1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573...

48
1976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584 Ruut Veenhoven Waarheen met het huwelijk? 593 Boekbespreking socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 549

Transcript of 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573...

Page 1: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

tIl ::J ::J (1) ::J Q)

:J 0-IJl (1)

"C o ;:;: C;;' 7'

1976/12

Cultuur

551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs

560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid

573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie

584 Ruut Veenhoven Waarheen met het huwelijk?

593 Boekbespreking

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 549

Page 2: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

Biografische notities

Dr. J. Grandia is projectleider van het project Onderwijs en Sociaal milieu te Rotterdam .

Lou Lichtveld is als auteur bekend onder de pseudoniem Albert Helman.

Prof. dr. H. Hoefnagels SJ studeerde filosofie en sociologie in Nijmegen en Leuven; is sinds 1969 buitengewoon hoogleraar met de leeropdracht 'Normatieve maatschappij' te Nijmegen en hoogleraar te Antwerpen met de leeropdracht 'Sociolog ie'.

Drs. Ruut Veenhoven is medewerker aan de sociale faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Dit nummer is vrijwel geheel gewijd aan het onderwerp cultuur, en wel in de zin van verschuivende normen en waarden in onze maatschappij . In een viertal artikelen komen hier aan de orde de verschuivende normen en waarden m.b.t. onderwijs, arbeid, arbeidsethos en huwelijk. Op een aantal aspecten komen we in de volgende nummers terug .

De redactie

550 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

Page 3: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

Jan Grandia

Cultuur en onderwijs

Inleidende opmerkingen

' ... en ieder mens onderrichten in alle wijsheid' - brief aan Kolossensen 1 : 28

'Het leven is meer dan het voedsel' -Evangelie naar Lucas 12 : 23

De boven dit artikel geplaatste motto's zijn niet bedoeld als diepzinnige verfraaiing. Noch minder is de intentie om evangelisatie te bedrijven, hoewel, wanneer dit duidelijk wordt gesteld, het op zichzelf legitiem kan zijn. Het eerste motto heeft namelijk tot strekking indirect er op te wijzen dat de in onze partij levende gedachte van de gelijkwaardigheid der mensen reeds in een brief van 2000 jaar geleden tot uiting is gebracht (de historische wortels van het socialisme blijken van Bijbelse oorsprong te zijn). ' Het tweede motto is gekozen daar bijna twintig eeuwen geleden is verwoord dat het leven meer is dan het materiële bestaan. Zaken als religie, kunst, wetenschap, onderwijs, milieubescherming, zijn belangrijker dan de vaatwasmachine, de diversiteit van make-up artikelen of brede autowegen (om het eens wit-zwart te stellen).2

Met het vorenstaande wordt niet gesuggereerd als zouden sociale wetgeving, gezondheidszorg, woningbouw, enzovoort onbelangrijke zaken zijn . Wel houdt het vorenstaande de verborgen vraag in of de gestegen welvaart en meer sociale zekerheid - waardoor in onze maatschappij geen absolute armoede meer is maar wel sprake kan zijn van relatieve armoede in vergelijking met meer welgestelden en/of mede ten gevolge van een bepaald bestedingspatroon - de mensen 'gelukkiger' hebben gemaakt.3

Voorts heeft het tweede motto tot strekking eens kritisch onze samenleving te bezien. Wel zijn, met het pauperdom, de bedelaars verdwenen die in de twintiger jaren hun vaste standplaats in bepaalde winkelstraten hadden. Eveneens zijn verdwenen de verkapte bedelaars; de oude vrouwtjes en mannetjes die, bij gebrek aan regelmatige inkomsten, met een doosje lucifers of een paar schoenveters langs de huizen ventten om letterlijk in hun nooddruft te voorzien.4

Het kapitalistisch produktie- en consumptiesysteem heeft de honger uitgebannen, 'de kleine man' een auto bezorgd, vakantiereizen naar het buitenland voor velen mogelijk gemaakt, de technische apparatuur in onze woningen gebracht waardoor

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 551

(') c ;;: c c ...

Page 4: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

wij - hetgeen het leven niet weinig veraangenaamt - centrale verwarming hebben, over warm en koud water beschikken, per telefoon onze afspraken kunnen maken, door radio en televisie met de wereld zijn verbonden half liggend op de drie- of vierzitsbank in onze huiskamer.5

Het kapitalisme heeft evenwel, behalve de materiële welvaart, ook 'geproduceerd' structurele werkloosheid, uitzichtloosheid voor jongeren die de school of universiteit verlaten en geen emplooi kunnen vinden, energieschaarste, milieuvervuiling.6

Met al ons technisch kunnen, zijn wij klaarblijkelijk onmachtig de aarde 'leefbaar' te maken en te houden voor allen ongeacht ras of huidskleur.7

Wij zijn als Midas uit de Griekse mythe geworden. Alles wat wij aanraken wordt goud; alles wordt in geld omgezet en in geld gewaardeerd.8

Zal het socialisme bij machte zijn, gezien de zorgvolle situatie waarin wij verkeren, een hoopvoller toekomstvisie voor de jeugdigen van nu te ontwikkelen?9 Gezien de politieke, economische en culturele situatie waarin wij terecht zijn gekomen is de 'rebelse', 'doordrammerige' en 'onredelijke' houding van jongeren, hetzij in het buurtwerk, een onderwijsinstelling, vakbond .of omroep, begrijpelijk. Het obstinatisme van de jongeren is er niet om 'mee te leren leven' maar moet onderkend worden als horzelsteken om ons aan te zetten fundamentele veranderingsprocessen in de maatschappij in gang te zetten mede om de wat stoffig geworden idealen van de Franse revolutie op te poetsen.'o

Cultuur

Zowel Van Peursen als Fortmann zijn op deugdelijke gronden van mening, dat in onze tijd het begrip cultuur een wijdere strekking heeft gekregen . Vandaar dat het niet meer relevant wordt geacht om vanuit een bepaald cultuurbegrip onderscheid te maken tussen: natuurvolken die, gezien ons niveau van civilisatie, in primitieve omstandighp,den leven; en cultuurvolken, die zeggen over een hoog ontwikkelde beschaving te beschikken."

Voorts wordt de tegenstelling tussen civilisatie en cultuur als gekunsteld beschouwd daar met civilisatie de technische aspecten van onze maatschappij wordt aangeduid en met cultuur de geestelijke waarden, die onze samenleving bepalen. In theoretische modellen is met deze onderscheiding wel tè werken maar voor een te voeren cultuurbeleid is deze moeizamer te hanteren.'2 Verder hebben cultuursociologisch en cultuurpsychologisch

552 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(') c ;::;­c c ...,

Page 5: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(') c ;::;' c c ....

onderzoek het inzicht versterkt dat het aangebrachte onderscheid tussen 'natuurvolken' en 'cultuurvolken' niet van wezenlijke betekenis moet worden geacht. Vandaar dat ook betwijfeld moet worden of het nog wel zinnig is te spreken van 'primitieve volken' en 'geciviliseerde volken'.13 Onder de zogenaamde 'primitieve volken' is namelijk eveneens sprake van een rijk geschakeerd cultuurpatroon, waarin technische verworvenheden en geestelijke waarden met elkaar zijn vervlochten. Het dagelijks leven wordt bepaald door jacht en landbouw, het bouwen van hutten en het vervaardigen van werktuigen, de erotiek en de inwijdingsriten, geboorte en dood, religieuze gebruiken en vervoeringen, kunstzinnige expressie, zang en dans.14

Voornoemde herwaardering hebben ertoe geleid dat in onze tijd aan het begrip Cultuur een dynamischer strekking wordt gegeven. Cultuur heeft betrekking op het dagelijks leven van de mens dat in velerlei vormen zijn neerslag vindt in voedselverwerving en onderdak, creativiteit en receptiviteit, ontwikkeling en ontspanning, actie en protest. 15

Cultuur is derhalve geen statisch gegeven maar een continue ontwikkeling in het groepsleven van de mens, die mede wordt beïnvloed en bepaald door economische verhoudingen en maatschappelijke situaties. Vandaar dat Van Peursen spreekt over 'Strategie van de Cultuur'.16 Dat voor kort cultuur als een meer statisch begrip is opgevat én omschreven komt mede door de traditie zodat culturele verworvenheden worden overgedragen van de ene op de andere generatie. Daarbij hebben niet alleen de taal, het schrift en het beeld een belangrijke rol gespeeld maar evenzeer (zie Metabletica van Van den Berg) maatschappelijke situaties, die voor het groepsleven bepalend zijn geweest.17

De culturele verworvenheden en de cultuuroverdracht van de volwassen generatie op de jeugdigen hebben de mens bevrijd van zijn mythische wereld, die voor hem ondoorzichtig, onhanteerbaar en vol bedreiging was. Wetenschap en techniek hebben veel, van wat raadselachtig en bedreigend was, ontsluierd en geneutraliseerd. 18

In deze beknopte studie, waarin de verhouding tussen cultuur en onderwijs zeer summier wordt verkend, is uitgegaan van de visie van Han Fortmann neergelegd in zijn studie 'Inleiding tot de cultuurpsychologie'. Deze visie is als volgt omschreven: 'Een cultuur is echt in de mate waarin zij de individuen de kans biedt om hun eigen persoonlijke mogelijkheden te realiseren en om hun voornaamste creatieve en emotionele behoeften te bevredigen. Het individu is in zo'n cultuur doel en niet alleen maar middel'.19

Deze omschrijving van Fortmann, hoewel onvoldoende exact

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 553

(') c ;::;' c c ....

Page 6: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

geformuleerd, ondersteunt de socialistische visie van de gelijkwaardigheid der mensen, biedt tevens een werkmodel voor een te voeren onderwijsbeleid en houdt voorts een waarschuwing in tegen een politiek beleid, waarin de mens als middel wordt ingezet om structu.Jrwijzigingen in de maatschappij door te voeren en niet als doel op zichzelf wordt beschouwd.20

Onderwijs

Als wij spreken of schrijven over het onderwijs dan denken wij in de eerste plaats aan het functioneren van ons schoolwezen. Het schoolwezen heeft namelijk in onze samenleving, mede door de invoering van de Wet op de leerplicht in 1901 , het onderwijs geïnstitutional iseerd. 21

Met deze institutionalisering is de school nauwelijks uit onze samenleving weg te denken . Een samenleving, met een democratische staatsvorm, vereist ontwikkelde staatsburgers. Voorts kan een moderne industriële maatschappij niet functioneren met analfabeten.22 Dientengevolge heeft de school zich kunnen ontwikkelen tot een instituut, dat een fundamentele en onmisbare bijdrage levert tot de intellectuele, sociale en culturele ontplooiing van de jonge mens, zodat deze, volwassen geworden, in staat is verantwoordelijkheid te aanvaarden en te dragen.23

Derhalve is in ons cultuurpatroon de taak van de school het bevorderen van het maatschappelijk zelfstandig worden van het kind en de jonge mens. Deze opdracht is te splitsen in de volgende deeltaken: het aanmoedigen van de leermotivatie bij de leerlingen; het ontwikkelen van een werkhouding (leergedrag); het bijbrengen van leerstof en elementaire culturele vaardigheden; het stimuleren van de intellectuele, sociale, culturele en zedelijke vorming van het kind en de jeugdige; de jongere inleiden in de wereld der volwassenen.24

Onderwijs is noodzakelijk zodat in de eerste plaats het kind leert lezen, schrijven, rekenen en door deze kunde in staat wordt gesteld in maatschappelijk opzicht mondig te worden daar het met deze bekwaamheid zelfstandig informatie kan verwerven en gedachten kan uitwisselen. Het leervak geschiedenis verbindt de jeugdige met het verleden zodat deze begrip kan krijgen van het historisch gewordene en voor de betekenis van idealistische motieven en positieve maatschappelijke krachten, die evenzeer in de historie werkzaam zijn geweest als destructieve opvattingen en machten. • Het vak aardrijkskunde verruimt het gezichtsveld van de leerling en stelt hem in staat zich in de wereld te oriënteren. De vakken plant- en dierkunde richten de aandacht van het kind

554 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c: ;::;­c: c: ..,

Page 7: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(') c ;::;:' c c ..,

op het leven in het algemeen en de levensvormen in het bijzonder. Deze leerstof kan de leerling tevens op de vraag

. brengen naar de zin van het leven en het eigen bestaan. Het zoeken naar een antwoord kan het religieuze bewustzijn stimuleren. Tekenen en handenarbeid stellen de leerling in staat creatief bezig te zijn, esthetisch inzicht te verwerven en de wereld affectief te ontmoeten. In zang en muziek ondergaat het kind de vreugde van het leven en het heeft gelegenheid zich daarin emotioneel uit te leven. Tevens wordt het in deze vormen der cultuur ingeleid.25

Voorts is het onderwijs belangrijk om de jonge mens voor te bereiden op het beroepsleven. Terecht heeft Kohnstamm indertijd reeds opgemerkt dat gezin en familie niet meer in staat zijn het kind in de arbeidssfeer te doen ingroeien. De voortschrijdende differentiatie in de arbeid heeft specialisatie noodzakelijk gemaakt. Dit betekent voortgezette scholing: algemene ontwikkeling, vakbekwaamheid, technisch inzicht en technische kennis, specialisering in het voortgezet-, hoger- en universita ir onderwijs.26

Ten gevolge van deze ontwikkeling heeft de school als institutie een onaantastbare plaats in de maatschappij verkregen. De school heeft, ten opzichte van de leerlingen, niet alleen een kennisoverdragende functie gekregen maar treedt tevens selecterend en dirigerend op, zonder dat de leerlingen zelf of hun ouders daar enigermate invloed op kunnen uitoefenen. De laatstgenoemde functies van de school zijn daarom zo belangrijk daar het maatschappelijk perspectief van de jeugdige mens in hoge mate er door wordt bepaald. Niet voor niets wordt dan ook gesproken van 'de sleutelmacht' van de school. Het is de school die, door ons economisch bestel, de jeugdige mens, in de vorm van een diploma, een sleutel meegeeft om zijn maatschappelijke intrede te vergemakkelijken en zijn beroepsperspectieven te verruimen.27

Voorts is het bedenkelijk dat de school, niet in formele maar wel in materiële zin, zich een onafhankelijke en autonome positie heeft veroverd ten opzichte van leerlingen en ouders en dat de daaruit voortvloeiende 'macht' op nauwelijks te controleren wijze kan worden uitgeoefend. Verder hebben leraren, ten aanzien van de samenstelling der leerpakketten, het aantal te doceren lesuren, de wijze van kennisoverdracht en kennisverwerving, slechts een zeer beperkte inbreng. Opgevoed en opgeleid in autocratische structuren zijn zij 'van nature' geneigd te delen in de machtspositie van de school als maatschappelijke instelling. Het overleg met de ouders, uitzonderingen daargelaten, wordt dan ook vanuit een hiërarchische positie gevoerd en in het algemeen wordt het betrekken van de ouders bij het onderwijsleerproces als een bedreiging van de eigen machtspositie ervaren.2a

Tenslotte dient er op te worden gewezen, dat de school in hoge

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 555

(') c ;::;:' c c ..,

Page 8: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

mate, vanwege het volledig ingebed zijn in het sociale en economische systeem, maatschappij-bevestigend werkt. Onze technologische samenleving wordt namelijk mede door het schoolstelsel in stand gehouden en het is tot nu toe, mede door de industriële ontwikkeling, mogelijk geweest de steeds stijgende kosten van het schoolwezen te financieren .29

Het vorenstaande overwegend moet worden geconstateerd dat de school, zoals deze nu functioneert, niet alleen ons economisch bestel - dat op het maken van winst is gebaseerd met de daarmee gepaard gaande energieverspilling, milieuvervuiling en verlies van natuurgebieden - in stand houdt maar ook de maatschappelijke ongelijkheid zodat jongeren, tengevolge van het gezins- en buurtmilieu waarin zij opgroeien en volwassen worden, onvoldoende gebruik kunnen maken van de educatieve voorzieningen die de samenleving biedt. De school helpt daardoor onvoldoende mee om de klasse- en standenmaatschappij van de 1ge eeuw te slechten.30

Onderwijs en cultuur

Het vorenstaande is geschreven naar aanleiding van een verzoek, van de redactie van Socialisme en Democratie, om een artikel over cultuur en onderwijs . In deze bijdrage - die voor 85% serieus, 5% ironisch en 10% provocerend is bedoeld - zijn reeds impliciet de volgende door de redactiesecretaris geformuleerde vragen beantwoord: functioneert onderwijs als traditionele overbrenger van cultuur? draagt het bij tot een wijdere verbreding? brengt het vernieuwing in de cultuur?

De eerste vraag kan zonder enig voorbehoud met 'ja' worden beantwoord . Vandaar dat de school een bolwerk van conservatisme is, traditioneel is ingesteld, hiërarchisch functioneert, paternalistisch optreedt en conformistisch aandoet.31

Niettemin moet de dienstverlenende taak van de school niet worden onderschat. De maatschappelijke welvaart van een land -die uitbreiding en instandhouding van archieven en bibliotheken, subsidiëring van toneelgezelschappen en orkesten, bouwen en onderhouden van musea en wijkgebouwen, het verlenen van opdrachten aan kunstenaars enzovoort, mogelijk maakt - wordt niet alleen door bezit van grondstoffen en geografische ligging bepaald maar evenzeer door het niveau van scholing van de beroepsbevolking.32

Voorts is het vanzelfsprekend dat het onderwijs een traditionele overbrenger van cultuur is daar alle kinderen verplicht zijn de school een groot aantal jaren te bezoeken. In het dagelijKS contact van volwassenen met kinderen worden de culturele verworvenheden van vroegere generaties doorgegeven zodat een zekere continuïteit in het samenlevingspatroon verzekerd is die

556 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(') c ;:;­c c ..,

Page 9: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

() c ;::;: c c ..,

evenwel niet tot maatschappelijke verstarring mag leiden.33

De tweede vraag, of het onderwijs een bijdrage levert tot een wijdere verbreding van de cultuur, is bezwaarlijk met enkele alinea's af te doen. De beantwoording hangt namelijk van de vraag af wat exact onder een wijdere verbreding' wordt verstaan. Indien met 'wijdere verbreding' wordt bedoeld dat culturele verworvenheden als wetenschap en techniek op de universiteiten worden uitgediept en vervolmaakt, dan zou deze vraag met 'ja' beantwoord kunnen worden. Als evenwel met 'wijdere verbreding' wordt bedoeld de vermaatschappelijking van het onderwijs, dan kan slechts ontkennend worden geantwoord. Van de jeugdigen is ± 28% intellectueel onmachtig, mede gezien hun motivatie en leergedrag en het opleidings- en beroepsniveau van hun ouders, voldoende gebruik te maken van de educatieve instellingen in onze samenleving. De 'ongelijkheid van kansen' in onze maatschappij is dan ook een uitdaging voor het democratisch-socialisme dat de gelijkwaardigheid der mensen zegt na te streven.34

De derde vraag is het meest interessant, namelijk of het onderwijs cultuurvernieuwend werkt. Kortweg gezegd: 'neen' en nogmaals 'neen'. Of het begrip cultuur statisch, als verworvenheid, dan wel dynamisch, als strategie, wordt opgevat, het onderwijs zal, daar het alleen binnen het fungerend schoolstelsel kan functioneren, terzake geen vernieuwing brengen.35

Wetten, algemene maatregelen van bestuur, voorschriften, besluiten, ambtelijke instanties en bureaucratische instellingen werken door hun veelheid, onoverzichtelijkheid en ongrijpbaarheid verlammend op het schoolwezen.36

Niettemin zou het onderwijs vernieuwend ten opzichte van een culturele heroriëntatie, inclusief een herwaardering van waarden, kunnen werken . Conditio sine qua non daarvoor is de school niet langer als een 'heilige koe' (Ivan I/lich) van de administratie in onze samenleving te beschouwen maar als een instelling voor en gedragen door de gehele bevolking. Voorts is nodig de school als maatschappij bevestigende instelling 'dood te verklaren' (Everett Reimer) en mogelijkheden te creëren voor andere vormen van educatie. Dit nader uit te werken is niet gevraagd en dient trouwens in een andere context te gebeuren.37

Noten

Mr. H. P. G. Quack, De Socialisten. Personen en stelsels. Amsterdam, 1911 . Deel 1, pag. 46/58. dr. G. Horreüs de Haas, Socialisme en Levensbeschouwing. Amsterdam , 1937. Johan Winkier, De grote ontmoeting (van Christendom en Socialisme). Amsterdam, 1937. Geert Ruygers, Socialisme vroeger en nu. Haarlem, 1945.

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 557

n c: ;::;: c c ..,

Page 10: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

H. J. Wilzen, en dr. A. van Biemen, Samen op weg. Vijftig jaar ontmoeting tussen Christendom en Socialisme. Amsterdam, 1953.

2 Ellwood P. Cubberley, The history of education, Boston, 1920. J . Huizinga, Homo Ludens. Proeve ener bepaling van het spel-element der cultuur, Haarlem, 1951, derde druk. Prof. dr. F. l. Polak, De bedreiging der menselijkheid in de crisis der moderne cultuur. Delft, 1950.

3 Dr. S. W. Couwenberg, De vereenzaming van de moderne mens. 's-Gravenhage, 1957. Jan Romein, In opdracht van de tijd. Amsterdam, 1946, pag. 234/266.

4 Prof. dr. I. J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 1ge eeuw. Utrecht, 1925. W. H. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding. Amsterdam, 1921 , tweede druk, pag. 307/323.

5 Prof. dr. P. J . Bouman, Industrieel klimaat. Assen, 1961. Paul Offermans en Bernt Feis, Geschiedenis van het gewone volk van Nederland. Uitgave Socialisties Onderwijs Front, 1975.

6 John Kenneth Galbraith, De economie van de overvloed, Amsterdam, 1961 . 7 Prof. J. Tinbergen, Een leefbare aarde. Amsterdam, 1970.

Dr. Egbert de Vries, De aarde betaalt. Den Haag, 1948. 8 Ernst Fischer, De jeugd in nood. Amsterdam, 1933, pag. 12. 9 H. F. Cohen, Om de vernieuwing van het socialisme. Leiden, 1974. PIancommissie­

PvdA. De weg naar vrijheid. Een socialistisch perspectief. Amsterdam, 1951. J . Saks, Socialistische opstellen. 2e bundel, Rotterdam, 1923. J . de Kadt, Verkeerde voorkeur. Amsterdam, 1948, pag. 85/119.

10 G. C. de Haas, De onvoorziene generatie. Amsterdam, 1966. G. C. de Haas, Cultuur en cultuurbeleid. Beschouwingen over nieuwe vormen van samenleven. Amsterdam, 1969. H. Cammaer, e.a. Jeugd van nu. Een zachte generatie. Antwerpen, 1968. Hans Tuynman, Full-time provo. Amsterdam, 1966. F. E. Frenkel, e.a . Provo. Amsterdam, 1966. Huub Schoondergang, En toen kwamen de kabouters. Leiden, 1971 .

11 F. Müller-Lyer. De weg der beschaving. Bewerkt door A . W . IJzerman. Amsterdam, 1924. Dr. C. A. van Peursen, Strategie van de Cultuur. Een beeld van de veranderingen in de hedendaagse denk- en leefwereld. Amsterdam, 1970. Han Fortmann, Inleiding tot de cultuurpsychologie. Bilthoven, 1971 . Paul Reiwald, Vom Geist der Massen. Handbuch der Massenpsychologie. Zurich, 1946. Arnold J . Toynbee, Beschaving in het geding. Bussum, 1948. Ruth Benedict, Patterns of culture. New Vork, 1934.

12 Howard W. Odum, American Social Problems. New Vork, 1946. William F. Ogburn, A handbook of Sociology. London, 1950. E. B. Reuter and C. W. Hart, Introduction to Sociology. New Vork, 1933.

13 Ralph Linton, The cultural background of personality. London, 1947. Prof. Albert Schweitzer, Verval en weder-opbouw der cultuur. Haarlem, 1928. Prof. dr. H. Th. Fischer, Van verre volken. Leven en bedrijf der vreemde volken. Utrecht, 1943. Dr. J. W. Berkelbach van der Sprenkel, De pelgrimstocht der mensheid. Utrecht, 1940. Kenneth Clark, Civilisatie. Bussum, 1970.

14 Heinrich Cunow, Liefde en huwelijk in het leven der volken. Amsterdam, 1932. KimbalI Voung, A handbook of social psychology. London, 1946. David Krech and Richard S. Crutchfield Theory and Problems of Social Psychology. New Vork, 1948.

15 Dr. W . Banning en dr. J . D. Bierens de Haan, Europese Geest. Inhouden en vormen van het Cultuurleven der Europese Wereld. Arnhem, 1948.

16 Prof. dr. H. Bolkestein, Sociale politiek en sociale opstandigheid in de oudheid. Amsterdam, 1934. J. Kuezynsky, Het ontstaan van de arbeidersklasse. Utrecht, 1967.

558 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(") c ;::;: c c

Page 11: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(") c: ;::;' c: c: ...,

17 Prof. dr. J. H. van den Berg, Metabletica of Leer der Veranderingen. Nijkerk, 1956. H. Oldewelt, Over ouders en kinderen schijnt dezelfde zon. Assen, 1959.

18 Prof. dr. C. A . van Peursen, Riskante filosofie. Een karakteristiek van het hedendaags'J existentiële denken. Amsterdam, 1955. Drs. A. H. Bos, dr. D. Brüll en mr. A. C. Henny, Maatschappij structuren in beweging. Zeist, 1973.

19 Fortmann, pag. 60. 20 J. de Kadt, Uit mijn Communistentijd. Amsterdam, 1965.

Andrej Sacharov, Mijn land en de wereld. Amsterdam, 1975. 21 J. H. N. Grandia, Aantekeningen inzake het verlengen van de leerplichtige leeftijd.

Pedagogische Studien, 41e jaargang, 1964, pag. 136/156. C. H. den Hertog, Samenwerking voor leerplicht. De Gids, jg . 1898, nr. 5.

22 H. Schelsky, Schule und Erziehung in den industriel/en Gesel/schaft. Wurzburg, 1959. J. P. Kob, Erziehung in Elternhaus und Schule. Stuttgart, 1963.

23 M. J. Langeveld, Die Schule als Weg des Kindes. Braunschweig, 1963. P. W . Musgrave, The Sociology of Education . London, 1965.

24 J . W. B. Douglas, The Home and the School. London, 1964. A. K. C. Ottoway, Education and Society. London, 1953.

25 J. H. N. Grandia, Uitdaging en Antwoord. Een Sociaal-pedagogisch onderzoek naar milieu-omstandigheden en maatschappelijke factoren, die een optimale ontwikkeling der talenten hebben verhinderd bij, inmiddels volwassen geworden, jeugdige ongeschoolde arbeiders. Zutphen, 1968, pag. 100/182.

26 Prof. dr. Ph. Kohnstamm, Persoonlijkheid in wording . Haarlem, 1929, pag. 462/477. 27 Ph. J . Idenburg, Het ideaal van de ontwikkeling der talenten en de pedagogische

structuur van het schoolwezen. Groningen, 1962. Ph. J . Idenburg, De sleutelmacht van de school. Groningen, 1958.

28 Mosse Jörgensen, Van schooloproer tot oproerschool. Baarn, 1972. 29 J. A. van Kemenade, Contouren van een toekomstig onderwijsbestel. Den Haag,

1975. 30 J. H. N. Grandia, Kind, School en Sociaal Milieu Een sociaal-pedagogisch

onderwijsproject in Rotterdam. Baarn, 1971. 31 Riet Hammen-Poldermans, De methode Paulo Freire. Een strategie voor

bewustwording. Bloemendaal, 1975. 32 Dr. F. van Heek, Stijging en daling op de maatschappelijke ladder. Leiden, 1945.

Ph. J. Idenburg, Schets van het Nederlandse schoolwezen. Groningen, 1960, pag. 521/533.

33 N. F. Noordam, Het mensbeeld in de opvoeding. Groningen, 1969. William Boyd, The history of Western Education . London, 1928.

34 Dr. P. J . Roscam Abbing, Maatschappijkritiek. Nijkerk, 1969. Prof. dr. J . Pen, De cultuur, het geld en de mensen, Amsterdam, 1974.

35 Paulo Freire, Pedagogie van de onderdrukten. Baarn, 1972. Peter Buckman, Het onderwijs is ook niet al/es. Baarn, 1973.

36 Ivan lllich, Ontscholing van de maatschappij. Baarn, 1972. Theodore Roszak, Opkomst van een tegencultuur. Utrecht, 1968.

37 Ivan D. IIlich, Celebration of Awareness. A cal/ for institutional Revolution. New Vork. 1971. Everett Reimer, School is dood. Alternatieven in opvoeding en onderwijs. Meppel, 1971 .

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 559

(") c: ;::;' c: c:

Page 12: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

Lou Lichtveld

Cultuur en arbeid

Ook inzake de menselijke oergeschiedenis redt men zich het beste uit het bekende kip-en-ei dilemma betreffende hun prioriteit door te stellen: de kip is het ei, en omgekeerd. Van het moment af, dat er menselijke arbeid bestaat, wás er cultuur, want arbeid is een manifestatie van cultuur, zoals cultuur er één is van collectieve doelgerichtheid. En er is geen cultuur denkbaar, die niet mede uit arbeid is voortgekomen, noch zonder arbeid tot uitdrukking is geraakt. Door een reeks van oorzaken, en stellig ook gemakshalve is men er toe gebracht in evenals bij de opdeling van de unieke mens in lichaam-en-ziel, 'cultuur' als een afzonderlijk menselijk verschijnsel te gaan beschouwen; als iets dat los gezien kan worden van ons overige bestaan, ons doen-en-Iaten. Men is zelfs zo ver gegaan, om in een (overigens slecht begrepen) vulgair­marxisme te spreken van een materiële 'onderbouw' en een geestelijk-culturele 'bovenbouw', met het gevolg dat al de filosofische impasses waarin men geraakt is, de misverstanden, misrekeningen, over- of onderschatting van zogenaamde cultuurverschijnselen, en het pijnlijke wanbeleid ten aanzien daarvan, of een absurd te koop gooien van wezenlijk verschillende zaken zoals cultuur en 'recreatie'.

Wanneer cultuur en arbeid inderdaad in wezen onafscheidelijk zijn (quod adhuc demonstrandum) en recreatie juist de negatie is van arbeid in die zin van onvolkoombare, doelgerichte, loonwaardige prestatie - wat niets te maken heeft met het 'genoegen' dat men zowel uit het een als het ander in staat is te puren - dan blijkt wel hoever het misverstand gaan kan, dat in onze westerse wereld, en niet op de laatste plaats in Nederland, op dit gebied bij zovelen zit geworteld. Het is niet alleen maar een kwestie van definities, veeleer van inzicht in de diepe betekenis van 'arbeid' en de wordingsgeschiedenis van alle 'cultuur'.

In de ruime verzameling neolithische voorwerpen in het eilandelijk Historisch Museumpje dat ik in mijn woonplaats beheer, zijn ruwe stenen bijlen en beitels, ook zorgvuldig afgewerkte en prachtig gepolijste - alle klaarblijkelijk nuttige en noodzakelijke voorwerpen voor hun makers, hoe verschillend ook van afwerking en bruikbaarheid in een voor-Columbische tijd, die soms een paar duizend jaar achter ons ligt. Maar in de collectie zijn ook enkele van zulke objecten die, met een gefundeerde veronderstelling,

560 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

n c ;:+ c c ...

Page 13: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

n c ;:;: c c ..

'ceremoniële bijlen' genoemd worden. Met hun minitieus afgewerkte stenen sierkrullen, hun zorgvuldige symmetrie en zelfs enkele 'overbodige' groeven als ornament, zijn ze absoluuut ondienstig als werktuig en kennelijk ook nooit als zodanig gebruikt. Maar ze moeten met grote liefde, aandacht, kunde en niet geringe moeite zó gemaakt zijn; niet ter wille van hun bruikbaarheid als gereedschap, ook niet vanwege arbeidsbesparing of 'recreatie' in tegendeel. Ze werden met grote inzet van arbeidskracht vervaardigd om iets te krijgen dat 'anders' is, mooier, indrukwekkender, persoonlijker dan de soortgelijke voorwerpen die alleen tot doel hadden met het gegeven materiaal zo 'efficient' mogelijk te kunnen hakken of kerven. En wij zeggen dan: wat een 'hoge' cultuur hadden deze Indiaanse naaktlopers eigenlijk, en spreken 'heel' geleerd van een 'neolitische cultuur'. Een dergelijke ervaring ondergaat men ook bij de beschouwing van allerlei keramische vondsten - potten en pannen, keukengerei - die ons in staat stellen om, het één bij het ander voegend en vergelijkend, een uiterst schetsmatige historie op te bouwen van de levenswijze, de materiële (en bij afleiding geestelijke) verworvenheden of verliezen van allerlei in de duisternis van het verleden verdwenen volkeren, of van de voorzaten van andere die vandaag nog onder ons voortleven. In totaal was de cultuur van die mensen niet meer dan een onbewuste idee - precies als bij ons - tot uitdrukking gebracht in dat wat zij deden en maakten, zowel aan 'gemeengoed' als aan uitzonderlijke produkten; in hun (en onze) gedragingen en levenswijze, waaruit al gauw 'tradities' ontstonden; in hun taal, hun omgangsvormen, hun voedingswijze (afhankelijk van het bereikbare voedsel); in hun sexuele attitudes, hun gezins- en volks-structuur, hun rechtsopvattingen, en niet in de laatste plaats hun religie, - de wijze waarop zij oorsprong, doel en (al of niet voortgezet) einde van hun aards bestaan beschouwen, met een hunkering naar 'verzondenheid' van het grijpbaar-natuurlijke met het ongrijpbare 'bovennatuurlijke', en met de behoefte de 'andere wereld' te kunnen beïnvloeden vanuit deze aardse wereld, waarin zij zich zonder uitzondering 'geworpen' voelden (om met de Existentialisten te spreken). Uit dit alles bestond hun cultuur en bestaat nog altijd de cultuur, ook de onze. En in deze al-omvattende context is 'arbeid' niet weg te denken; elke levensuiting gaat gepaard met 'doen', en doen is arbeid.

Alledaagse en bijzondere arbeidsprodukten

Dit proces valt op de voet te volgen en wordt geheel duidelijk wanneer men het voor de hand liggend onderscheid tussen gewone alledaagse arbeidsprodukten en ongewone, uitzonderlijke goed voor ogen houdt. Want de menselijke behoeften zijn velerlei, en zijn fantasie, zijn wensdromen kennen geen grenzen. Vandaar dat zijn gewone arbeid 'uitschieters' voortbrengt en opeens in

socialisme en democratie. nummer 12. december 1976 561

() c ;:::+ c c .....

Page 14: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

sommige gevallen tendeert naar verbijzondering. Elk stuk omgehakte boomstam kan worden aangesleept en tot zitbank dienen. Maar bij tijd en wijle hakt bijvoorbeeld een Trio-indiaan 'zo maar' het ene einde van de stam tot een ruwe kop, bij voorkeur (traditioneel geworden) van een krokodil, en het andere uiteinde tot een soort van smalle staart. Zo zit hij nu op een krokodil, vindt een kennelijke bevrediging in de extra-arbeid die dit vergt, beleeft er 'genoegen' aan, ofschoon dit voor hem het zitten in geen enkel opzicht vergemakkelijkt of bemoeilijkt. En ook zijl" mede-gebruikers van de tot krokodil-bank gepromoveerde boomstam beleven er hun plezier aan. Tegelijkertijd bemerkt de maker, dat door deze bewerking het oppakken en verplaatsen van de stam gemakkelijker geworden is; deze heeft nu immers aan beide uiteinden een greep gekregen. Pure winst. En dan gaat hij soms nog een stap verder. Als aan weerszijden van het midden van de onderkant van de stam wat weggehakt wordt, dan zijn daarmee ook de vier poten van de krokodil ruwweg aangegeven, het beest wordt 'echter' en de bank komt tevens steviger op de grond te rusten en wordt nóg gemakkelijker verplaatsbaar. Alweer pure winst. En wij hebben nu te maken met een goed, zij het simpel staaltje van toegepaste kunst. Het voorwerp is 'functioneel' versiert, voor de maker een lust om te zien, en voor hem en anderen het zitten op een zo echt mogelijke krokodil die niet wegloopt en niet toehapt, een prettige belevenis. Natuurlijk wordt die belevenis op de duur alledaags en onbewust, maar ze brengt niettemin ook anderen er toe om, ieder op zijn eigen manier, hetzelfde te doen. Zitbanken in krokodilvorm worden dan 'traditioneel', en de westerse culturele anthropoloog constateert nu, dat ze horen tot de typische cultuuruitingen van de Trio's. Van hier naar het maken van kleinere zitbankjes in een bij hun omvang passende diervorm, naar het aangeven van bijbehorende schubben, dekplaten of vlekken door middel van tekeningen op de bank, is een logische stap. Ze worden dus daarmee 'versierd' en in (traditioneel) gestyleerde vorm 'ornamenten'; wel wat abstract of geometrisch-regelmatig. Zitbankjes met vier, of terwille van de stabiliteit drie pootjes worden dan gewoon (zodat wijzelf ook nog altijd van 'poten' spreken, alsof het geen stoelen of banken, maar beesten betreft) en om ze sneller of in grotere hoeveelheden te maken, of omdat nieuwe makers niet meer zoveel fantasie of vaardigheid bezitten, wordt de diervorm weer weggelaten en krijgen wij tenslotte wederom te maken met het naakte object 'zitbank', met het oorspronkelijke Ding-an-Sich of de platonische idee 'zitbank' en 'zitstoel' - in de realiteit uiteindelijk met alle denkbare variaties en decoraties. De menselijke behoefte aan ornamentiek, aan dat wat hij mooi of uitzonderlijk of 'persoonlijk' acht (als uiting van zijn distinctiedrift, zou Corry van Bruggen zeggen) moet heel oud zijn en waarschijnlijk begonnen zijn met de opschik van het eigen lichaam, nog voordat deze behoefte werd botgevierd bij het

562 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c ;::; c c ..,

Page 15: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(') c: ;::; c: c: ...

maken van voorwerpen of het verrichten van andere handelingen, zoals agressief-afschrikkende of opvallend-aanlokkende. Konrad Lorenz weet er een hoop van te vertellen. Maar hoe deze versieringsbezigheden ook mogen zijn, alle vergen zij een speciale 'arbeid'; het zijn werkprestaties. Op analoge wijze komt de esthetische behoefte van de mens, want dát is zijn behoefte aan 'fantastische versiering', tot uiting in zijn zoeken naar ritme en in de vreugde die hij aan ritmiek beleeft. Visueel ritme bij de vormgeving en ornamentering, de vlakverdeling en het kleurenspel; auditief ritme in zijn muziek -hoe trom melig en atonaal ook - en in zijn lyriek, zijn verskunst, zijn magische formules; motorisch ritme in zijn dansen en bij collectieve arbeid, - in het arbeidslied, waar dat nog bestaat. Als men de bekende uitspraak 'Im Anfang war der Rhythmus' niet te letterlijk neemt, maar in combinatie met Fausts vaststelling 'Im Anfang war die Tot' wil verstaan, dan wordt daarmee een ontzagwekkende waarheid aangegeven, van opperste 'culturele' betekenis. En dan behoeft men in deze niet eens zo ver te gaan al~ Karl Bücher die (als eerste) stelde, dat menselijk leven en ritme nagenoeg identiek zijn, en in ieder geval onafscheidelijk samengaan. Het ritme van ons hart wordt zoal niet versneld, dan toch zeker geïntensifeerd door de arbeid. De emoties, waaronder het estetische beleven of medeleven, doen dat ook. Ritmiek kenmerkt alle kunst en is een gevolg van arbeid, in het bijzonder van emotionele verrichtingen, uitingen.

Drang uit verbeeldingskracht

Maar op de voorgrond staan onze verbeeldingskracht en ingeboren zin voor de metafoor, het anders lijken dan ze zich voordoen en toch 'alsof' zijn van de dingen en verschijnselen (bank en krokodil). Beide laten zich voortdurend gelden in het vrije arbeidsproces, dat altijd in zekere zin een scheppingsproces is; het proces van 'maken-wat-er-nog-niet-was' of alleen nog maar als denk-beeld (conceptie) bestaat en om materialiteit of veruiterlijking schreeuwt. Deze uit de verbeeldingskracht ontstane drang, die bij en na de bevrediging daarvan de vreugde van een 'bevrijding' verschaft, is volkomen gelijksoortig met de vreugde van 'na gedane arbeid is het zoet rusten' of - als men wil - die van de opeenvolgende bijbelse scheppingsdagen, toen God telkens 'zag dat het goed was'. Merk nu op dat bij het nagaan van onze estetische behoefte, onze zin voor ritmiek, onze verbeeldingskracht en behoefte aan metaforen, zintuiglijk-geestelijke; niet alleen voortdurend sprake geweest is van cultuur, maar ook van arbeid; van een twee­eenheid die zich alleen splitst in het spraakgebruik, of wanneer wij aan een van de twee aspecten ervan een grotere of geringere waarde toekennen dan aan het andere. Wat overigens onlogisch is en even onjuist als 'meubelen' belangrijker te vinden dan

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 563

(') c: ;::; c: c: ...

Page 16: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

'stoelen'. De trivialiteit van een begripsmatige scheiding tussen cultuur en arbeid kan niet genoeg beklemtoond worden. Cultuur ligt in de totaliteit van het leven, van de bestaansontplooiing ingebed; men kan naar de mate van zijn eigen behoefte en idealen (ze zijn cultureel gedetermineerd!) gradaties toekennen aan de ene cultuur boven de andere of aan bepaalde culturele uitingen binnen het gehele complex, maar ook in zulke specifieke uitingen in iets van de totaliteit (hun aandeel daarin) en van de cultuurscheppende en door cultuur geschapen (opgeroepen) arbeid vervat. Wie nog een stap verder wil gaan, mag kijken naar zoiets laag bij de gronds als de eetgewoonten c.q. tafelmanieren van verschillende culturen, en hoe die 'passende', traditionele gebruiken samenhangen met de daarbij gebezigde of althans voorhanden zijnde utensiliën en ... hoe ornamentiek, die zelfs bij het volledig functionele massa-artikel als bijvoorbeeld een ijskast, niet geheel en al gemist wordt. Immers bestudeer maar eens het formele en ook het materiële verschil (bij alle overeenkomst) tussen de naakte hand met zijn vijf vingers - hoge Islam-culturen eten nog zo - en Chinese eetstokjes; een hooivork ... en een gewone vork om te eten; ook een vork van Empirezilver of een hypermoderne Deense van roestvrij staal. Er zijn handen, stokjes, vorken en vorken, en tussen al deze etappes ligt telkens een heel brok cultuurgeschiedenis, een ontwikkelingsrichting van bovengenoemde, zich door 'iets maken', door arbeid uitende faculteiten. Of neem onze beleefdheidsvormen: hoedje af, hoedje op - vizier omhoog of helm op, vizier omlaag en gehelmd weer de strijd in. Geef iemand de hand en toon ... dat je ongewapend bent, in zijn hand, en dat je hem dus beleefd, zoal niet steeds vriendschappelijk, tegemoet komt. Bij dit alles doet men wat, een kleine moeite, maar toch een cultureel afgedwongen of geïndiceerde inspanning en dus ... arbeid. En gedraagt zich zó doende, overeenkomstig een bepaald cultureel patroon. Dergelijke patronen worden overgeleverd van de ene generatie op de andere; ze aan te leren maakt het voornaamste deel uit van de opvoeding; men wordt onderricht in de culturele tradities op velerlei gebied, en raakt thuis in de cultuur van het eigen gezin, het eigen milieu, het eigen volk, naarmate men zich verder in de tijd en ruimte beweegt. Totdat men in contact komt met andere culturen, die dan als 'vreemd' hetzij beter en aantrekkelijker, dan wel slechter en niet-navolgenswaardig beoordeeld worden; met de nodige acties en reacties hierop: verbeten isolement en vijandige afwijzing (van de Franse slag!) of ... acculturatie en aanpassing, zodra zulks van pas komt (Amerikanisering, germanismen en 'franglais'). Maar elke cultuur bezit ook de tendentie die alle arbeid heeft, om zich niet alleen door stimulering van buitenaf, maar ook op eigen kracht, van binnenuit te wijzigen, zich al naar groeiend inzicht of veranderende omstandigheden (die zelfs van klimatologische aard kunnen zijn) vrij snel te vernieuwen of te herstellen van de

564 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c: ;:; c: c: ...,

Page 17: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

n c ;:::;:­c c ...,

schokken teweeggebracht door enig al dan niet bewust geworden cultuurverlies. Zo kunnen ook bepaalde cultuurelementen op de duur hun waarde en betekenis hetzij totaal verliezen, hetzij zien verminderen, en de cultuurgemeenschap streeft er dan naar ze te wijzigen of te vervangen door andere, betere of noodgedwongen 'passender' geachte (zoals bij ons bijvoorbeeld in de Franse tijd; en in onze eeuw op het gOebied van de sport). De ontdekking van doelmatiger arbeidsmethoden - van graafstok tot spade tot ploeg tot landbouw-combine - loopt vaak parallel met generatie­conflicten. De anderen zijn vasthoudend; vernieuwingsdrang en visie van de verbeeldingskracht bij de jongeren raken dan in strijd met de traditie, de natuurlijke behoudzucht der cultuurgemeenschap en haar onvermogen om een deel van het verleden op te geven en te vergeten. Elke cultuur vibreert en is 'levend' door deze spanning tussen zijn traditie ('dit-en-dit is echt Nederlands en dat-en-dat is het niet') en zijn permanente vernieuwingsbehoeften - nu eens sterker, dan weer minder - kortom, zijn 'groei', om een gevaarlijke teleologisch-riekende term te gebruiken (Volgens sommige cultuurfilosofen tenderen ze tenslotte alle naar hun ondergang, -wat óók een teleologische opvatting is, zij het een negatieve.) lets veiliger is het om van culturele ontwikkeling te spreken, aangezien 'ontwikkeling' of ontplooiing ook kan, maar niet behoeft te voeren tot de verdoemenis van een atomaire overkill. In de vooralsnog luttele duizenden, of, wil men, tienduizenden jaren cultuurgeschiedenis die wij kunnen overzien, is het merkwaardig, dat het ontwikkelingsproces steeds met winst tegenover verlies gepaard gegaan is, en in een soort van golfbewegingen. Soms ook zijn sterk ontwikkelde culturen plotseling vrij snel ten onder gegaan of kort vóór hun ondergang door anderen overgenomen en geïncorporeerd; sommige weinig ontwikkelde daarentegen schijnbaar langzaam, maar op de grote tijdschaal gemeten toch vlug opgekomen en zelfs 'toonaangevend' geworden. Imperialisme en kolonialisme zijn ook cultureel gedetermineerd en, omgekeerd, op hun beurt cultuurscheppend geweest. Neokolonialisme idem, ondanks al onze economaniakale 'planning' voor de ontwikkelingslanden. De ontwikkeling van de arbeidsbehoeften plus die van de adequate arbeidsmethoden kan goed als graadmeter dienen voor de algemene culturele ontwikkeling van een volk. Kijk naar de piramidebouw en de tempelarchitectuur van de oude Egyptenaren; het arbeidsvolume en de techniek om een '0 zo mooie' obelisk kantklaar op zijn plaats te krijgen; kijk naar de tot op heden technisch onverklaarbare wijze om gecompliceerde steenvormen van een paar ton haarscherp tegen en op elkaar te 'metselen' zonder bindmiddel en zonder dat er tot op heden open voegen zijn - iets wat de Inca's of hun voorlopers wél konden, en wij niet meer. De hele aardbol is vol van dit alles, van de grotschilderingen van Altamira en in de Zuid-Sahara af, tot de kathedraal van Chartres en de oude Movise minarets of de Indiase

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 565

n c ;:::;:­c c ...,

Page 18: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

tempel van Ellora. Om van China maar niet te spreken. En tóch ... de Chinezen die al een paar duizend jaar geleden encyclopedieën van enige honderden delen bezaten en nu dan ook atoombommen weten te maken, net zo goed als 'wij' - deze Chinezen eten nog altijd met stokjes (beter schoon te maken en dus hygiënischer dan vorken) en bouwen pas in deze eeuw hun grote bruggen van steen en staal in plaats van hout. (Dank u wel, voorzitter Mao!) En ze geven daarbij Confucius - wel hun voornaamste culturele 'toonaangever' - een schop onder zijn achterste, maar laten niettemin de stalinistische culturele rimram van hun grote naburen voor wat ze is, en zoeken hun eigen weg; met nu en dan een explosie, maar wat zégt dat eigenlijk? Inderwijl werken zij zich, zoals al duizenden jaren lang, een ongeluk, en ... het is in hoofdzaak vruchtbare arbeid binnen een zeer oude, maar nog altijd 'levend' en levendige culturele gemeenschap,. vol vibrerende spanning.

Kunst als specialistische arbeid

Uit de estetische behoeften die er in elke niet al te zeer benarde of nooddruftige cultuur (de cultuur van armoedzaaiers of ten dode gedoemden) bestaat, komen eigenaardige bloemperken voort. Akkers en veeweiden zijn er voor de dagelijkse voedselvoorziening en ze worden verzorgd door een arbeid die alleen mag verslappen wanneer de honger verslapt. Maar bij het voldoen aan de elementaire behoefte, maken zich ook andere merkbaar: men bewerkt en bemest een speciaal akkertje, of al is het maar een strook grond nabij de woning, om er bloemen te planten, die - zo lang ze nog geen handelsobject zijn - geen enkele 'grensnutwaarde' hebben, alleen maar 'mooi' zijn. Een lust om naar te kijken, er aan te ruiken, zichzelf of zijn woning ermee op te sieren. En enkelingen beginnen ook werk te doen om aan dezelfde drang te voldoen; dingen te maken die een zelfde 'lust' teweegbrengen en die in staat zijn de onlust te verdrijven welke door de dagelijkse sleur, de routine, ook van de 'gewone', allernoodzakelijkste arbeid ontstaat. Men heeft er 'speciale arbeid' voor over, en daar waar door gunstige omstandigheden het alledaagse produktie-overschot groot genoeg is om 'specialisten' voor dit uitsluitend lust-verschaffen en opsieren te onderhouden, daar krijgt men 'kunstenaars van beroep' en daar gaat de cultuur op de bijzondere bloemperken-manier bloeien, en ontstaan de zogenaamde artistieke 'hogere' cultuurvormen. Zuivere en toegepaste wetenschap behoren ook tot die 'hogere' vormen en elke mathematicus of fysicus zal u kunnen vertellen hoe 'estetisch' sommige theorieën, oplossingen of formules kunnen zijn . En hoe 'welgeschapen' sommige bruggen zijn, op de tractrix van Saarinens luchthavenstation nabij Washington. Het is volstrekt geen toeval dat de moderne ethnologie het voorkomen van afzonderlijke oude irrigatiegebieden, waar

566 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(") c ;::; c c ...,

Page 19: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(") c: ;:+ c: c: ..,

overproduktie van goederen (voedsel) mogelijk werd, begint te relateren met het daar aanwezig geweest zijn, of nóg aanwezig zijn, van hoog-ontwikkelde 'artistieke' culturen waarin haast onbeperkt en vaak zelfs in overdaad kon worden voldaan aan de estetische behoefte van hun bevolking (of van haar overheersers). Het kunstenaarschap, van welke aard ook, is niet zozeer 'ambachtelijk' dan wel een vorm van specialisatie in het behandelen van 'ordinair' materiaal - hout, steen, verf, maar ook woorden, harmonische klanken, lichaamsbewegingen, enz. - en wel op zulk een wijze, dat daardoor 'lust' of 'genoegen' of 'beroering' of 'de schok der herkenning', of hoe men de artistieke, estetische belevenis ook noemen wil, ontstaat. Eerst bij de maker, de 'specialist' zelf, wanneer hij bewust dit doel voor ogen heeft, en dan bij de overigen, die er hun aandacht aan wijden. Maar de poiètes - de dichter, doch ook simpelweg 'maker' en 'dader' bij de Grieken, de bedrijver van het 'doen' - kan ook onbewust dit effect bereiken, zoals de meubelmaker die een eenvoudige kast, maar prachtig van verhoudingen en structuur gereed krijgt. Zo'n iemand is dan toevalligerwijze en bij die gelegenheid óók een kunstenaar. Is de meubelmaker een specialist in buitengewoon goede en mooie kasten, en is het zijn gewoonte om bewust hiernaar te streven, dan is er ook alle reden hem een beroepskunstenaar te noemen. En hij verricht extra-arbeid om zijn doel te bereiken, dat is zeker.

De aparte klasse van 'kunstenaars' die vele culturen gekend hebben en sommige nog kennen - sedert de Romantiek helaas met een valse aura, zoal niet met een kwalijke geur omgeven -dankt haar ontstaan aan genoemde arbeidsspecialisatie, mogelijk gemaakt door de surplus-produktie van een maatschappij als geheel, en dus mede door arbeid van anderen, die de specialist­kunstenaar in staat stellen om zelf, door eigen arbeidsprestatie en produktie te helpen voldoen aan de 'versieringsbehoefte', het verlangen naar estetiserend genoegen van zijn medemensen. Vandaar ook, dat niemand in werkelijkheid een 'kunstenaar' is, die niet werkt en zich zijn kost waard maakt in zijn maatschappij. Niet dat een cultuurgemeenschap steeds dit de-kost-waard-zijn van de echte kunstenaars erkent - dat is een andere kwestie. Maar déze moeilijkheid wordt mede veroorzaakt door het feit, dat zoveel krukken en zoveel parasieten zich aandienen als 'schoonheidsspecialisten' (ze moesten het eens wagen op kappersgebiedl) of geen bliksem uitvoeren, omdat er toch - zo menen zij - overvloed voor iedereen is in onze maatschappij. En zonder hierbij de bijzondere moeilijkheden waarmee enkele echte pioniers te kampen hebben, uit het oog te verliezen. Maar de pseudo-kunstenaars komen dan ook min of meer bedrogen uit, hoewel ... ook dit soort wordt chez nous bij 'recreatie' ondergebracht. Met de grote hoop mee; en administraties selecteren niet of anders gebrekkig. Wat is nu het geval met cultuur waarin ondanks verdere gunstige

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 567

() c: ;:+ c: c: ..,

Page 20: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

omstandigheden de algemene estetische behoefte, de lust in 'versiering' van het leven relatief gering is; misschien nog niet geheel ontwaakt, misschien wel kwijnende is; zal ze dan veel goede 'schoonheidsspecialisten' kunnen voortbrengen? En zo ja (gezegend toeval, 0 meesters Bach en Beethoven of Vincent!) zal zij willens zijn deze zó te onderhouden dat ook zij onder dezelfde arbeidsvoorwaarden, zoal geen betere omdat zij toch 'specialisten' zijn, als de arbeiders op ander gebied hun taak kunnen verrichten? Het is weliswaar een zelfgekozen taak (roeping?) - zoals iedereen zelf de zijne tracht te kiezen binnen zijn vermogens, en de arbeidsvreugde (maar ook het verdriet) is wellicht voor de kunstenaar groter dan voor menig ander. Verminderd dit echter zijn recht op een behoorlijk bestaan en een redelijke erkenning van de maatschappelijke, in het bijzonder de 'culturele' waarde van zijn prestaties? Moet zijn uurloon of sociale zekerheid per se aanmerkelijk kleiner zijn dan van een loodgieter, een bouwvakker of arts? Dan van de andere zelf-geëmployeerde schoonheidsspecialisten die een haardos 'beeldhouwen' of vingertoppen 'poëtiseren'? Hier komen wij al erg dicht bij huis, en daarom op gevaarlijk terrein . De huidige nagenoeg 'on-ontwikkelde' landen kennen bedoelde kunstenaar-specialisten niet. Wanneer dáár iets 'moois' gemaakt wordt, gebeurt het door soms ervaren, soms onervaren en zelden geschoolde vaklieden, die zich alleen door sommige bepaalde produkten onderscheiden van hun 'gewone' vakgenoten. Zulke landen zijn te arm voor iets anders, materieel arm, ofschoon lang niet altijd 'cultuurarm' naar onze maatstaven. Maar in de 'cultuur der armoede', om met Oscar Lewis te spreken, speelt de estetische behoefte nagenoeg geen rol. Wel hebben ze voor hun directe behoeften, of die van hun jongste verleden, precies de cultuur die daarbij past. In snel zich wijzigende omstandigheden staan zij meestal echter voor de noodzaak zich ook cultureel snel aan allerlei nieuws te conformeren, willen zij hun huid redden en hun ziel niet al te duur verkopen of geheel verliezen. Er komt heel wat bij kijken om vooral dit laatste te voorkomen. Niettemin, hier en daar duiken toch uitingen van 'kunstigheid', artisticiteit in westerse zin , een estetisch besef bij hun bevolkingen op. De westerling vergaapt zich graag aan dit 'exotisch' mooie : de maker daarvan interesseert hem niet het minst en is meestal (0, lang niet altijd in zijn eigen kring!) anoniem. Hij is immers maar 'toevalligerwijze' en incidenteel een specialist; hoewel cultureel gedetermineerd.

Nederland schrikt van 'cultuur'

In de 'ontwikkelingslanden' staan de zaken er al wat gecompliceerder bij . Met hun voortschrijdende inschakeling in de wereldeconomie en mondiale machtstrijd, hun toenemende 'ontwikkeling' zeggen we dan maar, komen er ook meer

568 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c ;:; c c -,

Page 21: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

() c ;:+ c c ....

kunstenaar-specialisten voor de dag, meestal nog nauw verbonden met het ambacht of beroep, met het doen of vervaardigen van nuttige en noodzakelijke dingen voor de oude cultuur, maar ook als uitdragers van een groeiende behoefte tot distinctie, tot het vertonen van een eigen indentiteit. Dáár ziet men dan in een of twee generaties geheel nieuwe literaturen of muziek ontstaan, grotendeels teruggrijpend op bestaande orale literatuur en traditionele muziekbeoefening, maar zich thans presenterend op een breder, niet langer lokaal-beperkt forum, en vaak mét gebruikmaking van westerse technieken, instrumenten, talen en ... trucs. Ze komen soms, als in de beeldende kunst, via een omweg langs de Europees-Amerikaanse route, weer met een hogere graad van zelfbewustzijn, inzicht, vakkennis en kunnen, maar ten koste van hun 'onschuld' tot zichzelf terug. Zelfs door filmkunst! En men begint zowel hier als ginds namen te noemen. Maar voor velen van hen is er dan geen plaats meer in eigen land, nog onvoldoende 'surplus-produktie' daar, om hun bestaanszekerheid te verschaffen. En ze trekken, hopelijk slechts voorlopig, naar elders waar hun specialisatie voldoende gewaardeerd en hun arbeid behoorlijk betaald wordt, al ware het alleen maar omdat zij in de vreemde 'exotisch' zijn en dus niet-concurrerend, en nauwelijks meetellen. De 'hoogontwikkelde' geïndustrialiseerde landen kan men in dit verband kwalijk over één kam scheren. De algemene behoeftebevrediging is daar al zó ver voortgeschreden, dat sommige sectoren erbij in het gedrang komen; niet overal evenzeer en niet altijd dezelfde sectoren - zo is de behoefte aan 'versiering des levens', de estetische behoefte aan Latijnse industrielanden al eeuwenlang aanmerkelijk groter geweest dan die van de Germaanse. Deze laatste hebben zich echter in hun 'rijke tijden' (late Middeleeuwen, onze eigen 'Gouden Eeuw', bij sommigen het Barok-tijdperk) stellig niet onbetuigd gelaten. In de Lage Landen bij de Zee, met hun 'nuchter' koopmansvolk en nog nuchterder boerenbevolking, is er al gauw de klad in gekomen; de laatste drie eeuwen in toenemende mate, als we ons geen illusies maken vanwege onze 'vooruitgang' op talloze andere gebieden. Hoewel .. . men behoeft slechts in een van onze provinciale mensen zo'n uit honderden exemplaren bestaande verzameling 'breischeien', tabaks- of snuifdozen, kunstig uit hout gesneden volkskunst van de laatste twee eeuwen, vaak prachtig versierde gebruiksvoorwerpen, te bekijken, om te beseffen dat er inzake estetische uitingsbehoefte duidelijke tegenhangers bestaan van 'de ondergang van het Nederlandse lied' of de 'kazerne­architectuur' van de vorige eeuw. Met de nodige cautie durf ik intussen wel stellen dat - vergeleken met Frankrijk, Italië en Spanje bijvoorbeeld - de 'gemiddelde Nederlander' (neem die wezens maar vOÇ)r lief, mijnentwege) en vooral hun hoogwaardigheidsbekleders die hen, zelf ook maar 'gemiddelde' lieden zijnde, dan toch maar vertegenwoordigen, zich nogal schrikkerig tonen bij het horen van het woord 'cultuur',

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 569

(") c ;:+ c c ....

Page 22: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

en veel minder nog blijk geven te beseffen, dat binnen de grote totaliteit van arbeid en produktie, gedragingen en 'doen', spanningen tussen traditie en vernieuwing, er een apart bloemenperk moet bestaan, verzorgd door specialisten en alléén maar daar voor verlustiging van de zintuigen, als uiting van het hart en verwerkelijking van de wensdroom, kortom als echte legitieme uiting van leven, levensvreugde, welbehagen of troost voor de weemoedigen. En deswege met een hoge nuttigheidswaarde, zo goed als de wetenschap (waarmee kunst als cultuurprodukt in wezen zo verwant is) en in feite de daaruit afgeleide techniek, of zelfs ... de religie van welke aard ook, met inbegrip van die welke zich speciaal richt tot 'de God van Nederland' Niet tegen de cultuur in bredere zin is men gewend bezwaren in te brengen maar tegen de bevrediging der culturele schoonheidsbehoefte en de onontkoombare vernieuwingen die de cultuur zowel in dit aspect als in alle andere heeft te ondergaan om niet te verstarren en te verkruimelen. De meest bezwaarden zijn steeds de traditionalisten. Het is tegen het estetische element in de cultuur en tegen het specialisme voor instandhouding en ontwikkeling van dit element, dat men zich weer stelt, of erger nog: zich onverschillig toont. Het ongeziene is bezig te verdwijnen, hoopt men dan, en niet zonder grond. Zonder evenwel te beseffen, dat dit alles evenzeer te maken heeft met arbeid, evenzeer uit de arbeidsbehoefte (en niet bepaald de 'recreatie') en het arbeiden-zelf en het recht-op-arbeid voortvloeit, even gerechtvaardigd en gewenst als welke andere werkzaamheden ook; inclusief de wetenschappelijke, opvoedkundige, administratieve of de hemel moge weten welke white-collar en blue-collar arbeid. Geen echter kunstenaar die niet tevens een zwoeger is. Net zo goed als de goochelaar en de trapeze-acrobaat 'die het maar eens eventjes klaarspeelt'. Jawel! De grote, ik zou haast willen zeggen 'nationale' misvatting die helaas ook nog veelal (of vergis ik me?) in erudiete socialistische kringen opgeld doet, is: dat al wat niet met door de natuur gegeven of toevallige, voorbeschikt toegevallen schoonheid begiftigd is, deze ook niet helemaal verdient, tenzij als toegift, als luxe. Zodat het opzettelijk 'mooi' en daardoor vanwege de extra­arbeid kostbaarder maken van iets nuttigs, of het scheppen van iets alleen-maar 'moois' - en over de inhoud van dit kleine woordje valt natuurlijk lang te twisten, maar dit is hier niet ter zake - eigenlijk zoal niet een diabolische, dan toch wel een vrij overbodige zaak is; iets zonder 'nut' en een 'laatste luxe' waar de mensheid best buiten kan. Wie de creatie van deze 'luxe' tot levensdoel (en middel tot zijn levensonderhoud) maakt, is dientengevolge een dwaas in deze wereld van vraag-en-aanbod­discrepantie, en moet zelf maar voor de gevolgen van 'zijn keus opdraaien. Een romantische dodencultus compenseert ze wel, als ze heel erg hun best gedaan hebben, zij het een beetje laat ... Het is 'weggegooid geld' redeneert men, zulke lieden en hun

570 socialisme en democratie. nummer 12, december 1976

(") c ;::; c c ..,

Page 23: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

() c: ~ c: c: ..,

produkten anders dan minimaal (het zijn tenslotte óók mensen, dat wel, zij het misleiden!) te steunen. Tenzij - en hier komt de ware aap uit de mouw - tenzij hetgeen zij maken op spectaculaire wijze bijdraagt tot de trots, als bij architectuur of op de een of andere manier marktwaarde heeft, zoals een Breitner of een Karel Appel, of voldoet aan een onmiddellijke consumptie-behoefte, zoals leesvoer (maar nooit een goed gedicht), dan wel een 'openbare vermakelijkheid' oplevert, in welk geval het dan ook onderworpen wordt aan een vermakelijkheidsbelasting. Logischerwijze moet er dan ook op die produkten luxebelasting (uw schilderijen meneer!) en door de kunstenaar-producent omzetbelasting en btw betaald worden. Alles volgens de opvatting dat déze speciale cultuuruiting (hoe de ene meer 'cultureel' kan zijn dan de andere, is niet duidelijk. Wel esthetischer, maar wie maakt dat uit?) die alleen aan de menselijke schoonheidsbehoefte beroepsmatig en gespecialiceerd voldoet en daarom 'kunst' genoemd wordt, doch niet alleen maar een overbodige luxe is, doch tegelijkertijd arbeid en een brok nationale produktie vertegenwoordigt, die dan ook als zodanig geschat en belast moeten worden.

Aan hun werken zult gij hen kennen

Een povere redenering, wat de overbodigheid betreft. Immers de kunstenaarsklasse draagt aan dit alles het hare bij, en hoe! Ondanks alle lanter-fanterende, leuterende pseudo's. Aan hun werken zult gij hen kennen: aan de arbeid die ook hun leven voor een deel vult, de kunstenaars die het werkelijk zijn. Niet aan hun afzet, want nogmaals, de estetische behoefte in de geïndustrialiseerde landen, en met name die van Nederland, is misschien wel groeiende - laten wij het hopen. Maar heden ten dage, in een tijd 'van 'spending sp rees' en onverzadigbare drang naar goederenbezit en materieel genot, is die andere drang nog vrij rudimentair of althans geringer dan in sommige vroegere tijdperken van onze geschiedenis, of vandaag bij andere, niet al te veraf wonende volken. Het blijve aan meer terzakekundigen overgelaten, aan te geven op welke wijze wellicht bij ons de culturele bewustmaking in deze richting kan worden opgevoerd. Want - kijk alweer naar zoveel 'primitieve' volken - het is ondenkbaar dat niet in iedere arbeidsgemeenschap, die dan toch per definitie ook een culturele gemeenschap is, niet de behoefte zou sluimeren tot 'versiering des levens', tot ritmische en metaforische zelfexpressie. Niet pas wanneer aan de bevrediging van alle andere behoeften voldaan is, maar tijdens het gehele arbeidsgebeuren zelf, als extra-arbeid en bij wijze van 'lust' wanneer alle hens aan dek zijn om het levensschip wat verder de welvaartshaven in te loodsen. Niet alle hens zijn jammer genoeg aan dek, en val de werkloze niet lastig met kunst, hij heeft eerst andere zorgen. Maar bedenk tevens, hoe

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 • 571

(") c: ~ c: c: ..,

Page 24: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

dubbel slecht een 'brodeloze' kunstenaar er aan toe is, die met zijn scheppend vermogen in feite nooit werkloos is, maar altijd werkzaam, bezig, bezig, zij het zonder voldoende afzet te vinden voor zijn produktie, door het onrechtvaardig ontbreken van genoegzame 'vraag' er naar, door de afwezigheid van een voldoende ruime nationale markt, laat staan een internationale. En vooral door gebrek aan voldoende estetische behoefte in de maatschappij waarin hij zijn plaatsje zoekt. De groei van zulk een markt gaat samen met een toenemende bewustwording van de latente estetische behoefte van een samenleving. De vraag of deze groei ook door overheidsbemoeienis kan worden gestimuleerd - kunstmatig of geforceerd kan dat altijd, en het gebeurt dan ook door 'werkverschaffing' - is minder belangrijk dan de vraag of in het bewustzijn van een sterk-geïndustrialiseerd land dat in het bezit is van een relatief hoge, maar eenzijdig gerichte cultuur, van boven af beïnvloeding mogelijk is door wie of wat dan ook en anders dan incidenteel, opdat zulk een gemeenschap ook een levendiger behoefte aan estetisch georiënteerde arbeid en 'schoonheidsprodukten' gaat gevoelen. Andere behoeften worden immers wél systematisch aangekweekt, en in niet geringe mate, en onder massaal applaus vaak. Fabrikanten weten wel hoe het zit. Het sieraad van een cultuur en zijn kunst - niet méér, maar ook niet minder.' In een wereld vol angsten, vol moedwillige mismaaktheid, zelfs van het gegeven milieu, en vol wanprodukten (naast veel wat zich beter voordoet), kunnen wij zulk een sieraad en de specialisten missen die deze weten te scheppen en daar noeste extra-arbeid voor over hebben? Kunnen wij hen ook maar één moment missen? Misschien wel - in een leven dat zich geheel op een hiernamaals richt; hoewel de grote religies er in hun praktijk van tempel-en kerkenbouw en ornamentiek gelukkig anders over gedacht hebben in de loop der eeuwen. Maar in een leven dat het in hoofdzaak of uitsluitend van het hier-en-nu moet hebben, kan er niet genoeg 'sieraad' zijn en is elke goede vakman­kunstenaar dubbel en dwars zijn arbeidsplaats waard.

Noot

1. In dit verband mag er op gewezen worden, dat ook andere cultuursectoren vibreren onder de spanning tussen traditie en vernieuwingsdrang en daarom 'levend' zijn. Sommige symptomen van deze spanning worden naar huidige mode weleens aangeduid met de idiote naam van 'tegencultuur'. Men zou veeleer moeten spreken van antitraditionele of gefrustreerd op vernieuwing gerichte cultuuruitingen - zelfs wanneer deze op vernietiging-zonder-vervanging uit zijn. Reeds Freud heeft duidelijk gewezen op 'das Unbehagen in der Kultur' - met allerlei daaruit voortkomende neurosen. En onmacht kan niet gelijkQesteld worden met anti-macht, die een macht op zichzelf zou vertegenwoordigen .

572 • socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c ;:; c c ..,

Page 25: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

("') c: ;::; c: c: ~

H. Hoefnagels SJ

De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie

Waarden en normen verschuiven; met betrekking tot de arbeid is dat niet minder het geval dan bij andere aspecten van het maatschappelijk leven. Tegelijk echter handhaven zich op het gebied van de arbeid beoordelingsnormen en waarderingsmaatstaven die niet tegen een kritische bezinning stand houden. In tegenstelling tot het eerste verschijnsel krijgt het tweede nauwelijks aandacht. Dat is verklaarbaar. De vaststelling, dat de wijze waarop arbeidsprestaties geapprecieerd worden niet meer te verantwoorden is, is niet een zaak van simpele observatie. De maatstaven waar het hier om gaat maken deel uit van de mentaliteit van waaruit geoordeeld wordt. Men staat er pas bij stil, wanneer men zich op het vanzelfsprekend geachte gaat bezinnen. Tot die bezinning komt men gewoonlijk pas, wanneer men, zich verdiepend in de problemen van onze maatschappij, moet vaststellen dat deze onoplosbaar zijn bij de in onze maatschappij heersende mentaliteit. Dit artikel wil aandacht vragen voor de onhoudbaarheid van de wijze waarop de uiteenlopende in de maatschappij te verrichten functies geapprecieerd worden. Omdat het hier gaat om een wijze van beoordelen die in onze mentaliteit verankerd is, zal er eerst eens flink aan enige vanzelfsprekendheden geschud moeten worden. Dat zal gebeuren doordat wij uitvoerig ingaan op een probleem waarmee onze maatschappij geen raad weet, het probleem van de afstemming van de vraag naar arbeid op het aanbod van arbeid. Daarbij zal blijken, dat het onoplosbaar is, zolang de huidige beoordelingsnormen van kracht blijven. Tevens zal gaandeweg duidelijk worden hoe deze herzien zouden moeten worden. De huidige werkloosheid onderscheid zich in verschillende opzichten van die van vroegere perioden. Eén daarvan is, dat er enerzijds geen werk is voor 200000 Nederlanders en dat anderzijds een beroep gedaan moet worden op rond 100000 gastarbeiders voor het verrichten van voor ons maatschappelijk leven onontbeerlijke werkzaamheden. De situatie in Nederland is overigens slechts een zwakke afschaduwing van die welke in de omringende landen te constateren valt - in de Duitse Bondsrepubliek staan tegenover één miljoen werkzoekenden twee miljoen gastarbeiders, die werk doen waarvoor geen Duitsers beschikbaar zijn!. Het huidige werkloosheidsvraagstuk is niet slechts een kwestie

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 573

n c ;:;­c c ...

Page 26: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

van aantallen gevraagde en aangeboden arbeidsplaatsen. Vermeerdering van het aantal arbeidsplaatsen volstaat als zodanig niet om het op te lossen. Daarmee schiet men niets op, wanneer nieuwe gastarbeiders gerecruteerd moeten worden om ze in te nemen. Daarmee ontstaat evenmin automatisch werkgelegenheid voor werkzoekenden, die geen werk in overeenstemming met hun opleiding vinden. Bij de huidige werkloosheid speelt mee, dat er voor bepaalde soorten van werk geen gegadigden in de eigen bevolking te vinden zijn, terwijl er overvloed aan gegadigden is voor andere functies. Deze omstandigheid vráagt nadere aandacht, omdat zij de maatschappij confronteert met een in het verleden onbekend probleem. Om oog voor de maatschappelijke ontwikkeling te krijgen, die dit probleem deed ontstaan, is het dienstig een blik op het verleden te werpen om te zien waarom toen de afstemming van de werkgelegenheid op het voorhanden arbeidspotentieel een probleemloze zaak was.

De samenleving heeft altijd mensen nodig gehad voor vakbekwaamheid vergende, hoog geapprecieerde werkzaamheden enerzijds en voor ongeschoold, veelal onaantrekkelijk werk anderzijds. De voorziening daarin leverde in het verleden geen moeilijkheden op. De mogelijkheden voor voortgezet onderwijs, dat de weg naar de meer aantrekkelijke banen opent, waren voorbehouden aan een betrekkelijk klein bevolkingsdeel. Anderzijds stonden voor het verrichten van het onaantrekkelijke, lichamelijk zware en 'vuile' werk bevolkingsgroepen klaar die daartoe als het ware voorbestemd waren. In de klassieke oudheid kon het overgelaten worden aan slaven; in de Middeleeuwen viel het toe aan lijfeigenen en horigen; in onze maatschappij zorgden daar bevolkingsgroepen voor die, gezien hun geringe ontwikkeling, praktisch gedoemd waren om het tegen geringe betaling op zich te nemen - uit deze kring kwamen de mijnwerkers, de werksters, degenen die het zware werk in de haven en het 'vuile' werk bij de gemeentereiniging deden.

De situatie waarmee wij vandaag de dag geconfronteerd worden, is ontstaan als gevolg van de in de laatste decennia geboekte sociale vooruitgang. Deze voerde ertoe, dat er in Nederland en de omringende landen geen grote bevolkingsgroepen meer zijn die geen andere keus hebben dan voor een karig loon onaantrekkelijk werk te doen. Ook voor de grote massa is vrijheid van beroepskeuze inzover een realiteit geworden, dat men bij het aanvaarden van werk enige kieskeurigheid aan de dag kan leggen. Voor onze samenleving rijst daarmee een in het verleden onbekend probleem: hoe met een bevolking die een zekere vrijheid geniet om werk al dan niet te aanvaarden, te • bewerkstelligen dat alle maatschappelijk noodzakelijke functies in de vereiste verhouding worden vervuld?

574 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c: ;::+ c: c: .,

Page 27: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(') c ;::;­c c ...,

Tot nu toe hebben wij dit probleem voor ons uit weten te schuiven. In arme landen werden arbeidskrachten gerekruteerd voor het door de eigen bevolking niet meer geambieerde werk. Zij vervullen in onze maatschappij de functies van de slaven in de oudheid en van het 'mindere volk' in de achter ons liggende tijden. Dat is echter geen oplossing. Met de gastarbeiders zijn wij slechts geholpen, zolang zij de status bewaren van arbeidskrachten die niet als volwaardige leden der gemeenschap die zij dienen, tellen.' Dat wij op hen kunnen rekenen is alleen maar omdat de landen, waaruit zij komen, aan hun bevolking geen werk kunnen bieden. Deze gang van zaken is niet alleen ethisch niet te verantwoorden, hij kan ook op de lange termijn niet in stand gehouden worden - elke gemeenschap moet tenslotte met eigen krachten weten te voorzien in wat zij voor haar welvaren nodig acht. Ook al kunnen wij ons nu nog redden, wij moeten ons realiseren, dat wij door de totstandkoming van een stuk reële vrijheid van beroepskeuze voor brede lagen der bevolking voor een nieuwe opgave komen te staan. Elke stap verder op de weg naar reële vrijheid van beroepskeuze voor allen maakt het probleem, hoe gegadigden te vinden voor het onaantrekkelijke werk, dringender.

Onderwijskansen en werkgelegenheid

Van de factoren die voor de nieuwe situatie verantwoordelijk zijn, is de voornaamste de verruiming van onderwijskansen. Daaraan is het trouwens ook te wijten dat er overvloed van mensen met de ontwikkeling, nodig voor het uitoefenen van functies die een bijzondere kwalificatie vragen, ontstaat. De verruiming van onderwijsmogelijkheden leidt ertoe, dat een toenemend aantal academisch gevormden geen werk in overeenstemming met hun ontwikkelingsniveau vindt. Niet alleen in Nederland, maar ook in de omliggende landen, is de arbeidsmarkt voor academisch gevormden slecht, terwijl de perspectieven op langere termijn uitgesproken somber zijn. Er wordt met betrekking tot deze verschijnselen wel gesproken van 'overscholing'. Die uitdrukking wekt de suggestie, dat onze bevolking teveel onderwijs krijgt . Met deze suggestie zal men geen moeite hebben, als men ervan uitgaat dat onderwijs slechts lin heeft voorzover het ertoe bijdraagt mensen op te leiden tot bekwame deelnemers aan het produktieproces. Vat men echter het recht op onderwijs op als recht op ontwikkeling in brede zin, als recht op de vorming, die noodzakelijk is om volop mee te kunnen doen aan het maatschappelijke leven, dan zal men daar anders tegenaan zien. Dan zal men een groot vraagteken zetten bij deze term en onderstrepen dat de mogelijkheden om onderwijs te genieten nooit te groot kunnen zijn. Moet dan misschien geconstateerd worden dat er iets mis is met onze maatschappij als zij aan haar leden geen werk in

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 575

(') c ;::;­c c ...,

Page 28: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

overeenstemming met het genoten onderwijs weet te bieden? Wie in deze richting denkt gaat er onbewust ook weer vanuit, dat onderwijs primair bestemd is om mensen voor het beroepsleven op te leiden. Bovendien geeft hij blijk aan de realiteit voorbij te zien. Die is, dat de maatschappij slechts in beperkte mate functies voor academisch gevormden heeft. Zij blijft anderzijds mensen nodig hebben voor werk waarvoor geen of nauwelijks scholing vereist is. Natuurlijk kan men ertoe overgaan, alleen zelf een stuk van het werk te laten doen, dat men nu anderen laat doen. Dit gebeurt ook al ten dele - tal van mensen moeten heden het werk doen dat zij vroeger aan de werkster konden overlaten. Men kan verder nogal wat onaantrekkelijke werkzaamheden zo automatiseren, dat er nauwelijks nog werkkrachten voor nodig zijn. Maar dan blijven er nog allerlei taken waarvoor beroepskrachten vereist zijn. Vuilnis zal moeten worden opgehaald en afval afgevoerd, wegen en spoorbanen. zullen moeten worden onderhouden, openbare gebouwen en terreinen zullen moeten worden schoon gehouden. Neemt men deze zaken in overweging, dan valt niet aan de conclusie te ontkomen, dat vasthouden aan het recht op onderwijs en vorming onmogelijk is als men blijft vasthouden aan het recht op werk overeenkomstig iemands ontwikkeling. Hoe dan ook moet immers verzekerd worden, dat alle in het arbeidsbestel onontbeerlijke functies worden vervuld . Daarin zal ook voorzien moeten worden, wanneer door verruiming der onderwijsmogelijkheden het ontwikkelingsniveau der bevolking zodanig wordt, dat er niet meer voldoende mensen zijn die slechts in staat zijn bot het 'domme' werk te doen, en overvloed aan mensen ontstaat met de ontwikkeling, nodig voor het 'geleerde' werk. Als men geen vormen van dwangarbeid in stand wil houden of opnieuw wil invoeren en toch wil vasthouden aan het recht op onderwijs, is er maar één oplossing : 'ontkoppeling van het recht op onderwijs en het recht op arbeid'. Enerzijds zal iedereen, wat ook de functie is die hij later zal uitoefenen, recht op onderwijs overeenkomstig zijn aanleg hebben; anderzijds echter geeft genoten onderwijs geen aanspraak op werk dat daarmee in overeenstemming is. Het zal de lezer niet ontgaan dat wij ondertussen bezig zijn aan veelal als vanzelfsprekend beschouwde normatieve oordelen en waarderingsmaatstaven te tornen. Hij zal zich waarschijnlijk rekenschap geven, dat met deze 'ontkoppeling'· het begrip 'passende arbeid' op losse schroeven komt te staan. Wat hier betoogd wordt, komt erop neer, dat het probleem waarmee wij geconfronteerd worden, onoplosbaar is, zolang wij aan deze norm vasthouden. Wie daarin de aantasting van een ethische norm ziet, bezinne zich een ogenblik op wat het begrip 'passende afbeid' inhoudt. Het betekent dat bepaalde vormen van arbeid voor de ene categorie van mensen wél en voor de andere categorie niet

576 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c: ;:;­c: c: ...,

Page 29: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

() c ;::; c c ~

passend zijn. Wordt hier niet gediscrimineerd -tussen degenen, die het voorrecht van voortgezette vorming hebben genoten, en degenen die daar niet aan toekwamen?

Recht op onderwijs en arbeid

De consequenties van ontkoppeling van recht op onderwijs en recht op arbeid voor het onderwijs kunnen hier slechts aangestipt worden. Recht op onderwijs kan niet langer, zoals nogal eens gebeurt, gelijkgesteld worden met het recht op een opleiding die toegang geeft tot de aantrekkelijker banen. Waar het recht op geeft is vorming, die iemand maakt tot een ontwikkeld mens, tot een mens die in de volle zin van het woord 'wetend' is. Het onderwijs zal dus besl,ist niet, zoals van verschillende zijden bepleit wordt, beter afgestemd moeten worden op de eisen van het bedrijfsleven. Het zal er eerder op gericht moeten zijn, mensen af te leveren, die door de ontwikkeling die zij hebben druk kunnen uitoefenen op het bedrijfsleven om het arbeidsproces te vermenselijken! De consequenties voor het recht op arbeid kunnen, om te beginnen, heel lapidair worden samengevat. Door de vorming en ontwikkeling, die men zich heeft kunnen eigen maken, komt men niet langer boven bepaalde werkzaamheden te staan. Men zal het niet meer beneden zijn waardigheid mogen achten, werkzaamheden te vervullen die niet beantwoorden aan de genoten vorming. Er is geen 'minderwaardig' of 'minder achtenswaardig' werk meer.

In de situatie, die gaat ontstaan, kan de beloning der verschillende functies niet meer bepaald worden door het ontwikkelingsniveau. Dat mag een waarderingsmaatstaf geweest zijn, die verdedigbaar was zolang voortgezette studie als een zware offers vergende inspanning beschouwd kon worden. Die waarderingsmaatstaf wordt onhoudbaar op het ogenblik dat studeren een door de gemeenschap bekostigde mogelijkheid tot zelfontplooiing wordt. Als men er aan vast blijft houden, is er overigens geen enkele kans dat het gedrang om het 'geleerde' werk minder zal worden en de bereidheid voor het 'domme' werk groter. Dan komt de verruiming van onderwijskansen in strijd met de noodzaak om te verzekeren dat voor de uiteenlopende functies in de vereiste verhouding gegadigden worden gevonden. Aan een radicale verandering van de beloningsmaatstaf valt overigens niet te ontkomen, als men voor het onaantrekkelijke werk niet op de een of andere vorm van dwangarbeid aangewezen wil blijven . Men zal er dan toe moeten overgaan de verschillende soorten van werk zo te waarderen, dat zij in de vereiste verhouding gedaan worden door mensen die een zekere vrijheid van beroepskeuze genieten. Om dit scherp voor ogen te krijgen, hoeft men slechts even te bedenken, hoe onze

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 577

() c ;::; c c ~

Page 30: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

inkomensverhoudingen zouden zijn, als wij niet konden rekenen op onze gastarbeiders. Welke lonen zouden in uitzicht moeten worden gesteld, om voldoende Nederlanders over te halen tot het verrichten van het werk waarvoor wij nu buitenlanders hebben? Wat zou men in België moeten betalen om genoeg Belgen bereid te vinden om het werk aan het kolenfront in de mijnen over te nemen van de daar nu werkzame Italianen en Marrokanen? Wat zouden in de Duitse Bondsrepubliek de uurlonen van werksters zijn, als men niet over Spaanse en Portugese vrouwen beschikte om de openbare gebouwen schoon te houden? De beloningsmaatstaf, waarvan hier betoogd wordt dat hij noodzakelijk is om het probleem dat met de verruiming der onderwijsmogelijkheden ontstaat, oplosbaar te maken, zal zeker weerstanden oproepen. Hier wordt, zo zal men opwerpen, gespeculeerd op weinig nobele economische motieven; de mensen worden 'omgekocht' om het weinig aantrekkelijke werk op zich te nemen. Bovendien zal men opmerken, dat hiervan geen belangrijke toename van de animo voor de weinig aanlokkende werkzaamheden te verwachten is; ook met heel hoge beloningen krijg je tegenwoordig niet voldoende mensen voor het zware en 'vuile' werk. Op deze tegenwerpingen moeten wij uitvoerig ingaan. Een kritische bezinning erop leert namelijk hoezeer onze appreciatie van de arbeid door niet te verantwoorden 'waarden' en 'normen' doortrokken is.

Minachting voor het mindere werk

Om te beginnen zij toegegeven, dat hogere betaling heden inderdaad waarschijnlijk niet zou volstaan om bij de eigen bevolking voldoende bereidheid voor de onaantrekkelijke functies te wekken. Maar deze vaststelling geeft aanleiding tot nadenken, wanneer men zich realiseert wat hier aan de hand is. Dat is, dat dit soort werkzaamheden als verlagend ervaren wordt. Men kan ze niet aanvaarden zonder zijn eigen waardigheid tekort te doen. Men verliest de achting van zijn medemensen als men ze op zich neemt. Wat betekent dit? Dat hier nog altijd de minachting van vroeger tijden voor het 'mindere' werk, voor 'slafelijke' arbeid speelt. Moet hierbij nog opgemerkt worden, dat wij ons door een beoordelingsmaatstaf laten leiden, die op geen enkele manier te verantwoorden is? De tegenwerping, dat een dergelijke inkomensverdeling op weinig achtenswaardige motieven speculeert, blijkt, nader beschouwd, enigszins verdacht. Wat is namelijk het alternatief? Bepaalde mensen zullen bereid moeten zijn het werk op zich te nemen, waarvoor een tekort aan gegadigden dreigt te ontstaan. Door dit werk op zich te nemen bewijzen zij hun medemensen een grotere dienst dan door voor meer begeerde werkzaamheden te kiezen. Voor deze grotere dienst mogen zij echter geen grotere wederdienst eisen - zij moeten het weinig geambieerde werk uit

578 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

() c ;:::; c c ....

Page 31: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(") c: ;::;: c: c: .....

nobele motieven op zich nemen! Dat betekent dat hun medemensen zich aan de eerste eis van solidariteit kunnen onttrekken: zij hoeven tegenover de hun bewezen diensten geen gelijkwaardige wederdiensten te stellen. Moet de afwijzing van 'economische motieven' hier niet dienen, om de begunstigden in staat te stellen hun goede economische positie te handhaven?

Een inkomensverdeling die erop afgestemd is om de verrichting van alle noodzakelijke werkzaamheden in de vereiste verhouding te verzekeren, betekent, zo zal ondertussen wel zijn gaan doorschemeren, dat werk gewaardeerd wordt naar de mate waarin men zich ermee verdienstelijk maakt voor het maatschappelijk arbeidsproces.2 Beslissend is niet meer de ontwikkeling die voor het verrichten ervan nodig is, maar de moeite die het de samenleving kost om mensen bereid te vinden om het op zich te nemen. De beloning moet, zo kan men het ook uitdrukken, zodanig zijn dat zij opweegt tegen het offer dat men brengt door niet voor het begeerde werk, waarvoor meer dan voldoende gegadigden zijn, te kiezen, maar voor het weinig begeerde werk, dat niet verricht dreigt te worden. Het aanleggen van deze beloningsmaatstaf zou een revolutie in onze inkomensverhoudingen betekenen. De werkzaamheden, nu door gastarbeiders verricht, zouden belangrijker gewaardeerd moeten worden. De tegenhanger hiervan is, dat het aantrekkelijke, veelal 'geleerde' werk lager gewaardeerd zal worden dan nu het geval is. Het is niet langer uitgesloten dat de vuilnisman meer zal verdienen dan de hoogleraar. Misschien vindt men dat vreemd. Men bedenke dan dat de eerste verstoken is van een beloning voor zijn werk, die heel belangrijk voor de laatste is: hij vindt niet zoals de laatste bevrediging in het werk dat hij doet. Een lange studie zou geen argument meer zijn voor een hoog inkomen. Wanneer er overvloed van mensen is, die in staat zijn tot universitaire vorming eisend werk, zullen niet degenen, die het voorrecht genieten werk overeenkomstig hun ontwikkeling te doen, de hoogste beloning moeten krijgen, maar integendeel degenen, die bereid zijn tot werk dat noodzakelijk is, maar dat beneden hun ontwikkelingsniveau ligt. Wie tot elke prijs werk overeenkomstig zijn ontwikkeling wil hebben zal daarvoor iets over moeten hebben. Hij zal met een geringer inkomen genoegen moeten nemen dan mensen met gelijke ontwikkeling die werk op zich nemen waaraan de gemeenschap dringender behoefte heeft.

Dit alles klinkt vreemd, als men niet voortdurend voor ogen houdt, dat de verdiensten die werk oplevert, in overeenstemming moeten zijn met de mate waarin men zich verdienstelijk maakt voor het maatschappelijk arbeidsproces. Het gevolg van het streven naar volledige ontwikkelingsmogelijkheden voor allen is dat degenen, die het onaantrekkelijke 'domme' werk willen doen, zich in toenemende mate verdienstelijk maken voor de maatschappij. In een maatschappij, waarin iedereen een academische vorming zou

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 579

() c: ;::;: c: c: .....

Page 32: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

kunnen genieten, zou degene, die het werk van de tot dusver gesmade putjesschepper op zich zou nemen, nauwelijks meer hoog genoeg gewaardeerd kunnen worden!

Voor de vraag, of men al dan niet aanspraak op hoge verdiensten kan maken, is volgens deze gedachtengang beslissend of men zich méér dan wel minder verdienstelijk maakt in het maatschappelijk arbeidsproces, dat de voorziening in de voor het maatschappelijk leven noodzakelijke goederen en diensten moet waarborgen. De maatstaf die aldus aangelegd wordt waardeert de uiteenlopende functies naar het belang dat de vervulling ervan voor de voorziening in onze behoeften heeft. Dat betekent dat de geldelijke beloning de waardering voor de dienst die men door zijn werk aan zijn medemensen bewijst, tot uitdrukking moet brengen. Zulks impliceert, dat dit werk aanspraak geeft op méér dan een vergoeding in geld. Men zal in de volle zin van het woord gewaardeerd moeten worden voor de dienst die men bewijst. Met name zal men dat moeten ervaren in de achting en het respect die men bij zijn medemensen vindt. Het is absurd, op grond van iemands verdiensten voor het maatschappelijk arbeidsproces zijn aanspraak op een hoge geldelijke beloning te erkennen en hem tegelijk de achting te onthouden, waarin de waardering voor zijn verdiensten haar eerste en meest fundamentele uitdrukking moet vinden.

Verdienste en verdienen

Op het ogenblik, dat men erkent dat de vuilnisman, de stratenmaker enz. zich bijzonder verdienstelijk maken voor hun medemensen, kan men niet anders dan vaststellen, dat hun de achting onthouden wordt waarop zij recht hebben. Omgekeerd blijkt er, wanneer men het academische werk naar zijn huidige maatschappelijke betekenis beoordeelt, geen reden te zijn om dit met bijzondere achting te omgeven. Het feit dat op de eersten neergezien en tegen de laatsten opgezien wordt, wijst erop, dat bij de toebedeling van aanzien en achting onhoudbare maatstaven worden aangelegd. De werkzaamheden waarvoor de bevoorrechte standen in vroegere samenlevingsvormen zich te goed achten en die aan het 'mindere volk' toevielen, dragen nog altijd het stigma der geringschatting. Omgekeerd zijn de vroeger aan de 'betere mensen' voorbehouden functies nog altijd omgeven met het aureool der voornaamheid. Naar aanleiding van de opmerking, dat hogere lonen niet zouden volstaan om voldoende mensen voor het onaantrekkelijke werk te krijgen, is boven op gewezen op de geringschatting waaraan degenen, die het doen, blootstaan. Zolang dit het geval is, zal inderdaad de bereidheid ertoe nauwelijks toenemen doordat grotere verdiensten in het uitzicht gesteld worden. Die grotere verdiensten zullen alleen iets uithalen bij mensen die, als het om

580 socialisme en democratie, nummer 12. december 1976

(") c ;::;­c c ...,

Page 33: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

('"') c ;::;: c c ...,

geld gaat, tot alles bereid zijn en die er niet tegenopzien zich voor klinkende munt in het oog van hun medemensen te verlagen. Het probleem waarvoor wij staan kan alleen opgelost worden doordat aan het weinig geambieerde werk in alle opzichten de waardering gegeven wordt die het verdient. Waar alles om draait kan in één stelregel worden samengevat: alle in de maatschappij te verrichten functies moeten gewaardeerd worden als diensten door vrije mensen aan hun medemensen bewezen. Dat betekent, dat niemand op grond van de aard van zijn werk voor een minder soort mens mag worden gehouden, evenmin als trouwens de aard van iemands werk hem boven zijn medemensen plaatst. Wat maatschappelijke erkenning moet vinden is de mate waarin men tegemoet komt aan de behoefte der samenlevende mensen aan de uiteenlopende soorten van werk. Die erkenning zal niet alleen tot uitdrukking moeten komen in de wederdiensten voor bewezen dienst, die door de geldelijke beloning worden gegarandeerd, maar ook in de achting die men bij zijn medemensen vindt.

De conclusie die hier getrokken wordt kan aanleiding geven om ons idealisme in de schoenen te schuiven. Hoe kan men anders pleiten voor een zodanige herwaardering van arbeid, dat deze als dienst van mensen aan medemensen geapprecieerd wordt? Wie zich echter rekenschap geeft van de opbouw van ons betoog zal moeten toegeven dat hier geen sprake is van een idealistische gedachtengang. Wij zijn ingegaan op de zeer materiële vraag, hoe in de huidige omstandigheden de vraag naar en het aanbod van arbeid nog op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit is een probleem, dat om een oplossing vraagt. Ons onderzoek leerde dat het niet op te lossen is wanneer niet de hier aangegeven andere waardering van arbeid tot stand komt. Onze gedachtengang zal overigens evenzeer het verwijt ontmoeten, dat hij niet ethisch genoeg is en materialistisch aandoet. Kent hij immers niet aan vraag en aanbod een beslissende rol toe bij de inkomensverdeling. Daartegenover kunnen wij echter stellen, dat aangetoond werd dat vraag en aanbod door de verandering die op de arbeidsmarkt zijn opgetreden, een andere betekenis hebben gekregen. De samenleving moet voor het onaantrekkelijke werk beroep doen op mensen, die zich niet meer als vroeger in een dwangpositie bevinden; zij is anderzijds voor de meer gekwalificeerde functies niet meer aangewezen op mensen, gezien hun schaarste, aan de samenleving hun eisen kunnen opleggen. Door de verruimde onderwijskansen worden vraag en aanbod de vraag en het aanbod van mensen die over een stuk reële vrijheid beschikken. Het proces van de inkomensvorming moet nu zo verlopen, dat allen elkaar werkelijk als huns gelijken benaderen bij de bepaling van de voorwaarden waaronder diensten en wederdiensten worden uitgewisseld. Wordt aldus niet beter dan ook in het verleden voldaan aan de ethische eisen die aan het economisch

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 581

('"') c ;::;: c c ...,

Page 34: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

verkeer der mensen gesteld moeten worden? Geeft men zich scherp rekenschap van de opbouw van onze gedachtengang, dan zal men constateren, dat daarin de tegenstelling tussen idealisme en materialisme overwonnen wordt. Het materiële probleem van de afstemming van vraag naar en aanbod van arbeid moet opgelost worden. Wat nodig is om dit probleem op te lossen is een appreciatie der verschillende functies die beantwoordt aan de eisen die aan het verkeer tussen mensen moeten worden gesteld.

Mens en arbeidsgemeenschap

De gedachten, die in dit artikel met betrekking tot de waardering van de verschillende in het maatschappelijk arbeidsproces te vervullen functies werden ontwikkeld, impliceren een bepaalde visie op het maatschappelijk arbeidsproces. Dit moet, zo bleek, worden gezien als de alle werkzaamheden omvattende inspanning van de arbeidsgemeenschap, die door de op elkaar aangewezen mensen gevormd wordt, om de voorziening in de voor het leven van allen nodige diensten en goederen te verzekeren. Arbeidsprestaties tellen daarom slechts voorzover zij voor het maatschappelijk arbeidsproces van betekenis zijn. Omgekeerd verdient men voor zijn werk de waardering van zijn medemensen in de mate, waarin men zich in dit proces verdienstelijk maakt. Dit artikel vroeg de aandacht voor de verhouding tussen de aan het arbeidsproces deelnemende mensen. Deze bleek heden op wederkerigheid gebaseerd te moeten zijn. Ieder heeft, in de mate waarin hij zich door zijn bijdrage aan het maatschappelijk arbeidsproces verdienstelijk maakt voor zijn medemensen, in de vorm van wederdiensten aanspraak op een aandeel in het maatschappelijk arbeidsprodukt.

Vanuit deze visie kunnen ook andere aspekten van de maatschappelijke arbeidsappreciatie kritisch belicht worden. Daartoe hoeft men slechts zijn aandacht, in plaats van op de onderlinge verhoudingen, toe te spitsen op de verhouding van de afzonderlijke mensen tot de door hen gevprmde arbeidsgemeenschap. Met enige aanduidingen moge dit tot besluit van dit artikel worden duidelijk gemaakt.3

Prestatie is een zaak, waarover veelal nog als iets zuiver individueels gedacht wordt. Men vergelijkt zijn prestatie als specialist of hoogleraar met de prestatie van de doorsnee werknemer en meent aldus zijn hoge inkomen te kunnen rechtvaardigen. De maatschappelijke dimensie van wat men doet wordt geheel miskend. Men toont niet te beseffen dat in de eigen prestatie de inspanning van de gemeenschap meespeelt. Wat men presteert, zo zou toch bedacht moeten worden, wordt mogelijk door de opleiding, die men dankzij de gemeenschap heeft genoten, door de wetenschap en de techniek, die de gemeenschap

582 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

C"'. c: ;::; c: c: .....

Page 35: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

\. c ;::; c c ....

ontwikkelt, door de hulp van bekwame medewerkers, die de gemeenschap verzekert, door de arbeidsverdeling, waardoor de gemeenschap mensen in staat stelt zich op bijzondere taken toe te leggen. Zou niet erkend moeten worden, dat datgene wat men presteert niet op de eerste plaats een kwestie van eigen kunnen en inspanning is, maar iets dat mogelijk gemaakt wordt doór de arbeidsgemeenschap waarin men opgenomen is? De appreciatie van de beloning, waarop de bijdrage tot het maatschappelijk arbeidsproces aanspraak geeft, geschiedt veelal evenzeer vanuit een zuiver individueel standpunt. Men heeft slechts oog voor het besteedbare inkomen. Daarmee, zo redeneert men, komt datgene wat men voor zijn leven nodig heeft ter beschikking; wat de gemeenschap opeist ziet men aldus als een vermindering van de eigen levensmogelijkheden. Deze wijze van denken gaat voorbij aan het maatschappelijk karakter dat ook de beloning van de in maatschappelijk verband gepresteerde arbeid heeft. Men realiseert zich niet, dat door de arbeid van allen ook de algemene voorwaarden voor ons bestaan geschapen en in stand gehouden moeten worden. Men heeft er geen oog voor, dat de gemeenschapsvoorzieningen, die met de vervlechting van het maatschappelijk leven steeds belangrijker worden voor het menselijk welzijn, produkt van het maatschappelijk arbeidsproces zijn. Het feit, dat men van deze voorzieningen kan genieten, wordt dan ook niet als een beloning voor de gepresteerde arbeid gezien. Nader beschouwd blijken de beoordelingsnormen en waarderingsmaatstaven voor alles wat met de arbeid te maken heeft nog altijd het stempel van de individualistische maatschappij­opvatting te dragen. Ieder moet, zo luidt de daaruit voortvloeiende gedachtengang, door zijn eigen prestatie de middelen verwerven, die hij voor zijn leven nodig heeft. Dat de medemens aan zijn trekken komt, is zijn zaak; hij moet maar iets presteren, waarvoor anderen bereid zijn te betalen. Om de gemeenschappelijke welvaart te verzekeren, volstaat het dat ieder zich inspant voor zijn eigen welvaren; de gedachte daaraan hoeft niemand te bekommeren. Wat blijkt hier? Dat wij niet alleen tot andere 'waarden en normen' moeten komen met betrekking tot de arbeid, maar met betrekking tot het maatschappelijk leven in het algemeen. Willen wij klaar komen met de problemen van onze maatschappij. dan zullen wij haar anders moeten gaan zien. Slechts de samenleving die, doordat zij gevormd wordt door mensen die met elkaar als hunsgelijken verkeren, door de samenlevende mensen als hun samenleving ervaren kan worden, maakt het mogelijk datgene te verzekeren wat voor aller maatschappelijk bestaan nodig is.4

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 583

n c ;:::; c c ....

Page 36: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

Ruut Veen hoven

Waarheen met het huwelijk? Relaties worden belangrijker, problematischer en veelvormiger

Wie probeert zich een beeld te vormen van de veranderingen in het huwelijk van de laatste jaren, raakt makkelijk in verwarring. De ontwikkelingen zijn op het eerste gezicht nogal tegenstrijdig. Enerzijds lijkt het huwelijk in verval, anderzijds blijkt het populairder dan ooit. De tekenen van verval springen het meest in het oog. Het huwelijk wordt allengs minder stabiel. Meer mensen hebben met huwelijksproblemen te maken en het aantal echtscheidingen neemt gestaag toe. Samenwonen betekent niet meer automatisch ook getrouwd zijn. Leven in concubinaat wordt gebruikelijker en hier en daar zijn enige alternatieve levensvormen van de grond gekomen. Sexualiteit is allang niet meer voorbehouden aan het huwelijk. Voorechtelijk sexueel verkeer is inmiddels gewoon geworden en met buitenechtelijke sexuele contacten lijkt het dezelfde kant op te gaan. Parallel met deze verandering in de gedragspatronen vond ook een kentering van opvattingen plaats. Men is makkelijker gaan denken over sexualiteit, scheiding en over andere samenlevingsvormen dan het huwelijk. Er is ook veel kritiek op het huwelijk. Veelvuldig wordt het afgeschilderd als een anachronistisch instituut, dat mensen beperkt in hun relaties met anderen, hen aanzet tot inhaligheid, de vrouw onderdrukt, enzovoort.

Toch geniet het huwelijk een stijgende populariteit. Ondanks de toeneming van 'scheidingen blijkt ieder jaar weer een groter deel van de volwassen bevolking met een vaste levenspartner onder één dak te wonen; aldus niet met een boterbriefje van het stadhuis. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want het bestaan als vrijgezel blijkt gemiddeld minder bevredigend. Het is een bekend feit, dat in onze cultuur ongehuwden gemiddeld minder gelukkig zijn, dat zij meer psychische problemen hebben, lichamelijk minder gezond zijn en dat zij door de bank genomen ook erder dood gaan.' Kennelijk kun je in een samenleving als de onze steeds moeilijker zonder een levenspartner.

De mate waarin je met die partner op kunt schieten blijkt ook steeds beslissender te worden voor het plezier wat je aan het leven beleeft. Het verband tussen huwelijkstevredenheid en de tevredenheid met het leven als geheel is de laatste twintiÇJ jaar

584 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(") c ;::; c c ...

Page 37: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(') c ;:; c c ..

sterker geworden. In 1949 waren tevredenheid met werk en gezondheid nog de beste voorspellers van geluk, nu is huwelijkstevredenheid veruit de krachtigste voorspeller geworden.2 Dit wijst bepaald niet op verval van het huwelijk. Eerder indiceert het een versteviging van de positie van het instituut. Toch liegen ook de tekenen van verval er niet om. Dat roept de vraag op of beide ontwikkelingen elkaar eigenlijk wel uitsluiten en of er niet een verklaring kan worden bedacht waarin beide een logische plaats hebben. In dit artikel doe ik een voorstel voor zo'n verklaring en leid daaruit verwachtingen voor toekomstige ontwikkelingen af.

Historische achtergrond

Veranderingen in het huwelijk

Veranderingen in het huwelijk zijn niet van vandaag of gisteren. Een aantal eeuwen al is er een veranderingsproces aan de gang en de ontwikkelingen sinds de zestiger jaren kan men zien als een deel daarvan. Wat is er gebeurd? Kort gezegd dit: het huwelijk is de laatste paar honderd jaar een exclusieve relatie geworden. Man en vrouw gingen meer samen optrekken en minder met vrienden, collega's, ouders) buren enzovoort. De relaties tussen de echtgenoten werden daarbij allengs meer emotioneel en minder zakelijk van aard. Steeds minder werden de onderlinge verhoudingen gereguleerd middels controle van buitenstaanders op basis van voor iedereen geldende traditionele gedragscodes, maar steeds meer werd dit een zaak, die de partners zelf gingen beoordelen op grond van hun eigen specifieke gevoelens en ervaringen. Tevens werd de machtsverhouding tussen man en vrouw minder ongelijk. In de loop van dat proces zien we dat het huwelijk steeds minder voorbehouden blijft aan een beperkt aantal mensen, die zich een eigen huishouden kunnen veroorloven. De huishoudens worden kleiner. Er komen minder vrijgezellen. Het aantal scheidingen neemt toe. Die veranderingen komen niet uit de lucht vallen. Ze zijn een gevolg van fundamentele veranderingsprocessen, die zich in de samenleving voordeden. Twee samenhangende lange termijn­ontwikkelingen kunnen in dit verband genoemd worden: institutionele differentiatie en psychologische individualisering.

Maatschappelijke veranderingen

Met het eerste doel ik op het steeds complexer worden van de maatschappij: het ontstaan Vl3n steeds meer verschillende, steeds sterker voor bepaalde taken gespecialiseerde instituties, die op

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 585

n c ~ c c ..,

Page 38: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

steeds ingewikkelder manieren steeds verder met elkaar vervlochten raken. De kleine, homogene, betrekkelijk eenvoudig gestructl!reerde en nagenoeg autarke gemeenschappen van de middeleeuwen zijn geleidelijk opgelost in een veelomvattender, veel complexer samenleving, waarin door middel van een vergaande arbeidsverdeling veel meer verschillende produkten gemaakt en gedistribueerd kunnen worden, veel meer ideeën kunnen worden gegenereerd, waarin gecompliceerde bestuurssystemen mogelijk zijn, enzovoort.

Psychologische veranderingen

Met het tweede - psychologische individualisering - doel ik op het gelijktijdig ontstaan van steeds groter persoonlijkheidsverschillen tussen mensen. De mensen van vandaag zijn niet alleen anders dan de mensen in de middeleeuwen waren, maar ze verschillen onderling ook meer van elkaar en maken in hun leven groter en minder goed voorspelbare psychische veranderingen door. In de loop van de tijd gingen steeds meer mensen afwijken van het voor hun leeftijd, stand en geslacht geldende wensbeeld. Steeds minder liet men gevoelens en verlangens bepalen door 'wat hoort'. Steeds meer gingen mensen 'op zoek naar zichzelf'. Deze ontwikkeling tekent zich al af in de renaissance, maar schijnt zich vooral in de laatste honderd jaar sterker te doen gelden. Het uiteenvallen van de homogene gemeenschappen van weleer in meer gespecialiseerde segmenten heeft daartoe zeker bijgedragen. Het verlichtte de normatieve druk en schiep een vraag naar verschillendsoortige mensen. Verder heeft waarschijnlijk ook de opkomst van het kerngezin het ontstaan van grote persoonlijkheidsverschillen in de hand gewerkt. In de beslotenheid van het kleine gezin krijgen merkwaardigheden in de relatie tussen ouder en kind een veel sterker effect dan in de smeltpot van grootfamilie en buurt. Maar goed: deze veranderingen voltrekken zich. Zoals we zullen zien, hebben ze een grote invloed op de manier waarop mensen met elkaar omgaan.

Effecten van institutionele differentiatie

Met het toenemen van de complexiteit van de samenleving zijn mensen allengs steeds afhankelijker geworden van een steeds kleiner aantal intieme relaties. Een drietal mechanismen speelt hierbij een rol. Ten eerste leidt de opsplitsing van samenlevingsverbanden tot op specifieker taken gespecialiseerde eenheden tot een scherpere scheiding tussen zakelijke en gevoelsmatige contacten. Specialisatie impliceert' nu eenmaal concentratie op één fCJnctie, ten koste van vervulling van andere functies. Optimalisering van efficiency in het produktiesysteem, objectiviteit in de wetenschap of rechtvaardigheid in het rechtsbestel beperkt daardoor de ruimte

586 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

n c: ;::;­c: c: ..,

I )

Page 39: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(") c ;:;' c c ....

voor gevoelsmatige expressie in die sociale systemen. De verhoudingen met collega's, ambtenaren, winkeliers, enzovoort werden dan ook koeler. Omdat mensen echter niet minder behoefte kregen aan gevoelsmatig contact, raakten zij dus meer aangewezen op de overblijvende relaties: vrienden, familie en gezinsleden. Ook de contacten daarmee werden echter bemoeilijkt.

Een tweede effect van de toenemende institutionele differentiatie is namelijk een groeiende mobiliteit. Mensen gaan meer verhuizen en maken meer sociale stijging en daling mee. Het kerngezin wordt daardoor losgescheurd uit het groter familieverband en het wordt moeilijker om vriendschappen van vroeger in leven te houden. Minder gevoelswarme contacten dus.

Dan nog een derde punt. Het maatschappelijk differentiatieproces heeft ook tot gevolg dat de gemeenschap als geheel steeds minder aanknopingspunten voor gevoelsmatige relatering gaat bieden. De grenzen van de gemeenschap waartoe men zich kan rekenen worden allengs vager. De homogene, goed herkenbare 'Gemeinschaft' verandert geleidelijk in een complexe ondoorzichtige 'Gesellschaft'. Het wordt daardoor steeds moeilijker om aan streek, stad of buurt nog een 'wij-gevoel' te ontlenen. Dat gevoel ergens bij te horen moet daarom meer geput worden uit de steeds schaarser wordende intieme, persoonlijke relaties. We zien dus, dat mensen meer moeten hebben van minder relaties.

Effecten van psychologische individualisering

Het proces van psychologische individualisering leidt via andere mechanismen tot soortgelijke gevolgen. Ten eerste leidt onk dit proces tot een beperking van het aantal contactmogelijkheden. Doordat mensen meer van elkaar gaan verschillen wordt het minder makkelijk om het met iedereen even goed te vinden. Men moet meer zoeken naar mensen die aansluiten op de eigen specifieke psychische gesteldheid: mensen met wie het 'klikt' . De kans dat het klikt met alle mensen die men daarvoor niet heeft uitgezocht, wordt kleiner. Het contact met buren, collega's en familieleden wordt daardoor allengs minder bevredigend. Mede als gevolg hiervan verschraalt het openbare leven. Men raakt meer aangewezen op intieme vrienden, in het bijzonder op een levensgezel. De contacten worden tegelijkertijd daarmee ook belangrijker omdat de toenemende individualisering ook een grote behoefte aan 'diepgaande' relaties schept.

Een tweede effect van het individualiseringsproces is namelijk dat mensen meer met identiteitsproblemen geconfronteerd worden. Naarmate minder duidelijk en stringent wordt voorgeschreven hoe een mens hoort te zijn, moet men meer zelf gaan uitzoeken wie

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 587

(") c ;:;' c c ....

Page 40: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

men is. Steeds meer moeten mensen eigen gevoelens, overtuigingen en aspiraties in kaart gaan brengen, op waarde schatten en onderling in overeenstemming brengen. Dit is een moeilijk probleem, wat men zelden eens en voor altijd oplost. Behalve in de adolescentie wordt men er ook in andere levensfasen mee geconfronteerd. Veel mensen worstelen er heel hun leven mee zonder er ooit uit te komen: de prijs van de vrijheid. Hoe dan ook: het vinden van jezelf is een belangrijker levensprobleem geworden en typisch een probleem waarvoor je anderen nodig hebt; liefst anderen waarmee het 'klikt', waarmee op zoveel punten overeenstemming bestaat, dat zij problemen en gevoelens kunnen herkennen en relevante oplossingen kunnen geven. Hoe meer men op elkaar lijkt, hoe beter verschillen aan het licht gebracht kunnen worden en hoe scherper het beeld wordt dat men van zichzelf kan krijgen. Intieme relaties zijn als zodanig praktisch onmisbaar geworden .

Groter afhankelijkheid van kleiner aantal diepere relaties

We zien dus dat de differentiatieprocessen op zowel het sociaal ­institutionele als op het individueel psychologische vlak tot een verschuiving in het patroon van gevoelsmatige intermenselijke contacten hebben geleid. Kenmerkend voor de middeleeuwse samenleving was een veelheid aan naar onze smaak wat oppervlakkige contacten op werk, op straat, thuis met familie, enzo·:oort. ~ontacten aus die in zeer verschillende sociale context plaats vonden en waarbij gevoelsmatige expressie eerder een vanzelfsprekend bijverschijnsel dan een doel was. Vandaag de dag zien we dat mensen hun gevoelens bij voorkeur in enkele zorgvuldig geselecteerde, vaak 'diepe' relaties tot uitdrukking brengen. Gevoelsmatige expressie is daarbij doel in zichzelf en de relaties zijn voor dat doel gestructureerd. Ze moeten liefst 'totaal' zijn. Het moet klikken op alle fronten en alle communicatieve kanalen moeten worden gebruikt. Verbaal contact is daarvoor alleen vaak onvoldoende. Sexueel contact wordt steeds noodzakelijker om de gewenste graad van intimiteit te bereiken. De verdieping wordt niet alleen gezocht in intenser contact maar ook in verlenging van de tijd die men met elkaar doorbrengt en vermenging van levenslot. Steeds meer gaat men samenwonen als noodzakelijk ervaren. Kortom: intenser relaties maar ook minder relaties. Dat geeft grote afhankelijkheid. Geborgenheid, koestering, liefde, identiteit, enzovoort ... we moeten het goeddeels zoeken bij een paar mensen. Als er één uitvalt, komen we al tekort.

Groter kwetsbaarheid van relaties

De concentrering op steeds minder, steeds intenser relaties heeft nog meer bezwaren. Het maakt die relaties kwetsbaarder. In

588 socialisme en democratie. nummer 12. december 1976

(") c: ;::+ c: c: .....

Page 41: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(") c ;::;­c c .....

vroeger tijd kon men voor zijn verschillende emotionele behoeften bij veel meer mensen terecht in een groter diversiteit van sociale situaties. Geborgenheid bij de geloofsgenoten in de kerk, solidariteit met de familieleden thuis, platte lol met de vrienden in de kroeg, erotiek met een losse carnavalsliefde, enzovoort. Die verschillende behoeften moeten nu door minder mensen vervuld worden in vaak minder geëigende situaties. Dat lukt vaak niet, met als gevolg dat een aantal behoeften niet voldoende vervuld wordt, dat mensen gefrustreerd raken en elkaar eisen gaan stellen waaraan ze niet kunnen voldoen. Dat maakt de relatie er veelal niet beter op. We zien dus dat naarmate men het meer van elkaar moet hebben, de kans groter wordt dat men bij elkaar tekort komt. Dit is niet het enige wat relaties kwetsbaarder maakt. Belangrijker is misschien nog het feit dat mensen in de loop van hun leven steeds meer psychische veranderingen gaan doormaken in een steeds minder voorspelbaar patroon. De kans dat het blijft klikken tussen mensen die het eens goed met elkaar konden vinden, neemt daardoor af. En dat terwijl die psychologische aansluiting op elkaar juist essentiëler is geworden. Vriendschappen en huwelijken houden daardoor minder lang stand. Wie niet wil vereenzamen moet voortdurend nieuwe relaties aanknopen.

Gevolgen voor het huwelijk

Grote behoefte aan vaste levenspartner

Mensen zijn het dus gaan zoeken in een kleiner aantal intieme relaties. In wat voor relaties? Familie-relaties, huwelijksrelaties zowel als vriendschapsrelaties bieden daartoe mogelijkheden. Kennelijk heeft men het vooral gezocht in huwelijksrelaties. Waarom? Zoals al gezegd heeft de band met ouders, broers, zusters, neven enzovoort nogal te lijden gehad onder het proces van psychologische differentiatie. Familieleden kies je niet; je hebt ze, en het moet toevallig maar klikken. Eveneens is er al opgemerkt, dat de grote familieverbanden moeilijk stand houden bij grote mobiliteit. Vrienden zijn wél gekozen op grond van hun specifieke psychologische constellatie. Vriendschapsrelaties bieden echter minder uitzicht op continuïteit dan familie- en huwelijksrelaties. Zij zijn minder verankerd in huisvesting, bezit, procreatie en sexualiteit. Vrienden raak je bij verhuizing nog eerder kwijt dan je familie. Omdat mensen zo afhankelijk zijn geworden van hun intieme relaties, wordt de behoefte aan zekerheid op dat vlak sterker. Men volstaat daarom niet graag met zomaar wat goede vrienden. Een vaste levenspartner biedt meer zekerheid, een 'totale' relatie meer uitzicht op vervulling. Het huwelijk was daarvoor als kader al beschikbaar, en lijkt zich ook meer naar de veranderde behoefte gevoegd te hebben. Het idee van de romantische liefde tussen man en vrouw, dat in de loop van het moderniseringsproces steeds verder gestalte krijgt, sloot

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 589

(") c ;::;­c c .....

Page 42: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

goed aan op de groeiende behoefte aan meeromvattende gevoelsmatige relaties. Vergelijkbare voorzieningen hebben zich op het vlak van vriendschaps- en familierelaties nauwelijks ontwikkeld. Het huwelijk had ook voor, dat sexueel contact er zo vanzelfsprekend bij hoorde. Zoals gezegd werd als gevolg van het streven naar intenser relaties het krachtige expressiemiddel van geslachtelijk verkeer steeds onontbeerIjker. Als gevolg van een nog niet goed verklaarde verpreutsing in de 18e en 1ge eeuw werd een huwelijksrelatie later bovendien haast een noodzaak om überhaupt nog aan je trekken te komen. Het valt te begrijpen dat het huwelijk al met al meer in trek raakte. Steeds meer mensen togen naar het stadhuis. Omdat meer mensen een groter deel van hun tijd in gezelschap van een huwelijkspartner gingen doorbrengen, werd het moeilijker om vrienden te vinden die steeds beschikbaar waren, kon men minder rekenen op een stabiele kring van vrije jongens, werd de kroeg minder gezellig, de straat leger en werd zelfs het ouderlijk huis minder aantrekkelijk. Men vond er steeds minder gezelschap van ongetrouwde broers en zusters en van commensaals. Steeds meer kregen de bezoeken het karakter van de verplichting de ouwe lui niet te laten vereenzamen. Dit versterkt de tendens om te trouwen. Zodoende lijkt een zelfversterkend proces op gang te zijn gekomen, waarin het huwelijk steeds overheersender en steeds onmisbaarder werd.3

Andere verhouding tussen man en vrouw

Zo kon het gebeuren dat de toegenomen behoefte aan intieme relaties voornamelijk zijn beslag kreeg in het huwelijk. Dit alles maakt veel veranderingen, die in de loop van de tijd in het huwelijk hebben plaats gevonden, begrijpelijk. Vanzelfsprekend worden de relaties tussen man en vrouw minder zakelijk en meer gevoelsmatig van aard. In het proces van sociale differentiatie waren trouwens al veel zakelijke functies aan het huweliik onttrokken. Vanzelfsprekend is ook dat mensen vrijheid van partnerkeuze gaan opeisen. Eveneens ligt voor de hand dat de partners zich minder gaan mengen in buurt- en familieleven. Het feit dat die contacten allengs minder bevredigend werden, is juist één van de redenen dat zoveel mensen zich in het huwelijk gestort hebben. Het unieke karakter dat de relatie krijgt maakt ook begrijpelijk, dat de verhoudingen minder goed van buiten af bestierd kunnen worden op grond van algemene volkswijsheden. Omdat de huwelijksrelatie ook zoveel belangrijker is geworden, zijn de partners ook minder geneigd om bemoeienis van buiten-af te pikken. Waar partners zo afhankelijk van elkaar worden is het ook begrijpelijk dat de machtsverhoudingen minder ongelijk worden en meer naar een evenwicht tenderen.

590 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(") c: ;:+ c: c: ~

Page 43: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

("') c ;:+ c c .,

Meer huwelijksproblemen

Tenslotte is ook begrijpelijk waarom het huwelijk minder stabiel is geworden. Zoals al gezegd leidt de concentratie van emotionele expressie in minder relaties onvermijdelijk tot een grote kans dat men ergens tekort komt. Momenteel is wat dat betreft veel op het huwelijk geconcentreerd. Veel mensen hebben bijna alles op die ene kaart gezet. Dat is niet zonder risico's. Ook is al gewezen op de groeiende kans, dat mensen in de loop van hun leven uit elkaar groeien. Die kans op het ontstaan van psychische verschillen wordt nog eens extra groot als mensen langer leven en vroeger trouwen. Hoe ouder iemand wordt, hoe groter de kans, dat hij op wezenlijke punten veranderd, en hoe jonger iemand trouwt, hoe meer van die veranderingen zich binnen de huwelijksrelatie zullen doen gelden en omdat men minder is uitgerijpt en het huwelijk langer duurt.

De gemiddelde levensduur is toegenomen en de gemiddelde huwelijksleeftijd is gedaald. Dit zal het echtscheidingscijfer zeker hebben beïnvloed. Tenslotte is het ook denkbaar dat de allengs gegroeide monopoliepositie van het huwelijk mensen in het huwelijk drijft die daar eigenlijk niet zo geschikt voor zijn, of aanzet tot een overhaaste partnerkeuze om in godsnaam maar onder de pannen te zijn. De daling van de huwelijksleeftijd en het steeds vroeger aanknopen van vaste verkering wijst op een druk in die richting.

AI met al maakt dit verhaal hopelijk begrijpelijk, dat het huwelijk tegelijkertijd belangrijker en problematischer is geworden. De tegenstrijdige trends die we in het begin van dit artikel noteerden vloeien logisch voort uit hetzelfde ontwikkelingsproces.

Toekomst

Het hierboven genoemde ontwikkelingsproces loopt al honderden jaren en schijnt zich allengs sneller te zijn gaan voltrekken. De laatste decennia wel het hardst. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het plotseling zou gaan stoppen. Dat is zelfs onaannemelijk. Het proces van institutionele differentiëring gaat nog steeds voort. Ook is er nog sprake van een steeds verder gaande individuatie op het psychologische vlak. We moeten daarom ernstig rekening houden met een voortzetting van de trend. Dat betekent dat huwelijksrelaties nog belangrijker en problematischer worden. Meer mensen zullen samenwonen, meer scheidingen, groter problemen voor alleenstaanden, groter weerslag van relatieproblemen op gezondheid en geluk, enzovoort. Met het verder toenemen van het belang van intense relaties zullen waarschijnlijk ook meer verschillende daarop gerichte relatievormen gaan ontstaan. We zien nu al een zekere

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 591

("') c ;:+ c c .,

Page 44: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

differentiëring in vormen van full-time levenspartner-relaties. Samenwonen betekent niet meer automatisch trouwen en kinderen krijgen. Er vindt ook een forse toename van het aantal concubinaten plaats en zijn er ook aanwijzingen dat meer mensen in driehoeksverhoudingen gaan leven, meer echtparen met één of meer andere paren samen een huishouden opzetten en ook enkele communale leefgemeenschappen van de grond komen. Er lijkt een toename van het aantal vrijwillig kinderloze huwelijken in gang te zijn. Tevens lijkt de groeiende behoefte aan intense contacten een groeiende behoefte aan parttime relaties te scheppen, ook naast een fulltime relatie. Het zal steeds gewoner worden dat man en vrouw er een vriend of vriendin op nahouden. Geen 'vriend' in de betekenis van 'kameraad', maar meer in de zin van minnaar. In steeds belangrijker en steeds kwetsbaarder wordende relaties lijkt sexueel contact nog steeds noodzakelijker te worden.

Noten

1. W. R. Gove, 'The relation between sexroles, marital status and mental i llness' , Social Fares, 1972 vol. 51 p. 34-44. Sex, marital status and maternity', American Journalof Sociology 1973, vol. 79 p. 45-67.

2. R. Veenhoven, 'The growing impact of mariage' , nog ongepubliceerd artikel, Rotterdam 1976.

3. R. Veenhoven, 'Zin en onzin over het gezin', Vrij Nederland, 28 april 1973, p. 13-15.

592 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

n c: ~ c: c: ....

Page 45: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

(') c: ~ c: c:

Lessen uit de geschiedenis

'Ook al moeten we door het verleden niet bezeten zijn, we moeten het ook niet helemaal verwaarlozen.' - Antho­ny Eden, zoals geciteerd door B.W. Schaper

Op 29 september 1938 vond in Mün­chen een conferentie plaats tussen de regeringsleiders van Engeland, Frank­rijk, Duitsland en Italië. Onderwerp van deze conferentie vormden de Duitse aan- . spraken op delen van Tsjechoslowa-kije, dat zelf niet voor de conferentie was uitgenodigd. Het resultaat van de conferentie is overbekend : onder grote druk gaven Engeland en Frankrijk toe aan de Duitse eisen en offerden hun Tsjechische bondgenoot op, in de ijde-le hoop daarmee een wereldoorlog te kunnen voorkomen. Grote delen van Tsjechoslowakije - het zgn . 'Sudeten­land' - moesten aan Duitsland worden afgestaan. De Engelse premier, Neville Chamberlain, een van de belangrijkste makers van het akkoord, keerde als een gevierde held naar zijn land terug. 'Peace for our time' was de slagzin waar­mee hij zijn beleid inzake Tsjechoslowa­kije karakteriseerde. Allerwegen in Enge­land en daarbuiten was men blij dat het hem gelukt was op deze manier, naar men dacht, de vrede te redden . Slechts weinigen, waaronder de latere opvolger van Chamberlain, Winston Churchill en diens minister van Buiten­landse Zaken, Anthony Eden, weiger­den te geloven in het succes van het ge­voerde beleid . De Duitse aanval op Po­len, bijna een jaar later, die de Tweede Wereldoorlog inluidde, zou hen in het gelijk stellen .

Waren het aanvankelijk zeer weinigen, die weigerden te geloven in Chamber­lains vredespolitiek, later is men daar totaal anders over gaan denken. 'Mün­chen' werd het symbool van een poli­tiek die ten onrechte toegeeft aan de ei-

sen van een agressor, in de hoop daar­mee de vrede te kunnen redden, hoe­wel men wel over mogelijkheden tot militair verzet beschikt. Chamberlains politiek werd er een genoemd van 'ap­peasement', een woord dat aanvanke­lijk niet veel anders betekende dan 'kal­meren' of 'sussen', maar gaandeweg een pregnante bijbetekenis kreeg van een poging te verzoenen door het doen van concessies, vaak met de impli­catie van een offer aan beginselen. Het is geworden tot een soort 'trauma', een situatie in de internationale poli­tiek, die elke zichzelf respecterende staatsman tot elke prijs zal trachten te vermijden . Te pas - en nog vaker te onpas - wordt 'München' in voorkomen­de gevallen aangehaald bij wijze van analogie om een bepaalde beleidslijn in de internationale politiek te beplei ­ten of - meestal - te ontraden. Dat is het thema dat de leidse emeritus hoog­leraar in de geschiedenis, dr. B. W. Scha­per, behandelt in zijn nieuwe boek Het Trauma van München (Amsterdam/Brus­sel, Elsevier 1976). Het boek kan glo­baal in twee delen worden verdeeld . In de eerste vier hoofdstukken behandelt de schrijver het begrip 'appeasement' als model van vredespolitiek en be­schrijft hij de voorgeschiedenis en het gebeuren op de Conferentie van Mün­chen zelf. In het vijfde en zesde hoofd­stuk gaat hij nader in op een aantal 'toe­passingen' van de München-analogie. Achtereenvolgens behandelt hij de rol van Stalin tijdens en na het Duits-Rus­sische non-agressiepact van 1939, de Conferentie van Jalta van 1945, de Kou­de Oorlog zelf, het conflict in Korea (1950-1953). de Suezcrisis van 1956 en de Cubacrisis van 1962. De schrijver laat zien hoe in elk van deze kwesties de voornaamste staatslieden die erbij betrokken waren, hun beleid er expli ­ciet op richtten een 'herhaling' van Mün­chen te voorkomen, of er door ande­ren van beschuldigd werden juist een politiek à la München te voeren. Schaper laat zien hoe gewaagd de ana­logie met ' München' in al de genoem­de gevallen was en dat de situaties meestal op essentiële punten van el­kaar verschilden . Zo schrijft hij ten aan­zien van Jalta :

, "München" was een uiterste poging om een dreigende wereldoorlog te voor­komen, Jalta een gemeE'nschappelijk be-

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 593

Page 46: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

raad van bondgenoten om tot een be­vredigende afsluiting van een moordda­dige en uitputtende worsteling te gera­ken.' (p. 164)

Toch werd en wordt de München-analo­gie keer op keer gehanteerd. Eén van de overwegingen bij het ingrijpen in Korea was bijvoorbeeld dat voorko­men moest worden dat Zuid-Korea, zoals in 1938 Tsjechoslowakije, aan agressie zou worden prijsgegeven. Ook in de kwestie-Vietnam werd herhaalde­lijk naar 'München' verwezen. Daar was het Zuid-Vietnam dat veronder­steld werd de positie van Tsjechoslowa­kije in te nemen. Schaper vermeldt in dit verband het beroep dat president Eisenhower op Churchill deed om steun met specifieke verwijzing naar het eerdere verzuim van het Westen ' ... Hirohito. Mussolini en HitIer een halt toe te roepen door niet eendrachtig en tijdig op te treden' (p. 255). Deze analogie werd overigens door Churchill met kracht van de hand gewe­zen . Het sterkst trad de München-analo­gie op de voorgrond in de kwestie-Suez in 1956, toen de Britse premier Eden, die immers zelf München had meegemaakt in de rol van opposant, uit­drukkelijk de vergelijking met 1938 trok en daar de nodige (onjuiste) consequen­ties aan verbond. Hij zag de Egypti­sche president Nasser als een soort reïn­carnatie van Hitier, die met alle kracht bestreden moest worden . Het was een beleid dat stoelde op verkeerde uitgangs­punten, onder ongunstige omstandig­heden werd uitgevoerd en tot een vol ­slagen mislukking leidde. De moeilijkheid met 'lessen uit de ge­schiedenis' is, zoals Schaper betoogt, dat men nooit precies weet welke les­sen men uit de geschiedenis moet trek­ken . De geschiedenis herhaalt zich welis­waar, maar nooit precies op dezelfde manier. Men weet uiteraard wat voor consequenties een bepaald beleid in het verleden heeft gehad, maar men weet niet precies wat de consequen­ties van een thans te voeren beleid zuI­len zijn. Het is niet moeilijk vast te stel ­len dat er in elk van de genoemde inter­nationale conflicten wel elementen van de München-problematiek aanwezig wa­ren. Schaper wijst er echter zeer te­recht op dat in geen van de gevallen de analogie voor honderd procent op zijn plaats was. Egypte wás niet Duits­land, Nasser wás niet Hitier en Israël

was zeker geen I sjechoslowakije. Boven­dien - en dat is misschien nog wel het belangrijkste - beschikten Engeland en Frankrijk in 1956 niet meer over de militaire machtsmiddelen waarover zij in 1938 beschikten en die zij toen nog misschien succesvol tegen Duitsland hadden kunnen inzetten. In ieder geval konden deze twee westerse staten de zaken in 1938 in Europa nog 'regelen' in overleg met Duitsland en Italië. In 1956 was er geen sprake meer van dat Engeland en Frankrijk in een voor de wereldpolitiek zo vitale aangelegen­heid als het Midden-Oosten konden op­treden buiten medeweten en zonder toestemming van de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie. Deze twee supermo­gendheden maakten dan ook al vrij snel een drastisch einde aan het Brits­Franse avontuur.

Een zaak die vaak in behandelingen van de München-affaire onvoldoende uit de verf komt, is de houding van het slachtoffer Tsjechoslowakije zelf. Meest­al wordt gewezen op de relatieve mili­taire zwakte van Engeland en Frankrijk ten tijde van de Conferentie van Mün­chen . Men kan er inderdaad over twis­ten of Engeland en Frankrijk toentertijd over voldoende militaire middelen be­schikten om, zo nodig, Tsjechoslowa­kije effectief te hulp te komen. De snel ­le nederlaag van het Franse leger na de Duitse inval in mei 1940 geeft wat dat betreft te denken. Maar men kan zich afvragen waarom Tsjechoslowa­kije zo geredelijk het hoofd in de schoot legde, terwijl het over niet min­der dan 35 divisies en een uitgestrekt net van moderne fortificaties in het Su­detenland beschikte . Onder aanzienlijk ongunstiger omstandigheden verdedig­den Nederland en België zich immers ook, toen zij door Duitsland werden aan­gevallen! Was het de teleurstelling over het niet nakomen van de Britse­Franse garanties? Was het de vrees van de Tsjechische president Benesj door een gewapend verzet geheel Euro­pa in de oorlog te storten? Ook Scha­per verschaft ten aanzien van dit punt geen opheldering . Wel maakt hij mel­ding van Churchills ergernis over het feit dat men verzuimd had een relatief sterke, democratische bondgenoot (Tsje­choslowakije) te hulp te kome'n, waar men een jaar later wel bereid was een oorlog te beginnen ter wille van het be­paald niet democratische, militair zwak-

594 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

Page 47: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

CD o CD

" CT CD en "C ., CD ~ ::J cc

kere Polen. dat nota bene nog had mee­geprofiteerd van de resultaten van Mün­chen door een deel van Tsjechoslowa­kije te annexeren! Hoe het ook zij. Tsje­choslowakije was niet bereid of in staat zich in 1938 tegen Duitsland te ver­weren. Wat dat betreft gaat de door Schaper geopperde analogie met Israël dan ook niet op. Hoe men ook over de Is­raëlische politiek moge denken. het is in ieder geval steeds bereid gebleken. ook al waren de omstandigheden zoals in 1948 en 1949 uiterst ongunstig. zich met alle kracht tegen zijn tegenstan­ders te verzetten . Men kan dan ook een vraagteken zetten bij de stelling dat er niet zoveel fantasie voor nodig is om zich voor te stellen dat een staat als Israël • ... als een vreemde eend te mid­den van een vijandige omgeving. op een gegeven moment in de situatie van Tsjechoslowakije in 1938 zou kun­nen geraken' (p. 273). Het is zeker denk­baar dat Israël verlaten zou worden door zijn huidige bondgenoten; het is echter vrijwel ondenkbaar dat Israël zich dan zonder slag of stoot zou over­geven. De suggestie die van Schapers tekst lijkt uit te gaan van een zwak Is­raël met een 'tot de tanden gewapen­de. merendeels door een niets ont­ziend fanatisme gedreven omgeving' (p. 274) behoeft dan ook op zijn minst enige nuancering. Israël is immers zelf ook 'tot de tanden gewapend'!

Schaper is een liefhebber van de zgn. 'petite histoire·. Dat komt naar voren in het genoegen waarmee hij melding maakt van de rol van een zekere Ivy Chamberlain. de weduwe van Austin Chamberlain. de zwager van Neville Chamberlain (p. 56) of van de bezwa­ren die de Amerikanen hadden tegen het gebrek aan comfort in hun onderko­men tijdens de Conferentie van Jalta (p. 154). Het zijn kleine. niet zwaarwegen­de details. die geen afbreuk doen aan de lijn van het betoog. maar. integen­deel . juist het verhaal verlevendigen . Een enkele keer wordt wel eens iets te veel bekend verondersteld. Zo kan men zich afvragen of de meesten van Schapers lezers de 'Cliveden set' (p. 66) meteen thuis zullen kunnen bren­gen - een groep Britse intellectuelen die geregeld op het landgoed Cliveden bijeenkwamen in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog en de reputatie hadden Duitsgezind te zijn. Ook de Pool­se leider kolonel Beck wordt aanvanke-

lijk zonder enige toelichting geïntrodu­ceerd ; pas later in de tekst blijkt dat het hier om de Poolse minister van Bui­tenlandse Zaken gaat. Curieus is Schapers vermelding van het feit dat president Truman na de Con­ferentie van Potsdam het in zijn ver­slag aan het Congres deed voorkomen alsof de Oosteuropese landen in geen geval tot de invloedssfeer van enige mogendheid zouden behoren (p. 172). Curieus. omdat dertig jaar later presi­dent Ford in de recente verkeizings­strijd een soortgelijke vergissing maak­te ten aanzien van Polen. Het lijkt wel of beide Amerikaanse presidenten zich zeer onvoldoende hadden verdiept in de realiteiten van de internationale poli­tiek. Het boek is een boeiende les in de con­temporaine geschiedenis. Terecht wijst Schaper erop hoe misleidend analo­gieën in de tijd (München) maar ook in de ruimte ('finlandisering') kunnen zijn. Ten aanzien van het laatste is overi ­gens een kanttekening op zijn plaats. Schaper wijst het idee van 'finlandise­ring' in krachtige bewoordingen van de hand: 'Een "finlandisering" als toe­komstperspectief is mijns inziens een eerste stap op de weg naar een nieu­we "appeasement" in kwalijke zin.' (p. 277.) Nu is het een merkwaardig feit dat er nauwelijks vóórstanders van 'fin­landisering' te vinden zijn! Wél zijn er mensen die kritiek hebben op het ge­voerde of voorgestelde beleid. bijvoor­beeld het verminderen of gelijkhouden van de defensie-uitgaven. en dan veront­waardigd beweren dat een dergelijk be­leid zou leiden tot een 'finlandisering' van Nederland (waar zij tegen zijn) . Van Staden heeft in zijn proefschrift. Een Trouwe Bondgenoot: Nederland in de NAVO 1960-1971. laten zien dat er betrekkelijk weinig overeenstemming bestaat over de vraag wat een dergelij ­ke 'finlandisering' in concreto voor Ne­derland zou betekenen. Wat dat betreft is 'finlandisering' een al evenzeer mis­bruikte term als ·appeasement·.

Kleine kritische kanttekeningen nemen niets weg van de grote waardering die men kan hebben voor dit uiterst belang­wekkende boek. Het ontleent zijn be­lang niet alleen aan de boeiende be­schrijving die het geeft van de Conferen­tie van München. maar ook en vooral aan het inzicht dat het verschaft in het denken van internationale staatslieden.

socialisme en democratie. nummer 12. december 1976 595

Page 48: 1976/121976/12 Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584

die voor een groot deel de ontwikkelin­gen in de internationale politiek bepa­len. Schapers bedoelingen komen goed tot uiting in het volgende citaat:

'Wat historici kunnen doen is juist te wijzen op de verschillen tussen de als analogieën gebruikte evenementen en processen. Hoe bijvoorbeeld de situa­tie in Vietnam volstrekt onvergelijkbaar was met die in Tsjechoslowakije in 1938, zonder daarmee nu weer geheel analoog te zijn aan die in Griekenland in 1947. Zo kunnen zij de subjectieve impressies van de handelende perso­nen, voorlichters en opinievormers cor­rigeren.' (p. 275)

In dat gestelde doel is Schaper met zijn Trauma van München uitstekend ge­slaagd . Het is een helder en goed lees­baar verhaal (zoals de kenners van het werk van de oud-journalist Schaper trouwens ook niet anders zullen heb­ben verwacht). Een aantal foto's uit inter­nationale persarchieven levert interes­sant illustratiemateriaal. Een kaart van Tsjechoslowakije met de diverse voor­gestelde plannen tot gebiedsafstand zou bij een eventuele tweede druk een nuttige aanvulling kunnen zijn .

P.R. Baehr

596 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976