** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het...

17
Universitair Medisch Centrum Faculteit_ der Medische Wetenschappen Bloktoets 5MPV3 Medisch Professionele Vorming 3: Arts en Praktijk ** herhaaltoets ** Datum Aanvang 6 juli 2010 10.00 uur Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden. ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: Dit tentamen bestaat uit 74 meerkeuzevragen. De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset compleet is. Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, het gebruik van een potlood is ongewenst. Open gelaten vragen laat u blanco. De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. Onleesbare cijfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geïnterpreteerd. Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. De vragen worden als volgt gescoord: antwoorden: Goed fout open 2 keuze-vraag -1 0 punten 3 keuze-vraag - 1/2 0 punten 4 keuze-vraag - 1/3 0 punten 5 keuze-vraag - 1/4 0 punten Indien u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in , tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset, incl. het kopie-antwoordformulier behouden. LET OP!! ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER! VEEL SUCCES! Voorb/ad_MC.doc/7-6-2010

Transcript of ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het...

Page 1: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Universitair Medisch Centrum

Faculteit_ der Medische

Wetenschappen

Bloktoets 5MPV3 Medisch Professionele Vorming 3: Arts en Praktijk ** herhaaltoets ** Datum Aanvang

6 juli 2010 10.00 uur

Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden.

ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

• Dit tentamen bestaat uit 74 meerkeuzevragen. • De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. • Controleer of uw tentamenset compleet is. • Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.

• Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste. • U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te

omcirkelen. • Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na

zorgvuldige bestudering , even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.

• Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, het gebruik van een potlood is ongewenst.

• Open gelaten vragen laat u blanco. • De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve

antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje. • Onleesbare cijfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geïnterpreteerd. • Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan , tenzij expliciet

vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt.

De vragen worden als volgt gescoord:

antwoorden: Goed fout open

2 keuze-vraag -1 0 punten 3 keuze-vraag - 1/2 0 punten 4 keuze-vraag - 1/3 0 punten 5 keuze-vraag - 1/4 0 punten

Indien u commentaar heeft op de vragen , noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier. Voor het overige mag u de volledig ter hand gestelde tentamenset, incl. het kopie-antwoordformulier behouden.

LET OP!!

ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!

VEEL SUCCES!

Voorb/ad_MC.doc/7-6-2010

Page 2: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie. 1. Geslacht (vrouwelijk); 2. Groenten en fruit consumptie (weinig); 3. TV kijken en PC gebruik (veel).

Vraag 2. Het 95e percentiel van de frequentieverdeling van de BMI van studenten uit een steekproef bedraagt 23 kg/m2

. Dit betekent dat: 1. 5% van de studenten een BMI lager dan 23 kg/m2 heeft; 2. 5% van de studenten een BMI van minstens 23 kg/m2 heeft; 3. de bovengrens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van de schatting van de

gemiddelde BMI 23 kg/m2 bedraagt.

Vraag 3. Bij een steekproef studenten blijkt het cumulatieve risico op overgewicht voor de 125 inactieve studenten 20% te zijn (25/125). Het hierbij horende 95%­betrouwbaarheidsinterval is om en nabij: 1. 5%- 35%; 2. 13%- 27%; 3. 19%-21%.

Vraag 4. Het relatieve risico (RR) voor de relatie "inactiviteit- overgewicht" is 1,2. Er blijkt sprake te zijn van confaunding bias door alcoholgebruik. Een geschikte methode om te corrigeren voor de verstoring van het alcoholgebruik is: 1. meta-analyse; 2. multivariabele analyse; 3. repeated measurement analysis.

Vraag 5. Welke factor heeft de meeste invloed op het ontstaan van obesitas in termen van populatieattributief risico? Tussen haakjes staat de risicocategorie. 1. Lichamelijke activiteit (inactiviteit); 2. Stress (veel) .

Page 3: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 6. 37 Studenten met een gemiddelde dagelijkse voedingsopname van meer dan 3500 Kcal en 37 studenten met een voedingsopname van minder dan 2000 Kcal/dag, zijn 5 jaar gevolgd voor het ontstaan van overgewicht. Het onderzoek geeft het volgende resultaat.

Voedingsopname Overgewicht Geen overgewicht >3500 Kcal/d (n=37) 7 30 <2000 Kcal/d (n=37) 2 35

Wat is, concluderend uit deze tabel, het relatief risico van hoge voedingsopname op overgewicht? 1. 1 ,5; 2. 3,5; 3. 19%.

Vraag 7. Met deze gegevens (zie vraag 6) is ook een odds ratio (OR) van hoge voedingsopname op overgewicht te berekenen. Voor deze odds ratio geldt: 1. de OR = 0,25; 2. de OR =4.

Vraag 8. Men onderscheidt creoolse, Hindoestaanse en negroïde Surinamers. Sikkelcelanemie komt vooral bij één van deze voor, dat zijn de: 1. creoolse Surinamers; 2. Hindoestaanse Surinamers; 3. negroïde Surinamers.

Vraag 9. Bij het lokale busbedrijf wil men werken aan preventie van hart- en vaatziekten. De eerste stap was het aanbieden van een stop-roken cursus. Een goede tweede stap is een campagne met als titel: 1. haal de fiets uit de schuur; 2. laat de alcohol bij de slijter.

Vraag 10. Onder Turkse Nederlanders komen bepaalde aandoeningen wel 3-6 maal vaker hoger dan onder autochtone Nederlanders. Dit geldt onder andere voor: 1. diabetes mellitus; 2. hypertensie.

Page 4: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 11. Als een allochtone patiënt de gezondheidsadviezen van een arts niet goed begrijpt, kan de arts daarvoor hulp vragen. Voor die hulp komt vooral in aanmerking de: 1. algemeen maatschappelijk werker; 2. allochtone zorgconsulent; 3. verpleegkundige van de thuiszorg .

Vraag 12. De prevalentie van obesitas bij kinderen is schrikbarend. De eerst aanbevolen therapeutische interventie is: 1. bariatrische chirurgie; 2. farmacologische behandeling; 3. leefstijlinterventie.

Vraag 13. De Gezondheidsraad stelde de Richtlijnen Goede Voeding op. Deze vormen de basis van ieder voedingsadvies en gelden voor iedere Nederlander van: 1 . 1 jaar en ouder; 2. 4 jaar en ouder; 3. 18 jaar en ouder.

Vraag 14. Chirurgische interventie bij obesitas is een therapie die steeds meer in zwang komt. Welke van de navolgende patiënten komen daar in beginsel voor in aanmerking? 1. met name personen met een eetstoornis en diabetes type 2; 2. personen met een BMI~ 40 kg/m2

;

3. personen die in één jaar tijd 40 kg zijn aangekomen.

Vraag 15. De Nederlandse 'Norm gezond bewegen' adviseert volwassenen om matig intensief te bewegen. De Gezondheidsraad adviseert personen met obesitas dit elke dag te doen gedurende tenminste: 1. 15 minuten; 2. 30 minuten; 3. 45 minuten; 4. 60 minuten.

Page 5: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 16. De dagelijkse energie wordt vooral geleverd door de macronutriënten in de voeding. De procentuele bijdrage van één van deze nutriënten is ongeveer de helft van de totale energie. Dit betreft: 1. eiwitten; 2. koolhydraten; 3. vetten.

Vraag 17. Een man van 32 jaar bezoekt sinds jaren voor het eerst zijn huisarts vanwege overgewicht. Hij heeft geen andere aandoeningen. Zijn Body Mass Index bedraagt 28. Een bepaling van de schilfdklierfunctie is bij deze persoon: 1. niet geïndiceerd; 2. wel geïndiceerd.

Vraag 18. In een wetenschappelijke studie naar de effecten van een preventieprogramma voor hartvaatziekten werd een risk ratio gevonden van 0,65 (95% Cl, 0,54- 0,76). Deze risk ratio betekent dat de kans op het krijgen van hartvaatziekten door het preventieprogramma is afgenomen met: 1. 35%; 2. 65%.

Vraag 19. In het model van Lalende worden determinanten van gezondheid beschreven. Het bevat ondermeer de volgende factoren: biologische en genetische factoren, leefstijl en gezondheidszorgsysteem. Tevens bevat het model: 1. fysieke en sociale omgeving; 2. migratie.

Vraag 20. De tekst "Stoppen met roken vermindert het risico op dodelijke hart- en longziekten " op een sigarettenpakje is bedoeld om rokers te beïnvloeden. Het gaat daarbij om de beïnvloeding van: 1. de eigen-effectiviteit van de roker; 2. de waarden en normen van de roker; 3. het copinggedrag van de roker.

Page 6: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 21. Het ASE-model gaat over het verklaren van gedrag. De intentie van gedrag wordt hierbij verklaard vanuit drie hoofddeterminanten. Hieronder vindt u een omschrijving van deze drie hoofddeterminanten. Welke omschrijving hoort hier niet bij? 1. Hoe staat de omgeving ten aanzien van het gedrag (positief/negatief); 2. Is de persoon van de juiste leeftijd en geslacht om het gedrag te vertonen; 3. Wat zijn de vaardigheden van iemand om het gedrag te vertonen; 4. Wat is de voor- en nadelen afweging ten aanzien van het gedrag.

Vraag 22. Er zijn meerdere factoren van invloed op het tegengaan van overgewicht. De grootste invloed op het tegengaan van overgewicht zijn: 1. de eigen keuzes voor leefstijl van mensen ; 2. de invloeden van de medische professie; 3. de sociale en fysieke omgeving; 4. genetische factoren .

Vraag 23. In de MeSH database binnen een zoekmachine (bijv. Pubmed) kan men: 1. de daadwerkelijke artikelen terugvinden; 2. de namen van auteurs en tijdschriften terugvinden; 3. zoeken en bladeren in een index van (medische) onderwerpen.

Vraag 24. Om in te schatten of de resultaten van een systematische review van toepassing zijn op een specifieke klinische situatie is het van belang om te weten: 1. of de geïncludeerde studies gerandomiseerd zijn; 2. wat de grootte van het effect van de interventie is; 3. wat de patiëntkarakteristieken zijn in de geïncludeerde studies.

Vraag 25. Training leidt tot de synthese van mitochondria in de spieren. Het signaal dat deze synthese initieert is een hoge concentratie van: 1. AMP; 2. ATP; 3. NAD; 4. NADH.

Page 7: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 26. Afbraak en opbouw van vetten worden o.a. gereguleerd door het hormoon adrenaline. Adrenaline stimuleert de: 1 . vetafbraak; 2. vetopbouw.

Vraag 27. Een van de mogelijke oorzaken van het gunstige effect van meervoudig onverzadigde vetzuren ('PUFA') op cardiovasculaire aandoeningen is het effect van PUFA op het cholesterol in het bloed. Een toename in de concentratie van PUFA leidt tot een toename in de concentratie van: 1. HOL (high-density-lipoproteins); 2. LOL (low-density-lipoproteins).

Vraag 28. Het voelen van honger en verzadiging wordt beïnvloed door verschillende hormonen. Het hormoon leptine stimuleert een gevoel van: 1. honger; 2. verzadiging.

Vraag 29. Gevoelens van honger en verzadiging ontstaan onder invloed van verschillende hormonen die o.a. in de hersenen geproduceerd worden. Welk deel van de hersenen is hierbij vooral betrokken? Dat is de: 1 . frontale cortex; 2. hypofyse; 3. hypothalamus; 4. substantia nigra.

Vraag 30. Met welke methode kan men controleren of de longen de zwakste schakel zijn in de transportketen voor zuurstof van buitenlucht naar mitochondrion? Dit is het meten van: 1. de arteriële saturatie; 2. de longdiffusieweerstand voor zuurstof; 3. de maximale zuurstofconsumptie; 4. het maximale ademminuutvolume.

Page 8: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 31. Als verklaring voor de toenemende prevalentie van overgewicht wordt ondermeer gesteld dat gedurende de evolutie het gemiddelde energieverbruik van de mens aanzienlijk is afgenomen. Het procentuele aandeel van de energie nodig voor het basaal metabolisme ten opzichte van het totale energieverbruik is daarbij in de loop der tijd : 1. afgenomen; 2. gelijk gebleven; 3. toegenomen.

Vraag 32. Welke meting geeft de meeste informatie omtrent het anaerobe metabolisme? Dat is de: 1. bepaling van de zuurstofsaturatie van het hemoglobine; 2. pH bepaling in het bloed.

Vraag 33. De zuurstoftransportketen van buitenlucht tot mitochondriën geeft informatie over 1. het aerobe systeem; 2. het anaerobe systeem.

Vraag 34. Actieve mensen hebben een lager sterfterisico dan inactieve mensen. 'Dit heeft ondermeer te maken met lagere incidentie van kanker'. Deze stelling is: 1. juist; 2. niet juist.

Vraag 35. In het boek "De obesogene samenleving" stelt H. Zwart ondermeer dat het standaardbetoog over obesitas wordt gekenmerkt door 'moralisering'? Met deze uitspraak bedoelt hij dat: 1. de ethiek in dit betoog een grote rol speelt; 2. dit betoog zich richt op de moreel hoogstaande bovenklasse; 3. het problematiseren van overgewicht in termen van obesitas moet

worden gezien als een beschavingsoffensief; 4. het uiteindelijk gaat om een anti-obesitasbetoog.

Page 9: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 36. "Dikke mensen hebben een zwak karakter, schieten tekort wat betreft de deugd zelfbeheersing. Ze zijn, kortom, morele lapzwansen en behoren daar wat aan te doen". Welke van de volgende tegenargumenten is hierbij juist? 1. Aan obesitas kunnen genetische factoren ten grondslag liggen; 2. Dikke mensen die proberen af te vallen zijn vaak niet van goede wil; 3. Er kunnen medische contra-indicaties bestaan om af te vallen; 4. Zelfbeheersing is geen deugd.

Vraag 37. "Iedere burger moet uit eigen belang verplicht worden er een gezonde leefstijl op na te houden". Deze uitspraak is gebaseerd op: 1. een paternalistisch argument; 2. een utilistisch argument; 3. overweging van rechtvaardigheid; 4. retrospectieve verantwoordelijkheid.

Vraag 38. Welke ondeugd hoort niet tot de klassieke zeven ondeugden of hoofdzonden? 1. Domheid; 2. Gulzigheid; 3. Luiheid; 4. Wellust.

Vraag 39. "In het begin van mijn studietijd hield ik, om stoer te doen, wel eens bij hoeveel ik dronk. Nu, tijdens mijn coschappen, is mijn alcoholgebruik veel minder. Tijdens mijn bestuursjaar van de vereniging dronk ik veel meer en at ik veel slechter dan nu. Het contact met patiënten in de casehappen heeft mijn beeld over ongezond gedrag beïnvloed. Eerder keurde ik ongezonde gewoonten af. Nu is mijn oordeel niet meer zo streng en respecteer ik de individuele keuze van de patiënt meer, hoewel ik toch advies zal blijven geven. Ook mijn vrienden zullen het horen als ik denk dat bijvoorbeeld hun alcoholgedrag de spuigaten uitloopt".

In dit omkaderde citaat over leefstijl gaat het om: 1. ascetisme; 2. moralisering; 3. prospectieve verantwoordelijkheid; 4. stigmatisering.

Page 10: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 40. Obesitas op de kinderleeftijd is een groot probleem. Welke uitspraak aangaande dit thema is juist? 1. Omdat het over kinderen gaat, speelt het respect voor de autonomie geen rol ; 2. Op basis van het "bestwil" principe is een zekere mate van drang moreel

aanvaardbaar; 3. Op basis van het "open toekomst-argument" mag een schoolarts niet ingrijpen; 4. Op ethische gronden is bariatrische chirurgie bij kinderen verboden.

Vraag 41. Het mortaliteitsrisico is bij matig alcoholgebruik verlaagd. Dit komt ondermeer doordat matig alcoholgebruik: 1. het HOL-cholesterol verlaagt; 2. het plasmafibrinogeen verlaagt.

Vraag 42. Matig alcoholgebruik kent enkele voordelen en nadelen voor de gezondheid. Door matig alcoholgebruik wordt de perifere gevoeligheid voor insuline: 1. verhoogd; 2. verlaagd.

Vraag 43. Op oudere leeftijd daalt de botmineraal dichtheid. Op oudere leeftijd is er ook een toegenomen fractuurrisico. Dit toegenomen fractuurrisico bij ouderen wordt door de lagere botmineraal dichtheid: 1. grotendeels verklaard; 2. voor een beperkt deel verklaard.

Vraag 44. Een 60 jarige vrouw gaat vanwege een reumatische ziekte gedurende meer dan 3 maanden prednison gebruiken. De startdosis bedraagt 20 milligram per dag. Zij gebruikt geen zuivelproducten en komt nauwelijks buiten. Ten aanzien van preventie van osteoporose is, naast het suppleren van calcium en vitamine D, het juiste beleid: 1. behandeling met bistosfanaat afhankelijk van botmineraal dichtheid; 2. behandeling met bistosfanaat ongeacht de botmineraal dichtheid; 3. géén behandeling met bistosfanaat

Page 11: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 45. Medicatie gebruikt bij osteoporose heeft vaak bijwerkingen. Diarree is een frequente bijwerking van: 1. Alendronaat; 2. Raloxifeen; 3. Strontium ranelaat.

Vraag 46. Stel: de kans op aanwezigheid van een wervelfractuur (WF) bij negatieve familie anamnese voor osteoporose (ANM) is 2% en bij positieve familie anamnese 40%. De simpele lineaire regressiefunctie van WF op ANM (met ANM positief=1 en ANM negatief= 0) luidt: 1. Pr(WF) = 40% x ANM; 2. Pr(WF) = 2% + 38% x ANM; 3. Pr(WF) = 2% + 40% x ANM.

Oe volgende 2 vragen gaan over het aantal keren sporten per week (0-7 maal) bij werknemers van een universitair medisch centrum als preventieve factor voor hartvaatziekten.

Vraag 47. Met regressietechnieken is een voorspellingsformule gemaakt voor het ontstaan van hartvaatziekte (HVZ). De formule luidt

Pr(HVZ) = 10% - 1% x FREQ met FREQ = 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6 of 7 keer sporten per week

Dit prognostische model heeft een afhankelijke en een onafhankelijke variabele. De afhankelijke variabele is het ontstaan van HVZ. 1. Juist; 2. Onjuist.

Vraag 48. In dit prognostische model (zie vorige vraag) is de coëfficiënt van het aantal keren sporten per week gelijk aan -1%. Met deze coëfficiënt en het intercept is uit te rekenen wat de kans is op HVZ voor iemand die drie keer in de week sport. Deze kans bedraagt 1. 3%; 2. 7%; 3. 13%.

Page 12: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 49. De lichaamsvetverdeling is een determinant van het risico op cardiovasculaire ziekte. Welke uitspraak is de juiste? 1. Iemand met veel subcutaan vet aan de extremiteiten (dikke benen en armen)

heeft meer risico dan iemand met weinig subcutaan vet aan de extremiteiten; 2. Iemand met veel subcutaan vet heeft meer risico dan iemand met veel

intraperitoneaal vet; 3. Iemand met veel vet rondom de heupen heeft minder risico dan iemand met veel

vet in de romp.

Vraag 50. Een voorbeeld van ectopisch vet is: 1. vet dat intraperitoneaal is gelokaliseerd; 2. vet in de lever; 3. vet rondom de nier.

Vraag 51. Genetische factoren dragen in sterke mate bij aan (het ontstaan van) overgewicht. Welk deel van de genetische bijdrage aan overgewicht is inmiddels gekarakteriseerd (bekend op individueel genniveau): 1 . < 1 0 procent; 2. ongeveer 25 procent; 3. > 50 procent.

Vraag 52. Welke van de volgende metingen geeft de beste inschatting van het cardiovasculaire risico van een patiënt met het metabool syndroom? 1. De buikomvang, gemeten in centimeters; 2. De hoogte van de bloeddruk in combinatie met die van het cholesterol; 3. De hoogte van het triglyceridengehalte; 4. De mate van insulineresistentie afgemeten aan de glucose/insulineratio in het

bloed.

Vraag 53. NASH (non-alcoholic steato-hepatitis) kan medicamenteus worden behandeld met: 1. fenofibraat; 2. metformine; 3. simvastatine.

Page 13: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 54. Vetweefsel blijkt tal van "hormonen" af te scheiden. Eén daarvan is? 1. Adiponectine; 2. CRP (C-reactive proteïne); 3. Fibrinogeen.

Vraag 55. Het metabolisme voor geneesmiddelen verschilt tussen adipeuze mensen en niet­adipeuze mensen op een aantal punten. Na inname van een geneesmiddel is bij adipeuze mensen de uiteindelijk bereikte 'steady state' concentratie: 1 . hetzelfde; 2. hoger; 3. lager.

Vraag 56. Twee patiënten hebben een gelijke klaring. De ene patiënt weegt echter 150 kg (patiënt A) en de ander 75 kg (patiënt B). Beiden nemen dezelfde dagelijkse dosis van hetzelfde geneesmiddel. In vergelijking met patiëntBis de tijdsduur nodig om de evenwichtconcentratie te bereiken bij patiënt A: 1. hoger; 2. lager.

Vraag 57. Bij een patiënt met een staphylococceninfectie (endocarditis) is sprake van multiergaan falen als gevolg van een sepsis. Er is sprake van een ernstige nierfunctiestoornis (klaring 1 Oml/min) en de patiënt heeft als gevolg van een 'capillary leak' oedemen. De patiënt krijgt gentamycine. In vergelijking met toediening aan patiënten zonder ernstige nierfunctiestoornis en zonder oedeem is de onderhoudsdosering gentamycine in dit geval verlaagd, vanwege: 1. de afgenomen klaring; 2. het toegenomen verdelingsvolume.

Vraag 58. Bij een patiënt op de Intensive Care (IC) moet als gevolg van ischemie een onderbeensamputatie worden uitgevoerd. De halfwaardetijd van de meeste geneesmiddelen die deze patiënt krijgt wordt dientengevolge: 1. groter; 2. kleiner; 3. verandert niet.

Page 14: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 59. Het polycysteus ovarium syndroom (PCOS) brengt diverse gezondheidsrisico's met zich mee. Eén hiervan is een toegenomen risico op het ontstaan van : 1. endometriumcarcinoom; 2. mammacarcinoom; 3. ovariumcarcinoom;

Vraag 60. Zwangeren met morbide obesitas hebben, vergeleken met zwangeren met een normaal gewicht, grotere obstetrische risico's . Eén van die grotere risico's is: 1. hyperemesis; 2. pre-eclampsie; 3. schouderdystocie.

Vraag 61. Vrouwen met PCOS worden vaak behandeld vanwege verminderde vruchtbaarheid door cyclusstoornissen. Eén van de problemen die zich bij deze vrouwen tijdens de behandeling nogal eens voordoet is: 1. een hoog percentage cancellation; 2. premature ovulatie; 3. toename van het hirsutisme; 4. verminderde cervixslijm kwaliteit.

Vraag 62. Bariatrische chirurgie is een succesvolle behandeling bij patiënten met morbide obesitas. Ten opzichte van het gewicht voor de operatie is, na een laparoscopische maagbandplaatsing, de mate van gewichtsreductie vergeleken met 1 jaar postoperatief, na 5 jaar ongeveer: 1. gelijk; 2. 20% minder; 3. 40% minder.

Vraag 63. Bij het plaatsen van een maagband zijn enkele postoperatieve complicaties. Enkele daarvan treden met name op langer dan 30 dagen na de operatie. Eén van de complicaties die met name optreedt na meer dan 30 dagen na de operatie is: 1. fundusherniatie; 2. leverlaceratie; 3. maagperforatie.

Page 15: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 64. Een theoretisch kader voor gedragsverandering vormt het 'stages of change' model van Prochaska en DiCiemente. Dit model geeft ondermeer de mogelijkheid om hulpverlening aan te laten sluiten bij de fase van gedragsverandering waarin de patiënt zich bevindt. Het herkennen en bespreken van risicosituaties hoort in dit kader met name bij het stadium: 1. bewustwording; 2. volhouden; 3. voorbewustwording.

Vraag 65. Patiënten die na een periode van problematisch alcoholgebruik het alcoholgebruik hebben afgebouwd , kunnen voordeel hebben van zelfcontrolemaatregelen. Het uit de weg gaan van situaties of voorwerpen die je in verleiding brengen om te gaan drinken is een vorm van: 1. respons consequentie; 2. stimulus controle; 3. stimulus respons interventie.

Vraag 66. Het foetaal alcohol syndroom wordt ondermeer gekenmerkt door: 1. afwijkingen aan hart en nieren; 2. cognitieve stoornissen; 3. macrocefalie.

Vraag 67. Volgens het CBO advies wordt obesitas bij kinderen als volgt gedefinieerd: 1. bij kinderen < 2 jaar op basis van de SD op de groeicurve (gewicht naar

lengte), en> 2 jaar op basis van de BMI; 2. op alle leeftijden op basis van de BMI; 3. tot voleinding van de groei op basis van de SD op de groeicurve (gewicht naar

lengte), daarna op basis van de BMI.

Vraag 68. Tracking is een veel gebruikt begrip in het kader van obesitas. Een kinderarts beweert dat met dit begrip wordt bedoeld dat kinderen in Nederland een hoger risico hebben om obesitas te krijgen indien hun ouders afkomstig zijn uit landen met een relatief hoge prevalentie van obesitas op kinderleeftijd . De uitspraak van deze kinderarts is: 1. juist; 2. onjuist.

Page 16: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 69. Een moeder bezoekt de huisarts met haar kind met obesitas. De huisarts zegt ondermeer dat volwassenen met een normaal gewicht een verhoogd risico hebben, op morbiditeit en mortaliteit, wanneer zij als kind obees waren. Deze uitspraak van de huisarts is: 1. juist; 2. onjuist.

Vraag 70. Voor de medicamenteuze behandeling van obesitas bij kinderen geldt dat deze behandeling: 1. alleen in gecontroleerde experimenten wordt toegepast omdat onbekend is

wat de effectiviteit van deze behandeling is; 2. een bewezen positief effect heeft en daarom standaard wordt toegepast; 3. geen enkel effect heeft en daarom niet wordt toegepast; 4. mogelijk effectief is en als ondersteunende therapie wordt toegepast.

Vraag 71. Eva van Leeuwen komt bij haar huisarts met overspanningsklachten. In het gesprek blijkt dat ze al jaren dagelijks 3-4 eenheden alcohol gebruikt. De huisarts beweert dat vrouwen vergeleken met mannen een groter risico op lichamelijke schade lopen bij het nuttigen van lagere hoeveelheden alcohol. Deze uitspraak van de huisarts is: 1. juist; 2. onjuist.

Vraag 72. Johan Janssen, 20 jaar heeft op vakantie door een onbeschermd seksueel contact een SOA opgelopen. Het blijkt te gaan om een Chlamydia infectie. In een discussie met vrienden zegt Johan dat meisjes, na een éénrnalig contact, sneller een SOA­besmetting oplopen van een besmette jongen dan omgekeerd. Hij zegt dat dit ondermeer komt doordat het slijmvliesoppervlak bij de coïtus bij meisjes groter is dan bij jongens. Deze laatste uitspraak van Johan is: 1. juist; 2. onjuist.

Page 17: ** 2 · Vraag 1. Welke van de onderstaande factoren heeft het hoogste relatieve risico op het ontstaan van obesitas? Tussen haakjes staat de risicocategorie.

Vraag 73. Ten aanzien van het verlenen van medische zorg heeft een arts de zorgplicht om dezelfde zorg te leveren aan verzekerde en onverzekerde vreemdelingen. Hiervan mag de arts echter afwijken in een situatie van: 1. een chronische ziekte bij een persoon die illegaal in Nederland verblijft; 2. een keuzemogelijkheid voor een goedkoper diagnostisch alternatief indien dat

niet veel onder doet voor de standaard diagnostische procedure; 3. uitstelbare zorg bij een duidelijk omschreven korte verblijfsduur van de persoon in

kwestie in Nederland.

Vraag 74. In het algemeen dient een arts zich bewust te zijn van het kostenaspect van zijn/haar medisch handelen zonder dat dit een leidend principe mag worden. Financiële argumenten mogen een rol spelen bij de keuze van een behandeling voor illegale vreemdelingen, bij een vraag voor: 1. in vitro fertilisatie (IVF); 2. kunstlensimplantatie.