mariekerietveld.weebly.commariekerietveld.weebly.com/uploads/6/0/1/6/60169567/k... · Web viewDe...

41
Kennisportfolio: Blok 1 leerjaar 1 Blz. 2 Management Blz. 14 Communicatie Blz. 21 Algemene economie Blz. 23 Recht

Transcript of mariekerietveld.weebly.commariekerietveld.weebly.com/uploads/6/0/1/6/60169567/k... · Web viewDe...

Kennisportfolio: Blok 1 leerjaar 1

Blz. 2 Management

Blz. 14 Communicatie

Blz. 21 Algemene economie

Blz. 23 Recht

Blz. 29 Bedrijfseconomie

Management – Bron: boek Organiseren & Managen - Auteur: André Weber,

Aldert Doelen - 7-S model

7s-modelStructuur Systemen Personeel (staff)Stijl van het management Strategie Sleutelvaardigheden (uniek onderscheiden)

Hard: structuur – systemen – strategie Zacht: sleutelvaardigheden – personeel – stijl van het management

Omringende factoren en omgevingsfactoren Destep factoren (omgeving)

Demografische Economische Ecologische Sociaal maatschappelijkTechnische Politieke Les 2

Trends: Omgevingsfactoren, bijv hoogconjunctuur, weinig opgeleide mensen en individualisme. CBS

Partijen:ConcurrentenLeveranciersOverheidsinstellingenAfnemersBelangengroepenMediaWerknemers

Strategie:- Missie: identiteit, primaire functie, waarom bestaan we? Waar willen we naar toe?- Visie: Hoe ziet de toekomst eruit, en waar willen we naar toe?- Doelstellingen: Doelen, dingen die bereikt moeten worden.- Strategie: Plan in praktijk brengen

Strategie is het vaststellen van doelen en de manier waarop die doelen worden bereikt. SMART

SpecifiekMeetbaarAcceptabelRealistischTijdsgebonden

Les 3

Je hebt 3 typen bedrijven bij strategie;- Operational exellence; tegen een lage prijs produceren/leveren – groot

klantenbestand – volume – schaalvoordelen.- Customer intimacy; precies weten wat de behoefte van de klant is – naast de klant

staan – langdurige relaties. (vliegenthart)- Productinnovatie; de nieuwste producten aanbieden – veel slimme mensen in dienst

hebben – niet gericht op lage kosten.

Om als organisatie goed te functioneren is nodig;- De arbeid moet zo goed mogelijk worden verdeeld. (functies, afdelingen etc.)- Alles moet goed worden afgestemd en moet worden gecoördineerd.

Structuur is het indelen van je bedrijf in taken en functies.

Organigram: - Interne differentiatie; functionele indeling (F-indeling)!!!

- Product-indeling; meerdere producten (grotere bedrijven) ook Vliegenthart. Vliegenthart kan ook een F-deling zijn.

- Geografische-indeling. - Markt-indeling (M-indeling) DOELGROEPPEN

Particulier of zakelijke kant (doelgroepen), bijv. Bij banken.

Interne specialisatie: P, M en G indeling!!!

Verticaal organiseren:Verdelen van de taken wat betreft niveau verschillend zijn; aanbrengen hiërarchie.

Horizontaal organiseren:Verdelen van taken wat betreft niveau zijn op hetzelfde organisatieniveau.

Lijnorganisatie

Als er bijv. Een secretaresse bijkomt ontstaat er een staf, doet alles voor de organisatie. Werken onder de directeur, ze zit niet in de lijn, ze is niet de baas, ze heeft geen bevoegdheden. Het zijn mensen of afdelingen in de organisatie, maar die niet hiërarchisch onder elkaar vallen, dit heet een staf. Afhankelijk van het type bedrijf dat je bent, is je structuur lijn of staf.

Je hebt 2 soorten staf:- Staf; alleen ondersteunend.- Functionele staf; mag voorschriften, regels geven. Dan teken je een stippellijn naar de

afdelingen waar ze iets over te zeggen hebben.

In een formele organisatie (getekend met een organigram) zijn macht- en functionele relaties zichtbaar.

Naast de formele organisatie bestaat er ook een informele organisatie. Deze is niet zichtbaar in een organigram.

MANS blz. 77

les 4

Matrixstructuur: bijv. Bij inkoop wordt verspreid over verschillende productgroepen.Projectstructuur: bedrijf die met projecten werkt voor verschillende bedrijven, projectgroep. Project structuur in boek moet je vergeten!Matrix structuur in boek wel gebruiken voor matrix en project structuur, alleen dan wel productgroep veranderen in projectgroep!

Systemen Wat is een systeem?Alle procedures die er zijn in een bedrijf. Definitie: het geheel van formele en informele procedures en werkinstructies (processen) die een bepaald resultaat moeten opleveren.

Effectiviteit= al je middelen inzetten om je doel te bereiken.Efficiency= je doel halen met zo min mogelijk middelen.

Het proces:Invoer (input), transformatie, uitvoer (output) en feedback.

Bestuurlijk proces: leiding, directie, bestuur.Secundair proces: bijv. Staf zoals schoonmaaksters, ICT bij Avans.Primair proces: uitvoerend docenten.

Flowchart;Een flowchart is een schematische weergave van een proces.

Verbetering van processen:Ontwerpen (plannen) – Uitvoeren (doen) – Controleren – Bijstellen (acteren)

Continue procesverandering

ISO-systeem- Normen- Procedures en werkinstructies- Klanttevredenheidsonderzoeken

EFQM-model: 1; Activiteit georiënteerd2; Proces georiënteerd3; Systeem georiënteerd4; Keten georiënteerd5; Excelleren en transformeren

Informatiesystemen; teruglezen in boek!

Gesloten systeem: geen wisselwerking tussen de organisatie en haar omgeving.Open systeem: er is alleen bestaansrecht door de relatie met de omgeving.

Les 5 geschiedenis

Klassieke organisatiekunde Scientific management (Taylor)Bedacht de lopende band en bonussen. (super economisch denken, efficiënt)Lopende band is bij Ford ontstaan. Functionele indelingen, organisatiestructuur. Massaproductie en productiviteit.

Wat wilde Taylor bereiken?- Ontwikkel de beste manier van uitvoeren.- Selecteer en train de medewerker.- Prestatiebeloning.- Verdeel werk en verantwoordelijkheid.

Nadelen:

- Saai, en werknemers worden gek.

Algemene managementtheorie (Fayol)

Henry Fayol.

Besturing moet je splitsen. Je moet als leidinggevende ook alles splitsen, Fayol zei dat management ook op moest delen, managen van medewerkers. Je kon dit leren. Taylor en Fayol gericht op geld en efficiency. Eenheid van het bevel is het belangrijkst. Hij ging mee in de stroming van Taylor.

Human Relations-theorie (Mayo)Elton MayoAls je mensen aandacht geeft, gaan ze harder werken (motiveert).

Maslow behoeftefasen: je komt pas aan een hogere behoeft toe als de lagere is vervuld.

RevisionismeZelf thuis bestuderen. Een combinatie van taylor-fayol en human relations.

Stysteembenadering- Externe relatie

Contingentiebenadering - Afstemmen bijv. Nieuwe medewerkers en crisis.- Steeds anders managen.

Managementstijlen

Autocratisch: je beslist alles zelf, je medewerkers hebben geen invloed.Participatief: je bent coach, en laat je medewerkers zelf besluiten nemen.Tussenin: je vraagt je medewerkers om mening, maar je beslist uiteindelijk zelf.

Autoritair: bevelen, de leider beslist, streng.

Taakgerichte managementstijl:- Focus op het doel. (taylor)

Relatiegerichte managementstijl:- Aandacht voor de mens.

Doener en denker (ligt aan het type persoon wat je bent)Doener: je ziet hem op de werkvloer, weet wat er speelt, operationeel.

- Snelheid, zichtbaarheid en daadkracht.- Korte termijn

Denker: veel meer strategisch, op kantoor.

- Kennis, doelgericht- Lange termijn- Rationeel

Management niveau’s1. Strategisch: koers van een bedrijf – lange termijn (intern & extern). 2. Tactisch: hoe moet dat gebeuren – intern.3. Operationeel – korte termijn – intern.

Transformerend (vonken, charisma) –JannekeTransactioneel (vinken, je luistert ernaar, de inhoud is oké) – Leo

Hersey en Blanchardsturing: inhoudondersteuning: motiveren

Les 6PersoneelInstroom(aannemen) – Doorstroom – Uitstroom(ontslag)

Primair proces: een afdeling, zit dicht bij de productie.Secundair proces: de staf.

Beroepsproduct: de structuur van Vliegenthart is onduidelijk, maar met een kleine organisatie kan het niet op een andere manier. Vliegenthart is pragmatisch (tegemoet komen aan wensen van de klant).

Skill Vliegenthart: op maat gemaakte producten, met de hand, een productie recept.

SleutelvaardighedenWat maakt dit onderscheidend?Scheiden van goed en slecht zaad, als enige die dit kan. En een coating erom heen brengen.

De reden waarom mensen bij jou kopen en niet bij de concurrent. (kijk sheets voor definitie)

Shared Values (gemeenschappelijke vaardigheden)

Cultuur is een patroon van denken en doen van mensen, gebaseerd op overtuigingen wat goed en fout is. Gedragspatronenn en symbolenGedragsvoorschriftenSleutelpersonenWAARDEN EN NORMENVerhalen Bedrijfscultuur heeft positieve effecten op:

BindingStandaardisatieInterne zekerheidExterne kracht

Cultuur heeft te maken met persoonlijkheidCultuur is intern en identiteit is extern (dit wil je uitstralen).

Sleutelvaardigeheden nieuwe strategie:- Reframing: mobiliseer de medewerkers en bouw samen aan een nieuwe visie.

Mindset: het geheel van uitgangspunten waarop de visie op de realiteit wordt bepaald.

- Herstructuering: verbeter de interne organisatie om ruimte voor de toekomst te scheppen.

- Revitalisatie: maak nieuwe producten, combineer bestaande sleutelvaardigheden, zodat er nieuwe mogelijkheden ontstaan en gebruik innovatie om een voorsprong op de markt te krijgen.

- Belonen: ontwikkel een beloningssysteem dat extra inzet beloont.

Competentiemanagement: - Presentaties - Personeelsbeleid - Communicatie - Ontwikkelingsmogelijkheden- Inzet

8 kenmerken van excellente organisatie:1. Actie: geen overbodige bureaucratie, vergaderingen in een keer goed2. Klantgericht3. Innovatie 4. Inzet van mensen5. Waarden 6. Core business: blijf bij je producten 7. Eenvoud: alles gericht op flexibiliteit8. Strak en los

Mediawijs:- inzicht hebben in de medialisering van de samenleving - begrijpen hoe media gemaakt worden- zien hoe media de werkelijkheid kleuren

Revisionisme:Likert en zijn ‘linking pin’-principe (piramides). Een organisatie bestaat uit elkaar overlappende groepen die bij elkaar gehouden worden door personen die als bindende schakel functioneren.

McGregors: x en y mensen.Blake eb /moutons ‘managerial grid’: het vierkantje met de schaalverdeling, 9,9 is ideaal, hoe meer naar het midden hoe beter.

Systeembenadering: organisaties en omgeving moeten als een geheel van samenhangende onderdelen worden gezien. DESTEP. Contingentiebenadering: de visie die managers in deze tijd in praktijk brengen. Dus afhankelijk van de situatie.

MANS: - Goed produceren - Degene die werkt moet bij fouten zelf kunnen corrigeren- De verantwoordelijkheid moet zo veel mogelijk bij de uitvoerende werknemer liggen

en niet bij de managers.- De kwaliteit van product, dienst of proces moet doormiddel van eenvoudige

technieken te meten zijn.

SysteemGesloten systeem: geen wisselwerking tussen de organisatie en haar omgeving.Open systeem: er is alleen bestaansrecht door de relatie met de omgeving.

Technologische kwaliteitProceskwaliteit/productkwaliteit/kwaliteit:

1. Plannen van kwaliteitsdoelen en opstellen van normen2. Uitvoeren van activiteiten3. Resultaten controleren op eventuele afwijkingen van de gestelde normen4. Opstellen van kwaliteitsdoelen op een hoger niveau met bijbehorende normen

ISO-sytsteem (NEN-ISO)Internationale normen voor kwaliteit, klanttevredenheid. Klanttevredenheidsonderzoek jaarlijks.

EFQM-model: 5 ontwikkelingen.

Informatiesystemen1. Informerend systeem (delen van feiten)2. Expressief systeem (delen van gevoelens)3. Relationeel systeem (onderlinge relaties)4. Sturend systeem (meedelen en opdragen)

MIS: managementinformatiesysteem, verzameld relevante feiten voor de interne organisatie als de externe omgeving.CRM: customer relationship management, directe contact met klanten.VIS: verkoopinformatiesysteem, gegevens van de klant bijhouden, ken je klant.ERP: technologische ontwikkelingen. MRP: materiaal inkoop

StructuurMatrixstructuurFlexibiliteitMultidisciplinaire samenwerking doordat functionele medewerkers kunnen wisselen van productgroep en een grotere tevredenheid bij de medewerkers omdat zij weten waarvoor ze inspanning leveren. Interpersoonlijke vaardigheden

ManagementstijlenManager taken:

1. Bewaken van de externe afstemming (strategie)2. Bewaken van de interne afstemming van activiteiten (sturing)3. Bewaken van het bouwwerk (structuur)

3 management niveaus1. Operationeel management: dichtbij uitvoerend personeel, werkt soms mee.2. Midden manager: houdt zich bezig met het scheppen en bewaken van een zo goed

mogelijke omstandigheden waarin het werk wordt gedaan. Schakel tussen topmanagement en operationeel management. Onderlinge overleg – dit is horizontaal.

3. Topmanagement: bewaking van structuur en sturing. Hoofdtaak is het bepalen van strategische doelen. Dus ook externe afstemming.

Organisatieproblemen:- Leefbaarheid: arbeidsvoorwaarden- Controleerbaarheid: interne communicatie

ZIE DE AANTEKENINGEN EN DE SHEETS PLUS HOOFDSTUK 7!

Autocratisch: draait niet om macht maar wil wel alle leiding, zegt niets over de persoonlijkheid.Autoritair: draait om macht en leiding, de persoon is egocentrisch.Consulterende stijl: hij vraagt om reacties van werknemers, maar maakt een zelfstandige beslissing.Participerend: werknemers moeten zelf met een oplossing komen.

Leiderschapstijlen volgens Hersey en Blachard:S1: instrueren – weinig ondersteuning en veel sturingS2: overtuigen – veel ondersteuning en sturingS3: overleggen – veel ondersteuning en weinig sturingS4: delegeren – weinig ondersteuning en sturing

SleutelvaardighedenKernbekwaamhedenCore competence – core products – final productsDeze stijl heeft verschillende gebieden en spreekt een grote groep afnemers aan.

SchaalvoordelenCanon (Japans), de ontwerpen worden aangepast voor massaproductie. Maakt innovatiever eindproducten mogelijk.

Offensieve strategie, de markt veroveren. Beheers en overleef de concurrentie.

Kerngebieden:Vooral multinationals werken met een integrale strategie.

Gemeenschappelijke waardenCultuur: een patroon van denken en doen van mensen, gebaseerd op overtuigingen van wat goed en fout is. Kern van bedrijfscultuur zijn waarden en normen.

Functies van bedrijfscultuur:- Binding: mensen bij elkaar brengen.- Standaardisatie: je weet wat de baas wil.- Interne zekerheid: rust en veiligheid omdat je weet wat mensen doen, terugvallen.- Externe kracht: naar de omgeving presenteert de organisatie zich zelfverzekerd.

Elementen van de bedrijfscultuur:- Gedragspatronen: omgangsvorm informeel of formeel.- Symbolen: goed zichtbaar huisstijl. Ook externe communicatie (jaarverslag).- Gedragsvoorschriften- Sleutelpersonen: personen die een belangrijke bijdragen leveren/geleverd aan de

bedrijfscultuur.- Verhalen: roddels en geruchten in een bedrijf.- Waarden en normen: vormen de kern van de bedrijfscultuur.

Typering van Harrison (spreiding van macht en de mate van samenwerking)1. Machtscultuur; weinig regels en procedures, degene die de macht heeft beslist

(directeur).2. Rollencultuur; wordt gedragen door regels en procedures (grote bedrijven)3. Taakcultuur; het gestelde doel staat voorop (technische en commerciële organisaties)4. Persoonscultuur; het gaat om de personen die binnen de organisatie werken

(universiteiten, organisatieadviesbureas, welzijnorganisaties en milieugroeppen).

Hoe moet ik als manager handelen?

1. Manager moet vrienden vinden om iets te bereiken.2. Manager moet de juiste regels kennen om tot zijn doel te komen.3. Manager moet ambitieuze en haalbare doelen stellen, als die helder zijn moet hij er

hard aan werken.4. Manager moet mensen aanspreken op hun persoonlijke vakmanschap en

verantwoordelijkheid.Blz. 242

Typologie van Hofstede12 kenmerken waarop een bedrijfscultuur kan scoren, een persoonlijkheidsprofiel van een organisatie.

- Procesgericht (risicomijdend, elke dag hetzelfde) versus resultaatgericht (maximale inspanning).

- Mensgericht versus werkgericht- Intern gericht (binnen de organisatie) versus extern gericht (focus op beroepsgroep,

de professionals).- Open versus gesloten (buitenstaanders of nieuwkomers worden wel of niet snel

opgenomen in de bedrijfscultuur).- Strak of los karakter (zijn er veel voorschriften?)- Pragmatisch (klantgericht) versus normatieve (regelgericht) instelling.

Overheersende cultuur (Peters en Waterman)Bij succesvolle bedrijven:

- Een sterke betrokkenheid van het (top)management.- Het (top)management vervult een voorbeeldfunctie.- Grote zorg voor de werving en inpassing van het personeel.- Bewustzijn van de ruilrelatie tussen individu en organisatie.

- Grote zorg voor scholing en training van het personeel.- Intensieve en open communicatie door de hele organisatie heen.

Een constructieve bedrijfscultuur legt de basis voor goede bedrijfsresultaten.

Primaire processen: inkopen, produceren, het toevoegen van waarde en verkopen.Secundaire processen: marketingmanagement, personeelsmanagement, logistiekmanagement enz.

Communicatie

Bron: MarCom marketingcommunicatie in organisaties - Auteur: drs. C. van Veghel - Communcatieplan/ basis communicatie

Les 2Persoonlijkheid: hetgeen wat de organisatie karakteriseert (ziel), bestaat uit kernwaarden.Gedrag: dagelijks handelen van de medewerkers, omgang met klanten.Communiceren: berichtgeving middels folders, brochures en advertenties.Symbolen: huisstijl, logo en mascotte.

Huisstijl = professioneel als het er goed uit ziet.Doel:

- Vergroting herkenbaarheid- Bindend element tussen alle uitingen- Visuele vertaling van de identiteit- Kwaliteitsonderstreping- Interne functie (trots)

Voordelen:- Verduidelijking identiteit- Vergroting eenheid/uniformiteit- Kostenbesparing (weinig aanpassingen nodig)- Verkoopbevordering

Wanneer een nieuwe huisstijl?- Beleidsomwenteling- Verzelfstandiging- Verandering van status- Fusie, reorganisatie of verhuizing- Updating- Uitbreinding activiteit, ontwikkeling nieuwe producten/diensten

Logo/huisstijl:- Woordmerk + beeldmerk- Kleur (symbolische, emotioneel en signaalwaarde)- Typografie - Fotobeleid

Identiteit structuren:- Monolistische identiteit = bedrijf en alle merken en producten zelfde naam.

(McDonalds/HEMA)- Endorsed identiteit = bedrijf met meerdere merken (verschillende doelgroepen).- Branded identiteit = bedrijf volledig naar de achtergrond ( P&G maker van ariel en

dreft)- Communicatie les 3

Basismodel communicatie:

Zender (ruis) – boodschap – ontvanger (ruis)(coderen) (encoderen) (terugkoppeling) (feedback)

Hoe ontstaat ruis?

- Zender/ontvanger niet alert.- Zender moeilijk verstaanbaar.- Verkeerde communicatiemiddel gekozen.- Lawaai.- Boodschap sluit niet aan bij de ontvanger.

Definitie:Communicatie is het proces waarbij de zender de intentie heeft via een medium een boodschap over te brengen naar één of meer ontvangers.

Vormen van communicatie – vanuit een organisatie- Public relations (een goede band opbouwen met de partijen die om een bedrijf heen

zitten) - Reclame - Voorlichting (de maatschappij informeren over belangrijke thema’s)- Propoganda

Interpersoonlijke communicatieDe klant en de verkoper hebben samen communicatie (één op één)

Massacommunicatie Alles wat groot is en wat iedereen kan zien.

Invloed van massa media

Hoe groot is de invloed van massamedia?Niet groot, je krijgt elke dag veel prikkels binnen van heel veel reclames..

Invloed van massamedia – theorieën

1. One step flow theorieJe hebt een boodschap op tv,, de ontvanger heeft totaal geen macht. (je neemt alles op als een spons).

2. Two step flow theorieTussen de zender en de ontvanger zit een opinieleider, en die gaat het verhaal vertellen.

3. AgendasettingstheorieDe media bepalen waar wij over praten. Ze bepalen niet hoe we erover denken.

4. The medium is the message theorie Het gaat om het medium zelf, je moet erbij zijn. De inhoud is niet van belang.

5. Uses-and-gratifications theorieDe ontvanger gaat de media puur gebruiken voor het eigen gebruik. Jij bepaald wanneer je media gebruikt en hoe je het gebruikt, voor eigen ontspanning.

6. Selectieve perceptie theorieDe ontvanger bepaald zelf wat die wil waarnemen. Je besluit om jezelf er van af te sluiten.

Interne communicatieSoorten informatie:Taakinformatie: informatie over hun taak.Beleidsinformatie: geeft informatie over het bedrijf zelf en de toekomst van het bedrijf.P&O informatie: medewerkers willen weten wat de personeelsregelingen zijn waarop zij een beroep kunnen doen, wat hun arbeidsvoorwaarden zijn en welke faciliteiten het bedrijf in huis heeft.

Corporate communicatie:Zorgt voor afstemming tussen verschillende communicatiedisciplines.

Managementvelden:De markt: klant kijkt naar prijs en kwaliteit.Financiers: beschikken investeringsopties, kijken naar normen en waarden.Samenleving: doelgroepen en actiegroepen. Organisatie: medewerkers worden mondiger en raken ongevoeliger voor de specifieke ‘managementtaal’.

Concerncommunicatie: bevorderen van een gunstig klimaat voor de organisatie. De identiteit word naar buiten gedragen. Het streven van een organisatie is dat haar imago overeenstemt met haar identiteit.

- Concerncommunicatie- Marketingcommunicatie - Interne communicatie

Communicatie Les 4

Het communicatieplan

1. Analyse => probleem!Extern; markt (detailhandel onderdrukt), concurrenten en ontwikkelingen => DESTEP (partijen demografische economisch)Intern; product/logistiek/techniek/personeel/financien/managment/organisatie/strategie.

Definieer het communicatieprobleem:

ImagoNaamsbekendheid InformatievoorzieningEffectiviteit of frequentie communicatiemiddelen.

2. Publieks- en doelgroepenPublieksgroep; een maatschappelijke groep waarmee een organisatie een relatie onderhoudt.

- Algemeen maatschappelijk- financieel-commercieel- politieke-maatschappelijk- intern

Doel concerncommunicatie= positief beeld creëren van de organisatie bij de verschillende publieksgroepen.

Doelgroep; de publieksgroep(en) waarop je het communicatieplan richt.Doelgroep segmenteren= verder onderverdelenWaarom?

- Doelgroep te groot.- Doelgroep te heterogeen.- doelstelling van het plan heeft meer kans van slagen!- Voorkeur voor inzet van verschillende boodschappen/middelen.

3. CommunicatiedoelstellingenAltijd afgeleid van een ondernemingsdoelstelling (winst maken, omzet verhogen)!Missie en visie onderneming. 3 types communicatiedoelstellingen;

- Kennis = iets weten (naamsbekendheid)- Houding = iets vinden (positief imago)- Gedrag = iets doen (‘geliked’ op Facebook)

SpecifiekMeetbaarAcceptabelRealistischTijdsgebonden

4. BoodschapDe belofte aan de ontvangers, pay-off

Afstemmen op de kernwaarde(n) bedrijf. Aanpassen aan de verwachtingen en kenmerken van elke doelgroep.

5. Communicatiestrategie6. Communicatiemiddelen7. Tijdsplanning8. Budget9. evaluatie

les 6

Communicatieplan Hw: 2de case

5. CommunicatiestrategieHoe ga je de boodschap communiceren met de doelgroep?

- Concerncommunicatie: bevorderen van gunstig klimaat voor de organisatie.- Humor- Serieuze informatie- Persoonlijk contact- Doelgroep zelf nieuwsgierig maken- Interpersoonlijke communicatie- Massacommunicatie- Themacommunicatie: de klompen en tulpen in de cola reclame staat voor Holland.- Actiecommunicatie: bijv 3 plus 1 gratis- Marketingcommunicatie: om het product beter te verkopen

Kwantitatief: in hoeverre bereikt het de doelgroep?Kwalitatief: wat is de aard van het contact, hoe ervaart de ontvanger dit?

Positioneren: wordt bepaald op basis van wat de organisatie wil, wat de consument doet en wat de markt vraagt.

6.Communicatiemiddelen

- dagbladenVoordelen? Meer inhoud dan de metro, je bereikt veel mensen van jouw doelgroep. Nadelen? Kost geld, je loopt heel veel mensen mis, en het is duur.

- tijdschriften (vrijetijd, specifieke zoals auto tijdschriften, gesponsord tijdschrift staat vol met advertenties).Voordelen? Gericht dichtbij je doelgroep komen, grote voordeel is kleur. Nadelen? Heel veel concurrentie artikelen hoeveel val je nog op?

- televisieVoordelen? Groot bereik, je kan gericht uitzenden.Nadelen? wegzappen, hartstikke duur, weet niet of het aankomt.

- radioVoordelen? Goedkoper dan tv, impact radio groter dan je denkt want bij werkplekken staat de radio vaak aan, je bereikt veel mensen.Nadelen? Je hebt geen aandacht meer voor de radio als je het constant luistert, het wordt achtergrond geluid.

- online/mediaVoordelen? Groot bereik. Nadelen? Het is niet betrouwbaar, het moeilijkste is hoe je mensen ergens heen krijgt, hoe zorg je voor dat iedereen het leuk vindt.

- buitenmediaVoordelen? Een goede campagne valt op, je bereikt veel mensen.Nadelen? Een slechte campagne valt niet op als het suf en saai is of onduidelijk. Het kan wegvallen in de omgeving.

- enz. (brochures, direct mail, evenementen posters, gadgets, persconferentie)

Alles waar je letters of beelden op kan zetten is een communicatiemiddel! (zoals kleding)

Communicatie met een publieksgroep gaat anders dan communicatie met een doelgroep.

7.TijdsplanningAfstemmen communicatieactiviteitenDenk aan tijd voor ontwerpen en ontwikkelen advertenties, spots etc.Maak een tijdschema!

8.Budget- Taakstellende methode: wij willen dit jaar deze tv spot doen, op basis van taken ga je begroting maken. (lukt meestal niet)- Uitgaven in voorgaande jaren (alleen dan misschien iets meer)- Omzetpercentagemethode (bepaald percentage van de omzet aan communicatie uitgeven, 3%)- Concurrentiegeorienteerde methode (wat doet de rest, dan doe ik dat ook)- Anticyclische methode (het gaat slecht, dus heel veel geld uitgeven aan communicatie om mensen te trekken, het werkt wel)- Sluitpostmethode (wat aan het einde aan de begroting overblijft wordt besteed aan communicatie, dit gebeurd vaak)

9.Evaluatie

Effectevalutatie:

Zijn de communicatiedoelstellingen bereikt?Wat kan de volgende keer beter?

Procesevaluatie:Hoe is het proces verlopen? Coördinatie?

Effect evaluatie:Hoe gaat het beoogde resultaat getoetst worden? Je legt de verantwoording af over de gemaakte kosten. Zijn de beoogde resultaten behaald.

Productevaluatie:Wat is de waardering van de doelgroep voor de communicatie uiting? (wat vonden de mensen ervan)

Onderzoek: Communicatie onderzoek:

- Onderzoek ter ondersteuning van het ontwikkelen van communicatie strategieën of materiaal.

- Onderzoek naar de effecten van communicatieactiviteiten of materiaal.- Inputonderzoek als je wilt bepalen wat de perceptie en attitude van de consument

zijn over jouw organisatie, product of merk.

Kwalitatief: meningen en gedrag.Kwantitatief: bij grote groepen informatie verzamelen.

Conceptontwikkelingsonderzoek: onderzoeken in hoeverre het concept de consument aanspreekt.

Pre-test: definitief creatief voorstel voordat je tot plaatsing overgaat.

Post-test: onderzoek naar de gerealiseerde communicatie-effecten.

Algemene economie – bron: onderneming en omgeving – Auteur: drs. R. Schöndorff – marktevenwicht/TO TK/elasticiteiten

Winst maken.

TK= TVK+TCK Voordelig om lage vaste kosten te hebben.

Verkooprijs: 20Variabele kosten per stuk: 5,80Constante kosten: 142000

1. Stel op: TO en TKTO= 20qTK= 5,80q+142000

2. BEA= TO=TK 142000/14,2= 10000 BEO: omzet= 20 x 10000 = 200000

Kosten en afzet in een tabel

Degressief: meer afzet variabele kosten minderProportioneel: variabele kosten blijven gelijk.Progressief: hoe groter de afzet hoe hoger de variabele kosten worden.

Externe effecten zijn kosten die niet bedoeld zijn, bijv. milieuschade of geluidsoverlast. Negatieve externe effecten zorgen voor hogere maatschappelijke kosten.

Volkomen prijsinelastisch: vraag/aanbod reageert niet op een prijsverandering. (verticale lijn zoals bij oefententamen)Volkomen prijselastisch: een minimale verandering vd prijs leidt tot een oneindige verandering vd vraag/aanbod. (horizontale lijn)

maximale totale winst:De totale winst is het verschil tussen de totale opbrengst en de totale kosten. De totale winst is maximaal wanneer de marginale opbrengst (MO) gelijk is aan de marginale kosten (MK). Immers zolang de opbrengst van een extra verkochte eenheid hoger is dan de extra kosten om die eenheid te produceren, neemt de totale winst toe. Overtreffen de extra kosten de extra opbrengsten dan neemt de totale winst af. Waar extra opbrengst en extra kosten juist aan elkaar gelijk zijn, bereikt de totale winst zijn maximale omvang. Het streven naar maximale totale winst is in de micro-economische theorie niet meer dan een hypothese inzake de doelstelling van de onderneming. (Schöndorff c.s.).

maximale omzet: BEP dus MO=0

Macro economie: bijv. de totale werkgelegenheid in een land, het gaat over heel het land.Meso economie: sectoren en bedrijfstakken.

Micro economie: individuele personen, totstandkoming van prijzen en de verdeling van productiefactoren over de productiemogelijkheden.

Marktvormen:- Volkomen concurrentie: het aantal aanbieders is zeer groot, het goed is homogeen,

de markt is volkomen transparant en de toetreding tot de markt is onbelemmerd. - Monopolie: NS slechts een aanbieder. Geen vrije toetreding. Bij hoge prijzen kopen

afnemers minder dan blij lage.- Monopolistische concurrentie: veel aanbieders, product is heterogeen. Voorbeelden:

slagers, boekwinkels, benzinepompen. - Heterogeen oligopolie: weinig aanbieders, prijzenoorlog. Een duopolie dan zijn er

slechts twee aanbieders. Staalindustrie, benzinemaatschappijen, mobiele telefoon aanbieders, de banken. Het marktaandeel.

- Homogeen oligopolie: het is in de ogen van de klant hetzelfde.

Kruislingse prijselasticiteit:Vraag A/ prijs B

Rechten – Bron: Nederlands recht begrepen - Auteur: Lydia Janssen - wet

soorten Download bestand

Rechtsgebieden

- Strafrecht: gedraging die verboden zijn. De rechter bepaald. Er zijn richtlijnen voor het ministerie (vragen stellen), voor de rechten zijn geen richtlijnen (alles staat in de wet).

- Bestuursrecht: overheid in actie/besluit nemen. Dingen organiseren heb je een vergunning nodig. Algemene wet bestuursrecht en Woningwet.

- Staatsrecht: grondregels van de staat. Beschrijving van de staat, onderlinge verhouding en relatie burgen en overheid. Met name geregeld in de grondwet.

- Privaatrecht: regelt rechtsverhoudingen tussen burgers en bedrijven of burgers onderling. Bijv. personen – en familierecht en vermogensrecht. Civielrecht, burgerlijk recht en privaatrecht zijn synoniemen. Geregeld bijv. in het Burgerlijk Wetboek (overheid is geen partij!!).

Publiek recht

Burger/bedrijf – overheid- Strafrecht- Staatsrecht - Bestuursrecht

Privaatrecht (burgerlijk recht is synoniem)

- Burgers/bedrijven onderling

H3De staat:

- Grondgebied- Staatsgezag (door wie? Een of meerdere organen? Interessant voor staatsrecht).

Bronnen van staatsgezag:- grondwet - organieke wetten - gewoonte- jurisprudentie- internationale verdragen - statuut voor het Koninkrijk

Tweede kamer: rechtstreeks gekozen door het volk. Politiek debat.Eerste kamer: niet rechtstreeks gekozen, maar door de provinciale staten. Terughoudend.Fractie: van dezelfde partij.Commissie: verschillende partijen.

Regering: koning en ministers.Bestaat uit: minister, staatsecretaris, ministerraad (zonder portefeuille), minister-president.Het staatshoofd (koning/koningin) is onschendbaar. Het geheim van Huis ten Bosch.

Kabinet: bestaat uit alle politieke ambtsdragers, dus uit de ministers en de staatsecretarissen.

Kabinetsformatie:Ontslag oude kabinetAdviesrondeBenoeming informateurBenoeming formateurConstituerend beraadBenoeming bewindspersonenRegeringsverklaring

H4Vrije verkiezingenKiesstelsel: evenredige vertegenwoordiging Restzetels: de partij die het grootste gemiddelde behaalt krijgt de restzetel.Voorkeursstemmen: als een bepaalde kandidaat minstens een kwart van de kiesdeler aan voorkeurstemmen heeft komt deze in de kamer.Districtenstelsel: land wordt verdeeld in districten, partij die meeste stemmen heeft in een bepaald district is gekozen.

Het parlementaire stelsel:Vertrouwensregel: minister kan niet meer functioneren als meerderheid van de kamer geen vertrouwen meer heeft in zijn/haar beleid.Constitutionele monarchie met parlementair stelsel: macht van de koning is in de Grondwet beperkt.

Grondrechten:Na de 2de wereldoorlog internationale verdragen.Grondrechten bieden vrijheidKlassieke(overheid bemoeit zich niet met de burger) en sociale grondrechten(zorg door de overheid)Een klassiek grondrecht kan de burger bij de rechter afdwingen een sociaal grondrecht niet.VrijheidsrechtenPolitieke rechtenGelijkheidsrechtenRechtsstaat: biedt de burger rechtszekerheid. Je mag erop vertrouwen dat de overheid de regels nastreeft.

H5De leer van de machtenscheiding

In Nederland geen machtenscheiding wel machtsevenwicht:- Wetgeving: regering, volksvertegenwoordiging- Bestuur: volksvertegenwoordiging- Rechtspraak: rechtelijke macht

Territoriale decentralisatie: wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden zijn in handen van een overheidsorgaan dat verantwoordelijkheid is voor een afgebakend gebied. Bevoegdheden van de besturen van gemeente en provincie.

Functionele decentralisatie: de publieke bevoegdheden liggen bij een overheidsorgaan dat zich door het hele land bezighoudt met een bepaald onderdeel van de overheidstaak.Mengvorm van territoriale en functionele decentralisatie: het waterschapNederland is een gedecentraliseerde staat, omdat de overheidstaken en bevoegdheden over verschillende overheidsniveaus zijn verdeeld.De gang van een wetsonderwerp

- Voorbereiding door ambtenaren- Goedkeuring ministerraad- Advies van de Raad van State- Goedkeuring Tweede Kamer- Goedkeuring Eerste Kamer- Ondertekening en bekendmaking- Recht van initiatief- Wijziging van de Grondwet

Rangorde van de regelgevingInternationaal verdrag en Europees verdragGrondwetWet in formele zinAmvBMinisteriële regelingProvinciale verordeningGemeentelijke verordeningVerordening bedrijfschap

Lagere wet onverbindend: als je vloekt en het mag niet van de gemeente word je niet gestraft omdat in de Grondwet de vrijheid van meningsuiting staat.Toetsingsverbod: Dit geldt niet bij een wet in formele zin! Hij moet de wet in formele zin toepassen. Dit geldt niet bij de toetsing aan verdragen, hierbij mag de rechter wel de verdragen laten gelden.

Attributie en delegatieAttributie: als het overheidsorgaan zijn bevoegdheid rechtstreeks uit de (Grond)wet haalt. Delegatie: als een overheidsorgaan dat door de attributie wetgevende bevoegdheid heeft, die bevoegdheid overdraagt aan een ander overheidsorgaan. Blz. 79/80

Subdelegatie: het overheidsorgaan waaraan wetgevende bevoegdheid is gedelegeerd deze bevoegdheid nog een keer delegeren. Alleen toegestaan als de delegerende wet de term ‘bij of krachtens’ gebruikt.

Wetten van onbevoegde organen: de rechter verklaard de wet onverbindend en past deze niet toe.

H6De rechtelijke macht:

- Rechters onafhankelijk- Benoeming voor het leven- Arbeidsvoorwaarden bij de wet- Controle door hoger beroep en cassatie

Kenmerken Nederlandse rechtspraak:- Openbaar- Motivering- Hoger beroep en cassatie bij de Hoge Raad- Hoor en wederhoor

De rechtelijke organisatie:- Rechtbank: bestuurskamer(bedrijven en burgers die het niet eens zijn met een

besluit van een bestuursorgaan), strafkamer(tegen verdachten), civiele kamer (burgerlijk recht) en kantonkamer(kleine strafzaken en civiele zaken – vorderingen tot 25000 en consumentenkoop/krediet tot 40000).

- Gerechtshof- Hoge Raad: cassatie

Raad voor de rechtspraak: bemoeit zich niet met de inhoud van de rechtspraak maar met de organisatie daarvan.Nieuwe rechtelijke indeling: blz.91 schema

Burgerlijke rechtspraak: burger-burger naar rechter Strafrechtspraak: verdachte-OM naar rechter Bestuursrechtspraak: burger-bestuursorgaan naar rechter

Rechtsvinding:- Grammaticaal: taalkundige betekenis.- Systematisch: bijv. naar het hoofdstuk kijken.- Rechtshistorisch: de ontstaan geschiedenis maakt de betekenis duidelijk.- Anticiperend: laat zich leiden door de toekomstige wetgeving.- Teleologisch: de maatschappelijke context waarin de wet functioneert.

H11Dwingend en regelend rechtGrootste deel van privaatrecht is regelend. Sommige in BW dwingend, maken ze afwijkende afspraken dan zijn deze afspraken nietig(ongeldig).

Het burgerlijk wetboekGelaagde structuur: BW werkt met verschillende lagen, van algemeen naar bijzonder.

Rechtsfeiten blz. 185 schema:Blote rechtsfeiten(hebben mensen geen invloed op) en menselijke handelingen.Feitelijke handelingen(onbedoelde rechten en plichten) en rechtshandelingen(bedoeld). Bij rechtshandeling moet een verklaring, bijv. brief, advertentie, telefoongesprek.Eenzijdig en meerzijdig: overeenkomsten zijn meerzijdig.

3 onderdelen van het burgerlijk recht- Personen- en familierecht- Rechtspersonenrecht- Vermogensrecht: erfrecht, vermogen en absolute en relatieve vermogensrechten.

Absoluut: eigendomsrecht, dus zeggenschap over een goed.Relatief: rechtsverhoudingen tussen personen. Koopovereenkomst, er ontstaan rechten en plichten.

VerbintenissenBronnen van verbintenissen:

- De overeenkomst- De wet- De eenzijdige rechtshandeling- Het ongeschreven recht

Kenmerken van verbintenissen:Werking alleen tussen partijen: alleen bij de betrokken partijenGeen recht op een goed: verhoudingen tussen mensen en niet op goederenOpen systeem: dynamisch

Handelingsbekwaamheid: - Minderjarigen: ouders kunnen de koop ongedaan maken.- Toestemming: van de ouders bijvoorbeeld.- Opklimmende handelingsbekwaamheid: hoe ouder je wordt hoe meer rechten. - Curandi: meerderjarigen die handelingsonbekwaam zijn, bijv. geestelijke stoornis en

alcohol problemen. Dan ben je curatele gesteld.

H18Burgerlijk procesrecht kenmerken

- Initiatief bij partijen, de rechter is lijdelijk.- Verplichte procesvertegenwoordiging(behalve bij kantonzaken).- Partijen betalen mee aan de kosten van de rechtszaak.

Absolute en relatieve competentieAbsoluut: het type rechtelijke instantie dat bevoegd is de zaak te behandelen.Relatief: waar/in welke plaats de rechtszaak dient. Meestal woonplaats gedaagde.

Verloop procedure:- Dagvaarding- Conclusie van het antwoord (de gedaagde)- Comparitie na antwoord- Uitspraak

Uitbreiding: na de conclusie nog niet voldoende, dan kan er nog een processtuk uitgebracht worden.Verzoekschriftprocedure: sommige procedures worden hiermee in gang gezet ipv met een dagvaarding.

de rechtelijke uitspraak na een verzoekschriftprocedure worden een beschikking genoemd.

Kantonzaken:- Geen verplichte procesvertegenwoordiging- Mondeling of schriftelijk verweer

Kort geding:Voorlopige uitspraak.

Rechtsmiddelen:- Verzet: gedaagde die niet op een dagvaarding reageert.- Hoger beroep: niet eens met het vonnis van de kantonrechter of de rechtbank.- Cassatie: na het hoger beroep cassatie bij de Hoge Raad- Uitspraak van de Hoge Raad

Bewijs:- Partijautonomie: alleen die feiten en rechten mag betrekken bij zijn beslissing.- Wie stelt, bewijst- Verdeling bewijslast door de rechter- De rechter waardeert het bewijs- Wederpartij mag tegenbewijs leveren- Bewijsmiddelen: schriftelijk bewijs, getuigen, deskundigen en rechterlijke

plaatsopneming.ExecutieAls de eiser gewonnen heeft krijgt de gedaagde door het Rv een aantal dwangmiddelen aangeboden.

Indirecte dwangmiddelen: om de gedaagde onder druk te zetten, dwangsom en lijfsdwang(gijzeling).

Directe dwangmiddelen: beslag tot afgifte, executoriaal beslag op goederen en ontruiming van een woning of een ander gebouw.

Bedrijfseconomie – Bron: Sheets blok 1 - balans/resultatenrekening/liquiditeit/verslaggevingsbeginselen

Belang van bedrijfseconomie: Bedrijfseconomie: halen de belangrijke gegevens eruitBedrijfsadministratie: alle gegevens van het bedrijf Belangrijke bedrijfseconomische overzichten: resultatenrekening balans

Financieel accounting Management accountingFinanciering

Balans : overzicht bezittingen en vermogen van een bepaald moment. Resultaten rekening: bepaalde periode kosten en opbrengsten Overzicht gelduitgaven en geldontvangsten liquide.

Balans

debet creditvaste activa (gebouwen) eigen vermogenvlottende activa vreemd vermogen langvoorraad/kas vreemd vermogen kort

Eigen vermogen - resultatenrekeningLiquide/kas/bank – liquiditeitsrekening

Opdrachten

1. Balans: 35000002. Balans: 77500

Financiële transacties (mutaties)Contant Voorraad +5000Kas -5000

Op rekeningVoorraad +5000 crediteuren +5000

Antwoord PowerPoint balans: 356000

debet credit verhogen debitering

verhogen creditering

verlagen creditering verlagen debitering

saldo liquide/bank/kas beginbalans + saldo liquiditeit

saldo eigen vermogen beginbalans + saldo resultatenrekening + storting eigen vermogen – opname eigen vermogen

Verslaggevingsbeginselen Externe verslaggeving (financial accounting)

VoorzichtigheidsbeginselToerekeningsbeginselContinuïteitsbeginselBestedingheidsbeginsel

Opbrengsten/ontvangsten tabel1. Contante verkoop2. Debiteuren (verkoop op rekening)3. privé storting, betaling debiteur, vooraf aanbetalen4. koopovereenkomst sluiten maar nog geen betaling en ook nog geen opbrengst.

Kosten/uitgaven tabel1. exploitatie kosten(personeelskosten, energiekosten etc.) 2. afschrijvingskosten, onderhoudskosten, IWO (mits eerder gekocht en betaald)3. privé opname kas, investering, aflossing, vooruitbetaling, inkoop (maar nog geen

IWO)4. inkoop op rekening

Les 5

Verslaggevingsbeginselen toepassen op financiële gebeurtenissen.

Eenmanszaak hoeft geen jaarverslag te maken.

Financiele verslag:- bestuursverslag- jaarrekening: balans resultatenrekening en toelichting op de balans W&V rekening en

overige gegevens.

Voorzichtigheidsbeginsel:Je mag jezelf niet rijk rekenen. Faillisement debiteuren aan crediteuren, dus het geld van de debiteuren gaat naar de crediteuren. Je maakt verlies op debiteuren.

Aan debiteurenEigen vermogen

Dit komt op de resultatenrekening, kosten post aan debiteuren. Er veranderd wat aan de debet kant dus er moet ook wat op de credit kant veranderen.

2de voorbeeld: resultatenrekening, want het zijn afschrijvingskosten.

Zorg inbouwen bij inschatten posten in onzekere situaties.Doel: activa en opbrengsten niet te hoog weergeven en vreemd vermogen en kosten niet te laag weergeven.

Toerekeningsbeginsel:Opbrengsten en kosten worden aan de juiste periode toegerekend. Opbrengsten – realisatiebeginsel: als alle opbrengsten binnen zijn. Kosten – matchingprincipe: kosten in de juiste periode toerekenen.

Voorbeeld: 2 januari mag je de opbrengsten pas opschrijven.Realisatiebeginsel: transactie wordt geboekt als goederen/diensten zijn geleverd.

Voorbeeld 4: september oktoberMatchingprincipe: Kosten worden toegerekend aan de periode waarin de opbrengsten die met deze kosten samenhangen gerealiseerd. Ze moeten in dezelfde periode worden opgenomen als de opbrengsten.

Continuïteitsbeginsel: uitgaan van voortzetting activiteiten. De bedoeling is dat je jaren vooruit blijft gaan.

Bestedingheidsbeginsel: iedere periode dezelfde grondslagen waardering activa en passiva en resultaatbepaling. Je moet elk jaar hetzelfde met de posten omgaan.

Afschrijvingen en waardevermindering mag je niet zomaar aanpassen. Onhafhangelijk resultaat.

opgave 5 antwoorden, aangepast is fout.

1. Niet op resultaat, er worden geen kosten gemaakt.2.3. Het gaat via de bank en eigen vermogen. 4.5. Debiteuren – aan ev

IWO (ev) – aan voorraad

6. Storting of uithalen voor privé gebruik nooit een verandering op de resultatenrekening.

7. Liquiditeitsoverzicht, want de winst is al geboekt.

8. Alleen liquiditeitsoverzicht, want de kosten zijn pas de volgende maand. Het zijn vooruitbetaalde posten. Vooruitbetaalde kosten – aan bank

9. Liquiditeit veranderd, want hij betaald meteen contant. 10. Alle drie, er gaat geld weg kosten, en er gaat geld van de bank.

Vooruitbetalingen of betalingen achterafVooruitbetaling Wat komt er op het liquiditeitsoverzicht van januari 2015?Een uitgaven van 6000.

Wat komt er op de resultatenrekening?Vooruitbetaalde post kosten 500

Vooruitbetaling verzekeringspremie 6000 – aan kas/bank 60006000/12=500verzekeringskosten 500 – aan vooruitbetaalde premie 500 (deze post heb je elke maand)

2de dialiquiditeit: 6000Resultatenrekening: 500Eindbalans: Vooruitbetaalde: 3000 vooruitbetaalde premie debetzijde – eigen vermogen 3000 creditzijde

Betaling achterafLiquiditeit: 120000Resultatenrekening: 10000, omdat er elke maand kosten genomen moeten worden. Anders krijg je hele hoge personeelskosten, altijd de kosten delen door 12!Balans: Debet credit: nog te betalen: 70000Journaalpost: nog te betalen 120000– aan bank 120000Personeelskosten 10000Aan nog te betalen 10000

De kosten bouwen zich op, dus vandaar dat de nog te betalen posten stijgen. Je betaald in werkelijkheid niet de 10000, maar spaart het op in een potje nog te betalen.

Privé opname moet wel afgetrokken worden van de winst!Privé storting moet opgeteld worden bij de winst!