· XXX N.V. . RD TVRJ. TRD. I D rzr t Dthlnd, d n ... vrd, l r n lj nt bj bhrnd, l dr p phd n tht...

190

Transcript of  · XXX N.V. . RD TVRJ. TRD. I D rzr t Dthlnd, d n ... vrd, l r n lj nt bj bhrnd, l dr p phd n tht...

POLITIEKE NOVELLE

BRUNO FRANK

POLITIEKENOVELLE

VERTAALD DOOR ALICE VAN NAHUYS

MCMXXXN.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ.

AMSTERDAM

I

D E reiziger uit Duitschland, die inPension Palumbo de kamers 14

en15 bewoonde, werd, gelijk alle dagen,precies omhalf zevenwakker.Hij stondoogenblikkelijk op, waschte zich, enmet nog maar enkele kleedingstukkenaan, het bovenlichaam naakt, trad hijde kleine zitkamer binnen, die aan zijnslaapkamer grensde. Ook bier stondenbeide ramenwijd open,met voile krachtstroomde hem Zuid-Italiaansche lentetegemoet. Het tuintje beneden branddevan kleuren, verder weg in de diepteglansde en ruischte de golf. Maar deBast gunde zich nog Been blik en be.-gon onmiddellijk met zijn lichaams-oefeningen.Het waxen eerst de gewone drawingenvan den romp en buigingen der knieën,uitgevoerd en herhaald in blijkbaarvoorgeschreven volgorde en snelheid.Maar daarna wendde hij zich tot eenleeren bal ter grootte van een hoofd,die tusschen loodrecht gespannen ela-stieken koorden op manshoogte in een

7

hoek van de kamer zweefde, en begondit fantoom volgens alle regelen derkunst met geweldige vuiststooten te lijfte gaan.Hij zag er niet uit als een Bokser. Zijngezicht, smal, sterk, van een bleekemaar volstrekt niet ziekelijke kleur,maakte een verfijnden, maakte een ver-geestelijkten indruk en ook zijnlichaamscheen van nature heelemaal Been aan-leg voor eenige ruwe praestatie te heb--ben. Merkwaardig, vreemd, als er eigen-lijk niet bij behoorend, als door kop-pigheid en tucht verkregen, staken bijdeze bijna gebrekkig gevormde schou-ders en armen spierzwelling en sterkepezen af.Hij werkte stil, systematisch; in onver-moeibare afwisseling ketsten zijn vuis-ten tegen den bal. En ten laatste, toende vechter het voorwerp met rust liet,trilde het nog maar heel even na enzweefde dadelijk weer onbeweeglijk,symbool eener domme, doode mas-sa, waartegen Been wil, Been aanval terwereld iets kan beginnen, in den hoekder kamer.

De reiziger haalde nu een paar halterste voorschijn, geveerde halters, van bin.-nen voorzien van een sterke stalen spi-raal. Afwisselend drukte hij ze in zijnvuisten samen en liet ze weer los. Natien minuten Meld hij op en begaf zichover de donkere steenen trap van hetoude bisschoppelijke huffs naar hettuintje.Hij werd verwacht. Doctor Erlangerleunde tegen de balustrade en keek overde met vruchtbooznen en wijn beplanteterrassen omlaag naar de zee.Ze Bingen zitten. Voor de plaats vanden Bast van kamer 14 lag een brief,een reuzenexemplaar van een brief, eenwaar pakket van een brief in een stevi-gen roodbruinen omslag. Zoo'n zendingarriveerde hier iederen ochtend.Ze ontbeten. De bediende, bejaard, inzijn hemdsmouwen en met een groenvoorschoot, liep of en aan; de eigena-res van Pension Palumbo, een stilleZwitsersche dame, kwam door het tuin.-tje, groette op geringen afstand en keekmet een ervaren blik of alles in ordewas. Gasten waxen nog niet te zien.

9

Ochtendstilte. Geen geluid. Geen vogelzong er in den tuin.Doctor Erlanger, jong, groot, zeer don-kerbruin, met opvallend dicht bijeenovstaande oogen, ontbeet met appetijt.Maar de gast van kamer 14 gebruikteheel weinig, een kopje thee, een sneetjedroog geroosterd brood en een eischeen hij voldoende te vinden.— U eet weer niets, zei zijn metgezel opeen eerbiedigen, maar tegelijk toch b1J .'na innigen toon, iemand die u niet kentzou gelooven dat u stank wilt blijven.— Stank niet, Erlanger, maar nuchter.En met een kleinen spottenden glim--lach tilde hij het stelletje met de drieverschillende soorten jam in de hoogte,om het den hongerigenjongen man aante reiken. Hij zette het plotseling Weeren bekeek zijn hand.— Dat is toch wonderlijk, zei hij. Dieoefeningen met de halters vergen zoo-veel van mijn spieren, dat ze in heteerst niet het geringste kunnen verdra-gen. Een kind zou me kunnen overwel-digen.— Maakt u nu ook nog oefeningen met10

halters, mijnheer Carmer? Waaromdoet u dat toch allemaal; ik verbaaser mij telkens weer over. Ik weet tochveel te goed hoe u over sport en sport-verdwazing denkt. Met wat een hoophebt u mij niet eens een kraut voorge-houden, waar met reusachtige lettersbovenaan de frontpagina stond: — Eertuwe Duitsche meesters — en daarmeewerden voetballers bedoeld.— Nu verwisselt u toch twee dingen.Sport? Nee, met sport heeft het hoe.-genaamd niets te maken. Men moetsterk zijn voor heel andere doeleinden.— Voor andere?— Wel, iemand heeft eens gezegd, datde mensch een verscheurend diet is.Daar behoort men rekening thee tehouden.—0, maar mij dunkt toch, dat niemandminder dan juist u op zulke primitievestrijdmiddelen is aangewezen.Twintigwoorden van u, een enkele ironischepointe, met uw zachtste stem uitge-sproken....De ander hief zijn weinig krachtigehand op.

Ii.

— Volmaakt er naast, zei hij, volmaakter naast. Logica is goed, Erlanger, voor-dracht is bruikbaar, ironie doet haardienst. Maar au fond komt Loch allesop het lichamelijke veer, de vuist islaatste instantie. Politiek, beste jongen,is geen zaak van het denken en van dengeestelijken wedstrijd. Wees overtui-gend,wees geestig,wees subliem—daarbeneden zitten ze, II)f aan 11"j*f, en luis.-teren met een derde van hun bewust.-zijn, en hun lichamelijkheid bromt:dien zou ik het wel eens willen latenzien! je temt ze antlers, Erlanger, wan-neer je je zeker voelt van je eigenlichaam. Het is belachellik en bescha.-mend. Maar het is waar.—Voltaire kon niet boksen, zei doctorErlanger.— Daarom heeft ritmeester Beauregardhem dan ook tot bloedens toe geslagen.Laat uw kinderen zich maar goed trai-nen, Erlanger, als u tenminste ooitkinderen krijgt. Wanneer jullie jodeneens allemaal goed moisten moat hoek.-slagen en uppercuts zijn, zou er al heelgauwgeenantisemitisme meerbestaan,12

geloof me. En hij zag den jongen manmet een broederlijken blik aan.Het ontbijt was afgeloopen; de bedien-de met het groene voorschoot ruim-de af.De heer Carmen opende zijn pakket-achtigen brief. Hij bevatte actestukken,geschreven en getypte stukken en heelveel uitknipsels uit Duitsche kranten.Doctor Erlanger was achter hem gaanstaan, blij kbaar van plan de le zing staan-de bij to wonen. Er wend een stoel voorhem bijgeschoven.— Het is nog maar een kwestie vandagen, zei de meelezende jonge man naeen poosje.Opnieuw stilte daarna. Met het potloodwerden korte notifies aangebracht enhet gecommenteerde stukdoorgegevenaan den secretaris. Deze rangschik-te het dan zorgvuldig bij de overigestukken.— Het kan onmogelijk Langer duren,zei hij opnieuw. Voor de besluiten, dienu genomen zullen moeten worden,zullen de anderen niet verantwoorde-lijk willen zijn. Ze zullen blij zijn vbbr

13

de beslissing den last op andere schou-ders to kunnen laden. U zult u gereedmoeten houden, mijnheer Carmer!Stilte. Een knik. Een glimlach. Nu ble.-ven nog alleen de kranten over. Metgekleurd potlood waren vele plaatsenmet kruisjes of strepen gemerkt, Welkevolgens het oordeel van den afzenderde aandacht verdienden. Met snel glij-dende blikken stelde de geroutineerdelezer zich op de hoogte.Gasten kwamen in den ontbijttuin. Debeide heeren stonden op, gaven elkaareen hand, namen afscheid.

14

II

CARL Ferdinand Carmer was tij-dens de republiek drie maal minis-

ter geweest; een keer in Pruisen entweekeer minister van het Rijk. Volgens zijnloopbaan was hij een rechter. Hij stam-de uit het geslacht van dien vrijheer vanCarmer, die als grootkanselier van ko.-ning Frederik het Pruisische landrechtschiep,het eerste modernewetboek vanEuropa en dus van de wereld. De lijnvan het geslacht, waartoe FerdinandCarmer behoorde, was burgerlijk ge.0bleven, al was de adeldom onder ver-schillende koningen makkelijkto berei.-ken geweest. In dit weerstreven uittezich gevoel van eigenwaarde, een fier-oheid van geest en een burger.-trots, diein de onkreukbare uitoefening van ver-antwoordelijke posten een eigen afzon-derlijk patriciaat zag en vormde.Vooral Ferdinand Carmer's vader, mi-nister van justitie eerst en later eerstepresident van Westfalen onderWilhelmden Eerste, leefde in deze gezindheid.Zijn mannen waren de patriotten, die

15

den zegevierenden koning van Pruisenden raad gaven, zich niet keizer, dochlieverhertog der Duitschers to noemen,wijl van uiterlijke hoogheidsglans en-kel overspanning en gevaar te verwach-ten waren.Hij had ook de luidruchtige tijden vanden zoon nog beleefd en FerdinandCarmer herinnerde zich met flitsendeduidelijkheid een dag,waarop zij samenin Berlijn de onthulling van een stand-beeld hadden bijgewoond, een schet-terende en schitterende festiviteit, endat op den terugweg toen de vader bijhet standbeeld van Blu"' cher was blijvenstaan en, met zijn witgehandschoenderechterhand erheen wijzende, gezegdhad:,,Die meneer daar, niet waar, heeft inzijn tijd Pruisen gered. Bovendien heefthij de wereld van Napeleon bevrijd.Velen keuren dit af, maar een feit blijfthet. Nou, daarvoor heeft hij zijn stand-beeld. Maar weet je wel, hoe het in hetoude Duitschland, in het werkelijkeDuitschland bij zooiets toeging? Dankwamen er's ochtends heelin de vroegte16

twee werklieden op de plaats aan ennamen de doeken weg. Publiek was erook bij, zeker, drie mannen stonden's ochtends om zes uur hier op dezeplek; de beeldhouwer Rauch, Hegel enGneisenau. of

Ferdinand, de zoon, was met hart enziel jurist. Het leek hem heerlijk, metluchtige scherpzinnigheid de geschre.-ven wet naar de behoefte van het zichgeweldig wijzigende heden uit te leggenen met vernuft in stand te houden. Inde late stilte van zijn werkkamer, bou.-wend aan de grondslagen van staat enmaatschappij, was hij vaak heel geluk.-kig. Omdat hij civiele rechter was, bleefnood om verantwoordelijkheid zijn ge.-voeligheid bijna geheel en al bespaard.Toen de oorlog uitbrak, was hij, vijf endertig jaar oud, ambtenaar aan het ge--rechtshof in Berlijn.Op slag, met een ijzeren greep, ontnamde oorlog hem alle geluk. Hij ontnamhem, in de eerste plaats, zijn vrouw. Se.-dert enkele jaren leefde hi*j'in een waax-lijk gelukkig huwelijk met een dochteruit een oude Zuidduits the koopmansfa-

17

milie, een geestelijklevend,pikant,vroo-lijk schepseltje. Gelijk met hem Bingzij in die Augustusmaand als verpleeg-ster naar het front., Zes weken later stierfze aan een infectie; Carmen zag alleennog haar onherkenbaar geworden doo.-de lichaam. Hij wankelde,hij dacht nietdit te overleven. Maar hij richtte zichop. Nog hief en droeg hem de golf vanhero"I'sche verdwazing, die heel het landoverstroomde.Twee maandenlaterzouhij den slag niet te boven zijn geko.-men.Want dit was het tweede, voor een manmet zijn karakter moeilijk te dragenverlies: hem beroofden de gebeurtenis.-sen van alien vrede met zichzelf.Het verstand had niet standgehouden!Alle levenslang geoefende helderheid,nuchterheid en critiek waren op denloop gegaan bij de botsing met een tie-rend uur. Als de domste en verstompt-ste, blind en doof, had hij geloofd en ge.-raasd: met een vuurrood hoofd — o eeu-wige schande! — had hij op een open-baar plein met de tot fanatisme opge-zweepte menigte meegeschreeuwd en18

met zijn armen gezwaaid; hij die tochmoist, moat oorlog beteekende en hoe hijontstond: niet uit een botsing van edel-moedigheid en laagheid waarachtig,maardoortotaal onheroische oorzakenvan droevige tastbaarheid, waarovermen kleurige doeken spreidde om hetvolk te misleiden. Het volk, ja — maarhem toch ook? Hoe klonken eigenlijkde woorden erfvijand, broederschap,wraak, in den mond van een, Wien zijnafkomst, zijn aanleg, zijn opvoeding totwaarheid en klaarheid verplichtten! 0eeuwige schande! Nog na jaren doemdede voorstelling weer voor hem op, datde dood zijner geliefde vrouw de strafwas geweest voor zijn verraad aan dengeest.Dit opgestuwde inzicht brak in hemdoor en wend tegelijk tot besluit opeen middag in Vlaanderen, toen hij,voor enkele dagen teruggetrokken vanhet front, aan den rand van een akkerzat uit te rusten. Er reed een militairetrein voorbij, die nieuw kanonnen-vleesch aanvoerde. In de open schuif-deuren der veewagens verdrongen zich

19

de geteekenden en brulden hun lied deherfstlucht in. Precies zoo is mijn ge--zicht", zei hij opeens tot zichzelf enwerd donkerrood,hoewelhij alleen was.Hij stond op, grog terug Haar zijn af-deeling. Hij moest een uitgebrand enstukgeschoten dorp door. Voor eenmaar weinig beschadigd huffs zag hijhet gezengde, halfnaakte lijk van eenman liggen, waaraan een hongerig var-ken vrat.Hij deed, wat hem goed leek. Hij wierpzijn wapen weg. Hij meldde zich ziek,met een drang, die hoofdschudden wek-te. Hij liet zich oproepen door zijn ge.-recht, hij zette deze voorbereidingenmet zoo'n ijver door, dat hij weldramerkte door de officieren gemeden toworden.Hij vond thuis, wat hij nu verlangde.Het ambt als president van een straf-kamer wachtte hem, dag aan dag Bingonafzienbaar het lot der menschen inonmiddellijke naaktheid door zijn han.-den. Ook als vertegenwoordiger derwetenschap ploegde hij nu dit veld.Reorganisatie was noodig; dit straf'-20

recht, dat den schenner van den eigen-dom wreed strafte, doch den ruwe, denin-verdorvene slechts even bedreigde,dat dom en onbehouwen in het webderpersoonlijkstelevenshouding greepen Leven verwarde in plaats Leven beep

schermde, — het zou de generatie, dieopdook uit de ellende dezer jaren, nietmeer beleedigen.Carmer werkte met een geweldige wils-kracht, met verdubbelde wilskracht,omdat alleenop dezewijze de e enzaam--heid van zijn verlaten huffs te dragenwas. Hij vond aandacht; hij riep eenecho op tot ver buiten den kring zijnerberoepsgenooten. Want in den niet ein-digenden oorlog scherpte zich in velekringen hetmaatschappel' "kgeweten-eenresultaat half van dommenangst enhalf van een door gedragen Teed ver-sterkte mogelijkheid om mee te voelen.Deze opstellennuvan eenhoogenrech-ter, indringend, helder, vol kennis envasthoudendheid en van een mensche-lijkheid, die zich in beheersching zelfshet geringste pathos ontzegde, werdengretig opgenomen en door de dagellik.-

21

sche pers besproken. Men verzocht denschrijver dezer opstellen, toen het vree-selijk einde al dreigender naderde, per-soonlijk op te treden, lezingen te hou--den, Zijn door geest en Teed gekerfdegezicht, de schitterende strakheid zij-ner redevoeringen, maakten diepen in-druk. De partij der burgerlijk vooruit-strevenden verzekerde zich van hem.Hij was lid van de Nationale vergade-ring en van den eersten Rijksdag. Inhet derde jaar na zijn ommekeer legdehij zijn ambt van rechter neer en deedzijn stap naar de beslist linksen. Menbegon hem te haten, uit te schelden,verdacht te maken, te dreigen, — zoo-dat hij al na een korte loopbaan vanstaatsmansarbeid op Duitsche maniervolkomen gelegitimeerd scheen.

III

CARMER deed zijn dagelijkschewandeling. Dat had hij niet één

keer verzuimd in de bijna drie weken,dat hij nu hier was.Hij liep de straat af, stale het plein over,Tangs de eeuwenoude bronzen deurder kathedraal, ging dwars door hetplaatsje en beklom aan den anderenleant den berg om de Villa Cembroneto bereiken. Een vreemde weg, iederenkeer weer opnieuw opwindend. Dit Ra&O

vello was een graf van ruines, waarbo-ven schamel Leven zich in stand hield.Wat vandaag niet meer was dan eendorpje, gemeten naar het aantal inwo-ners en zijnbeteekenis, datwas eens eenmachtige stad geweest, den omtrek be-heerschend rondom den bergtop g

residentie van een bisschop grooteweelderigeheeren.Moorschebe.-huizingen voor het geringe volk warengebleven, van zwarten tufsteen apes,schaars bewoond, verwaarloosd, ver-vallen.Maarvan de wonderpaleizen derAfflitti, Castaldi, Ruffoli, met hun al-

E-31

hambrische pracht, hun saraseenschezalenvluchten, hun lusthoven, fontei--nen en marmeren bassins was niets an-ders me erover d an de tuinen vol wildop-schietende bloemenweelde, een over-eindgeblevenmarmeren muureens metsierlijk en dicht opeengeplaatste zuil-tjes,eenpoort,fraaigebogenindenvormvan een hoefijzer, gevuld met mute °enLaurier, het afgesprongen stuk van denrand eener fontein.Dit alles was mooi en was zeldzaam; hetwas niet dat, waarvan hij hield. Iederenochtend beklom, hij dien berg.Een snort trappenweg leidde erheen.smerig, slecht onderhouden ook hij.Voor de huizen van tufsteen speeldenkinderen, half naakt, in de vreemdstemengeling van typen, zoodat je weg-zonk door de eeuwen en het je duize.-lig, droomerig te moede kon worden. Erwaren daarjongens, die er uitzagen alsNoord.-Afrikaansche Bedou'lonen, eenslank deerntje vertoonde voorhoofd enhaarinplanting der per roeiboot aange-komen Helleensche, weer een droeg eenhelm van gouden haren, stralende er-24

fenis van Normandische voorvaderen.En in menig gezichtje vloeide dit allesineen; heel de woelige geschiedenis vandeze weelderige, vruchtbare kuststreek,waarheen de volkeren van Europa enAfrika na elkaar en met elkaar verlan-gend den steven van hun schip haddengewend, was er van of to lezen. Ze wa-ren vroolijk en vriendelijk, deze eeu-wen geleden gemengden. Ze kendenden vreemdeling, die iederen ochtendde treden hunner straat beklom. Velengroetten. Weldra was hij voorbij.De zon heerschte al, Coen hij de VillaCembrone bereikte. Het huffs bleef aanden linkerkant liggen en langzaam, inweer nieuwe voorvreugde, doorschreedhij de lange met wijn begroeide laan,die dwars door den twin loopt. Aanbeide zijden was alles vol van openbre-kende rozen en hortensia's. Hij ademdehun geuren in, maar zag ze niet, hij keekrecht voor zich uit, naar de plek waarde pergola afbrak en zich den blik nietsanders meer bood dan een afgrond vanblauw. Zijn hart klopte heftig. Hij aar-zelde nog. Toen trad hij naar buiten.

25

De belvedere Cembrone is een breeden lang terras, aan den rand van denberg, ontzagwekkend hoog boven dezee. Er staan twee marmeren banken.Carmer liep tot vlakbij de balustrade.Dit was nooit uit te putten. Iets mooiersbestond er niet op deze wereld — nietvoor hem. 0, dat hij moist dat deze pleker was! Vele jaren geleden was hij hiereens geweest, en de jongeling had hetverrukkelijk gevonden. Al was het niette vergelijken met het beeld, dat hij metde groeiende rijpheid zijner ziel voorzich zag opdoemen.Hij hadveelgereisd,zooals tegenwoordig alle menschenreizen. Maar ieder jaar had hij stel-liger geweten, dat dit hier, deze plek,precies dit hier, dit marmeren balkonvan vijf meter breedte en twintig meterlengte, het ware vaderland was waarheel zijn ziel naar uit Bing. Nu kwamhij hier, dag aan dag. Alleen voor ditstukje grond had hij deze verre reis ge.-maakt. In de nachten schrok hij wak-ker, onrustig van een te verwachtennieuwe thuiskomst denvolgenden och-tend.26

Groot, indrukwekkend, zielelouterenduitzicht van dit terras. Diepe afgrond,duizelingwekkend diep, over hellingenvol wijn, moerbeien en vijgen, dezelfdehellingen vlakbij aan zijn rechterhand,aan zijn linkerhand, bronsbruin ge.-bergte daar vlak achter, uitstekend,omvangend, omsluitend, weer wegwij-kend, en daar tusschen in, stralend enklaterend zich strekkend naar het gren.-zenlooze, de baai. Een baai, glanzendvan zon, verzadigd van zon, van eenblauwheid, die hier tot purper aangloeiten daar tot violette diepten verteedert,verzadigd, niet dronken makend, geenverlangens wekkend, maar vrede, ze-kerheid en duurzaamheid uitademend.Nergens aan den licht verschitterendenhemel een enkele wolk, Been halve toon,niets twijfelachtigs, onweersprekelijkstrak en klaar elke lijn, elke kleurscha-keering, alles één klaarheid, één Leven,één werkelijkheid.0, bier te staan en den rustigen blikuit te zenden naar rechts, hem te latenvolgen de zuivere contour van het vas-teland, langzaam, langzaam naar Kaap

27

Licosa toe, tot zij wegbuigt in den Golfvan Policastro en zoo zich aan hetoog onttrekt. En stil to blijven staanmidden op den weg, waar duidelijkzichtbaar in den helderen schijn vanden dag in Paestum de Grieksche tem-pel staat, Poseidons woonhuis aan zee,welks treden hij druipend van hetwaterbetreedt. De boog van den horizondaarna dan met het oog omtrekken enaan den rechterkant Capri bereiken,dat zich rotsachtig uit de golven ver-heft, als het rijk der sirenen, en uitrus-ten dan op de kaap van het wastelandtegenover Circe's tooverstoel. Wantoveral in het rond was hier mytholo-gisch Homerisch land; uit dit blauwwaren de eeuwige sproken opgestegen,vroegste volmaking van avondland-sche poezie.Ook daarboven geen scha-duwen van onzekerheid door wolkengeworpen, alles klaar en zuiver, diep engroot begrip, alles figuur, omlijnd entastbaar. Middellandsche zee, stralen-de wieg van al wat goed is en schoon,die ons nog troost, door wijn en vijgenomvangen!28

Wijn en vijgen. Hij moest glimlachen.Het schoot hem to binnen, dat h1i'langgeleden eens gelezen had: dat nu nogin enkele talen van het Noorden, uitden Normandischen Zuidelijken tijdovergehouden, een woord bestond,waarin het verlangen naar vijgen door.-klonk: figiakasta, doch dat de IJslanders,die het nog steeds gebruiken, de vroe-gere beteekenis ervan niet meer ken-nen en er elk snort van verlangen meeuitdrukken. Ja, hier was alle verlangengestild. Hier was j e aan het doel. Hier ge.-nas het hart van alle verwardheid, vanalle beklemming, die over het gemartel.-de werelddeel lag, van alle onzuivere,verstikkende dweperi), van alle kruit-damp en wierookwalm, die in het eigenland onder den looden hemel den adembelemmerden.Niets daarvan bereikte deze plek. Menherinnerde zich nauwelijks hier, dat verweg, in het Noorden, een gemarteld, ne-velachtig land lag, in krampen zich ver-werend tegen Azië, dat aandrong metde snijdende leer van het Neil, en tegenhet vreugdeloos kolossale van over den

29

Oceaan. Hier drong Been kreet van ver-lossing door van het duizendjarige rijken hierklonk niet hetleege lawaai eenervan ijzer dreunende nieuwe wereld.Kijken en ademen en Leven, met waar-digheid en opgewektheid je levensdagdoorschrijden, eenvoudig je eenvoudi-ge werk doen, mensch zijn, anders niets;Been dweper, Been droomer, geen dier,dat zich voor zijn lichaam sch^amt,geen adept van den afgrond en naarhet reusachtige zonder begeerte, Beenhartstochtelijke, die niet het heden kent,Been knechtder idee,geenhater—o,stil-lende vrucht en krachtige wijn en ge--nezing brengende zuidelijke lucht!

30

IV

D E volgende dag was een Zondag.Carmers verblijf hier naderde zijn

eind. Zijn terugkeer naar Duitschlandwas noodzakelijk, en bovendien tele-grapheerde uit Parij s Achille Dorval, dieden datum van hun samenkomst wen-schte vast te stellen. Die moest plaatsvinden aan de Zuidkust van Frankrijk,in Cannes: Carmer schikte zich hierinnaarhetverlangen vandenveelouderenman, die zijn land niet graag verliet.Ze kenden elkaar van vele conferentiesen ze sympathiseerden met elkaar.Men hield in Parlis de hand aan denpols der Duitsche politiek; men namaan, dat de verandering der regeeringbinnenkort stellig te verwachten was.Aan Carmers nieuwe optreden daar.-bij kon Been twijfel zijn. De Franschestaatsman had hetverlangen uitgespro-ken hem nog van te voren, nog zon-der officieele, alles moeilijker makenderompslomp te zien. Met taaiheid stuw-de zijn onbevooroordeelde ouderdomHaar het groote doel van vredelievende

31

veiligheid.Hier was de erfenis, welke hijhoopte na te laten.Carmer had zijn vertrek al tweemaalverschoven. Cannes, dat beteekendeeen uitstel van dagen, en daarachter,onmiddellijk, lag zijn thuiskomst,waar-naar zijn verlangen zeer gering was.Iederen ochtend weer, wanneer doctorErlanger achter hem Bing staan, omde ingekomen correspondentie samenmet hem door te nemen, bespeurde hijniet zonder gewetenswroeging, dat zijntegenzin opnieuw gegroeid was.Terugkeeren dus weer in dien heksen-ketel van troebel schuimende kwaad-willigheid, die zich Duitsche politicknoemt, langzaam weer meedraaien indie slecht gemengde brij; op openbarevergaderingen de overgebleven restenvan phrases uit andere grootere tijdente moeten proeven, terwijl achter ge.-sloten deuren het angstige twisten vanphilisters te hooren is, die aan hun hetmeest voor de hand liggende schamelevaordeeldenken.Nooiteen mannelijkeoprechte impuls, nooit een woord, datopsteeg als de rook op eenhelderen dag.32

In zijn eigen partij, waaraan hij tochmet heel zijn hart gehecht zou moe-ten zijn, veel bedompte bureaucratie,kleinburgerlijkheid en vrees voor eigenmoed: de enkele denkende en sterkemakkers v6fir hun tijd verbruikt, bedroefd en belasterd.En om je been het vollk, die zestig mil-lioen menschen, levend deel der aarde,eeuwige moederschoot der idee, dermuziek en der innigste poëzie, maardoor een ongehoord duistere en smar-telijke geschiedenis als publiek wezenverdorven en vervalscht, zoo onbe-kwaam om lichaam van zijn rijke zielto zijn, zoo onwetend omtrent zichzelf,zoo kinderachtig, dat het proof werdvan elken loerendenvleier.Niets liet hetzich in zijn onzekerheid liever wijs-maken dan dat 't hit volk aller vol-ken was, uitverkoren onder de naties,omringd door pauwen en tijgers, een-zaam, trouw, rein, dapper, vroom, waar-heidslievend en groot van ziel. Zoo verBing het in zijn hang naar romanti-sche zelfverdooving, dat ieder welkomwas, die met een vloed van afgezaagde

33

vage woorden zichzelf als heiland ensymbool der volksdeugden aankon-digde: de krakeelende generaal was wel.-kom, de ijdele conjunctuur-mysticuswas welkom, zelfs de op profijt azendeenkel-maar-geldverdienerwas welkom,als hij den bloedarmen hang naar hetkolossale maar scheen te bevredigenen de muren van zijn reuzenwinkelmaar met nationalistisch-vrome spreu-ken volhing.Keek je uit zuidelijk-zonnige verte naardit onder lage wolken liggende vader-land, dan scheen het je toe, alsof dehemel daar door al de opgestegen phra-ses en nevelachtige halve gedachtenzoo droef en ondoorzichtig was ge-worden.. Och, wie zou nu ook lust heb.-ben terug te keeren! Wie zou niet wen-schen, dat daar allemaal te vergeten en,wanneer hij daar al verbleef, dan heeleenzaam televen,inzijneigenwaarheid,in zijn gesloten huffs.Voelden en dachten dan niet allen zoo,die iets beteekenden in het land? Hetwas tot een zeldaaamheid geworden,dat een man van ernst en geestelijken34

trots in Duitschland politicus was. Metspot en minachting zagen alien naarhet troebele gedoe, of eigenlijk kekenze niet eens; ze keerden zich of en ruim-den het veld voor het gebroed.En daarom juist waren Carmers dagenhier in het Zuiden geteld. Zoo onmo-gelijk het was, met de gedachte aanvlucht, aan eenzaamheid in den geest,niet telkens weer te spelen, zoo onmo-gelijk was deze desertie zelf, wed vande goede zaak der oprechtheid en vanden humanen wil: te klein was hethoopje der strijders.Dit was nu dus de laatste Zondag. Hijhad den berg vroeger beklommen dananders, en toen hij terugkwam, ging hij,de eenige Bast, voor het armoedige ca-f6tje zitten, vlak tegenover de bronzendeur der cathedraal. Dit was iederenZondag op dit uur zijn uitkijkpost. Hijstaarde dan over de Piazza, die heele.-maal leeg voor hem' lag, omdat allesnaar de mis was in den eeuwenoudenRomaanschen tempel, wachtend ophet oogenblik, waarop binnen het orgelopbruiste in het slotaccoord, zich de

35

geweldige deur langzaam opende enhet heele stadje, feestelijk aangekleed,naar buiten stroomde en zich aaneen-schaarde voor de pantoffelparade. Jekon dan door de kerk zien, heelemaaltot aan het altaar. Alleen de sakristeinliep of en aan en doofde de kaarsen.Alan den rechterkant zag je het preek-gestoelte van zwart-witmarmer,desier-lijk gedraaide zuilen, waarop het rust,de vroolijke leeuwen waarop de zuilenweer rusten, en in de hoogte rijk enpronkend den adelaar van porphyr, dieden lezenaar draagt.Maar keek je over het zonnige kerk--plein, dan was het een verkwikking,met hoeveel sierlijkheid, met hoeveelmontere waardigheid, zich het volkjeop zijn wandeling bewoog; niemandwas luidruchtig, niemand brutaal, nie-mand lomp, zelfs in deze vergeten klei.-ne gemeenschap trad een talent voorgezelligheid aan den dag, waarvan jeBinds in het onbehouwen, ongemanier-de vaderland niets moist.Vandaag was alles heel anders. In devroegte, bij het heengaan, had hij niets36

gemerkt, maar nu, terwijl hij daar zoozat met zijn ijsdrank voor zich en luis.-terde naar de vrome klanken achter debronzen deur, zag hij dat de leege Piazzaveranderd was. Ze was versierd.Het maakte een spookachtigen indruk.Van alle kanten keek het portret je aan,zes keer, acht keer staarde het je vangroote, grof gedrukte plakkaten aan;bij den bakker bedekte het 't heeleraam, zoodat ze daarbinnen zeker nietsmeerkonden zien; het doorboorde Car.-mers rug van den muur van het cafétje;een ontzaglijk ding hing van het gemomeentehuisaf,entwee flankeerdenzelfsde dear der kerk, oud-romeinsch heteerste, met jets als een toga, het andereonder den stalen helm der bloedjaren,maar dreigend elk op zichzelf, met hoe-kige contouren, met onheilspellendeoogen, gefronste wenkbrauwen, dicht--geklemden mond, het weeke, zwakkekunstig als voor den spiegel verborgen,alles geheel en al facade, geheel en altentoonspreiding van wil, geheel en alkrampachtig standbeeld: de heer derheeren, de vorst over Leven en dood, de

37

opper-Caesar — de renegaat en bra.-marbas.Carmer had tot nu toe niet veel van deziekte te bespeuren gekregen. De hoog.-mogende daar in zijn toga was schep-ping en lasthebber der groote fabrieks.-eig enaren in het Noorden; voor hen hadhij het opstandige leger hunner arbei-ders tot gehoorzaamheid gedwongen,tot zegen van de productie en de kas.Daar in industrieele kringen en verderin Rome, zijn residentie, was zijn heer--schappij in vollen bloei, manifesteerdezij zich zwaar en luid. Het Zuiden werdlangzamer gewonnen, omdat het yolkdaar traag was, zorgeloozer, gauw ge-neigd tot spot, en omdat daar weinigindustrie was, die betaalde.Wat waren ze niet allemaal geweest inhet Napolitaansche land, zonder er zichverder om te bekommeren! Een goe-de regeering hadden ze meegemaakt,maar veel vaker een ellendige, slechte.Normandisch waren ze geweest, Sara-seensch en Staufisch, Fransch door degenade der Anjous en Spaansch onderde vicekoningen, Oostenrijksch daar.-38

na, weer Fransch toen en eindelijk Ita-liaansch onder het Huis van Savoye.De zon scheen altijd, amandel groeide,vijg en wijn, en je voelde je heel behaaglijk in je armoede. Dat zou nu eeneinde nemen. Men tastte omlaag uitRome met den gepantserden arm, metronselaars en glorie.Zooiets was er vandaag gaande. Vlag.-gen hingen overal uit. Guirlandes wa-ren opgehangen, bordjes met spreukenriepen de leus van den dag uit, een klei-ne tribune was in elkaar getimmerd.Wel, het was immers niet noodzake-lijk, dat hij dit zag en aanhoorde. Jehoefde immers helaas niet op refs tegaan,om dergelijkenknechtsdienstmeete maken. Hij legde zijn geld op hettafeltje.Maar toen bruiste binnen het orgel inhet slotaccoord hoog op, de geloovigenbegonnen naar buiten te stroomen, enop hetzelfde oogenblik, slag op slag,marcheerden uit de zijstraten de regi-menten aan. Demonstratief zich op denachtergrond houdend, met een buigingvoor de andere, de oudere macht, had-

39

den ze gedurende de gods dienstoefe.-ning het kerkplein leeg gehouden; dochflu, met uiterste nauwkeurigheid, op hetprompt gegeven commando, rukten zeop, om met hun leer van het goede toontvangen wat uit de armen dier àndereleer kwam.Krijgshaftige opmarsch, muziek, dehymne, hoerageroep, schuin omhoog-gestoken armen, die Rome naaapten,zooals alles Rome naaapte in de ge--uniformde schare: zelfs hun wangendroegen ze romeinsch geplooid, doorde plakkaten van den halfgod rondomgrimmig gelbstrueerd.Vandaag was er geen pantoffelparade.Ravello vierde zijn wapenfeest. Och,dit vertoon weerstonden ze niet. In Zon.-dagsche stemming, dankbaar voor deafwisseling, luisterden ze vol overgaveHaar de hymne, die van jeugd en nogeens jeugd galmde, al gold haar aan-roep ook het oudste en meest afge-leefde in de wereld; ze bezweken, Zui&Odellike kinderen die ze waren, voor hetmilitante gebaar, ze staken hun armenschuin omhoog, ze stemden mee in het40

lied, in het eerst nog schuchter, wantze kenden den tekst niet, maar daarna,wijl eeuwig en aldoor dezelfde stropheopklonk, luider en vroolijk; weldra zonghet heele plein, de rijen der zwart-ge-uniformeerden losten zich op, de ver-menging begon, weer en nog eens op-nieuw de hymne, een commando, stilte,en de spreker beklom de primitievetribune.)a, dat had Carmer al heel vaak ge.-hoord. Een bittere walging, hem zoovertrouwd,brandde hem al bij de eerstezinnen in de keel. Hij had Bien armza-ligen man daar op de tribune de woor-den kunnen voorzeggen.J a — kracht en wapens en macht, en hetgoddelijkste ras en het oudste recht, ende dag, die nu aanbrak, en het nieuwegeslacht en de opperheerschappij overdit werelddeel! En weg met de vrijheid!Nieuw verband, dat eigenlijk hoogerevrijheid was! En wie zich daartegenverzette, die werd vermorzeld, en deadelaars der legioenenvlogen over glet.-schers en zeeën, en ruimte heeft de flin.-ke man noodig, ruimte! En wij zijn jong

41

en de anderen zijn oud, en wat er ooitaan groots op den aardbol geschiedde,dat hebben de onzen gedaan, want al.-len waren zij altijd de onzen, de grootelegeraanvoerders en de groote vorstenen de groote kunstenaars, alien, aliende onzen! Zelfs Christus was een Itali.-aan. En wij zijn rein en wij zijn trouwen wij zijn edel en wij zijn vroom enwij zijn braaf en waarheidslievend engroot van ziel. En overal buiten onsland, daar is vernal en rotte genotzuchten barbaarschheid, die ondergaat. Ita-lie! Italia!En toen de spreker, die een ronde, zwe-tende kleinburger was, zweeg, toenjuichten allen,vermengd zooals zij daarstonden met den in zwarte uniformengestoken reclametroep. Toen waren zijalien zuivere, uitverkoren Italianen, enin alien klopte het hart onder het Zon.-dagsche hemd, triomfantelijk, wijl zijbehoorden tot diteenigeenuitverkorenras — alien, zooals zij daar stonden, metHelleensch voorhoofd en Arabischeoogen, met Noormandisch blond haar,met Spaansche neuzen.42

O, het was een gezegend feest, en wan-neer tweeduizendvan zulke feesten hunuitwerking gedaan zouden hebben, dankwam voor de Milaansche industrieook de glorievolle dag, waarop de legi.-oenen over den Mont.-Cenis en denBrenner marcheerden en de aan denanderen kant liggende industrie bij-brachten wat Oud.-Romeinsche deugden majesteit is!Carmer stond op en bereikte Tangs eenomweg zijn bisschoppelijke mooning.Het was toch feitelijk Bender, wanneerhij vertrok, of het over twee dagen wasof vandaag. TerwI)I hij het telegramnaar huffs en dat voor Dorval neer-schreef, stelde hij met een glimlach bijzichzelf vast, dat hij zich verheugde opde ontmoeting.Doctor Erlanger werd op de hoogtegebracht. Ze vertrokken dien middag.

43

WAS zijn weg niet net andersom alsde uwe? U, mijnheer Carmer,

stond door afkomst en beroep bij dehandhavers der oude orde, en u hebt ugeschaard naast hen, die moeten strij-den. Maar Achille Dorval is socialistgeweest — en wat voor een! Dit vaan-del heeft hij als staatsman verlaten!— U heb schijnbaar gelijk, Erlanger. Enwat voor een, zegt u. ja, een vurig socia-list. Als heel jonge man heeft hij zoogeestdriftig de algemeene staking ver-dedigd, dat zijn partijgenooten hem bijhet groote feest der verbroedering opslag tot hun eerevoorzitter hebben be--noemd. Niemand heeft dringender enhartstochtelijker tegen den oorlog ge.-predikt....— Dat wou ik maar zeggenl Ik heb zijnoude redevoeringen gelezen.,,Wanneerwe het bevel krijgen op vreemden, dieons niets gedaan hebben, to schieten,dan richten we de geweren op jets anders!" En toch is hij later, tijdens denoorlog, minister geweest.

44

—Maar in het tweede jaar van den oor-log beeft hij al over den vrede ge.-sproken. En de onbuigzame nude manmet het mongolengezicht heeft hemdoen vallen. Nee, Erlanger, denk niet,dat ik u gelijk geef. Hij is een man eneen grijsaard geworden; hij heeft demacht over yolk en tijd verlangd enverkregen; hij heeft omwegen gemaakt,hij heeft gepacteerd en compromissengesloten en gewacht, als iemand, die deeeuwigheid voor zich heeft. Maar hij iseen idee trouw gebleven, de simpeleidee der rechtvaardigheid en vrijheid— die hij niet onderzoekt, die hij nietbecritiseert, waarin hij doodeenvoudiggelooft en gelooven wil. Het is voor eenman dikwl)ls heel noodzakelijk, dat hijeenvoudiger blijft, dan hij volgens zijnverstand zou moeten zijn.— Ik begrijp u, zei doctor Erlanger.— U zult het volledig begrijpen, u zulthet aan den lijve voelen, wanneer hijvoor u staat. Die eenvoudige idee heeftzijn oogen zoo helder gehouden; ach,je moet misschien als Franschman ge.-boren worden,om zoo gelukkig te zijn.

45

De reis door den nacht lag achter hen.Slapend waren ze de Tyrrheenschekust opgedragen, nu reden ze in hetklare middaglicht om den Noordelijkenrand van deze zee. In een zuivere lijnstrekte zich de rotsachtige kust langsde dartele golven uit. WI)l ze telkensboog en kronkelde, zag je aldoor waarje vandaan kwam en waar je been snel-de. De rails lagen zoo vlak Tangs hetwater, dat de golven der branding methun schuim den wagon besproeiden.— Ja, hij is gelukkig, herhaalde Carmer,het lot heeft hem rijkelijk bedeeld. Hoegemakkelijk schijnt voor hem alles tezijn! 1k geloof, dat hij nooit een boekleest, en actestukken — o nee. Zijn handis onwillig iets anders te geven dan zijnonderteekening, en met haar is hij ookspaarzaam. Niemand kan zoo weingambtenaar zijn. Zijn vijanden noemenhem pathologisch lui. Wie hem in hetministerie opzoekt, die komt daar ineen zaal zoo rond als een ei met prach-tige gobelins aan de muren. Er staaneen paar stoelen, verder niets dan deschrijftafel, volkomen leeg; ik geloof,

46

dat er zelfs Been inktpot is neergezet.Aan deze schrijftafel, spottenderwijze,zit hij en rookt zijn cigaretten. Zoo nuen dan komt er een beambte binnen,die een speech afsteekt. Dat mag nietLanger duren dan tien minuten. Danknikt hij, zegt niets en blijft weer alleen.Na eenigen tijd luidt de bel, men vindthem, zooals men hem verlaten heeft, enhij geeft het antwoord. Laten ze hemvallen, dan neemt hij hoed en stok enwandelt weg. Meer is er dan niet op teruimen.

Hij komt immers gauw genoeg terug.— Inderdaad. Hoe vaak zou hij ministergeweest zijn indeze laatstekwarteeuw?Tien keer? Twaalf keer? En iederenkeer hoeft hij niets anders te doen danvoort te gaan waar hij is opgehouden.In den tijd dat hij weggeweest is, is erimmers toch niet veel verstandigs ge.,

beurd. En hij heeft niets vergeten. „Ikheb een geheugen als de Romeinscheredenaar Hortensius," heeft hij eens te-gen mij gezegd, „ik kan niets van allesvergeten, wat ik eens gehoord heb. Datvan dezen redenaar bijvoorbeeld, dat

47

moet ik nog uit mijn jongensjaren we-ten. Hortensius, een naam voor een tuin-man!" Dat is zoo zijn manier van spre-ken.— Toch is er lets dat ik niet begrijp, zeidoctor Erlanger. Goede kenners van deInternationale zaak noemen hem onwetend. Hoe is dat in overeenstemmingte brengen met zijn formidabele geheu.-gen?Carmer glimlachte.— Ja, zei hij, dat is afkomstig van hemzelf. „Ik weet hoegenaamd niets," is heteerste wat hij zegt, de veertiendeeeuw zouden de menschen mij in be.-wondering aangegaapt hebben, maarvoor onze dagen ben ik te onsystema-tisch, vandaag heeft alleen de vakmanrecht van bestaan!" Je moet hem gezienhebben, wanneer hij deze uitdrukkinggebruikt. Hij bedoelt er niets vriende-IiJks mee.Hij zweeg en staarde over de Liguri.-sche zee, die in het middaglicht flonofkerde en danste. Toen keerde zijn blikterug; hij wees naar de kranten, die opde met fluweel bekleede bank lagen.48

— Dorval heeft gelijk, zei hij. Vak-menschen zullen dit werelddeel nietgenezen. Vakmenschen zijn er om alhet ellendige, dat er gebeurt, te recht-vaardigen en duurzaam te maken. Zefolteren in Roemenië, de vakmenschen,ze hakken in Turkije van rechtswegearmen en beenen af, in Italia verban-nen en moorden ze, in Rusland hangenze op. Tot zelfs in het allerkleinste ver-hinderen ze al wat noodzakelijk is engoed. Daar.... wat een onzin!De trein stopte. De Fransche douaneo*beambte stond in de deur der coups envroeg naar hun passen.

4 49

VI

TOEN zij in het hotel kwamen, wasAchille Dorval er nog niet. Hij werd

ook niet verwacht. Het personeel ach-ter het loket fluisterde en nam de in-formeerende heeren met groote oogenop. Ze Bingen met de lift naar bovennaar hun kamers.Het uur van het avondmaal kwam; zefieten de spijzen boven brengen. Car.-mer, volgens zijn gewoonte, at weinig,maar hij sprak ook bijna Been woord.Doctor Erlanger nam triestig deze ont-stemming waar.— Mijn god, zei hij, wat zal het nu zijn!Een misverstand. Ern werk dat niet uit-gesteldkanworden en dat ophetlaatsteoogenblik in het midden is gekomen.Misschien is hij net even te laat geweest.— Hij mocht niet to laat zijn.— Hij weet, dat u met vacantie bent,terwijl hij zelf ingespannen werkt. Gisg-teren heeft hij nog in de Kamer ge.-sproken.Carmer knikte enkel.— Ik weet, dat het onzin is, zei hij em-

50

delijk. U hebt volkomen gelijk. Maar depublieke opinie der wereld heeft onsDuitschers veel kwaad gedaan. Iedervan ons is overgevoelig, is als het warehuidloos geworden.— Maar de meening van mijnheer Dor-val is u Loch voldoende bekend. Wievan u beiden heeft de meeste moeitegedaan om deze bijeenkomst tot standto brengen!— Ik heb u immers al gezegd, dat ugelijk hebt. Een Engelschman, een Bul-gaar voor mijn part, zou er niet aandenken, hierom een slecht humeur tokrijgen. Hij zou dolblij zijn met zijnvrijen avond en zich amuseeren.— Dat moesten wij dan ook maar doen.Ik zou u niet graag alleen laten metuw ontstemsiheid.— Alweer een verstandige opmerking.Laten we ons gaan verkleeden.Toen zij de hal van het hotel betraden,was deze geheel verlaten. De wijd geo,

opende deuren naar de groote eetzaallieten een beeld zien van elegante ver-woesting. Etenslucht zwierde als metwolken over de rommelige tafels. De

51

lichtkronen waren gedoofd. De bloe.-men dertafelversiering stierven als vuil-nis. Kellners in hemdsmouwen ruim-den op.— Ja, zei de oberkellner, er wordt bijons tijdig gedineerd en er wordt vluggedineerd. Ik ben hier nu al voor hetvijfde jaar en iederen winter begeefthet publiek zich een kwartier vroegernaar het casino. Daar verschijnt menzoo stipt als de soldaat op het appal.En hij glimlachte net als de tooneel-meester, die precies op de hoogte ismet wat er achter het mechaniek dermenschelijke hartstochten steekt.Ook buiten, in een paradijsachtigensterrennacht, Been mensch. De zeeruischte tegen de verlaten boulevard.— Als je op dit uur op den grootenSint Bernhard gaat wandelen, kun jebijna niet eenzamer zijn, zei Carmer.— Behalve die daar.En doctor Erlanger wees naar de spie-gelende afsphaltbaan, waarop als laat.-komers nog auto's voorbijschoten, meteen donker gebrom, een enkelen keerook wel waarschuwend gillend, lange,52

slanke, zware wagens allemaal,vanbin-nen schitterend verlicht. Je zag bont,fonkeling van diamanten.Het casino, aan het einde van den bou-levard, straalde uit reusachtige ven-sters.Terwl*)*l Carmer en zijn metgezel bij devestiaire moesten wachten, konden zijlinks langs een open trap omlaag inhet nachtcafé kijken. Oerwoud.-muziekschetterde omhoog, iets als een diepgehuil op de maat van een Charleston,zwoel en droef, door fluiten en kre.-ten, gelijk de nacht door bliksemflitsen,doortrild en verscheurd. Doch tweekeer, terwijl ze daar zoo stonden, steegeen zoete melodie als ziek van heimweeuit deze dofheid op, diep en donkeyinzettend en uitstijgend tot de ijlstehoogte: de huiveringwekkend echte na-bootsing eener vrouwestem door eensaxophoon, ergerlijk bijna, en tegelijktoch hart-beklemmend. Ze legitimeer-den zich en traden, aan den rechterkant,de speelzaal binnen.Er heerschte een stilte als in een kerk.Alleen onveranderlijke, geheiligde uit-

53

roepen van de dienstdoende croupiers,droog, afknappend geklepper van hetwerktuig, dat gemaakt is van hout engalaliet. In het eerste vertrek,waarin hetom geringere bedragen ging, misschienof en toe nog een gefluister, maar inhet allerheiligste volkomen verstar-ring door geabsorbeerdheid. In rok enavondtoilet zaten de gasten en wacht-ten, op zijn reis rond de ovalen tafel,het bakje met de kaarten AWant in dit spel schijnt immers degeestelijke activiteit tot een minimumbeperktte zijn.Erwordt alleenverlangddat men tot tien kan tellen. Een gedres ,

seerd dier zou kunnen meespelen.Alle tafels waren dicht bezet en dichtomringd door zwijgende menschen.Maar een was er, de grootste en plecht-statigste, door een kast afgezonderd,door bedienden met ambtsketenen ma-jesteitelijk behoed; op een verhoogdenzetel in het midden zat de bankhou--der, ananiem werktuig van zijn con-sortium, en gaf naar rechts en naar linksonophoudelijk de kaarten. Hier hoefdeniemand to wachten, hier was het geluk54

altijd tegenwoordig. Hoogopgestapel-de bergen van kleurigefiches lagenvoorden troonenden man. De maandelijk-sche opbrengst van een mijn, het aan-deel in een schip, een thee-oogst gle.-den over het groene Laken. Niemandvertoonde een rood gezicht, niemandglimlachte.Heilige stompzinnigheid heerschte. Dezwendelaar, de speler, die zijn laatstebezit riskeert,anders bezielende figurenop dergelijke tooneelen, ze ontbraken.Ze waagden zich niet in deze zaal. Degrootkapitalistische beau monde wasonder elkaar. Noord-Amerika en Enge-land waren in de meerderheid; men zagden bezitter van Argentijnsche kudden,de koffiemagnaten uit Rio de Janeiroen Amsterdam, overblijfselen van denEuropeeschen adel. Jonge mannen ont-braken. Jonge vrouwen waren er wel,maar ze betooverden niet, ze lokten hierniemand, al waren de toiletten van Mo--lyneux en Patou gelijk afgodsbeeldenmet sieraden overladen. In een semina-rium voor wis- en natuurkunde konde lucht niet minder zinnelijk zijn.

55

Er woei een abstracte, een ijzige wind.Dit Cannes, aan deze Zuidelijke kust,was op dit uur de elegantste plaats derwereld. Hier moest men op den vast-gestelden datum verschijnen, om aanto toonen dat men tot de beau mondebehoorde. De maatschappelijke con-tr8leklok liet zich niet bedriegen. Can--nes, echter was deze zaal.— Vindt u het aardig, Erlanger? vroegCarmer, zal ik u opnoemen, wie daarallemaal om de tafel heen zitten? Ofwilt u meedoen?—Wat denkt u in 's hemelsnaam, mees-ter, ik ben arm. En denkt u dan, datiemand er pleizier in heeft?— Pleizier? Dat is hier een vreemdwoord. Nee, op pleizier lijkt dit zeer ze-ker niet. Hier sluipt de dood immers ineen chamber-cloak om de tafels heen.Op dit oogenblik verscheen tegenoverhen, aan den anderen kant van de mil-lioenentafel, een beer van middelbarenleeftijd met een spits baardje. Hij groet.-te Carmer. Hij was in rok, zooals ieder-een hier. Hij had een kaal hoofd, zeerf1jne gelaatstrekken en een beminne-56

lijken glimlach. Hij speelde niet, hijscheen alleen maar vriendelijk toe tokijken. Het was Ustrjalow, de commis-saris van Sovjet-Rusland.Ze verlieten de speelzaal en dwaaldendoor het uitgestrekte amusementspa-leis, door bars, dans- en concertzalen,langs de deuren van den ingebouwdenschouwburg, die zich juist voor eenLange pauze openden, en stonden toenopnieuwin de groote hal,voorde breedeopen trap.Zewaren zonderdoel,bovendienschrokCarmer misschien terug voor de te-leurstellende eenzaamheid van zijnhotelkamer, dus Bingen ze naar bene-den. De negers voerden net weer Biendof-huilencten klinkklank met zijn g.e--fluit en gekrijsch uit, dat de muziek dermode scheen to zijn. Als een parodieop alle verlangen steeg uit een wildenwirwar de zoete, van heimwee smach-tende vrouwestem op, die uit een saxo-phoon kwam,welke door een grl*jonzen,-den duivel geregeerd werd.Men hoorde hier bijna Been Fransch.Frankrijk, bitter getroffen in zijn wel-

57

stand, had nog maar een zeer Beringaandeel in de luxe van deze winterkust.En de Russen van vroeger waren er im-mers ook niet meer. Er werd een weel-de aan juweelen en toiletten gedemon--streerd, die iets bleeks, iets doods had.Het Bing hier niet om vreugde en bekoring;hierwerdenwedstrijd en om mil-lioenen geleverd, spookachtige duelsvan het goud uitgevochten, in een nietto betreden,onwerkelijke sfeer.De vrou-wen onder deze sieraden en de mannen,die ze betaalden,waren moe en stiL Moeen stil werd op het uitgespaarde glazenvlak, dat van beneden kleurig verlichtwas, op de helsche rhythmen gedanst.Twee groote tafels met niets dan Ame--rikanen waren een beetje luidruchtig;schuchter bekogelden ze elkaar met defluweelen hondjes,welke hetrestaurantzijn gasten vereerde. Maar niemandkeek er zelfs naar. De oude rijkdom deraarde zat witjes en stervensbereid, dol-zinnig omkrijscht, omgromd en omflo-ten door de felle syncopen van het oer-woud. Gasten van vreemden aanblikontbraken niet. Er was een groote In-58

dische dame, in kleurige sluiers, dinlinkerneusvleugel met een smaragdin-gelegd; naast haar, aan een rond tafel-tje, uitgedoofd en correct, de constitu-tioneele koning van een noordelijkenstaat met twee nude begeleiders.Daar, midden in een stuk, op zijn ra-zende hoogtepunt, scheurde de muziekvaneen. Zwijgen. Het maakte den in-druk als een snort negatieve fanfare enhet moest ook dezen indruk wekken.Onwillekeurig keek iedereen naar deningang. Er verliepen twintig seconden.Becky Floyd verscheen op de trap.Ze was hoogst decent, ze was meisjes-achtig gekleed. Een bleek.-groen lijfje,tot aan den hals, bedekte haar buste,haar even opbollende rok, rose metgoud, liet nauwelijks haar bruine en-kels zien. Ze stond een oogenblik stilop den na de bovenste trede en glim--lachte uit Naar dierenoogen neer opdit parket van millioenen. In haar olie-gladde, glinsterend zwarte haar, waar-aankapperskunst zelfs het laatste restjevan zijn Afrikaansch gekroes had ont-nomen en dat tegen haar smalle hoofd

59

lag als een huid, spiegelden zich dui.-deli)k de vlammen van de lichtkroonaan het plafond.Met een hoog, aan de zenuwen trek-kend gejammer zette de muziek weerin, een fel en plotseling tutti van alleslag-, rinkel- en blaasinstrumenten enalle negerkelen schalde omhoog alseen geweldig huldigende begroeting.Becky Floyd daalde de trap of en be.-gon, onmiddellijk, te dansen.Ze was negentien jaar oud en haarroem was onmetelijk. In haar bezweekde blanke society voor de sterke be-koring van het ras van overmorgen.Haar lange dierenoogen, haar heupen,Naar knieen leefden in vele duizendenvan droomen. Ze had hertogen kunnentrouwen en ook een der geldkoningendier nieuwe wereld, waar Been blankeproletarier met menschen van haarkleur dezelfde lucht wenscht in te ade-men. Ze gaf er de voorkeur aan, alleen tezijn, onaf hankelijk, niet geklassificeerd;haar donkere, begenadigde lichaam al-leen droeg haar omhoog. Dit bruinemeisje buitte zichzelf uit als een onder-60

nemer zijn mijn. Het was bekend, datzij zestien uur per dag werkte.Wanneerze in Parijs haar ochtend met oefenin-gen en in filmateliers had doorgebracht,begon ze bij een lunch in Ritz of inClaridge te dansen, en dan scheurde degouden draadharervoorstellingennietmeet af. Haar wagen bracht haar vansalon naar salon, van music-hall naarmusic-hall; Been revue, Been variëté-programma was zeker van succes zon-der het spel der ledematen van dezedonkere heerscheres, en de wereld dergenietenden, in Parijs samenkomend,snakte er naar, op de tapijten der salonsdicht bij haar te zijn. Laat in den nachtverscheen ze in haar eigen danshuis opMontmartre, waar nooit een stoel tekri"j" gen was, de elegantie der ingewijdenzich op de nauwste plaats verdrong enelk der kleine tafeltjes haar het jaar..-11")"ksch inkomen van een groothande.-laaropleverde,.Wanneer ze daaromvieruur in den morgen afscheid nam, danwas haar lichaam zoo veerkrachtig, deglimlach van haar dierenoogen zoofrisch als zestien uur te voren. Ze had

61

een niet to omschrijven menigte vanduizenden Naar bekoring in het bloedgestooten, in gesprek met honderdenwas ze beminnelijk, geestig, prikkelendgeweest, maar zij had niemand opge-merkt, Been stem gehoord, het was alto

Tangs haar afgegleden zooalswater van haar oliegladde nacht-zwartehaar moest afglij den. Ze veroverde zon-der aanzien des persoons als een ele-ment, en de cheque, die ze iederenMaandag naar de Bank van Engelandzond, werd van week tot week grooter,document van haar groeiende, allesoverwoekerende macht over de blan.-ken.Nu was het in Parijs regenachtig ensomber, en de kudde van aanbidderswas naar deze azuren zee toegevlucht.Ze liet hen hier nu heeredienst ver-richten. Als een slavendrijver rende zemet een vaart van tachtig Kilometerdeze kust op en neer en zwaaide metden geesel van haar donkere betoovedoPring. Ze had vandaag al in Menton ge.-danst, aan Kaap Martin, in het Negrescoin Nice, een minuut geleden was ze hier62

uit haar auto gesprongen, niemand moistop Welke feesten ze vannacht nog ver-wacht werd, in villa's of casino's, in eeng tuin aan zee. Ze dan-ste en onderwierp. Haar cheque wasdeze week de hoogste geweest, sedertze keizerin was.Ze begon, in haar bescheiden stijljapon-netje, een dans, die bi)na een ouderwet-schen indruk maakte, een soort smach-tenden orals. Ze danste heel langzaam,de prachtige armen uitgespreid, zoodatmen haar goud geverfde vingernagelskon onderscheiden. Het kleine hoofdheld ze ver naar achter gebogen en deoogen schijnbaar gesloten, men zag deoogleden, die met een gouden poederbestoven waren. Heel zelden ding ietsals een trilling door haar lichaam: eneen bliksemsnelle, felle en bizarre be.-weging sneed den zedigen dans stuken scheen hem to bespotten. Doch toenhij afgeloopen was, maakte ze met be--vallige bescheidenheid een reverence,gellik de leerlinge eener balletschoolaan een Thuringsch hof.Geen pauze. Met een hellen kreet vond

63

de negermuziek zich zelf terug. BeckyFloyds mond, die zooeven nog zoo in-getogen had geglimlacht, schoot plot-seling ver naar voren en werd de Afri.-kaansche vleeschtrechter, die hi) eigen-lijk was. Met een kleine boosaardigegrijns keek ze de zaal rond en koos eendiklijvigen, kaalhoofdigen beer uit, dievredig bij zijn vrouw zat. Ze noodigdehem ten dans. Hij gehoorzaamde.Ieder. ,

een moist, dat men zich hier te onder-werpen had. De vertooning was be-kend. Men verwachtte haar.Het zonderlinge paar stond midden inde zaal tegenover elkaar op het kleurigverlichte glazen vlak.— Dans, riep Becky Floyd met een zeerhooge, glashelder tjilpende stem, diezinnelijk verontrustte, dans, doe preciesmoat ik doe!Ze nam haar rok op, de bruine beenenwerden zichtbaar, donkerder dan geo*

zicht en armen, de wereldberoemdebeenen, kostellik van vorm. En nu be-gonnen ze, deze beenen,in een Charles.-ton grimassen te maken, bliksemsnel,met een ongelooflijke beheersching.64

Het dikke geval tegenover Naar duiddemet een verontschuldigenden glimlachjets aan dat daarmee een jammerlijkeovereenkomst had. Zijn buik rees endaalde, de grijze haren aan zijn slapenfladderden. Becky Floyd raakte hemniet aan. Ze danste vlak voor hem, hemaanvurend door tjilpende kreten, snel-ler en hoe langer hoe warrelender; toentrok ze haar hagedissenkopje tusschenhaar schouders, maakte zich klein, trip-pelde vooruit en achteruit, keek vroomvanonder haar oogleden omhoog enbewoog, grotesk zagend,vlaklangs haarlichaam, haar armen daarbij. Het orkest jammerde en Hoot. Het slachtofferwerd vrijgelaten.Ze koos anderen. Haar als vonken zoosnel schietende blikken zochten onfeil-baar de oudsten, de onmogelijksten uit,alle door een weeldeleven in goud enin vleesch verworden griisaards. Nie.-mand onttrok zich eraan; het was eenzeldzame, klassiek geworden offeringder waardigheid. Iedereen kwam en be.-woog voor haar vreemde, huivering.-wekkende jeugd log en links het nude5 65

lichaam, dat al naar het graf toeneeg.De zaal vibreerde en genoot. Al de ge&Wblaseerde, nimmerte bewegen mannen,hier vonden ze den geheimen wellustder onderwerping. Zacht gejuich, on-derdrukt gelach, onverzadigb aarkijken.Maar plotselinge stilte en bijna ver-schrikt elkaar aanzien, toen BeckyFloyd eindelijk, met duidelijke vastbe-radenheid, het uiterste waagde....—Kleingeestigis zeniet, zei Carmer,eenschouwspel, dat de moeite waard is.Hij sprak luider dan anders. Hij sprak,om zich los to worstelen uit een betoo.-vering, die hij voelde komen en die hijniet wenschte. En hij noemde doctorErlanger den naam van haar nieuwenpartner.— Ongelooflijk! riep doctor Erlangermet jongensachtig wijdgeopende oo-gen, dat is onmogelijk!Maar het was zoo.Van de met bloemen overdekte tafel,Welke hij presideerde, had ze den Lon.-denschen goudkoning weggehaald, denstokouden, half.-legendarischen man,hoofd van een tweehonderd jaar nude66

gelddynastie, diep gebogen, bijna on-lichamelijk, enkel nog machtwoord enbegrip, den grijsaard, die over Statenbesliste, die volken liet ontberen enzwelgen.Zonder aarzelen volgde hij haar. Menboog de hoofden. Met veel houdingBing hij tegenover haar staan en be.-woog zijn negentigjarige voeten meteenkinderlijk aanduiden der Wilde pas-sen. En zij tilde haar zedige kleedje nuhooger en hooger; nu zag men haarknieën, nu haar dijen, ze draaide in denroes harer wouden en, met een door-dringend hoogen glashelderen kreet,rukte ze met Naar beide vuisten tegelijkrok en lijfje van haar lichaam; haarvreemde borsten, spits, de knopjes pur-perrood geverfd, sprongen in het licht,en geheel naakt, het schaamdeel maareven bedekt, gaf ze zich draaiend prijsin een geweldige groteske vaart.De oude Engelschman stond stil en zaghaar aan. Hij keek van heel dichtbijnaar deze naaktheid, naar deze donkerebeenen, de mooiste ter wergild mis-schien, onberispelijk van vorm, slank

67

en tegelijk tergend vrouwelijk, als doorde hand van een vreemden god in ade-mend brons gevormd.Carmer keek om zich heen, vreemdbewogen. De zaal stond overeind, debeklemming was weg. Het publiekjuichte. Men sloeg de handen in el-kaar op de vreemde maat der oer-woudmuziek. Het publiek juichte haartoe in vijftien talen van blanke men-schen; en in alle manneblikken wasafgunst op den ouden man, die hetvandaag getroffen had, — want dit, dateen man zoo mocht staan en in hetstralende licht voor aller oogen zijnwellust en aanbidding van het vleeschmocht toonen, dit eigenlijk was denieuwe, de geweldige truc, waarmeedat donkere meisje daar een wereld op-wond en vasthield,De Engelschman was langzaam naarzijn plaats teruggekeerd. Doch dit zounu voortduren en stijgen tot het ein-de; het spel barer beenen werd brutampler en lokkender, ze maakte zich gereedtot den laatsten, tot den onuitspreke-lijk schaamteloozen, hoonlachend ge.-68

weldigen triomf van het Zwarte Ge-slacht.Maar op dit oogenblik gebeurde hetonwaarschijnlijke: de aandacht werdafgeteid. Er kwam een man de *rap af,oud al, forsch van bouw, hoekig en altamelijk gebogen. Hij was onmoge-lijk gekleed en de onmogelijkheid be.-stond vooral hierin, dat hij zijn overjashad aangehouden, een nauw, dik, slechtzittend kleedingstuk van zwarte glad--de stof. Zelfs het zwarte kaasbolletjehad hij op zijn hoofd gehouden, zoo'nhaast had hij. Zijn stok met den zilve-ren knop hield hij in zijn hand, of lie-ver hij droeg hem, zijn hand onder denknop, op een onhandige manier voorzich uit. Zoo kwam hij de trap af, mid-den in de voorstelling der Afrikaanschekeizerin terecht. De gedachte scheenniet in hem op to komen, dat zijn komsthier eenige verwarring kon brengen.Zoekend en gehaast keek hij om zichheen; waar hij nader kwam, schovende menschen op zij, wie nog zat, stondop, velen maakten een buiging. MaarAchille Dorval, alsof hij heelemaal al-

69

Teen in een leege zaal was, stapte opden gezochte engevondene af.Hij strek-te al van verre zijn handen naar hemuit, ook die, Welke zoo onhandig denstok omklemd hield, zag Carmer in deoogen, lachte toen en zei:—Ikben ontroostbaar,mijnvriend.Maardat komt ervan, wanneer men per auto-mobiel over Napoleons wegen reist!— Hebt u tegenslag gehad?— Een defect, dat ons een heele poosheeft opgehouden. Precies op de plekvoor Grenoble, waar destijds het legerhem ontrouw werd. Maar dat heeft meniet kunnen troosten. Wat hebt u welvan mij moeten denken!Hij knikte doctor Erlanger toe, die eenbeetje bleek achter zijn stoel stond;toen gingen ze met hun driee""n tegelijkweg. De negermuziek zweeg allang, vanvele kanten heftig gewaarschuwd. Hetpubliek stond stil en staarde den manna, Wiens weinig elegance ouderdomeen idee beteekende: de idee Europaen Vrede. Ook de noordelijke koning,tusschen zijn nude begeleiders, keekhem peinzend na70

Becky Floyd, zich midden in haar oer-woudrazernij tot kalmte ontnuchte-rend,was met een slimmen blik van terzijde in Naar verrukkelijke dierenoogendadelilk bij Achille Dorvals binnen.-komst geluidloos verdwenen.

71

VII

IN de hal van het hotel stond uit zijndiepen fauteuil de heer Francois

Bloch op, Dorvals reisgenoot. Hij wasniet ouder dan doctor Erlanger. In te-genstelling met hem was hij sierlijk vanbouw en bijna blond, alleen hun dichtnaar elkaar toestaande oogen haddenverrassend veal van elkaar en kekeneven intelligent, even vriendelijk, evenbedroefd.Zezagenelkanderaan,toen zewerden voorgesteld; een duizendjarigBender lot groette zichzelf in dezen blik.Achille Dorval zei:— Ik denk, dat we onze beide jongevrienden vanavond niet meer noodigzullen hebben, mijnheer Carmer. Gaatu dus maar wat uitrusten!Beiden bogen.— Goedennacht meester, zei doctorErlanger, en Carmer gaf hem een hand.— Goedennacht meester, zei FrancoisBloch tegen Dorval. Hij gebruikte het.-zelfde woord; het klonk in het FranschBen beetje anders, doch er was maarzoo weinig verschil, als er is in de uit-72

spraak eener taal tusschen menschenvan het eene dal in de bergen en hetandere. Daarvan lag op beider gezichtnog een onbestemde glimlach, toen zezich naar den uitgang aan den achter-kanttoewendden en, eigenlijk zonderaf-spraak, samen den tuin in wandelden.Ook hier was op dit uur Been mensch.Zoete geur van planten hing in de lucht.De wit-bestrooide wegen schemerdenroodachtig van het Licht, dat door trans-paranten van andere huizen wend uit-gestraald. Muziek was nog hoorbaar,maar gedempt. Rieten stoelen en ban-ken stonden gereed voor rustzoeken-den, die niet kwamen. De jonge heerendrentelden een beetje heen en weer.— Ken ik uw naam niet? vroeg doctorErlanger, en er was voordien nog Beenwoord gesproken, heb ik hem niet in de,Nouvelle Revue Française" gelezen?— Dat is wel mogelijk, zei FrancoisBloch en hij bloosde van blijdschap,ik liefhebber een beetje.— Een studie over Stefan George enMallarmé — of vergis ik me?Ze namen plaats in een nis, tusschen

73

sinaasappel en Laurier, en hun Lange enweldra zeerbewogen gesprekbegon . 0 0

Boven in Dorvals zitkamer, met Naarburgerlijke hotel.-chic,verried nog nietsde aanwezigheid van een huurder. Hijhad waarschijnlijkweinigmeegebracht.Er stond alleen een groote leeren zakmet donkere tabak op de tafel. Hij be-gon dan ook op slag cigaretten te rol-len, de eene na de andere, alsof hij zein voorraad Wilde maken: honderddui-zendvoudige routine verried zich in deprecieze en sierlijke beweging van zijnkleine hand, die toch nog kort te vorenden wandelstok zoo onhandig om-klemd hield.Een kellner trad binnen, nadat hij ge.-beld had.— Ik drink niets, zei Carmer.— Heelemaal niets? Breng voor mij,beste vriend, Witten wijn, hier uit hetZuiden, uit het vat, niet uit de flesch!— Ik betwijfel het, mijnheer, zei de kell-ner met een buiging, Welke zijn gering.-schattenden glimlach nauwelijks ver-borg, of wij hier in huis zooiets hebben.74

— Dan moet er maar iemand op uitge-stuurd worden om het te halen. Eneen beetje gauw ook.En zij begonnen hun Lange, vredestich-tende gesprek.Dorval zei, en er was voordien nog bijnaniets gesproken:— Het maakt mij gelukkig, te denken,dat u nu weldra mijn partner zult zijn.— Het is niet zeker, mijnheer Dorval.Ik ben nog niet besloten.— U zult besluiten. 0 ja, ook ik droomer niet zelden van, de enkele jaren, diemij nog resten, feestellik door te bren..gen, te gaan wandelen, in de schaduwte gaanliggen.Maarje doethet toch niet.Je mag het ook niet doen. Breng mijop de hoogte, mijnheer Carmer.... Ikluister.— Een woord van zeldzame ironic. Denman op de hoogte brengen, voor wiende bewoonde wergild openligt als eenschaakspel!— Goed, ik voel wat voor deze verge-hiking. Ik weet, wat de figuren willen.Maar u — en met u nog anderen — kentelk vezeltje van het hout, waaruit ze

75

zijn gesneden. Ze hebben u toch zekerwel verteld, dat ik hd6l weinig weet?— Heel Europa kent dit leuke fabeltjeen geniet ervan.De wijn was gekomen.— Nu dan, zei Dorval, ik drink op dat,wat alleen ons na aan het hart ligt!En hij omspande met zijn kleine handhet glas zonder voet, zooals een boerdrinkt.— 0, hij ruikt best.Hij hield zijn gezicht over den drankheengebogen.— Het spijt mij, dat wij heelemaal nietin uw taal met elkander kunnen spre-ken. Ik heb to veel verzuimd. Eenszouden twee mannen zooals wij Latijnmet elkaar gesproken hebben, — dat isvoorbij.Hij zweeg een oogenlik.— Breng mij op de hoogte, herhaaldehij toen, laat mij uw gedachten kennen.Wij moeten een fundament metselen,waarop wij ons allebei zeker en vrijkunnen bewegen.— Het zal noodig zijn, mijnheer Dor-val, dat ook u steenen aandraagt.Waar-76

om bent u er zoo op gesteld, dat ik eersten alleen spreek?Dorval zat daar, in een slappe houding,het zware hoofd tusschen de hoogeschouders gedoken,waarover de zwar-te stof van zijn goedkoope costuumplooien wierp. Zijn zware onderkinsteunend op een hoog boord van Langvergeten vorm. Moe hangend zijn lip-pen. Onverzorgd, rafelig en ruig zijngri@jsze snor. Zie)"n news naar voren sprin-gend en krachtig. Onder de hooggebogogen wenkbrauwen hield hij zijn oogenneergeslagen. De stilte duurde Lang,Toen keek hij op, met een blik, die openwas, harteli)k en vol begrip, en een plot-seling zeer sterke, gespannen mond zei:— U kunt spreken. Ik ben oprecht.— Wanneer ik daar aan twijfelde, wasik niet gekomen.— Datis beleefd,mijnheerCarmer,maarik verlang niet, dat het de waarheid is.Nietomdatumligelooft,bentuhierheengekomen, maar opdat u mij zult leerengelooven. Goed dan, Bing hij langzaamen bijna plechtig voort, mijn geval iseenvoudig. Ik ben Been erg gecompli.-

77

ceerde man, Carmer. Ik heb de rest vanmijn leven aan de idee van den Euro-peeschen vrede gewijd, dat is mijn heelepolitiek. Verlangt men, dat ik haar ver-loochen, dan treed ik nog denzelfdendag af. Dat kunt u woordelijk herhalen,wanneer u na de aanvaarding van uwambt voor den eersten keer in denRijksdag spreekt.De grijsaard sloot de oogen. Plomp,slap, zat hij in den stoel, de eeuwigecigaret tusschen zijn vingers.Carmer antwoordde niet. Hij danktenietvoordithooge geschenk. Hij tracht-te zich het oogenblik voor te stellen,waarop hij Dorvals woorden werkelijkvan het spreekgestoelte af zou herha-len, doch hij slaagde daarin niet. Hetgelukte hem niet, zich het welbekendebeeld van de zaal in den Rijksdag voorden geest te halen, de concentrischeregelmaat der stoelen, het glazen dak...Met een huivering stelde hij vast, dathij aan dat oogenblik niet geloofde. Hijschudde dit gevoel van zich af.—Ikdanku,zeihij eindelijk.Omdatuhetdus wenscht, zal ik u over den oogen-78

blikkelijken toestand van Europa alledingen voorleggen, die u beter weetdan ik.— U vergist u, mijnheer Carmer! Ik heroohaal het. U vermoedt niet, wat voor mijnog allemaal nieuw is. Ik ben bijna inniets een vakman. Als vaklieden hebaoben wij andere mannen in Frankrijk.0, voor een groot deel zijn ze verschrik-kelijk!— Nu dan, zei Carmer langzaam, denktmen áán ons Europa en vbfir ons Eu-ropa, dan zal men moeten beginnenmet zich to bekennen, dat dit wereld-deel niet veel meer van zijn oude posi-tie over heeft. Het had zichzelf tot we-relddeel benoemd, het had zich alswerelddeel gedragen. Toen het dat nietmeer deed, was het uit. Al zijn waardenverkeeren in groot gevaar. Het moetzich, met een beetje gezond verstand enmet beetje beschaving, weer her-inneren wat zijn eigenlijke functie is.De schok, nietwaar, is geweldig. Het istelkens en telkens weer opnieuw deslag van Salamis, die geleverd moetworden!

79

Dorval, zonder zijn hoofd te bewegen,sloeg zijn oogleden op. Hij zei:— Dit is de manier waarvan ik houd ompolitick te voeren. De meesten pratenaltijd alleen maar over de laagste tarie-venvoorinvoerrechten en overdracht.— Dat zal ik zoometeen ook doen. OverGrieksche eilanden zal ik het niet langmeer hebben.— Erg jammer!—0, we bedoelen natuurlijk ook Grie.-kenland, wanneer wij over invoerrech-ten spreken.... De zaak begirt ermee,dat vandaag zes millioen Europeanenniet te eten hebben. Maar deze zes mil-hoen zijn enkel de allerongelukkigsten.De rest, het overgroote deel, leeft ellen-dig. Bij u in Frankrijk leeft deze rest ka.-rig; bij ors rekt zij eenleven zondereeni-gevreugde.Twee derden der Duitscherszijn arbeiders en employ's met nietsanders voor zich dan arbeid tot aan heterode hunner dagen. Maar ook van hen,die overblijven, heeft bijna niemandgeld. En toch regeert het geld.— Je zoudt kunnen zeggen: juist daar.-om. Het geld is zeldzaam geworden.80

Daarom is het de wenschdroom vanalien. Ik heb een chauffeur gehad, diemij den dienst heeft opgezegd, omdatikBeen millionnair ben. Het ontbrak hemnergens aan, maar hij had den gear vanhet geld noodig, hij aanbad het— Deze chauffeur van u, mijnheer Dor-val, is tegenwoordig ons arme Europa.Zijn serviliteit tegenover de NieuweWereld heeft iets ontroerends en pri-mitiefs. Europa staat op het punt voordenrijkdom en den ondernemingsgeestder Vereenigde Staten definitief de wa-pens veer to leggen. Maar zooals nu dewereld Bruit ziet, is de materieele doodtegelijk een dood van de ziel en dengeest. De Perzen komen dezen keer uithet Westen en bedreigen de Middel.-landsche Zee. En ons Salamis heeft eennuchteren naam: economische ineen-sluiting. Iedere student kent het recept.In de plaats daarvan hebben wij het ge&O

lukkig tot zevenentwintig tolgebiedengebracht! In zevenentwintig stukken isdit Europa versnipperd. Wij zijn vanhet allereerste begin van het gezondeverstand nog ver verwijderd.6 81

— Verl Toen ik kort geleden eens dehoop uitsprak, dat de zieke Franschenin hun gasthuizen nu binnenkort julliegoede medicamenten zouden krijgen,zonder dat men gedwongen was, erkrenterig mee te zijn, toen krijschtenen jammerden de vaklieden: Utopist,utopist! Carmer — mijn ooren tuitennog van dat geroep.— Utopie is voor hen het eenige noo-dige. Elke onbetamelijkheid is immersnog mogelijk. Van elken hap eten heffenze rechten.— Zoo is het. Roemeensche tarwe moeter zijn, Italiaansche mais, Franschewijn — waarom Been Europeesche wijn,Europeesche tarwe? Enkel opdat demensch het op aarde nog een beetjemoeilijker heeft plan de natuur het beveelt. Een paar winstjagers willen hetzoo, en het volk gelooft aan eeuwigewetten.— Onschendbaar. Bij ons in Duitsch.-land hebben ze nu de prijzen van hetbrood verhoogd. Niemand heeft zich ertegen verzet. Werkelijk, het is dikwijlsheel moeilijk geen mysticus te worden.

82

— Elke strijd voor een verbetering, Car-mer, is een strijd tegen holly, opge-zette begrippen, die door de menschenvereerd worden. Je moet er eens meteen mes in steken, dan ritselt het zee-gras.— Dan zou je wat te doen hebben I Uitpure mythologie, uit atavistische be.0hoefte aan haat ziet niemand, wat hijnoodig heeft, —Twaalfduizend goudfranken perjaarl— Wat?— Ik zeg: twaalfduizend millioen goud..franken betalen de Europeesche statenieder jaar voor hun bewapening. Demassa juicht het toe. Liever niet eten,niet waar, maar in Been geval iets af-trekken van den haat! De heele onder-wereld van den mensch verzet zichdaartegen.Hij sprak dit woord „onderwereld"meteen grimas uit, heel de afkeer van denVoltairiaan trilde in dit vertrekken vanzijn spieren.— Hetzou misschien niet zonderbelangzijn, er eens een beetje over na te den-ken, hoe de wereld voor onheil en

83

wreedheid te behoeden zou wezen. 0,verre van dit! Onze grootmachtigen,voor wie wij dwaze droomers zijn, sta-ren als behekst naar hun afgodsbeel-den: erts, petroleum, katoen, rubber.Veel liever dan afstand te doen van eenhalf procent, willen ze geluidlooze ste-den zien, waarin de geraamten van doorgas vergiftigde menschen rechtop rondden disch zitten.Voor het eerst had hij zijn stem ver-heven, ze had plotseling klank, leven encharme. En, wonderlijk, voor het eerstop dezen. avond dacht Carmer aan denredenaarAchille Dorval, zooals hij hemeens, op een beslissenden middag inParijs, de weerstrevende Kamer hadhooren temmen.In den stoel, tegenoverden zacht, bijna hortend sprekendenouden man, had hij den geweldigsten,den meesleependsten parlementairenredenaar der wereld vergeten. Nu ver-nam hij haar weer, de stem van toen,de diepe en vaste, de ruischende, onweerstaanbare stem. Hij zag den mi-nister zich over de vergadering heen.-buigen, de onwilligen overschaduwend84

met zijn hoekige, groote gestalte, zaghem uitgrijpen met zijn Lange armen,alsof hij alien lichamelijk naar zich toeWilde trekken, toen, opeens, zich reus-achtig oprichten om tot zijn slotwoordto komen, dat hamerend inzette, meteen klank als van koper — en meteensuisde ook de kleine, onhandige, devrouwelijke hand hamerend near ophet blad van zijn lessenaar, als tot eenbonk ijzer gebald, een keer en nog eentweeden keer. Daarna zwijgen. Alleswas gezegd.De bedwongenKamerstoofop en raasde.Het was een enkel oogenblik.... Carmerkwam weer tot zichzelf. Hij zag, datAchille Dorval zich voorover naar hemtoe gebogen had.— Bent u aan het front geweest? vroeghij zachtjes, behoedzaam,. Bent u offi-cier geweest?— Een geestdriftig officier. En niet Langgeestdriftig. Dadelijk bij het begin ismijn vrouw als verpleegster op het slag-veld gestorven.— Mijn god! Was ze nog jong?— Heel jong.

85

— Afschuwelijk, zei Dorval. Dat heeftu de oogen geopend?— Volstrekt niet. Offeren was immersde zoogenaamde diepere beteekenisvan den oorlog. Nee, ik heb jets heeleenvoudigs gezien. Ik heb in een afge-brand dorp het lijk van een man gezien,waaraan een hongerig varken vrat. Zietu, Dorval, het verstand van een menschis niet sterk, niet tot veel in staat, hetmoet eerst een lijk zien, waaraan eenvarken vreet.Achille Dorval stond op. Met een rukhief hij zijn zware lichaam uit den stoelop. Hij stak Carmer zijn beide handentoe.— Men moet niet meer slim zijn, zei hijmet nadruk.Hij keerde naar zijn plaats terug.— Het zal nooit meer gebeuren, zei hijna een poosje. Wij droomers zullen hetverhoeden. Laten we droomen, Carmer,laten we met groote kracht droomen!Maar laten we oppassen voor de nacht-merries der anderen.— Bedoelt u Engeland?Dorval antwoordde niet. Hij tastte on-86

handig langs de binnenzakken van zijnzwartepak enhaalde een verkreukt stukpapier voor den dag. Hij vouwde hetglad en hield het tusschen Carmer enhemzelf. Het was een kleine kaart vande heele wereld, een grove schets vande aarde, die er uitzag, alsof ze uit eenschoolboek was gescheurd.— Dat bekijk ik graag, zei hij. Daarmeeheb ik me vandaag geamuseerd, toenik op die gedenkwaardige plek, een uurvoor Grenoble, op den kilometersteenzat en wanhopig was, omdat ik u nietkon telegrapheeren. Daar — en hij trokmet zijn wijsvinger een rechte lijn overhet halve blad, die van Memel tot aan deZee van Ochotsk reikte. Onze Brit.-sche collega's moeten toch werkelijkiets geweldigs voelen, wanneer ze datzoo zienlEennachtmerrie,inderdaad.Aldie tallooze millioenen, die op dit ont-zaglijke continent wonen, tusschen deOostzee en de Stille Oceaan, vast aan-eengesloten, Been onderworpen Indiameer, geen aardslaven meer in China,die den landeigenaar tachtig procentvan hun oogst moeten afstaan, een

87

Azië, dat zich voelt! Men rekent in Lon.-den met continenten en in eeuwen enonze idyllische landjes zijn maar be.-scheiden posten in hun calculatie. Jul-lie zijn een soldaat tegen Moskou enwij zijn er een; we moeten rechtvaardigzijn; kleingeestig zijn ze daar aan denoverkant niet.Carmer liet enkele oogenblikken voor-bijgaan. Toen zei hij:— U weigert dezen kruistocht man-schappen en gehoorzaamheid, mijn-heer Dorval. Maar u zelf, ik weet hey,houdt niet van Moskou.— Ik ben te oud, om ervan te houden.Leeftijd is anders het slechtste argu-ment. Maar in dit geval ben ik oud, zoo-als Frankrijk oud is en Duitschland. Ikwil niets weten van het enthousiasmevan onze snobbisten,die met hun oogendraaien, als Rusland genoemd wordt,en die doodongelukkig zouden zijn,wanneer men in hun villa een kamerin beslag nam. Nee, ik verlang niet, datMoskou komt. Ik kan het niet verlan-gen.Ik zal voor u niet het lied zingen vande economische kloof tusschen West88

Europa en het Oostelijke laagland, alis het ook een waar lied. Maar uit hetbloed der volken worden duizendenjaren niet zoo gauw weggewischt. Zelfsin onzen primitiefsten boer, in julliearmsten arbeider is nog een behoefteaanwezig naar afzondering, naar eenleven als persoon.Wat de Franschman,de Duitscher wil, is een menschwaardignaast-elkander-staan. Opgaan in eengemeenschap wil bij ons niemand. 0,ik ben niet zoo dwaas, om de betoove.-ring te loochenen, die van het Kremlinuitstraalt naar deze beladenen en ellen-digen. De schuld ligt bij ons, de leiders!Onze harten zijn vermoeid geworden.Het woord menschelijkheid is tot eenattrape geworden, tot een tafelserviesbij een banket. Het woord democratieook. Het hangt van ons af, het weerLeven en vurigheid te geven. Laten wemoedig zijn! Laten we gelooven! Aande democratie is een Perzië te grondegegaan.Hij hield de wereldkaart nog aldoor inzijn linkerhand, die slap neerhing.— Het hangt allemaal van jullie en van

89

ons af, zei hij, wij kunnen het ons nieteenvoudig, niet ernstig genoeg voor-stellen. Overal in Europa blazen de in-gebeelde gekken hun wangen op enverwekken hun eigen stormpje. Waaro*achtig, dit is het moment! Laten wij ten-minste een zijn, wij honderd millioenmenschen. Griekenland was kleiner enzwakker, toen destijds Xerxes kwam.Hetiswaar—nukomenzeuithetWes.-ten met hun zorgeloosheid en hun goudaze komen uit het Oosten als een ont-zaglijke golf collectieve uniformiteit....Op dit oogenblik stootte de wind heteven kierende venster heelemaal open,de kwakend.-schelle kreet eener muzieksloeg naar binnen, gevolgd door eennegerachtig woest gejuich van stem-men.— En daar, zei Dorval en wees met zijnoude hoofd naar het venster, daar ko.-men ze ook vandaanl

VIII

VI AAROM praat ik eigenlijk nog?VV riep de beer Francois Bloch uit

Hij riep het opgewonden,schel bijna enin een voortreffelijk Duitsch. Waaromzou ik nog als getuige dienen? JullieGoethe, die toch wel iets van de Duitoosche taal begrepen zal hebben, heeftNaar zelf de slechtste stof genoemd,waarin een rampzalige dichter Leven enkunst kon bederven.— Hij mocht dat zeggen, antwoorddedoctor Erlanger met donkerder klan&Vken, in haastig Fransch. Hij heeft haarimmers mede geschapen,die taallWaar.-om zou een vader in een boos humeurzijn kind niet eens mogen uitschelden.— Hij wist,wat hij b edoelde I Hij had hetGrieksche oor, uw Goethe; wat moethij geleden hebben onder dien overvloed van medeklinkers. Het kraakt enknarst en hoest, uw Duitsch, laat ik udat zeggen! Stel u maar eens even voor,wat Alcaeos of Sappho van deze rau-we, Joffe, heesche klanken gezegd zou-den hebben.

91

— Uw Gallisch, mijnheer Bloch, datzouden ze mooi gevonden hebben!Een idioom, dat door den neus gespro-ken wordt! Spreken wij heesch, waardeheer, dan hebben jullie een verstoptenneus. En bovendien nog die hik metjullie accent op de laatste lettergreep.Gewoonweg een clinisch beeld. Ja, Pin.-darus zou zich daarbij echt prettig ge--voeld hebben!— Bij jullie hulpwoorden zou hij zichbeter geamuseerd hebben.— Waarbij?— Bij den aanblik der krukken, zonderWelke jullie niet kunnen loopen. Bijjullie hebben en zijn en worden, julliemoeten, zullen, kunnen! En natuurlijkhulpwoord en deelwoord altij d een flinkeind van elkaar verwijderd. Hij zou zijnhanden boven zijn hoofd in elkaargeslagen en in wanhoop uitgeroepenhebben: het werkwoord, het werk-woord!— Ik hoor hem, mijnheer Bloch, ik hoorheirs. J'attends le verbe! Want zondertwijfel zou hij het in het Fransch uitge-roepen hebben. Dat is waar, er valt bij92

jullie niets te verwachten, bij jullie weetmen altijd wat er komt. Maar wat heeftin de zeventiende eeuw jullie taalgeleer-den eigenlijk gemankeerd? Een taal be.-wust zoo te verhaspelen! Haar dit tem-po voor te schrijven! Ze komt aanslof-fen als het paard in den draaimolen!Ja, beneden in den tuin, in de nis tus-schen sinaasappel en laurier, waren zehet niet Lang eens geweest. Weliswaarwerd er tusschen de jonge secretaris-sen Been woord over de politiek gewis.-seld, maar na een korte gedachtenwis#oseling van persoonlijk-literairen aardwaren ze, al heel gauw, over de taal zelfbegonnen, en hier bleek plotseling, doorbeiden tot nu toe niet vermoed, ditgloeiende partijkieZen, dit fanatieke envijandige enthousiasme. De waardig-heid en schoonheid der taal, waarinieder van hen voelde, dacht en schreef,werd met scherpe wapens bestreden,zooals de waardigheid en schoonheidder dames in een middeleeuwsch tour-nooi: een dergelijk chauvinisme op na-tionaal en politiek gebied overgebracht,zou bij elke zinswending zooveel als

93

gevaar en oorlog beteekend hebben.Vreemd, te denken, dat dit nu „gasten"waxen in hun volken, vreemden onderhen, wier woord en poezie zij zoo harts-tochtelijk liefhadden, onechten, ver-stoorders, nauwelijks gedulde n. Had ie-mand hen kunnen hooren, dan zou deoverweging bij hem hebben kunnen op-komen, of niet de innige belangstellingin den tot woord, tot klankwordendenschat van herinneringen de verbonden-heid met eenvolk stelliger motiveert danmenige twijfelachtige bloedverwant. ,

schappelijkheid. Maar misschien ook,wie zou daarop kunnen zweren, had.-den de strijders zich bij een strengentoehoorder alleen maar verdacht ge.-gemaakt. Die zou misschien gedachthebben, dat ieder van hen Al te volko-men de taal van den ander sprak. Wantin het streven, toch vooral begrepente worden, verruilden zij onophoude-lijk zwaard en schild in het tournooien uitten hun vijandelijkheden juist inhet idoom waarvoor ze bestemd waxen.—Wetteloosheid,zeibijvoorbeeld Fran.-çois Bloch in het Duitsch, u houdt dus94

van wetteloosheid in een taal? 0 ja, uwDuitsch maakt er een buitensporig ge-bruik van. Een gedachte wordt in eenzesmaal verstrengelde periode ineen-gedraaid, eenvoudig omdat men zesBingen tegelijk wil zeggen. Men max-telt den toehoorder, den lezer, menhoudt hem aan het lijntje — en eindelijkbrengt Ban een slotwoord de oplossing.Is in het Duitsch elke zin niet een Wag.-neriaansch muziekdrama in klein for-maat? Aan het eind komt deverlossing.Maar eerst, tergend lang, is er niets Banzwaarheid, verveling en duisterheid.— Dat is echt. Werkelijk, dat is echt!Wat u daar over Wagner zegt, mijnheerBloch, daarop wil ik maar niet eensingaan. De besten van uw volk heb.-ben hem fiefgehad. En om hem te ver-werpen — daarvoor moet men hemeerst bemind hebben! Maar wat onsDuitschaangaat: uzoudttochwerkelijkeen kleine poging moeten doen omrechtvaardig te zijn. Het is waar, Binghij voort, en zonder Bat hij het merkteweer in het Fransch, het is bij ors eenworstelen met de taal, iets wat den

95

Franschen totaal vreemd is. Het onme-telijke,het metaphysische dringt in hetwoord en kan zich er toch nooit hee.-lemaal in oplossen.— Aha, daar hebben we het!— Ja, daar hebt u het. Dat is een pagingvan zeer ingrijpenden aard, juist omdathet nooit heelemaal zal gelukken. Enhier is eerbied dus geboden.— Zoo!— Ja. Eerbied voor iemand die over-weldigd is en moet stamelen!— Stamelen als een kind of als een diein geestvervoering is!— Dat zijn Been verachtelijke mensch-soorten. Het is waar, de taal van hetverstand" is voor hen eigenlijk nietgemaakt.— Dat hoeft u niet tusschen aanhalings-teekens te zeggen, waarde mijnheer Er. ,

langer. Verstand en helderheid zijn nietzoo Bering en vooral tegenwoordig magmen daarover niet met geringschattingspreken. Wanneer u verstandig" zegt,dan bedoelt u armtierig, dat weet ik.Wel, ik ben niet blind. Ons Fransch iszeer zeker armer dan uw oVervulde96

laat,.germaansch, armer aan stof, dat iswaar.Maarwatheefthetvan zijnarmoe-de gemaaktf In Been enkel idioom kanmen nauwkeuriger zijn, vernuftiger,slagvaardiger, geestiger. Geen enkelidioom rijgt de gedachten in zulk eenlogische volgorde aaneen, zoo rein, zoonatuurlijk. Geen idioom legt ze dentoehoorder zoo klaar en eenvoudig teroverweging voor. Geen idioom is zooofficieel, zoo hoffelijk. En geen idioomzoo humaan!— Ha, het groote woord! Waarom tochaltijd dadelijk het grootste woord?— Goed dan. Laten we dit vermijden.Geen idioom is zoo, laat ik zeggen, vol-komen en diep rechtvaardig. Dat is zijnrang.— Zijn oneindige, zijn bijna mystiekerijkdom geeft ons Duitsch een hooge.-ren rang. Laat het in Bingen van hetdagelijksche, tastbare Leven preutschen plomp tegelijk zijn, laat het vaak zijntoevlucht moeten nemen tot duisterebeeldspraak — bij ons wordt elk woorddoor de sterren beschenen en niet doorde kristallen lichtkroon.7 97

— Door de sterren? Door de studeer-lamp! Daar riekt jullie taal en jullieliteratuur naar. jullie zijn kamere-revo-olutionnairen, jullie Duitschers. Waar- ,

mee ik niet wil zeggen, dat jullie Beenonheil sticht. Daartoe reikt het nogwel! Als ik aan jullie Lessing denk....— Op dien naam heb ik gewacht.— Die moest ook komen. Het type vande argeloosheid! Orde en wet in watvan den geest is zoo te hoonen — watgoedkoop, wat dankbaar!— En Lessing was, zooals algemeen be-kend is, dan ook een aanbidder van hetsucces. Hij was een brasser, en stierfals millionnair.— Ik weet, dat hij arm was. Maar gees.-tellik gesproken is hij een woestelinggeweest. Hoe is het mogelijk, niet tezien, van Welk een beteekenis de dwangwas, dien de meesters van het Franschedrama zich oplegden! Niet te verinoe-den, wat de diepere bedoeling was dierdrievoudige eenheid, de herol"sche behoefte naar wet en beperking zoo temiskennen!— Het is u toch zeker bekend, mijnheer98

Bloch, Wiens ontdekking u daar her.-haalt? Want natuurlijk moest er eersteen Duitscher komen om de vervelingBier schoolvossen op zoo'n voornamewijze uit to leggen.— Schoolvossen? Verveling? Wat vooreen Duitscher?— Een, die uit paedagogische liefde voorzijn eigen volk zoo hymnisch overdreef.Of gelooft u werkelijk, dat hij, die om-zwierf tusschen goed en kwaad, uw Coraoneille kan hebben liefgehad, die zoo taaien dor is als een oud paardezadel?— O! O!— Wij Duitschers verwijten ons Zelfcosmopolitisme.Hoezeer ten onrechte!Ons cosmopolitisme is zelfcritiek. Endaaraan moet het over zekere grenzennog al eens ontbreken.— Over zekere grenzen voelen ze zichnu eenmaal heel prettig in hun eigenhuid — en ze hebben er gelijk aan. Ter.-

bij julliel Drie vierden van jullieliteratuur en jullie heele philosophiezijn uitingen van ontevredenheid, vanonbehaaglijkheid!— Over philosophie, mijn waarde heer

99

Bloch, moesten we het nu maar lieverniet hebben. Of we!? Staat u erop ??Julliehebben immers, zooals men dat noemt,ook pogingen gedaan om in de wereldrond te zien. Men hoort over Descartesspreken....— Zoo, hoort men over hem spreken?Descartes, die de poort openrukte!— Al was het dan helaas een poort dienaar den verkeerden kant open ging.Endie het tegen Leibnitz zoo finaal aflegde.— Monade! Identitas indiscernibiliumlHet metaphysische circus!— Slagwoorden! GrappenI— 0 nee. Waar was zijn zending, zijndaad?— Wel, misschien vindt u de daad" bijKant, in zijn ontzaglijken twijfel aan decausaliteit? Of met wien kan ik u anders dienen? Schopenhauer misschien,die de eerste was, om de vraag te doennaar de waarde van het bestaan?— Waarlijk, een echte Duitsche vraag.Een volkomen overbodige vraag, om-dat het nu eenmaal is zooals het is, onsbestaan, en het nergens anders om gaankan dan om het een beetje gezelliger,100

een beetje menschelijker in te richten.— Waarmee dan onherroepelijk een op-somming der Parijsche moralisten be.-gint, der menschen met de levensrecep.-ten,aangevangen bij Montaigne tot aanChamfort toe?— Natuurlijk, tot Chamfort, dien uwzwerver" een waarachtig Europeesch

auteur heeft genoemd, een, die, wanneerhij Grieksch had geschreven, ook doorGrieken begrepen zou zijn, terwijl uwGoethe....— Halt! Halt!— Ik citeer immers maar. Uw Goethe,zegt de „zwerver", heeft toch feitelijkmeer dan goed was, de wolk omarmd,en een Plato bijvoorbeeld zou niet dan.met tegenzin het duistere bij hem heb--ben waargenomen, het overdrevene endaarna weer het dome, schamele....— Haltl Halt! Halt! riep toen doctorErlanger opnieuw. Hij riep het zoo beslist, dat Francois Bloch zweeg en hemvol verwachting aankeek. Hij stondblijkbaar op het punt, iets zeer bizon--ders te zeggen, iets sterks en overtui-gends. De toovergloed van dien hoogo*

101

ste, Wiens naam genoemd was, moestoplaaien, de twijfelaax moest verblindde oogen sluiten en als een overwon-nene verstommen. Goethe.... Hij zochtnaar een formule. Maar to veel drongzich naar zijn lippen. Doctor Erlangervond Been begin. Zoo bleef hij heel langzitten en sprak Been woord.— Wel, Goethe? vroeg eindelijk de heerFrancois Bloch, zacht,doch nietzonderironie.— Ik zal u iets vertellen,mijnheer Bloch.Iets vertellen is altijd het beste. Eenklein verhaal, het staat in een Franschboek, een biographie. Luister.... U moetu verplaatsen naar het Noorden vanuw land, naarNormandie,naarRouaan.Daar is of daar was op den linker neverder Seine een laan, een prachtige laanmet hooge boomen. Aan den overkantziet men de stad met haar torens. Weleven in hetjaar1837 of '38. Het is eenmooie lentemiddag en wel de Zaterdagvoor Paschen. Een jonge man komtover de brug naar dezen kant der rivier.Hij komt uit zijn gymnasium, de school.is net uit. Het is de jonge Flaubert. Hij102

heeft geen hoed op zijn halflange glan-zende haren; hij is gekleed in een gelejas, die veel te dun is voor den tijd vanhet jaar, en in een wijde, lichtblauwebroek. Hij draagt een boek in zijn hand.Hij gaat op een bank zitten daar aanden never en begint te lezen. Zijn ge-zicht verandert, hij wordtbleek, met denrug van zijn hand moet hij de tranenwegvegen. Hij leest. De zon is bl')'na on-der. Nu beginnen aan den overkant derrivier de klokken te luiden, om het feestaan te kondigen. Maar dat is te veelvoor den jongen man, het samenstem-men overmant hem, hij duizelt van hetgeluk der overweldigende schoonheid,het bock valt uit zijn hand, zijn oogenworden donkey, bewusteloos glijdt hijnaast de bank neer.Toeschietende men-schen brengen hem naar huffs.—Faust? vroeg de heer Francois Bloch,zachtjes, welk gedeelte? De Paasch.-wandeling?— De tweede monoloog. Flaubert heefthet verteld. En stel u eens voor, dat hijhet in het Fransch las! Dat is Lang niethetzelfde, niet waar? Annoncez--vous

103

d6j&, cloches profondes, la premiereheure du jour de Piques.... cantiquescelestes, puissants et dour, pourquoime cherchez-vous dans la poussiere?'Maar het is zbfi....

— Z66 is het, viel de beer Bloch mettrillende lippen hem in de rede, en hijwas zoo bleek als de gymnasiast, en zijnDuitsch had van ontroering vreemderklanken dan anders:

Welch tiefes Summen, welch ein heller TonZieht mit Gewalt das Glas von meinem Munde,Verkundigt ihr dumpfen Glocken schonDes Osterfestes erste Feierstunde?Was sucht ihr, machtig and gelind,Ihr Himmelstone mich am Staube....

(Wat diep gegons, wat voor een hoog geschalTrekt met geweld het glas weer naar beneden?Verkondigt gij dan, doffe klokken alVan 't heilig Paaschfeest de eerste plechtigheden?Gij koren, zingt gij reeds het troostenrijke lied,dat eens, om 't duister graf, van englenlippen stiet,Voor 't nieuw verbond de eerste bede ?)

(Vertaling C. S. Adama van Scheltema).

Het troostenrijke lied! Overwonnen engelukkig zou hij misschien nog lang104

naar zijn stem geluisterd hebben. Maareen schelle juichkreet rukte Naar aanHarden. Net was de demonische krijschBier oerwoudmuziek, het was dezelfdetriomfkreet der Afrikaansche Perzen,die ook boven, in die kamer op de twee-de verdieping zoo duidelijk werd ver-nomen.De heer Francois Bloch zweeg. Ze za-gen elkander aan.

105

Ix

D E mannen, boven, eindigden niet.Het bakje op de tafel was bijna tot

den rand gevuld met Achille Dorvalscigarettenstompjes. Buiten was het vol--maakt stil geworden. Een verfrisschen-de wind woei de kamer in. Boven dezee werd een groenige schijn zichtbaar.De kleine klok op den schoorsteenman-tel, brons en leelijk, sloeg k1agend vieruur.Ze waren allang begonnen over hetmeest tastbare en dringende to spreken.Ze vorderden met moeite. Hier werdbijna elke stap door voetangels enklemmen bedreigd. Ze bemerkten datze zich in een bosch bevonden, in eendicht struikgewas van publieke voor-oordeelen; een zwak mensch kon zijnarmen wel laten vallen en er aari wan-hopen of hij ooit weer een plek onderde open zon zou bereiken.Een uurlang hadden ze over grensvratogen gesproken, over veranderingen opde kaart in het Oosten van Duitsch.-land vooral, problemen, welke door een106

overal even kwaadwillige publieke opi-nie giftig omkrijscht werden. Het wasmoeilijk geweest, daarover te praten.Het was nog moeilijker over de bezetogting van het Rijnland te spreken. Denauwgezette beschermers der publiekeopinie zorgden er immers onophoude-lijk voor, dat dit dwaze zinnebeeld denDuitschers telkens weer opnieuw alseen smaad in het vleesch brandde endat in Frankrijk een deel van het volker zich aan vastklemde en de rijlaarsop Duitschen bodem niet meende tekunnen missen.Er moest over de schadevergoedinggesproken worden, over jaarlijkscheafdrachten, het opvoeren van deze bedragen, overdracht; er moest uitvoerig,ernstig en telkens weer opnieuw overgesproken worden, hoewel het econo-misch aanzien van dit werelddeel envan de heele wereld bl)na elk jaar gea*

weldige veranderingen onderging enbovendien geen mensch, die zijn zinnenbij elkaar had, kon gelooven, dat eendergelijk tribuut over groote tijdperkenkon worden vastgesteld en onafhan-

107

kelijk gehouden van den invloed eenersteeds ondoorgrondelijke politieke toe-komst.— Het is niets dan een kwestie van ver-trouwen, zei Carmer. En voor dengeendie de nederlaag heeft geleden en wienharde eischen worden gesteld, is hetonuitsprekelijk moeilijk, vertrouwen tehebben. Wat zal er gebeuren, wanneerwij over eendracht, over vriendschapbeginnen te spreken? En die corridor,zullen ze bij ons roepen. En de soldatenin MainzI En onze betalingen, einde-loos en ontzaglijk 1 U hebt het de men-schen van mijn slag niet gemakkelijkgemaakt om over den vrede te spreken.Hoe zullen wij ooit begrepen moetenworden!— Er bestaat, zei Achille Dorval op sle-penden toon, voor den politicos Beengrooter gevaar, dan bij voorbaat aanalle critiek, aan alle verwijten te den.-ken, waaraan hij bloot zal staan. Hetbezwaart en belemmert hem ontzet-tend. Met zoo'n zware bagage, Carmer,marcheeren wij niet naar het licht toe....Vrede, ging hij voort, ja, vrede is een108

merkwaardig woord.Wanneer iemandhetwoordvredeuitspreekt,zalniemandhem tegenspreken. Men stemt eerdermet hem in, men praat op omzichtiggedempten toon tegen hem als tegeneen zieke. En in hun diepste binnenstedenken ze allemaal: dat is een dwaas,met een ontroerend idee fire.— 0, u hebt het gemakkelijker !— Zoo, heb ik het gemakkelijker. Hebt uer wel een duidelijk begrip van, hoe zeover mij denken, onze politici der wer-kelijkheid en onze vaklieden? Achter.-uit de klok, achteruit! En wie hen daar.-bij hindert, die moet fijngestampt wor-den met de beroemde rijlaars. Wat, ikheb bezwaren tegen ons glorierijke ko-loniale leger, deze kudde van vaalhui-dig vee, dat gedresseerd wordt, opdathet eens Europa kan vernietigen? Maardeze diklippigen zijn immers voortref-felijke Franschen, en zij hebben de civi-lisatie tegen Goethe's en Mozarts landgered! Wat, ik wil aan den Rijn de be.-

oilzetting laten verdwnen, die onze eeni-ge zekerheid, onze eenige borg is? Wel.-iswaar is zij in werkelijkheid heelemaal

109

Been borg, maar een walgelijke en scha-delijke domheid, dochwl)l de mensche-lijke geest traag is, is hij op het oogen-blik nog niet verder dan in het jaar zes-tienhonderd, en destijds was de rijlaarseen argument. 0, de domheid, de domawheid, Carmer, zij is zoo 'n geweldigemacht.— Een geweldige Proteus! Zij werkt enverstoort in velerlei gedaante. Zij mas-keert zich bij ons als mystisch diepebezieldheid, waardoor de wereld gene.-zen moet; ze schminkt zich bij julliemet de kleuren der beschavingskerk,die alleen alle zaligheid weg to schen-ken heeft. Tusschen de coulissen staatoveral de azer op winst, de machtsnax,-en grijnst. Hij heeft alle reden om togrijnzen. Hoe schadelijker, hoe gevaar.-lijker een stemming voor een volk is,hoe gemakkelijker het zich tot die stem-ming laat overhalen. Want hoe is hetbij ons gesteld? Behoorlijke rechtsple-ging? Sociale wetgeving? Vrijheid derbeschavingsmiddelen? Niets daarvan.Ze hebben de massa net zoolang metmystiekgezwets aan hethoofd gezanikt110

tot ze eindelijk een bereikbaar en voorhet grijpen liggend doel voor iets ver-achtelijks zijn beginnen te houden. Enom dit te corrigeeren, hebben we jullienoodig.— Niet minder dan wij jullie! Want hoebroodnoodig hebben wij iets van datzwaardere psychische gewicht, van dieabsoluutheid in dingen van den geest,van dientaaien en systematischen ernst,waarmee men misschien niet verleidten betoovert, maar duurzaam bouwt enin stand houdt. Een tikje Hegel in onsbloed, een tikje Humboldt — hij sprakde namen zeldzaam Gallisch uit — enonze hospitalen, onze laboratoria, zelfsonze telephoondiensten, hij glimlachtevluchtig, zullen er hun voordeel meedoen.Even zweeg hij en Bing toen voort, veelzachter:— Het is mijn idee fire, Carmer, hetis bijna monogamisch. Ik denk aanniets anders. De dag moet komen, diede vergissing van duizend jaren weergoed maakt. Die de ontzettend gapende,branderige wonde aan Europa's flank

111

geneest. Die ons eindelijk weer samen-brengt tot redding van ons groote, ge.-meenschappelijke erfdeel. De tijd moetkomen — nee, de tijd moet er zijn, datgeen hongerig varken meer aan eenDuitschen of Franschen doode vreetWat A u daar verteld heb, Carmer, datzegt eigenlijk alles. Meer hebben weniet gesproken. Laten wij er altijd aandenken, altijd. Eris niets belangrijkers.Nooit meer, nooit meer! Wij zullen stapvoor stap samengaan, Carmer, maarmisschien zullen we nooit meer zoo metelkaar kunnen spreken als vandaag.Er zullen beslissingen komen over dekleinste en nietigste dingen, onze ver-slaggevers zullenhonderden malen ein-delooze redevoeringen voor ons h

en elk daarvan zal o zoo bizon.-der zijn — maar laten we ons nooit doorhet dichtstbi)zijnde van den weg of la.-ten leiden, laten we altijd daarheen koj-ken, Carmer, daarheen, recht voor onsuit, boven ons, daar, daar is het Licht!Laten we ons kalmpjes laten aanvallenen beleedigen, ieder in zijn eigen land,laten wij ons laten bespotten, bezoede.-112

len, bespugen, laten wij den kogel nietvreezen en de vitriool niet — laten wijelkaar gelooven!Hij zweeg. Carmen voelde een fellendrang in zich om op te springen en denouden man in zijn armen te sluiten.Maar hij was een Duitscher, hij schuw-de het gebaar. Hij stak hem zelfs zijnhanden niet toe. Hij zag hem alleenmaar aan. En toen opeens sneed hetdoor hem heen, scherp als een zwaard— onzinnig de gedachte en toch onont-koombaar — dat het niet voor hem be.-stemd was te zamen met Dorval dezetoekomst tegemoet te gaan.Maarwaar--omniet, waarom? Een g ord i9 j" n van dich.-te duisternis golfde neer.— Het is immers niet te vatten, hoordehij Dorval als uit de verte zeggen, datwij eeuwig zouden moeten lijden, al-leen omdat de zonen van Karel denGroote zich destijds als stomkoppenhebben gedragen....

8 113

X

CARMER sliep kort. Er werd vroeggeklopt. Een dringend telegram

met betaald antwoord, werd hem ge.-bracht,dathem persoonlijk moest wor-den overhandigd. In Berli*)on was het ca-binet gevallen. Het officieele aftredenwas op den dag van vandaag vastge-steld. De met de nieuwe vorming be.-laste parlementarier hood Carmer hetambt aan.Hij legde het flets.-blauwe formulier opzij en grog aan het breede venster zit-ten, waarachter de zee zich in het och-tendlicht, in het vreugdigste zilver enblauw, uitstrekte. Op een tamelijkenafstand, zoo groot als speelgoed, trokeen stoomboot Naar rookwimpel ach-ter zich aan.Carmer ademde de zuivere, zonnigeochtendlucht in. Hij overdacht het ge.-beurde.Hij vondzichzelf vreemd-rustig,to rustig na het gesprek in den afgeloo-pen nacht, na dit hooge en aanvurendepact. Natuurlijk, er gebeurde enkel, watallang verwacht was. Doch dezevolko.-114

men stilte in zijn Borst, dit gevoel vanvreemdheid enverheid,verschrikte hemtoch. Was dit dan niet een groot mo-ment? Wanneer moet een man dan ge.-lukkig zijn, wanneer niet op het oogen-blik, dat hem het middel schenkt, metkans van slagen een voor recht gehou&Oden idee te verwerkelijkenlWatwas datvoor een vrouwelijke gedachte, die inhem opkwam bij den aanblik van hetfrisch glinsterende watervlak, alsof hetzijn bestemming was, den rand deterzee, waar hij sinds dagen "al reizendlangs toog, niet to verlaten, alsof hiesergens aan deze antieke kust zijn tochteindigde? Morgen, dat was zeker, namhij afscheidvanhaarenreisdezijnplichttegemoet, Welke dat blauwe formulierdaar hem oplegde. Maar het lag nietmeer op de tafel. De wind, die vanAfrika aanblies, had het op den grondgeblazen.Toen hij gekleed en de kamer opge-ruimd was, liet hij vragen of doctor Er.-langer bij hem Wilde komen.Doctor Erlanger verscheen, in haast,blijkbaar in zijn slaap gestoord. Zijn

115

vreugde was ontroerend. Nerheug uniet te gauw", voelde Carmer zich ge.-drongen hem toe te roepen, maar hijzag in, dat dit een vermaning zonderverstandige beteekenis geweest zouzijn. Daarom werd het telegraphischeantwoord opgesteld en den koerieroverhandigd.Hij had om elf uur een afspraak vooreen wandeling met Dorval. Maar Coenze uit de voile fluisterende hal van hethotel buiten op de croisette kwamen,was kalm wandelen ten eenen maleonmogelijk. De menschen waren nietluidruchtig, ze lichtten elkander doorwenken en gebaren in; er grog bij Dorsovals komst iets als een windtocht doorde lange rij der op banken en stoelenzittende nietsdoeners, de stroom derwandelaars, die hen tegemoet traden,deelde zich in tweeën, velen namen hunhoed af, zoodat Dorval tenslotte denzijne in Zijn hand hield; ze hoorden dekodaks ongegeneerd knippen. Iedereengedroeg zich, alsof hij, die door den roemgeteekend was, op civiele achting hoe-genaamd geen aanspraak meer had.116

— Stel u nu eens voor, Carmer, zei Dor-val, dat de menschen ook nog moisten,wie u bent!Dit was het goede oogenblik voor zijnnieuws. Daarstraks, toen ze elkanderin het hotel begroetten, had hij het ver-zuimd. Een niet geheel begrijpelijkeschuwheid hield hem nogmaals terug.Hij zei niets.Ze verlieten den strandboulevard enprobeerden aan den overkant langs dewinkels verder te wandelen. Maar ophet smalle trottoir was het niet beter.— Je kunt het ze niet kwalijk nemen,zei Dorval, ze vervelen zich immers zooonuitsprekelijk. Wat een lot, door demode van de eene badplaats naardean-dere te worden gesleept!Carmer knikte. De lage huisjes, als kra.-men, waar ze met moeite Tangs kon.-den schuiven, waren in beslag geno.-men door de wereldberoemde, door desprookjesachtige firma's van de PlaceVend6me en de Rue Royale. Het warende modehuizen, de juweliers, de parfu-meurs der nog overlevende schatrijken.Een vreemdsoortige smaak manifes-

117

teerde zich in de etalages: als geraffiowneerdste fijnheid vertoonde zich overalde aanduiding, de zeldzaamheid, de so-berheid. Daar lag, op een fond van zee-groen fluweel als neergefladderd, eeneenvoudig jurkje, heel kort, eigenlijkniet meer dan een stukje blauwgrijze•tof met een paar zwarte kralen aande ceintuur als eenige garneering, enbeteekende, dank zij een nauwelijks topeilen conventie, laatste smaak, hoog.-ste kostbaarheid. Daar stond in de vi-trine van den parfumeur op een chi-neesche sjaal heel eenzaam een enkelflacon met een gouden vloeistof. Ditwaren tempels voor ingewijden. Eendoordringend snobbisme sloeg uit alleetalages den beiden mannen tegemoet,die onder het loopen hun gezichtennaar deze leegheid toegekeerd hielden.Er heerschte, op dit uur van den dag,winst brengend Leven. De vrouwen derkapitalistische groote wereld liepenin en uit de beroemde winkeltjes, zetoetsten, kozen, verwierpen meer uitoverlevering dan uit drang naar genoten bezit. De vermoeide bewakers van118

den wereldarbeid sjouwden gewilligachter haar aan.Het gebeurdemeerdaneens, wanneer de beide mannen ergensbleven staan, dat binnen de klant allekostbaarheden in den steek liet, en, alseen mooi dier in een kristallen kooi,Dorval door het naakte venster bespiedde.Hij glimlachte dan nogal driest.Maar heel zachtjes, zoodat alleen Car-mer het kon hooren, zei hij:— Geen lust, schoone dames! Ik zouvan verveling sterven!— Wanneer?— Wanneer! Maar Carmer, hoe kunt unu zoo'n cynische vraag stellen? Nee,toen we als jonge mannen met eendorpsmeisje onder het dansen weg-slopen en haar achter de herbergbehoedzaam in het gras legden, datwas heel wat anders! U kunt er zekervan zijn, al deze dames hier ruikennaar niets. Daarom troont die goudenflesch daar ook zoo souverein in deetalage.Carmer glimlachte. Het was een glimoolach niet geheel zonder droefheid. ,Hoekunt u nu zoo'n cynische vraag stel-

119

len . 0 go 0" Och, hij dacht zoo weinig aan cy-nisme, dathij eerdermoeite had omtoe-spelingen op dat levendigste waaroverdie frissche grijsaard zoo ruig en onbe-kommerd schertste, dadelijk te begrl)..pen. Was hij zelf niet veel ouder danDorval? Destijds, bij then verschrikke-lijken dood, in één dag, is hij oud ge.-worden. Maar toen was hij nog geenveertig. Een vluchtige pijn speed doorzijn borst, een voorgevoel, dat het mis-schien zonde en jammer was, zich zoovroegtijdig voor den machtig cirkelen-den levens- en liefdesstroom of te slui-ten. Een echte Duitsche zonde vermoe-delijk.Ze konden eindelijk doorloopen. Enke-le snelle zwenkingen in dwarsstratenhadden hen buiten het gebied der ele-gante nieuwsgierigheid gebracht. Ach.-ter de dure gevels aan zee ademde ar-geloos de zuidelijke kleine stad.— Hier is het mooi, zei Dorval.Ook hier herkende men hem. Velemenschen kwamen uit hun deuren enkeken den ouden man na, die Frankrijkslot eigenzinnig naar zijn idee toe leidde.120

Niet allen, die ze ontmoetten, kekenvriendelijk.- Hier hen ik niet in den schoot dermijnen, zei Dorval. De menschen zijnhier te ver van den oorlog verwijderdgehleven. Hoe zouden ze hem dus kun­nen vreezen?- Er bestaan altijd redenen om het on,heil te willen,antwoordde Cartner.Daarwaar de menschen er weI dichtbij wa­ren, zijn ze waarschijnlijk niet minderverheten, door de altijd levende her­innering aan het doorstane leed.- [a, zei Dorval, zoo heeft het voortge­woekerd, bij jullie zoowel als bij ODS.

Ze waren in een straat gekomen, waarbijna voor elk huis bloemen en vruch­ten te koop werden geboden. Ze kost­ten bijna niets, een tiende van denprijs dien men ginds aan zee vroeg,Maar van die daar kwam immers ookgeen mensch hier. Vrouwen in huis­japonnen, op pantoffels, stonden hij dekooplieden en dongen breedsprakig afwat ze konden. Alles rook sterk en zoetnaar de reusachtige bossen mimosa.De straat droeg den naam van een

121

maarschalk uit den laatsten oorlog. Zekeken toevallig allebei naar het bordje,toen ze den hoek omsloegen.— De gemeenteraad hier heeft dood.-gewoon de ranglijst overgeschreven, —kijk, Carmer, zelfs de sabels van denderden rang zijn niet vergeten! Als jon.-gen van twintig jaar ben ik eens inBerlijn geweest. Door al de Pruisischegeneraals, die ikvoortdurend met elkaarverwisselde, heb ik er nooit een adreskunnen vinden. Men moet de mensch-heid met een brandmerk teekenen,wantdan pas kan ze iemand onthouden.Te-genover weeke slappelingen, die haarde antisepsis of den keelspiegel bren--gen, is ze minder dankbaar.— Nou, zoo nu en dan toch wellCarmer wees met zijn oogen naar bo.-ven, Het bordje in deze achterafschestraat droeg Achille Dorvals naam.—0, zei de nude man zonder eenigeontroering, in enkele steden, waar datook voorkwam, hebben ze hem al weeruitgeveegd. Een slappe kerel, die Dor.-val! Goed zoo. Ze moeten hun kankerkwijt raken en hun doctoren vergeten.122

Toen ze in het hotel terugkeerden, wasde hal volgepakt met nieuwsgierigen.Er was een legertje van journalistenaangekomen; van vele oorden aan dezekust waren ze komen toesnellen, inde hoop, den leider van Frankrijks bui.-tenlandsche politiek hier in zijn vacan-tieverblijf toegankelijk en spraakzaamte vinden.— Wijsmaken kan ik ze natuurlijk niets,sprak Dorval zachtjes, en wat moet iknu zeggen!En met een buitengewoon beminnelijkgebaar zich bij den halven cirkel vanopdringende mannen verontschuldi-gend, zei hij:— Ik moet u teleurstellen, mijne heeren!Ik heb twee dagen vrij genomen omeen ouden vriend weer te zien. Hetspijt mij, dat u zooveel moeite hebt ge.-daan!— 0, mijnheer Dorval, riep een Engel.-sche Journalist met wit Naar, zoo slankals een knaap, en met de gelooide ge-laatskleur van een die lang in de tropenis geweest, wij hebben uw vriend al her-kend. Wij zouden zoo graag willen....

123

En Carmer hoorde zijn naam fluisteren.— Gilfond! Ik zag u niet eens.Dorvalschudde denwitharige de hand.— Maar van mij zult u niets hooren. Ikwil de spanning van uwberoemde com-binaties voor niets ter wereld bederven.En wat zou een krantenman zijn, dieeerst moet worden ingelicht!En gebruikmakend van een gunstige ge.-legenheid, volgde hij den voor hem uitloopenden Carmernaar de lift. De pho-tografen knipten achter hem aan, blijk-baar al tevreden wanneer ze zijn gebo.-gen rug maar konden vasthouden.Boven in Dorvals zitkamer, de plaatsvan hun nachtelijk gesprek, ging Car--mer voor het venster staan. Na enkeleoogenblikken keerde hij zich om:— Ik zou hun wel wat hebben kunnenvertellen. In Berlijn wordt vandaag eenander cabinet gevormd. Ik heb toege-stemd.— Hebt u dat vandaag vernomen?— Vandaag. Heel vroeg.— En u vertelt mij niets? U bent mijnkamer niet komen binnenstormen? Uwandelt een uur naast mij en praat over124

straatnamen? Nee nee, Carmer, allerespect voor Duitschland! Maar hoemoeten wij jullie nu toch in godsnaamooit begrijpen!Toenvoegdehij eraantoe,met eenglim-lach, die zijn zware oude trekken metjets van bekoorlijkheid overgoot:— Wel Carmer, ik ben heel gelukkig.De telephoon rinkelde. En nu was. erook Been rust meer.Voortdurend warener menschen, die toegelaten wenschtento worden. De secretarissen vatten alsschildwachten op de gang post.— Ik doe u een voorstel, zei Dorval, Hetzal hier niet langer een genoegen zijn.Over een uur, als iedereen aan tafel is,latenwil bij den achteruitgang mijn wa-gen voorkomen. Bloch en uw Erlangerblij ven termaskeering en als achterhoe-de nog hier en volgen met den trein.Maar wij tweeën, wij trekken door hetland, en waar we het prettig vinden,daar stoppen we.We maken er eenvre-digen, een feestelijken avond van.

125

XI

D E zware open wagen klom. langsomwegen de bergen in. De man

aan het stuur, een kleine, ernstige Bre.,

ton, droeg heel correct zijn Witte, metzwart afgezette zomerlivrei.MaarnaastCarmer, die zijn hoed voor een luchtigepet had verwisseld, zat Dorval in zijnslecht gemaakte overjas, den stijven,ronden,vilten hoed op het hoofd, in zijnhand den wandelstok — een bizar pro-test tegen welk snort narrigheid of gele.-genheidsmaskerade ook. Onwillekeu.-rig een vergelijking makend,dacht Car.-mer aan de portretten van den hoog.-mogende op het kerkplein in Ravello:een in gala, een ander met den stalenhelm en nog een in ceasarische toga. Zereden Tangs uitgestrekte bloemenvel.-den, sterke golven van hyacinthen- enrozengeur overstroomden den weg.To en waren zeinGrasse.Uitde parfum-fabrieken daar drongen, bijna ondraag-lijk, nog veel sterkere, geconcentreerdereuken.—Hiervermengen zich de bloemen met126

reuzel,zeiDorvalenvertrokzijn gezicht.— Het ruikt walgelijk.— Ja, het stinkt beestachtig.Tusschen gewelddadig gevormde berg.-toppen ging nu aanden anderen kant detocht voort, over stoutgespannen brug.-gen en smalle serpentienwegen, op enneer. Elk oogenblik, in een wonderlijkewisseling, veranderde de plantengroei.Van het gebied der zilvergrijze olijf boo-men klauterden ze omhoogtot de pijn-boomen van het Noorden, om evendaarna, met het imposante uitzicht ophet verder liggende gebergte en overhet meer, neer to dalen naar mirte, si-naasappelboom en cypres, in warmedalen, die doorgeurd waren van laveno*del en thijm.Voor Toulon hadden ze opnieuw dekust bereikt. Dicht bij de haven redenze door de shad. De kaden waren dichtbevolkt met mannen in uniform; blauwaogrijze en wit-en-zwarte oorlogsschepenlagen voor anker.— Dat is van alles nog wel het domste,zei Dorval.. Zestig millioen francs stukvoor stuk. En daarbij is zoo 'n donder-

127

bark, volgens de kenners, in den mo-dernen oorlog op zee net zoo bruikbaarals een oude schoen. Ja, precies zoobruikbaar alsof hier pal voor ons eenoude weggesmeten schoen dreef, her.-haalde hij, want de voorstelling daar.-van scheen hem grimmig te vermaken,en wij zullen niet ophouden hun ditvoor te houden.Carmer zag hem aan. Uit zijn vroolijke,heldere oogen glansde een onbeperktvertrouwen.Hij zou, naaraardsche wet-ten berekend, niet lang meer leven;weinig, nauwelijks jets meer, zou hijnog aan het voelen en dwalen der men-schen kunnen veranderen in de kortespanne tijds, Welke hem nog vergundwas; maar daarom twijfelde hij er nietaan, dat het goed en noodzakelijk wasam vastberaden, onbevreesd naar denlichten kant van den horizon te wijzen.In deze houding, als zijn eigen stand-beeld nu reeds, stond hij daar voor deoogen der wereld en der na hem ko.-menden, onverdroten, vol vertrouwenin de toekomst en eenvoudig.Hun weg liep nu vlak Tangs de zee. In128

den wegdonkerenden dag weken aanden rechterkant de bergen verder weg,ze werden laag en weerden de windenniet Manger af. Maar vandaag voeldende mannen Been wind. Alle dorpen engehuchten, waar ze Tangs kwamen —geen mondaine oorden meer — toon-den hun simpele, sobere en opgewekteprovinciale leven.

Hier moesten we maar ergens bl""-ven, zei Dorval. Anders zijn we overeen uur al in Marseille, en in de hel,beste Carmer, zult u niet willen overnachten.— In de hel?— In haar voorhof tenminste.— Hebt u in uw Frankrijk voorhoventot de hel?— 0, Marseille is Frankrijk niet. Is hetdan al niet de voorhof van Frankrijk,dan is het toch in elk geval die vanAfrika en de uitwatering van vier we-relddeelen.Een kleine baai was voor hen opge-doemd, waar de huizen van een statigdorp of stadj e omheen stonden. Op eenzoetjes glooienden bodem, in een halso

9 129

ven cirkel, schaarden zich de huizen methun platte daken, blauw, oranje, rood,aaneen, terwijl de kerk — bruin als eenmonnikspij, met haar twee vierkantetorens,welke ongelijkvanhoogtewarenen veel van burchttorens hadden — erhoogbovenuitrees.Langs dekade lagenvisschersbooten met gestreken zeilen.— Rijd voorzichtig, Philippe, zei Dorvalen raakte met den knop van zijn stokden schouder van den chauffeur aan.De in groepen bijeenstaande inwonersBingen op zij. Het rook kruiig naar zee-lucht, naar visch en gebraad. De bran.-ding was stil, de hemel donkerblauw, alsviooltjes.— Ja, dat zou de goede plaats voor onszijn, herhaalde Dorval, het zal alleeneen beetje moeilijk zijn om onderdakto vinden.Maar als tot antwoord zagen ze precieswaar de rij huizen eindigde, een beetjeafzonderlijk,eenietsje hooger, eenkleinhotelliggen,een aanlokkelijke,okergeledobbelsteen, waar, op het midden vanden voorgevel, sneeuwwit glanzend,blijkbaar pas geverfd, als uithangbord130

plastisch een prachtige schimmel tosteigeren stond.De waard trad tegelijk met zijn vrouwnaar buiten en opende het portier. Hetwaren menschen van middelbarenleef-tijd, niet van Proven^aalschen oor-sprong, zonder overdreven dienstvaar.-digheid. Doch toen ze de reizigers goedhadden opgenomen, bleef hun mondvan verbazing wijdopen staan.— Dat is niet mogelijk! riepen ze bei0oden op denzelfden toon.— Het is zelfs heel zeker, beste vrien-den. Maar als jullie het goed met onsmeenen, vertel het dan aan niemand.— Tegen niemand een woord, tegen nie-mand! We zijn alleen maar buiten onszelf van verbazing en bli)dschap, niet-waar Denise. 0, als u eens moist, mijn-heer!—Hebben jullie sours geen kamer vriej ? — Geenkamer? Denise, mijnheerAchil-leDorval vraagt of we kamers voorhemhebben! 0, mijnheer.,..Ze kregen op de eerste verdieping dekamers aan den voorkant, tusschenWelker ramen de melkwitte schimmel

131

draafde, groote vertrekken van een aan-gename leegte, gezellig behangen, elkmet een geweldig bed en twee met cre-tonne overtrokken fauteuils. Ze frisch.-ten zich een beetje op na de refs en ginavgen samen naar buiten,voor het huffs.Twee tafels stonden klaar voor het mid-dagmaal, grof, maar smetteloos gedekt,de Lange, knapperige brooden lagen ge.-reed. Ze zaten nauwelijks en begonnenom zich been te zien of de waard tradop hen toe, en buiten staat zich Langerin te houden, begon hij met stralendeoogen:— Dit is de mooiste dag van mijn le.-ven I Wij allebei, mijn vrouw en ik, weetu waar wij vandaan zijn, mijnheer Dor.-val? Uit uw geboortestad.Nu was de geluksroes pas verklaard.Ook Carmer begreep dit.— „Ik kom uit dezelfde plaats als hij", inbetrekking tot een mensch van betee.-kenis, dat was immers zooiets als eenrang in dit land, als een eeuwigdurendeglans en zegen. Zelfs zij, die allang ge&V

storven waren, zonden dezen glans noguit. Altijd trof je in Frankrijk iemand,132

die je al in het eerste kwartier van hetsamenzijn met stralende oogen moesttoevertrouwen: -- „Ik ben uit Besancon,net als Victor Hugo, uit Valenciennesnet als de schilder Watteau, uit Cahors,waar Gambetta geboren is!" Dat konmen kin derachtig en ij del noemen, maartoch was het een teeken van een levenoodige verstandhouding tusschen de na-tie en degenen, die Naar representeer-den. En nu deze herbergi"er,.,.,,, In leven.-den lijve stapte de huisgod van zijnBretonsche stad uit den auto om bijhem aan tafel to komen zitten.— U zult het zien, zei Dorval goed.-geluimd, toen de stralende man hethuffs weer was binnengehold, straksverneem ik, dat ik zijn neef ben. Ik hebniets dan neven daar in dat stadje.Diep•vredige avond. V66r hen strektezich, in milde kleuren, een rustige zeeuit;de hemel verbleekte; rechts, heel inde verte, boven Spanj e, zonk dezonwegin een prachtigen gloed van lichtgroenen purper. De kleurige huizen van hetdorp, onwerkelijk opschemerend enzuiver omlijnd, rekten zich aan hun lin- ,

133

kerhandnaarde zee toe.Stemmenklon-ken op. Daar waar de huizen ophielden,lag, met de kiel naar boven, een boot,waaraan met enkele hamerslagenjongemannen lets herstelden. Het was nogwarm.Hij stond weer voor hen, borden envorken in zijn handen.— Ik moet het u zeggen, mijnheer Dor-val, en u zult het mij wel vergeven: wijzijn zelfs nog familie van elkaar.— Is het waarachtig? Neven misschien?— Bijna. Maar u zult het zich misschienniet zoo gemakkelijk herinneren. Mijnvader had thuis het cafe , In het goudenHoofd". En wat de uwe aangaat....Maar nu zweeg hij verward, plotse-ling in het onzekere, of dit wel geoor--loofd was.— Ook de mijne was herbergier. Nouja, dat wil zeggen: het gouden Hoofddat was een hotel van naam — lag hetniet aan de Quai de la Fosse? Daaren.-tegen het onze, mijn lieve god! U moetweten, Carmer, het onze was niet veelmeer dan een uitspanning, zoo'n snortherberg in de voorstad, daar waar de134

weg van Rochefort de stad binnenkomt.Voor mij, als kleine jongen,was het daardol-gezellig. De voerlieden van heelFrankrijk legden daar aan in hun prach-tige boezer.oenen. Ik heb er alle paar-denrassen gezien en er alle mogelijkedialecten leeren spreken.... Maar nu,waarde vriend, ons diner! We hebbenhonger — en we vieren feest. Laat onsnu eens kijken, wat voor kunsten jevader je vroeger geleerd heeft in hetgouden Hoofd!— En wat verlangt u, mijnheer Dorval?En u, mijnheer?— 0, we hebben vertrouwen in je.— Daar gaat hij, zei Carmer, zijn hoofdvol ideeen.Frankrijk maakt iedereen totsmulpaap.Ik,bijvoorbeeld, weet andershet gansche lieve jaar niet wat er optafel staat, en ik ben toch werkelijk Beenasceet....— Niet? vroeg Achille Dorval en deDuitscher lachte.— Nou, maar ik verheug me reusachtigop het eten, Carmer, en ik verheug mevooral op den wijn. Ik hoop dat mijnneef een jonge Cassis heeft; die groeit

135

hier in de buurt. De dagen met u zijnals een verjongingskuur voormij. Meteen volmaakt frisch hart marcheer iknude toekomst tegemoet, als een jongeman, sedert ik er op mag rekenen, den.-zelfden onversaagden tred van u te hoo.--ren aan den anderen kant van den Rijn.De menschen in Nimes zullen mij mor-genavond niet meerherkennen; ,,och gaweg, dat is die oude stijve Dorval tochzeker niet", zullen ze roepen.— Spreekt u morgen in NIrnes?— Ja, in de arena. Dat heb ik al eenheele poos geleden beloofd.De hors d'oeuvres werden opgediend.Met een roodwangigen piccolo sleeptede herbergier ze aan in een geweldigehoeveelheid; een waar landschap vanschoteltjes en bordjes bedekte de tafel,allemaal gevuld met pittig en zoet geu.-rende, het verhemelte prikkelende lek.-kerniojen: zeemosselen, zee gels, slak-ken en tonijn, olijven en reusachtigeWitte boonen, artisjokken, in het touten in azijn, kalfshersens, koud met geopbraden boter, en op een iets grooterenschotel, in het midden, de morue a la136

brandade, het stokvischgerecht van deProvence, toebereid met peper ; olie eneen snippertje knoflook.— Ruikt u het Zuiden? vroeg Dorval,onze waard is hier heelemaal geassi.-mileerd. Vindt u den geur niet prettig?Voor mij behoort ze bij de zon en destralende zee. Onder ons gezegd: ikgeloof, dat Plato en Alexander er ge-weldig naar geroken hebben.Nu trad om den hoek van het huffs eendame te voorschijn. Ze liep zonder hoed,over haar arm droeg ze een doek.— Deze dame is bij mij in pension, zeifluisterend de herbergier,de eenige Bastin dezen tijd van het jaar. Een zeer rus-tige, gedistingeerde dame.— Daar twijfelen we absoluut niet aan,antwoordde Dorval.Met iets als een luchtige, bekoorlijkeontroering Bing de zooeven aangeko-mene aan het andere tafeltje zitten ennam haar buren op. Ze was gewend al-leen te zijn in den kalmen avond. Ver.-wondering trad in haar oogen, ze wend-de zich meteen af, met een zweem vaneen blos op haar wangen.

137

—Bevalt ze u? vroeg Dorval zachtjes, enzonder een antwoordaf to wachten, dattrouwensnietkwam,stondhij op,maak-te een logge buiging, en met de stem,Welke nog geen volksmenigte en nogBeen parlement weerstaan had, zei hij:— Mevrouw, het zou een droevig dingzijn, zoo zwijgend en gescheiden vanelkander te eten. Een nude man magveel vragen. Wilt u ons permitteeren inuw gezelschap te zijn?Ze stond op, deed vrij en eenvoudig denstap naar het andere tafeltje, gaf Dor.-val een hand en antwoordde:— Ik weet dit genoegen te waardeeren,mijnheer. Ik zal heel graag bij u komenzitten.... Mevrouw Grandin,— Dit is mijnheer Carmer, zei Dorval.Ze zat nu aan den langen kant der tafeltusschen de beide mannen, met haarrug naar het huffs en haar gezicht naarden hemel en de zee gekeerd.— 0, mevrouw Grandin, zei de her-bergier en schonk wijn in haar glas, hoevaak heb ik me niet verwonderd, dateen dame als u deze eentonigheid hieruithoudt! Nu stelt den avond u scha-138

deloos voor alle andere. Ik ben er ge.-lukkig door.Ze dankte met een glimlach. Ze wasmoeilijk heel jong meer te noemen,zoo-als ze daar zat, en het was zelfs de vraag,of men Naar knap kon vinden. Haartrekken waren er misschien te wille-keurig voor, de kleine neus te grillig ge.-bogen, de teedere mond een ietsje tebreed. Maar van haar kinderll)k.-rondevoorhoofd, van haar Lange, grijze, metdonkere wimpers omlijste oogen, diestellig precies zoo keken als in haarjeugd, Bing bekoring en betoovering uit.Haar teint leek frisch in de schemering;toen de fakkels gebracht werden, zagmen dat ze dat niet was, want als eenheel fljn geweven net lag een eerste ver-welktheid over haargelaat. Ze was een-voudig en toch elegant gekleed: in eenjapon van een heel dunne lichtgrie)"zewollen stof, met een smalle donker.groene leeren bies afgezet. Haar rech-te en krachtige schouders, haar vrou-welijke armen, haar boezem,welker ga-ve schoonheid men vermoedde, bewo.,

genzichteederonderhetdunne,soepele139

weefsel.Uit het zwarte, krullende, brui.-ne haar, dat ze op zij in een scheidingdroeg, viel een golf telkens tot op haaroog.Wat van haar uitging als een geur,als uitademing van haar wezen, dat wasnatuurlijkheid, een moedige intelligen-tie en een aangeboren vroolijkheid,wel-ke door de resignatie van een begon--nen neergang nog pas heel licht over-schaduwd werd.Ze at met appetit en zonder affectatiemee van de lekkere dingen, die de stra-lende huisvader zijn beroemden Bastopdiende: de geurende soep met veler-lei groenten en kruiden, de geweldigekreeft daarna, hoogrood kleurend opden schotel.— Weet u wel, beste vriend, zei Dorvaltot den herbergier, dat u in staat zoudtzijn een ouden Romein krankzinnig temaken?Niets hadden ze liever dan dezevisch. Ze reisden heel ver, om hem teeten.-- En toch geloof ik niet, mijnheerDorval, dat de Romeinen hem zoo kon.-ken toebereiden als ik. Wees zoo goed,mijn saus eens te proeven!140

— Een langoustensatis, niet waar?vroegmevrouw Gardin.—Eery uitvinding van mij, mevrouw. Ikgeloof wel, dat ze gelukt is.En meteen was hij weer weg.— Men laat den roem van het land vooru opglanzen, mijnheer, zei ze glim.-lachend tegen Carmer, maar u bent Alto sober. U zult dien braven kerel opdie manier nog beleedigen,— Hij zal me voor een Wilde houden,die nergens-van of weet, en zal getroostzijn. Hoe moet ik hem duidelijk maken,dat ik het liefst niets anders zou doendan een stuk van zijn wittebrood inzijn wijn doopen. Daaruit proef je ditheele rijke land al. Als u het goed vindt,mevrouw, dan doe ik het gauw eenkeertje.— Dat moet ik ook doen, zei Dorval.Carmer, u h Tarwe van devlakte en wijn van de bergen. Die jongeCassis is goed, he?En hij bekeek liefdevol den barnsteen-gelen drank in het grove glas.— Ja, zeiCarmer,hij smaakt naar pittenen naar zon, zuiver en bitter.

141

En hij bleef nog even in zijn brood- enwijnaanbidding verzonken, terwijl deherbergier zijn eerediner verder op-diende: zijn asperges van wel een dub.-belen duim dikte, waarvan na het etenBeen houterig vezeltje overbleef, zijnhaantjes in room met jonge salade, nogeen zoete salade als dessert, van vruch-ten, die geurden als de hof van Eden:kersen, meloenen, peren en perziken,door een pittige likeurop een vreemdemanier maar even bevochtigd.Het maal was zoo licht, zoo gemak-kelijk te verteren, dat ook wie duchtigtoetastte, er enkel vroolijker en leven.-diger van kon worden.,,En toch", dachtCarmer, is dit nog maar een dorpslo.-gement, en het' is heelemaal niet tezeggen, dat de waard hier een beterekok is dan duizend anderen in het land.,Het is de vraag, of je met zuivere,luch-tige spijzen te voeden, per saldo nietveel belangrijker en bevorderlijker isdan menige last van waardigheid endenkbeeld. Hoe vroolijk zit hij daar, dieDude man, niet oververzadigd van al-le heerlijke Bingen en niet verhit, en142

maakt grapjes tegen ons; niet als eengroot man, die zich verwaardigt tot onsof te dalen, maar heel leuk en gezellig.En wie zou zij zelf toch zijn, dat zijzich zoo zonder dwang tegen alles op-gewassen gevoelt? Het is niet goedmogelijk dat vast te stellen. Ze kan eendame van geld en goeden huize en zekan een gewoon burgervrouwtje zijn;het gebaar, waarmee ze op dit oogen-blik haar lepeltje met vruchtensap naarhaar mond brengt, is de vrouwen hierwaarschijnlijk alien gemeen. Hoe na-tuurlijk luistert en lacht ze, zonder eeni-ge affectatie en toch ook zonder eeni-ge preutschheid. Ze voelt zich op haarplaats, eenvoudig omdat ze een vrouwis en omdat een vrouw zich niet eersthoeft te doen waardeeren, maar enkeldoor Naar aanwezigheid, door het geaO

schenk, door de bekoring van haar te-genwoordigheid zooveel waarde heeftals de beroemde, de beproefde, de grijs..aard. Mild en innemend spreekt hi) te-gen haar.Zebeschikken volkomen overhet woord, over de taal. Allen sprekenze goed en zonder moeite en zonder

143

onduidelijkheid bier in dit land, en elkezin is werkelijk een zin; zoo spreken zenu eenmaal, zoo ligt de taal voor ieder-een gereed, niet als een wolk, die ver-vloeiend naar de sterren opzweeft, nietals een moeilijk te hanteeren spade,die den taaien bodem moet omwoe-len naar schatten, maar als een mooi,gemakkelijk te hanteeren levensinstru.-ment.Leven, Leven, zij doen het, en ze doenhet met een zuiver geweten.... Ze istrouwens betooverend.... Ze verdeelthaar gunsten, onopzettelijk blijkbaar,ze kijkt ook mij vriendelijk aan, ze wilniet, dat de vreemdeling, die weinigspreekt en niet de kunst verstaat teeten, zich uitgesloten voelt; ze is beminnelijk en tegemoetkomend dooreen teeder gevoel van betamelijkheid enlieven plicht. Want niet als één enkelevrouw zit ze hier aan tafel, ze zit hieren babbelt voor alle vrouwen van Frank..rijk, zoo luchtig, zoo luchtig, enwanneerze mij aanziet zooals op dit oogenblik,alsof mijn toch al oud gezicht haar welbevalt, dan hoef ik dat volstrekt niet144

te gelooven, ze wil alleen maar dat ikniet triestig zal zijn. Maar ik ben niettriestig, mevrouw Grandin, ik ben wer-kelijk niet triestig of hoogstens dooreen algemeene oorzaak: omdat het le-ven voorbij is, verleden, en omdat ik hetvandaag misschien nog wel gebrui-ken, maar er mij niet waarlijk meer meeverheugen kan".Het was toch koel geworden. Dorvalhielp haar den doek om de schoudersto leggen.— Ja, zei ze, als die ster daar opkomt,dan begint het altijd koud te wor-den.— En dat waar te nemen, is uw bezig-heid avond aan avond? Onze gastheerheeft wel gelijk, wanneer hij zich daar.-over verbaast.— Nou, hij is vaak zoo goed om watmet mij te praten. Ook over u, mijn-heer Dorval heeft hij gesproken. Hetschijnt, dat hij in uw stad is geboren.Ja, dat heeft hij mij wel negen keer ver-teld. Ik ben vandaag juist tien dagenhier. Toen ging ze op ernstigen toonverder: Eerst Wilde ik mijn zoontje hier10 145

mee naar toe nemen — hoewel, zoontje,zbb klein is hij niet meer, al dertien —maar het was to duur. En ikzelf had rustnoodig. Ik was uitgeput.— Werkt u in Parijs? vroeg Dorval, opeen toon vol respect.— Ja. En niet heel graag. Ik vind hetellendig. Maar wat moet ik doen! Hetwas noodzakelijk, toen destijds, dade.-II)k bij het begin.... toen destijds mijnman stierf.De mannen Bogen onwillekeurig hethoofd. Ze begrepen heel goed, waaraande beer Grandin „gestorven' was, enhet was beiden to moede, alsof zij erschuldig aan waren.Ze keek van den een naar den ander.Er was geen woord noodig. Wanneermenschen zoo verstomden op dezeaarde, dan dacbte -n ze altijd hetzelfde.Het zwijgen duurde minuten.Toen, opeens, hief ze haar arm open strekte hem uit, omhoog naar dennachtelijken hemel, waaraan de ster-ren straalden als lampen.— We bedekken haar! riep ze uit, dieeene daar bedek ik. We willen het niet146

meer zien, dat roode, dat verschrikke-lijke oog!Haar smalle, sterke hand bedekte deoorlogsster. En tusschen haar vingers,waarop de naald sporen had achter-gelaten, glansde wit `het Licht van mil-dere sterrebeelden.

147

XII

Z E waren na den middag vertrokkenen bereikten van den landkant de

voorstad. De wagen hobbelde over eenweg vol gatenmethier en daar een brokplaveisel. Niemand week uit, niemandreed op de voorgeschreven manier.Schuin op den rijweg gezet wachttenkarren, bespannen met muildieren enhonden. Automobielen van een voor-historisch type, half-kreupel en opge-lapt, waarin man nen in boezeroenen envrouwen zonder hoed zaten, gaven hui.-lende signalen, waarop niemand lette.De voorstad nam Been einde. Laag enbreed waren de kleurige huizen neer-gezet, alsof hier ruimte in overvloedwas, alsof zich naaralle kanten woestijnof steppe uitstrekte. Alles scheen hiertoevallig en voorloopig, aan menig huffszag men geen deur, alleen een roode ofgroene lap als gordijn hing slap in deonbewogen lucht. De bewoners zatenervoor, volledig luierend op het middenvan den dag, schreeuwend, gesticulee.-rend enlachend, met een zorgeloosheid,148

die iets gewelddadigs enbijnakrankzin-nigs had. Een gelig stinkend stof war-relde op onder de voertuigen, de zonbrandde zonder erbarmen van den he.-mel omlaag.Een zwaarte, een beklemming vie! opCarmer neer, een gevoel als van nade-rende koorts. Voor het eerst gedurendede heele reis trok Dorval aan zijn zwar-ten viltenbolhoed;onderden rand deedzijn huid hem pijn.— Je kunt je haast niet voorstellen, zeihij, dat wij pas twee uur geleden onzekleine baai hebben verlaten, mevrouwGrandin, mijn neef en den schimmellZe kwamen eindelijk bij het station.Carmerdeponeerde hierzijn valies.Zijnsecretaris was met de zware bagagevooruitgereisd. De trein naar Duitsch.-land vertrok's avonds pas. Carmer hadnog wren voor zich.In het hart der krioelende, dreunendestad reden ze verder en stopten bij eenkruispunt. Aan den rechterkant kwamer een breede hoofdstraat op uit, zwartvan menschen en wagens, aan den lin. ,

kerkant was water, iets als een diep in-149

gesneden basin, vol masten en takel-werk. Maar schuin voor hen liep deandere straat omhoog, waarlangs Dor.-val nu zou rijden, de Rue de la R6pu.-blique: een stuk verder omhoog brakze af, om daarachter zoetjes weg teglooien; daar ging de weg naar het hartvan Frankrijk toe.Carmer stond aan den rand van hettrottoir. Hij nam zijn hoed af. Met eenonhandig gebaarlegde Dorval den zijnenaast zich op de bank en stak Carmerover het portier beide handen toe.— Alors! zei hij en knikte zijn bondge-noot in de oogen.Zijn expressieve mond stond daarbijeven open onder de rafelige snor.Toenreed de auto den steilen weg op. Dorvalhad zich omgekeerd —met zijn heelebovenlichaam, omdat zijn nek waar-schij nlijk te stiff was — en wuifde. Nuwas hij bijna niet meer te zien. Hij hiefzijn stok hoog boven zich, zoo hoog alshij maar kon. De knop van den stokglansde. De auto bereikte het hoogstepunt, en daalde daarna omlaag,nog wasde knop te zien, als het eenige ding, de150

zon flitste nog een laatsten keer heftigop het zilver, een vonkengespetter eneen groet,Carmer deed de enkele stappen terugnaar de hoofdstraat. Het was de be.-roemde Cannebière, de grond, dien deduizenden der dagelijks aanspoelen-den, de duizenden betraden, die snak-ten naar Europa, onmiddellijk wanneerzij de planken van het dek verlieten; deinstuif voor de donkere menschen uitAfrika. Europa ontving hen met reus-achtige café's,met tingeltangels enbios-copen en met winkels, waarin warenvan de meest uitgelezen luxe uitgestaldlagen naast de kinderachtigste prul-len, Welke de barbaren, de speelschemenschen moest lokken. Hier liepen introepen of alleen de matrozen van allemarines en de soldaten van Frankrijksmeest uiteenloopende koloniale legers,velen in khaki gekleed, maar velen ooknog inhuntraditioneele kleurige dracht:met roode broek en roode fez de Zou.-aaf, met roode sjerp de AfrikaanscheJager, Wiens nek door een sluier tegenden zonnebrand beschermd wordt, in

151

rooden mantel en rooden dolman deSpahi,de Arabische kap over den sche-del. Dit bloedige rood stippelde en be. ,

sprenkelde de straat. En in alle huid.-kleuren wandelden te midden hiervande onderworpenen, de nog neergehou-denen, elke nuance van geel was er uitCambodja en Annam, elke nuance vanzwart uit den Soedan, Logone en denCongo, elke nuance van bruin van Afri.-ka'snoordkant.Iedereenscheenhierda.-delijkthuis te zijn. Een lange poos wan-kelde in het gedrang voor Carmer uiteen oude, ontzaglijk hoog en breed ge.-bouwde Berber voort,op twee elegantecocotten steunend, die klein en teer, gi.-chelend en spottend, aan zijn boernoestrokken. Met een onbeschrijflijke, ern-stige begeerte keek hij, zonder te spre-ken, op haarneer.Carmermerkte ineens,dat hij het groepje gevolgd was, dat hijdedrie menschengeenoogenblikuithetoog verloor. Ontstemd, zichzelf nietbegrijpend, bleef hij staan en zocht eenplaatsje voor Bender cafe's. Hij hadnoguren den tijd. De beklemming Wilde nietwijken. Met de behoefte naar opmonte-152

ring, naar een psychischen prikkel, beap9 0stelde h een sterken drank, Bien hij

haastig naar binnen goot. Hij proefdevelerlei scherpe kruiden. Er bleef eenbeetje akelige nasmaak over, als vangummi. Maar de uitwerking was er.Eindeloos gepraat rondom hem, snelen luid geredeneer, met fel.-opslaandaccent, in langgerekte en donkere klan.-ken van allerlei dialect. Vreemdsoortigschreeuwend bespraken de menschenzaken, vrouwen, politiek. Alle tafel-tjes waren in beweging, een geschermvan gebaren doorsneed de heete lucht.Een donker yolk was dit, met vlammen-de oogen, krachtige teint, met regelma-tige, zelfs edele trekken, die voortdurenddoor grimassenvertrokkenwerden.Hetwas alsof hier iets kostbaars bedekt enweggewischt werd door iets als eenbeweeglijke korst. Maar wat was het?Er was op dit terras wel voor afwisse-ling gezorgd. Het goochel- en bedelvolkder havenstad vertoonde voor de niets-doeners hun kunsten. Ellende en ziektewaren hier te zien, zoo genadeloos alsEuropa ze niet te zien geeft. Een neger,

153

een nude man al met Witte pluizigebakkebaardjes,liet zijn handen zien methet phenomeen der cifussa: de littee--kens leken blauw,-grl)s onder het zwartvan den handrug, maar groenachtig on-der het rose der palm. Grijnzend ver-toonde hij dit, van zoo nabij mogelijk,trotsch op de doodelijke zeldzaamheid.Niemand lette op hem. Hij werd afge-lost door een jongen, een verwaarloos-den en brutalen hilfbloed, uitgeteerd,met brandende spleetoogjes en hardstiff haar, op Wiens schouder een aapjezat met een fez op en een sabel op zij.Het was gedresseerd, kon salueeren enin de houding staan, maar iederen keenna den militairen groet werd het dooreen teringachtigen hoest door elkaargeschud; het hield daarbij dan op eenhartverscheurendmenschelijkemanierde behaarde, magere hand voor denzwartig-bruinen m ond. De j ongen kuch-te mee. Het publiek liet zich niet storen.Het was Carmer of een bijna Wilde onbarmhartigheid uit dit harde geschater,uit die doffe klinkers en scherpe mede-klinkers omhoog stuwde. Zoo volstrekt154

was het afwijaen van elk medelijden,zoo dwingend, dat hij zelf niet dan ver-stolen zijn gift aan deze ellendigen.kongeven.Hij was niet prettig gestemd. Het zoustellig beter geweest zijn, op te staan,een hotel op te zoeken, Oink uit te rus-en pas den volgenden morgen te ver-trekken. Maar hij werd immers ver-wacht — daarginds. Morgen zou hijzich buigen over actestukken op zijnschrijftafel, zich in een Duitsche af-deelingsvergadering bevinden.Met dof.-fen spot, met iets als ongeloof bijnadacht hij daaraan. Maar hij bleef. Entoen de kellner, verleidelijk de fleschomhoog houdend, naast hem kwamstaan, knikte hij en dronk nog eenshaastig van de scherpe essence.Het militaire scheen een groote rol tespelen onder de armen van deze stad.Ook de volgende bedelaar had dat watvan hem over was soldatesk opgetuigd.Hij zat op een dier wagentjes, waarinzich verminkten zonder beenen voort-bewegen, heel in de diepte tusschen deknieën der gelukkige stervelingen die

155

konden loopen. Op dit wagentje hadhij zijn orgeltje gemonteerd, een mo-dern, automatisch ding. Zelfs te draaienviel hier niets. Hij zat met gekruistearmen, terwijl het speelde, een centaurvan mensch en machine.Hij droeg de grijze jas der Fransche in.-fanterie met gele opslagen aan den hals,waarop het regimentsnummer 103 telezen stond, en de recht afgesneden g r1j .-ze pet met de ver vooruitstekende klep.Het gezicht daaronder maakte een fris-schen en gezonden indruk, met leven-dige oogen, roode wangen en een on-deugend snorretje, precies alsof zijneigenaar zoometeen in het gelid kongaan staan en vlot zijn beenen bewegen.— Chassez.-moi done cette orgue deBarbarie!')Dat had de grant geroepen, een ner-veuze en overbodige heer, die tusschende tafeltjes heen en weer stond te draai.-en. Maar de kellner, Wien deze opmer-king gold, had het veel te druk, de cen-taur bleefvoortjengelen. Carmer kendeden deun. Hij had de melodie dadelijkI) Eigenlijk orgue de Barbera, naam van een fabrikant.

156

herkend, met buitensporige verbazing,ja met genoegen. Het was de mode-dreun uit het Casino in Cannes, zwaar,zwoel en melancholisch, door gefluit engekri"j"sch verscheurd gelijk de duister.-nis door bliksemflitsen. Alles stondweer voor hem: de j oelende, zwarte mu-zikanten, de rijken der aarde, die daarzoo stervensbereid zaten, de Afrikaan.-sche keizerin, die hen alien verleiddeen hun waardigheid van mensch metbruine voeten vertrad,enookzijneigengevoel van beklemming was er, dat hijmet moeite had beheerscht.Vandaag zou hij het moeilijker gevon-den hebben het to beheerschen. Hijluisterde. Hij wachtte. Nu, zoometeen,moest uit deze warreling, als een pa-rodie van het groote heimwee, de zoe-te nagebootste vrouwestem opklinken,zoo ergerlijk hier en toch zoo hartver--scheurend. Maar zij kwam niet. Hierwas een defect. Deze klanken ontbra-ken. De melodie liep af. Daarna zetteze met gehuil weer in,— Chassez done enfin cette orgue deBarbarie!

157

Vreemd woord.... Carmer kende hetniet en vatte het verkeerd op. Het washem, alsof het hier en vandaag voor heteerst en met reden gebruikt werd. HetorgelderBaxbarenlTerwijl het, nu wer-kellik verjaagd, met veel geweld weg-kroop, zag Carmer zich opeens weer tomidden der pratende en gesticuleeren.-de gasten zitten....Het was zoo, ze hadden het recht, omover Barbaren to spreken. Dit waxenimmers Grieken! Die voile ronde kinbier was Grieksch, de inplanting vanhet haar, de rechte lijn, die zonder hoekdoor voorhoofd en neus gevormd was.Alles scheen als bedolven, half verbor-gen onder een vreemd, aangespoeldelement; men zou de deelen bijeenhebben moeten zoeken, zooals men zeuit de aardmassa's bijeenzoekt bij eenopgraving — maar het was er. En hetmoest er ook zijn, hij moist het weer.Deze stad bier in het Westen, van waarhij vandaag de zee zou verlaten, wasdoor Grieken gesticht en ze had ge..bloeid door de Grieken en hun heilig.-dommen. En toen Athene zijn Parthe.-158

non oprichtte ter eere van Pallas, hadhetuitditMassiliabeeldhouwersgeroe.-pen, om den tempel der zuiverste, dermeest vergeestelijkte godin zoo te ver-sieren, dat hij haar waard zou zijn. Hetzou dus wel uitkomen met dat voor-hoofd en dat geboetseerde kleine oor.Uit de alles overstroomende golven vandonkerder bloed doemden ze op alslaatste marmeren riffen.Carmer stond op. De zon moest al laagaan den horizon staan, maar van af-koeling was nog niets te bespeuren.Stil en zwaar stond de lucht boven dedrukke straat. Hij voelde zich verlamd,als in gevaar, buiten staat weerstand tebieden aan de vreemde en boosaardigebetoovering dezer stad, die niet meetEuropa was. Hij had nog den tijd omeen wandeling te maken en zich bene-den aan het water, daar waar de mastenomhoog staken, te verfrisschen voorde nachtelijke refs naar Duitschland.Toen, terwijl hij den kellner betaalde,hoorde Carmer door een heldere stemplotseling zijn naam roepen, voor- enachternaam, op vreemde manier uit-

159

gesproken, maar toch duidelijk. Hetmoest natuurlijk een vergissing zijn.Hetgewoeldermenschenwasnu,tegenden avond, nog dichter geworden. Uithun entrep8ts drongen na beeindigdedagtaak de massa's der havenarbeidersde stad binnen, een roekelooze vermen-ging van volkeren, in rijen voortslente-rend. Spelend, zich van hun kracht be.-wust, dwongen ze iedereen uit te wijkenen hielden ze op den rijweg auto's enmet paarden bespannen wagens tegen.De eerste reclamelichten vlamden alop, geel en rood, en vlekten bloedig destraat. Carmer hoorde opnieuw zijnnaam roepen.Het waren de krantenjongens. Op allehoeken waren ze geposteerd, op neer-kletsende voeten holden ze door deBoot langs het trottoir om het avond-blad uit to venten: WHet cabinet inDuitschland gevallen' — en zijn naam.Uit jasarmen en boernoessen grepenhanden naar de bladen, overal stondenen zaten de mannen, hun Witte en bruiowne voorhoofden over het bericht ge.-bogen. Zijn naam vergezelde Carmen,160

terwijl hij voortwandelde. Hij hoordehem, ongeloovig, bijna met tegenzin.Was het dus zoo zeker, dat hij moestvertrekken, alleen omdat al deze men-schen het uitriepen? Een eind voor zichuit zag hij plotseling, toen de stroomder flaneerende menschen even vaneenweek, plat en haastig als een wandluisop den grond, den centaur voortkrui-pen, ook naar het water toe.Beneden aan den waterkant riep nie-mand Carmers naam meer. Het wasbier tamelijkstil.Hij wendde zichrechtsom het diep ingekerfde smalle bassinheen en liep aan denlangenkantverder.Rechtvoor hem, op den achtergrond,reusachtig uitgespannen,gelijkeenijze-ren spinneweb, verbonden de stalenbanden van een hangbrug de oeversmet elkaar. Daarachter moest zich deopen baai uitstrekken.Maar hierwas Been verfrissching to vin-den. Het water van de oude haven lagolieglad en vuil. Er lagers enkel kleinevaartuigen voor anker. Zeilen hingenslap. Het rook niet prettig. Geen golfdrong tot hier door,11 161

Deze poel was dus voor hem het laat-ste stuk Middellandsche Zee, hier namhij dus afscheid van het water, dat daar-ginds tusschen Poseidons woonhuisen den zetel der sirenen zoo pril en lichtwas opgeklaterd en welks blinkendeuitgestrektheid hij zoovele dagen alver-der trekkend gevolgd was .... Doch toenopeens werd zijn blik door jets glanoozends aangetrokken.Aan den anderen kant van het basinlagen loodsen en magazijnen en ver-derop,loodachtig kleurloos al,met haarschoorsteenen, lag de moderne stadvan den arbeid. Maar hoog boven haaruit, op een Witte rots, het vroegst doorde zon begroet, het laatst door Naar ver-laten, straalde en vlamde het reusach-tige gouden beeld van Notre Dame dela Garde, zijn trekken niet to herkeneonen, Been heilig beeld hier, maar glan.-zend en stralend in alle straten als eenbliksemflits en een groet. Zoo was hijvandaag al eens eerder gegroet, doorden Voltairiaan, door den ouden man,die naar huffs reed, naar zijn Europa.Hij glimlachte en wendde zich af.162

Op dezen never, aan den rechter kant,schaarde zich lichtloos de nude stadaaneen en in de beginnende duisterniswas ze om to zien als een ontzaglijke,zwijgendeburcht. Carmerwist niet,watvoor snort leven deze steenen massa'sin zich verborgen. Het viel hem ookniet op, hoeveel politie deze buurt be-waakte. Achteloos passeerde hij, in ge-odachten voortloopend, een laatste cor-don. Dwars over den weg stonden inkepi en pelerine de gewapende man-nen,hun gezichten naar het district toe-gekeerd, dat Carmer nu betrad. Ze ke0oken den goedgekleeden heer na entwee van hen wisselden een blik.Hij was nog niet veel verder, toen hijvlak bij het water op den grond denman zonder beenen zag zitten eten.Voor hem op zijn orgeltje had hij nude spijzen neergezet: vischjes, brood eneen fleschje. En terwijl hij at en dronk,hield zijn linkerhand een kraut vast;hij las onder het eten, als een eenzamevrijgezel, bij het licht van een al aan-gestoken lantaarn, dat op de kraut viel.Carmer bleef staan en herstelde wat

163

hij 's middags verzuimd had. Hij legdevoor den armen kerel vriendelijk hetgeld op zijn machine neer. Daarbij trofzijn blik het groot en vet gedrukte op-schrift van het krantenartikel; hij laszijn naam. De centaur keek onder desoldatenpet vandaan met zijn frisschegezicht naar Carmer op; hij bleef kau.-wen en bedankte hem niet. Doch toendeze doorliep, liet hij met een druk opden knop, enkele tonen van zijn don.-kerendeunachterhem aanklinken. Hetklonk als een hoonend gegrom.De nj huizen aan den overkant brakaf. Hier was een klein plein gevormd,al tamelijk schemerig. Er stond eengroote waaiervormige pijnboom, eeni-ge loofboomen en in het midden eenfonteintj e. Het was als een dorpsplein.Eindelijkwoei een briesj e aan,deboom-kronen wiegden zich langzaam, koeltebelovend. Carmer stak den oeverwegover en begaf zich naar deze verkwik-king. Hij ging op de bank zitten, naast defontein, waar het water met een frischgeruisch uit opklaterde. Het was hierheelemaal stil. Hij zag niemand. Moe.-164

heid omving hem. Hij sloot zijn oogenvoor een vage droomerij, die hij voeldeaankomen en waaraan hij zich graagWilde overgeven.Zwijgen was rondom hem, zoete koelteen, ook voor zijn gesloten oogleden,mild avondlicht. Hij zat, weer een jon.-geling, aan het hoog en open gelegenvenster van een oud vertrek, welks ge.-leerde rust hij achter zich gevoelde;maar zijn blik Bleed over een met boo.-menbeplantpleinheen,waarin hetmid-den een bron opspoot, ver over boom-toppen en terrassen heen naar het vrijeNeckardaLWant het was niet zijn vlak-ke en schrale Noord.-Duitschland, datvoor hem opdoemde, het was een beelduit jonge dagen, uit Zwaben, en hij moistook meteen waar hij zat: aan het ven-ster der bibliotheek in de Zwabischestudentenstad. Ja, daar, heel in de diepteliep de laan, en daar flonkerde de ri-vier, en de zachtglooiende heuvelenstrekten zich tot heel ver uit, volop inhet groen, doch zonder weelderigheid,het ware land voor een sober, vroolijken innig yolk.

165

Verzen klonken in hem op. Maar konhij het zijn, die ze fluisterde, hij, de zoonvan het strenge, vlakke land? Of wer-den ze in zijn oor gezoemd door hen,die hij achter zich moist in de koele go.-tische boekenzaal, alien de hoofden ge.-bogen over de studietafel, de Zwabi.-sche hoofden met de peinzende oogenen het eigenzinnige voorhoofd? En nuzag hij, met een innerlijk bevrijdendenlach, dat hij niet alleen was. Naast hemzat iemand aan het oude venster enkeek over het zacht-glanzende landheen, een nooit geziene, Lang vertrouw-de,Lang vergetene; en weer welden ver-zen in hem op:Und oh ihr schonenInseln Joniens 1 Wo die MeerluftDie heiszen Ufer kiihlt and den LorbeerwaldDurchsauselt, wenn die Sonne den Wein-

stock warmt,Ach! wo ein goldner Herbst dem armenVolk in Gesange die Seufzer wandelt ... .

Ja, hij was het, de dichter, de wetendedroomer, hij, die Griekenland omvatteen zijn vaderland in één groot gevoel,en die dwepend zag moat ontbrak. Hij166

zat daar, een slanke jongeling, in hetzwarte scholierenpak, waarop vrijmoe-dig de Witte kraag van het hemd wasomgeslagen, het stralende jonge hoofdop den arm steunend, die weer op heteeuwenoude kozijn rustte. Licht haarover een stralend voorhoofd, mond enWang teeder en zuivervan teekening, demild-glanzende oogen door hoog.-bo.0gende brauwen overschaduwd, onbe-vreesd de blik en toch zonder de hard-heid van het Leven, overrijk aan gevoelen onaflaatbaar waarachtig, vol diepinzicht en nog dieper verlangen, arge-loos en bewust van uitdrukking.Carmer opende zijn oogen. Hij wasniet alleen. Naast hem op de bank zatiemand, een zwijgende man. Niet zwij-gend alleen met de tong, maar ookdoodell)k.-zwi")" g end van uiterlijk.Van het hoofd tot de voeten was WOO ineen wijde reisjas gehuld, niets waszichtbaar dan een awart-bruine hand,die gebald in zijn schoot lag. Ern indi-goblauwe doek was om het gezicht ge.-wonden en tegenhetachterhoofdineendikken knoop samengebonden; men

167

zag Been oog, Been mond, Been voor-hoofd.Hij kwam waarschl)nllik uitverre,verrewoestijnen, alleen een godsdienst in dewoestijn verborg met zulk een gebodde gelaten zijner kinderen, om het voorhet f1jne zand te beschermen. Hij wasmisschien een Tibboe of een Toearegvan hetwilde land Ahaggar of uit een derreusachtige leemen steden van Afrika,uit Timboektoe misschien, de „buik-holte", waar in de duistere straten, metde halzen der kameelen uitstekend bo--ven de huizen zonder vensters, op huntochten van vele honderden dagen dekaravanen elkaar ontmoeten. Aan zijnbovenarm, die naar Carmer toegekeerdwas, droeg de vermomde een armringvan groenen stem, geslepen, breed endik, minder als versiering dan wel alsafweermiddel tegen wapens gedacht.Zoo zat hij daar, een lichtlooze vestinggelijk.Hij scheen te wachten, zooals zwijgendvele anderen hier wachtten — Carmerzag dat nu pas. Twee matrozen liepenlangzaam naast elkander op en neer,168

zonder een woord te wisselen. Ondereen plataan, met den rug tegen den staingeleund, stond een zwarte stoker ofsjouwer met aapachtig neerhangendearmen. Hij wachtte. Daardoor maak-te het heele plein den indruk van eenportaal.De donkere, met een geritsel van zijnkleeren, stond overeind. Op eenigenafstand bleef hij staan en keerde zichom. Carmer moist, dat hij hem aanzaguit zijn blauwe doeken en hij stonddadelijk op om hem te volgen. De lich-te en wetende, de heerlijk welbespraak-te, hij strekte geen zalige hand uit omhem te weerhouden.Een breede staat lag voor hem. Parallelloopend met den never moest ze terugnaar het centrum der stad Leiden, Hetwas de richting naar het station, dekortste weg voor Carmer. Maar meteenliet hij beschaamd de uitvluchtlos.Nee,niet omdat hij meende dat het de besteweg was, liep hij achter dezen man aan.Hij volgde.Hij volgde—enwas in de hel.Want ze bewogen zich al naar hem toeuit hun holen, die zich links en rechts

169

aaneen schaarden. Overal in deze to-renhooge, donkere huizen stond de be-nedenverdieping open als een wonde.Het waren Been woningen, het warenlage, triest verlichte schuren. Een britsin elke schuur, een paardendeken erover heen, een omgeslagen stuk juteals deur. Daarhurkten ze neer en wacht-ten op mannen. Er waren dus mannen,voorwie dit bier wellust was.... Ze wa-renhalfnaaktofhuiveringwekkend gro. ,

tesk gecostumeerd, met lange kleurigehemden of een glinsterenden rok volloovertjes en een sjaal die aan flardenhing.Hunluxewaren doorzichtige kou-sen. Maar schoenen schenen hier bijnaonbekend te zijn; de voeten met wol-len lappen omwonden, zoo scharreldenze tusschen het onraad der straat. Ze rie-pen met schorre stemmen prijzen,waar-voor elders in de wereld een brood ofvier cigaretten te koop waren. Mensch-onteerender kon Been levenslot zijn.En dit waren duizenden, dat voelde jedadelijk, dit was niet een hoek, nieteen kleine wijk, dit was een haard vanellende en dood, zoo verschrikkelijk,170

dat hij zich aan elke hulp onttrok, datelk operatiemes vergeefs sneed en dekanker gruwelijk voortwoekerde. Aanden ingang eener helsche stad stondhij, opgebouwd uit het aangespoeldeslijk der wereld; dit was hier Bindseeuwen vastgeklonterd, giftiger engevaarlijker dan waar ook, hier aande open wonde van het werelddeel,waar alle donkere barbaarschheid bin.-nendrong in de beschaving — en inhemzelfHeele horden omringden hem nu, degoedgekleede man hier was als het ver-lokkende aas, waar in het basin deroofvisschen op toeschieten.Haar han.-den grepen naar hem, een rukte hemden hoed van het hoofd en liep er intriomf mee weg, in de hoop, dat hijhaar na zou loopen, om dan door dedievegge in haar hol. overrompeld toworden. Hij dacht er heel even aan, hoeontzettend arm ze wel moest zijn, datzoo'n voorwerp haar den diefstal waardwas, en hij liet haar den hoed graagbehouden,. Verder en verder! Maar ver-der kwam hij niet. Er was alarm ge.,

171

slagen in de hoerenstraat, de voor hemuit loerenden en neerhurkenden had--den aan den toeloop gezien, dat er buitto halen was, en bij troepen versperdenze hem den weg. Terug dan maar! Hijkeerde zich om. Nu beyond hij zichtegenover een hem tegemoet golvendegesloten slagorde, die geluidloos oplompen voortsloop.Hij bleef staan en zag om zich been.Iets nooit gedachts overweldigde hem.Hij keek in een vuilen smeltkroes vanalle rassen. Hij herkende met éénblik het yolk van doze haven, verwektin een eindeloozen tijd door aange-spoeld oorlogsvolk en onder elkaarzich giftig voortplantend. Hier waselk gezicht een mengelmoes en mom-bakkes. Van alle rassen hadden ze al-les. Hun oogen vooral waren gestolen.Hier droeg er een op spitsen schedelhet mosachtige wollen haar der zwar-ten, maar haar gezicht was groenachdotig bleek, met de groote amandelvor-mige oogen en den gebochelden neusder Jodin. De schuine smalle zwartespleet tusschen laag hangende leden172

der Aziatische stond boven den bree*Vden platten neus van een Soedanneger;uit een rondhoofd,eigenaan een dwerg-ras, vaal van huid, straalde het licht.-blauwe oog van het Noorden, één oogmaar, het andere was door ziekte ofdoor een vuistslag gesloten. Het wa-ren dozijnen, vele dozijnen. Ze krljsch.-ten tegen hem in verwrongen talen, zebliezen hem haar doodelijken adem inhet gezicht, ze sloten hem in een dichtemenigte den terugweg of naarhetplein-tje met de platanen en de fontein. Hijkeek dien kant uit. Hij kon ontkomen.Maar hij Bing niet terug.De vermomde, dien hij gevolgd was,was allang verdwenen. Carmer liepvoort, zonder leider. In troepen holdenze naast hem voort, zonder geruisch,als een leger van schaduwen uit eenonderwereld. Velen bleven al uitgeputachter, honderd stappen vermoeidenNaar, die nooit Naar Nolen verlieten.Een en nog een verdween, door denwenk van een kooper gewaarschuwd.Een gordijn van jute vie! neer.De mannen, die doordeze straten zwier-

173

ven, waren soldaten. Het bloedroodevan hun uniformen glansde overal opuit de looden schemering. Men zagniemand in burger, zelfs niemand in eenboezeroen. Wie niet in uniform was,droeg nog een overblijfsel, liet Hardenvan eenuniformzien. Dit waren de manoonen,die hierbij devuil.-bloedigenwoon--den; ze leefden van haar, ze beschermooden haar ook; hier doken ze onder envermengden zich met haar en bier wer-den ze tot wader. In alle hoeken enholen zaten ze op de loer: vluchtelin-gen, afgedankten, door een of anderkrijgsrechtvervolgden, een soldatenpetop den schedel, in blauwe jas, in roodepelerine, in puttee's, alles bijeen afvalvan den oorlog, alles bijeen splintersvan het verschrikkelijke wapen, waar-mee Europa zelfmoord pleegde.Een zijstraat werd zichtbaar, aan zijnlinkerkant, hij richtte zich daarheen enzag, dat nu niemand hem meer volgde.Deze spoken schenen vastgeklonkenaan hun bodem. Of gold hier een wetvan het oerwoud, Welke het eene dierde weideplaats van het andere verb ood?174

Onverstaanbaar gekijf gilde achterhemaan.De nieuwe straat was nauwer en krom,een steil omhoog stijgend slop, dattegen den berg opkronkelde. Hol lagnaast hol, vele met open gordijn, zoo-dat men gekochten en koopers in deparing bijeen zag. Kroegen daartus.-schen, waar legionairen en kleurlingenin de verslaptheid van den drinker opstoelen neergeworpen lagen. Dreigen.-de en minachtende blikken volgdenden voortsnellenden man. Oude vrou-wen in grauwe zakken waggelden ach-ter hem aan en prezen met scherpekeelgeluiden haar waren of wel zichzelfaan. Doch Coen weken, weer aan zijnlinkerkant, de huizen vaneen; een uit-weg opende zich, donkey en stil.Herademend bleef hij staan. Langzaamviel de verdooving van hem af. Ja, hierscheen het helsche vizioen to eindigen.Nu weg van hier, naar den top van denberg, in de zuivere lucht!Maar meteen zag hij, dat dit Been straatwas. Dit was een diepe geul in het stee-nenblok, een gang, eenlanggerekte duis.-

175

tere binnenplaats eigenlijk. Daar reesde muur al op. Voor Carmer stond eenvrouw. Een breede roode lichtstreep,die uit Naar op dit oogenblik geopendedeur viel, belichtte haar fel.Ze zag hem afwachtend aan. Toen zemerkte, dat hij Wilde omkeeren, streekze met een rustig gebaar haar hemdomlaag en liet haar borsten zien, diemooi waren.— Kom, zei ze op een hoogen, glasach.-tigen toon en in een Fransch, dat aan-geleerd klonk, kom! Jong. Mooi. Nietveel geld geven!En Coen de vreemdeling niet naderbijkwam, voegde ze er dringender aan toe:— Madagascar. Vader een koning. Ho.-va! Hova!Dit woord herhaalde ze voortdurend,alsof het iets bizonders beteekende, eenhooge waarde. Was het Naar volk, haarkaste?Carmer moest haar aanzien. Al hetdonkere en vreemde, aan zijn wil vijan-dige — daar stond het als een schooneverlokking. 0, deze vrouw geleek nietop de lemurische schimmen. Best mo-176

gelijk, dat ze van hooge geboorte wasen dat een verrukkelijk eiland haar va-derland was, vruchtbaar, met prangen-de wouden, van het nabije Afrika af-gescheiden door snelvlietende stroo-men, dichter bij het verder liggendeArabid en India door milder golvendewateren.Het gemengde bloed maakte dezevrouw mooi. Er was minder van denneger aan haar en veel van den Ma.-leier. Slank van bouw stond ze daar,licht.-brons van kleur, het niet gekroes.-de haar eenvoudig gekapt, de donker.-flonkerende oogen onwetend van blik,en Jong, heel jong, vijftien jaar mis-schien — op onmenschelijke wijze bierverzeild geraakt.— Hova! Hova! zei ze weer en weesnaar haar halsketting, die over de naak-te borsten hing en van geheel anderenoorsprong was dan het schaamteloosgoedkoope katoentje van haar hemd.De ketting was kunstig bewerkt, vier-kante schakels van licht en doorschilopnend hoorn hingen op een manier doorelkaardat hij den indruk maakte als een12 177

voorwerp voor een eeredienst. Bekeekmen dit sieraad aandachtig, dan zagmen diet bronzen schepsel voor de metnet bedekte but biddend op haar matliggen.Carmer schudde glimlachend hethoofd en wendde zich half of — niet instaat to vluchten. Een zinnelijke zoet-heid steeg in hem op, een verlangennaar deze jonge bruine vrouw, bedwelowmend. Nu bezweek hij voor het gevaarvan dezen langen hevigen dag, en hijWilde er voor bezwijken.Daar stond, hem den weg versperrend,als geluidloosuitdehuizentevoorschijngetooverd, een neger, een Lange mos-harige grijnzende kerel. Hij was zooLang, dat hij boven Carmer uitstak, hoe.,wel hij lager stond op de afloopendebinnenplaats. Hij droeg den overall ende geruite pet van den havenarbeider,maar zijn gezicht was op de wilde ma-nier van zijn volk getatoueerd: op elkeWang waren smalle stroken huid uitge-sneden en drie diepe groeven, bloed-rood in het zwart, liepen vlak naast el-kaar van de slapen naar de kin. Zijn178

rechterhand achter zijn rug verborgen,scheen gewapend te zijn, zijn linkerwees op overtuigende wijze naar deborst, op de plek,waarhij bij denvreem. ,

deling de portefeuille veronderstelde.— Je geld! zei hij in het Engelsch.— Ga weg, antwoordde Carmer, eerderverwonderd over het avontuur danwoedend. Maak dat'je weg komtlWantrouwend zocht hij dekking. Nuzou dus de jonge mooie vrouw, zoowas het bepaald, zich op hem werpen,zijn hals van achter omklemmen enhem tot hun beider proof maken. Maarze stond onbeweeglijk, met een stil ge-zicht, een onschuldig raadsel, onuit-sprekelijk verleidelijk, Dehand van dengetatoueerde schoot naarvoren,hij hiefhet mes op, met een breede grijns.Het was een prachtig mes, Carmer hadden tijd om dit te zien. Het lemmet inden vorm van een vlam, heel spits, aantwee kanten snijdend, in het middenbreed en zoo gevormd dat het bloeder gemakkelijk van of kon loopen. beensaai fabrika- at uit Solingen of uit Shef-field, maar een oorspronkelijk 'voor-

179

werp van denNigerof Ubagi,eenpronk.-stuk voor een museum.De reusachtige kerel kwam nader. Hetbruinigeslijmvlieszijneroogenglansde, Carmerademde zijn ran zigenlichaams-reukin.Hetongelooflijke,woest toover-achtige der situatie Wilde hem verlam-men. Hij overwon deze neiging.En plot-seling, geheel onverwacht, vakkundig,sloeg hij den bedreiger zijn vuist onderde kin, zoodat hij als een houten ge.-raamte in elkaar viel. Hij zakte tegenden muur van het huffs, met zijn rug ertegenaan geleund gat hij op een vreem-de manier op den grond, ineengezakt,hoofd en bovenlichaam naar vorenschommelend.Carmer voelde, dathij van achter zacht-jes aangeraakt werd.Hij keerde zich om.Zij was het. Ze bood zich aan, andersdan zooeven. Ze keek hem gretig van onder haar lange wimpers aan, den mondbegeerig halfgeopend. Er steeg eengeurvanhaarop als van amandel of eenzeldzame houtsoort, bitter en vluch-tig. Haar sterke gezonde boezem drongnaar hem toe. Toen sloeg hij de armen180

om haar been en boog zich vooroveren zocht den donkeren mond en bezwijmde. En in dezen kus stiedCarmer.Zilljon moordenaarwas zachtjes te voor-schijn gekomen. Hij struikelde bijnaover de beenen van den overwonnene,hield zich nog staande en raapte hetmes op, dat dezen was ontgleden.Hij Bing stil achter de elkaar omhel-zende menschen staan en mat Carmersrug. Hij mikte met Jaffe bedachtzaam.-heid en stiet hem met voile kracht destalen vlam onder het linker schouder-blad.De getroffene sprong op uit den kus,spreidde wijd zijn armen, draaide wan-kelend om zijn eigen as en viel neer opde steenen, met zijn hoofd omlaag.De Afrikaan tegen den muur lag be.-dwelmd. De mooie jonge vrouw wasweg, met een scheldwoord en een duwnaar haar hoek verjaagd. De moorde-naar stond alleen. Hij stond bi) Car.-mers hoofd, zijn laatsten adem afwach-tend om hem te berooven en zijn lijkte verbergen.Hij was een blanke, een jonge man

181

met breed wit gezicht, met stomp-blauwe oogen en stomp-blond haar,dat onder de cocarde van een solda-tenpet zonder klep uitgolfde. Van heteene Leger was de cocarde genomen,van het andere de blauwe zouavenjas,van het derde de buikriem. Hij hield hetmes uit de oerwouden in zijn hand, hijhad het bij den stoot meteen weer uitde wonde getrokken. Maar hij zelf wasmaar een splinter van het verschrik-kelijke wapen, waarmee Europa zelf-moord pleegde.Carmer zag den man niet meer. Hij hadBeen pijn, enkel een gevoel leeg te bloe-den, uit te drogen. En een glans voorzijn oogen, toen hij stierf.Want door de spleten der straten, doorden wirwar van steepen vlamde, vanhaar geweldige hoogte op de Witterots, Notre Dame de la Garde in hetduister der moordende stad, getroffendoor den laatsten straal van dezen dag,Been beeld eener heilige hier, niet teherkennen: enkel een groet, een wenktot afscheid, een flitsende zilveren knop,de belofte.182