133 Patiënten Gaan Zorg Beoordelen

2
patiëntenbeleid 146 1-2007 > zorg & financiering 132 minder dan de helft van zwangeren kiest voor prenataal onderzoek Slechts 46 procent van de zwangere vrouwen die een prenatale screening aangeboden krijgt, gaat op het aanbod in. Belangrijkste redenen om af te zien van onderzoek naar aangeboren afwijkingen van het ongeboren kind is dat de test geen zekerheid biedt over de aan- of afwe- zigheid van aandoeningen, maar dat het slechts om een risicoschatting gaat. Zwangeren laten zich in deze beslissing voorna- melijk leiden door hun houding tegenover abor- tus, hun mening over de prenatale test en de mening van anderen in hun omgeving. Angst en zorgen over de gezondheid van het kind spelen bij deze groep zwangeren nauwelijks een rol. Dit concludeert Matthijs van den Berg in zijn proefschrift. Vanaf 1 januari 2007 is het de bedoeling dat alle zwangere vrouwen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om te screenen op aangeboren afwijkingen van het ongeboren kind. Hiermee komt een eind aan een jarenlange discussie over het aanbieden van deze screening. De overheid beoogt met het aanbieden van prenatale scree- ning om zwangeren een eigen geïnformeerde keuze te laten maken over het wel of niet doen van een dergelijke test, een zogenoemde geïn- formeerde beslissing. Van den Berg analyseerde het besluitvormings- proces van zwangeren. Hij constateert dat in vijftig procent van de gevallen het doel van de overheid niet wordt bereikt. Slechts in de helft van de beslissingen gaat het om een geïnfor- meerde beslissing: een beslissing gebaseerd op voldoende kennis over prenatale screening, con- sistent met de attitude ten aanzien van prenatale screening en weloverwogen genomen. Dat slechts de helft van de zwangeren een geïn- formeerde beslissing neemt, is volgens Van den Berg zorgelijk, gezien het oorspronkelijke doel van de overheid. De onderzoeker dringt dan ook aan op meer ondersteuning bij het nemen van de beslissing, bijvoorbeeld in de vorm van een interactieve keuzehulp. Naast voorlichting over risico’s en kwaliteit van de prenatale test zou er meer aandacht moeten zijn voor morele en/of sociale factoren zoals de mening van zwangeren over abortus en de mening van haar omgeving. Prenataal onderzoek bestaat uit een nekplooi- meting (m.b.v. echoscopie) en/of een bloedtest. De uitkomst hiervan is een risicoschatting op aangeboren afwijkingen. Bij een verhoogd risico is als vervolg een vruchtwaterpunctie, een vlok- kentest of uitgebreid echoscopisch onderzoek mogelijk. Bron: VUmc, 19 december 2006< 133 patiënten gaan zorg beoordelen Alle zorginstellingen krijgen in de nabije toe- komst een rapportcijfer, gebaseerd op de erva- ringen van patiënten. Dat hebben de zorgverzekeraars, patiënten- en consumentenorganisaties en zorgaanbieders in principe besloten. De beoordelingen worden openbaar gemaakt. Naar verwachting doet iedereen mee: ziekenhuizen, huisartsen, ver- pleeghuizen, instellingen voor gehandicapten en fysiotherapeuten. Drijvende kracht achter de rapportcijfers zijn patiëntenorganisaties én zorgverzekeraars. De verzekeraars hebben niet genoeg houvast aan de prestatie-indicatoren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, omdat daarmee (nog) geen eerlijke vergelijking tussen ziekenhuizen moge- lijk is.

Transcript of 133 Patiënten Gaan Zorg Beoordelen

Page 1: 133 Patiënten Gaan Zorg Beoordelen

patiëntenbeleid

146 1-2007 > zorg & financiering

132 minder dan de helft van zwangeren kiest voor prenataalonderzoek

Slechts 46 procent van de zwangere vrouwendie een prenatale screening aangeboden krijgt,gaat op het aanbod in. Belangrijkste redenenom af te zien van onderzoek naar aangeborenafwijkingen van het ongeboren kind is dat detest geen zekerheid biedt over de aan- of afwe-zigheid van aandoeningen, maar dat het slechtsom een risicoschatting gaat.

Zwangeren laten zich in deze beslissing voorna-melijk leiden door hun houding tegenover abor-tus, hun mening over de prenatale test en demening van anderen in hun omgeving. Angst enzorgen over de gezondheid van het kind spelenbij deze groep zwangeren nauwelijks een rol.Dit concludeert Matthijs van den Berg in zijnproefschrift.Vanaf 1 januari 2007 is het de bedoeling dat allezwangere vrouwen worden geïnformeerd overde mogelijkheid om te screenen op aangeborenafwijkingen van het ongeboren kind. Hiermeekomt een eind aan een jarenlange discussie overhet aanbieden van deze screening. De overheidbeoogt met het aanbieden van prenatale scree-ning om zwangeren een eigen geïnformeerdekeuze te laten maken over het wel of niet doenvan een dergelijke test, een zogenoemde geïn-formeerde beslissing.

Van den Berg analyseerde het besluitvormings-proces van zwangeren. Hij constateert dat invijftig procent van de gevallen het doel van deoverheid niet wordt bereikt. Slechts in de helftvan de beslissingen gaat het om een geïnfor-meerde beslissing: een beslissing gebaseerd opvoldoende kennis over prenatale screening, con-sistent met de attitude ten aanzien van prenatalescreening en weloverwogen genomen. Dat slechts de helft van de zwangeren een geïn-formeerde beslissing neemt, is volgens Van denBerg zorgelijk, gezien het oorspronkelijke doelvan de overheid. De onderzoeker dringt dan ookaan op meer ondersteuning bij het nemen vande beslissing, bijvoorbeeld in de vorm van eeninteractieve keuzehulp. Naast voorlichting overrisico’s en kwaliteit van de prenatale test zou ermeer aandacht moeten zijn voor morele en/ofsociale factoren zoals de mening van zwangerenover abortus en de mening van haar omgeving. Prenataal onderzoek bestaat uit een nekplooi-meting (m.b.v. echoscopie) en/of een bloedtest.De uitkomst hiervan is een risicoschatting opaangeboren afwijkingen. Bij een verhoogd risicois als vervolg een vruchtwaterpunctie, een vlok-kentest of uitgebreid echoscopisch onderzoekmogelijk.Bron: VUmc, 19 december 2006<

133 patiënten gaan zorg beoordelen

Alle zorginstellingen krijgen in de nabije toe-komst een rapportcijfer, gebaseerd op de erva-ringen van patiënten.

Dat hebben de zorgverzekeraars, patiënten- enconsumentenorganisaties en zorgaanbieders inprincipe besloten. De beoordelingen wordenopenbaar gemaakt. Naar verwachting doetiedereen mee: ziekenhuizen, huisartsen, ver-

pleeghuizen, instellingen voor gehandicaptenen fysiotherapeuten.Drijvende kracht achter de rapportcijfers zijnpatiëntenorganisaties én zorgverzekeraars. Deverzekeraars hebben niet genoeg houvast aan deprestatie-indicatoren van de Inspectie voor deGezondheidszorg, omdat daarmee (nog) geeneerlijke vergelijking tussen ziekenhuizen moge-lijk is.

ZenF-0107 cyaan.qxd 10-1-2007 16:21 Pagina 146

Page 2: 133 Patiënten Gaan Zorg Beoordelen

beleidsontwikkeling/orgaandonatie

147zorg & financiering > 1-2007

Verscheidene verzekeraars en zorgaanbiedersexperimenteren al met een Amerikaans meet-systeem, de Consumer Quality-index. Het is debedoeling dat dit de standaardmeetmethodewordt. ‘Het is een wetenschappelijk verantwoor-de methode’, aldus de Nederlandse Patiënten enConsumenten Federatie (NPCF).Het patiëntenkeurmerk is een uitvloeisel vanhet nieuwe zorgstelsel. ‘Uitgangspunt is dat depatiënt meer keuzevrijheid moet krijgen. Omeen goede keuze te maken, heeft de patiënt meer

informatie nodig dan nu beschikbaar is’, aldusMike Leers van zorgverzekeraar CZ.De Consumentenbond verwacht dat de eersterapportcijfers voor pakweg dertig verrichtingenin ziekenhuizen in 2007 op de site zullen staan.Voor de uitvoering is het Centrum KlantervaringZorg in oprichting. De zorginstellingen willennog geen commentaar leveren zolang de zaaknog in de bestuurlijke pijplijn zit. Bron: www.bijzijn.nl, 8 december 2006<

> orgaandonatie

134 intensivering donatiebeleid effectief

Het geïntensiveerde donatiebeleid werpt vruch-ten af, zo blijkt uit de derde evaluatie van de Wetop de orgaandonatie. Rond de invoering vandeze wet in 1998 was het aantal donaties ge-daald: vergeleken met andere landen zakteNederland van voorloper weg naar de ondersteregionen. Inmiddels is Nederland weer opge-klommen tot de middenmoot.

Tekort aan organen

Nog steeds zijn er onvoldoende organen om aande toenemende vraag te voldoen. Ook dekomende jaren zal de vraag groter blijven danhet aanbod. Er is vooral een groot tekort aannieren. De kleine groep patiënten die wacht opeen donororgaan, blijft afhankelijk van de grotegroep Nederlanders die voor hun zaak gewon-nen moet worden. Onder meer om het aanbodaan donororganen te vergroten is in 1998 de Wetop de orgaandonatie (WOD) van kracht gewor-den. Vanaf 2000 heeft het ministerie van VWSzich ingezet om het aanbod te verhogen via eenbreed palet aan maatregelen, zoals voorlichting,campagnes, nabestaandencontact en beleid inziekenhuizen. Geconcludeerd kan worden datde achterstand in het aantal donoren, die rondde introductie van de WOD was opgelopen,

inmiddels weer is ingelopen. Met name grotepubliekscampagnes en scholing van bij orgaan-donatie betrokken professionals blijken effec-tief.

Onderzoeksvragen

De evaluatie is uitgevoerd in opdracht van Zorgonderzoek Nederland Medische Wetenschappen(ZonMw) door het Nederlands instituut vooronderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), deUniversiteit Maastricht, Faculteit der Gezond-heidswetenschappen en de Afdeling SocialeGeneeskunde, sectie Gezondheidsrecht vanAMC/Universiteit van Amsterdam. Doel vandeze evaluatie was het vinden van een antwoordop drie vragen: – Wat zijn de effecten van het door de overheid

ingezette beleid? – Wat is de rol van nabestaanden bij het toe-

stemmingsvraagstuk?– Is er sprake van een rechtvaardige verdeling

van donororganen?

Voortdurende inspanningen nodig

Het onderzoek heeft aangetoond dat de verde-ling van organen op een rechtvaardige manier

ZenF-0107 cyaan.qxd 10-1-2007 16:21 Pagina 147