veenpakket dikker werd, kwam de veenvorming minder onder invloed te staan van het voedselrijke grondwater en meer onder invloed van regenwater. De vegetatie veranderde daardoor van samenstelling. Riet ruimde het veld, zeggesoorten kwamen ervoor in de plaats en die werden op hun beurt overwoekerd door veenmossen. Veenmossen hebben het vermogen om regenwater in hun cellen vast te houden, waardoor ze als een spons werken. Ze kunnen zo een eigen waterspiegel vormen, die op den duur ver boven het grondwater uit kan komen. In het Bourtangerveen heeft het veenpakket daardoor op sommige plaatsen een dikte van meer dan tien meter kunnen bereiken! Het veen dat onder invloed van het voedselarme regenwater en als het ware op een hoger niveau dan de grondwaterspiegel wordt gevormd, noemen we hoogveen. Omdat veenmossen de belangrijkste hoogveenvormers zijn, wordt hoogveen ook wel veenmosveen genoemd.

Zwartveen en bolsterHet afgebeelde profiel toont een hoogveenpakket van ruim twee meter dik, boven op dekzand dat helemaal onderaan zichtbaar is. Door het waterverlies na drooglegging klinkt een veenpakket enorm in. Bovendien gaan de plantenresten (alsnog) verteren. Daarom is het niet onwaarschijnlijk dat de oorspronkelijke dikte twee keer zo groot is geweest. Naast veenmossen zijn ook andere plantenresten te herkennen in een hoogveenprofiel. Zo kunnen we in een hoogveenturfje takjes tegenkomen van dop-, kraai- en/of lavendelheide. Hoogveen is op het oog vooral goed te herkennen aan de taaie bladresten van éénarig wollegras die overal als flarden uit het profiel hangen. Omdat ze veel lijken op bosjes haar, werden deze restanten van wollegras door verveners destijds ook wel 'lokken' genoemd.Het totale veenpakket op de foto bestaat grofweg uit drie delen. Opvallend is de overgang op ongeveer 75 cm onder de bovenkant. Het bovenste veen heeft een lichter bruine kleur en is losser van structuur dan het veen daaronder. Deze scheiding heeft te maken met een klimaatverandering rond 850 voor Christus. Het donkerbruine gedeelte wordt 'oud veenmosveen' genoemd en is gevormd in een relatief warmer en droger klimaat en door andere veenmossoorten dan de bovenste veenlaag. Het is meer verteerd en daarom donkerder van kleur en compacter van samenstelling. Dit oude veenmosveen (of zwartveen) had als turf

3

Page 4: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

een hogere verbrandingswaarde dan het bovenliggende jonge veenmosveen (of bolster). Het jonge veenmosveen werd bij de vervening meestal opzij gezet en na het afgraven van het oude veenmosveen weer teruggestort. Tijdens droge perioden gedurende de hoogveenvorming, maar ook nadat het veenpakket droog werd gelegd, zijn veel plantenresten in humus omgezet. De stroperige humus kon met het regenwater door het veenpakket zakken en bleef direct boven het dekzand steken. Daardoor is de onderste zone in het veenpakket, ter hoogte van de onderste helft van de schepsteel, zwart gekleurd. De schoensmeerachtige humussubstantie die zich hier plaatselijk opgehoopt heeft, wordt 'gliede' genoemd. Ook de bovenkant van het onderliggende dekzand is verkleurd door humusinspoeling. Waarschijnlijk is dit deels al gebeurd door podzolvorming (zie Noorderbreedte 2001-3) vóórdat de veenvorming omstreeks vierduizend jaar geleden hier is begonnen.

Weer levend hoogveenIn de directe omgeving van het gefotografeerde hoogveenprofiel heeft Staatsbosbeheer al in de jaren zeventig dammen van het compacte zwartveen opgeworpen. Er zijn bassins op verschillende niveaus gecreëerd waarin het regenwater kan worden opgevangen en vastgehouden. In dit voedselarme sawalandschap voelen de veenmossen zich weer thuis en kan de hoogveenvorming na enkele eeuwen stilstand weer voorzichtig op gang komen.

ZEEKLEI IN DE DRENTSCHE AA

Gerrie Koopman

Wie momenteel over de A28 rijdt, ziet even ten zuiden van Haren en ter hoogte van de parkeerplaats Witte Molen een groot bord staan met de kop ‘Herstel benedenloop Drentsche Aa’. Beheerder Wilco Zwaneveld van Natuurmonumenten tipte Noorderbreedte toen hij zag dat bij de werkzaamheden interessante bodemprofielen werden aangesneden.

4

Page 5: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Tot ver in de Middeleeuwen stond de Drentsche Aa rechtstreeks in verbinding met de zee. Boven Groningen voegde deze rivier zich bij de Hunze en kronkelde de gezamenlijke benedenloop langs Winsum naar de Waddenzee. De topografische kaart van 1850 laat zien dat de mens toen al sterk had ingegrepen. Tussen Glimmen en Haren was de Drentsche Aa vrijwel rechtgetrokken. De oude loop bleef hier liggen als de Oude Aa (nu nog steeds de provinciegrens tussen Drenthe en Groningen). Vanaf Glimmen heette de gekanaliseerde Drentsche Aa in 1850 het Hoornsche Diep. Voorbij Haren slingerde deze zich naar Stad. Fietsend over de Hoornse Dijk is deze bochtige loop nog prachtig te herkennen.Toen in 1861 het Noord-Willemskanaal werd gegraven, werd het Hoornsche Diep ter hoogte van de Witte Molen afgekapt. Sindsdien stopt de Drentsche Aa bij de Witte Molen en stroomt het beekwater rechtstreeks in het Noord-Willemskanaal.

Meer dan herstelDoordat een beek voortdurend z’n kronkelende weg verlegt, betekent het herstel van oude beeklopen dat gekozen wordt uit momentopnamen uit het verleden. In het genoemdeproject betekent herstel vooral dat een afgesneden stukje oude benedenloop opnieuw gevoed zal gaan worden door het beekwater van de Drentsche Aa. Echter, even later zal straks een gemaal het Drentsche Aa-water gewoon weer via de Paterswolder Schipsloot naar Haren in het Noord-Willemskanaal lozen, terwijl het ooit door de stad Groningen kabbelde.‘Waanzin’, zegt dan ook een veehouder die nog een flinke oppervlakte land bezit in het toekomstige natuurgebied, ‘dat in deze tijd van economische recessie 11 miljoen euro wordt weggesmeten voor slechts drie kilometer extra Drentsche Aa’.Maar het project ‘Herstel benedenloop Drentsche Aa’ omvat meer dan de naam doet vermoeden. Zo is inmiddels reeds een duiker onder het Noord-Willemskanaal aangebracht die de afgekapte Drentsche Aa weer gaat verbinden met de hergegraven Oude Aa aan de overkant. Daarnaast is de Witte Molen opgeknapt en zijn nieuwe stuwen gemaakt, waarmee beekwater naar de overkant of juist in het Noord-Willemskanaal ‘gestuurd’ kan worden. Het lage gebied aan de westzijde van de A28 in de polders Lappenvoort en het Oosterland gaat werken als buffergebied in perioden van grote wateroverlast zoals in oktober 1998, toen de zuidelijke stadswijken van Groningen dreigden te overstromen. Aan de Meerweg wordt een nieuw gemaal aangelegd dat oude gemalen vervangt en wordt voorzien van vistrappen. En uiteindelijk zal door de aanvoer van het Drentsche Aa-water in een jaar of tien een circa 350 hectare waardevol natuurgebied kunnen herleven, als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Het project moet in het najaar van 2004 afgerond zijn.

Knippige kleiOp de foto is zichtbaar dat bij het uitgraven van de Oude Aa in Polder het Oosterland een flinke laag klei wordt aangesneden. Dit is klei die door zeewater is achtergelaten toen het vanaf ongeveer 300 na Christus tot voorbij het Paterswoldsemeer doordrong in de laaggelegen zones van het Drents Plateau. Doordat het zeewater zich ophoopte achter de kwelderwallen van het huidige Hogeland, konden de meegevoerde kleideeltjes bezinken. En doordat het veengebied ter hoogte van het Paterswoldsemeer relatief zuur was, werd de in het zeewater aanwezige kalk opgelost en ontstond een kalkarme, zwaar bewerkbare kleigrond die in de bodemkunde bekend staat als knippige klei. Klei met deze eigenschappen vinden we aan de rand van het Drents Plateau in het gehele zeekleigebied in Friesland en Groningen terug. We kunnen deze gebieden herkennen aan het uniforme (noodgedwongen) gebruik als grasland. Na afzetting van de klei werd onder kletsnatte omstandigheden nog een laag veen gevormd. Deze veenlaag is, flink geslonken door delatere drooglegging van de polders, boven op de klei nog zichtbaar. Ook is te zien dat het oevergedeelte ondiep wordt uitgegraven. Doel hiervan is om de oevervegetatie zo snel mogelijk weer tot ontwikkeling te laten komen.De Drentsche Aa slibde hier ongeveer tussen 300 en 1000 dicht met zeeklei. Nu de klei weer

5

Page 6: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

wordt uitgegraven, gaan we bij het herstel van dit stukje benedenloop dus minstens een millennium terug in de tijd.

IJZEROER IN HET HUNZEDAL

Gerrie Koopman

Ten oosten van de Hondsrug ligt de brede dalvlakte van de Hunze. De huidige bodem van het Hunzedal bestaat uit afwisselend venige en zandige gedeelten. Rens Penninx uit Annen tipte Noorderbreedte toen vorig jaar nieuwe sloten in landbouwpercelen werden gegraven tussen het Hondsrugdorp Eext en het randveenontginningsdorp Eexterveen aan de Hooidijk.Het Hunzedal is, in vergelijking met de stroomdalen op het Drents Plateau, een zeer breed rivierdal. Het is van oorsprong een zogenoemd oerstroomdal dat reeds in de voorlaatste ijstijd is ontstaan door de afvoer van smeltwater afkomstig van het landijs dat tijdens het terugtrekken een tijdlang bleef liggen in Oost-Groningen. Tussen de gletsjerrand en de

6

Page 7: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Hondsrug stroomde een enorme hoeveelheid smeltwater in noordwestelijke richting en dit sleet een kilometers breed en tientallen meters diep dal uit. Daarna werd het dal grotendeels opgevuld met sediment, waaronder een flink pakket dekzand uit de laatste ijstijd. De wind zorgde voor het ontstaan van langgerekte rivierduinen.Op de zandruggen aan de oostkant van de Hunze vinden we tegenwoordig randveenontginningsdorpen als Gieterveen, Eexterveen, Nieuw-Annerveen, Oud-Annerveen en Zuidlaarderveen. Nog meer naar het oosten begon destijds het enorme oppervlak hoogveen van het Bourtanger moeras; tegenwoordig de Veenkoloniën.Ook in het brede dal tussen de Hunze en de randveendorpen is veen gevormd. Het veen in het Hunzedal was eigendom van de dorpen (de marken) op de Hondsrug en vanaf de dertiende eeuw werd hier reeds turf gegraven onder leiding van de Cisterciënzer monniken uit Aduard. In het deel van het Hunzedal dat vanouds bij het dorp Eext hoorde, ontstond het dorp Eexterveen. Het landbouwgebied tussen beide dorpen is weliswaar een zeer vlak gebied, maar bestaat direct onder het maaiveld uit zandkoppen en veengaten. In pasgegraven sloten is deze structuur goed waarneembaar.

HunzevisieHet Hunzedal kent de laatste eeuwen veel dynamiek. Allereerst werd het veen dat gedurende duizenden jaren rond de Hunze is gevormd, in enkele honderden jaren afgegraven. Daarna is de dalvlakte door de mens ingericht voor de landbouw. Een landbouw die steeds grootschaliger werd, wat tot gevolg had dat de Hunze vanaf 1950 gekanaliseerd werd. Door de Europese landbouwpolitiek kwam de veenkoloniale akkerbouw onder druk te staan en tegelijkertijd groeide de belangstelling voor de natuurwaarden van het Hunzedal. De Stichting het Drentse Landschap nam het initiatief om de natuurlijke loop van de Hunze weer terug te brengen. De mogelijkheden voor grootschalige natuurontwikkeling werden in 1995 vastgelegd in de Hunzevisie.Het Hunzedal leent zich goed voor de ontwikkeling van natte natuur, omdat op veel plekken kwelwater van een uitzonderlijk goede kwaliteit komt opborrelen. Dit water is afkomstig uit de ondergrond van het aangrenzende Drents Plateau. Door het hoogteverschil komt het grondwater vanuit de Hondsrug in het Hunzedal aan de oppervlakte. Het water heeft een lange weg afgelegd en een lange tijd doorgebracht in de bodem. Daardoor heeft het veel mineralen, zoals kalk en ijzer, op kunnen nemen. Dit mineralenrijke water zorgt voor een ideale groeiplaats voor bijvoorbeeld dotterbloemen en holpijp.In 2001 is een start gemaakt met het Hunzeproject: tussen Eexterveen en Spijkerboor is de Hunze opnieuw ingericht. Moerasontwikkeling en veenvorming krijgen weer een kans en het kwelwater wordt langer vastgehouden.

IJzeroerHet bodemprofiel op de foto hiernaast is typisch voor het Hunzedal. De foto is genomen van een pasgegraven (schuine) slootwand in een landbouwperceel dicht bij het natuurontwikkelingsgebied. In dit geval zien we een bodemopbouw van voornamelijk veen met daarop (de bovenste 30 à 40 centimeter) een zogenoemde bouwvoor die door jarenlang ploegen een homogeen mengsel van zand en verteerd veen bevat. Onder deze bewerkte bovenlaag is veen aanwezig dat naar onderen toe steeds minder verteerd is.Opvallend zijn de lichtbruine spikkels onder in de bouwvoor, de grillige geelbruine laag van circa 50 tot 70 centimeter en de roodbruine laag van circa 80 tot 100 centimeter. Deze bruine spikkels en lagen bestaan uit zogenoemd ijzeroer. Door de continue aanvoer van ijzerrijk kwelwater via de ondergrond vanuit de richting van de Hondsrug, is in het Hunzedal plaatselijk veel ijzeroer ontstaan. Het in kwelwater meegevoerde ijzer slaat onmiddellijk neer in de vorm van ijzeroxide (roest) zodra het, vlak bij of aan de oppervlakte, in contact komt met zuurstof.Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw werd ijzeroer in grote hoeveelheden gewonnen. Het werd met name gebruikt voor de zuivering van steenkoolgas. Naar schatting werd in de jaren veertig jaarlijks 400.000 ton voor dit doel geëxporteerd.

7

Page 8: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

DE SCHATKAMER VAN DE WESTERES VAN VALTHE

Theo Spek

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken. Als u zelf een fraai voorbeeld aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dit dan aan Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Het esdorp Valthe ligt circa zes kilometer ten noorden van Emmen, op de zuidelijke Hondsrug. Ten zuiden van Oud-Valthe strekken zich de twee essen van het dorp uit: de Westeresch en de Oosteresch. Al meer dan duizend jaar bewerken de Valther boeren deze open akkercomplexen. De bodemprofielen van de essen bevatten uiterst waardevolle informatie over de geschiedenis

8

Page 9: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

van landschap, bewoning en landbouw. Ze vormen dan ook ware cultuurhistorische schatkamers.

Essen in veranderingTegenwoordig hebben de essen een zeer uitgestrekt open landschap, maar in de eerste eeuwen van hun bestaan was dit heel anders. Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de Drentse akkers tijdens de Vroege Middeleeuwen (500-1000) nog waren omgeven door omheiningen van vlechtwerk, houten hekken en heggen. Pas in de loop van de Volle Middeleeuwen (1000-1300) werd het aantal percelen op de es zo groot dat de omheiningen een last werden bij het ploegen, zaaien en oogsten. Vanaf die tijd ontstond een open akkercomplex dat gezamenlijk werd bewerkt. Door eeuwenlange ontginningen en erfsplitsingen ontstond geleidelijk aan een akkercomplex van honderden kleine perceeltjes. Pas bij de moderne ruilverkavelingen kwam aan deze versnippering een eind. Tegenwoordig bestaan de meeste Drentse essen uit tien tot twintig grote percelen.

Bodem als archiefTijdens de Middeleeuwen is nauwelijks iets opgeschreven over de landbouw en het landschap van Drenthe. Daarom zullen we de geschiedenis van de essen op een andere manier moeten achterhalen, bijvoorbeeld door studie van de bodemopbouw. Een mooi voorbeeld is het bodemonderzoek dat is verricht op de Westeres van Valthe. Het bestond uit een combinatie van bodemkunde, stuifmeelonderzoek en slijpplaatonderzoek.Het hier afgebeelde esprofiel bestaat uit drie lagen die het beste van onder naar boven kunnen worden gelezen. Onderaan zien we een geelbruine laag (laag 1) die het restant vormt van een oude bosbodem die vóór de ontginning eeuwenlang aan de oppervlakte heeft gelegen. Stuifmeelonderzoek maakte duidelijk dat hier een zeer open loofbos of parklandschap lag, met eiken, berken en dennen in de boomlaag, hazelaar in de struiklaag en allerlei varens in de ondergroei. Het bos had tal van open plekken waarop vooral heide groeide. In de Vroege Middeleeuwen begonnen de inwoners van Valthe met de ontginning van het gebied. Ze hakten de bomen om, verbrandden de struiken en ondergroei en verwijderden de stronken. In de bodem zijn nog de sporen van hun oude haakploegen (eergetouw) te zien.

Middeleeuwse akkerbouwEeuwenlang boerde men in de bovengrond van de oude bosbodem, die geleidelijk aan een lichtgrijsbruine kleur kreeg (laag 2 op de foto). Omdat deze middeleeuwse akkerlaag in later tijd is overdekt door een plaggendek (laag 3) en niet langer binnen de ploegzone ligt, noemen we deze laag een 'fossiele akkerlaag'. Detailonderzoek van deze laag leverde onder meer de resten op van de akkerbouwgewassen die hier in de Middeleeuwen zijn geteeld: rogge, gerst, haver en vlas. De boekweitteelt dateert pas uit de zeventiende eeuw en treffen we in dit soort middeleeuwse akkerlagen daarom ook niet aan. Van de oude haakploeg, voortgedreven door ossen, ging men rond 1200 over op de keerploeg die hoofdzakelijk door paarden werd getrokken. Opvallend is verder de enorme hoeveelheid akkeronkruiden in deze middeleeuwse akkerlaag. De toenmalige akkers moeten er vol mee hebben gestaan.

Opkomst plaggenlandbouwVanaf circa 1650 vond een belangrijke intensivering van de Drentse landbouw plaats. Boeren kregen te maken met sterk dalende landbouwprijzen en steeds hogere belastingen. Een van de manieren om de opbrengst van hun land te vergroten was het intensiveren van de bemesting. Zo ontstond de intensieve plaggenbemesting, waarbij de boeren jaarlijks enorme hoeveelheden zandhoudende plaggen op de heide staken om deze in de potstal te laten vermengen met de mest van het vee. In het voorjaar werden de akkers ermee bemest. Door het zand in de plaggen werd de es ieder jaar een klein stukje hoger, waardoor geleidelijk aan een dik zwartgrijs plaggendek ontstond (laag 3). Tussen circa 1650 en 1890 kregen de Drentse essen een plaggendek van 35 tot 50 cm dik. Door zijn grote dikte vormt deze laag een uitstekend beschermende afdekking voor het rijke bodemarchief van de Drentse essen.

9

Page 10: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Theo Spek werkt bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort (e-mail: [email protected] ). Volgend voorjaar verschijnt bij uitgeverij Matrijs te Utrecht zijn proefschrift Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie.

DIEPE VORSTWIG UIT IJSTIJD

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Eind november 2001 is een twaalf meter diepe bouwput uitgegraven voor een parkeergarage op het terrein van het Academisch Ziekenhuis aan de Oostersingel in de stad Groningen. Voorafgaand aan deze diepe graafwerkzaamheden hebben archeologen, onder leiding van stadsarcheoloog Gert Kortekaas meer nabij de oppervlakte onderzoek verricht naar vroegere bewoningssporen. Elders in dit nummer is een artikel over de archeologische bevindingen aan de Oostersingel te lezen. Tijdens het graven van de diepe bouwput werden in het zand van een zijwand onverwacht haarscherpe vorstscheuren zichtbaar. De meest forse vorstscheur is op de

10

Page 11: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

pagina hiernaast afgedrukt. De kleinere foto geeft een goede indruk van de grootte van het fenomeen. De onderzoekers hebben, naast de ladder en tevens onder de persoon met helm, in het zand de diepte in meters ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP) gegraveerd.

Circa 20.000 jaar oudVoor de verklaring van dit fenomeen moeten we 100.000 jaar teruggaan. Toen, aan het eind van de op één na laatste ijstijd (Saalien), werd het oerstroomdal van de Hunze door enorme hoeveelheden smeltwater uitgeschuurd. Tussen 70.000 en 10.000 jaar geleden, de periode van de laatste ijstijd (Weichselien), werd dit diepe dal weer laagsgewijs opgevuld met zandige materialen. Noord-Nederland werd tijdens deze ijstijd niet bedekt met landijs, maar het was hier zo koud dat de ondergrond tot op grote diepte permanent bevroren was (permafrost). Onder deze omstandigheden is, 14.000 tot 30.000 jaar geleden, de vorstscheur op bijgaande foto's ontstaan. De afgebeelde scheur is ongeveer zes meter lang. Dit bewijst dat de bodem tot minstens zes meter diepte streng bevroren is geweest

Vorstscheuren en -wiggenEen vorstscheur ontstaat doordat het volume van ijs afneemt wanneer het kouder wordt. Het ijs zit in de bodem opgesloten in de holtes tussen de zandkorrels. Bij een plotselinge en forse verlaging van de temperatuur krimpt de grond en ontstaan er scheuren. Door het tijdelijk ontdooien van de bovengrond sijpelt water in de scheur. Wanneer een volgende strenge koude periode volgt, zal de grond op dezelfde plek scheuren, waarbij opnieuw een laagje ijs in de scheur kan worden gevormd. Dit proces kan zich vele malen herhalen, met het resultaat dat zich een wigvormig ijslichaam in de grond vormt. De breedte van zulke ijswiggen kan oplopen tot twee meter. In Siberië zijn ijswiggen van tien meter breed en honderd meter diep waargenomen. Als de permafrost verdwijnt, smelt ook de ijswig en wordt de ruimte opgevuld door materiaal van bovenaf.De vorstwig op de foto wordt extra scherp afgetekend, doordat zich in de trechtervormige bovenkant een geultje heeft ingesleten. Dit geultje heeft als zodanig gefunctioneerd tijdens een iets warmere periode waarin de permafrost nog niet was verdwenen. Het is later deels opgevuld met (donkergekleurd) verspoeld veen.Verder is het opmerkelijk dat de scheur niet recht naar beneden loopt, maar schuin. Dit is mogelijk veroorzaakt doordat de bevroren grond langs de scheur is gaan glijden als gevolg van de steile hellingen in het opgevulde oerstroomdal van de Hunze.

Vorstscheur geconserveerdVan deze vorstwig met geul hebben de onderzoekers een afdruk gemaakt met latex (ca. 3 x 5 m). Van enkele andere delen zijn lakprofielen met profiellak gemaakt. Deze worden in de periode februari-maart 2002 in het trappenhuis van het gebouw Ruimtelijke Ordening te Groningen tentoongesteld.

11

Page 12: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

HORIZONTALE PODZOL IN HET AEKINGERZAND

Gerrie Koopman

Aan weerszijden van de Drents-Friese provinciegrens, tussen Diever en Appelscha, ligt het Drents-Friese Wold (woud). Dit ruim zesduizend hectare grote Nationaal Park doet zijn naam eer aan, want bos neemt ongeveer driekwart van de oppervlakte in. Nog maar zo’n honderd jaar geleden echter was hier sprake van een open landschap met heidevelden, stuifzanden en deels afgegraven veengronden.Op de topografische kaart van 1854 worden in het gebied tussen Diever en Appelscha grote oppervlakten stuifzand aangegeven: even ten zuiden van Appelscha de Appelscha Zand-

12

Page 13: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Duinen en direct ten noorden van Diever het Dieverder Zand. Ook daartussen zijn grotere en kleinere plukken stuifzand op de kaart zichtbaar. Niet voor niets vinden we de grootste zandverstuivingen relatief dicht bij de grotere oude boerendorpen, want door overbeweiding en het overmatig afplaggen van de heide werd de vegetatie sterk aangetast, waardoor met name de hogere en drogere delen van de zandgronden konden gaan verstuiven. Eenmaal stuivend zand houd je in een open landschap met een overwegend zuidwestelijke windrichting bijna niet meer tegen. Als windafwaarts de nog aanwezige vegetatie bedekt wordt met een laag stuifzand, sterft het af en kan ook die zone gaan verstuiven. Aan het eind van de negentiende eeuw dreigden in de intensief gebruikte zandgebieden vele akkers, wegen en zelfs complete dorpen overstoven te worden door het door de wind meegevoerde zand. Men kon deze natuurramp alleen beteugelen door de stuifzandgebieden te beplanten. Dit gebeurde dan ook op grote schaal en bijna altijd met grove dennen. In vele bossen zijn de oude stuifzanden dan ook niet alleen te herkennen aan een reliëfrijke bodem, maar ook aan de grillige grove dennen die destijds zijn aangeplant om het stuifzand tot stilstand te dwingen. Een ijzersterke cultuurhistorische combinatie van bodem en vegetatie.

Kale DuinenHet Aekingerzand, bij omwonenden beter bekend als de Kale Duinen, is het grootste stuifzandgebied van Noord-Nederland. Toch is het maar een klein overblijfsel van de enorme zandwoestijn die in de negentiende eeuw een serieuze bedreiging vormde voor de bewoners van het Friese gehucht Aekinga, even ten westen van Appelscha. Door grove dennen te planten aan de noordoostkant werd het Aekingerzand aan banden gelegd en toen in de jaren dertig de rest van de Boswachterij Appelscha werd aangeplant, was er nauwelijks iets meer over van het voormalige rampgebied. Tussen Appelscha en Diever lag nu het Drents-Friese Wold. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw bekeek men de resterende delen stuifzand met andere ogen en begon men het als een waardevol landschap te zien. Vanaf 1990 heeft Staatsbosbeheer, de beheerder van het Aekingerzand, in een paar jaar zo’n 175 hectare bos rond om het stuifzandgebied gekapt, zodat de wind weer kans kreeg om het zand weer in beweging te brengen. De vele recreanten die rondbanjeren in het Aekingerzand helpen ook een handje mee om het zand open te houden. In het nu 250 hectare grote stuifzandgebied mag het zand weer stuiven!

Donkere lijnenIn stuifzandgebieden is het voor bodemliefhebbers smullen. Hier en daar zijn fraaie overstoven oude bodemprofielen te zien. Na een winderige dag vertoont het gebied op veel plaatsen prachtige golfribbels en zandduinpatronen. Wie goed kijkt, ziet in het Aekingerzand aan de randen van sommige uitgestoven vlaktes grillige donkere lijnen over de bodem lopen. Als we loodrecht op die donkere lijnen met een schep de bodem afschrapen, wordt het beeld op de foto hiernaast zichtbaar. We zouden deze stuifzandcuriositeit een ‘overstoven horizontaal podzolprofiel’ kunnen noemen. Echter, een horizontale podzol bestaat helemaal niet. Een podzolprofiel is namelijk tot ontwikkeling gekomen door een proces van verticale uitspoeling en inspoeling met behulp van inzijgend regenwater. Dit vond gedurende vele eeuwen plaats overal in het, uit de laatste ijstijd daterend, golvend dekzandlandschap. Ook in de zandgronden tussen Diever en Appelscha, met een relatief lage grondwaterstand, ontwikkelde zich parallel aan de golvende oppervlakte een donkergekleurde humusrijke bovenlaag, daaronder een grijsgekleurde uitspoelingslaag, een donkerbruin gekleurde humusinspoelingslaag en onder in het profiel het oorspronkelijke gele dekzand. In een stuifzandgebied zijn meestal de hoogste en droogste delen weggestoven, inclusief het daar ontwikkelde bodemprofiel. Het mede daardoor grauwgekleurde stuifzand verzamelt zich in de vochtiger lagere delen. Het oorspronkelijke reliëf wordt als het ware genivelleerd en op den duur is er een stuifzandvlakte ontstaan.Op de foto is op de voorgrond het gele oorspronkelijke dekzand zichtbaar. Daarachter zien we de, door verstuiving ontstane, horizontale dwarsdoorsnede van achtereenvolgens de

13

Page 14: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

inspoelingslaag, de uitspoelingslaag en de bovenlaag. Achter die donkergekleurde lagen zien we het stuifzand liggen als opvulling van een oorspronkelijk laag gedeelte.

HET MESSCHENVELD BIJ ASSEN

Gerrie Koopman

Momenteel wordt langs de A28, ter hoogte van de afslag Assen-Noord, het nieuwe bedrijvenpark Messchenveld bouwrijp gemaakt, dat in de nabije toekomst plaats zal bieden aan circa honderd bedrijven. Assen spreekt hierbij van een ‘vijfsterren’-bedrijvenpark. Die vijf sterren slaan volgens de gemeente op een goede bereikbaarheid, bovenregionaal karakter, hoogwaardige uitstraling, multifunctionaliteit en de beschikbaarheid van menskracht. We zouden er een zesde ster aan toe kunnen voegen die staat voor een aardkundig en archeologisch waardevol gebied!

Het Messchenveld ligt ingeklemd tussen de weg Assen-Vries, het Noord-Willemskanaal en de autosnelweg A28. Op de topografische kaart van rond 1900 wordt het aangegeven als een

14

Page 15: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

heidegebied (-veld), doorsneden met een oorsprong-zijtakje van de Drentsche Aa. Het heeft in de loop van de tijd een dynamische geologische en bewoningsgeschiedenis meegemaakt en is door natuurlijke processen en door de mens steeds opnieuw gemodelleerd. Vaak is het zo dat daarbij oudere sporen verdwijnen en plaatsmaken voor nieuwe afzettingen en bewoningssporen. Echter, het nieuwe bedrijvenpark in wording blijkt een plek te zijn waar van alles van vroeger vrijwel direct onder het oppervlak nog aanwezig is. Gezien de archeologische vondsten blijkt de mens al vanaf de Steentijd het Messchenveld een ideale plek te vinden. Het gebied is telkens hergebruikt; vandaar het woord ‘palimpsest’ als kopje boven deze alinea. Een palimpsest is schrijfmateriaal uit de Oudheid (papyrus of perkament) waarvan de oorspronkelijke tekst is afgewassen of afgekrabd en dat daarna opnieuw is beschreven. Het werd vanwege de kostbaarheid hergebruikt. Omdat oorspronkelijke teksten vaak niet helemaal werden uitgewist, konden later oudere geschriften onder de jongere worden ontdekt. Het Messchenveld wordt, tot op de dag van vandaag, steeds weer overschreven, maar bevat nog heel veel restanten uit het verleden.

ToendraOok geologisch en bodemkundig bevat het Messchenveld nog een schat aan goed leesbare informatie. Van drie ijstijden liggen afzettingen aan of bijna aan het oppervlak. In de geologie worden de afzettingen van de oudste van deze drie ijstijden gerekend tot de Formatie van Peelo (Elsterien). De naam voor deze afzettingen komt niet uit de lucht vallen, want ze konden uitvoerig worden bestudeerd en beschreven bij het uitgraven van de sluis in het Noord-Willemskanaal aan de zuidzijde van het nieuwe bedrijventerrein, op een locatie die onderdeel uitmaakte van het dorpslandschap van het voormalige esdorpje Peelo. Keileem uit de voorlaatste ijstijd (Saalien) is in het westelijke gedeelte van het Messchenveld dicht bij de oppervlakte aan te treffen. Het dekzand uit de laatste ijstijd (Weichselien) heeft alle eerdere afzettingen als een deken afgedekt. Het bodemprofiel op nevenstaande foto bevindt zich aan de noordzijde van het nieuwe bedrijventerrein, oorspronkelijk op de flank van een klein diepje. De donkere veenbandjes in de ondergrond van het profiel werden bemonsterd op stuifmeelkorrels. Analyses wijzen op een datering uit het Pleniglaciaal (55.000 tot 15.000 jaar geleden), een tijdvak uit het Weichselien. Het landschap moet er toen hebben uitgezien als een toendra.

VorstscheurDe spectaculair gelaagde ondergrond van het gefotografeerde bodemprofiel is waarschijnlijk ontstaan doordat bij opdooi en onder invloed van het afsmelten van sneeuw in het voorjaar het aanwezige riviertje zich insneed in de grond en materiaal verplaatste. Alle laagjes onder de witte balk op de linker meetstok zijn gevormd doordat als gevolg van de sterk wisselende stroomsnelheid van het water achtereenvolgens grof zand (de witte laagjes), fijn zand en leem (de grijzere laagjes) en veen (de zwarte laagjes) werden achtergelaten. Na afzetting is het hele laagpakket bevroren geweest, wat mooi is te zien aan de grillige vorstscheur die zich van rechtsboven naar middenonder dwars door de laagjes aftekent.De bovenste meter van het profiel heeft haar ontstaan te danken aan natuurlijke processen en menselijke activiteit. De grondwaterstand is altijd relatief hoog geweest. Dit is duidelijk te zien aan de roestkleuren die waarneembaar zijn tot halverwege de witte balk op de meetstok. Zuurstof kan ’s zomers het makkelijkst in de grond komen via wortelgangen en dit is op de foto goed zichtbaar aan de onderkant van de roestzone, waar zich rond enkele wortelgangen duidelijke roestvlekken bevinden. De bodemkaart geeft hier een zogenoemde eerdgrond aan: een bodem met een door humus donkergekleurde en door bodemorganismen gemengde bovenlaag, direct op het oorspronkelijke zand. De natuurlijke bovenlaag is door recente agrarische activiteiten uitgewist en veranderd in een degelijke bouwvoor met een messcherpe ondergrens. Voor het bouwrijp maken van het terrein is de bouwvoor weer grotendeels weggeschraapt.

15

Page 16: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

RESTVEEN BIJ SMILDE

Gerrie Koopman en Roelof Matien

Tegen de oostkant van Smilde, even ten zuiden van de weg naar Hooghalen ligt het Kyllotsbos. Aan de noordzijde van dit gevarieerde bos waaide begin 2003 een hoge eikenboom om. Deze boom gaf in zijn één meter dikke, naar boven gekantelde wortelvoet een fraai bodemprofiel prijs. Kort hierna liet de gemeente Midden-Drenthe vlak langs deze plek een verhard pad aanleggen voor rolstoel- en rollatorgebruikers. Voor aannemer Koers was het een kleine moeite om voor Noorderbreedte een profielkuil te graven.De kernen Hoogersmilde, Smilde en Bovensmilde danken hun ontstaan aan de grootscheepse turfwinning en ontginning vanaf 1633 tot 1900. Kenmerkend zijn hier de rechthoekige structuren vanwege de haaks op de Drentsche Hoofdvaart gegraven wijken en de daar weer haaks op aangesloten watergangen en sloten. Veel sloten zijn inmiddels gedempt en sommige wijken zijn vervangen door wegen. Het gebied ten oosten van de vaart bij Smilde ligt plaatselijk wel twee tot vier meter hoger dan de westzijde en vertoont ook beduidend meer reliëf.

Geschiedenis in de bermBij de aanleg van het verharde bospad is het in de bodem nog aanwezige veen verwijderd.

16

Page 17: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Daardoor ligt nu in de berm over een lengte van zo’n 300 meter als het ware een langgerekt profiel van verschillende veensoorten. Bij de locatie van het beschreven bodemprofiel treffen we het hier zogenoemde plaatveen aan. Wat meer naar het oosten vinden we veenmosveen met een veel lossere structuur. Waarschijnlijk is dit de bij de turfwinning teruggestorte bovenlaag van het hoogveen, die ongeschikt was voor turf. Nog verder naar het oosten ligt het pad bijna anderhalve meter lager dan bij de profielkuil. Hier vinden we in de berm een sterk vergane, structuurloze en koolzwarte veensoort. Plantenresten zijn hierin nauwelijks waar te nemen.De veensoorten in deze omgeving zijn bij eerder onderzoek gedateerd. Ongeveer 300 meter ten noorden van het Kyllotsbos is in 1983 namelijk een restant van een prehistorische veenbrug blootgelegd. Onderzoek wees uit dat de oorspronkelijk 280 meter lange veenbrug rond 220 voor Christus is aangelegd. Het als eerste gevormde zwarte veen bleek zo’n 4000 jaar oud te zijn, terwijl het jongste veen, dat zich boven de veenbrug had gevormd, slechts 400 jaar oud was. Een gedeelte van de veenbrug is als toeristisch-educatief element gereconstrueerd.De geschiedenis, die in het hiernaast afgebeelde bodemprofiel uit het Kyllotsbos is te lezen, gaat echter nog veel verder terug in de tijd. Op ongeveer één meter diepte begint het witbruin gevlekte keileem dat hier meer dan 200.000 jaar geleden door het landijs werd achtergelaten. Het bevat een grote verscheidenheid aan meegevoerde steensoorten. Bij Smilde zijn verschillende stenen werktuigen aangetroffen die in de Steentijd door onze voorouders zo’n 5.000 en 9.000 jaar geleden zijn bewerkt. De veelbesproken Smildiger amateur-archeoloog Tjerk Vermaning heeft hier ook een aantal vondsten gedaan.Plaatveen en schoensmeerTussen 50 en 100 centimeter diepte is een prachtig podzolprofiel te herkennen dat is gevormd in het tijdens de laatste IJstijd afgezette dekzand. De podzol is herkenbaar aan de grijze uitspoelingslaag met daaronder de donkerbruine inspoelingslaag. Tussen 80 en 100 centimeter is een overgang te zien van de inspoelingslaag naar het uitgangsmateriaal. Dit is tevens een overgang van dekzand naar keileem.Van ongeveer 35 tot 50 centimeter zien we het restveenpakket. Het betreft hier een sterk samengeperste opeenstapeling van nog goed herkenbare moerasplanten zoals veenpluis. Dit wordt hier ‘plaatveen’ genoemd, omdat de laagjes als velletjes papier van elkaar te scheiden zijn. Deze laag is slecht waterdoorlatend.Tussen circa 15 en 35 centimeter diepte is een opgebrachte zandlaag zichtbaar. Dit zand is destijds na het afgraven van het hoogveen als bouwvoor over het restveen aangebracht. Het is voornamelijk afkomstig uit de gegraven kanalen, wijken en sloten. Hier in het Kyllotsbos is deze donkere, humusrijke bouwvoor dooraderd met boomwortels.De bovenste 15 centimeter is de strooisellaag. Hierin zien we de jongste geschiedenis zich voltrekken, waarbij bodemorganismen de hoofdrol spelen. Bovenin zien we nog bladeren, maar hoe verder naar onderen, hoe meer de plantenresten zijn gefragmenteerd door bijvoorbeeld pissebedden en duizendpoten. Helemaal onderin verteren beestjes als mijten en springstaarten de bladfragmentjes tot een schoensmeerachtige substantie: de humus.Bij een wandeling kunt u langs het zeer toegankelijke pad door het Kyllotsbos dus niet alleen de restanten zien van 4.000 jaar geleden achtergebleven planten, maar tegelijkertijd getuige zijn van de afbraak van het tijdens de vorige herfst gevallen bladerdek. <

Roelof Matien is projectleider Bodem bij de provincie Drenthe en bewoner van Smilde.

17

Page 18: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

OSSENBLOED EN WATERHARD

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland en met name rond om en op het Drents Plateau zijn tijdens de laatste tienduizend jaar enorme hoeveelheden hoogveen gevormd. Ten oosten van de Hondsrug, tot over de rijksgrens met Duitsland bevond zich bijvoorbeeld het Bourtangerveen, met een oppervlakte van ruim 160.000 hectare.

In Noord-Nederland en met name rond om en op het Drents Plateau zijn tijdens de laatste tienduizend jaar enorme hoeveelheden hoogveen gevormd. Ten oosten van de Hondsrug, tot over de rijksgrens met Duitsland bevond zich bijvoorbeeld het Bourtangerveen, met een oppervlakte van ruim 160.000 hectare. Hoogveen is gevormd onder invloed van voedselarm regenwater en in een zuur milieu. Veen blijft veen zolang er maar geen zuurstof in kan doordringen. Maar zodra de waterstand zakt, worden de opgestapelde plantenresten alsnog afgebroken en vormt zich humus. In het zure hoogveenmilieu zijn dat vooral humuszuren die met water neerwaarts kunnen bewegen.

18

Page 19: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Ontwatering in hoogveengebieden was een rigoureus gebeuren. Vooral ten behoeve van de turfwinning werden kanalen en wijken gegraven, veelal tot in de zandondergrond. Het gevolg was dat de grondwaterstand zakte tot onder het vele meters dikke veenpakket. De door de vertering gevormde humuszuren konden dus door het hele pakket veen heen en zelfs tot in de zandondergrond uitspoelen. Veenarbeiders zagen de humuszuren soms uit het veen komen sijpelen als een stroperige brij, en betitelden deze donkere roodbruine substantie als ‘ossenbloed’. De hoogveenhumus die samenklonterde in holten van het veen of in oude wortelgangen in de zandondergrond, staat bekend onder de naam ‘doppleriet’; een naam die afgeleid is van het feit dat het in 1849 door de bodemkundige Doppler voor het eerst werd beschreven. Doppleriet is te vergelijken met pure schoensmeer. Daarnaast bleef de uitgespoelde humus als koffie op een filter steken op de overgang van het veenpakket en de zandondergrond. De op die manier gevormde zwarte overgangslaag wordt ‘gliede’ genoemd.

Contrastrijk gekleurd Wanneer de humus uit een verdrogend hoogveenpakket met het zich neerwaarts verplaatsende regenwater als een front in de zandondergrond dringt, kan het aldaar inspoelingslagen gaan vormen die vergelijkbaar zijn met een inspoelingslaag van een podzolgrond. Deze worden waterhardlagen genoemd. Intrigerend is dat de waterhardlagen zich kunnen bevinden boven in de zandondergrond, maar dat ze ook meters diep in het zand aanwezig kunnen zijn. Schrijver dezes heeft in de tweede helft van de jaren tachtig onderzoek gedaan naar het ontstaan en het voorkomen van waterhardlagen in Zuidoost-Drenthe. Daaruit bleek dat de waterhardlagen vooral aan te treffen zijn in zandkoppen onder het voormalige veen; meestal als lagen, maar waterhard ziet er soms ook uit als grillige wolkvormige vlekken. Als waterhardlagen in bijvoorbeeld slootwanden worden aangetroffen, eindigen ze vrijwel altijd in een karakteristieke omhooggerichte, puntige bocht. De grote foto toont een gedeelte van een dekzandprofiel onder een voormalige hoogveenbedekking in het Amsterdamsche Veld, even ten noorden van het plaatsje Weiteveen. Het is een close-up van het karakteristieke uiterlijk van een waterhardlaag: een lijnrechte bovenkant en een grillige onderkant. We zien dat de grillige onderzijde samenhang vertoont met de grilligheid van de afzettingsgelaagdheid in het dekzand. Onder de circa vijftien centimeter dikke waterhardlaag bevinden zich nog twee dunne waterhardlaagjes. Het gehalte aan humus van de waterhardlaag is slechts vijf procent, maar de laag is contrastrijk donker gekleurd vanwege het feit dat alle zandkorrels erin zijn omgeven door een dun vliesje humus.

Bikkelhard en waterdichtAls een waterhardlaag sterk wordt uitvergroot, is het beeld te zien van de kleine foto. We zien dat de individuele zandkorrels met een opvallend horizontale ‘humusriem’ (hier gebarsten door uitdroging) met elkaar worden verbonden. Dit verklaart het bikkelharde karakter, maar ook de slechte waterdoorlaatbaarheid van de waterhardlagen.Vanwege de waterstagnerende werking zijn in de huidige veenkoloniën veel waterhardlagen door diepploegen verwijderd. Maar nu en dan komt bij het graven in het zandgebied van Noord-Nederland nog wel eens een fraaie waterhardlaag aan het licht. De precieze omstandigheden waaronder waterhardlagen zijn ontstaan, zijn nog steeds niet doorgrond. Wel is zeker dat waterhardlagen zijn gevormd onder invloed van een hoogveenpakket. In die zin zijn waterhardlagen dus te gebruiken als indicatoren van een voormalige hoogveenbe-dekking.

19

Page 20: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

KATTENKLEI IN ZUIDERBUREN

Gerrie Koopman

Tot een jaar of tien geleden vormde het Van Harinxmakanaal de harde zuidgrens van de stad Leeuwarden. Goutum lag nog als een min of meer geïsoleerd dorp in de weilanden. Een kilometer ten oosten van Goutum lagen, gescheiden door het riviertje de Nauwe Greuns, de kleine dorpjes Teerns en Hempens, en iets ten zuiden van Hempens het kleine buurtschapje Zuiderburen.In de eerste helft van de jaren negentig werd de ruimte tussen Goutum en Leeuwarden volgebouwd en kort daarna werd begonnen met de bouw van 1750 woningen in het open weidegebied, ingeklemd tussen het Van Harinxmakanaal, de Drachtsterweg en de Wâldwei. Deze nieuwste Vinex-wijk van Leeuwarden heeft de naam Zuiderburen gekregen. Zuiderburen kenmerkt zich door veel water. Aan de oostzijde worden momenteel vijf schiereilanden ingericht. De individuele kavels zijn hier gelegen aan open (vaar)water en er wordt reclame

20

Page 21: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

gemaakt voor een ‘staande mastroute’ vanaf de aanlegplaats in eigen tuin. Het meest noordoostelijke wooneiland van Zuiderburen gaat de naam Braksân dragen. In juni 2004 werd ten behoeve van een eerste vormgeving van Braksân een langgerekt gat gegraven. Daarbij werd nevenstaand bodemprofiel prominent maar kortstondig ontsloten.

MiddelzeeDe geologische geschiedenis van Zuiderburen is van onder naar boven in het bodemprofiel te lezen. Een aanvullende boring wees uit dat op 3,5 meter onder het huidige maaiveld de pleistocene zandondergrond aanwezig is. Dit door de wind in de laatste ijstijd afgezette dekzand, lag zo’n 10 000 jaar geleden hier nog aan de oppervlakte. Gedurende de laatste duizenden jaren werd het hier steeds natter en vormde zich op grote schaal veen. Dit gebeurde in een groot deel van Nederland in een brede zone parallel aan de hedendaagse kust. Het veenpakket was al metersdik toen, vanaf ongeveer 1500 voor Christus, het zeewater opeens vanuit de Middelzee oostwaarts begon op te rukken. In het bodemprofiel is dit vanaf 160 centimeter diepte (circa 10 centimeter beneden de centimeterband) goed waar te nemen aan de plotseling grijs wordende kleur. In de daaropvolgende eeuwen werd weliswaar door de zee klei achtergelaten, maar ging de veenvorming ook gewoon door. De laag tussen 160 en 100 centimeter diepte bevat goed herkenbare plantenresten. Opvallend is een flinterdun, doch duidelijk zeekleilaagje op precies 100 centimeter diepte. Er volgde een periode waarin de zeespiegel nauwelijks steeg en aan de donkere laag van 100 tot 65 centimeter diepte is te zien dat de veenvorming nog een flinke tijd ongestoord verder kon gaan.Vanaf ongeveer 900 voor Christus volgde een nieuwe overstroming vanuit het westen. Een laag kalkloze zware zeeklei werd over het veen afgezet. In het profiel is dat de laag tussen 65 en 40 centimeter diepte. Daarna, vanaf het begin van de jaartelling tot ongeveer 300 na Christus, volgde een rustige tijd, waarin plantengroei en veenvorming plaatsvond. Dit is in het profiel zeer fraai te zien aan het dunne veenlaagje op ongeveer 40 centimeter diepte. Na die rustige tijd werd tussen circa 300 en 600 achter de oeverwallen van de Middelzee kalkloze zware klei afgezet (bovenste 40 centimeter). Deze zogenoemde knipklei ligt in een brede strook in het Friese en Groninger zeekleigebied aan de oppervlakte; zo ook in Zuiderburen. Knipklei is moeilijk bewerkbaar en daardoor goed herkenbaar aan de weidse graslanden als overheersend grondgebruik.

Zuur pruthoekjeBijzonder in het afgebeelde bodemprofiel zijn de gele vlekken in de kleilaag tussen 65 en 40 centimeter diepte. Op de kleine foto zijn de vlekken als close-up weergegeven. Oorspronkelijk bevatte deze kleilaag veel ijzersulfide (pyriet). Pyriet kleurt zeeklei pikzwart, wat iedere wadloper kent van het slib in de huidige Waddenzee. Na ontwatering wordt pyriet onder invloed van zuurstof omgezet in het geelgekleurde jarosiet, waarbij ook veel zwavelzuur vrijkomt. De fletsgele jarosietvlekken ontstaan vooral langs krimpscheuren en rond wortelgangen van riet, omdat daar zuurstof het best door kan dringen. Het vrijgekomen zwavelzuur zorgt voor een sterk zure omgeving. Van oudsher staan gronden waarin deze gele vlekken ondiep voorkomen, bekend als kattenklei. Kattenklei is eigenlijk een scheldwoord vanwege de bijzonder slechte landbouwkundige eigenschappen. De zuurgraad kan een waarde van 2 bereiken, waardoor geen enkele plant er meer kan groeien. Deze zure toestand kan vele decennia na een inpoldering nog een grote rol spelen. In Nederland kreeg men vooral in de droogmakerijen na drooglegging te kampen met kattenkleigronden. Nog steeds spreken de boeren in de Schermer over ‘de pruthoek’ als ze het hebben over het gedeelte met kattenkleigronden. Hier in Zuiderburen heeft de deklaag van knipklei en het gebruik als grasland de slechte eigenschappen van kattenklei kunnen maskeren. Maar als de toekomstige bewoners van het eiland Braksân hun tuin niet goed ophogen, zou dit nog wel eens het pruthoekje van Zuiderburen kunnen worden.

21

Page 22: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

DE VINGERS VAN HOEKSEMA

Gerrie Koopman

Bij het bekijken van bodemprofielen in onze zandgronden, valt vaak op dat daarin cilindervormige structuren zichtbaar zijn. De diameter van deze structuren ligt opvallend rond de veertien millimeter en in bodemdwarsdoorsneden zijn ze vaak niet veel langer dan vijftien centimeter. Ir. Kornelis Jakob Hoeksema was een enthousiast ‘landschapsbodemkundige’. Hij noemde de langgerekte vlekken ‘vingers’. Sindsdien zijn deze structuren bij bodemkundigen muurvast ingeburgerd als ‘de vingers van Hoeksema’.Kees Hoeksema werd in 1921 geboren in Groningen en overleed in 2001 te Wageningen. Vanaf de jaren veertig van de vorige eeuw was hij verbonden aan de Landbouwhogeschool Wageningen en bracht hij de karteerders van de Stiboka (de Stichting voor Bodemkartering) de fijne kneepjes van de veldbodemkunde bij. Hij heeft daarmee sterk bijgedragen aan de gedetailleerde kennis die wij in Nederland hebben opgebouwd van onze grote diversiteit aan bodemtypen, die is vastgelegd in onder meer de Bodemkaart 1:50.000.

KevergangenDe vingervormige structuren in de zandgronden fascineerden Hoeksema. Hij was ervan

22

Page 23: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

overtuigd dat ze zijn ontstaan door de graafactiviteiten van kevers. Zijn theorie werd onderbouwd door Lijbert Brussaard die in 1985 promoveerde op zijn proefschrift over de driehoornmestkever (Typhaeus typhoeus) en de door deze kever veroorzaakte graafgangen. Mestkevers komen veel voor in heidegebieden. De foto-uitsnede op deze pagina toont een karakteristieke mestkeveropening van een min of meer verticale graafgang. Tijdens wandelingen over heideterreinen zijn deze gaatjes her en der goed zichtbaar. Aan het hoopje zand dat naast de opening van een versgegraven gang is gedeponeerd, is te zien tot in welke laag van het bodemprofiel (meestal een podzol) de gang uitgegraven is: soms lichtgrijs zand uit de uitspoelingslaag tot hier en daar het gele zand van de diepere ondergrond.

WorstDe diepe graafgangen in onze zandgronden worden voornamelijk veroorzaakt door de driehoornmestkever. Dit zijn glanzend zwarte kevers met zeer krachtige, tot graafwerktuigen verbrede poten. Deze soort graaft gangen, direct onder de mest van herkauwers of konijnen. De verticale gangen zijn soms meer dan een meter diep. In het ondereinde komt een iets verbrede broedkamer. Hierin wordt in de nazomer een langwerpig eitje gelegd. Daarna wordt in de broedkamer de mest van konijnen, reeën of schapen als een worst opgepropt. Het verzamelen van de mest gebeurt bij voorkeur bij regenachtig weer, waardoor de keutels lekker smeuïg worden. Spoedig na het dichtmetselen van de broedkamer komt een larve uit het ei. Deze eet zich naar boven door de mestvoorraad, als door een rijstebrijberg. Mestkevers graven de gangen voornamelijk om de sterke temperatuurswisselingen aan het bodemoppervlak te kunnen ontwijken. Vanwege de grote diepte blijft de mest zelfs in de droge zandgrond lang vochtig.

SpoorfossielenDe diepe sporen van de mestkevers worden vooral aangetroffen in de hogere zandgronden, omdat de broedkamers natuurlijk niet onder het grondwater moeten komen te liggen. De foto hiernaast toont een aantal aangesneden oude mestkevergangen die weer helemaal opgevuld zijn. De opvulling bestaat meestal uit zand met een iets andere korrelgrootte en samenstelling dan de oorspronkelijke inhoud en dat maakt dat de graafgangen zich aftekenen in de rest van het bodemprofiel. Omdat bijna nooit een volledige gang wordt aangesneden, komt de gang in een dwarsdoorsnede tot uiting als een vingervormige verkleuring. Op de foto zijn op circa 82 en 93 centimeter diepte dunne humusinspoelingslaagjes zichtbaar die karakteristiek zijn voor een podzolprofiel in een hooggelegen zandgebied. Oude gangen kenmerken zich doordat ook daarin het donkergekleurde humusinspoelingslaagje doorloopt, terwijl jongere exemplaren na de humusinspoeling zijn gegraven en dus het laagje duidelijk onderbreken. Op enkele plaatsen is aan de onderkant van de ‘vinger’ een donkere zone zichtbaar, veroorzaakt door de destijds ingegraven mest.

23

Page 24: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

WAARDVEENGROND BIJ HET LEEKSTERMEER

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit een van de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Voor het grondgebied in de gemeenten Roden en Norg (tegenwoordig zijn beide onderdeel van de gemeente Noordenveld) is aan het eind van de jaren zeventig een ruilverkaveling aangevraagd. Omdat dit gebied naast agrarische functies ook belangrijke niet-agrarische functies herbergt, is aan het begin van de jaren tachtig gekozen voor het instrument van 'herinrichting'. Natuur en landschap zijn waarden die bij deze vorm van landinrichting nadrukkelijk in de planvorming worden betrokken. Sinds 1984 is een landinrichtingscommissie bezig een nieuw inrichtingsplan te ontwikkelen. Het herinrichtingsplan is in de zomer van 1996 vastgesteld, waarna met de uitvoering is begonnen. Het plan bestrijkt een periode van dertig jaar.Een groot deel van het gebied ten oosten van het Leekstermeer heeft de functie natuurreservaat gekregen. Dit betekent dat geprobeerd wordt de boeren ergens anders goede grond aan te bieden en de op vrijwillige basis vrijkomende grond aan te kopen. Na aankoop worden de gronden en het beheer ervan overgedragen aan Staatsbosbeheer.

24

Page 25: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Oostelijk van het Leekstermeer en ongeveer parallel aan de autosnelweg A7 bevindt zich de Matsloot. Het gebied tussen de Matsloot en de A7 is aangewezen als gebied voor intensieve landbouw, terwijl het gebied ten zuiden van de Matsloot een bestemming krijgt als reservaatgebied. Een belangrijke inrichtingsmaatregel is het verlagen van de grondwaterstand ten behoeve van de landbouw of juist het verhogen van de grondwaterstand ten behoeve van de natuur. In het najaar van 2002 is parallel aan de Matsloot een kaarsrechte brede waterloop gegraven om het landbouwgebied optimaal te ontwateren. De Matsloot kan daardoor de waterbuffer blijven voor het zuidelijke veenweidegebied dat als natuurreservaat beheerd zal worden.

Knipklei op veenHet Leekstermeergebied ligt aan de noordrand van het Drents Plateau. Ongeveer tienduizend jaar geleden lag hier overal dekzand aan de oppervlakte. Door het vochtiger worden van het klimaat voerde het Drentse bekenstelsel grote hoeveelheden water af naar de lager liggende omgeving. Aan de randen van het Drents Plateau ontstond een zeer natte zone waarin een moeras tot ontwikkeling kwam. Afgestorven plantenresten bezonken, stapelden zich in het zuurstofarme water op en vormden een dikke laag veen. Het veenpakket in het Leekstermeergebied is gemiddeld vier meter dik en werd gevormd onder relatief voedselrijke omstandigheden. Het bevat daarom veel herkenbare resten van rietplanten.Door de steeds verder stijgende zeespiegel drong de zee het veenlandschap binnen en overstroomde rond 500 na Chr. ook delen van het Leekstermeergebied. Over het veen werd een pakket zeeklei afgezet. Omdat deze van nature kalkrijke zeeklei in een zuur veengebied werd achtergelaten, werd het direct bij afzetting ontkalkt. Als klei geen kalk bevat wordt het een stugge en plakkerige substantie die voor boeren slecht te bewerken is. Dit type zeeklei wordt in Groningen knipklei genoemd. De laag zeeklei wordt naar het noorden toe steeds dikker en ongeveer één kilometer ten noorden van de A7 spreken we daarom al van echte kleigronden.

OntwaterenDe foto van de pas aangesneden slootkant is genomen in noordoostelijke richting (oktober 2002). Linksboven zien we de bomen langs de A7 en op de achtergrond de CSM-suikerbietenfabriek Vierverlaten in Hoogkerk. Duidelijk is te zien dat het veen hier is bedekt met circa dertig centimeter zeeklei.Al vanaf ongeveer 1300 is dit gebied vanuit Roderwolde in gebruik genomen en sindsdien ten behoeve van agrarische doeleinden steeds verder ontwaterd. Door ontwatering werden de klei en het veen steviger en kon zuurstof toetreden tot de geconserveerde plantenresten boven in het veenpakket, waarbij ze (alsnog) gedeeltelijk werden afgebroken. Deels werd het veen omgezet in humus, waardoor het bovenste gedeelte van het veen (ongeveer 20 cm) een donkerder en compacter uiterlijk heeft dan het nauwelijks aangetaste bruine veen daaronder. Bodemorganismen hebben humus door de klei-bovengrond gemengd, waardoor het kleidek bijna helemaal donkergrijs gekleurd is. Slechts op de overgang van de kleilaag naar het veen is nog een lichtgekleurd laagje humusarme knipklei aanwezig. Dit type klei-op-veenprofiel wordt bij de bodemclassificatie een waardveengrond genoemd.

BietengrondEen nadeel van het ontwateren van een veengebied is dat het maaiveld steeds verder daalt. Door de aanvoer van zuurstof gaat het bovenste deel van het veenpakket immers steeds verder verteren. Bovendien klinkt het veen door waterverlies in, in dit profiel mede als gevolg van de druk van de bovenliggende kleilaag.We zullen er daarom niet gek van moeten opkijken wanneer binnenkort de maaivelddaling in dit gebied gecompenseerd zal worden door het opbrengen van een laag 'tarra'. Deze grond komt als restproduct vrij bij het wassen van de suikerbieten door de suikerbietenfabrieken in Hoogkerk en Groningen. De tarra ligt op de huidige stortlocaties tussen Hoogkerk en het Leekstermeergebied al in grote hoeveelheden te wachten om verspreid te worden. De aan de

25

Page 26: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

suikerbieten hangende zand-, klei-, humus- en mestdeeltjes die vanuit heel Noord-Nederland in de tarra zijn geconcentreerd, zullen landbouwkundig gezien een bodemverbetering tot gevolg hebben (de klei zal beter bewerkbaar worden). Bodemkundig betekent dit echter de zoveelste menselijke aanslag op het nog relatief jonge bodemprofiel.

STUIVEN OVER DE OUDE A28

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit Noord-Nederland. Als u zelf een fraai voorbeeld aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Tot de achttiende eeuw was Drenthe omsloten door grote ontoegankelijke hoog- en laagveenmoerassen. Naar het zuiden bood het veen slechts een tweetal openingen. Bij Coevorden lag de meest strategische passage naar het zuiden, en niet voor niets ontwikkelde deze plaats zich tot een belangrijke vesting. Reizen we tegenwoordig met onze comfortabele automobielen over het 'zoab' van de A28 in twee uurtjes van Groningen naar Utrecht, vroeger was dit een meerdaags avontuur met karren, koetsen en karossen over slecht onderhouden zandwegen. De snelste verbinding van Groningen naar het zuiden liep in de zeventiende en achttiende eeuw via Zuidlaren, Schipborg, Gasteren, Rolde, Schoonlo en Zweeloo naar Coevorden. Als men heel vroeg vertrok uit Groningen, kon men een middagmaal nuttigen in Schipborg en 's winters mocht men blij zijn als men de eerste overnachting in Rolde mocht beleven.

GolfplatenreliëfTussen Gasteren en Rolde is de 'oude A28' nog goed te herkennen. Met name op luchtfoto's is op het Ballooërveld een golfplatenreliëf te herkennen van vele naast elkaar lopende ruggen en dalen. Niet ANWB-borden maar kerktorens waren de wegwijzers in de zeventiende eeuw.

26

Page 27: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Vanuit Gasteren richtte de reiziger zich op de kerktoren van Rolde en volgde hij het karrenspoor van de vele voorgangers. Even ten noorden van het Ballooërveld zijn onlangs restanten van een keienvloertje in het Gastersche Diep aangetroffen. Dit zijn restanten van een zogenoemde voorde: een doorwaadbare plaats. Via deze smalle oversteek kon men de Drentsche Aa passeren om direct daarna het Ballooërveld over te steken in de richting van Rolde. Op dit relatief hooggelegen heideveld had men alle ruimte. Dat betekende dat men net zo lang elkaars spoor volgde totdat de wagens met de assen vast kwamen te zitten en men gedwongen was om een ander spoor te volgen. Als dit dan ook weer te diep uitgesleten was, herhaalde zich dit proces. Zo ontstond op het Ballooërveld een circa vierhonderd meter breed systeem van langgerekte ruggen, waarin rond de vijftig afzonderlijke dalen van karrensporen te herkennen zijn.

Verstilde sporenDe kleine foto op deze pagina toont een dwarsdoorsnede van de bodem in een karrenspoor op het Ballooërveld. De wielafdrukken zijn in het gele zand duidelijk herkenbaar. De afstand tussen beide afdrukken is 1,28 meter. Dit is de zogenoemde Hollandse spoorbreedte, die sinds 1692 werd gehanteerd als vaste asbreedte. Zo kon men soepel elkaars spoor volgen zonder het zand te veel los te malen. Een vorm van preventief wegonderhoud. Tussen de wielafdrukken is de originele inspoelingslaag van een podzolbodem herkenbaar. Ook het spoor van de foto moet plaatselijk zo diep ingesleten zijn geweest dat men genoodzaakt werd een nieuw spoor te kiezen. De voortdurend kapotgereden zandbodem kon flink gaan verstuiven, waardoor sporen weer opgevuld raakten en het reliëf genivelleerd werd. De natuur repareerde als het ware het wegdek, want niet zelden werd het oude spoor daarmee weer toegankelijk en werd het opnieuw in gebruik genomen.Op nevenstaande pagina is een detail zichtbaar van de linker wielafdruk op de kleine foto. Duidelijk is te zien dat dit karrenspoor in ieder geval gedurende twee perioden is gebruikt. De diepste insnijding is de oudste. In een latere fase hebben de karrenwielen zich hier ter plaatse iets minder diep ingesneden. Beide keren zijn de wielsporen weer dichtgestoven. Fraai tekent zich een gelaagdheid af die ontstaan is bij het dichtwaaien door afwisselende samenstelling van het stuifzand: op het ene moment bevatte het stuivende zand bijvoorbeeld meer donkergekleurd organisch materiaal dan op het andere moment. We kunnen concluderen dat we in dit bodemprofiel letterlijk de verstilde sporen uit een dynamisch verleden kunnen waarnemen.

27

Page 28: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

OUDE BOSGROND IN MIDLAREN

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken. Als u zelf een fraai voorbeeld aantreft, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Midlaren ligt tussen Noordlaren en Zuidlaren. Deze dorpen zijn van oudsher esdorpen en liggen op de Hondsrug. De uitgang 'laren' in de dorpsnamen duidt op een vroeger bosrijke omgeving. De eerste vaste bewoners hier maakten open plekken in de bossen om daar landbouw te bedrijven. Dat deed men tamelijk uitgekiend. Namelijk op die plaatsen waar aan de plantengroei te zien was dat de bodem ter plekke relatief vruchtbaar was. In het schrale dekzandgebied van Drenthe waren dat vaak de leemhoudende hogere zandgronden. Op de Hondsrug zijn veelvuldig leemrijke zandgronden aanwezig. Al duizenden jaren geleden doolden hier mensen rond. Zichtbare getuigen daarvan zijn het hunebed van Noordlaren en het tweelinghunebed van Midlaren die dateren van rond 2500 voor onze jaartelling. In de nabije omgeving van Midlaren zijn sporen gevonden van een laat Romeinse nederzetting (ca. 500 na Chr).

Het Overbos van MeerwijkHet getoonde bodemprofiel is aangetroffen middenin het zogenaamde Overbos (of Midlaarderbos) in Midlaren. Bij de plaatselijke bewoners staat het bosje tevens bekend onder de naam 'kraaienbosje', omdat hier sinds jaar en dag een grote roekenkolonie huist in de kruinen van de bomen. De naam Overbos is ontleend aan het feit dat het bosje aan de overkant van de Groningerstraat ligt ten opzichte van de voormalige buitenplaats Meerwijk.Landgoed Meerwijk, tegenwoordig niet veel meer dan een terrein met vakantiehuisjes, was vroeger een lommerrijke buitenplaats. Aanvankelijk bezit van de Bisschop van Utrecht en later in handen van invloedrijke Groninger families. In de negentiende eeuw werden in de nabije omgeving bossen en tuinen aangelegd. Eén van de parkbossen was het Overbos, dat

28

Page 29: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

aangeplant werd op de esgronden van Midlaren. De forse beuken zijn nu ongeveer 150 jaar oud. Het bosje ligt op de top van de Hondsrug. Hier ligt het keileem vrij dicht aan de oppervlakte. Keileem is door het landijs tijdens de op één na laatste ijstijd hier achtergelaten en bestaat uit een mengsel van fijne delen (leem), zand en keien. De grote keien voor de hunebedden lagen hier dus letterlijk voor het oprapen. Soms ook lastig, getuige de naam 'Steenakkers' even ten zuiden van het Overbos. Omdat keileem hier ondiep ligt, is de dunne bedekkende laag (dek)zand vermengd met leem. Leemhoudend zand kan meer vocht en voedingsstoffen voor de planten leveren dan leemarm zand. De vruchtbaarheid die hiervan het gevolg is, wordt duidelijk gedemonstreerd door de zware bomen die hier en in de omgeving groeien.

ModerbolletjesHet bodemprofiel op de pagina hiernaast is een zogenaamde loopodzol. Het voorvoegsel 'loo' duidt op een aanvankelijk open ruimte in het bos. We zien een circa 40 centimeter dikke bruine bovengrond, overgaand in een iets lichter gekleurde bruine laag. Op ongeveer 70 centimeter diepte begint het grauwgele leemrijke zand. De kleur van de bovengrond is ontstaan door de intensieve menging van humusdeeltjes met het leemrijke zand. Vergeleken met het schrale dekzand is leemrijk zand minder gevoelig voor bodemverzuring en daardoor wordt humus nauwelijks omgezet tot mobiele humuszuren en ontstaan er geen duidelijke uit- en inspoelingslagen, zoals in de welbekende humuspodzolgronden. De door bodemorganismen, zoals mijten en springstaarten, achtergelaten uitwerpselen blijven als zodanig in stand. De kleine foto op deze pagina is een zeer sterke vergroting (een zogenaamd slijpplaatje) van de bruine bovengrond. Deze laat duidelijk zien dat de trosvormige humusbolletjes, ook wel 'moderhumus' genoemd, los tussen de zand- en leemdeeltjes liggen. De dikte van de bruingekleurde bovenlaag is het gevolg van het vroegere gebruik als akker. Verondersteld wordt dat de bodem hier destijds frequent werd bemest met bosstrooisel. Daarom werd een loopodzol vroeger ook wel 'oude bosgrond' genoemd.

29

Page 30: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

LÖSS IN GRONINGEN!

Sytze Bottema en Nicolien Bottema-Mac Gillavry

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken. Als u zelf een fraai voorbeeld aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Tijdens de inspectie van een bouwput op het voormalige Circusterrein aan de Bloemsingel in Groningen trof stadsarcheoloog Gert Kortekaas in 2000 een interessant bodemprofiel aan, dat de aandacht trok door opvallende kleuren en typische structuren. De grond was ernstig vervuild door de voormalige gasfabriek en onderin de put stonden zwartbruine plassen naar creosoot ruikend vocht, maar dat weerhield een aantal mensen er niet van naar beneden te klauteren, om het bodemprofiel te bekijken. Op de foto is dit als volgt te zien: van boven naar beneden eerst gelaagd witgeel zand, dan op circa 75 centimeter diepte grijzig zand met grillige structuren, dat overging in bruin, humeus zand. Tussen 1,20 meter en 1,25 meter lag een laagje veen met stukken hout en daaronder bevond zich een metersdik pakket groene, gemarmerde, fijne klei. Hoe en wanneer waren deze lagen en structuren gevormd?

GekneedDe meeste aandacht trok de groen gemarmerde klei. Iets dergelijks hadden we in Noord-Nederland nog nooit gezien, ondanks tientallen boringen die we hadden uitgevoerd. Er werd verwoed over gediscussieerd door Bert van Straaten (oud-hoogleraar geologie), Johan Jelsma (directeur van archeologisch onderzoeksbureau De Steekproef), Gert Kortekaas (stadsarcheoloog) en schrijvers dezes, waarbij de suggestie van in water afgezette löss werd gedaan. De veenlaag was gemakkelijk als veen te herkennen, maar wat voor hout zat er in? We waren het erover eens dat de grillige structuren in de grijze zandlaag en in de houtveenlaag het gevolg waren van vorstwerking. Ze moesten zijn ontstaan tijdens het koudste deel van een ijstijd, een tijd waarin de grond honderden of duizenden jaren lang bevroren is geweest (permafrost) en de gelaagdheid ernstig werd vervormd en gekneed (kryoturbatie) door het voortdurend ontdooien in de zomer en weer opvriezen in de winter van een dunne bovenlaag. Maar tijdens welke ijstijd zou dit zijn gebeurd?

30

Page 31: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Om die vraag te beantwoorden werden monsters van de houtveenlaag, het humeuze zand en de gemarmerde groene klei onderzocht in het Groninger Instituut voor Archaeologie, waarbij het hout uit de veenlaag fijnspar bleek te zijn. Deze soort (de 'kerstboom') komt in Nederland niet meer van nature, maar uitsluitend aangeplant voor. Het laatst dat deze soort hier nog wel van nature en zeer nadrukkelijk voorkwam, was ongeveer 100.000 jaar geleden, tijdens de Weichsel, de laatste ijstijd. Deze ijstijd was toen al zo'n 20.000 jaar eerder begonnen, maar door een opleving in de temperatuur - een interstadiaal - was er tijdelijk weer boomgroei mogelijk. Tijdens dit zogenaamde Brørup interstadiaal groeiden er bovendien berken en heidesoorten, zoals bleek uit het stuifmeel dat werd gevonden in het zand en in de veenlaag.

Haagbeuk, els en hazelaarHet intrigerende groene lösspakket lag onder dit Brørupveen en was dus ouder dan 100.000 jaar. In de monsters van deze löss werd stuifmeel gevonden van haagbeuk, els en hazelaar, bomen die voorkwamen tijdens het Eemien, de warme periode vóór de laatste ijstijd. Maar löss wordt alleen in koude perioden afgezet. Hoe dan dit verschijnsel te verklaren? De verklaring stoelt vooral op de gedachten van Piet Cleveringa, geoloog bij TNO.De löss moet dateren uit het begin van de Weichsel, zo'n 100.000 tot 120.000 jaar geleden, toen het al behoorlijk ijzig was. Fijn sediment werd 's winters drooggevroren, door de wind verplaatst en afgezet in laagten, vooral daar waar kwel van grondwater optrad. Het in deze löss gevonden stuifmeel van haagbeuk, els en hazelaar, is afkomstig uit oudere sedimenten en dus voor de tweede keer afgezet.Na deze eerste koudegolf in de Weichsel en het warmere Brørup interstadiaal, verslechterden de omstandigheden aanzienlijk. Planten stierven af en er werd fijn zand over het Brørupveen afgezet. Op het koudst van de ijstijd werden deze lagen nog eens flink verkneed, zoals wanneer je hard in een pakje roomboter knijpt en de boter tussen je vingers doorperst. Dat leverde de prachtige kryoturbatiestructuren op.

31

Page 32: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

PETERSBURG AFGEPLAT

Wiebe Nijlunsing

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dit dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

In juni 2001 belde Hindrik van der Ploeg, woonachtig aan de Bokkekampsweg bij Donkerbroek (Friesland), naar de redactie van Noorderbreedte met de melding dat hij een sloot in zijn land had laten graven. Daarbij was een mooi bodemprofiel zichtbaar geworden. De moeite waard voor een beschrijving, vond hij. Soms heb je inderdaad geluk: dan is er een lijnrechte sloot getrokken door een weiland die je een onverwacht mooi beeld geeft van het bodemprofiel ter plaatse. Dat profiel kan heel intrigerend zijn. Kijk mee naar het hiernaast afgebeelde bodemprofiel: hoe is het bijvoorbeeld mogelijk dat er op dat gele zand een dun laagje veen te zien is met daarop weer een massieve zwarte laag grond? Als er veen onder zit kan die zwarte grond er nog niet zo lang liggen! En waarom zien we in deze zandgrond geen podzol met de bekende inspoelings- en uitspoelingslagen?

Zijloopje van TjongerHet zuidoosten van Friesland wordt bodemkundig gekenmerkt door keileem in de ondergrond met daarop dekzanden, plaatselijk weer afgedekt met veen. Het ruimtelijk patroon is ontstaan doordat diverse riviertjes zich hier sinds de ijstijden hebben ingesleten in het keileem. Ten noorden van Donkerbroek is dat de Tjonger. De mens heeft door de tijden heen steeds de beste gronden uitgezocht voor de landbouw en de mindere gronden geleidelijk aan geschikter gemaakt door bemesting en ophoging met aangevoerd zand. Als we de bodemkaart raadplegen, zien we dat we hier inderdaad te maken hebben met een zijloopje uit de bovenloop van de Tjonger.De code voor het bodemtype op de bodemkaart is zWz. De naam die erbij hoort is 'broekeerdgrond met een zanddek'. Deze eerdgrond is ontstaan in zandgrond die zo nat was dat er geen inzijging plaatsvond en dus ontstond er geen podzol. Wat er wel ontstond was veen: eerst rietveen en zeggeveen en later veenmosveen dat zich uiteindelijk uitstrekte over de hogere gronden. Dit zogenoemde hoogveen heeft later de ontwikkelingsgeschiedenis van deze streek mee helpen bepalen. Als je goed kijkt is nog een laagje veen te zien tussen de zwarte grond en het gele zand.

32

Page 33: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Plat werd nog platterOm het hoogveen te ontginnen werden wijken gegraven. Vlakbij de plaats waar dit bodemprofiel werd aangetroffen ligt de Schoterlandse Compagnonsvaart. Deze loopt vanuit Jubbega en omgeving via Donkerbroek naar Appelscha. Waar veel veen te winnen was, kwamen zijvaarten met wijken die in het landschap nog steeds herkenbaar zijn. Hier was dat duidelijk niet het geval. Op de Schotanuskaart van 1718 heet de weg van Donkerbroek naar het noorden 'Wech over het veen'. Er was dus wel een laag veen aanwezig, maar er kon een weg over worden aangelegd. Westelijk lagen de venen van Heerenveen naar Jubbega, oostelijk de Smilder venen.Het gebied hier werd ontgonnen, terwijl de vaarten werden gegraven. Het hoort bij de zogenoemde oude ontginningen. Dit in tegenstelling met de heidevelden die in de eerste helft van de twintigste eeuw tot landbouwgrond werden omgevormd toen de kunstmest zijn intrede deed. Het ontginnen bestond in dit geval uit ophogen en bemesten. Dit gebeurde door middel van plaggen met schapenmest uit de potstallen en plaatselijk ook wel met vrijgekomen grond uit de nieuwe vaarten. Zo ving men twee of misschien wel drie vliegen in een klap: de grond werd bemest en kwam wat hoger te liggen en het overtollige zand kreeg een goede bestemming. Al met al werd de lange trend tot nivellering ook in deze streek doorgezet: het platte Nederland werd ook hier nog platter gemaakt.Als je goed naar de zwarte bovengrond kijkt, zie je aan het wat vlekkerig zwart dat het inderdaad moet gaan om opgebrachte grond. Overigens laat de bodemkaart zien dat dit bodemprofiel maar plaatselijk voorkomt. Iets verderop, naast het voormalige dalletje, is op de bodemkaart gewoon weer een (natte) podzolgrond te zien. Dat het hier nog steeds nat is, laat ook het onderste gedeelte van het bodemprofiel goed zien: het ijzer is maar ten dele verroest. Helemaal onderin is het zand grijsgroen ten teken dat hier altijd grondwater aanwezig was en er dus nooit lucht bij kon komen. Dat zal door die mooie sloot nu trouwens wel veranderen...

Rusland in FrieslandIntrigerend zijn de Russische plaatsnamen in de omgeving van het beschreven bodemprofiel. Het profiel werd aangetroffen bij het gehucht Petersburg. Op een steenworp afstand daarvan ligt Moskou. De verklaring hiervoor? Het verhaal gaat dat een zekere Peter hier woonde op een heuveltje. Men vond dat bij Petersburg toch Moskou moest liggen... Nou, dat kon geregeld worden! Onze tipgever Hindrik van der Ploeg heeft een meer aannemelijke verklaring: de verveners van destijds namen het communisme mee naar deze streken. En waar voelde men zich dan meer thuis dan in Rusland?

33

Page 34: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

STORMACHTIG VERLEDEN VAN DE APPÈLBERGEN

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

De Appèlbergen is een afwisselend bos- en heidegebied van ongeveer 35 hectare op de Hondsrug, ten oosten van Glimmen en op fietsafstand van de stad Groningen. De recreatiedruk op het gebied is dan ook vooral in het weekend goed waarneembaar. Het voormalige militaire oefenterrein is momenteel grotendeels in bezit en beheer van Staatsbosbeheer. Het is een afwisselend gebied met heide, stuifduinen en bos. Op meerdere plaatsen in de Appèlbergen komt het keileem dicht onder de oppervlakte voor. Als gevolg daarvan komen, hoewel hooggelegen op de Hondsrug, in de Appèlbergen flinke vennen voor.

Op Appèl met Bommen BerendVolgens de Nieuwe Groninger Encyclopedie ontleent het gebied zijn naam aan het voorkomen van sparren. Appels zou dan duiden op sparappels. Maar niet voor niets ligt er vrijwel altijd een streepje op Appèl. De tweede verklaring van de Encyclopedie is daarom gerelateerd aan het voormalig gebruik van het terrein, namelijk als militair oefenterrein. Ondanks het feit dat op oude topografische kaarten de naam nog niet voorkomt, is de naamsverklaring die teruggaat naar 1672, wellicht nog het aardigst. In dat jaar belegerde Bommen Berend namelijk de stad

34

Page 35: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Groningen. Hij trok daarbij met zijn legertroepen over de Hondsrug. Zijn legers bivakkeerden rond de huidige Appèlbergen. Volgens een overlevering stonden hier tussen de stuifzandheuvels elke morgen duizenden soldaten van Bommen Berend op appèl!

Stuiven over de HerewegDwars door de Appèlbergen loopt een zandweg: de Hoge Hereweg. Deze zandweg was ooit onderdeel van de belangrijkste verbinding van Groningen, via Haren, met Emmen en Coevorden. Qua verkeersverbinding vergelijkbaar met de huidige A28. De oude verkeersader liep hier over de hooggelegen Hondsrug en was dus ook in natte tijden vrij goed begaanbaar. Het intensieve verkeer met karren en koetsen, dat vooral vanaf de zeventiende eeuw steeds belangrijker begon te worden, veroorzaakte desondanks diepe sporen. Als de assen de grond raakten, werd de weg niet gerepareerd, maar ging men naast het oude spoor rijden. Ruimte genoeg. Zo werd een brede bundel van karrensporen gevormd waarbij de aanwezige vegetatie werd vermorzeld onder de wielen en paardenhoeven. Het zand kwam weerloos aan de oppervlakte te liggen. In een droog voorjaar kon het losse zand door de wind worden opgenomen en begon een proces dat op meerdere plaatsen nauwelijks nog te stuiten was. De uitgestoven kuilen vergrootten zich en het weggeblazen zand bedekte de omgeving. In de Appèlbergen is op deze manier een flinke zandverstuiving ontstaan, die in de negentiende eeuw door het planten van grove dennen tot stilstand werd gedwongen. Van deze grove dennen zijn nog steeds exemplaren terug te vinden.

Overstoven haarpodzolHet gefotografeerde bodemprofiel is afkomstig uit een heuvel in het zandverstuivingsgedeelte van de Appèlbergen. Duidelijk zichtbaar zijn de kenmerken van een podzolprofiel (zie ook Noorderbreedte 2001-3). We hebben hier te maken met een overstoven haarpodzolgrond. Een haarpodzol is kenmerkend voor een hooggelegen zandgrond met een relatief lage grondwaterspiegel. De bovenste 40 cm (op de foto deels beschaduwd door boombladeren) bestaat uit verstoven zand dat het podzolprofiel na vorming heeft bedekt. Het stuifzand heeft een karakteristiek grauwbruinige kleur. Het oorspronkelijke podzolprofiel begint op ongeveer 45 cm diepte met een donkergekleurde humusrijke 'bovengrond'. Daaronder bevindt zich een lichtgrijs gekleurde uitspoelingslaag van circa 20 cm dikte. Van ongeveer 70 tot 90 cm diepte zien we de donkerbruine inspoelingslaag, waarin de ingespoelde humus met meegenomen ijzerverbindingen zijn neergeslagen. Onder deze bruine laag bevindt zich het originele dekzand dat hier reeds in de laatste ijstijd door de wind is achtergelaten.

Omgekeerd reliëfOnder de bruine inspoelingslaag is nog een bijzonder bodemkundig verschijnsel herkenbaar, namelijk een zogenoemd ijzerbandje. Een zeer grillig verlopend laagje van hooguit 1 cm dik waarin alle ijzerverbindingen uit de bovengrond zijn opgehoopt. Waarschijnlijk lag dit podzolprofiel oorspronkelijk in een laagte van het terrein. Doordat zich op de slecht doorlatende inspoelingslaag regenwater verzamelde, werd het neergeslagen ijzer, dat hier samen met de humus in terechtgekomen was, weer mobiel en werd het opnieuw omlaag getransporteerd om vervolgens in zeer geconcentreerde vorm als ijzerbandje weer neer te slaan. Het is hoogstwaarschijnlijk dat het stagnerende regenwater ook ervoor gezorgd heeft dat dit profiel werd geconserveerd. Het stuifzand werd uit de gortdroge hogere delen weggeblazen, maar bleef liggen in de nattere, lagere gedeelten. Ook dit is kenmerkend voor stuifzandgebieden: heuveltjes van nu zijn vaak de laagten van vóór de verstuiving, terwijl de dalen van nu oorspronkelijke hoogten waren. Wandelend door de stuifheuvels van de Appèlbergen loopt u dus in een gebied waar het reliëf zich heeft omgekeerd.

35

Page 36: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

GLEYVERSCHIJNSELEN OP DE HEEST

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

De HeestTussen de driehoek die wordt gevormd door de plaatsen Oudemolen, Gasteren en Taarlo vloeien twee hoofdtakken van de Drentsche Aa samen. Het Gasterense Diep komt daar samen met het Taarlose Diep en samen vloeien ze verder naar het noorden als het Oudemolense Diep. Het gebiedje ten zuiden van het samenvloeiingspunt dat wordt begrensd door beide takken van de Drentsche Aa, heet De Heest. Voor een deel bestaat dit gebied uit een hooggelegen zandgebied dat geleidelijk afloopt naar weerszijden en naar het noorden in de richting van het waterniveau in de Drentsche Aa. Een deel bestaat uit madelanden, die vanaf 1967 door Staatsbosbeheer werden aangekocht. Het centraal gelegen zandplateau was tot 1976 bij een boer in gebruik en werd tot die tijd bemest. Daardoor is de bovengrond sterk verrijkt. Nadat ook dit gedeelte door Staatsbosbeheer was aangekocht, werd het totale gebied begraasd door schapen en runderen.Met het doel versneld een voedselarme graslandvegetatie te ontwikkelen, werd in 1996 het zandplateau ontdaan van de voedselrijke bovenlaag. Door deze rigoureuze ingreep heeft Staatsbosbeheer bereikt dat het verloop van hoog naar laag weerspiegeld wordt door de vegetatie. Op het hoge deel vinden we de droogteminnende plantensoorten en in het lage deel de vochtminnende soorten. Daartussen bevindt zich een geleidelijke gradiënt van hoog naar laag die fraai in de vegetatie tot uiting komt.

Van podzol tot veengrond

36

Page 37: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Niet alleen in de vegetatie, maar ook in de bodem komt een gradiënt van hoog naar laag prachtig tot uiting. In het algemeen kunnen we zeggen: hoe hoger het maaiveld, hoe lager de grondwaterspiegel. In de hooggelegen zandgronden zal het regenwater de grond inzijgen naar het grondwater. In deze gronden, met een neerwaarts gerichte waterbeweging, zullen podzolgronden ontstaan door uitpoelings- en inspoelingsprocessen. In het laagste gedeelte van het terrein staat het grondwater 's zomers dicht aan de oppervlakte en staat het water 's winters vaak boven het maaiveld. Hierdoor kunnen plantenresten moeilijk verteren en ontstaat veen. In de laagste delen van het beekdallandschap vinden we daarom de veengronden.Tussen het hoge en lage deel van het landschap is de grondwaterstand te hoog om podzolgronden te vormen en te laag voor de vorming van veengronden. In deze zone vinden we de zogenoemde 'eerdgronden'. Eerdgronden bestaan uit een goed ontwikkelde, donkergekleurde bovenlaag direct boven op het oorspronkelijke zand. Op de pagina hiernaast is een foto van zo'n eerdgrond afgedrukt.

RoestvlekkenHet bodemprofiel op de foto wordt op de bodemkaart een 'zwarte beekeerdgrond' genoemd. Het is een karakteristiek bodemprofiel voor de overgang van hoog naar laag op de flanken van de beekdalgronden. De zwarte bovengrond is gevormd doordat organismen plantenresten afbreken tot humus. Deze donkergekleurde humus is door wormen en andere bodemorganismen eeuwenlang intensief tot een diepte van circa 30 cm door de bovengrond gemengd. Onder de donkergekleurde bovenlaag zien we een vlekkenpatroon dat gevormd is door een jaarlijks wisselende grondwaterstand. Deze roestbruine vlekken ontstaan doordat zuurstof via oude wortelgangen en graafgangen in de bodem kan dringen en het van nature in de bodem aanwezige ijzer oxideert tot roest.Roestvlekken en andere verschijnselen, veroorzaakt door de fluctuerende grondwaterstand worden ook wel 'gleyverschijnselen' genoemd. Daar waar geen of nauwelijks zuurstof komt, blijft het zand egaal grijsgekleurd. 's Winters staat de grondwaterstand tot in de donkergekleurde bovenlaag. We kunnen in het bodemprofiel aflezen dat 's zomers de grondwaterstand daalt tot een diepte van ongeveer 65 cm. Tot hier zijn namelijk de roestvlekken zichtbaar en daaronder is de kleur van het zand egaal grijs.De oplettende lezer zal opmerken dat de waterstand in de gegraven kuil nog 20 cm lager staat. Ook dit is bodemkundig verklaarbaar. Afhankelijk van de poriëngrootte staat het water in de grond door de capillaire werking namelijk altijd hoger dan de waterstand die we waarnemen in een peilbuis of gegraven gat. Naast roestvlekken zijn in het bodemprofiel ook nog enkele donkergekleurde restanten van boomwortels zichtbaar. Deze getuigen van een tijd waarin De Heest was begroeid met bomen en struiken. Hieraan ontleent het gebiedje (Heest is afgeleid van heesters) oorspronkelijk zijn naam.

37

Page 38: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

KWELDERKLIF BIJ NOORDPOLDERZIJL

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Achter de Waddenzeedijk van Friesland en Groningen vinden we de kwelders. Bezonken zand en slib met daarop spontaan gevestigde planten die bestand zijn tegen regelmatige overstroming door het zoute zeewater. Hier, aan de rand van de Waddenzee, zorgt het getij voor een dynamisch gebied waarbij voortdurend sedimentatie (aanwas door bezinking van gronddeeltjes) en erosie plaatsvindt. Als de hoogte van het wad door de sedimentatie voldoende toeneemt, verschijnen spontaan pionierplanten zoals Engels slijkgras en zeekraal. Deze pionierplanten spelen een zeer belangrijke rol in de vorming van de kwelders, want hoe meer begroeiing, hoe meer zand en slibdeeltjes worden vastgehouden en hoe sneller de bodem hoger wordt. Als de zeebodem door dit natuurlijke proces is opgehoogd tot 10 à 20 cm boven het gemiddeld hoogwater, kunnen zich meerjarige planten vestigen. Ondanks het feit dat het zeewater dan nog slechts periodiek de kwelders overstroomt, zorgt de meerjarige

38

Page 39: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

kweldervegetatie voor een enorme toename van de opslibbing naar één of meerdere centimeters per jaar.

KwelderwerkenAl eeuwenlang heeft de mens ook hier de natuur een handje geholpen. De huidige kwelders zijn vooral het resultaat van het stimuleren van het bezinkingsproces door de mens. Eerst door de kustboeren die greppels in combinatie met de kweldervegetatie gebruikten om deeltjes versneld te laten bezinken. Vanaf 1935 nam het Rijk de landaanwinning over, waarbij een systeem van bezinkvelden, omgeven door rijshoutdammen werd gehanteerd. Het uiteindelijke doel was om de aangewonnen kwelders en slibvelden voor agrarisch gebruik in te polderen; vandaar de term 'landaanwinningswerken'. Tegenwoordig is er geen sprake meer van landaanwinning, maar worden de kwelders nog wel door Rijkswaterstaat onderhouden. Vooral omdat vanaf de jaren zeventig de kustbescherming een belangrijke functie voor de kwelders werd. Sinds 1980 kwamen de bescherming en het herstel van de natuurlijke waarden meer op de voorgrond. Sinds de jaren negentig wordt daarom van 'kwelderwerken' gesproken.

Achter de dijkWie bij Noordpolderzijl de zeedijk passeert, ziet het dynamische kwelderlandschap aan zijn of haar voeten. De overgangen zijn fraai zichtbaar door langs het haventje in de richting van de Waddenzee te lopen. Direct onder aan de dijk ligt het hoogste deel van de kwelder dat door schapen of paarden wordt begraasd. Het hoge deel eindigt abrupt en wordt door een steile rand gescheiden van een lager gedeelte. Dit zogenoemde 'kwelderklif' is op natuurlijke wijze ontstaan. Bij het niet onderhouden van de kwelderwerken wordt de hoge kwelder steeds verder aangevreten. Na deze steile wand zien we een lager gedeelte met daarin gegraven geulen die grotendeels loodrecht op de kust staan. Deze geulen zijn onderdeel van de vroegere landaanwinningswerken. In deze geulen werd slib opgevangen. Na een jaar waren ze dichtgeslibd en werden ze weer uitgegraven, waarbij de inhoud over de tussenliggende perceeltjes werd verspreid. Om de opslibbing van deeltjes nog meer te versnellen, werden de bezinkvelden aan de zeezijde omgeven door rijshoutdammen, die meestal als donkere lijnen in de Waddenzee zichtbaar zijn. Deze dammen houden de golfslag tegen en vertragen de stroming, waardoor de in het water meegevoerde deeltjes nog beter kunnen bezinken.

Leesbare opslibbingHet hier afgebeelde bodemprofiel is voor iedereen zichtbaar wanneer de steile kwelderwand tussen de hoge kwelder en het lagere deel, het kwelderklif dus, met een schep wordt afgeschraapt. Het is bodemkundig een vrij eenvoudig profiel, omdat bodemvormende processen nog nauwelijks hun sporen hebben achtergelaten. Voor bodemorganismen is de combinatie van zout en vocht een dusdanige belemmering dat deze nog nauwelijks de gelaagdheid hebben verstoord. Hierdoor is het opslibbingsproces fraai in de gelaagdheid van het profiel weerspiegeld. De donkergekleurde grijze lagen bestaan uit fijn slib en de dunne lichte strepen zijn zandlaagjes. Dit kleurverschil wordt vooral veroorzaakt door het vochtgehalte. Hoe fijner de deeltjes, hoe meer vocht vastgehouden kan worden en hoe donkerder de kleur. Duidelijk is te zien dat in de periode dat het onderste gedeelte is gevormd, vooral fijn slib is afgezet. Door het hoger worden van de kwelder kwam het minder vaak bij vloed onder water te staan. Dit gebeurde vooral tijdens stormvloeden, waarbij het zeewater flink in beroering was, waardoor grotere deeltjes met het water mee konden worden genomen. Bovenin vinden we daarom vooral zandige laagjes.

39

Page 40: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

KLOOSTERGROND IN THESINGE

Adriana Bakker

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Ten noordoosten van de stad Groningen ligt het dorp Thesinge. Ooit stond in Thesinge een kloostercomplex dat nagenoeg even groot was als de kom van het huidige Thesinge. Nu is alleen een deel van het koor van de kruiskerk bewaard gebleven. In augustus 2002, voorafgaand aan de aanleg van riolering, is een archeologische opgraving uitgevoerd in het centrum van Thesinge aan de Kapelstraat, waar eens de kruiskerk stond. Uit vooronderzoek bleek dat het bodemarchief hier nog intact was, waardoor er nog resten van het Benedictinessen klooster Germania uit de dertiende eeuw aangetroffen konden worden en mogelijk nog sporen van een oudere bouwfase.

BodemarchiefTijdens een archeologisch onderzoek wordt altijd het bodemprofiel gedocumenteerd. Vele

40

Page 41: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

gebeurtenissen hebben namelijk hun sporen in de bodem achtergelaten, waaruit de oudste geschiedenis van ons land valt af te lezen. Een bodemprofiel is daarom belangrijk voor een archeologisch onderzoek. Voor het vaststellen van de volgorde van ouderdom kunnen we gebruikmaken van het bodemprofiel. De oudste laag ligt onder, de jongste boven. Tussen de natuurlijke lagen vinden we woonlagen, afvallagen, akkerland en tal van andere sporen van de mens. Zo hebben we in Thesinge ook het bodemprofiel gedocumenteerd, waarvan hiernaast een uitsnede zichtbaar is.

Cannabis in de kleiIn de opbouw van de lagen, gezien van onder naar boven en dus van oud naar nieuw, bevindt zich onder in het profiel een blauwgrijze matig zware kleilaag. Deze laag wordt vaak met de naam 'oude kwelderklei' aangeduid, omdat het in de eerste fase van de zogenoemde Duinkerke-transgressieperiode (circa 900-700 v.Chr.) is gevormd. In die periode, toen de zee tot aan Thesinge kon komen, werd deze laag klei afgezet, door de invloed van eb en vloed afwisselend in een zout, brak of zoet milieu. Met humus gevulde wortelgangen hebben in deze klei een zwart vlekkenpatroon veroorzaakt.Boven de onderste kleilaag ligt een heel dun laagje humeuze klei met rietresten. Deze werd gevormd rond 700 v. Chr. In die periode werden de kwelderwallen aan de kust zo hoog dat ze gingen fungeren als natuurlijke dijken. Doordat het land niet goed meer afwaterde, kon in een drassige omgeving bij het huidige Thesinge riet gaan groeien. Ook deed de zee nog steeds zijn invloed gelden, wat tot uiting komt in twee dunne door de zee afgezette laagjes klei. In het bovenste laagje zijn bij het archeologisch onderzoek resten van cannabis, vlier en waterplanten aangetroffen. Cannabis werd door de vroegere bewoners in de omgeving van deze regio verbouwd voor het maken van touw.Op deze dunne laagjes bevindt zich een veenlaag van ongeveer 40 cm dik. Het bovenste gedeelte is veraard (omgezet tot humus) en daarom donkerder van kleur. De invloed van de zee werd kleiner en in een moerassige omgeving kwam eerst door riet en later ook door andere plantensoorten de veenvorming goed op gang. Oorspronkelijk is dit veenpakket ongeveer twee meter dik geweest. Door veenwinning, maar ook door oxidatie, humusvorming en inklinking is de huidige dikte overgebleven.In de late Middeleeuwen, toen er een aanvang werd gemaakt met de ontginning van de moerassige, met kreupelhout begroeide kweldervlakte, werd dit gebied in gebruik genomen door kloosterlingen. Ze hoogden het veen op met een kleilaag om zo meer stevigheid te krijgen. Dit is de eerste grondverbetering, die in het profiel zichtbaar is als een grijze klei met fosfaatvlekjes boven op de veenlaag.In de dertiende eeuw werd de eerste bewoning vervangen door een nieuw kloostercomplex. Het kloosterterrein werd opgehoogd met opnieuw een laag klei. De kruiskerk en andere gebouwen werden op het terrein gebouwd.Het kloostercomplex is in 1584 grotendeels verwoest en in 1786 werd de kloosterkerk op de koorpartij na tot de grond toe afgebroken. Ten tijde van de afbraak van het kloostercomplex en de periode daarop volgend, is door de bewoners de laatste afdekkende laag van donkergrijze zandige klei met veel puin aangebracht waarop nu het dorp Thesinge is gebouwd.

De auteur is projectleider bij het archeologisch bureau ARC (Archeological Research & Consultancy).

41

Page 42: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

DRIE IJSTIJDEN OP ELKAAR IN DONDEREN

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Het esdorp Donderen is gelegen op de Rolderrug. Dit is een van de ruggen in Drenthe die parallel loopt aan de Hondsrug en in het terrein goed zichtbaar is. Omdat vanouds de essen op relatief hooggelegen delen van het zandlandschap werden aangelegd, is het niet verwonderlijk dat Donderen twee langgerekte essen heeft: de Noord- en de Zuides. Deze essen accentueren vanouds de Rolderrug.Ten zuidoosten van Donderen bevindt zich, aan de rand van de Zuides, een restant van een oude zandgroeve in de oostelijke flank van de Rolderrug, die tot het eind van de jaren tachtig geëxploiteerd werd door de voormalige gemeente Vries. De steilrand aan de rand van de groeve is bewaard gebleven omdat zich hier tijdens de zandwinning een oeverzwaluwkolonie

42

Page 43: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

had gevestigd. Als klein vogelreservaatje werd het gebied met rust gelaten, slechts verstoord door het jaarlijkse paasvuur van Donderen. Oeverzwaluwen komen hier al lang niet meer, maar de steilrand in de Rolderrug is nog steeds aanwezig. Het bijzondere van deze locatie is dat hier een bodemprofiel zichtbaar is waarin binnen enkele meters de afzettingen uit drie ijstijden zichtbaar zijn.

PoesjeszandHet onderste gedeelte van het bodemprofiel bestaat uit spierwit, fijn en glinsterend zand. Als je dit fijnkorrelige zand tussen de vingers neemt, voelt het zacht aan. Zo zacht dat ras-bodemkundigen spreken over 'poesjeszand'. Wrijf je het zand vervolgens uit de handpalm, dan blijven er heel kleine plaatvormige mineralen in de handnerven achter. Dit zijn mica's. Ze veroorzaken een kerstkaart-achtige schittering van de hand in het zonlicht. Dit witte zand werd tijdens de op twee na laatste ijstijd, het Elsterien, door het ijs-smeltwater afgezet in gigantische smeltwaterbekkens. Het behoort, evenals de potklei die tijdens dezelfde ijstijdperiode werd afgezet, tot de Formatie van Peelo en wordt daarom ook wel aangeduid als 'Peelo-zand'.

In het bovenste, geelgekleurde gedeelte van het profiel is een fraaie gelaagdheid zichtbaar. Zoals de naam als zegt, is dit dekzand als een deken over de oudere sedimenten afgezet. Dit gebeurde tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien, onder klimatologische omstandigheden die vergelijkbaar zijn met de huidige toendra's. Een permanent bevroren ondergrond, samen met ijzige schrale omstandigheden, zorgde ervoor dat de harde wind vat kon krijgen op het materiaal dat aan de oppervlakte lag. Uit het droogliggende Noordzeebekken, maar ook lokaal, werd alles wat klein genoeg was door de zandstormen meegevoerd en onder luwere omstandigheden weer neergelegd. De zandgronden in Noord-Nederland, maar ook in Midden- en Zuid-Nederland bestaan uit dit dekzand. Het fijnere stof werd over nog grotere afstanden vervoerd en onder nog luwere omstandigheden afgezet. Dit vinden we, onder de naam löss, aan de oppervlakte in Limburg, Door de afwisselend hoge en lagere windsnelheden werden achtereenvolgens respectievelijk grotere en kleinere korrels afgezet. Dit veroorzaakt de afwisseling van de (donkere) fijnere laagjes en de (lichter gekleurde) grovere laagjes in het dekzand.

KeileemTussen het Peelo-zand en het dekzand, ter hoogte van het handvat van de schep, zien we een grillig gevormde laag van gemiddeld 10 cm dik. Dit is een klein restant van het keileem dat dateert uit de op één na laatste ijstijd, het Saalien. Half Nederland, ongeveer tot de lijn Haarlem-Nijmegen, was toentertijd bedekt met een honderden meters dikke laag landijs. Over de bodem werden zand, klei en leem, maar ook keien, waaronder de dikke Hunebedstenen, vanuit Scandinavië naar ons land getransporteerd. Na het smelten van het ijs bleef een sterk samengeperst en doorkneed materiaal achter, bestaand uit enerzijds fijne klei en leem, maar ook uit zand en stenen; vandaar de naam 'keileem'. Op sommige plaatsen in Noord-Nederland zijn keileemlagen van zeven meter dik aangetroffen. Hier, op de Rolderrug, is het keileem door erosie grotendeels verdwenen. Het is gereduceerd tot een dun laagje met kleibrokken en stenen.

Aardkundig monument?Naast het beschreven bodemprofiel zijn, na even zoeken en met een beetje geluk, in de steilrand nog meer bijzonderheden aan te treffen, zoals tijdens de laatste ijstijd gevormde vorstwiggen of een in diezelfde periode ontwikkeld fossiel bodemprofiel. Goed zichtbaar zijn overal de zogenoemde 'vingers van Hoeksema' en nog veel meer details waar een beetje bodemkundige zich de vingers bij aflikt. Helaas raakt de steilrand de laatste jaren in verval. Omdat alles zo fraai zichtbaar kan zijn, hebben we hier te maken met een aardkundig monument. De oeverzwaluwen hebben een voorzet gegeven; het is aan de provincie Drenthe om de bal in te schieten en deze locatie, na een opknapbeurtje, te benoemen als volwaardig aardkundig monument.

43

Page 44: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

DE WIERDE VAN ENGLUM

Gerrie Koopman en Piet Kooi

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan zo spoedig mogelijk contact met u op.

Een kleine kilometer ten westen van Saaksum (Gr) ligt Englum. Evenals Saaksum en de naar het oosten gelegen dorpen Ezinge, Feerwerd en Garnwerd behoort Englum tot de wierdenreeks die ligt op de kwelderwal ten zuiden van het huidige Reitdiep.Het bij terpen en wierden veel voorkomende achtervoegsel '-um' in de naam is afgeleid van 'heim' (erf). Waarschijnlijk hebben vroegere bewoners zo ooit hun naam aan hun woonplaats gegeven. In de omgeving wordt trouwens niet van Englum gesproken, maar van Legewier. Deze veldnaam (lage wierde) hangt samen met het feit dat de zuidelijke helft van de wierde aan het begin van de twintigste eeuw is afgegraven om als bemesting te dienen voor de schrale veen- en zandgronden in met name Drenthe. Er werd destijds dieper gegraven dan het omringende maaiveld, waardoor een laagte is ontstaan. Dit gebeurde op veel meer plaatsen en dat is tegenwoordig vooral 's winters nog goed te zien, want hier vinden we veelal de ijsbanen van de wierdendorpen.De wierde van Englum wordt aan de westzijde geraakt door de Reitdiepdijk. De niet afgegraven noordelijke helft is tegenwoordig in gebruik als akker. Een groot deel van de zuidelijke helft

44

Page 45: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

bestaat uit vochtig laaggelegen grasland. Een overgebleven huisplaats, waar tot 1920 een boerderij stond, is het enige zichtbare restant van de eeuwenlange bewoning op de wierde van Englum.

Een van de oudste wierdenIn september 2000 is de steile wand van het niet afgegraven gedeelte van de wierde van Englum vers aangesneden, zodat driekwart van de wierde in een dwarsdoorsnede was te bestuderen. Het hoogste punt van de wierde ligt op 4,20 m + NAP.De hier beschreven profielfoto toont slechts een klein gedeelte van de honderd meter lange dwarsdoorsnede. Het bodemprofiel is bijna helemaal door de mens opgebouwd. Als we van onder naar boven kijken, kunnen we de bewoningsgeschiedenis van de wierde als het ware lezen.Laag 1 is losse, afgestoken grond en hoort dus eigenlijk niet bij het bodemprofiel. Laag 2 laat heel fraai de fijne gelaagdheid van de originele kwelderafzetting zien. Opvallend is dat deze laag aan de rechterkant grijsgekleurd is, maar links blauwzwart. De zwarte kleur is afkomstig van pyriet (ijzersulfide), dat van oorsprong veel aanwezig is in de kwelderafzetting. Iedereen die wel eens wadgelopen heeft, herinnert zich de zwarte blubber die na een tijdje grijs opdroogt. Pyriet oxideert razendsnel zodra het in contact komt met zuurstof. Het linkerdeel van laag 2 is kennelijk pas kort voor het nemen van de foto afgestoken.Dateringsmethoden hebben vorig jaar aangetoond dat Englum tot een van de oudste wierden kan worden gerekend. Rond 600 voor Christus trokken de pioniers vanaf de zuidelijke zandgronden langs de boorden van de Hunze (Reitdiep) naar de drooggevallen, begroeide kwelders. In het begin liet men alleen 's zomers hier het vee grazen. Toen het veilig genoeg was om ook 's winters op de kwelders te vertoeven, ontstonden de eerste nederzettingen op de van nature hoger gelegen plaatsen. Reeds in de vijfde eeuw voor Christus vond de eerste bewoning plaats op de plek Englum.Laag 3 toont een min of meer homogene laag die kan worden gezien als de eerste ophoging tot een wierde. Men deed dat waarschijnlijk volstrekt onbedoeld. Als neveneffect van de geconcentreerde bewoning en het houden van vee, bleef ter plekke mest en ander afval liggen.

Schedels en schelpenIn laag 4 is een hoge concentratie mest te zien. De horizontale gele streep is overigens een meterband. Deze mestlaag wordt in de profielbeschrijving van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) ook wel de 'schedellaag' genoemd, omdat bij het onderzoek in 2000 hierin acht menselijke schedels zijn aangetroffen. Waarom de schedels juist in deze laag aangetroffen zijn en waarom alleen maar schedels, is nog raadselachtig.De bovenzijde van de mestlaag, laag 5, bestaat uit een schelpenlaag. Naar alle waarschijnlijkheid is dit een overblijfsel van menselijke consumptie van schelpdieren zoals mossels en kokkels. Bij het onderzoek is deze schelpenlaag gedateerd op ca. 350 voor Christus.Laag 6, 7 en 8 zijn ogenschijnlijk behoorlijk uniform van samenstelling. In close-up zouden we hier echter allemaal laagjes in kunnen herkennen. Eeuwenlang werd de wierde, in lagen variërend in dikte van 5 tot 30 cm, steeds verder opgehoogd. Lagen mest en afval werden periodiek met kwelderplaggen afgedekt. Het is niet verwonderlijk dat de vele terpen en wierden, die dus bestaan uit een mengsel van vruchtbare lichte klei, mest en afval, grootschalig als meststof zijn afgegraven. Het verschil in kleur tussen laag 6 en de lagen daarboven, wordt veroorzaakt door vochtverschillen. Bovenin is het profiel dusdanig uitgedroogd dat de kleur veel lichter grijs is geworden. Tevens zijn in de bovenste drie lagen krimpscheuren te zien die karakteristiek zijn voor een kleihoudende grondsoort. De kleideeltjes hebben namelijk de eigenschap dat ze krimpen onder droge omstandigheden en zwellen onder vochtige omstandigheden. De bovenste laag 8 van ongeveer 30 cm is iets donkerder dan de rest en is de bouwvoor die jaarlijks omgeploegd wordt. Vorig jaar stond er graan op de wierde.

Englum visueel hersteld

45

Page 46: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Het onderzoek in 2000 was een onderdeel van een programma van opgravingen in terpen en wierden in Noord-Nederland, dat wordt uitgevoerd door het GIA in samenwerking met het Amsterdams Archeologisch Centrum. In het kader van het project Wierden en Waarden van de provincie Groningen, wordt Englum als landschappelijk element in oude glorie hersteld.Rond het afgegraven gedeelte van de wierde is een dijk aangelegd. Binnen die dijk wordt binnenkort baggerslib opgespoten vanuit het Reitdiep. Na een rijpingsperiode van enkele jaren wordt de wierde weer in de oorspronkelijke vorm teruggebracht. Op deze manier blijft het bodemarchief in de noordelijke helft voor toekomstige generaties intact en kan de wierde van Englum in de toekomst weer rondborstig op de kaart worden gezet.

PODZOLPROFIEL IN HET BALLOOËRVELD

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

De podzol is een bodemtype dat in de schrale dekzandgronden in Noord-Europa, waar een neerslagoverschot heerst, veelvuldig voorkomt. De naam is in de negentiende eeuw door de Rus Dokuchaiev geïntroduceerd. 'Pod' betekent in het Russisch 'gelijkend op' en 'zola' betekent 'as'. De naam is afgeleid van de grijze (en dus askleurige) uitspoelingslaag die in veel podsolgronden goed zichtbaar is.Een podzol is ontstaan door een eeuwenlang proces van uitspoeling en inspoeling in leemarm dekzand. Het dekzand is tijdens de laatste ijstijd door de wind als een metersdikke deken afgezet. Het gehele profiel had aanvankelijk de karakteristieke egaal bruingele kleur van dekzand, zoals in de onderste helft van het profiel nog zichtbaar is. Als gevolg van het vochtiger wordende klimaat raakte Nederland bedekt met bos. Afgestorven plantenmateriaal werd door organismen afgebroken tot humus en deze werd door bodemorganismen door de bovenste decimeters van de grond gemengd. Deze bovengrond kreeg hierdoor een steeds donkerder kleur. In de loop van de tijd kwam een natuurlijk verzuringsproces op gang, waardoor een deel van de humus oplosbaar werd en met het infiltrerende regenwater de grond inspoelde. Op hun weg naar beneden namen de humuszuren alle ijzer- en aluminiumverbindingen mee, die als verweringshuidjes om de dekzandkorrels zaten, waardoor uiteindelijk alleen de naakte kwartskorrels overbleven. Op deze manier ontstond een askleurige laag die de uitspoelingslaag wordt genoemd. De humuszuren en meegevoerde ijzer-

46

Page 47: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

en aluminiumverbindingen zijn op enige diepte neergeslagen rondom en tussen de dekzandkorrels, waardoor een diepbruine laag is ontstaan: de inspoelingslaag.

VeldpodzolHet afgebeelde bodemprofiel is een veldpodzol. Dit is een type podzolprofiel dat ontstaan is bij een relatief hoge grondwaterstand. Ongeveer tweederde van alle podzolgronden in Nederland zijn veldpodzolen. Het voorvoegsel 'veld' is afgeleid van de vroegere gemeenschappelijke gronden: de heidevelden. Heidevelden, zoals het Ballooërveld, zijn vroeger door het afplaggen sterk verschraald. Hierdoor zijn podzolgronden gedurende de laatste duizend jaar extra goed ontwikkeld.In het bodemprofiel zijn de karakteristieke lagen van een podzol goed zichtbaar. Bovenin zien we de door humus donkergekleurde laag die aan de oppervlakte als gevolg van uitdroging iets lichter gekleurd is.Op ongeveer 25 cm diepte begint een 10 cm dikke uitspoelingslaag die heel lichtgrijs is. Deze askleurige laag wordt ook wel de loodzandlaag genoemd en bestaat voor een groot deel uit pure kwartskorrels. In veldpodzolgronden kan de uitspoelingslaag soms nagenoeg wit zijn (schierzand).Direct onder de lichte uitspoelingslaag en zeer contrasterend, bevindt zich de inspoelingslaag van ongeveer 15 cm dik. Doordat de humusverbindingen elk zandkorreltje omgeven als een korstje van een borrelnootje, is de inspoelingslaag diepbruin van kleur. Niet zelden zijn de ruimtes tussen de zandkorrels verstopt met humus, waardoor de inspoelingslaag nauwelijks nog water door kan laten.Onder de bruine inspoelingslaag bevindt zich het niet door podzoleringsprocessen aangetaste dekzand. Naast een neerslagoverschot hebben we in Nederland 's winters een hogere grondwaterstand dan 's zomers. Door deze jaarlijks fluctuerende grondwaterstand is, als gevolg van ijzeroxidatie, een patroon met bruinige vlekken in het dekzand ontstaan. Tevens zien we veel langgerekte zwarte spikkeltjes in het onderste gedeelte van dit podzolprofiel. Deze fijne stipjes en streepjes zijn oude wortelgangetjes van de grassoort pijpenstrootje. Pijpenstrootje gedijt goed op de lage vochtige heideterreinen met grote grondwaterstandfluctuaties en kan bij lage waterstand zeer diep wortelen. De gangen van de afgestorven wortels zijn in de loop van de tijd opgevuld met ingespoelde humus. De gitzwarte humusvullingen van de smalle wortelgangen zijn in het lichte dekzand goed zichtbaar.

Vogelvrij?In het dekzandgebied hebben zich veel podzolprofielen gevormd, hoewel het honderden, zo niet duizenden, jaren duurt voordat de podzoleringsprocessen goed tot uiting komen. In het verleden zijn veel podzolgronden moedwillig vernield. De slecht waterdoorlatende inspoelingslaag is namelijk nadelig voor de landbouw, omdat het regenwater in lage gebieden op deze laag blijft stagneren en zorgt voor plasvorming of een kletsnatte bovengrond. Door diepploegen en mengwoelen heeft men ten behoeve van het agrarische gebruik op veel plaatsen de compacte inspoelingslaag doorbroken. Door egalisatie en zandwinning, maar ook door natuurontwikkelingsprojecten worden nog steeds grote oppervlakten podzolgronden verminkt.Ook al hebben we hier met een veel voorkomend bodemtype te maken, door de benodigde tijdsduur voor ontwikkeling kunnen we zeker spreken van aardkundig waardevolle profielen. De best geconserveerde podzolen zijn en blijven aanwezig in de bodem van de overgebleven heidevelden, zoals op het Ballooërveld. De enige aantasting is de periodieke 'onthoofding' van het bodemprofiel bij het eventuele afplaggen. Maar dat hoort er nou eenmaal bij op een heideveld.

47

Page 48: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

KNIPKLEI ONDER HET ZERNIKETERREIN

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

De zeeklei in het noordelijk kust- en zeekleigebied is afgezet onder invloed van een voortdurende zeespiegelstijging. Sinds het laagste peil tijdens de laatste ijstijd, steeg de zeespiegel met ruim honderd meter! Er waren perioden waarin de zee steeds verder landinwaarts trok. Deze perioden worden transgressies genoemd. Daarnaast waren er ook relatief korte perioden waarbij de invloed van de zee afnam; de zogenoemde regressies. Tijdens transgressieperioden overspoelde de zee het land en liet daarop de meegespoelde deeltjes achter, terwijl tijdens regressieperioden veenvorming kon plaatsvinden. Geologen onderscheiden een tweetal complexen van transgressiefasen: die van Calais (tot ca. 3800 jaar geleden) en die van Duinkerke (vanaf 3800 jaar geleden). De zeekleigronden in Groningen en Friesland zijn bijna allemaal tijdens de Duinkerke-transgressieperioden gevormd.

Pik- knik- en knipkleiHet Zerniketerrein, ten noorden van de Groninger stadswijk Paddepoel, is gebouwd op jonge zeekleigrond. Het getoonde bodemprofiel, afkomstig van dat Zerniketerrein, bestaat grotendeels uit zogenoemde knipklei. Dit is een zware kleisoort die door de oprukkende zee hier werd achtergelaten gedurende de Duinkerke-II-transgressieperiode (250-650 na Chr.). Tussen de kwelderwallen van het tegenwoordige Hogeland en de uitlopers van het Drents

48

Page 49: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

Plateau werd fijne klei afgezet in een rustig en brak milieu. Als gevolg van het afzettingsmilieu loste de aanwezige kalk direct op.Een zware klei die ook nog kalkloos is, heeft nauwelijks structuur en is heel moeilijk te bewerken. Onder natte omstandigheden is knipklei helemaal dichtgezwollen en kan het water niet meer weg, terwijl het in de zomer droogtegevoelig is en keihard kan worden. Geen wonder dus dat de knipkleigronden met agrarische bestemming praktisch alleen als grasland worden gebruikt. Aan dit landgebruik, meestal gekoppeld aan een intensieve oppervlakkige begreppeling, is knipklei in Friesland en Groningen dan ook goed in het landschap te herkennen.Knipklei is al sinds de Middeleeuwen zeer gewild voor de baksteenindustrie. Met name in Groningen zijn grote oppervlakten afgegraven. Omdat van nature de Groninger knipklei veel ijzer bevat, zijn de Groninger bakstenen karakteristiek rood van kleur. De naam 'knipklei' is tegenwoordig landelijk in zwang, maar voorheen werd deze naam vooral gebruikt in Friesland, terwijl men in Groningen over 'knikklei' en in Noord-Holland over 'pikklei' sprak. In Duitsland staat deze vette zeeklei bekend onder de naam 'Knick'. Waar al die namen precies vandaan komen, is zelfs bij de meest gerenommeerde bodemkundigen niet bekend.

KnippoldervaaggrondHet bodemprofiel op de foto is genomen in een zogenoemde profielkuil die door studenten werd gegraven. Zware klei is klei met een hoog gehalte aan zeer fijne kleideeltjes, maar de term 'zwaar' is afgeleid van 'zwaar bewerkbaar' en dat hebben betreffende studenten geweten.Het linker deel van het profiel is met een mes bewerkt, zodat de aanwezige structuurelementen beter zichtbaar worden. Rechts van de centimeterband is het profiel recht afgestoken, zodat de gelaagdheid goed zichtbaar is. Op het oog is niet veel gelaagdheid te herkennen. Dit is karakteristiek voor de relatief jonge zeekleigronden. Ze zijn namelijk mineralogisch rijk en geologisch gezien erg jong. Bodemvormende processen hebben daardoor nog te weinig tijd gehad om tot uiting te komen in een gelaagdheid. De kenmerken zijn nog 'vaag'. In de bodemclassificatie wordt daarom gesproken van een 'vaaggrond'. Om precies te zijn hebben we hier te maken met een 'knippoldervaaggrond'.In de bovenste twintig centimeter is het profiel beter en fijner van structuur dan daaronder. Dit is voornamelijk het resultaat van het noeste werk van bodemorganismen. Met name regenwormen spelen een belangrijke rol bij het doorwoelen van de grond en het intensief mengen van humus en klei, waardoor de bovengrond korreliger van structuur wordt en iets donkerder gekleurd dan daaronder. De bovengrond is enigszins roestig van kleur. Onder invloed van zuurstof, die toetreedt langs wortelgangen, graafgangen en scheuren, gaat het aanwezige ijzer oxideren tot roest.Beneden de dertig centimeter diepte is nauwelijks invloed van bodemorganismen en beluchting waarneembaar. Hier zien we dan ook de karakteristieke grijze kleikleur. Op ongeveer tachtig en honderd centimeter diepte zijn duidelijk twee donkere laagjes te herkennen. Hierin herkennen we een tweetal regressiefasen, waarin de zeespiegel nauwelijks steeg en vegetatiegroei op gang kwam. Deze planten werden daarna weer overdekt met zeeklei uit een volgende transgressie. In de omgeving heeft een koolstofdatering laten zien dat de bovenste laag ongeveer 300 na Chr. werd overspoeld en de onderste laag ongeveer 500 voor Chr.

Permanente expositieOp het Zerniketerrein wordt voortdurend gebouwd en dus ook gegraven. Dit jaar nog is een enorme hoeveelheid grond omgezet om de Grand Terp van Peter Greenaway vorm te geven. Ook wordt momenteel een ontsluitingsweg aangelegd over het Reitdiep. En er worden kilometers kabels gelegd. Bij dit soort werkzaamheden wordt telkens gerommeld in de fraaie zeekleiafzettingen. Voordeel is dat er onbedoeld een bijna permanente expositie op het Zerniketerrein is te zien van het bodemarchief dat dit, vroeger en nu, dynamische stukje Noord-Nederland herbergt.

49

Page 50: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

SPIEGELBEELD IN HET ZAND

Gerrie Koopman

In Noord-Nederland vinden we aan de oppervlakte een grote diversiteit aan bodemtypen. In deze serie wordt telkens een bodemprofiel of -fenomeen getoond en besproken, afkomstig uit de drie noordelijke provincies. Als u zelf een fraai bodemprofiel aantreft, bijvoorbeeld bij het graven van een sloot of bij het uitgraven van een plaats voor een nieuwbouwwoning, bericht dat dan aan de redactie van Noorderbreedte. Redacteur Gerrie Koopman neemt dan contact met u op.

Heel veel van wat we weten over de vroegere bewoners van de hogere zandgronden in Drenthe, heeft betrekking op graven en vooral op hun inhoud. Graven zijn in de archeologie altijd dankbare onderzoeksobjecten geweest. Na de hunebedden zijn grafheuvels, of tumuli, landschappelijk de meest in het oog springende grafmonumenten. Grafheuvels bestrijken verschillende archeologische perioden. Neolithische grafheuvels zijn de oudste en zijn in de meeste gevallen opgeworpen over een begraven lijk. Het meest talrijk zijn de grafheuvels uit de bronstijd. Naast lijkbegravingen vonden in deze periode ook lijkverbrandingen plaats. IJzertijdgrafheuvels zijn vaak kleiner en bedekten veelal urnengraven. Bij lijkbegravingen kreeg iedere dode weliswaar z'n eigen kuil, maar lang niet ieder graf werd bedekt of gemarkeerd door een heuvel. Graven zonder heuvel worden 'vlakgraven' genoemd en zijn meestal per toeval ontdekt. Grafheuvels zijn markante landschapselementen en zijn als zodanig zeer veel onderzocht. Professor A.E. van Giffen had de leiding van vele opgravingen die met name tijdens de jaren dertig hebben plaatsgevonden.

LijksilhouetGrafheuvels vertellen ons niet alleen iets over het dodenritueel in de betreffende periode, maar ook veel over de materiële cultuur. Met name de voorwerpen die men de dode meegaf, vertellen ons veel over het leven in de prehistorie. De menselijke resten, inclusief de grafgiften werden zo goed als altijd boven de grondwaterspiegel begraven. In het goed luchtdoorlatende zand werd alles van organische oorsprong door bodemorganismen verteerd of onder invloed

50

Page 51: 2011-04-15 Bodemprofielen Noorderbreedte (GK)

van zuurstof chemisch geoxideerd. Wat bewaard bleef in de graven, zijn alleen de stenen voorwerpen en aardewerkpotten. Van het menselijke lichaam bleef na verloop van tijd zelfs het botmateriaal niet bewaard. In zeldzame gevallen is een donkere afdruk van het lijk in het zand achtergebleven. Op de foto hiernaast zien we zo'n 'lijkschaduw' of 'lijksilhouet'.

Mannelijke en vrouwelijke gravenDe bijgiften vormen indicaties voor het geslacht van de dode. Een graf dat zowel een beker, een strijdhamer, een bijl als een vuurstenen mes bevat, wordt als een behoorlijk rijk mannengraf beschouwd. Strijdhamers en bijlen zijn nou eenmaal typisch 'mannelijke' voorwerpen. Vrouwen moesten het vaak alleen doen met een beker en soms nog een klein mesje. Ook de houding van de dode geeft een aanwijzing. In de late Steentijd en vroege Bronstijd werden de doden liggend op de zijde begraven, met opgetrokken knieën. In hurkhouding dus, maar dan platgelegd. Meestal liggen ze in een ongeveer oost-west gerichte grafkuil. Opvallend in deze vroege tijd is dat de mannen op de rechter zijde liggen, met het hoofd naar het westen en kijkend naar het zuiden. De vrouwen liggen op hun linkerzij, met het hoofd in het oosten en dus eveneens naar het zuiden kijkend.

Spiegelbeeld van een dodeBijgaande foto toont een lijksilhouet van ongeveer 1,80 meter lang die in 1932 aangetroffen werd bij de opgraving van een grafheuvel bij Elp. De grafheuvel was 1,5 meter hoog en had een diameter van 22 meter. Professor van Giffen merkte in zijn verslag van de opgraving op dat het bijgezette lijk zich bijzonder duidelijk aftekende. Opvallend was dat 'den doode geene bijgaven waren meedegegeven, die den tand des tijds doorstaan hebben. Slechts een lancetvormige grondverkleuring, ter hoogte van de opgeheven hand, wees er op dat men bij of in de laatste nog een houten of beenen dolkje of een ander puntig voorwerp gelegd had'. Van Giffen dateerde het lijk op ongeveer het midden van de Bronstijd.Van het gave lijksilhouet is destijds een zogenoemde lakfilm gemaakt. Van zandgrond is makkelijk een lakfilm te maken door het zandoppervlak te impregneren met speciale profiellak. De lak dringt enige millimeters in de poriën tussen de zandkorrels en lijmt de korrels aan elkaar. Na ongeveer een dag is de lijm taai opgedroogd en kan de verkitte laag zand van het oppervlak worden losgetrokken. Het resultaat bij het lijksilhouet is een zeer natuurgetrouwe afbeelding die op een houten plaat is geplakt. Met een lijstje erom vormt zo'n lakfilm een bijzonder decoratief 'schilderij uit de bodem'. Een nadeel van dit proces is dat we bij een lakfilm een spiegelbeeld zien. Van Giffen heeft geen uitspraak gedaan over het geslacht van de dode, maar uitgaand van de eerder gedane beschrijving wordt hier een vrouw in mannenpositie getoond. Als u de dode uit Elp nog eens met eigen ogen op de originele lakfilm wilt bekijken dan kan dat dagelijks, want het lijkportret wordt permanent geëxposeerd in het Drents Museum in Assen.

51