Post on 26-May-2020
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN.
Academiejaar: 2007-2008
Sociaal-artistieke praktijken, een (meer)waarde
voor samenlevingsopbouw?
Een case studie van de Unie der Zorgelozen.
Katrien Boone
Promotor: Prof. Dr. Maria Bouverne-De Bie
Begeleider: Luc De Droogh
Masterproef ingediend tot verkrijgen van de titel ‘master in sociaal werk’
Ondergetekende, Katrien Boone, geeft toelating/geeft geen toelating tot het inzien van
de masterproef door derden.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN.
Academiejaar: 2007-2008
Sociaal-artistieke praktijken, een (meer)waarde
voor samenlevingsopbouw?
Een case studie van de Unie der Zorgelozen.
Katrien Boone
Promotor: Prof. Dr. Maria Bouverne-De Bie
Begeleider: Luc De Droogh
Masterproef ingediend tot verkrijgen van de titel ‘master in sociaal werk’
Voorwoord
Het schrijven van mijn masterproef was een onderzoeksproces, een schrijfproces en vaak
een ‘vloekproces’. Maar voornamelijk was het een denkproces. Een denkproces over
sociaal-artistiek werk, over sociaal werk en over maatschappelijke verhoudingen en
(on)rechtvaardigheid. Dit proces is voor mij de concrete beëindiging van een opleiding.
Het is tevens een perfecte start om in het werkveld te stappen, aangezien het me inzicht
gaf over hoe ik nu in de wereld sta en voornamelijk over hoe ik me hoop te positioneren
tegenover de samenleving in mijn toekomstige loopbaan en ruimere leven.
Alle geïnterviewden wil ik danken voor de informatie die ze me gaven en de tijd die ze
vrijmaakten. Daarnaast wil ik de Unie der Zorgelozen niet enkel bedanken voor hun
ondersteuning en de begeleiding, maar ook voor de warme ontvangst en de hartelijkheid
waar ik mocht van proeven.
Luc De Droogh, de begeleider van mijn masterproef, kan in dit lijstje niet ontbreken. Ik
dank hem voor het vele leeswerk, voor het geven van tips en literatuuradviezen en voor
de nodige bijsturing.
De voorbije maanden vroegen niet enkel inhoudelijke ondersteuning van mijn
masterproef, maar de morele schouderklopjes die ik kreeg van mijn vrienden bleken
even noodzakelijk. Anne, Magalie en Kaat – mijn huisgenoten – luisterden de voorbije
maanden naar mijn klaagzang en mijn invallen, en maakten ontspanning mogelijk via de
gezamenlijke koffiepauzes. Het relativeringsvermogen van een aantal medestudenten –
die ondertussen dichte vrienden zijn geworden – zorgden ervoor dat ik geregeld afstand
kon nemen van mijn computer. En het vooruitzicht om na het indienen van de
masterproef een aantal dagen Barcelona met hen te verkennen, was de laatste weken
een extra stimulans. Daarnaast wil ik alle mensen die me nauw aan het hart liggen, maar
die ik de voorbije maanden minder zag, bedanken voor het geloof dat ze in me stelden
en het geduld dat ze opbrachten
De slotparagraaf in dit voorwoord wijd ik aan mijn ouders. Ze lazen niet enkel mijn
masterproef na en stonden me bij in het proces, maar ik wil ze voornamelijk via deze
weg bedanken voor de voorbije 24 jaar. In deze jaren toonden ze me dat ambitie niet
hoeft te betekenen dat principes overboord worden gegooid. Jaren waarin ze me leerden
te denken vanuit een open, niet-veroordelend kader, waarbij bezittingen weinig zeggen
over de mens. Jaren waarin ze me meegaven dat je de werkelijkheid kritisch moet
durven bevragen, maar evengoed het schone moet erkennen. Ze kenmerken zich door
een sterk rechtvaardigheidsdenken, en ik hoop in hun voetsporen te kunnen treden.
Inhoudstafel
Voorwoord
Inhoudstafel
Inleiding ............................................................................................................. 1 0.1. Motivatie en ontstaan probleemstelling .......................................................... 1 0.2. Probleemstelling ......................................................................................... 1 0.3. Methodologie ............................................................................................. 2
0.3.1. Case studie en onderzoeksvragen ............................................................... 2
0.3.2. Gegevensbronnen .................................................................................... 3 0.4. Opbouw van de masterproef ........................................................................ 7
Hoofdstuk 1. Het belang van samenlevingsopbouw ............................................ 9 1.1. Inleidend kader: integratie .......................................................................... 9
1.1.1. Actieve welvaartstaat ............................................................................... 9
1.1.2. Ruimer integratieconcept .......................................................................... 9 1.2. Een veranderende samenleving .................................................................. 10
1.2.1. Concept individualisering ........................................................................ 11
1.2.2. Postmoderne samenleving ....................................................................... 11
1.2.3. Over de implicaties ................................................................................ 11 1.3. Sociale verbindingen ................................................................................. 12 1.4. Het belang van samenlevingsopbouw .......................................................... 13
1.4.1. Maatschappelijke ongelijkheid .................................................................. 13
1.4.1. Lokale niveau ........................................................................................ 15
Hoofdstuk 2. Sociaal-artistieke praktijken ........................................................ 16 2.1. Inleiding ................................................................................................. 16
2.2. Korte historiek ......................................................................................... 16
2.2.1. Over maatschappelijke kwetsbaarheid ...................................................... 16
2.2.2. Over cultuur .......................................................................................... 17 2.3. Koppeling cultuur en welzijn ...................................................................... 19
2.4. Sociaal-artistieke praktijken ....................................................................... 19
2.4.1. Ontstaan werkvorm ................................................................................ 19
2.4.2. Het Kunstendecreet ................................................................................ 20
Hoofdstuk 3. Link tussen samenlevingsopbouw en
sociaal-artistieke praktijken ........................................................ 21 3.1. Het maatschappelijk belang ....................................................................... 21 3.2. Democratiseringsbeweging ........................................................................ 21
3.2.1. Democratiseren van cultuur ..................................................................... 22
3.2.2. Culturele democratie .............................................................................. 22 3.3. Waarde van cultuur in democratie ............................................................... 22
3.3.1. Nationaal kader ..................................................................................... 23
3.3.2. Internationaal kader ............................................................................... 23
Hoofdstuk 4. Ruimere kadering van samenlevingsopbouw ............................... 25 4.1. Omschrijving samenlevingsopbouw ............................................................. 25
4.1.1. Dubbelkarakter welzijnswerk ................................................................... 25
4.1.2. Interpretatie van samenlevingsopbouw ..................................................... 26 4.2. Keuze voor een kritisch-emancipatorisch perspectief ..................................... 27
4.2.1. Perspectief op sociale problemen .............................................................. 27
4.2.2. Kritisch-politieke benadering.................................................................... 27 4.3. Netwerkvorming en emancipatie ................................................................. 28 4.4. Universele benadering in de Unie der Zorgelozen .......................................... 29 4.5. Krachtenperspectief .................................................................................. 30 4.6. Samenvattend: case studie van de Unie der Zorgelozen ................................. 30
Intermezzo: Unie Der Zorgelozen ..................................................................... 32
Hoofdstuk 5. De Unie der Zorgelozen ............................................................... 33 5.1. Over de werking ....................................................................................... 33 5.2. Over de buurt Venning-Veemarkt ............................................................... 33
5.3. Over de activiteiten .................................................................................. 35
5.3.1. Theaterproducties .................................................................................. 35
5.3.2. Schrijfgroep .......................................................................................... 36
5.3.3. Zorgelozenkrant en Gazet ....................................................................... 36
5.3.4. Kookavonden ........................................................................................ 36 5.4. Over samenwerkingsverbanden .................................................................. 37
5.4.1. OCMW Kortrijk ....................................................................................... 37
5.4.2. Buurtcentrum 8-urenhuis en buurtwerk ..................................................... 37
5.4.3. Nieuwpoorttheater (Campo) .................................................................... 37
Hoofdstuk 6. Netwerkvorming ......................................................................... 39 6.1. Keuze voor diversiteit ............................................................................... 39 6.2. Deelnemers ............................................................................................. 40
6.2.1. Verschillende motivaties ......................................................................... 40
6.2.2. ‘In de Unie bestaat klasse-verschil niet’ ..................................................... 42 6.3. Gemeenschapsvorming en netwerken .......................................................... 42
6.3.1. Verschillende vormen ............................................................................. 43
6.3.2. De Unie der Zorgelozen: verbonden in ambivalentie? .................................. 44
6.3.3. Universeel publiek .................................................................................. 45 6.4. Nuancerend: Lokale niveau als uitgangspunt ............................................... 46
Hoofdstuk 7. Emancipatie en maatschappelijk forum ....................................... 47 7.1. Paolo Freire ............................................................................................. 47
7.1.1. Cultuur van het zwijgen en bevrijding ....................................................... 47
7.1.2. Culturele actie ....................................................................................... 47 7.2. Freire in de Unie der Zorgelozen ................................................................. 48
7.2.1. Basisvisie: stem geven aan stemlozen ...................................................... 49
7.2.2. ‘Verbreek, verzamel en vertel’ ................................................................. 49 7.3. Bewustwording en emancipatie .................................................................. 51
7.3.1. Betekenis voor maatschappelijk kwetsbaren .............................................. 51
7.3.2. Bewustzijn over armoede en maatschappelijke problemen ........................... 53
7.3.3. Horen van een stem via producties ........................................................... 53
7.3.4. Betekenis op wijkniveau .......................................................................... 55
Hoofdstuk 8. Maatschappelijke relevantie van de Unie der Zorgelozen ............ 57 8.1. Maatschappelijke betekenis van Unie der Zorgelozen ..................................... 57
8.1.1. Verzakelijking en managementdenken in de sociale sector ........................... 57
8.1.2. Vragen gesteld bij deze evoluties ............................................................. 59
8.1.3. Presentietheorie in de Unie der Zorgelozen ................................................ 59
8.1.4. Voorbij de presentietheorie ..................................................................... 61 8.2. Tegenwicht voor verzakelijking en ‘managerialism’ ........................................ 61 8.3. Belang van samenwerkingen ...................................................................... 62 8.4. Belang van de Unie der Zorgelozen ............................................................. 63
Conclusies ........................................................................................................ 65
Literatuurlijst ................................................................................................... 71
Bijlagen ............................................................................................................... I Bijlage A: Kleine Enquête van de Zorgelozen ............................................................ II
Bijlage B: Vragen semi-gestructureerde interviews .................................................. III
Bijlage C: Planning en identificatie van interviews met praktijkwerkers ...................... VII
Bijlage D: Planning en voorstelling van interviews met deelnemers ...........................VIII
Bijlage E: Effecten van cultuurparticipatie ................................................................ X
Inleiding
0.1. Motivatie en ontstaan probleemstelling Tijdens mijn vooropleiding bachelor in het sociaal werk, optie sociaal-cultureel werk
groeide mijn interesse voor sociaal-artistiek werk. Mijn eindwerk handelde over de
mogelijkheden van het Museum Dr. Guislain om zijn omgeving – de Bloemekenswijk – te
betrekken bij de organisatie. Het eindwerk richtte zich op de verbinding tussen cultuur en
maatschappelijke kwetsbaarheid, doordat de wijk een hoge noemer kansarmoede kent.
In het kader van mijn onderzoek leerde ik sociaal-artistiek werk in Gent kennen, waaruit
bleek dat deze werkvorm deze koppeling centraal stelt. In het kader van het opleidingsonderdeel ‘sociaal-artistiek werk’ kwam ik in het laatste
jaar van mijn vooropleiding in contact met de Unie der Zorgelozen. Al snel bleek dat deze
organisatie een aantal expliciete keuzes maakt in de vormgeving van haar praktijk. Het is
een sociaal-artistieke werking die haar uitvalsbasis heeft in een kwetsbare omgeving.
Men kiest uitdrukkelijk voor een open kader en een sociale mix van deelnemers wordt
vooropgesteld en bereikt. Men organiseert naast theatervoorstellingen tal van andere
activiteiten gesitueerd tussen de sociale en de artistieke noemer (kookavonden,
schrijfgroep…). Daarnaast vertrekt men telkens vanuit eenzelfde basisgroep, eerder dan
projecten op te zetten met verscheidene groepen. De contacten met sociaal-artistieke praktijken zorgden dat mijn interesse voor deze
werkvorm aanwakkerde. In mijn masterproef leg ik de focus op deze praktijken en meer
specifiek op de Unie der Zorgelozen, waarbij ik wil nagaan wat mogelijke betekenissen
zijn van deze praktijken voor de samenleving.
0.2. Probleemstelling Deze masterproef neemt de vraag wat sociaal-artistieke praktijken kunnen betekenen
voor samenlevingsopbouw als uitgangspunt, waarbij het concept samenlevingsopbouw
deel van de bespreking wordt. Het begrip kan immers een intuïtieve connotatie
oproepen, verwijzend naar een bepaalde methodiek die vertrekt vanuit een lokaal niveau
en daar oplossingsgericht werkt aan problemen. Deze worden aangedragen door
bewoners – vaak kwetsbaren - en hun potentieel wordt aangesproken voor de oplossing.
Doorheen deze masterproef wordt een methodische benadering in vraag gesteld en zijn
de perspectieven van netwerkvorming en emancipatie van kansarmen centraal komen te
staan. Uit literatuur blijkt dat kwetsbaren vaak slechts beroep kunnen doen op een
1
beperkt sociaal netwerk en dit hun emancipatiemogelijkheden beperkt. Processen die
deze twee noemers behandelen staan op de voorgrond in de masterproef.
0.3. Methodologie
0.3.1. Case studie en onderzoeksvragen Om de vraag over de (meer)waarde van sociaal-artistieke projecten te beantwoorden
wordt vanuit een case studie van de Unie der Zorgelozen vertrokken.
In deze onderzoeksmethode wordt een case bestudeerd in zijn natuurlijke omgeving. Een
case studie onderzoekt de case in een context over een bepaalde periode en maakt
gedetailleerde kennis mogelijk. (Schuyten, 2006). Hutjes en Van Buurten benoemen het
als “de intensieve bestudering van een verschijnsel binnen zijn natuurlijke situatie,
zodanig dat de verwevenheid van relevante factoren behouden blijft” ( in Schuyten,
2006, p. 3). Het biedt mogelijkheden tot verdieping in een bepaalde praktijk en het
blijvend zicht houden op de verwevenheid van verschillende factoren.
Een analyse van één praktijkvoorbeeld houdt echter ook het risico in op beperkte
resultaten, die niet veralgemeend kunnen worden naar het ruimere werkveld. Dat is
zeker het geval voor het sociaal-artistieke werkveld. Sociaal-artistieke praktijken
variëren in hun concrete werking immers sterk inzake doelgroepafbakening,
duurzaamheid… Het is allerminst de intentie te beweren dat betekenissen die deelnemers
of praktijkwerkers geven aan de Unie der Zorgelozen veralgemeenbaar zijn naar de hele
sociaal-artistieke praktijk.
Het onderzoek richt zich op de vraag hoe men binnen de Unie der Zorgelozen vorm geeft
aan processen die bijdragen tot netwerkvorming en emancipatie, en wat de
maatschappelijke relevantie is van deze praktijk. Deze analyse wil bijdragen tot de
vormgeving en evolutie van het sociaal-artistiek werk en het ruimere sociaal werk en
bijdragen tot de visievorming over samenlevingsopbouw, het vormgeven aan
participatieprocessen en het geven van een stem aan stemlozen.
Hiertoe wordt vanuit de volgende onderzoeksvragen vertrokken:
• Wat betekent de Unie der Zorgelozen voor netwerkvorming en hoe levert dit een
bijdrage aan de situatie van maatschappelijk kwetsbaren?
• Welke emancipatieprocessen kunnen we in de Unie der Zorgelozen
onderscheiden?
2
• Wat is de betekenis van de Unie der Zorgelozen als forum voor maatschappelijke
problemen?
0.3.2. Gegevensbronnen In een case studie wordt gebruik gemaakt van diverse databronnen, waarbij literatuur en
documenten, interviews en observatie de meest voorname zijn.
A. Literatuurstudie Literatuuronderzoek heeft een noodzakelijke waarde om zicht te krijgen op de ruimere
praktijken en discussies binnen het werkveld, maar evengoed zijn documenten die de
Unie der Zorgelozen zelf uitvaardigt, waardevol om zicht te krijgen op de visie van de
organisatie, op hun activiteiten en op hoe de Unie zichzelf presenteert aan de
buitenwereld.
• Internationale en nationale literatuur Vooraleer over te gaan tot een onderzoek van één bepaalde case is het essentieel deze
ruimer te kaderen en een plaats te geven binnen het werkveld. Literatuur inzake
maatschappelijke evoluties die impact hebben op de samenleving en het individu dienen
om het belang van samenlevingsopbouw in sociaal-artistieke praktijken aan te halen.
Daarnaast zijn ook documenten en literatuur over de sociaal-artistieke werkvorm
noodzakelijk om de Unie der Zorgelozen hier een plaats in te geven. Deze waaier aan
literatuur maakt het mogelijk de case in relatie tot zijn maatschappelijke omgeving te
beschouwen, en biedt mogelijkheden tot terugkoppeling van de case naar een macro-
niveau.
In deze context kunnen de inleidende hoofdstukken over het belang en de kadering van
samenlevingsopbouw, over sociaal-artistieke projecten en de link tussen
samenlevingsopbouw en sociaal-artistieke projecten geplaatst worden.
Deze literatuurstudie mondt uit in de vormgeving van de onderzoeksvragen die
aansluiten bij de gehanteerde interpretatie van samenlevingsopbouw. Hierbij staat
netwerkvorming en emancipatie centraal.
• Documenten van/over de werking Documenten die een overzicht bieden van de werking van de Unie der Zorgelozen – zoals
hun eigen ‘gazet’, website, maar ook externe artikels over de organisatie – zijn essentieel
om de eigenheid van de organisatie in het werkveld te begrijpen, en bieden inzicht in het
potentieel van de organisatie inzake een aantal centrale thema’s (zoals netwerkvorming)
die opgenomen worden in de gehanteerde interpretatie van samenlevingsopbouw.
3
Aanvraagdossiers voor subsidies tonen de manier waarop de werking zich naar buiten
presenteert en geven een zicht op hun visies en ambities.
B. Interviews1 Interviews met diverse individuen zijn essentieel om zicht te krijgen op de betekenis die
deelnemers en praktijkwerkers toeschrijven aan de Unie der Zorgelozen. De keuze gaat
naar semi-gestructureerde interviews waarbij een aantal richtvragen worden afgebakend
om vorm te geven aan het gesprek en thema’s vervat in de onderzoeksvragen te
behandelen. Door de openheid van het interview wordt er veel ruimte gelaten om eigen
betekenissen van de geïnterviewden een plaats te geven en in te springen in het gesprek
wanneer belangrijke componenten worden aangehaald.
• Keuze van geïnterviewden2 Bij de keuze van individuen om te interviewen kunnen we niet terugvallen op toeval. Dit
dient gekaderd te worden binnen de probleemstelling en de persoonlijke of
maatschappelijke relevantie van de keuze voor het onderzoek (Billiet en Waege, 2001).
De geïnterviewden voor het onderzoek zijn in te delen in drie categorieën, met telkens
binnen deze categorie de afweging hoe het meest overkoepelende en informatievolle
beeld kan worden weergegeven.
- Staf van de Unie der Zorgelozen
Gesprekken met de staf van de Unie der Zorgelozen zijn essentieel om zicht te
krijgen op de visies van waaruit ze vertrekken om vorm te geven aan de
organisatie, en de motivaties van waaruit ze bepaalde keuzes maken. Een semi-
gestructureerd interview wordt afgenomen van Geert Six, artistiek leider van de
Unie der Zorgelozen. Daarnaast maken diverse informele gesprekken met andere
medewerkers verdere verdieping in de processen in de Unie der Zorgelozen
mogelijk.
- Deelnemers van de Unie der Zorgelozen (n =6)
Een enquête over de Unie der Zorgelozen geeft een beeld van de diversiteit in het
deelnemersveld3, zoals de mix tussen werkenden en werklozen. Hoewel
maatschappelijke kwetsbaarheid een essentiële topic is binnen de masterproef,
wordt in de selectie van geïnterviewden rekening gehouden met deze mix. Dit
biedt verschillende perspectieven op motivaties om te participeren,
1 Bijlage B: vragen interviews 2 In bijlage C & D : korte schets van de geïnterviewde deelnemers en van geïnterviewde praktijkwerkers 3 Bijlage A
4
netwerkvorming en emancipatiemogelijkheden. Aanvullend op deze diepte-
interviews werden geregeld informele gesprekken met participanten gevoerd.
De selectie van de geïnterviewden gebeurde op basis van de verkenning van de
organisatie en het contact met de deelnemers. Zes deelnemers werden
geselecteerd aan de hand van een aantal criteria. Het betreft leeftijd, duur van
deelnemerschap, activiteiten waaraan ze deelnemen en maatschappelijk positie in
de samenleving (geen letterlijke vraag naar kansarmoede, wel vanuit ervaringen
gestaafd).
De respondenten hebben een leeftijd variërend van twintiger tot vijftiger en
bepaalden nemen aan een breed gamma van activiteiten deel terwijl anderen zich
toespitsen op theater of een sociale activiteit. Sommige respondenten zijn al jaren
geëngageerd in de Unie der Zorgelozen, anderen een kortere periode. De
maatschappelijke positie varieert van arme naar gegoede burgers.
- Samenwerkende organisaties en/of mensen uit het werkveld (n=7)
Zeven interviews worden afgenomen van praktijkwerkers die samenwerken met
de Unie der Zorgelozen of engagement opnemen in de Unie der Zorgelozen en een
visie hebben over de betekenis van de organisatie in de samenleving.
De selectie van de organisaties gebeurt aan de hand van een verkenning van de
Unie der Zorgelozen. De organisatie ziet het OCMW Kortrijk en Campo (Gents
Kunstencentrum) als hun belangrijkste partners. In de dagdagelijkse werking
wordt ook samengewerkt met het buurtcentrum Achturenhuis en buurtwerkers uit
de Venning-Veemarkt. Het OCMW en buurtcentrum/buurtwerk kunnen een inzicht
bieden op de sociale impact van de Unie der Zorgelozen. Campo laat verdieping in
de artistieke component toe.
De keuze van de respondenten hangt samen met deze afbakening van partners.
Uit het OCMW Kortrijk werd de voorzitter en de coördinator van de
integratieprojecten geselecteerd. Beide hebben nauwe banden met de Unie der
Zorgelozen. Een medewerker van het buurtcentrum en tevens voormalig
straathoekwerker, een buurtwerker uit de V-tex en een voormalig buurtwerker uit
de Venning die nu buurtsport op zich neemt, vulden de stem van het
buurtwerk/buurtcentrum in. Campo werd gerepresenteerd vanuit een interview
met een artistiek medewerker die in het verleden al projecten uitwerkte met de
Unie der Zorgelozen.
Bijkomend werd de coördinator van het straathoekwerk Oost- en West-Vlaanderen
geïnterviewd, die tevens lid is van de raad van bestuur van de Unie der
Zorgelozen.
5
• Anonimiteit van gesprekken De afgenomen interviews zijn niet integraal opgenomen in de masterproef vanwege
ethische overwegingen (zie Billiet en Waege, 2001). Tijdens verschillende interviews
komt vertrouwelijke informatie aan bod en vaak wordt expliciet de vraag gesteld
bepaalde informatie niet op te nemen in de verwerking of anders te verwoorden. Deze
integrale opname is ook niet noodzakelijk, aangezien het een algemene analyse van de
interviews betreft en samenhang en verschil doorheen de tekst opgenomen wordt.
De integratie van informatie in de tekst brengt wel met zich mee dat de geïnterviewde in
bepaalde gevallen geciteerd wordt. Inzake de deelnemers van de Unie der Zorgelozen
blijft de verwerking strikt bij de confidentialiteit van de informatie, waarbij geen
naamsvermelding van de persoon wordt opgenomen en slechts een korte schets van de
geïnterviewden in bijlage zit. Bij de informatie opgenomen van de praktijkwerkers wordt
wel vaak verwezen naar de geïnterviewde. Dit is hen expliciet gevraagd en hiervoor werd
ook toestemming bekomen van de geïnterviewden.
C. Participerende observatie Een derde – en essentieel gebleken – component van een case studie is de
(participerende) observatie. Deze observatie (van december 2007 tot mei 2008) betreft
zowel het drinken van een pot koffie in het huis van de Unie der Zorgelozen als het mee
volgen van een diversiteit van activiteiten en het participeren aan activiteiten. Concrete
voorbeelden hiervan zijn het eten en afwassen op een kookavond, van deur tot deur
bellen in het kader van Werk in de Wijk, repetities van het nieuwe wijkproject, verhalen
tijdens de jeugdboekenweek beluisteren…
Deze aanwezigheid geeft tevens opportuniteiten om informele gesprekken aan te gaan
met deelnemers. Bij deze gesprekken wordt telkens het doel van de aanwezigheid
geëxpliciteerd en is er aldus sprake van “informed consent” (Billiet en Waege, 2001, p.
321). Interviews en literatuur verschaffen waardevolle informatie, maar maken een verhaal
niet altijd samenhangend of reëel. Participerende observatie blijkt belangrijk, omdat het
me in staat stelt conclusies te trekken of individuele bevindingen uit interviews al dan
niet veralgemeenbaar zijn naar de organisatie en hoe visies geëxpliciteerd in
documenten, aan bod komen in de ‘dagdagelijksheid’ van de werking. Deze
onderzoeksbenadering maakt het mogelijk om communicatie, dynamieken en dialoog in
de Unie der Zorgelozen te vatten en maakt me duidelijk hoe men nieuwe Zorgelozen –
want ondertussen voel ik me en word ik aanschouwd als Zorgeloze – opneemt in de
groep.
6
0.4. Opbouw van de masterproef Het eerste hoofdstuk geeft een overzicht van de hedendaagse samenleving, waar
duidelijk wordt dat kansarmoede in de postmoderne samenleving een blijvend
maatschappelijk probleem is. Ook maatschappelijke breuklijnen inzake sociale
verbindingen zorgen ervoor dat kwetsbare groepen in mindere mate beroep kunnen doen
op een uitgebreid netwerk om zich te emanciperen. Dit vraagt om een blijvend
investeren in activiteiten die bijdragen tot de opbouw van een samenleving.
Een volgend hoofdstuk geeft een schets van het ontstaan en de actuele
verschijningsvorm van sociaal-artistieke praktijken. De werkvorm ontstaat midden jaren
‘90 met een koppeling tussen een welzijnsperspectief en een cultureel perspectief. Waar
de werkvorm aanvankelijk groeide in een experimentele context, werd hij onder het
beleid van Minister Anciaux gevat onder het Kunstendecreet.
Als derde vinden we een hoofdstuk handelend over de waarde die toegeschreven wordt
aan sociaal-artistieke praktijken. Hierbij wordt duidelijk dat sociaal-artistieke praktijken
bijdragen tot het democratiseren van cultuur – zowel qua toegankelijkheid als opbouw
van cultuur –, maar ook dat cultuur een inherente waarde krijgt in het democratiseren
van de samenleving, waarbij sociaal-artistieke praktijken zowel een individuele als een
gemeenschapswaarde hebben.
Het vierde hoofdstuk verruimt de discussie, waarbij in eerste instantie de vraag wordt
gesteld hoe samenlevingsopbouw dient te worden geïnterpreteerd in het kader van het
onderzoek. Hoewel het concept vaak wordt geassocieerd met het oplossen van
problemen in samenspraak met probleemdragers in een lokale entiteit (sectorale
benadering van opbouwwerk), levert dit concept geen perspectief op hoe men processen
vormgeeft binnen deze benadering, noch waartoe dit uiteindelijk moet leiden. Bouverne-
De Bie (2003 & 2006) verwijst naar het overstijgen van deze sectorale benadering. Ze
vat het participatiebegrip als een perspectief op sociale problemen, waarbij
samenlevingsopbouw vanuit een kritisch-politiek denkkader vorm kan krijgen en zo –
analoog aan Freire’s bevrijdingspedagogie - een forum kan betekenen voor de stem van
niet-gehoorden.
Deze interpretatie van samenlevingsopbouw houdt een expliciete keuze in voor
bezorgdheid over de structurele uitsluitingen van maatschappelijk kwetsbaren in onze
samenleving. We merken dat mensen in kansarme situaties vaak een beperkt sociaal
netwerk hebben en dat hun stem ontbreekt in het maatschappelijk debat.
7
Deze vier inleidende hoofdstukken bieden het kader van waaruit de onderzoeksvragen
worden opgesteld. De volgende hoofdstukken gaan dieper in op de case studie van de
Unie der Zorgelozen.
Het vijfde hoofdstuk verdiept zich in de Unie der Zorgelozen. Hier wordt het ontstaan van
de Unie der Zorgelozen en de omgeving waarin men gevestigd is geschetst. Ook wordt
een overzicht gegeven van de activiteiten die men onderneemt en de
samenwerkingsverbanden die men aangaat.
Hoofdstuk zes bespreekt de netwerkvorming die plaatsvindt binnen de organisatie. Het
handelt over de variëteit in deelnemers, de motivaties van individuen om deel te nemen
in de organisatie. Verder wordt de vraag gesteld of dit mogelijkheden schept voor het
opbouwen van netwerken.
Het zevende hoofdstuk bespreekt de mogelijkheden besloten in de Unie der Zorgelozen
inzake emancipatieprocessen. De ideeën van Freire (1972) vormen de basis van deze
bespreking. De raaklijnen die de Unie der Zorgelozen met deze ideeën heeft en wat het
potentieel hiervan is om stemlozen te emanciperen komen aan bod.
Het laatste hoofdstuk is een overkoepelend slothoofdstuk dat de betekenis van de Unie
der Zorgelozen binnen de huidige evoluties inzake verzakelijking en ‘managerialism’ in
het sociaal werk nagaat.
8
Hoofdstuk 1. Het belang van samenlevingsopbouw
1.1 Inleidend kader: integratie
1.1.1. Actieve welvaartsstaat De omschakeling van onze traditionele verzorgingsstaat naar een actieve welvaartsstaat
is een actuele topic. Gesteld wordt dat de verzorgingsstaat in crisis verkeert. Dit komt
het duidelijkst aan bod in de discussies rond de betaalbaarheid van de sociale zekerheid.
De evolutie naar een activerend denken impliceert dat men het beschermende
vangnetdenken wil verlaten ten voordele van een actief burgerschap. Men poogt de
afhankelijkheidscultuur die zich in de beschermende verzorgingsstaat zou manifesteren
te vermijden. (o.m. in Lammertyn, 1999, Hubeau en Geldof, 2003). Naast een overheid
die haar verantwoordelijkheid dient op te nemen, dienen burgers plichten op te nemen
indien ze aanspraak willen maken op rechten. Participatie wordt essentieel geacht in de
samenleving, waarbij sociale beleidscomponenten gezien worden in het licht van
economische vooruitgang (zoals Lissabon-doelstellingen).
Deze verandering houdt een omslag in van een klemtoon op decommodificatie naar een
beleid dat nadruk legt op (re)commodificatie (Dingeldey, 2007: 823). Integratie in de
samenleving wordt in toenemende mate verbonden aan een contractualisering, waarbij
werk vooruit wordt geschoven als dé manier om te komen tot sociale insluiting. Zo
betogen Cook, Roche, Williams en Windebank (2001) dat een “overwhelming emphasis
has been placed on paid employment as a solution to social exclusion” (p.14). Sociaal
burgerschap is geen status meer, maar wordt gekoppeld aan een contractdenken.
(Handler: 2003:230). Mensen dienen plichten op te nemen, indien ze de rechten op een
menselijk bestaan wensen te activeren.
1.1.2. Ruimer integratieconcept Desalniettemin weerklinken in dit activeringsdebat ook stemmen om maatschappelijke
uitsluiting ruimer te kaderen en poogt men dit op beleidsvlak te behandelen. Als
uitsluiting gebeurt op diverse gebieden van het maatschappelijke leven, dient ook
insluiting in rekening te brengen dat integratie en participatie in de samenleving een
brede invulling moeten kennen. Zo krijgen OCMW’s sinds 2003 extra middelen om
participatie op sociaal, cultureel en sportvlak te stimuleren vanuit een noodzaak actief te
zijn op diverse levensterreinen van maatschappelijk kwetsbaren (Clé, 2005).
9
Deze masterproef situeert zich op de betekenis die een sociaal-artistieke beweging kan
hebben voor kwetsbaren, hoe dit een emanciperend karakter kan hebben en hoe
stemmen van niet-gehoorden hierin worden opgenomen.
1.2. Een veranderende samenleving Aan het eind van de 20ste eeuw spreken we niet meer over de industriële samenleving,
maar wel over de postmoderne samenleving. Beck (1997) vat deze evolutie onder de
term risicomaatschappij. Waar in moderne, industriële maatschappijen conflicten zich
situeerden rond de verdeling van maatschappelijke rijkdom, verschuift dit in de
risicomaatschappij naar de verdeling van maatschappelijke risico’s. (Hajer en Schwarz, in
Beck, 1997). Wildemeersch (1995) noemt globalisering en individualisering tegenstrijdige
tendensen die zich in de risicomaatschappij samen manifesteren.
Ondanks de ambivalentie in opvattingen kunnen we stellen dat door de globalisering de
soevereiniteit van nationale staten daalt. Supranationale instellingen krijgen een grote
impact op het nationale beleid en de globale markteconomie wint aan belang
(Lammertyn, 1999). Dit brengt onder meer een flexibilisering van arbeid met zich mee.
(Dominelli en Hoogvelt, 1996) en wordt gekoppeld aan een neoliberaal gedachtegoed,
toegespitst op individuele rechten, vrijheden en keuze (Gutall, 2007). Giddens (In Doom,
2007) ziet globalisering niet enkel als een economisch proces, maar het beïnvloedt
evengoed de sociale weefsels in de samenleving. Lammertyn (1999) poneert dat de
mondialisering van de economie vraagt om het (her)denken van de manier om om te
gaan met sociale samenhang, en wijst op de risico’s inzake sociale ongelijkheid.
Individualisering is één van de drie risico’s die kenmerkend zijn voor de
risicomaatschappij. De andere twee zijn sociaal-economische en ecologische risico’s.
(Bouverne-De Bie, 2001 & 2003).
De sociaal-economische risico’s hebben het meest raaklijnen met de vroegere verdeling
van de maatschappelijke welvaart, maar krijgen een andere invulling onder invloed van
de economische globalisering. Niet enkel het oude risico op armoede of uitsluiting van de
arbeidsmarkt valt onder deze noemer, maar gemerkt wordt dat ook ‘ingeslotenen’ in
toenemende mate worden aangesproken op flexibiliteit en productiviteit, vaak ten koste
van andere aspecten van hun leven.
De ecologische risico’s verwijzen naar de invloed die maatschappelijke, menselijke
keuzes hebben op het vlak van ecologie, zoals milieuvervuiling, kernwapens… Deze
risico’s kunnen we niet simpelweg beschouwen als externe of toevallige neveneffecten
10
van ons systeem, maar zijn een rechtstreeks gevolg van de organisatie van ons
productiesysteem (Geldof, 1999).
Ten slotte refereren de risico’s inzake individualisering naar het verdwijnen van de
traditionele integratiekaders (zoals gezin, zuilen, godsdienst…), waardoor een individu in
toenemende mate zijn eigen weg kan en dient uit te stippelen.
1.2.1. Concept individualisering Individualisering kunnen we duiden vanuit de analyse die Beck (1997) maakt. Het sociaal
handelen en leven van het individu wordt in dalende mate bepaald of afgebakend door de
traditionele integratiekaders, zoals het gezin en de verzuiling. Het individu dient in
stijgende lijn zijn eigen levensweg te bepalen. Meireman (1999) stelt dat dit enerzijds
een de-traditionalisering inluidt, waar de traditionele voorgeschreven waardepatronen,
leefstijlen en bijhorende instituties het individueel gedrag minder bepalen. Anderzijds
verwijst de individualisering ook naar een toename van de keuzemogelijkheden,
waardoor een individu een grotere autonomie verwerft. Dit gaat gepaard met een grotere
tolerantie ten aanzien van andere levenswijzen, maar ook met een stijgende onzekerheid
over hoe dit leven vorm te geven. Als reflexieve individuen dient men zich ook te
positioneren ten aanzien van de keuzemogelijkheden van andere individuen en in
rekening te brengen dat deze het eigen handelen beïnvloeden (Geldof, 1999).
1.2.2. Postmoderne samenleving Er is geen eenduidige analyse wat globalisering en individualisering betekenen voor de
samenleving. Globalisering lijkt impact te hebben op het gemeenschapsniveau en het
sociale weefsel in de samenleving (supra). Wildemeersch (1995) wijst erop dat
individualisering door diverse auteurs, de ‘knockers’ genoemd, wordt gekoppeld aan een
bezorgdheid over het democratisch gehalte in de samenleving. Zo haalt Waege (in
Soenen, 2001, p.2) aan dat we in “sociale armoede” leven en er nood is aan het herstel
van het sociale weefsel. Volgens Wildemeersch (1995) vraagt het om een
genuanceerdere lezing. Individualisering brengt niet noodzakelijk een eroderende
democratische samenleving met zich mee. Een maatschappelijke analyse van de
implicaties die de postmoderne samenleving in zich draagt voor zowel het individu als de
samenleving, lijkt dan ook aangeraden.
1.2.3. Over de implicaties Maatschappelijke processen, zoals globalisering en individualisering, maken duidelijk dat
het individu in de postmoderne samenleving een andere inbedding krijgt in de
11
gemeenschap. Verschillende auteurs tonen aan dat dit gevolgen heeft voor het belang
van de lokale gemeenschap en de band tussen individu en gemeenschap.
Geldof (2003) stelt dat een belangrijk gevolg van het individualiseringsproces is dat het
belang van een aantal traditionele integratiekaders, zoals het buurtniveau, afneemt.
Integratiekaders zijn onmisbaar omdat ze – volgens de auteur – “het individu verbinden
met de ruimere samenleving” (p.117). Volgens Laermans (2002) zorgt de flexibilisering
van sociale netwerken ervoor dat duurzame gemeenschapsverbanden op lokaal niveau
een dalende betekenis krijgen. De betekenis van het buurt- en wijkleven verkleint. De
vraag stelt zich wat dit betekent voor samenlevingsopbouw.
Laermans (2002) pleit voor een (stedelijk) beleid dat streeft naar een versterking van de
publieke ruimte en het sociaal-culturele weefsel. Hoewel de risico’s van de veranderende
samenleving gevolgen hebben voor elke burger, zoals Beck duidt in zijn analyse, blijkt
desalniettemin dat deze gevolgen nog altijd zeer ongelijk verdeeld zijn. Hierbij
verdwijnen klassen en sociale ongelijkheid niet en poneert men dat, naast de oude
ongelijkheden, de verdeling van risico’s de maatschappelijk kwetsbaren het sterkst raken
(Engel & Strasser, 1997 & Atkinson, 2007). Waar het buurtniveau (naast job, gezin en
religie) een eroderend integratiekader is, poneert Geldof (2003) dat de
markt/consumptie zich de functie van integratiekader wel in stijgende mate toeëigent.
Dit levert niet enkel minder stevige banden, maar ook lopen maatschappelijk kwetsbaren
een groter risico op uitsluiting. Hij betoogt dat samenlevingsopbouw aandacht dient te
hebben voor de vernieuwde relaties en de ongelijkheden in de kennis- en
netwerkeconomie. Hierbij dient niet enkel de vraag gesteld te worden hoe mensen
materiële welvaart verkrijgen, maar ook hoe ze met deze onzekerheid en
veranderingsprocessen omgaan. “Of samenlevingsopbouw nu al dan niet voor een
buurtgebonden aanpak opteert, niet-vermarkte en niet-instrumentele sociale relaties
blijven een onmisbare en vaak miskende bouwsteen voor een samenleving” (p. 121).
1.3. Sociale verbindingen Bovenstaande analyse duidt dat er een toenemende onzekerheid is van individuen om
zich te positioneren in de samenleving en dat vormen van solidariteit in onze
samenleving nodig zijn. Hierbij vormen ontmoeting en relaties met anderen een
belangrijke bouwsteen. Hannerz (In Soenen, 2006) onderscheidt vier netwerkpatronen
van stedelingen:
12
• Inkapseling
Het sociale netwerk blijft beperkt tot relaties met gelijken of verwanten. Men
neemt een klein aantal sociale rollen op, waarbij in de sterkste vorm alle
activiteiten (werken, ontspannen, leven) zich in dit netwerk afspelen.
• Segregativiteit
Individuen maken deel uit van verschillende – van elkaar gescheiden –
segmenten. Het ene netwerk wordt aangesproken ter ontspanning, een ander
wordt gevormd rond het werk… In elk van deze netwerken investeert men.
• Integrativiteit
Mensen hebben verschillende netwerken, maar deze blijven niet strikt van elkaar
gescheiden. Verschillende individuen en activiteiten bevinden zich weliswaar in
afgezonderde segmenten, maar deze vermengen zich vaak.
• Afzondering
Mensen nemen een klein aantal sociale rollen op, waarbinnen geen duurzame
relaties opgebouwd worden. Vaak is dit een korte termijn patroon, maar in een
erge vorm wijst dit op maatschappelijk isolement of armoede.
Deze patronen berusten niet enkel op een individuele keuze, maar hier manifesteren zich
maatschappelijke breuklijnen in. Maatschappelijk kwetsbare groepen worden vaker
gekoppeld aan patronen van inkapseling of afzondering. Hun sociale netwerk is vaak
beperkt wat mogelijks leidt tot maatschappelijk isolement, waardoor het moeilijk wordt
om het netwerk uit te breiden. Het belang van het beschikken over een uitgebreid
netwerk ligt erin dat mensen zo in staat zijn om steun te ontvangen, zelf eerder geneigd
zou zijn hulp te bieden, en mogelijkheden krijgen om gebruik te maken van
hulpmiddelen en zich te richten tot bepaalde voorzieningen (Peters & Debosscher, 2006).
1.4. Het belang van samenlevingsopbouw
1.4.1. Maatschappelijke ongelijkheid Hierboven blijkt dat we nog steeds maatschappelijke breuklijnen in onze samenleving
aantreffen. De nieuwe maatschappelijke risico’s raken iedereen, zoals Beck (1997)
betoogt, maar de mate waarin is niet gelijk verdeeld. Maatschappelijk kwetsbaren –
lagere sociale klassen - worden meer beïnvloed door de gevolgen van de postmoderne
samenleving. Engel & Strasser (1997) benadrukken dat de risicomaatschappij er niet in
13
slaagt om de klasseconflicten te overstijgen. Integendeel, stellen ze, nieuwe conflicten
scharen zich bij de reeds bestaande. Geldof (1999) poneert een zelfde kritiek, waar hij de
stelling van Beck, ‘dat smog democratisch is’, op een helling zet. Oude breuklijnen
mogen niet onderschat worden, noch zijn de nieuwe risico’s egalitair verdeeld.
Eenzelfde breuklijn geldt voor het sociale netwerk waarover iemand beschikt, waarbij
mensen in armoede, migranten en kwetsbaren globaal gezien minder beroep kunnen
doen op een sterk uitgebreid netwerk van individuen en groepen.
Het is niet evident waarneembaar of de sociale verbondenheid of het
gemeenschapsgevoel erodeert en nog moeilijker is dit te linken aan één of meerdere
causale factoren. Concepten als samenlevingsopbouw, sociale cohesie, netwerkvorming…
hoeven niet te verwijzen naar een dalende democratische samenleving, doch – in acht
nemend dat maatschappelijke ongelijkheden bestaan in deze samenleving – wijst het op
de blijvende waarde van en de noodzaak om te reflecteren over deze begrippen.
De belangstelling voor samenlevingsopbouw is geen recent fenomeen, maar het concept
krijgt een andere invulling naargelang de maatschappelijke context. Gemerkt wordt dat
mensen in stijgende mate vluchtige contacten aangaan, dat botsingen kunnen ontstaan
tussen verschillende culturen, dat het minder evident is voor het buurt/wijkniveau om
mensen in te sluiten in de samenleving, dat sociale netwerken diverse vormen kunnen
aannemen die verschillen in hun potentieel om mensen kansen te geven in de
netwerksamenleving…
De meest belangrijke en overkoepelende waarneming in de samenleving is dat oude
breuklijnen blijven bestaan. Integratie in de samenleving vertrekkend vanuit een
disciplinerend kader of een verwachting dat men zich aanpast aan een maatschappelijke
norm, bevestigt terug deze uitsluitingsprocessen. Bouverne-De Bie (2003) verwijst naar
een structurele benadering van sociale integratie. Hierbij staan de maatschappelijke
voorwaarden tot integratie niet vast, maar dienen continu te worden gerealiseerd in een
samenleving.
Maatschappelijk kwetsbare groepen zijn in grotere mate onderhevig aan dwingende
maatregelen, aan een beperkte invulling van integratie en hebben minder impact op hoe
deze concepten worden vormgegeven. Bepaalde groepen of individuen in de samenleving
blijven uitgesloten, hebben in ongelijke mate toegang tot voorzieningen, kunnen minder
hun zeg doen over het functioneren van de samenleving en leven in precaire
omstandigheden.
Een sterker argument om te blijven bouwen aan de samenleving, om het blijven
‘opbouwen’ van de samenleving vinden we niet.
14
1.4.2. Lokale niveau Baert, Duyvendak en Hellinckx (2003) stellen een lokale aanpak voorop om in te gaan op
de steeds veranderende kwesties van sociale integratie, sociale participatie en sociale
cohesie. Men stelt hierbij dat zowel de politiek als het sociale en culturele veld terug
toenemende aandacht geven aan het lokale niveau. “(…) de lokale samenleving wordt
vandaag (opnieuw) bekeken als een integratiekader, als een schaal waarop mensen een
brug kunnen slaan tussen het private en het publieke, als een plaats waar het individu
zijn maatschappelijke rollen aanleert en uitoefent, een plaats waar men ‘erbij kan horen’
en men in diversiteit kan ‘samen leven’” (p. 60). De motivatie voor deze keuze is dat een wijk een meer werkbaar kader is om sociale
cohesie te bewerkstelligen en om achterstelling aan te pakken. Dit lokale niveau biedt de
meeste kansen om een integrale en inclusieve aanpak van sociale problemen mogelijk te
maken.
Desondanks wordt gesteld dat dit interventiekader evengoed een relatief beperkte
oplossingskracht heeft. We kunnen oorzaken van problemen die merkbaar zijn op lokaal
niveau, niet (enkel) zoeken in dit kader, zeker niet bij problemen zoals kansarmoede of
achterstelling. Ledwith (2001) pleit voor radicale samenlevingsopbouw, waarbij men
interageert tussen het lokale en globale niveau. Netwerkvorming is essentieel, maar
dient te worden verruimd naar een structurele analyse van maatschappelijke problemen
en ook op hogere niveaus dient men werkzaam te zijn rond achterstellingproblematieken.
De focus op een gemeenschap leggen hoeft dus niet te impliceren dat een lokaal niveau
een beheerser wordt van structurele problemen.
15
Hoofdstuk 2. Sociaal-Artistieke Prakijken
2.1. Inleiding Sociaal-artistieke praktijken zijn een jonge werkvorm, in de zin dat ze slechts sinds een
aantal jaren kunnen rekenen op een structurele inbedding. Het Kunstendecreet (2004)
voorziet in deze verankering, waarbij de praktijken ressorteren onder het cultuurbeleid.
Deze structurele aandacht impliceert niet dat er voorafgaand aan deze evolutie geen
werkingen of activiteiten bestonden die artistieke creaties koppelden aan een sociale
dimensie, maar wel dat men vanuit beleidshoek poogde deze praktijken een eigen plaats
te geven.
2.2. Korte historiek De sociaal-artistieke werkvorm kunnen we beschouwen als een koppeling van de
cultuursector met de welzijnssector, met prioritaire aandacht voor maatschappelijk
kwetsbare groepen. Essentieel voor de ontwikkeling en bloei van de sociaal-artistieke
praktijk is de verruiming van zowel het cultuurbegrip als het armoedebegrip.
2.2.1. Over maatschappelijke kwetsbaarheid Vranken, De Boyser & Dierckx ( 2003) definieren armoede als “een netwerk van sociale
uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve
bestaan” (p.36). Dit leidt tot een kloof tussen armen en de algemeen aanvaarde
leefpatronen in de samenleving. Een kloof die armen niet op eigen kracht kunnen
overbruggen. Kansarmoede wordt door Kind en Gezin omschreven als “een duurzame
toestand waarbij mensen beknot worden in hun kansen om voldoende deel te hebben
aan maatschappelijk hooggewaardeerde goederen, zoals onderwijs, arbeid en
huisvesting.”4
Daar waar een individueel begrijpen van armoede lange tijd het denken overheerste,
blijkt dat in deze meer recente benaderingen de maatschappelijke context waar armen in
leven, wordt bevraagd. Daarbij wordt armoede een multi-dimensionaal begrip, waar niet
louter meer aandacht uitgaat naar de financiële beperkingen. Zowel de algemene website
over armoede5 als het jaarboek over armoede en sociale uitsluiting (2005) tonen dit web
van domeinen door een aantal kerngebieden aan te halen waarop mensen worden
uitgesloten. Deze structurele kloof omvat naast inkomen, ook werk, onderwijs, recht,
wonen… en cultuur. Mensen in armoede blijven verstoken van alle basisrechten
4 Website kind en gezin 5 www.armoede.be
16
(Spiesschaert, 2005). De uitsluiting op het vlak van participatie is de overkoepelende
noemer die de voorgaande overspant. Armen bekleden niet enkel een minderwaardige
positie op verschillende vlakken, maar ze hebben/krijgen ook niet de mogelijkheden
hieraan te participeren.
Naast de structurele kloof onderscheidt Spiesschaert (2005) nog een aantal andere
kloven.
De vaardigheidskloof toont dat men – vanuit middenklasse-idealen - vaak vertrekt vanuit
de evidentie om deel te nemen en deel te hebben vanuit middenklasse-idealen, waar
achtergestelden deze vanzelfsprekendheid ontberen (De Myttenaere in Ramoudt, 2005).
Het gebrek aan kennis over de werking van de samenleving en de geringe kansen – vaak
door het beperkte sociale netwerk - die mensen krijgen om deze op te bouwen,
betekenen een nieuwe kloof in de armoedeproblematiek.
De gevoelskloof wijst erop dat men zich ook een zelfwaarde toeschrijft op basis van deze
uitsluiting, waarbij men poogt erbij te horen, maar evengoed achterblijft met een
gekwetste binnenkant.
Ten slotte kunnen we de (positieve) krachtenkloof aanhalen. Uitgeslotenen worden te
vaak benaderd vanuit hun problemen. Meer aandacht moet gaan naar hun potentieel en
krachten.
Bovenstaande uitsluitingsdomeinen bevragen zowel de maatschappelijke structuren op
hun democratisch karakter als dat ze als mede-oplosser van het probleem naar voor
worden geschoven.
2.2.2. Over cultuur Naast een verruiming van het armoedebegrip poogt men ook het cultuurbegrip ruimer te
kaderen. Waar men lange tijd vertrok vanuit een burgerlijk canon om de
hooggewaardeerde cultuur bij te brengen aan de minderbedeelden, lijken we de laatste
decennia de opdeling hoog-laagcultuur te verlaten. Het begrip cultuur kent een
verruiming, waarbij cultuur niet langer een luxe hoeft te impliceren. In de huidige
maatschappij is de omvang en aard van cultureel bezig zijn verveelvoudigd. (Pinxten,
2002). Weliswaar blijft het mogelijk segmenteringen te maken in cultuurvormen. Zo
onderscheiden Claeys, Elchardus en Vandebroeck (2005) smalle van brede cultuur
naargelang het publieksbereik van de culturele uiting. Ondanks de poging af te stappen
van een waardeoordeel – wat we alleen maar kunnen toejuichen –, blijkt uit het
onderzoek van de TOR-groep dat deelname afhankelijk is van onder meer geschooldheid.
Lievens & Waege (2005) halen in dezelfde lijn de invloed van opleiding en het sociale
netwerk als determinerende factoren aan.
17
Op het vlak van cultuurparticipatie worden een aantal drempels6 onderscheiden die
ervoor zorgen dat kwetsbare groepen minder deelnemen aan het culturele leven. Net
zomin als we armoede volledig kunnen vatten vanuit een inkomensgebrek, kunnen we de
non-participatie van maatschappelijk kwetsbaren herleiden tot de financiële kost die een
culturele gebeurtenis vaak met zich meebrengt.
Bereikbaarheid, taalgebruik in het informeren, een incompatibiliteit tussen de
programmatie en de eigen tijdsindeling zijn enkele van deze hindernissen. Vos (2003)
haalt aan dat de samenstelling en de grootte van het sociale netwerk ook een belangrijke
impact hebben op de deelname, aangezien veel culturele gebeurtenissen bij voorkeur
worden bijgewoond of beleefd in groep en mensen in precaire omstandigheden vaak een
beperkt en/of weinig cultureel geïnteresseerd netwerk hebben. Haesendonckx (2001)
stelt dat dit leidt tot drempels op het vlak van statusmotivatie en statusverlegenheid.
Daarnaast speelt het gebrek aan culturele competentie vaak een rol in de non-
participatie. Culturele competentie verwijst naar een “referentiekader dat voortvloeit uit
een basisvertrouwdheid met het culturele gebeuren, als (voor)kennis, mentale openheid
en het vermogen om met kunst en cultuur om te gaan” (Lievens, Waege & De
Meulemeester, 2006, p. 24). Laermans (2001) koppelt cultureel kapitaal aan de primaire
socialisatie en onderwijs. De mate waarin dit kapitaal aanwezig is, is gebonden aan
sociale verschillen en resulteert in klassegebonden onderscheiden culturele competenties.
Vaak beschikken armen in onvoldoende mate over de competentie vereist in het culturele
veld, wat bepaald wordt door opvoeding en vorming, ervaring en milieu van herkomst
(Vos, 2003). In een analyse van drempels moeten we de onderlinge verwevenheid zien die de
participatie tot cultuur determineert. Even goed vraagt de non-participatie van
kwetsbaren dat rekening wordt gehouden met het netwerk van uitsluitingen, die zich
afspelen op structureel en vaardigheidsniveau, maar evengoed gedetermineerd worden
door (en op hun beurt determineren ze) de gevoelscomponent. Het concept culturele competentie toont de dubbelheid die sociaal-artistieke praktijken
met zich meedragen. De vraag naar toeleiding naar het bestaande cultuuraanbod versus
de opbouw van culturele uitingsvormen van niet-gehoorden komt in het derde hoofdstuk
aan bod, waar Corijn (2002, infra) een waardevol kader levert dat afstapt van de
individuele connotatie verweven in het begrip culturele competentie.
6 Gebaseerd op Vos (2003) en Haesendonckx (2001)
18
2.3. Koppeling cultuur en welzijn Het Algemeen Verslag over de Armoede (Koning Boudewijnstichting, 1994) demonstreert
de twee begripsverruimingen van cultuur en armoede en de koppeling ertussen,
aangezien de (cultuur)opvattingen van minderbedeelden als uitgangspunt gelden. Dit
verslag geeft een belangrijke impuls aan het ontstaan van sociaal-artistieke praktijken.
De Belgische Grondwet expliciteert in 1993 het recht op culturele en maatschappelijke
ontplooiïng (Art. 23). Dit is een meer expliciete uiting van de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens (1948) waarbij eenieder het recht heeft “om vrijelijk deel te
nemen aan het culturele leven en om te genieten van kunst” (art. 27). Het artikel 23
krijgt met het AVA (1994) een meer duidelijke invulling, waar een abstract recht wordt
vertaald naar een verslag door de armen zelf vormgegeven. Hierbij benadrukt men dat
“… de culturele armoede een veel grotere uitsluiting bewerkt dan de economische
armoede. Treft de economische armoede de mens vooral in alle zaken die betrekking
hebben op “het hebben” of op de meer uitwendige aspecten van het leven, de culturele
armoede daarentegen treft de mens in zijn gehele wezen, in het ‘zijn’, in zijn zelfwaarde
en in zijn betekenis voor anderen” (p. 295). Cultuur wordt hier in een brede betekenis
opgevat. Gesteld wordt dat mensen in armoede uitsluiting ervaren op het vlak van de
mogelijkheid om deel te nemen aan cultuur in de enge betekenis (kunsten), maar
evengoed ervaren zij dat ze te weinig deel kunnen nemen aan de vormgeving van de
samenleving, met aandacht voor hun ideeën, wensen, overtuigingen…
2.4. Sociaal-artistieke praktijken
2.4.1. Ontstaan werkvorm Resulterend uit bovenstaande verwezenlijkingen ontpoppen sociaal-artistieke praktijken
zich. De Koning Boudewijnstichting in samenwerking met vzw Kunst en Democratie geeft
een belangrijke impuls met de projectoproep Art 23*. Initiatieven worden ondersteund
die een artistieke dimensie koppelen aan een proces van sociale integratie (Leye, 2004).
Daarnaast krijgt de bloeiende werkvorm steun en vorm vanuit internationaal onderzoek
dat het belang van cultuurparticipatie in armoedebestrijding, in persoonlijke ontplooiïng…
benadrukt (o.m. Matarasso, 1997, Newman, Curtis en Stephens, 2003 & Carey en
Sutton, 2004).
Wat tot 2000 kan omschreven worden als een werkvorm die zijn kinderjaren doorloopt
en zijn toelagen krijgt via losstaande projecten, wordt in het beleid van Anciaux
gegroepeerd onder de noemer ‘sociaal-artistiek’. Sociaal-artistieke projecten kunnen tot
2003 ondersteuning krijgen in een beleid dat ruimte laat aan de praktijk om te
experimenteren en zich te ontwikkelen. Dit dient de mogelijkheid te creëren om de
19
praktijk vorm te geven met het oog op een toekomstige structurele verankering. Tot eind
2005 blijft men werken met experimenteerreglementen, maar vanaf 2006 kunnen enkele
organisaties rekenen op een structurele subsidie zoals voorzien in het Kunstendecreet,
waaronder de Unie der Zorgelozen.
2.4.2. Het Kunstendecreet Het Kunstendecreet (2004) voorziet in een aantal ondersteuningssystemen voor de
werkvorm. Naast subsidies voor sociaal-artistieke organisaties en projecten sociaal-
artistiek werk kunnen ook kunstenorganisaties aanspraak maken op ondersteuning als ze
een sociaal-artistiek luik opnemen binnen hun werking. Het decreet legt een aantal
vereisten op inzake de kwaliteit en uitwerking van het concept, de betrokkenheid van de
deelnemers, de kwaliteit van de procesbegeleiding, de samenwerking met kunstenaars,
de artistieke praktijk en sociale en culturele organisaties, de vernieuwende functie.
Demeyer en Van Pee (2003) onderkennen vier algemene aspecten in de omschrijving
van sociaal-artistieke projecten:
• “een artistiek proces dat creativiteit, verbeelding en confrontatie genereert;
• een sociaal proces dat sociale en culturele breuklijnen uit de samenleving
binnenbrengt;
• een deskundig, grensoverschrijdend samenwerkingsverband tussen sociale en
culturele actoren;
• een directe betrokkenheid van personen in situaties van kansarmoede en sociale
en/of culturele uitsluiting.” (p. 26) Hoewel de sociaal-artistieke werkvorm tal van verschijningsvormen kent, blijken deze
vier kenmerken essentieel om de werking af te bakenen. De duidelijke combinatie van
een productzijde (de artistieke component) en een proceszijde (de sociale component) is
in alle werkingen aanwezig, weliswaar telkens vanuit een eigen profiel vormgegeven.
Leye (2004) stelt dat deze werkvorm ontstaat vanuit armoedebestrijding en de roep naar
toeleiding tot cultuur, maar actueel onder meer wordt verruimd naar het inschakelen in
stedelijke ontwikkeling. De analyse van Van Looveren (2003) duidt dat een werkvorm die
in de naweeën van het Algemeen Verslag over de Armoede ontstond in het kader van
armoedebestrijding, deze strijd sinds de reglementering van 2000 niet meer duidelijk in
zich draagt. Ze wijst erop dat een verschuiving merkbaar is van armoedebestrijding naar
integratie van kwetsbare groepen – wat eerder duidt op de toeleiding tot het dominante
(culturele) discours – en tenslotte naar stedelijke ontwikkeling. Ze stelt dat wanneer we
oprecht bezorgd zijn om het probleem van armoede en sociale uitsluiting, we sociaal-
artistieke projecten moeten schatten op hun eigen waarde.
20
Hoofdstuk 3. Link tussen samenlevingsopbouw en
sociaal-artistieke praktijken
3.1. Het maatschappelijk belang Armen geven in het AVA onder meer aan een gebrek te ervaren aan deelname aan het
culturele leven. Dit vormde de basis voor sociaal-artistieke praktijken die een koppeling
maken tussen een precaire maatschappelijke situatie en toegang tot en/of deelname aan
het culturele leven. Dit noopt tot de vraag wat de maatschappelijke relevantie is van
deze praktijken.
Al werd dergelijke koppeling voorheen al gemaakt in bijvoorbeeld bepaalde vormen van
politiek theater, na de grondwetswijziging en het AVA evolueren de sociaal-artistieke
praktijken gevat onder experimenteerregelingen naar een structureel ingebedde praktijk.
Dit impliceert dat het beleid in toenemende mate het belang van deze praktijken
valoriseert en men deze een maatschappelijke functie toedicht. Laermans (2001) wijst
erop dat beleidsvoering – dus ook het cultuurbeleid – niet neutraal is. Men maakt binnen
het beleid keuzes, waarbij geen algemene culturele consensus geldt, maar men
tegelijkertijd wel een bindend waarderend oordeel uitspreekt. Het wijst op een oordeel
inzake relevantie van bepaalde praktijken.
Deze relevantie van dergelijke praktijken kunnen we kaderen onder twee grote noemers
die verder zullen worden uitgewerkt.
• Democratiseringsbeweging van cultuur
• Waarde van cultuur in een democratische samenleving
3.2. Democratiseringsbeweging Bovenstaande noemer kunnen we rechtstreeks kaderen binnen de ontstaansgeschiedenis
van sociaal-artistieke praktijken. Maatschappelijk kwetsbare groepen nemen minder deel
aan het culturele leven (o.m. Vos, 2003, Haesendonckx, 2001, Claeys et al., 2005). De
wijziging van de grondwet stelt dat iedereen het recht heeft op culturele en
maatschappelijke ontplooiïng en het AVA geeft aan dat armen willen participeren aan het
culturele leven. Dit leidt tot de roep om de culturele deelname van maatschappelijk
kwetsbare groepen mogelijk te maken en/of om hun culturele uitingsvormen op te
nemen.
21
3.2.1. Democratiseren van cultuur Men poogt de toegang tot het culturele leven te verlagen, door bijvoorbeeld
cultuurcheques, drempelverlagingen in organisaties… Haesendonckx (2001) wijst erop
dat het niet wíllen deelnemen een keuze is, het niet kúnnen weerspiegelt uitsluiting. Dit
is waar Evrard (1997) naar verwijst als hij spreekt over democratizing culture.
Sociaal-artistiek werk levert vaak een bijdrage tot het democratiseren van cultuur. Vanuit
de bemerking dat diverse drempels het moeilijk maken voor maatschappelijk
achtergestelden om deel te nemen aan de samenleving, bieden bepaalde praktijken de
mogelijkheid aan individuen om zich culturele codes eigen te maken.
3.2.2. Culturele democratie Tegenstrijdig met bovenstaande initiatieven keren bepaalde sociaal-artistieke praktijken
zich tegen deze opvatting. Zo stelt Vuile Mong (in Laveyne, 2006) in vraag of kwetsbaren
wel dienen te worden toegeleid tot een hoge cultuurvorm.
Dit sluit aan bij een belangrijke waarde die sociaal-artistieke initiatieven kunnen hebben
in een democratie-denken. Bemerkt wordt dat het culturele leven een weerspiegeling is
van de dominante groepen in de samenleving. Corijn ( 2002) wijst erop dat niet elke
“dagelijksheid” (p.13) - verwijzend naar zijn opvatting over het begrip cultuur - een
referentie vindt in het culturele aanbod. Hierbij kunnen praktijken worden benaderd
vanuit het mogelijk maken van culturele uitingsvormen van niet-gehoorden. Of hoe men
streeft naar een cultural democracy (Evrard, 1997).
3.3. Waarde van cultuur in democratie De twee bovenstaande opvattingen, verwijzend naar democratische cultuur en culturele
democratie, krijgen actueel veel aandacht. Minister van Cultuur, Bert Anciaux, heeft
tijdens zijn ambtstermijn het cultuurparticipatiedebat sterk op de voorgrond gebracht.
Hierbij streeft hij zowel naar een vermeerdering van participanten aan cultuur als naar de
verruiming van het culturele aanbod. De Koning Boudewijnstichting poogt initiatieven die
de link tussen armoede en cultuur maken aan te moedigen, Thuis in de Stad laat ruimte
voor innovatieve projecten die deze koppeling maken… Ook internationaal gezien wordt
aandacht geschonken aan projecten die de link tussen cultuur en welzijn maken. Dit alles
wijst op een geloof dat participatie aan en in cultuur een waarde heeft in onze
samenleving. Doorheen de masterproef worden sociaal-artistieke praktijken beschouwd
vanuit de waarde die ze hebben in samenlevingsopbouw. Dit vraagt om een kadering van
het onderzoek dat werd gedaan naar de mogelijkheden die sociaal-artistieke werkingen
hebben in de gemeenschap en het geloof dat men (doelend op beleidsmakers op politiek
en praktijkvlak) hecht aan deze vorm.
22
3.3.1. Nationaal kader Kunst en democratie fungeert als steunpunt voor sociaal-artistieke projecten. In zijn
eigen missie toont het duidelijk de twee grote noemers aan die hierboven aangehaald
werden: naast het toegankelijk maken van cultuur gebruikt men ook cultuur als hefboom
voor meer democratie. “Meer cultuur door democratie en meer democratie door cultuur”
(website Kunst en Democratie). Minister Anciaux analyseert in de beleidsnota cultuur 2000-2004 culturele competentie.
Hij wenst dit ruim te kaderen. Niet enkel het omgaan met cultuurgoederen staat
centraal, maar ook de mogelijkheid om kritische en actieve deelnemers te
bewerkstelligen, waarbij cultuur wordt gezien in het licht van zingeving en emancipatie.
In zijn beleidsperiode werd een structurele uitwerking van de praktijk mogelijk. Hij doet
dit vanuit een geloof dat sociaal-artistieke praktijken een meerwaarde hebben op het
vlak van gemeenschapsvorming. Hij is overtuigd dat “ (…) kunst, cultuur en artistiek
werk een hele goede hefboom kunnen zijn voor het sociale weefsel in onze samenleving”
(TerZake Cahier, 2001, p. 3). De beleidsnota cultuur 2004-2009 ondersteunt deze
cementfunctie van sociaal-artistieke initiatieven.
geloven
Het geloof in sociaal-artistieke praktijken wordt ook vanuit een aantal praktijk- en
theoriemensen benadrukt. Vastesaeger en Caron (2001) omschrijven de bedoeling van
sociaal-artistieke projecten als het mogelijk maken via een verhoogde culturele
competentie dat mensen sterker worden en zich (deels) uit hun achterstellingspositie
kunnen verheffen. Kesteloot (2000) stelt dat deze initiatieven een basis vormen voor
netwerkvorming op het lokale niveau.
3.3.2. Internationaal kader Ook internationaal gezien hecht men belang aan deze praktijk. Hier refereert men er
naar als ‘community arts’. Een vergelijkend onderzoek van Ciancio ( in Van Schoorisse,
2005) inzake sociaal-artistieke praktijken in België en community arts in Groot-Brittanië
wijst erop dat deze twee niet staan voor dezelfde begripsinhoud. Zo ontstaan sociaal-
artistieke praktijken in België vanuit overheidsimpulsen, waar ze zich in Groot-Brittannië
vaak ontpoppen vanuit de praktijk. In België maken we telkens de link tussen het sociale
en culturele veld, en kiezen we – volgens de auteur- ook resoluter voor achtergestelde
groepen. Deze koppeling en keuze is er internationaal niet altijd. Desalniettemin kiest
men in beide voor een inbedding van een artistieke component in een sociaal proces en
plaatst men sociale en culturele uitsluiting voorop. Community arts kennen in het
Verenigd Koninkrijk, Nederland, Zuid-Afrika een sterk uitgewerkte praktijk.
23
Matarasso (1997) heeft een overzicht gemaakt van de voordelen die kunnen groeien uit
een deelname aan participatieve cultuurprojecten. Hieruit vloeien 50 punten voort die
worden gebundeld onder zes noemers7, waaruit zowel individuele voordelen als baten
voor de gemeenschap blijken.
• Persoonlijke ontwikkeling
• Sociale cohesie
• Empowerment van de gemeenschap en van zelfbeschikkingsrecht
• Beeldvorming (van buurt) en identiteit
• Verbeelding en visie
• Gezondheid en welzijn Daarnaast merken we internationaal ook dat opbouwwerk vaak culturele expressie
gebruikt om te werken aan samenlevingsopbouw (vb. Kay, 2000, Carey en Sutton, 2004,
Meade en Shaw, 2007). Newman, Curtis & Stephens (2003) vatten op basis van reeds uitgevoerde onderzoeken
de voordelen die kunnen resulteren uit cultuurprojecten in een gemeenschap samen. Dit
wordt gevat onder 4 grote pijlers (p. 318):
• Personal change: zelfvertrouwen, nieuwe vrienden…
• Social change: samenbrengen van verschillende groepen, sterker
gemeenschapsgevoel…
• Economic change: mensen aan een job helpen, beter imago van de gemeenschap
waardoor er meer wordt geïnvesteerd…
• Educational change: mogelijks betere schoolresultaten. Culturele expressie en culturele opbouw dragen bij tot de ontplooiing zowel van het
individu als van de gemeenschap. Ze stimuleren netwerkvorming en empowerment van
individuen. Hoewel community arts volgens Ciancio minder de nadruk leggen op
maatschappelijk gedepriveerden, merken we dat vele projecten worden opgezet in een
lokale gemeenschap met kwetsbare groepen. Zo stelt Kay (2000) dat community arts
een belangrijke rol te spelen hebben in de heropbouw van gedepriveerde gebieden met
achtergestelde bewoners.
7 Vertaald in Vos (2003). Cultuurparticipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen. Bijlage E.
24
Hoofdstuk 4. Ruimere kadering van
samenlevingsopbouw
4.1. Omschrijving samenlevingsopbouw Het Handboek Samenlevingsopbouw (2003) omschrijft samenlevingsopbouw als “een
verzamelbegrip voor sociaal-agogische interventies waarbij lokale
samenlevingsverbanden worden gemobiliseerd om een bijdrage te leveren tot de aanpak
van collectieve problemen. Wezenlijk voor dit werk is het bevorderen van
burgerparticipatie, in die zin dat de zogenaamde probleembetrokkenen, de mensen die
rechtstreeks met knelpunten in hun woon- en leefomgeving te maken hebben, actief
deelnemen aan zowel de probleemformulering als de probleemoplossing” (p.5).
Vanuit deze definitie van samenlevingsopbouw werkt men samen met en streeft men
naar participatie van probleemdragers. Toch wordt deze afbakening in de masterproef
geproblematiseerd omdat ze geen perspectief insluit waartoe dergelijke initiatieven
(moeten) leiden en niet aangeeft hoe processen binnen deze visie worden vormgegeven.
4.1.1. Dubbelkarakter van het welzijnswerk Het lijkt evident dat praktijken die probleemdragers centraal stellen, gekaderd worden
binnen een emancipatorisch perspectief. Toch blijkt deze opvatting niet altijd te refereren
naar de realiteit. Bouverne-De Bie (2003) verwijst naar het dubbelkarakter van
agogische interventies, waar de bevestiging van vigerende, dominante probleemdefinities
op gespannen voet staat met de mogelijkheid tot emancipatie of de ruimte tot het in
vraag stellen van deze probleemdefinities. Wacquant (2001) duidt dat welzijnspraktijken
in Europa beïnvloed worden door de Amerikaanse praktijk. Hoewel onder het neo-
liberalisme een beweging plaats vindt die staatsinterventie lijkt af te weren, zien we
paradoxaal genoeg dat de overheid in de Verenigde Staten binnen het penale model in
toenemende mate wordt aangesproken op bestraffing. Dit vanwege de nood om de
onregelmatigheden en problemen voortvloeiend uit het vrije marktdenken te
compenseren. De auteur wijst erop dat in de Verenigde Staten het bestraffende model
het welzijnsmodel volledig gaat overschaduwen. In Europa is deze invasie niet zo
drastisch, aangezien de twee noemers afzonderlijk bestaan in het beleid, maar toch wijst
hij erop dat het gevaar bestaat dat het welzijnsmodel in de toekomst volledig vervaagt.
Een aansluitende analyse over opbouwwerk/samenlevingsopbouw wordt gemaakt door
Shaw en Martin (2000). Een reflectie wordt gemaakt over de relatie tussen opbouwwerk,
visies op burgerschap en de invulling van democratie in Groot-Brittannië. Hieruit blijkt
dat samenlevingsopbouw gevat zit in het spanningsveld tussen beheersing en
25
emancipatie, en afhankelijk van de tijdscontext een andere functie opneemt in dit veld.
In de beginperiode van de verzorgingsstaat en gevoed door het vooruitgangsgeloof
beschouwt men problemen als armoede, werkloosheid… als tijdelijke fenomenen die mits
goede wil en individuele inzet vrij snel te verhelpen zijn. Van een denken vanuit het
structurele niveau is geen sprake. Samenlevingsopbouw wordt vaak ingezet op lokaal
niveau om de pijnpuntjes in een goede samenleving op te lossen. Hoewel een
marxistisch-socialistisch denken poogt een structurele analyse van problemen in te
brengen en de normerende functie die de werkvorm opneemt ten voordele van de staat
aanklaagt, is het – volgens de auteurs - weinig bruikbaar voor de praktijk van het
opbouwwerk. In de jaren ‘80-‘90 wordt samenlevingsopbouw gevat vanuit een
vermarkting onder het mom van een enabling state. De nadruk komt hier terug te liggen
op het individu. Economische doelen krijgen een overwicht op sociale perspectieven.
Hoewel deze analyse verwijst naar een ander nationaal kader werd hoger al aangehaald
dat de activerende verzorgingsstaat/de enabling state en de geglobaliseerde
markteconomie zich ook manifesteren in België. Afhankelijk van de context en de
overtuigingen op (trans)nationaal niveau, blijkt dat samenlevingsopbouw een andere
invulling krijgt en andere accenten legt in het spanningsveld tussen beheersing en
emancipatie.
4.1.2. Interpretatie van samenlevingsopbouw De visie van Martin en Shaw (2000) inzake de evolutie van samenlevingsopbouw sluit
aan bij het emancipatorische kader van waaruit sociaal-artistieke praktijken benaderd
worden in het onderzoek. Een democratische vernieuwing kan slechts als we
samenlevingsopbouw [sociaal-artistieke werkvorm] beschouwen als een forum waar
diverse groepen hun stem kunnen laten horen. Burgerschap is geen vastomlijnd
gegeven, voorgeschoteld vanuit een formele institutie, maar krijgt betekenis vanuit een
collectieve sociale praktijk. De rol van samenlevingsopbouw in democratische
vernieuwing ligt in het bewerkstelligen van een proces “in which people in communities
are regarded as critical allies and creative actors in the building of a new and inclusive
kind of democracy” (p. 412).
Sociaal-artistieke praktijken bieden mogelijkheden voor dit emancipatorisch ideaal, daar
waar men start vanuit een krachtenperspectief, men een dialogisch proces vooropstelt en
er mogelijkheden liggen om burgerschap en participatie in te vullen naargelang de
concrete context.
26
4.2. Keuze voor een kritisch-emancipatorisch kader
4.2.1. Perspectief op sociale problemen De verschuiving naar een neo-liberaal discours en een activerende verzorgingsstaat
maakt dat er veel nadruk komt te liggen op een actief burgerschap. Problematisch
hieraan is dat men een model van een samenleving naar voor schuift, waarin mensen
zich moeten integreren en waaraan ze moeten participeren.
Bouverne-De Bie (2003 & 2006) daarentegen benadert samenlevingsopbouw als een
perspectief op sociale problemen, waarbij de nadruk ligt op de participatie van
‘probleemdragers’.
Ze wijst erop dat een participatief begrip binnen de samenlevingsopbouw zowel op een
methodisch-technische manier vorm kan krijgen als zich vanuit een kritisch-politieke visie
kan ontplooien.
Het eerste kunnen we koppelen aan de roep om actieve burgers te creëren, waarin wel
wordt gewerkt aan de toegankelijkheid van maatschappelijke structuren. Dit kan door
aan het beleid te schaven, zodat iedereen gelijke kansen heeft om eraan deel te hebben
en deel te nemen.
De kritisch-politieke invulling van participatie vult de deelname aan het beleid radicaler
in. Participatie omschrijft de auteur als “deelname aan de samenleving als historisch
gevormd, maatschappelijk project” (2003, p. 45). Het is niet voldoende participatie op te
vatten als bijdragen tot het beleidsproces, maar het wordt hier een beleidsvoorwaarde.
In deze opvatting moeten we samenlevingsopbouw behandelen als een beleidsforum,
waar elkeen kan bijdragen tot een analyse van maatschappelijke problemen.
4.2.2. Kritisch-politieke benadering Volgens Soenen & De Bie (2002) wordt samenlevingsopbouw vanuit een kritisch-politieke
benadering een vorm van ‘culturele actie’: “het proces van twijfel en bevragen van de
werkelijkheid, waardoor deze haar evidente ‘waarheidsgehalte’ verliest, en vatbaar wordt
voor verandering (Freire, 1972)” (p.18).
Hoger bleek dat samenlevingsopbouw en de daarmee verwante participatie en
gemeenschapsvorming geen afgebakende begrippen zijn, maar hun betekenis ontlenen
aan een bepaalde visie op de samenleving. Vertrekkend vanuit een kritisch-politiek
perspectief, dat de problematisering van de structurele verbanden en de samenleving
vooropstelt, kunnen we sociaal-artistieke praktijken analyseren vanuit hun bijdrage aan
de emancipatie van maatschappelijk kwetsbaren. Hierbij worden hun visies en leefwereld
uitgangsbasis van de maatschappelijke analyse.
27
Mijns inziens dient het werken met maatschappelijk uitgestotenen altijd gekaderd worden
binnen een keuze voor een kritisch-politiek veranderingsmodel, wil het werkelijk een
stem geven aan de uitgestotenen.
Kritisch-emancipatorische benaderingen zien een interventie niet los van een ruimere
maatschappelijke analyse op macro-niveau. (Bouverne De Bie, 2003). Freire toont in zijn
Pedagogie der Onderdrukten (1972) dat er in ‘pedagogische’ settings nood is aan een
dialogische relatie om emanciperend te werken. Dit vraagt om het vertrekken vanuit de
ervaren realiteiten van diegenen die tot dat moment hun stem niet kwijt konden in het
maatschappelijke debat. Betrokken op sociaal-artistieke projecten stelt Corijn dat we een
cultureel en democratisch deficit kennen: “niet elke dagelijksheid vindt een referentie in
het bestaande culturele aanbod. Het is een uitdaging op de niet dagelijkse momenten, in
de tegentijd, een cultureel platform te ontwikkelen waarin de reëel bestaande
verscheidenheid zichtbaar wordt en waarin artistieke producten worden ontwikkeld die
uiteindelijk op hun beurt kunnen worden verwerkt in een interculturele interactie tot
culturele producten die weerklinken in de verschillende ‘tradities’ of referentiepatronen.”
(2002, p. 13). Door het bewerkstelligen van een kritisch bewustzijn van de werkelijkheid
en door dergelijke ervaringen uit te wisselen, kan deze realiteit ook veranderen in de
richting van meer humaniteit, aldus Freire (1972).
4.3. Netwerkvorming en emancipatie Samenlevingsopbouw betrokken op sociaal-artistieke praktijken, wordt vanuit deze visie
richting gegeven vanuit twee grote noemers: netwerkvorming en emancipatie. Maatschappelijk kwetsbaren hebben vaak een beperkt sociaal netwerk (supra). De
praktijkgids sociale cohesie stelt dat, volgend op de maatschappelijke veranderingen en
de vele individuele vrijheid die mensen verwierven, mensen een gebrek ervaren aan
betrokkenheid en verbondenheid (Peters en Debosscher, 2006). De analyse die Soenen
(2006) maakt over netwerkpatronen, toont aan dat maatschappelijk kwetsbaren vaak in
patronen van inkapseling of afzondering zitten. Netwerkvorming kunnen we zowel interpreteren als de basis die mensen hebben om
volwaardig deel uit te maken van een groep en de ruimere samenleving en zich op deze
te kunnen beroepen indien nodig, als de eerder structurele netwerken en verbindingen
die ontstaan tussen de Unie der Zorgelozen (en hun participanten) en andere
organisaties/netwerken.
Netwerkvorming is een element om te komen tot uitwisseling van betekenissen en een
gedeelde gemeenschap te creëren. Maar deze creatie bewerkstelligt niet noodzakelijk een
emancipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen op ruimer maatschappelijk niveau.
28
Het betreft de vraag in welke mate de Unie der Zorgelozen mogelijkheden creëert om
kwetsbaren een grotere zeggenschap te geven in de samenleving, en zo te streven naar
menswaardige verhoudingen en een grotere rechtvaardigheid. Interessant in de analyse van Evers (2003) is dat hij de stelling van Putnam – er is nood
aan meer sociaal kapitaal om te komen tot een democratische samenleving - aanvult met
een meer structurele benadering, waar hij stelt dat er meer nood is aan democratische
politiek om sociaal kapitaal mogelijk te maken. Er is nood aan beleidsstructuren en visies
die het mogelijk maken om een stem te geven aan de ‘armen’.
Hierbij kan de Unie der Zorgelozen zowel gezien worden als een beleidsstructuur die deze
doelgroep als prioriteit stelt, of – en interessanter - als forum waarbij individuen en
groepen hun stem kunnen uiten, om zo te werken naar een meer democratische
samenleving.
4.4. Universele benadering in de Unie der Zorgelozen Netwerkvorming biedt mogelijkheden om te komen tot uitwisseling van betekenissen en
een gedeelde gemeenschap te creëren. Sociaal-artistieke praktijken nemen vaak het
lokale niveau als uitvalsbasis. Veel sociaal-artistieke praktijken vertrekken vanuit of
groeien uit bezorgdheid om maatschappelijk kwetsbare groepen. De Unie der Zorgelozen
echter stelt geen categoriale of territoriale doelgroep voorop, maar kiest net voor een
divers deelnemerspubliek. Desalniettemin kunnen we stellen dat de basis van de Unie der
Zorgelozen gevestigd is in een omgeving met een ruim aandeel kansarme bewoners
(Venning en Veemarkt) en dat men in de werking – naast een divers deelnemerspubliek
– ook individuen in precaire situaties bereikt (infra). Binnen het gekozen kader, die samenlevingsopbouw in de Unie der Zorgelozen wil
beschouwen vanuit de mogelijkheden die het heeft om kwetsbaren te versterken in hun
sociaal kapitaal en deze ‘niet-gehoorden’ een stem te verschaffen in de samenleving, lijkt
het me een waardevol interpretatiekader om de mogelijkheden van een gevarieerd
publiek te betrekken op bovenstaande idee omtrent samenlevingsopbouw. Masschelein.
(in Bouverne- De Bie, 2005) omschrijft gemeenschap als “wat tussen mensen
gerealiseerd wordt, in de tussenmenselijke verhoudingen, en waarin mensen een besef
ontwikkelen van wat samenleven is” (p.4). Dit omvat volgens Bouverne- De Bie (2005)
een opvatting van relationeel burgerschap wijzend op een “kenmerk van menswaardige
sociale verhoudingen en interacties” (p.5). Deze vorm van burgerschap sluit aan bij een
kritisch-politiek begrijpen van participatie. Er komt een confrontatie tussen verschillende culturen, groepen en individuen, die
mogelijks zorgt voor het overwicht van ‘middenklassewaarden’, maar evengoed zeer
29
waardevolle verbindingen tussen verschillende perspectieven en realiteiten kan creëren
en zo een belangrijke meerwaarde heeft in gemeenschapsvorming.
4.5. Krachtenperspectief Kesteloot (2000) haalt aan dat sociaal-artistieke praktijken mogelijkheden creëren voor
het vormen van netwerken doordat ze handelen vanuit creativiteit en ontmoeting. Hij
onderscheidt dit van klassieke vormen van opbouwwerk die vaak vanuit een
probleembenadering werken. Een sectorale stereotypering is uit den boze, aangezien we
actueel merken dat bij het werken met achtergestelden een pleidooi voor het
krachtenperspectief doorheen sectoren klinkt. Peters en Debosscher (2006) pleiten voor
dit perspectief en stellen dat het vertrekken vanuit talenten, competenties van mensen
een waardevoller perspectief is dan het starten vanuit een probleemdiagnose. Dit
verstevigt de zelfwaarde zodat ontmoeting plaats vindt binnen een veilig contextgevoel.
Belangrijk is ook dat op die manier gemeenschappelijkheid de opdeling in achtergronden
en gezindheid overstijgt. Zo gebeurt het invullen van de identiteit van een ander op basis
van een leren kennen van een diversiteit aan rollen en mogelijkheden.
Een krachtenbenadering is niet enkelvoudig toe te schrijven aan sociaal-artistieke
praktijken. Waar andere werkvormen deze krachtenbenadering mogelijks hanteren
omdat dit gewenste oplossingen ten goede kan komen, is dit perspectief echter als
inherente eigenschap besloten in sociaal-artistieke praktijken. Een belangrijke vraag handelt dan ook over de mogelijkheden die binnen de sociaal-
artistieke praktijken liggen om vanuit een perspectief van het menselijke potentieel een
betekenis te hebben voor mensen en de samenleving.
4.6. Samenvattend: Case Studie van de Unie der Zorgelozen Er werd gekozen voor een case studie van de Unie der Zorgelozen, omdat dit een
verdieping van een praktijk mogelijk maakte. Eerder dan uit te gaan van een evidentie
dat het werken met problemen die kwetsbaren aangeven, uitmondt in een
emancipatorische waarde of dat sociaal-artistieke praktijken dezelfde effecten
ressorteren, biedt een case studie de mogelijkheden om te vertrekken vanuit een kader
dat de precaire situatie van kwetsbaren vooropstelt. Hierbinnen kan nagaan worden hoe
processen in de Unie der Zorgelozen worden vormgegeven en wat deze betekenen voor
mensen in moeilijke omstandigheden.
30
De case studie poogt een antwoord te krijgen op onderstaande onderzoeksvragen.
• Wat betekent de Unie der Zorgelozen voor netwerkvorming en hoe levert dit een
bijdrage aan de situatie van maatschappelijk kwetsbaren?
• Welke emancipatieprocessen kunnen we in de Unie der Zorgelozen
onderscheiden?
• Wat is de betekenis van de Unie der Zorgelozen als forum voor maatschappelijke
problemen?
31
Intermezzo: Unie Der Zorgelozen
“De Unie der Zorgelozen wonen in een huis, op een plein, onder een kerk, in een stad in
het westen van het land. Zij zijn zorgeloos, zij zijn zonder zorgen. Zij spelen toneel in de
tuin van dat huis, in de kelder en op het dak. Zij drinken koffie uit thermoskannen. Zij
hebben diepe gesprekken. Zij maken theater dat wegneemt de zonden der wereld.
Theater dat vecht om te bestaan. Theater dat bijt en slaat, dat dampt en stampt vanuit
de onderbuik. Theater dat er echt toe doet, dat veel is en alles tegelijk. Zalf voor de ziel,
recht uit het hart en boenk op uw muil, in uw smoel, op volle kracht met de fluit vooruit.
Theater van OCMW en ziekenbond, van geboortegrond. Theater van gewoon volk, van
alle slag, van hoog en laag, van warm en koud. De Unie der Zorgelozen is er voor wie op
de pechstrook staat, zonder papieren, sans papiers maar met handen vol verhalen,
geslagen in schone woorden. Maar teder en stil ook, als een tuinman die de rozen snoeit.
De unie der zorgelozen is theater dat smaakt naar ballekes in tomatensaus! Punt.”
(Wim opbrouck in Lux, 19 maart 2008)
32
Hoofdstuk 5. De Unie der Zorgelozen
5.1. Over de werking De Unie der Zorgelozen is een Kortrijkse sociaal-artistieke werking, die sinds 2006 kan
rekenen op een structurele subsidie in het kader van het Kunstendecreet. Desalniettemin
heeft de werking een langere geschiedenis. Geert Six engageerde zich sinds 1996 in de
sociaal-artistieke component van Theater Antigone. Het wijktheaterproject ‘Ça va’ (infra)
uit 1999 is hier een voorbeeld van, waar in het poortgebouw V-tex buurtbewoners samen
op de planken stonden. Geert Six nam de regie van het stuk op zich.
De Unie der Zorgelozen is nu een eigen beweging met een team dat zich naast
theaterproducties met/voor en door bewoners ook sterk profileert op het vlak van sociale
activiteiten, zoals kookavonden of fietstochten. De uitvalsbasis van de werking – met name hun huis - ligt in de Sint-Janswijk te Kortrijk.
De aandacht gaat naar deze werking, aangezien deze het meest uitgebreid is en een
representatieve weergave geeft van de visies, activiteiten en dynamieken die de Unie der
Zorgelozen kenmerken. Hoewel veel activiteiten worden ondernomen in en met dit
werkingsgebied, is het belangrijk op te merken dat de Unie zich niet wenst vast te pinnen
op één bepaalde doelgroep of bewonersgroep, maar openstaat voor iedereen. Daarnaast
is de Unie der Zorgelozen ook actief in andere gebieden. Zo werd de Unie der Zorgelozen
geïnitieerd in Ardooie en heeft men in de Gentse wijk Muide-Meulestede al sociaal-
artistieke activiteiten opgezet.
5.2. Over de buurten Venning en Veemarkt Kortrijk telt vier aandachtswijken: de Lange Munte, Overleie, de Venning en de
Veemarkt. De laatste twee maken deel uit van het deelgebied Kortrijk-Oost en situeren
zich in de omgeving van de uitvalsbasis van de Unie. Als de Unie der Zorgelozen spreekt
over de wijk, bedoelen zij dat gewoonlijk ruimer dan de Sint-Janswijk, maar verwijzen zij
naar het gebied gaande van de Venning tot en met de Veemarkt.
Onderstaande tabel, gebaseerd op ‘Kortrijk in Kaart’8, geeft een aantal gegevens weer
die de kwetsbaarheid van de buurt en de bewoners uit het werkingsgebied concreter
maken.
Venning Nieuwe Sint- Veemarkt (Oude Kortrijk
8 Intranet van de stad Kortrijk, met gegevens over de verschillende deelgebieden in Kortrijk en de afbakeningen daarin.
33
janswijk Sint Janswijk)
Aandeel
Vreemdelingen (2006) 10,84% 11% 23,97% 5,16%
Schoolse vertraging
(min. 1 jaar in 5de
leerjaar) (2006)
33,33% 32% Geen cijfers 16,04%
Geen badkamer
(2001) 11,03% +/- Kortrijk 9,29% 4,37%
Geen centrale
verwarming (2001) 58,01% Geen cijfers 52,46% 34,4%
Aandeel huurder
(2006) 67,14% 50,68% 48,55% 31,73%
Het aantal vreemdelingen in de Venning, de Veemarkt (Oude Sint-Janswijk) en de
Nieuwe Sint-Janswijk ligt minstens dubbel zo hoog als het Kortrijkse gemiddelde. In de
Veemarkt is het percentage niet-Belgen meer dan vier keer zo hoog. Dit hoeft niet
noodzakelijk te wijzen op kansarmoede, maar aangezien binnen de vroegere SIF-
indicatoren ‘vreemdelingen’9 opgenomen is, kan dit duiden op een verhoogd risico.
Zowel gegevens uit de Venning als uit de Nieuwe Sint-Janswijk tonen dat de schoolse
vertraging (minimum 1 jaar) van kinderen in het 5de leerjaar het tweevoud is van het
stadsniveau. Een opmerkelijk gegeven - wijzend op gedepriveerde buurten - is dat zowel
in de Venning als in de Veemarkt meer dan dubbel zoveel mensen geen badkamer
hebben ten opzichte van het stadsgemiddelde. In deze wijken merken we ook dat het
hebben van geen centrale verwarming zo een 20 percentagepunten hoger ligt dan het
stadsgemiddelde. Vergeleken met Kortrijk tellen de drie gebieden een veel hoger aandeel
huurders. Het voortgangsrapport Stedenfonds (2005) stelt dat men onder meer in de Venning en
Veemarkt blijvend moet werken aan de leefbaarheid, aangezien deze buurten wegens
een cumulatie van factoren hiervoor slecht scoren. Naast een analyse van cijfers die we kunnen vertalen naar een kwetsbaarheid van deze
buurten, dienen we wel een onderscheid te maken in verschillende deelgebieden.
Buurtwerkers wijzen erop dat Kortrijk-Oost een verscheidenheid kent aan achterstelling
in de wijken. De Sint-Janswijk heeft een betere welzijnsgraad dan de Venning en de
Veemarkt.
9 Wel een bepaalde groep
34
5.3. Over de activiteiten10 In de loop van de jaren heeft de Unie der Zorgelozen een grotere basis gekregen en is
men zich – naast een werking die theaterproducties maakt – sterk gaan profileren als
sociale beweging. Voortbouwend op de verbinding die sociaal-artistieke praktijken maken
tussen een artistieke en een welzijnscomponent, is het mogelijk deze sociale beweging
als de allesomvattende noemer van de Unie der Zorgelozen te definiëren. De sociale
beweging benadrukt immers niet enkel de sociale activiteiten, maar ook de sociale
component in de artistieke producties.
De Unie der Zorgelozen omvat onnoemelijk veel activiteiten, gaande van structurele
activiteiten naar kleinschalige projecten in samenwerking met andere actoren in het
Kortrijkse veld. In dit overzicht komen grote noemers in de werking aan bod. Andere
werkzaamheden of projecten die doorheen de zoektocht belangrijk zijn voor het
begrijpen van de onderzoeksvragen, zullen in de tekst worden opgenomen.
5.3.1. Theaterproducties: De mogelijkheid om producties te maken ontstaat uit de basisbeweging en -werking,
waar mensen elkaar ontmoeten en een groep ontstaat. Hier vloeien wijkprojecten uit
voort, waarbij iedereen die interesse toont integraal deel kan uitmaken van de
voorstelling (naargelang eigen voorkeur hetzij op de planken, hetzij bij het helpen
produceren, opbouwen…). Deze producties worden aan het publiek getoond in een
bepaalde locatie in de wijk (vaak poortgebouw V-tex of de villa zelf).
Deelnemers die zich niet wensen te engageren in het stuk zelf, maar wel interesse tonen,
hebben de mogelijkheid zich te verdiepen in contextprojecten. Dit kan gaan over
bijdragen aan de opbouw van het theater of over het uitwerken van culturele projecten
zoals fotografie, glasramen...
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om door te stromen naar intiemer theater, waar men
met een beperkte groep een productie maakt. Dit theater wordt ook getoond op andere
locaties dan het wijkniveau.
Zolderprojecten bestaan uit een artistieke confrontatie tussen de Unie der Zorgelozen
met andere theatermakers, om zo hun visie op de samenleving weer te geven. Via
samenwerking op nationaal en internationaal vlak gaat men theater maken met een
beperkt aantal selecte spelers (vaak Geert Six geconfronteerd met anderen).
10 Zie www.uniederzorgelozen.be
35
Terwijl deze onderverdeling in de beginjaren duidelijk te maken was, merken we actueel
dat deze hiërarchie vervaagt. In het laatste zolderproject ‘Being a Bastard’ staat niet
enkel Geert Six op de planken, maar ook een deelnemer die uit de sociale basis komt.
Bij al deze projecten staat een continue communicatie met de achterban centraal.
5.3.2. Schrijfgroep Een belangrijk contextproject in de Unie is de schrijfgroep. Mensen die zich willen
engageren in het geschreven woord, kunnen hier hun eigen creaties en ideeën
uitwisselen en een dialoog opzetten over teksten en betekenissen. De groep wordt
ingeschakeld in functie van voorstellingen, maar evengoed staat dit project ten dienste
van de autonome ontwikkeling van iemands schrijfinteresse.
Een uitgesproken voorbeeld van het functioneren van de schrijfgroep is de
Jeugdboekenweek waaraan de Unie der Zorgelozen deelnam. In samenwerking met en
op het domein van de campus Drie Hofsteden lazen enkele auteurs zelf geschreven
verhalen voor aan kinderen uit het kleuter- en basisonderwijs.
5.3.3. Zorgelozenkrant en Gazet De Zorgelozenkrant is het interne krantje dat maandelijks verschijnt en een forum is
voor iedereen die iets kwijt wil over de werking. Het wordt geschreven door deelnemers
en geeft een overzicht van de activiteiten, maakt plaats voor een gedicht… zodat alle
participanten een zicht krijgen op de maandelijkse activiteiten en de ‘weetjes’ over de
Unie en de deelnemers.
De Gazet dient als informatiebron voor het ruimere publiek en verschijnt twee keer per
jaar. Door middel van interviews, visiestukken, activiteitenverslagen… wordt de ruime
werking van de Unie voorgesteld en biedt de Gazet een mooi zicht op alle aspecten van
de werking.
Bijdragen in deze twee contextprojecten worden geschreven door iedereen die zich
geroepen voelt om iets te vertellen over de Unie der Zorgelozen.
5.3.4. Kookavonden De achterban van de Unie is de basis van alle activiteiten. De kookavonden worden
ingericht door een wisselend team van Zorgelozen, die maandelijks een 70-tal mensen
samen rond tafel brengen. Ontmoeting, dialoog en kameraadschap staan centraal. Naast
het koken voor de Zorgelozen wordt het kookteam ook vaak ingeschakeld in andere
projecten, zoals een ontbijt verzorgen voor een Kortrijkse activiteit in samenwerking met
het buurtcentrum 8-urenhuis.
36
5.4. Over samenwerkingsverbanden
5.4.1. OCMW Kortrijk De Unie der Zorgelozen beschouwt het Kortrijkse OCMW als essentieel in de uitbouw van
hun werking. Sinds 2003 krijgen OCMW’s subsidies om integratie ruimer te kaderen en te
streven naar culturele, sportieve en sociale integratie van hun cliënteel. Het OCMW
Kortrijk beschouwt de Unie der Zorgelozen als een bevoorrechte partner in het mogelijk
maken van deze culturele participatie (OCMW Kortrijk, 2006). Jaarlijks engageert het
OCMW zich in het ondersteunen van een wijktheaterstuk en men zetelt in de Raad van
Bestuur van de Unie der Zorgelozen. Daarnaast is ook tewerkstelling (art.60) mogelijk in
de Unie der Zorgelozen.
5.4.2. Buurtcentrum 8-urenhuis en buurtwerk Het buurtcentrum is gevestigd in de Veemarktbuurt en maakt deel uit van de dienst
integratieprojecten van OCMW Kortrijk. Vanuit de overtuiging dat integratie meerdere
domeinen beslaat, staan 3 noemers centraal: opleiding en tewerkstelling, leefbaarheid en
huisvesting. Het buurtcentrum valt voornamelijk onder leefbaarheid: het welzijn van de
buurt en de bewoners verhogen, al worden er wel linken gelegd met de twee andere
noemers. Het buurtcentrum vervult in eerste instantie een ontmoetingsfunctie, vormgegeven door
het café. Daarnaast biedt het buurtcentrum de mogelijkheid aan mensen om zelf
projecten uit te werken die ze wensen, zoals een vervoersdienst. In het centrum is ook
een infobalie waar mensen met vragen terecht kunnen inzake voorzieningen en diensten
uit de hulpverlening. De samenwerking ligt zowel in de sociale opvolging van de
Zorgelozen en de logistieke ondersteuning van projecten als in een inhoudelijke
samenwerking rond leefbaarheidskwesties in de buurt. Ook fuseren de twee kookploegen
geregeld voor een groots Kortrijks evenement.
Zowel het buurtwerk Veemarkt als het straathoekwerk Veemarkt fungeren vanuit het
buurtcentrum zelf. Daarnaast onderhoudt de Unie der Zorgelozen ook sterke banden met
het buurtwerk Venning.
5.4.3. Nieuwpoorttheater (Campo) De fusie tussen Victoria, een Gents productiehuis voor podiumkunsten , en
Nieuwpoorttheater, een Gents kunstencentrum, mondde uit in een nieuw
37
kunstencentrum in Gent. Campo bestaat uit Campo Victoria, Campo Nieuwpoorttheater
en Campo Boma, een onderzoekscel.
Het kunstencentrum draagt drie grote pijlers in zich. Binnen de productie-poot zet men
grootschalige artistieke producties op. De creatie-poot verlaat dit zekere spoor om
kansen te geven aan jonge artiesten en hun artistieke proces te ondersteunen. De
receptieve pijler betreft het programmeren van externe activiteiten in het
kunstencentrum.
Vanuit een gedeeld geloof in de creatieve kracht van de deelnemers maakte de Unie der
Zorgelozen al theaterproducties in samenwerking met het Nieuwpoorttheater (Unie der
Zorgelozen, z.d.). De toekomst zal tonen wat de fusie betekent voor de nauwe
samenwerking met de Unie der Zorgelozen, hoewel ‘Being a Bastard’, het recente
zolderproject van de Unie, al tot stand kwam in coöperatie met Campo.
38
Hoofdstuk 6. Netwerkvorming
6.1. Keuze voor diversiteit De bewuste keuze om zich te vestigen in de Veemarkt-Venning-omgeving (mede omdat
het wijkproject ‘Ça Va’ plaatsvond in en het verhaal vertelde over de Vetex-fabriek
gelegen in deze buurt) zorgt ervoor dat de werking gelokaliseerd is in een eerder
gedepriveerde omgeving met een hogere mate van achterstelling bij bewoners. De
oudste achterban van de Unie der Zorgelozen groeide tijdens de sociaal-artistieke
wijkprojecten die Geert Six opzette bij Theater Antigone. Deze ontstonden in
samenwerking met het OCMW/buurtwerk. De deelnemers bevonden zich vaak in
maatschappelijk kwetsbare omstandigheden. Een groot deel van deze basis volgde de
Unie der Zorgelozen toen ze een eigen sociaal-artistieke werking opzetten. Dat impliceert echter niet dat de Unie der Zorgelozen een – kwetsbare - doelgroep kiest
of afbakent. “De Unie der Zorgelozen is een open structuur, een beweging van artistiek
verwante zielen, eerder dan een vaste groep van mensen. De Unie der Zorgelozen staat
open voor iedereen die de geëngageerde kern, ontstaan in de context van wijk- en
andere projecten van Geert Six, wil komen versterken.” (Unie der Zorgelozen, z.d.). Gestaafd vanuit waarnemingen blijkt het geen ijdele hoop om diverse lagen van de
bevolking aan te spreken. De Unie slaagt erin een achterban te mobiliseren – om en bij
de 150 Zorgelozen - met zeer gevarieerde sociale en economische achtergronden11. Het
lijkt me het best verwoord door een deelnemer: “de Unie is een micro-samenleving”,
gekenmerkt door een verschillend engagement in diverse activiteiten van de werking,
door verschillende vormen van sociaal contact en ook door het samenbrengen van
individuen uit verschillende regionale contexten (wijkniveau verruimd naar deelnemers
uit stad en ruimer). Men bereikt individuen met een variëteit aan maatschappelijke
omstandigheden, gaande van mensen uit een gegoede middenklasse tot individuen in
kwetsbare posities (socio-economische deprivatie, psychische of verslavingsproblemen,
generatie-armen…).
11 Het is moeilijk om de achterban af te bakenen inzake grootte aangezien er vaak een nauw onderscheid is tussen deelnemer en geïnteresseerde. Een enquête van een student sociaal werk geeft een schets van de diversiteit in deelnemers. (Zie bijlage A).
39
6.2. Deelnemers Het bereiken van een divers – ‘universeel12’ – deelnemerspubliek biedt openingen voor
vragen omtrent de netwerkvorming die plaatsvindt in de Unie. De analyse van Soenen
(2006) toonde dat er diverse netwerkpatronen bestaan die gecorreleerd blijken met
socio-economische achtergrond of ethniciteit (Peters en Debosscher, 2006). Betekenissen
die deelnemers, maar ook de staf en buurtwerkers verlenen aan deze sociale mix,
gecombineerd met waarnemingen, kunnen ons meer vertellen hoe sociaal contact,
netwerkvorming verloopt in de Unie der Zorgelozen en welke waarde dit kan hebben voor
deelnemers.
6.2.1. Verschillende motivaties Tijdens de interviews/gesprekken met deelnemers van de Unie leverde de vraag waarom
men in de Unie participeert, heel wat informatie op. De verschillende motivaties van
mensen om zich te engageren kunnen we grosso modo indelen in drie categorieën:
- Interesse om zich cultureel te verdiepen
- Maatschappelijk engagement/geloof in werking van de Unie
- Eenzaamheid/gebrek aan sociaal netwerk.
Bij het merendeel van de deelnemers gaat het om een samenspel van deze en eventueel
nog andere factoren. Zo haalt een deelnemer als belangrijkste motivaties een gebrek aan
netwerk en een gevoel van leegte aan, maar de specifieke keuze voor de Unie der
Zorgelozen ligt op het vlak van theatermaken. Bij een andere Zorgeloze ligt de keuze
voor de organisatie veel resoluter in de component van maatschappelijk engagement en
een geloof in de werking van de Unie. Met veel voorzichtigheid – aangezien slechts van een beperkt aantal deelnemers diepte-
interviews afgenomen werden – kan de hypothese worden geponeerd dat de
beweegredenen van mensen om te participeren in de Unie der Zorgelozen gecorreleerd
zijn met hun maatschappelijke positie. Maatschappelijk kwetsbaren beschikken over een
beperkter sociaal netwerk dan gegoeden en verkeren vaker in situaties van sociaal
isolement (zie voorafgaand: Soenen, 2006 & Peters en Debosscher, 2006). Bovenstaande hypothese wordt versterkt door informele gesprekken in en de
waarnemingen tijdens de bezoeken aan de Unie der Zorgelozen. Naargelang de soort
activiteit lijkt ook telkens een ander publiek aangesproken. Of, exacter uitgedrukt, een
eerder kwetsbaar publiek is aanwezig op het merendeel van de activiteiten en dit wordt
12 Verwijzend naar stelling dat de Unie een micro-samenleving is, en dus de universaliteit in de samenleving bundelt
40
telkens aangevuld of verruimd met andere groepen van Zorgelozen. De eerste basis is
het huis dat fungeert als uitvalsbasis van de Unie. Los van enige activiteit vertoeven een
aantal mensen hier geregeld. Deze individuen nemen op hun beurt deel aan de
kookavonden en/of theatervoorstellingen/repetities, aangevuld met een veel ruimere
populatie. In deze concrete activiteiten is er een grote overlapping tussen deelnemers,
maar het is evengoed merkbaar dat er ook mensen zijn die naar de repetities komen en
in mindere mate naar de kookavond of omgekeerd. Desalniettemin lijkt eenzelfde
kwetsbare basis aan het grootste spectrum van Unie-activiteiten deel te nemen en een
sterke binding te voelen met de werking.
Deze sterke binding kan vragen oproepen naar het gevaar dat zich een
afhankelijkheidscultuur vormt bij kwetsbaren. Een subtiel onderscheid ligt in de betekenis
die mensen toeschrijven aan de Unie der Zorgelozen voor hun persoonlijk leven. Voor
individuen in kwetsbare posities en/of die een gevoel van eenzaamheid hebben, fungeert
de werking veeleer als een familie, waar ze waardering krijgen die ze – naar eigen
zeggen - vaak in hun persoonlijk netwerk ontbeerden, waar anderen zich eerder
aangesproken voelen door de culturele component en/of de hartelijkheid en spontaneïteit
en zich hierdoor inzetten voor dit maatschappelijk doel. De staf van de Unie der
Zorgelozen is zich bewust van dit gevaar, en onderneemt stappen om de duurzaamheid
van de organisatie te voorzien los van Geert Six. Men zorgt dat andere individuen –zowel
stafmedewerkers als Zorgelozen- het artistieke werk in de Unie der Zorgelozen op zich
kunnen nemen. Eén van de krachten van de organisatie is net dat ze mensen aanspreken vanuit
verschillende beweegredenen. Mensen die gevoelens van sociaal isolement ervaren,
kunnen worden bereikt door de uitgewerkte sociale component van de Unie. De culturele
pijler schept dan de mogelijkheid om dit publiek te verruimen. Daarnaast kan de aanblik
van de ganse werking vertrekkend uit de kracht van het individu en het geloof in de
relevantie van de Unie der Zorgelozen opnieuw andere individuen aanspreken. Er wordt
een zeer breed spectrum van activiteiten aangeboden die variëren naargelang de
gevraagde intensiteit, interesses van mensen en groepsgrootte. Deelnemers geven dit
zelf aan als waardevol. Een participant beschrijft de waarde van de organisatie in de
samenleving vanuit de unieke werking die een gamma van activiteiten aanbiedt en de
ruimte laat om nieuwe projecten op te starten als daar bij de Zorgelozen behoefte aan is.
Daarnaast geeft men aan dat sociale activiteiten een opstap kunnen zijn naar het spelen
in een stuk of het schrijven van teksten, of deze net betekenen dat mensen die zich niet
willen uitleven op scène hier engagement kunnen in opnemen. Het schept inzicht in verschillende achtergronden van participanten en wijst op het
belang dat zich in de Unie manifesteert om te blijven investeren in een brede waaier van
activiteiten die het mogelijk maakt een zeer divers publiek aan te spreken, maar ook een
41
vangnet betekent voor maatschappelijk kwetsbaren. De Unie der Zorgelozen hecht heel
wat waarde aan het valideren van de sociale basis en de sociale activiteiten vanuit het
besef van het belang hiervan voor het welslagen van culturele projecten. (geëxpliciteerd
in Unie der Zorgelozen, 2004).
6.2.2. “In de Unie bestaat klasse-verschil niet”13 Bovenstaande stelling lijkt tegenstrijdig met de assumptie dat verschillende ‘klassen’ om
diverse redenen en op diverse manieren participeren in de Unie der Zorgelozen, maar is
in realiteit net aanvullend op de sociale mix die de Unie bereikt. De bewering heeft geen
betrekking op de beweegredenen van individuen om deel te nemen, maar wel op de
concrete interacties die binnen deze brede deelnemersgroep plaatsvinden. De Unie der Zorgelozen vertrekt bij al haar activiteiten vanuit een zelfde basispremisse.
Mensen worden aangesproken vanuit een positief vertrekpunt, een krachtenbenadering.
Het creatieve potentieel van mensen wordt aangesproken en gehonoreerd (en dit hoeft
niet enkel te gaan over het maken van toneel of het schrijven van teksten, maar ook
bijvoorbeeld over het bakken van taart) waardoor op voorhand een gemeen-
schappelijkheid gecreëerd wordt bij alle deelnemers. Hoewel problemen die mensen
ervaren, aan bod kunnen komen in de organisatie (infra), is de drijfveer van de
organisatie noch van deelnemers de moeilijkheden. Dit in tegenstelling met veel vormen
van sociaal-cultureel werk die een probleem vaststellen en van daaruit cultuur/creativiteit
aanboren om dit op te lossen – zoals Joost Bonte14 het verwoordt. Deze krachtenbenadering zorgt ervoor dat subgroepsvorming – die vanzelfsprekend
plaats vindt bij een achterban van meer dan 100 mensen - niet gebeurt op basis van
sociaal-economische verschillen, maar op basis van interesses, leeftijd, duur van het
deelnemerschap… Meningsverschillen of conflicten manifesteren zich weliswaar, maar
vloeien voort uit andere zienswijzen op het artistieke product of hebben betrekking op
het niet doen van de afwas of uit botsende karakters.
6.3. Gemeenschapsvorming en netwerken Putnam (2000) haalt het belang aan van sociaal kapitaal. Dit begrip omvat verbindingen
tussen mensen: het gaat om “social networks and the norms of reciprocity and
trustworthiness that arise from them” (p.18-19).
Putnams werk is bekritiseerbaar, onder meer omdat hij sterk vertrekt vanuit
homogeniteit binnen sociale klassen en de problematisering van heterogeniteit tussen
13 Maarten Francois, buurtwerker V-tex 14 Coördinator straathoekwerk Oost- en West-Vlaanderen
42
diverse sociale klassen. Deze homogene groepen moeten worden samengebracht en
gestimuleerd om zich in te zetten voor de civiele samenleving. Hierbij wordt weinig
rekening gehouden met diversiteit binnen deze doelgroepen noch met structurele
mechanismen die in de hand werken dat bepaalde groepen in de samenleving [lagere
klassen] over minder sociaal kapitaal beschikken dan anderen (zie Evers, 2003).
Zijn inleidend hoofdstuk levert echter begrippen aan die een waardevol kader scheppen
om te denken over netwerking, met name de concepten bridging en bonding social
capital.
Bonding social capital verwijst naar het bewerkstelligen van een homogeen
identiteitsgevoel, het betreft zeer dichte contacten binnen afgebakende groepen. Peters
en Debosscher (2006) geven als voorbeelden etnisch-culturele verenigingen of
verenigingen waar armen het woord nemen. Daarnaast bestaat ook bridging sociaal
kapitaal dat zich meer naar buiten richt en ruimte maakt om te ontmoeten in diversiteit.
Putnam (2000: 21) stelt dat waar bonding social capital ervoor zorgt dat mensen
rondkomen -”getting by”- , bridging capital maakt dat mensen vooruit gaan of “getting
ahead”.
6.3.1. Verschillende vormen Bridging gaat volgens Soenen (2001) over “initiatieven die mensen de mogelijkheid
geven contacten te hebben met mensen die anders zijn dan zichzelf. Sport en cultuur
hebben hier een belangrijke rol” (p. 16). Ze onderscheidt drie vormen van verbondenheid
of gemeenschapsvorming (2005, p. 93- 97):
• “Gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit”
Hierbij staat het mogelijk maken van intieme, diepgaande, krachtige relaties
centraal, om zo het isolement van bepaalden – vaak kwetsbaren – te doorbreken
of via het ondersteunen van homogeniteit bij gemarginaliseerde groepen te
komen tot emancipatie.
• “Gemeenschapsvorming op basis van herkenbaarheid”
Veel minder diepgaande bindingen ontstaan bij het stimuleren van initiatieven die
zorgen dat mensen herkenbaar worden, dat ze geen onbekenden meer zijn. Dit
zorgt voor een verhoogd gevoel van familiariteit bij mensen en de mogelijkheid
om luchtige gesprekken aan te gaan.
• “Gemeenschapsvorming op basis van ambivalentie”
Er ligt geen eenzijdige aandacht op het creëren van duurzame, sterke bindingen,
maar wel een ondersteunen van initiatieven die zich naar een breed en
heterogeen samengesteld publiek richten, waarbij het mogelijk wordt om te
43
ontmoeten in vluchtigheid en mogelijks over te gaan naar krachtige
groepsbinding.
Volgens de auteur moet er aandacht worden geschonken aan initiatieven die zich
focussen op verbondenheid op basis van ambivalentie, aangezien deze geen dwangmatig
creëren van zeer diepe bindingen vooropstellen, maar de ruimte laten om te ontmoeten,
te proeven, te vermijden. Het is een overkoepelende verbondenheid, die de mogelijkheid
opent om naar homogeniteit en diepgaande contacten te evolueren, maar evengoed
mensen de kans laat dit niet te doen en vluchtige contacten valoriseert.
6.3.2. Unie der Zorgelozen: verbonden in ambivalentie? Veel van de deelnemers in de Unie der Zorgelozen kennen elkaar al jaren en/of werken
rond een gemeenschappelijk doel en vormen dan ook een hechte basis. Bepaalde
activiteiten, zoals een theaterstuk of het werken aan de jeugdboekenweek, vragen om
een intensief engagement, een lange samenwerking van deelnemers en het vinden van
gemeenschappelijkheid. Een eerste waarneming van de organisatie toont een zeer hechte
groep met zeer sterke bindingen. In een doorgedreven vorm kan dit leiden tot een
beperking van de mogelijkheden tot diverse zienswijzen en/of het opnemen van
nieuwelingen in de groep.
Doordat de Unie der Zorgelozen echter een divers deelnemerspubliek aanspreekt en een
veelheid van initiatieven opneemt, kunnen we deze waarneming ook in een ander
perspectief plaatsen. Binnen de organisatie kunnen zowel langdurige als minder
intensieve engagementen aangegaan worden. Een deelnemer stelt dat men ruimte laat
om naar eigen behoefte engagementen op te nemen in de organisatie. Zo helpt de
betrokkene regelmatig bij kookavonden, bij de organisatie van de jeugdboekenweek, of
staat ze achter de bar bij een voorstelling. En – zo stelt de Zorgeloze – “heb je geen
enkel moment het gevoel in de organisatie dat je er niet bij hoort omdat je geen toneel
speelt, maar worden al deze engagementen gewaardeerd.” Eerder dan een organisatie die streeft naar een gemeenschap gekenmerkt door gelijken,
is de Unie een werking die diversiteit en verschillende contexten hoog in het vaandel
draagt en een sociale mix bereikt. Weliswaar is een belangrijke drijfveer van de
organisatie het creëren van duurzaam contacten en een vangnet voor kwetsbaren. Een
gemeenschappelijke identiteit is belangrijk, maar wordt gevormd vanuit het
samenwerken rond een product, niet vanuit een maatschappelijke achtergrond. De Unie
fungeert als een familiaire context voor velen in de organisatie, maar biedt tegelijkertijd
mogelijkheden om te ontmoeten – ook mensen die men anders niet zou ontmoeten - in
een ongedwongen en spontane context. Hoewel een enkeling weerstand biedt tegen
44
nieuwe leden (vernoemd in interviews), blijkt uit gesprekken met deelnemers en de staf,
de eigen kennismaking met de organisatie en ervaringen met nieuwe leden tijdens
repetities, dat de openheid hen te leren kennen en op te nemen wordt nagestreefd vanuit
de organisatie en het merendeel van de deelnemers hier zeer hartelijk in is. Ook slaat de Unie der Zorgelozen verbindingen met diverse andere organisaties, waarbij
men mogelijkheden schept losse contacten te onderhouden met anderen (zoals het
organiseren van een ontbijt tijdens ‘Kortrijk congé’, deel te nemen aan een internationaal
community arts festival of aan activiteiten van KWB in de wijk). Deze confrontatie in
diversiteit en tussen leefwijzen wordt ook naar voor gebracht bij het contact met de
toeschouwers. Anders dan bij een ‘professionele’ theatervoorstelling wil men het contact
met het publiek onderhouden en gaat het om het delen van een inhoud, een bezorgdheid
op de scène. Evengoed wordt na de voorstelling het directe contact naar waarde geschat.
(Unie der Zorgelozen, 2008)
6.3.3. Universeel publiek15 Voordien werd gesteld dat de Unie der Zorgelozen geen doelgroep afbakent. Piet Lareu16
nuanceert en corrigeert dit wanneer hij stelt dat de Unie wel expliciet kiest een werking
op te zetten met, voor en door kwetsbaren, maar wel de vraag poneert hoe het meest
waardevolle werk met deze groep kan plaatsvinden. Bij de interviews met individuen uit
het sociale werkveld was men eensgezind dat werken met kansarmen beperkt blijft als
men deze groep opsluit, en het net waardevol is dat mensen met verschillende
achtergronden elkaar ontmoeten. Één van de deelnemers stelt dat “je iets ‘zoo-achtigs’
creëert indien je een groepje kansarmen op een podium plaatst”. Geert Six benoemt
deze sociale mix als één van de belangrijkste drijfveren van zijn werk. Het realiseren van
deze mix schrijft hij toe aan het continu maken van consequente keuzes om dit te
bereiken zoals de openheid van de werking, het kenbaar maken van de werking aan een
groot publiek, het streven naar artistiek hoogstaande producten… Deze mix levert het
leren kennen van andere leefwerelden op, het ontdekken van gemeenschappelijkheden
en verschillen.
De sociale mix in de Unie werd door veel van de geïnterviewden gewaardeerd wegens de
mogelijkheden die het biedt tot zowel zeer diepgaande contacten als tot een
ongedwongen ontmoeting tussen individuen. Het betreft hier zowel de mogelijkheden
voor maatschappelijk kwetsbaren om uit hun sociaal isolement te treden en mensen te
ontmoeten met wie ze ervaringen kunnen delen en duurzame verbanden kunnen
15 In de zin van deelnemers 16 Coördinator integratieprojecten OCMW Kortrijk
45
opbouwen, als het contact tussen individuen met een verschillende socio-economische
positie.
6.4. Nuancerend: Het lokale niveau als uitgangspunt Ook al was de beslissing om de uitvalsbasis van de Unie te vestigen in de Venning-
Veemarkt buurt een bewuste keuze, dit lokale niveau kunnen wij niet ongenuanceerd
beschouwen als het specifieke interventiekader van de Unie. De betekenis die de werking
heeft in de buurt, is in eerste instantie vanuit een uitspraak van Franceska Verhenne17 te
begrijpen: “De Unie neemt een plaats in in het leven van individuen uit de buurt, eerder
dan in de buurt zelf”.
Zorgelozen zijn niet enkel mensen uit de wijk, maar ook mensen uit stad Kortrijk en
erbuiten. Desalniettemin wenst de Unie der Zorgelozen nauwe banden te onderhouden
met de wijk waarin ze gevestigd zijn. Een van de belangrijkste partners is het buurtwerk
en veel van de initiatieven blijven gericht op het werkingsgebied, zoals kookavonden,
wijktheaterstukken, zwerfvuilactie…
Dat de Unie een bijdrage levert voor het sociale weefsel en de leefbaarheid in de wijk,
trekt Piet Lareu niet in twijfel. Hij stelt dat de Unie één van de werkingen is die hieraan
werkt, naast andere organisaties. Interessant zijn samenwerkingsverbanden die ontstaan
in de wijk (zeker die tussen buurtwerk en Unie), waarbij vanuit een andere expertise en
vanuit andere ervaringen een analyse kan worden gemaakt van problemen.
Geert Six expliciteert de waarde van samenwerkingen, als men zich niet wil beperken tot
het bijdragen tot netwerkvorming binnen de groep Zorgelozen zelf. Activiteiten die
verschillende krachten bundelen, zorgen er op hun beurt voor dat de sociale contacten
worden verruimd naar andere individuen en groepen, die zich kunnen situeren op
wijkniveau maar evengoed ‘gemeenschap’ ruimer opvatten dan dit lokale niveau.
Het lijkt niet correct – doch ook niet noodzakelijk - de Unie der Zorgelozen op te vatten
als een project in samenlevingsopbouw in de klassieke betekenis: samen met
buurtbewoners een project opzetten om problemen in de wijk op te lossen. Het geloof en
de ervaring zijn er dat de Unie bijdraagt tot een leefbaarheid in wijken door het
faciliteren van de ontmoetingsfunctie en door hun aanwezigheid in de wijk. De
gehanteerde interpretatie van samenlevingsopbouw vernoemt weliswaar een lokaal
niveau, maar slaat vooral op het werkbaar maken van processen. Samenlevingsopbouw
wordt vanuit het onderzoekskader gevat als de mogelijkheden die het biedt om
individuen, groepen en gemeenschappen een stem te verschaffen in een publiek debat.
Hoe de netwerken en de sociale basis van de Unie dit mogelijk maken, toont het
volgende hoofdstuk.
17 Voorzitter OCMW Kortrijk
46
Hoofdstuk 7. Emancipatie en maatschappelijk forum
7.1. Paolo Freire Doorheen de tekst werd een aantal keren naar het werk van Paolo Freire verwezen. Hij
wordt beschouwd als een grondlegger van emancipatorisch werken. Zijn boeken (1972 &
1974) tonen de situatie in Latijns-Amerika uit de jaren ‘70, waar onderdrukten in een
cultuur van het zwijgen leven. Hij ontwikkelde een methode bij het leren lezen en
schrijven van analfabeten, die als doel stelt mensen te bevrijden uit hun onderdrukte
positie door hun kritisch bewustzijn te ontwikkelen.
Begrippen als onderdrukkers en onderdrukten klinken nu wat vreemd in de oren. Het is
noodzakelijk om het werk te kaderen binnen de context en tijdsgeest van toen.
Desalniettemin levert Freire een denkkader op dat actueel niet aan belang moet
inleveren.
7.1.1. Cultuur van het zwijgen en bevrijding Door processen van culturele invasie, waarbij machthebbers en instituties mensen
onderdompelen in onderdrukking, ontstaat de cultuur van het zwijgen. Dat begrip
verwijst naar de perceptie bij maatschappelijk onderdrukten van de onveranderbaarheid
hun situatie, waarbij individuen hun machteloze positie in de samenleving aanvaarden en
hieraan zeelfs meebouwen. Freire (1972) stuurt aan op een proces van bewustwording
om mensen te bevrijden, of culturele actie waarbij reflectie over de werkelijkheid en actie
hand in hand gaan. De auteur plaatst zich duidelijk aan de kant van maatschappelijk kwetsbaren en levert
kritiek op het bankconcept van de opvoeding. Eerder dan een individu te beschouwen als
een object waarin de dominerende waarden worden gepompt, dient een dialoog te
worden aangegaan met subjecten. Een kritische bewustwording vloeit voort uit de
ontmoeting en de ontdekking van leefwerelden van anderen en door het bevragen van
deze realiteit.
7.1.2. Culturele actie: Het proces van culturele actie vraagt dus om een dialogale methodologie. Freire
onderscheidt drie stadia in dit proces (Bouverne-De Bie, 2007):
• Verkennen
In communicatie/dialoog met mensen wordt nagegaan wat de leefwereld van mensen is,
wat voor hen essentieel is en hoe ze de werkelijkheid percipiëren. Freire (1974: 29)
47
verwijst hier naar de theoretische context van de dialoog, of de leercontext waarbij
leerlingen en opvoeders op gelijke voet staan met elkaar en men elkaar aanschouwt als
subjecten die evenveel weten. De dialoog hierbinnen maakt het mogelijk een verbinding
te leggen met de maatschappelijke realiteit. Binnen deze leercontext is het mogelijk deze
werkelijkheid – of de concrete context van de feiten - kritisch te analyseren.
• Coderen
De verbinding tussen deze twee contexten gebeurt aan de hand van codificatie, of “het
weergeven van de existentiële situaties van de leerlingen” (Freire, 1974, p. 29). Deze
weergave gebeurt door middel van foto’s, schetsen of andere zaken die een beeld
oproepen. Het beeld wordt zo gepresenteerd dat het subject afstand kan nemen van zijn
persoonlijke situatie en het ruimte schept voor twijfel over deze situatie. Zo kan men in
dialoog nadenken en reflecteren over dit object.
• Decoderen
Het kritisch reflecteren over dit beeld met de complete groep is de basis van
decodificatie. Tussen verschillende objecten worden ook verbanden gelegd die een
weerspiegeling zijn van de maatschappelijke context en onderdrukkingsmechanismen
hierbinnen. Dit laatste proces draagt bij tot het vormen van kritisch bewustzijn, zodat de
cultuur van het zwijgen kan worden doorbroken en tegenstellingen geworteld in de
werkelijkheid, worden blootgelegd.
Er werd aangehaald dat Freire actie en reflectie aan elkaar koppelt en dat deze twee op
elkaar inspelen. De reflectie over de werkelijkheid is dus pas zinvol als dit resulteert in
een actie en deze actie op zijn beurt terug een bevraging met zich meebrengt.
7.2. Freire in de Unie der Zorgelozen De actuele waarde van Freire ligt in de openingen die hij maakte om een dialogale relatie
met maatschappelijk kwetsbaren prioritair te stellen, en in de gelijkwaardigheid die hij in
dit proces vooropstelt. Het betreft een wederzijds leerproces tussen leerling en mentor,
of tussen deelnemers en sociale/artistieke mentors, zoals Joon Bilcke het stelt. Ook de
methodologie die hij ontwikkelde, waarbij een verkenning, representatie en kritische
analyse van leefwerelden plaatsvindt is een interessant uitgangspunt.
Dergelijke processen zijn minder concreet zichtbaar binnen de Unie der Zorgelozen en
men vertrekt niet uit dezelfde problematiserende component als Freire. Toch ligt een
soortgelijke basisvisie en methodologie aan de basis van de werking. Zijn werk kan
worden gebruikt als basis om na te gaan wat de Unie der Zorgelozen kan betekenen voor
de groei en emancipatie van mensen.
48
7.2.1. Basisvisie : Stem geven aan stemlozen De Unie der Zorgelozen expliciteert dat de sociale basis van de werking essentieel is om
alle activiteiten te ondernemen. Deze basis, contact, vertrouwen en dialoog vormen de
uitgangspunten van de organisatie. “Om zich aan de kant van de onderdrukten te
scharen is het nodig om naar hen toe te gaan en met hen te communiceren” (Freire,
1972, p. 141). Spiesschaert (2005) vertaalt dit naar de actuele context van armoede,
waarbij het essentieel is om bevrijding van individuen na te streven op basis van een
authentieke dialoog, gebaseerd op complete gelijkwaardigheid.
De Unie wil de mens leren kennen als individu in zijn context, eerder dan hem aan te
spreken op een aantal componenten. “Democratie is volgens ons het aanhoren,
verdedigen of weerleggen van alle mogelijke kritische standpunten, wat die ook mogen
zijn. Onze beweging is er dan ook een van ontmoeting, luisterbereidheid en gesprek,
waarbij voortdurende kritiek wordt toegestaan en aangemoedigd.” (Unie der Zorgelozen,
z.d.). Het vorige hoofdstuk toonde dat de Unie zich kenmerkt door een sociale mix, die mede
voortkomt uit de ongedwongen cultuur en openheid die er heerst. Bouwend op de visie
van gelijkwaardige dialoog geven de geïnterviewden aan dat hun visies, meningen en
verhaal worden gehoord in de organisatie. De Unie is in eerste instantie een sociale
beweging waar koffie en taart de grondslag vormen voor ontmoeting tussen individuen
rond een tafel waar verhalen van individuen worden gehoord. Om na te gaan hoe deze
stem verder kan reiken dan de koffietafel, is het noodzakelijk de basismethodologie van
de Unie te verduidelijken.
7.2.2. ‘Verbreek, verzamel en vertel’ Bovenstaande leuze verwijst naar de basismethodiek van de Unie der Zorgelozen. Ze
vertoont raaklijnen met het proces van culturele actie van Freire. Anders is dat men in de
Unie der Zorgelozen streeft naar een creatief en/of sociaal product en men
onderdrukkingsmechanismen minder expliciet vooropstelt. Wel vertrekt men vanuit een
concrete context van mensen, die via een dialogaal proces worden gebundeld en op hun
beurt worden vertaald in een creatie die een koppeling maakt met de werkelijkheid en
hier vaak kritische bedenkingen rond formuleert. “Verbreek, verzamel en vertel betreft het ontsluiten van de werkelijkheid: het verbreken
van de non-communicatie tussen individuen, het verzamelen van de verhalen van
mensen en deze te vertellen” (Geert Six). Men zet competenties van mensen niet instrumenteel in om een afgebakende doelstelling
te bereiken, maar het is een omgekeerd proces. Men leeft met de mens en ontdekt wie
49
hij is, men werkt zowel met zorgen als talenten van mensen. Deze communicatie toont
de leefwereld van individuen en maakt verhalen van mensen vatbaar. Dit biedt
mogelijkheden om deze contexten/leefwerelden/verhalen te bundelen in een gezamenlijk
product.
Een exemplarisch voorbeeld hiervan is ‘Werk in de Wijk’. Gedurende het volgende
jaar poogt de Unie der Zorgelozen in samenwerking met het buurtwerk en een aantal
studenten sociaal werk18 een nauwere verbinding te maken met de wijk Venning-
Veemarkt, en dit onder meer via het verzamelen van verhalen van mensen. Het
verbreken van de non-communicatie doet men aan de hand van een intensief proces
waarbij men van deur tot deur belt en mensen de vraag stelt of ze de Unie der
Zorgelozen kennen en of ze een jeugdfoto van zichzelf hebben. Het verzamelen van
verhalen gebeurt aan de hand van deze foto. Aan de mensen wordt gevraagd een
herinnering te koppelen aan deze foto en deze te vertellen. Aan de hand van de
verhalen uit de wijk wil men komen tot een gebundeld product. Afhankelijk van de
resultaten die voortvloeien uit deze huisbezoeken zal nagegaan worden welk medium
het best geschikt is om deze naar voor te brengen (een boek, een toneelstuk...)
Voor het maken van een toneelstuk is de methodiek vrij gelijkaardig. Er wordt in eerste
instantie een concept afgebakend (bij wijkprojecten is dit vaak aan de hand van een
legende of bestaand verhaal, zoals Tijl Uilenspiegel, Baeckelandt of de vos Reinaert),
waardoor er een werkkader is. De concrete invulling van het concept gebeurt vanuit de
Zorgelozen en hun ideeën zelf. Tijdens de eerste repetitie voor ‘Meneerke de Vos’ kregen
we aan de hand van een aantal opdrachtjes in kleine groepen zicht op wat mogelijkheden
zijn met het toneelstuk. Later zullen individuen de mogelijkheden krijgen zelf zaken aan
te halen en eigen teksten te schrijven, die in grote groep zullen worden vertaald naar een
samenhangend geheel. Of uitgedrukt in de woorden van de Unie der Zorgelozen (2004):
“Er is plaats voor ook maar de kleinste artistieke komma van elk individu, maar het punt
wordt gezamenlijk gezet”. Geïnterviewde deelnemers waarderen deze manier van
werken, voelen zich gehoord in hun eigen visies en expliciteren hun maatschappelijke
kijk kwijt te kunnen in de stukken of verhalen. Weliswaar wordt het proces bijgestuurd
door Geert Six, maar dit gebeurt in een continu overleg en meningen van individuen
krijgen én moeten ook hun plaats krijgen in creaties. In de dagdagelijkse werking van de Unie der Zorgelozen blijkt dat de hele mens in zijn
context een centrale plaats inneemt in de werking. De visie van de Unie der Zorgelozen
(z.d.) expliciteert ook dat de mens moet gekend zijn vooraleer het mogelijk is goede
18 Hiepso, een departement van de Hogeschool West-Vlaanderen
50
artistieke creaties te maken, en de leefwereld – de mens in zijn context - maakt inherent
en essentieel deel uit van producties of activiteiten van de Unie.
7.3. Bewustwording en emancipatie De sociale basis binnen de Unie der Zorgelozen– met een open ontmoeting en dialoog - is
de bodem vanwaaruit alle activiteiten ontspruiten. De Unie baseert al haar projecten op
volgende uitgangspunten: “het geloof in de individuele creatieve emancipatie-zonder-
plafond voor ieder individu, het geloof in een bewuste democratie waarin kritisch,
collectief, integraal en constructief gedacht wordt, de overtuiging dat een gezelschap dat
zich vormt in/uit een marge dadenkracht kan hebben in een publiek forum, de noodzaak
om een stem te geven aan stemlozen en de ontwikkeling van een (theater)taal die de
complexiteit, de rauwheid en de brutaliteit van de archetypische mens vertaalt in een
artistieke kwaliteit.” (Unie der Zorgelozen, 2008).
Bovenstaande geloofsovertuigingen tonen een ruimere maatschappelijke betekenis aan
van de Unie der Zorgelozen die verbonden is met potentieel tot groeiend bewustzijn en
emancipatie19 bij deelnemers. Doorheen het onderzoek bleek dat binnen dit potentieel
een aantal processen kunnen worden onderscheiden.
7.3.1. Betekenis voor maatschappelijk kwetsbaren Geert Six expliciteert dat men in de Unie der Zorgelozen niet gelooft in een plafond
inzake (culturele) emancipatie. Dit is de belangrijkste motivatie om telkens te werken
met een zelfde vertrekbasis (weliswaar met vernieuwing). Naast wijkprojecten kunnen
individuen cultureel groeien via doorstroomprojecten en biedt de Unie tal van andere
mogelijkheden om zich cultureel en/of sociaal te ontplooien. Laveyne (2007) waardeert
deze keuze, waarbij ze een langdurige samenwerking een grotere waardering geeft dan
gelegenheidsprojecten. Volgens Geert Six daagt dit de organisatie ook uit om de eigen
methodiek en werkwijzen continu in vraag te stellen. Deze keuze maakt het ook
eenvoudiger om te werken met nieuwe leden in de groep, vermits oudere deelnemers
zelf kennis hebben van het proces en sneller mensen gaan meenemen in de werking. De analyse die Putnam (2000) en Soenen (2006) maakten over netwerkpatronen duidt
dat het bereiken van een divers deelnemerspubliek mogelijkheden biedt om verbindingen
te slaan met mensen die men anders niet ontmoet. Opmerkelijk doorheen de bevraging
is dat deze sociale mix – gezien als onderscheid in socio-economische situatie, of
kansarmen versus meer gegoeden – niet expliciet wordt vernoemd door maatschappelijk
kwetsbaren. De vraag ‘leer je mensen kennen die je in je dagelijkse leven niet zou leren
19 Emancipatie is het proces waarbij mensen in toenemende mate greep kunnen krijgen op hun eigen leven en de samenleving.
51
kennen’ levert bij mensen in precaire omstandigheden eerder een verwijzing naar
individuen uit andere organisaties of het publiek op. Bij mensen in betere
omstandigheden wordt de verwijzing naar armoede, kwetsbaarheid wel expliciet
gemaakt.
Hoewel kwetsbaren er niet naar verwijzen, blijkt dat deze netwerking aanwezig is en zich
niet scherp differentieert van andere ontmoetingen. De stelling dat er geen klasse-
verschil bestaat binnen de Unie betreft niet enkel de concrete interacties die
plaatsvinden, maar ook de percepties van kwetsbaren. Door de krachtenbenadering die
mensen niet aanspreekt op hun problemen – wat voor velen een nieuw patroon is - ,
worden mensen ook niet “geconsolideerd in de achterstandspositie” (Pinxten, 2003, p.71)
en ervaren ze minder verschillen. Uit een aantal persoonlijke verhalen blijkt dat de Unie der Zorgelozen een belangrijke
bijdrage kan leveren in het emancipatieproces van kwetsbare individuen. Een persoon
blijkt door zijn participatie in de Unie geslaagd te zijn in het vinden van een vaste job,
waar hij voorheen een gebrek had aan structuur in zijn leven en er niet in slaagde werk
te vinden of te houden. Iemand anders overwon zijn verslaving sinds en door zijn
deelname aan theaterstukken. Wanneer gevraagd wordt naar de redenen voor deze
veranderingen en evoluties blijkt dat men dit aan de toewijding aan de activiteiten en het
belang dat men hecht aan de groep, toeschrijft. Zo staat een verslaving het memoriseren
van tekst in de weg met als gevolg dat de plaats in stukken bedreigd wordt. Bovendien
wijst de groep Zorgelozen op dit probleem. Binnen de deelnemers blijken zich processen
van sociale controle te manifesteren. Individuen worden door de groep zelf aangesproken
op pijnpunten.
Deze verwijzing naar een aantal succesverhalen impliceert niet dat de Unie der
Zorgelozen de springplank wordt voor elk individu naar een job of een beter leven. Wel
zijn deelnemers, staf en samenwerkende organisaties unaniem over het belang dat de
werking kan hebben voor het vinden van eigenwaarde door het individu. Mensen kunnen
veel kracht putten uit het voorstellen van een activiteit aan een ruimer publiek, maar
evengoed blijkt dat maatschappelijk kwetsbaren in de Unie der Zorgelozen voor het eerst
erkend worden in hun visies en hun persoonlijk verhaal. Een deelnemer geeft aan zijn
hele leven negatief bekrachtigd te zijn door zijn persoonlijke omgeving. In de Unie der
Zorgelozen wordt hij gehoord. Dit gebeurt niet enkel door op het podium te staan, maar
alles wat men doet, wordt gehonoreerd. Ervaringen tijdens de observatieperiode staven dat maatschappelijk kwetsbaren hun
eigenwaarde – en hieruit bloeit in sommige gevallen een persoonlijk emancipatieverhaal
– (her)ontdekken dankzij de aanvaarding van het individu en de valorisatie van de
persoon als creatieve kracht in de samenleving. Het groepsproces blijkt een essentiële en
empowerende factor in een individueel verhaal. De visie op democratie die de beweging
52
uitdraagt, blijkt zich in te wortelen in de deelnemers. In een open proces bekrachtigt
men mensen, maar evengoed wordt er ruimte gelaten voor kritiek en worden mensen
aangesproken op hun verantwoordelijkheid in de activiteiten.
7.3.2. Bewustzijn over armoede en maatschappelijke problemen Het bewust kiezen voor een diversiteit in deelnemers is voor Geert Six essentieel bij de
uitbouw van de Unie der Zorgelozen vanuit de overtuiging dat dit een
bewustwordingsproces kan creëren voor maatschappelijk gegoeden. Spiesschaert (2005).
formuleert dat “een bevrijding van mensen in armoede slechts mogelijk wordt als ook de
dominante middenklasse zelf een culturele bevrijding kan doormaken, zodat ze de
dynamieken van uitsluiting en onderdrukking, die eigen zijn aan de huidige samenleving,
kan vervangen door processen van verbondenheid” (p.82).
Joost Bonte en Joon Bilcke halen de mogelijkheden aan om via deze diversiteit mensen te
ontmoeten, waarbij de gemeenschappelijkheid in zeer diverse maatschappelijke posities
kan worden geëxploreerd. Deze gedeelde noemer heeft volgens Joost Bonte een
belangrijke waarde omdat mensen in armoedesituaties vaak een vertekend beeld hebben
van de middenklasse en omgekeerd. De positieve krachtenomgeving en open dialoog die
de Unie der Zorgelozen genereert, zorgen ervoor dat mensen naast een bewustwording
van verschillen ook een overeenkomst in waardekader kunnen ontdekken. Geert Six
hoopt met deze mix de evidenties waarvan gegoeden vaak uitgaan, uit te dagen en hun
een inzicht te geven op de sociale condities van kwetsbaren. Cohen-Cruz (2002) stelt dat
de communicatie rond een veelheid aan identiteiten van een individu ertoe bijdraagt dat
men stereotiepen doorbreekt en sociale attitudes verandert.
Het leren kennen en begrijpen van armoedeprocessen, maatschappelijke problemen en
uitsluitingsprocessen wordt door Zorgelozen zelf aangebracht. Het wordt kernachtig
geformuleerd door een deelnemer die via de Unie der Zorgelozen “de hoeveelheid
armoede in deze streek” ontdekte en het belangrijk achtte om zich in te leven in heel
moeilijke situaties, waar zij voordien geen besef van had. Het gaat om “groot zijn in
kleine dingen”, waarbij elk individu – ook diegene die het goed heeft – bescheiden is en
het aanvaarden van de persoon om wie hij ís, vooropstaat.
7.3.3. Horen van een stem via producties Interesse in cultuur is één van de aangehaalde motieven (naast engagement en
isolement) om actief te worden in de Unie der Zorgelozen. Vos (2003) toonde dat
maatschappelijk kwetsbaren vaak het ingeworteld geloof hebben dat cultuur (theater,
schrijven…) niet aan hen besteed is. Een Zorgeloze wees me op de drempels die hij
voorheen ervoer bij cultuur, waarbij - naast het kostenplaatje – ook de overtuiging dat
53
dit niet zijn plaats was, overheerste (cf. cultuur van het zwijgen, Freire, 1972). De Unie
der Zorgelozen schept ruimte om dit te overstijgen. Men poogt eigen culturele creaties
van een kwalitatief hoogstaand niveau te maken, waarbij maatschappelijk kwetsbaren
een stem krijgen in het culturele veld en naar de buitenwereld toe. Joon Bilcke ziet de waarde van sociaal-artistieke praktijken, en sowieso de Unie der
Zorgelozen, in een “verschuiving van l’art pour l’art naar de kunstenaar als antropoloog
of als documentairemaker.” De visie van de Unie der Zorgelozen die vertrekt vanuit de
mens en zijn context, en de expliciete aandacht voor maatschappelijke kwetsbaarheid
bieden mensen mogelijkheden om in de artistieke creaties hun stem te laten horen, waar
deze voorheen niet werd gehoord. Deze creaties vormen ook een publiek forum om deze
stemmen aan de buitenwereld te tonen.
In de beginfase vertrok men veeleer vanuit de sociale situatie van deelnemers om een
productie te maken. Nu vertelt men een universeler verhaal. “Nieuwe spelers worden nog
zelden met hun private verhaal ‘te kijk gezet’, en dus veel minder beperkt tot hun
specifieke sociale stempel. Hun materiaal wordt vertaald naar een universeler verhaal.”
(in Hillaert, 2005). “Het tonen dat ook wij dit kunnen” is voor een deelnemer essentieel. Veel van de
deelnemers zitten in een hulpverleningscircuit/tewerkstellingscircuit. Rik Devroe20 merkt
op dat, wanneer sociaal werkers het stuk bekijken waar hun cliënten in meespelen, ze na
afloop de cliënt-sociaal werker relatie mogelijkerwijs anders invullen en de cliënt zien als
een persoon die ruimer is dan zijn problemen. De Unie der Zorgelozen gelooft “in een creatieve samenleving en streeft naar een nieuw
samenlevingsmodel waar het theater in zijn brede vorm een middel is om op te roepen
tot daden, om verantwoordelijkheid op te nemen voor de samenleving, om de underdog
te laten communiceren met de winnaar, om bloot te leggen wat dreigt te worden
vergeten.” (Unie der Zorgelozen, z.d.).
De creaties van de Zorgelozen worden gebracht aan een publiek. De ‘stem van de
Zorgelozen’ wordt hier vertaald en kan voor het publiek verschillende individuele
betekenissen oproepen. Geert Six geeft aan dat het merendeel van nieuwe Zorgelozen
zich engageren in de beweging, nadat ze een stuk zagen van de Unie. Een deelneemster
vertelde dat zij de theaterstukken al kwam bekijken vóór ze actief werd in de Unie. Hier
kwam een ‘maatschappelijke speldenprik’ uit voort. Een bepaald personage vertaalde ze
naar zichzelf en zo werd ze zich bewust van het eigenbelang van waaruit mensen
handelen.
Door de verbindingen die de Unie der Zorgelozen maakt tussen verhalen van mensen,
opvattingen rond een bepaald thema die Zorgelozen naar voor brengen, en een
20 Buurtsport V-tex en vroegere buurtwerker Venning
54
maatschappijkritische kijk, gecombineerd met het streven naar een artistieke kwaliteit,
creëert de Unie mogelijkheden om te fungeren als forum voor individuele en
maatschappelijke pijnpunten en krachten.
7.3.4. Betekenis op wijkniveau: Dat de werking een empowerende-emancipatorische betekenis kan hebben voor
participanten werd duidelijk, maar de vraag is of en hoe de Unie iets kan betekenen voor
de kwetsbare wijken waar de Unie zijn basis kent. Het deelnemersveld is divers, ook qua
woonplaats, waarbij dus allerminst enkel mensen uit de wijk worden bereikt. De opbouw van het poortgebouw V-tex (in de St-Janswijk) toont aan hoe de Unie der
Zorgelozen meewerkte aan het geven van een stem aan de wijk21. Toen de toenmalige
Vetex dreigde gesloopt te worden, is men vanuit het buurtwerk, OCMW, Unie der
Zorgelozen en andere verenigingen in actie geschoten om dit te vermijden. Een
omgevingsanalyse van Piet Lareu gaf aan dat de oude fabriek een belangrijke
buurtfunctie in zich droeg en bijdragen kon leveren tot leefbaarheid in de buurt. ‘In
Donkere Dagen’ uit 1999 was een grootschalige manifestatie die plaatsvond in het
gebouw. Een ramadamfeest, buurtfeest en een stuk van buurtbewoners geregisseerd
door Geert Six vertaalden dit belang naar het Kortrijkse beleid. Het theaterstuk ‘Ça Va’
vertelde het verhaal van de textielfabriek Vetex, waarbij een aantal acteurs in hun
verleden werkelijk arbeider in de fabriek waren. De massale opkomt naar het project en
het signaal dat het poortgebouw een functie kan opnemen voor het sociaal weefsel in de
buurt, zorgde ervoor dat het volledig gerenoveerd werd en dienst doet voor tal van
verenigingen uit de buurt en Kortrijk ( sport Red-Side, circusclub, chiro St-Jan…). Ook
het merendeel van de wijkprojecten van de Unie der Zorgelozen gaan door in de site.22 De nauwe samenwerking tussen de Unie der Zorgelozen en het buurtwerk kreeg via ‘In
Donkere Dagen’ zijn voedingsbodem. Actueel zijn de wijkprojecten of andere activiteiten
van de Unie der Zorgelozen minder expliciet gericht op het verhaal van de Venning-
Veemarkt, doch Piet Lareu stelt dat de organisatie een belangrijke functie heeft in de
buurt, doordat het laagdrempelige ontmoeting mogelijk maakt en men activiteiten
onderneemt die het sociaal weefsel kunnen versterken (vb. Kookavonden, zwerfvuil uit
wijk halen…). De mogelijkheden in de wijk zijn beperkt, aangezien men voor grote activiteiten
gebonden blijft aan de ruimte die de V-tex hun verschaft. Volgens Geert Six zou het
21 Verhalen gebundeld in “Vetex. Van textiel tot sociaal weefsel V-Tex.” 22 Poortgebouw V-tex maakt deel uit van een Europees project: “Vitalizing City Centres Through Integrated Spatial Planning”. Meer info op: http://www.vispnet.org/digitalcity/map/domainInfoMapLite.jsp?dom=AAAAJRPC&prt=AAAAXQLI&fmn=AAAAXZSU&men=AAAAYHOL
55
beschikken over een eigen zaal meer mogelijkheden bieden om sterker buurtgericht te
werken en activiteiten te verschaffen die noden van de buurt vervullen.
Via het project ‘Werk in de Wijk’ probeert men een aanloop te voorzien in de connecties
met bewoners en het wijkverhaal (supra). Het opzet en de uiteindelijke bundeling van
alle verhalen bieden terug het potentieel om een relaas van de buurtbewoners te
vertellen, en een stem te verschaffen aan de wijk en zijn stemlozen.
56
Hoofdstuk 8. Maatschappelijke relevantie van de Unie
der Zorgelozen
8.1. Maatschappelijke betekenis van Unie der Zorgelozen Uit de interviews blijkt dat men gelijklopend denkt over de betekenis die men toeschrijft
aan de Unie der Zorgelozen op het niveau van de samenleving. Joost Bonte omschrijft
het “als een voorbeeld van hoe sociaal werk zou moeten zijn”. Anderen stellen het
minder scherp, maar zowel deelnemers aan de Unie als mensen uit de praktijk plaatsen
de Unie in contrast met andere vormen van sociaal werk. Kwetsbaren verwijzen naar hun
eigen ervaringen met hulpverleningsinstanties waar ze niet gehoord worden in hun
verhaal, praktijkwerkers refereren naar tendensen in het sociaal werk als verzakelijking
en managementsdenken die implicaties hebben voor de werksituatie. De analyse van
Banks (2004) toont hoe een brede waaier van sociale beroepen wordt beïnvloed door
deze trends, gaande van individuele hulpverleningsvormen tot opbouwwerk. De opkomst
van “new accountability” (p. 151) die de evoluties meebrengen, toont hoe de ethiek
inzake zorg en de ruimte voor alternatieve zienswijzen die vertrekken vanuit de uniciteit,
contextualisering en empathie aan belang dreigen te verliezen ten gevolge van een
gestandaardiseerd, meetbaar denken.
8.1.1. Verzakelijking en managementsdenken in de sociale sector Tsui en Cheung (2004) halen managerialism aan als “a set of beliefs and practices that
assumes better management will resolve a wide range of economic and social problems”
(p. 437). Het is een reflectie van het marktkapitalisme in de geglobaliseerde wereld, die
ook impact heeft op de sociale sector. Deze impact wordt gevat in 8 noemers (p. 438-
440):
1. The client is a customer (not service consumer)
2. The manager (not the front line staff) as the key
3. The staff are employees (not professionals)
4. Management knowledge (no common sense or professional knowledge) as the
dominant model of knowledge.
5. The market (not society or community) as the environment
6. Efficiency (not effectiveness) as the yardstick
7. Cash and contracts (not care and concern) as the foundation of relationships
8. Quality is equated with standardization and documentation
57
Ook al heeft dit managementsdenken in de sociale sector zijn waarde, volgens de
auteurs moet het met voorzichtigheid worden behandeld, en moet het niet een doel,
maar een middel zijn om zorgverlening sterker te maken.
Andere auteurs trekken het managementsdenken door naar de gebruikers, die vanuit
visies op actief burgerschap, responsabilisering en autonomie worden aangesproken op
het zelf reguleren van dienstverlening. Een voorbeeld inzake ‘direct payments’23 geeft
aan dat dit systeem - hoewel het in eerste instantie als positief wordt geëvalueerd en
meer autonomie laat aan de cliënt - zorgt voor nieuwe uitsluitingsmechanismen voor
diegenen die deze ondernemerszin niet wensen of kunnen op zich nemen. Ook worden
cliënten in een competitieve sfeer gedreven waar men aanspraak poogt te maken in een
systeem met gelimiteerde toegang tot middelen. De vraag wordt gesteld hoe we door de
privatisering van de publieke sector sociale rechtvaardigheid kunnen bewaken.
(Scourfield, 2007). Holemans (2008) toont de verhouding en evolutie van de driehoek markt-staat-
autonome activiteiten aan (p.51).
Volledig autonoom
Volledig markt Volledig staat
Volgens Holemans worden discussies te vaak gevoerd over de horizontale as, met de
vraag naar meer staat of meer markt. Hierbij verliest men de derde noemer uit het oog,
met name de autonome activiteiten, waar de non-profitsector potentieel in zich draagt
activiteiten te stimuleren die bijdragen tot emancipatie en autonomie van burgers. Een
evolutie doorheen de jaren toont aan dat deze sector aan belang verliest. “Je zou kunnen
zeggen dat non-profit organisaties het risico lopen om tweemaal te verliezen. Ten eerste
verliezen ze autonomie door een sterkere afhankelijkheid van een sturende overheid. En
ten tweede verplicht deze laatste hen tot het doorvoeren van elementen van
marktwerking: focus op efficiëntie, meetbare resultaten, competitiviteit, pragmatisme,
schaalvergroting en een opgelegd model van langetermijnplanning.” (Holemans, 2008, p.
52). Dit levert druk op de sector die wordt gevat in kwantitatieve eisen (Specifiek,
Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden). Hiervan is de huidige waardering
van activering – die het streven naar autonomie en emancipatie vervangt – een pregnant
23 Systeem in Verenigd Koninkrijk, waarbij individuen een budget krijgen en hiermee zelf kunnen voorzien in hun zorg.
58
voorbeeld. In het SMART-streven komen vragen inzake ethiek en rechtvaardigheid
minder aan bod.
Vanuit een rechtvaardigheidsdenken leveren Postle en Beresford (2007) een scherpe
analyse over ‘managerialism’, waar dit zorgt voor een demoralisatie van het sociaal werk
en een slechtere provisie voor gebruikers. Er wordt gebrekkige aandacht besteed aan de
rol die sociaal werk dient op te nemen inzake sociale inclusie, burgerschap en sociale
rechtvaardigheid.
8.1.2. Vragen gesteld bij deze evoluties De rol die het sociaal werk dreigt te verliezen in het politieke debat, wordt door
bovenstaande auteurs aangehaald. Roose (2008) stipuleert hierbij dat het sociaal werk
geen passieve rol speelt in het managementsdiscours en de verzakelijking, doch zelf een
functie heeft en kan hebben in maatschappelijke discussies. Onder impuls van deze
evoluties krijgt het sociaal werk vaak een voorspelbare rol toegedicht, waarbij voor elk
probleem een unieke oplossing aanwezig is, duidelijk afgegrensd is welke problemen er
zijn en welke functies en taken men hier dient te vervullen. “Voorspelbaar sociaal werk
maakt het realiseren van een nabije, gepersonaliseerde en emancipatorische relatie niet
evident, omdat het engagement vooraf sterk wordt begrensd en omdat het gericht is op
aantonen van resultaten met betrekking tot het oplossen van problemen”. (Roose, 2008,
p. 62).
Deze beheersingsopvatting houdt een aantal a priori’s in die niet ter discussie staan. Heel
wat problemen die voorkomen in de samenleving, zouden sociaal werk problemen zijn en
deze problemen kunnen en moeten worden opgelost. Dit impliceert een individualisering
van problemen die zich nochtans vaak situeren op een complex, structureel niveau.
Volgend de auteur is het sociaal werk gedoemd om te mislukken vanuit dit
beheersingsparadigma, aangezien deze visie van oplosbaarheid niet correspondeert met
de complexiteit van kwesties en men geen fundamenteel antwoord kan geven op vele
problemen (wat niet impliceert dat individuele hulpverlening niet waardevol kan zijn).
Roose (2008) pleit voor een ontgrenzende benadering die het beheersingsdenken
uitdaagt. Hij stelt de vraag of de taak van het sociaal werk vooral in het individueel
ondersteunen van mensen ligt dan wel of het fungeert als een “maatschappelijk platform
waar wordt gereflecteerd over de betekenis van menselijke waardigheid, wat dit kan
betekenen en hoe mensen dit proberen te realiseren“ (p.69).
8.1.3. Presentietheorie in de Unie der Zorgelozen De vraag naar de maatschappelijke relevantie van de Unie der Zorgelozen riep bij een
aantal praktijkmensen (Joost Bonte en Franceska Verhenne) de spontane verwijzing op
59
naar de presentietheorie van Andries Baart. Deze theorie beschrijft Roose (2008) als een
tegenreactie op de managementsbenadering in het sociaal werk. De aanwezigheid op
zich van het werk wordt gevaloriseerd en in contrast geplaatst met het sterke
interventiekarakter aanwezig in het huidige sociaal werk. Holemans (2008) toont dat de
overgang naar een risicomaatschappij vraagt om met onzekerheden om te gaan. Vanuit
een beheersingsgeloof pogen we dit te doen door uitgebreid te plannen en te sturen.
Deze overregulatie levert volgens de auteur het gevaar dat we de creativiteit en
zorgzaamheid uit de samenleving halen.
De presentietheorie is gericht op maatschappelijk kwetsbaren of diegenen die aan een
gevoel van sociale overbodigheid lijden en ontstaat vanuit de observatie van het werk
van buurtpastores in Nederland. Baart (z.d. & in Roose, 2007) omschrijft een aantal
methodische principes eigen aan deze theorie. Deze omvatten het toestappen naar de
kwetsbare, het aansluiten bij de leefwereld en ritme van de andere, doelbepalingen die
gedetermineerd worden door de kwetsbare… De benadering sluit nauw aan bij en
vertrekt vanuit de context van mensen, waarbij het meest essentiële kenmerk is
‘aanwezig zijn’. Sociale overbodigheid is een centraal begrip in de presentietheorie en verwijst naar een
gevoelsmatige component. Doorheen de interviews kwam aan bod dat maatschappelijk
kwetsbaren vaak in isolement zitten en niet worden gehoord noch in hun persoonlijk
netwerk, noch in hulpverleningsinstanties. Franceska Verhenne stelt dat in het sociaal
werk veel mensen een vorm van zelfbescherming hanteren door zich te beperken tot hun
professionele taak, omdat “er echt zijn” voor mensen veel energie vraagt. De beschreven
processen over de Unie der Zorgelozen tonen dat ‘het er zijn’ en ‘het horen’ van de ander
startpunten zijn van de werking. Rik Devroe24 haalt het belang van het luisteren naar
mensen aan, zelfs al is men niet direct in staat iets te doen. Het aanwezig zijn voor het
individu is al empowerend op zich. Buurtwerkers en OCMW meldden dat de Unie een
organisatie is waar uitgestotenen (ook uit zorginstanties) terecht kunnen voor een pot
koffie zonder verplichtingen. Deze ervaring van overbodigheid komt niet enkel voor bij kwetsbaren, maar kunnen we
zien als een implicatie van de postmoderne samenleving. Het individualiseringsrisico
(Beck, 1997) toonde dat de traditionele integratiekaders vervangen worden, wat naast
meer autonomie ook onzekerheid met zich meebrengt voor individuen. De waarde die de
Unie kan hebben in het wegwerken van gevoelens van sociale overbodigheid gaan over -
met de woorden van Caroline Verhaeghe25 – “gewoon een keer gewoon doen”. Geert Six
merkt deze gevoelens van overbodigheid bij een variëteit van deelnemers en stelt dat de
24 Buurtsport V-tex en vroeger buurtwerker in Venning 25 Buurtcentrum 8-urenhuis en vroegere straathoekwerker
60
Unie der Zorgelozen deze onzekerheid kan opvangen door een nieuw verbindingskader te
verstrekken vanuit een leefwereldbenadering en een open, hartelijke sfeer.
8.1.4. Voorbij de presentietheorie De implementatie van ‘presentie’ in de Unie der Zorgelozen hoort individuen en geeft hen
zo een eigenwaarde terug. De vraag blijft echter wat dit kan betekenen voor een
samenleving en de opbouw van de samenleving. Eerder dan beperkt te blijven tot het
individu – wat in een presentietheorie het geval is –, opent het de vraag hoe processen in
de Unie een emanciperende functie en een ruimere structurele impact in het opbouwen
van een samenleving hebben. Sociaal-artistieke praktijken kennen hun wortels in de maatschappelijke evoluties die de
nadruk leggen op het recht van elk individu om zich cultureel te ontplooien. Sinds 1993 is
dit ingeschreven in de grondwet en de werkvorm probeert kwetsbaren een plaats te
geven waardoor dit mogelijk wordt. Het hoofdstuk over emancipatie toonde hoe de
ideeën van Freire rond dialogale relaties en culturele actie leidend tot
bewustzijnsvorming, bijdragen tot sociale verandering en hoe dit verder gaat dan een
individueel proces. Corijn (2002) wijst op de mogelijkheid besloten in de werkvorm om
leefwerelden en referenties van kwetsbaren op het publieke forum te plaatsen. De Unie
der Zorgelozen fungeert als forum waar menselijke leefwerelden worden gehoord en
vertaald in een artistiek of sociaal product. Ze kunnen een verhaal over een groep of wijk
vertellen en zo bewustzijnswording over armoedeprocessen of andere problematieken in
de hand werken. Hierbij reikt men verder dan het aanwezig zijn en brengt men de
leefwereld van niet-gehoorden onder een publieke noemer.
8.2. Tegenwicht voor verzakelijking en ‘managerialism’ De intrinsieke mogelijkheid die in de sociaal-artistieke werkvorm besloten ligt om als
maatschappelijk forum te dienen, betekent op zich een tegenbeweging inzake de
verzakelijking van de sociaal werk sector omdat de alledaagsheid, de leefwereld
vertrekpunt wordt. De werking van de Unie der Zorgelozen wordt door geïnterviewden
getypeerd als ‘hartelijk’, als ‘ongedwongen’. Er zijn geen vaststaande definities over
burgerschap of over integratie in de samenleving die men wil bereiken met individuen,
maar men poogt in een spontane sfeer mensen te begroeten en te honoreren in hun
zienswijzen. Een opvatting over relationeel burgerschap komt hier aan bod, waarbij in
samenspraak, in dialoog met participanten een concept ontstaat. Inzake
gemeenschapsvorming stelt Bouverne-De Bie (2005:3) een relationeel burgerschap
voorop, dat vragen opwerpt voor elke sociaal-culturele tussenkomst inzake hun
meerwaarde. De functionele dimensie stelt zich de vraag of de tussenkomt tegemoet
61
komt aan maatschappelijke noden afgewogen naargelang de context. Mogelijkheden die
deze tussenkomst biedt op het vlak van confrontatie tussen verschillende zienswijzen en
de gelijke toegang van iedereen vat ze onder een morele dimensie. De expressieve
dimensie poneert de vraag in welke mate de tussenkomst tegemoet komt aan visies van
mensen.
De roots van de Unie der Zorgelozen liggen in een maatschappelijke vraag van bewoners
zelf26 en men neemt de leefwereld van individuen als vertrekpunt. Gebleken is dat hier
een zeer divers deelnemerspubliek wordt aangesproken en gehoord. Dit maakt een
confrontatie van visies mogelijk, er komen ontmoetingen tussen verschillende groepen
die elkaar in het dagdagelijkse leven niet of minder intensief treffen, voor en dit brengt
waardevolle verbanden en bewustzijnsprocessen tot stand.
Een significant voorbeeld inzake de ongedwongenheid en het tegenwicht voor
opvattingen rond actief burgerschap betreft de wijze waarop verantwoordelijkheid in de
Unie der Zorgelozen aan bod komt. Responsabilisering van individuen acht de organisatie
belangrijk, maar dit impliceert niet dat gedetermineerde regels het opnemen van
verantwoordelijkheid vergezellen en zeker niet dat ze de voorwaarde worden voor al dan
niet insluiting in de werking. Ze groeien vanuit een gezamenlijk streefdoel m.b.t. de
werking, een respect voor de diversiteit van individuen en sociale controlemechanismen
die de groep deelnemers zelf op zich nemen.
Volgens Joost Bonte integreert de Unie der Zorgelozen verschillende werkvormen in de
organisatie, telkens startend vanuit het potentieel van het individu en de
ongedwongenheid van de organisatie. De Unie houdt niet vast aan het inzetten van
afgebakende methodes of werkvormen, maar combineert de functies van
ontmoetingscentrum met buurtwerk, individuele hulpverlening, vormingswerk en artistiek
werk. Dit strookt met persoonlijke bevindingen over de Unie der Zorgelozen en valt te
verklaren vanuit het prioritaire belang dat men hecht aan de sociale basis van de werking
om de organisatie en haar projecten gestalte te geven. Deze onderbouw kan slechts
resulteren in een artistiek sterk resultaat en kan slechts ten volle worden benut als er
mogelijkheden zijn om de diversiteit van mensen te honoreren.
8.3. Belang van samenwerkingen Het belang dat de Unie der Zorgelozen hecht aan maatschappelijk kwetsbaren blijkt
groot. maar het werken met gedepriveerden in de samenleving brengt een confrontatie
met problemen mee. De Unie ‘hoort’ de verhalen en betekenisgeving van kwetsbaren.
Heel wat individuen winnen door de organisatie structuur en nemen hierdoor hun leven in
26 Zowel vanuit de maatschappelijke nood geëxpliciteerd door kwetsbaren in bijvoorbeeld het algemeen verslag over de armoede, als bij de opzet van de eerste wijkprojecten (Geert Six bij Antigone) kwam de vraag vanuit bewoners zelf.
62
handen. Toch blijft de Unie een sociaal-culturele werking die niet fungeert als instantie
bevoegd voor individuele hulpverlening, die rechtstreeks materiële middelen ter
beschikking stelt of zorgt voor het effecturen van welzijnsrechten voor en met individuen.
Het draagt functies in zich die gericht zijn op een buurt, op een individu en zijn
problemen, maar de grote variëteit aan werkvormen blijft beperkt qua mogelijkheden.
De Unie is zich hiervan bewust en stelt de samenwerking met partners centraal om de
hiaten op te vangen. Het buurtcentrum en het buurtwerk kunnen een belangrijke
voortzetting zijn van processen die zich in de Unie afspelen. Sociale problemen die in de
Unie worden opgevangen en hun petje te boven gaan, kunnen door deze nauwe
samenwerking worden gecommuniceerd – hetzij door de persoon zelf, hetzij door de Unie
– naar de sociale dienst in het buurtcentrum. Buurtwerkers en straathoekwerkers in de
buurt kunnen problemen in de buurt opvangen en ventileren naar de Unie of omgekeerd.
Hierbij wordt via een regelmatig contact ook de vraag gesteld hoe men een betekenis
kan hebben in het leven van individuen en de gemeenschap (zo ontstond bijvoorbeeld
Werk in de Wijk) en werpt men kritische vragen kan op rond elkaars werking. Met het
OCMW bestaat eenzelfde wederkerigheid. Het OCMW ondersteunt de Unie der Zorgelozen
en acht deze hoog in een proces van maatschappelijke integratie. In de Unie der
Zorgelozen – analoog de opvatting van Bouverne-De Bie (2003, supra) – vult men deze
integratie echter niet instrumenteel in. Deze visie wordt ook gevaloriseerd door het
OCMW.
8.4. Belang van de Unie der Zorgelozen De Unie der Zorgelozen levert mogelijkheden inzake de culturele ontplooiïng en
emancipatie van individuen. De ontmoetingsfunctie die de openheid van het huis in zich
draagt, kan tevens fungeren als buurtcentrum waar ieder over de vloer komt. Individuele
of groepsproblemen worden in de Unie gehoord en aangepakt waar nodig. Wanneer men
stoot op grenzen binnen de Unie, levert de nauwe samenwerking tussen partners in het
Kortrijkse sociale veld mogelijkheden om deze aan te pakken. De organisatie is beperkt in zijn mogelijkheden. De stelling dat dit sociaal werk is zoals
het moet zijn, dient dus genuanceerd te worden. Een werking als de Unie der Zorgelozen
zit in een luxepositie, aangezien men niet wordt geconfronteerd met strikte regelgeving
of met grote maatschappelijke eisen inzake integratie of activering. De Unie der
Zorgelozen expliciteert het zelf als “een vrijbuiterspositie eigenlijk die nog gevrijwaard
blijft van te veel via regelgeving opgelegde kwantitatieve resultaten. Deze vrijheid
gekoppeld aan de fundamentele emancipatorische eigenschappen van sociaal-artistiek
werk maakt dat de Unie een verschil kan maken op het maatschappelijk kruispunt van
cultuur, economie, educatie en politiek.” (Unie der Zorgelozen, 2008).
63
Het is en blijft voornamelijk een organisatie die een bijdrage kan leveren tot de culturele
ontplooiïng van mensen, waardoor men een veel grotere ruimte kan geven aan
ontmoeting, ongedwongenheid, luisteren… zonder dat men onderhevig is aan specifieke
maatschappelijke eisen inzake integratie of men meetbare resultaten moet produceren.
Het is dus niet het betoog dit als dé vorm van sociaal werk te behandelen, want men is
ook in mindere mate onderhevig aan verzakelijkende tendensen.
Desalniettemin levert de Unie der Zorgelozen een kritisch denkkader voor de huidige
evoluties in het sociaal werk. De uitwisseling tussen verschillende partners levert volgens
Franceska Verhenne een bijdrage tot het kritisch analyseren van de eigen praktijk.
Volgens haar fungeert de Unie der Zorgelozen als een spiegel voor het OCMW. In hun
theaterstukken komt een zeer kritische kijk op de samenleving naar voor en kan er ook
worden geventileerd rond hulpverleningsinstanties zoals het OCMW. Naast deze kritische
rol fungeert de Unie als tegenpool voor verzakelijking door het inherent
leefwereldperspectief en de aansluiting op de diversiteit van individuen en hun context
van waaruit ze vertrekken. Kwaliteit van de Unie der Zorgelozen wordt niet
gestandaardiseerd, maar krijgt haar waarde vanuit de humane componenten die men
opneemt.
64
Conclusies
In de masterproef wordt het concept samenlevingopbouw niet als methodisch
afgebakend behandeld. Het vertrekpunt is een bezorgdheid over armoede en
kwetsbaarheid in de samenleving. Vanuit een kritisch-politiek begrijpen wordt de vraag
gesteld hoe sociaal-artistieke praktijken kunnen bijdragen tot het opbouwen van een
samenleving. Het kader dat Shaw en Martin (2000) naar voor brengen behandelt
samenlevingsopbouw als forum dat dient om verschillende stemmen – zeker van niet-
gehoorden – op te vangen en te ventileren naar een maatschappelijk niveau om zo te
streven naar een inclusieve democratie. Dit werd vertaald naar sociaal-artistieke
praktijken en in het onderzoek werd duidelijk hoe processen binnen de Unie der
Zorgelozen worden vormgegeven en hoe deze bijdragen tot de situatie van kwetsbaren.
Een bespreking van de netwerkvorming die plaatsvindt in de Unie der Zorgelozen
ontstaat vanuit het signaal in literatuur dat het sociaal netwerk van kwetsbaren vaak
beperkt is. De Unie der Zorgelozen maakt een keuze voor een sociale mix, waardoor dit
openingen creëert naar het in vraag stellen wat dit betekent voor mensen in kwetsbare
posities. De Unie der Zorgelozen brengt in haar werking een groot aantal mensen met diverse
sociale achtergronden samen. Deelnemers gaan verbanden aan binnen deze groep,
gaande van diepgaande vriendschappen tot losse babbels. De visie van de organisatie die
een openheid en aanvaarding van iedereen vooropstelt, sijpelt door naar het grootste
deel van de deelnemers die nieuwe leden hartig verwelkomen. Hoewel de Unie poogt een
hechte groep te vormen en te streven naar gemeenschappelijke doelen wat op bepaalde
momenten een zeer intensieve verbintenis vraagt, laat de werking via tal van andere
activiteiten en hun samenwerkingsverbanden ruimte aan andere engagementen, aan
vluchtige betrokkenheid of contact en vormt de basis van de werking de mogelijkheid en
valorisatie van diversiteit. De kleinste artistieke komma van elk individu krijgt een plaats,
maar het punt wordt gezamenlijk gezet.
Netwerkvorming in de Unie der Zorgelozen is belangrijk in het individuele leven van veel
deelnemers, omdat het mensen in precaire omstandigheden kan behoeden voor of
redden van eenzaamheid en van sociaal isolement. Daarnaast draagt het bij tot
ontmoeting en leefbaarheid in de lokale context waarin men ingebed is.
De netwerkvorming en de bijdragen die het levert voor kwetsbaren en de gemeenschap
resulteren uit de principes vooruit geschoven door, keuzes gemaakt door en processen
die zich manifesteren in de Unie der Zorgelozen. De valorisatie van de sociale basis en
65
netwerkvorming die hieruit mondt vormt een aanloop tot de vraag welke
emancipatieprocessen in de Unie worden onderscheiden en hoe het fungeert als
maatschappelijk forum voor niet-gehoorde stemmen. De Unie der Zorgelozen vertrekt vanuit de idee dat de (culturele) emancipatie van
individuen geen grenzen kent. Bijgevolg investeert men veel in diverse activiteiten die
mensen aanspreken op het creatief potentieel, kunnen individuen zelf voorstellen voor
activiteiten geven en levert men via doorstroomprojecten de mogelijkheden zich te
verdiepen in theater.
De Unie der Zorgelozen levert een belangrijke bijdrage tot het opbouwen van een gevoel
van eigenwaarde bij deelnemers, waar ze voorheen vaak niet werden gehoord in hun
persoonlijke beleving. Door de aanvaardingscultuur in de organisatie en door de verhalen
te vertalen in een creatief product, brengt het mensen een geloof in zichzelf bij, geeft het
hen een eigenwaarde en leidt het soms tot de kracht zich persoonlijk te verheffen.
Deelnemers in een maatschappelijk sterke positie geven aan dat de sociale mix in de
Unie der Zorgelozen bijdraagt tot bewustzijnswording over maatschappelijke problemen
zoals armoede, psycho-sociale problemen… Dit wordt gevaloriseerd door deelnemers in
een maatschappelijk sterke positie. Een soortgelijk proces doet zich voor bij het naar
voor brengen van een artistiek product – vaak toneelstuk – aan een publiek, waardoor
speldenprikken kunnen worden uitgedeeld aan toeschouwers en men mogelijks een
ander perspectief inneemt ten aanzien van mensen in kwetsbare omstandigheden. Door de koppeling tussen persoonlijke perspectieven en een maatschappelijk verhaal en
door deze verbinding te vertalen in een artistiek product fungeert de Unie der Zorgelozen
als forum voor individuele perspectieven en maatschappelijke bezorgdheden. Dit kan
bijdragen tot een maatschappelijke emancipatie van kwetsbare individuen en groepen in
de samenleving. De samenwerkingsverbanden die de Unie aangaat met spelers in het
sociale veld zorgen ervoor dat het zorgperspectief besloten binnen de Unie der
Zorgelozen aangevuld kan worden met een denken in termen van rechteneffectuering.
De klassieke opvatting van samenlevingsopbouw waar de wijk fungeert als een
interventiekader, vraagt om nuancering bij de case studie van de Unie der Zorgelozen.
Correcter is om het wijkniveau en de bewuste keuze voor de vestiging in een
gedepriveerde buurt als een interpretatiekader te beschouwen. Verhalen, moeilijkheden
en krachten die zich in de omgeving manifesteren zijn een weerspiegeling van de
maatschappelijke situatie en fungeren als concrete uitvalsbasis om een ruimer
maatschappelijk relaas aan te kaarten.
Inleidend werd aangehaald dat een case studie beperkingen in zich draagt om te
verruimen naar het werkveld. De basiskenmerken van sociaal-artistieke praktijken die
66
Demeyer en Vanpee (2003, supra) naar voor schuiven, tonen dat in de werkvorm een
combinatie tussen artistieke en sociale processen, het overstijgen van sociale en
culturele breuklijnen in de samenleving, de actieve deelname van mensen in precaire
omstandigheden en het samenwerken met diverse culturele en sociale actoren eigen zijn
aan de werkvorm. Desalniettemin is het voor elke organisatie mogelijk keuzes te maken
om aan deze componenten vorm te geven. Inleidend werd aangehaald dat de keuze voor
de Unie der Zorgelozen mee bepaald werd doordat deze organisatie een aantal expliciete
keuzes maakt, die duidelijk werden doorheen de bespreking over de Unie der Zorgelozen.
Het betreft:
- Sociale mix vooropstellen en bereiken
De Unie der Zorgelozen maakt bewust geen categoriale keuze en deelnemers
worden gekenmerkt door een grote verscheidenheid in maatschappelijke
omstandigheden.
- Alle activiteiten vormgeven uit dezelfde basisgroep
In de Unie der Zorgelozen werkt men telkens met een zelfde groep, die weliswaar
wordt aangevuld met nieuwe leden.
- Veel ruimte voor sociale activiteiten naast het artistieke werk
Men schenkt niet enkel aandacht aan het sociale proces in de artistieke creaties,
maar ook in de werking acht men sociale activiteiten belangrijk om de basis te
versterken. De diversiteit inzake de achtergrond van de deelnemers op socio-economisch vlak, de
keuze voor een vaste basis en de aandacht voor sociale activiteiten zijn
mededeterminanten van de beschreven processen inzake netwerkvorming en
emancipatie en dragen bij tot een individuele en maatschappelijke verheffing van
kwetsbaren. Desalniettemin roepen de keuzes die de Unie der Zorgelozen maakt een
aantal vragen op.
Zo werd kort verwezen naar de afhankelijkheidscultuur die zich kan manifesteren bij
kwetsbaren, ten gevolge van het kiezen van een vaste groep waardoor kwetsbaren de
Unie der Zorgelozen associëren met een familie. De staf erkent zelf dit gevaar en poogt
dit risico op te vangen door de organisatie niet afhankelijk te houden van een aantal
artistieke/sociale leiders, en ook deelnemers in staat te stellen de organisatie te dragen.
In welke mate dit opzet de duurzaamheid van de organisatie garandeert zal moeten
blijken in de toekomst.
Daarnaast blijkt dat de vaste deelnemersgroep zich kenmerkt door een sterke
verbondenheid. Een aantal malen werd verwezen naar de Unie der Zorgelozen als een
familie of een soort van micro-maatschappij. De vraag is of deze sterke betrokkenheid
niet noopt tot het afsluiten van de groep in een aparte wereld. Uit de analyse blijkt dat
dit actueel de komst van nieuwe leden niet in de weg staat, en deze worden door zowat
67
alle Zorgelozen met open armen ontvangen. Wel blijken een klein aantal stemmen deze
vernieuwing niet wenselijk te achten. De visie van de organisatie stelt een openheid en
aanvaarding van iedereen voorop. Het lijkt dus dat de organisatie er blijvend moet op
waken dat zich geen uitsluitingsmechanismen nestelen in de groep en de huidige groep
Zorgelozen hier geen ‘elitegroep in het Kortrijkse sociaal-artistiek werk’ wordt, niet
gescheiden door sociale achtergrond, maar wel door sociaal-artistieke ervaring. De vragen die de expliciete keuze van een vaste groep en een sociale mix oproepen
betreffen toekomstvragen, waar de organisatie momenteel mee wordt geconfronteerd.
Keuzes gemaakt in het sociaal-artistieke veld zullen vragen oproepen en zowel krachten
als bedreigingen in zich dragen. Het belangrijkste lijkt dat een organisatie zich hier
bewust van is en hun keuzes legitimeert in het zicht van hun eigen visie, en duidt naar
hun deelnemers en werkveld. De Unie der Zorgelozen gaat deze vragen zeker niet uit de
weg.
De eigenheid van de Unie der Zorgelozen zorgt dat de case studie niet zomaar kan
verruimd worden naar het sociaal-artistieke werkveld op zich. De inherente componenten
van de werkvorm maken het echter mogelijk een aantal conclusies te verruimen uit dit
onderzoek. In elk sociaal-artistiek project is er de keuze voor een krachtenbenadering of
het vertrekken vanuit het creatief potentieel van deelnemers – met nadruk op kwetsbare
deelnemers – wat voor individuen al een verruiming betekent van het
probleemperspectief van waaruit ze vaak worden aangesproken. In de vormgeving van
de processen staat altijd een inbreng van de deelnemers zelf centraal. Elk sociaal-
artistiek project heeft zo het potentieel de eigenwaarde van individuen te verhogen. Door
in het creatieproces deelnemers te betrekken en hun perspectief te valoriseren, kan het
fungeren als een forum waar kwetsbaren hun stem kunnen laten horen en kunnen ze –
analoog Corijn (2002) – bijdragen tot de opbouw van nieuwe culturele uitingsvormen.
Daarnaast stellen Demeyer en Vanpee (2003) dat het telkens gaat over het overschrijden
van sociale en culturele breuklijnen. Hoewel men in sociaal-artistieke praktijken soms
explicieter doelgroepen voorop plaatst, blijkt wel dat er in alle sociaal-artistieke
praktijken een uitwisseling is tussen individuen in verschillende omstandigheden. Uit de
case studie bleek dat dit bewustzijnprocessen over kwetsbaarheid in de hand werkt
(hetzij in de vormgeving van het proces zelf, hetzij in het contact met een publiek). De mogelijkheden om conclusies uit dit onderzoek in te schakelen in het sociaal werk
kwamen in het slothoofdstuk aan bod. Hier kwam de openheid en hartelijkheid van de
werking van de Unie der Zorgelozen aan bod, die als buffer kan fungeren tegen de
evoluties in het sociaal werk rond verzakelijking en managerialism.
68
Organisaties die zich bewegen in het sociaal werkveld worden vaak onderworpen aan een
regelgeving, waarbinnen een managementsdenken zijn intrede doet. Kwaliteitsnormen
worden afgebakend en vertrekken vaak uit voorgekauwde afbakeningen over
maatschappelijke thema’s, zoals integratie (wordt voornamelijk bereikt via werk). De
case studie van de Unie der Zorgelozen toont een open kader, waarbij dergelijke
afbakeningen niet worden gehanteerd.
We moeten weliswaar erkennen dat sociaal-artistieke organisaties momenteel gespaard
blijven van grote regelgeving, en dus vanuit een weinig dwingend kader vorm kunnen
geven aan processen die de mens en zijn context centraal zetten. De positie van sociaal-
artistieke praktijken kan benoemd worden als een luxe, aangezien ze weinig externe
eisen uit een macro-niveau in rekening dienen te brengen en we kunnen deze processen
aldus niet integraal overzetten naar andere sociaal werk praktijken. Daarnaast fungeren
ze als een werkvorm die sociale en culturele expressie centraal stelt, en biedt men geen
professionele hulpverlening of materiële ondersteuning aan kwetsbaren (of het is toch
niet hun opdracht). Wel is de case studie van de Unie der Zorgelozen belangrijk omdat ze fungeert als een
exemplarisch voorbeeld van wat menselijkheid, aanvaarding en hartelijkheid kan
bijdragen tot de positie van maatschappelijk kwetsbaren en tot de ruimere samenleving.
Deelnemers wijzen erop dat ze niet worden gehoord in hulpverleningsinstanties,
praktijkmensen geven hetzelfde signaal, maar erkennen allemaal het belang van de Unie
der Zorgelozen. De beweging fungeert als een tegenvoorbeeld van verzakelijking in de
sociaal werksector en door de samenwerking die men onderhoudt kan men kritische
vragen oproepen bij sociale instanties over hun werkwijze.
Waar sociaal-artistieke praktijken verschillende keuzes maken inzake de vormgeving van
de processen en aldus andere bijdragen zullen hebben tot het sociale weefsel, de
emancipatieprocessen… is de openheid van de Unie der Zorgelozen wel iets dat kan
vertaald worden naar sociaal-artistieke praktijken. Door de vrijbuiterspositie en de
nadruk op sociale processen hebben alle sociaal-artistieke praktijken de mogelijkheid een
open kader naar voor te schuiven, dat afwijkt van de beperkingen die onder impuls van
verzakelijking in het ruimere sociaal werk aanwezig zijn en kan men vragen omtrent de
definitie van humaniteit op een forum plaatsen.
Een antwoord op het uitgangspunt van de masterproef, namelijk wat de (meer)waarde is
van sociaal-artistieke praktijken voor samenlevingsopbouw, hangt samen met de
opvatting van samenlevingsopbouw die gehanteerd wordt.
Sociaal-artistieke praktijken zijn niet rechtstreeks verbonden met samenlevingsopbouw
op lokaal niveau. Bepaalde praktijken nemen de wijk als interventiekader, anderen zijn
niet gebonden aan een bepaalde regionale entiteit. Uit de case studie blijkt dat de Unie
69
der Zorgelozen haar lokale omgeving vooral beschouwt als een interpretatiekader voor
maatschappelijke problemen. De Unie der Zorgelozen fungeert niet als een organisatie
die projecten in samenlevingsopbouw opzet, maar de hele organisatie is wel een
‘samenlevingsopbouwproject’. Eerder dan een meerwaarde te zoeken in sociaal-artistieke
praktijken voor samenlevingsopbouw, wordt als slotconclusie een eigenwaarde van
praktijken voor samenlevingsopbouw aangehaald. Sociaal-artistieke praktijken tonen hoe werken met maatschappelijk kwetsbaren kan
gekaderd worden binnen een open kader, waarbij iedereen wordt gehonoreerd en
gehoord, om zo te komen tot een diversiteit van zienswijzen die op een publiek forum
worden geplaatst. Het vertaalt de potenties van individuen en hun eigen kracht in een
artistiek (kwalitatief) product. Het stelt via culturele weg maatschappelijke evidenties in
vraag en levert bijdragen tot de valorisatie van sociaal werk die de context van
individuen als startpunt neemt en niet hun gesegmenteerde problemen opvangt om zelf
oplossingen te bieden. Kortom: het toont hoe een (artistiek) proces waarbij men een stem verschaft aan én
uitdraagt van stemlozen bijdraagt tot een samenleving in diversiteit en hoe kritische
vragen rond menswaardigheid dienen te worden gesteld vanuit een open – tegenover
een afgebakend disciplinerend - kader.
70
Literatuurlijst
Anciaux, B. (2000). Beleidsnota cultuur 2000-2004. Brussel: Vlaamse Overheid.
Anciaux, B. (2004). Beleidsnota cultuur 2004-2009. Brussel: Vlaamse Overheid.
Atkinson, W. (2007). Beck, individualization and the death of class: a critique. The British
Journal of Sociology, 58(3), 349–366.
Baart, A. (z.d.). Introductie in de presentietheorie.
Afgehaald op 10 april 2008 van
http://www.lesi.nl/fileadmin/bestanden/Diversen/Introductie_in_de_presentietheorie__
prof._dr._Andries_Baart.pdf
Baert, H., Duyvendak, J.W., & Hellinckx, L. (2003). De lokale samenleving: een
integratiekader én een interventiekader? In Baert, H., & De Bie, M. et al. (red.).
Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen (pp. 57-80). Brugge: Die Keure.
Banks, S. (2004). Ethics, accountability and the social professions. Basingstoke New
York: Palgrave Macmillan.
Beck, U. (1997). De wereld als risicomaatschappij : essays over de ecologische crisis en
de politiek van de vooruitgang. Amsterdam: Balie.
Billiet, J., & Waege, H. (red.). (2001). Een samenleving onderzocht: methoden van
sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: Standaard.
Bouverne-De Bie, M. (2001). Cursus Sociale agogiek. Gent: Academia Press.
Bouverne-De Bie, M. (2003). Cursus Sociale agogiek. Gent :Academia Press.
Bouverne-De Bie, M. (2005, 5 oktober). Discussietekst: Wat is de rol van het sociaal-
cultureel volwassenenwerk op het vlak van gemeenschapsvorming? Brussel: Socius.
Bouverne-De Bie, M. (2006, juli). Participatie: van opvoedingsdoel tot
samenlevingsopbouw. Welzijnsgids-welzijnszorg. Samenlevingsopbouw, 61, 135-153.
71
Bouverne-De Bie, M. (2007). Cursus sociale pedagogiek. Onuitgegeven cursus. Gent:
Universiteit Gent.
Carey, P., & Sutton, S. (2004). Community development through participatory arts:
Lessons learned from a community arts and regeneration project in South Liverpool.
Community Development Journal, 29(2), 123-134.
Caron, B., & Vastesaeger, T. 2001. De sociaal-artistieke projecten vormen een hefboom
in de verzuurde samenleving.
Afgehaald op 3 januari 2008 van
http://www.cultureetdemocratie.be/nl/tekst/publicatie7.pdf
Clé, A. (2005). Culturele, sportieve en sociale participatie. Het OCMW aan zet! Kunst en
democratie: POD Maatschappelijke integratie.
Claeys, J. , Elchardus, M., & Vandebroeck, D. (2005). De smalle toegang tot cultuur , een
empirische analyse van cultuurparticipatie en van de samenhang tussen sociale
participatie en cultuurparticipatie. In Vlaanderen gepeild 2005. (pp. 7-35). Brussel:
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.
Cook, J., Roche, M., Williams, C. C., & Windebank, J. (2001). The Evolution of Active
Welfare Policies as a Solution to Social Exclusion in Britain. Journal of European Area
Studies, 9(1), 13-26.
Cohen-Cruz,J. (2002). An introduction to community art and activism.
Afgehaald op 23 februari 2008 van
http://www.communityarts.net/readingroom/archivefiles/2002/02/an_introduction.php
Corijn, E. (2002). Cultuur als stem. In TerZake Cahier (oktober 2002). Kunst (s)maken.
Een zoektocht door de vele kamers van het sociaal-artistieke huis aan de hand van
toon-, denk- en debatmomenten, (pp. 10-16). Brussel: De Wakkere Burger, VIBOSO en
Kunst en Democratie.
Vlaamse Overheid. (2004). Decreet houdende de subsidiëring van kunstenorganisaties,
kunstenaars, organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke
werking, internationale initiatieven, publicaties en steunpunten – het kunstendecreet.
Brussel: Vlaamse overheid, Administratie Cultuur.
72
Afgehaald op 12 november 2008 van
http://www.cjsm.vlaanderen.be/cultuur/kunsten/kunstendecreet/wetgeving/index.html
Demeyer, B. (1998). ART23*. Cultuurparticipatie: een vergeten recht en bindende kracht
in de armoedebestrijding. Een kijk op de ART23-projecten: Kunstprojecten als
hefboom tegen sociale uitsluiting. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
Demeyer, B., & Van Pee, K. (2003). De sociaal-artistieke praktijk in België. Een
kwalitatief onderzoek naar methodiekontwikkeling. Brussel: Kunst en democratie.
Dingeldey, I. (2007). Between workfare and enablement – The different paths to
transformation of the welfare state: A comparative analysis of activating labour market
policies. European Journal of Political Research, 46(6), 823-851.
Doom, R. (2007). Cursus Vrijheid en gelijkheid. Gent: Academia Press.
Engel,U., & Strasser, H. (1998). Global risks and social inequality: Critical remarks on the
risk-society hypothesis. The Canadian Journal of Sociology, 23(1), 91-103.
Evers, A. (2003). Social capital and civic commitment: On Putnam’s way of
understanding. Social Policy & Society,2(1), 13– 21.
Evrard, Y. (1997). Democratizing culture or cultural democracy? Journal of arts
management, Law and Society, 27(3), 167-176.
Freire, O. (1972). Pedagogie van de onderdrukten. Baarn: In den Toren.
Freire, O. (1974). Culturele actie voor vrijheid. Baarn: In den Toren.
Geldof, D. (1999). Zelfbeperking in de risicomaatschappij. Een uitweg op de crisis van
loonarbeid, milieu en moderniteit. Oikos, 10, 8-21.
Afgehaald op 19 maart 2008 van
http://www.oikos.be/component/option,com_docman/task,doc_view/gid,379/Itemid,30
/
Geldof, D. (2003). Leven in een kennis-, netwerk- en risicomaatschappij. In Baert, H., &
De Bie, M. et al. (red.). Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen. (pp. 107-121).
Brugge: Die Keure.
73
Guttal, S. (2007). Globalisation. Development in Practice, 17(4), 523 – 531.
Haesendonckx, C. (2001). Recht op Cultuur: drempels die mensen in armoede
belemmeren in hun culturele participatie. Nota in opdracht van DSO/ Cultuurcel van de
stad Antwerpen. Antwerpen: vzw Recht-op.
Handler, F. J. (2003). Social citizenship and workfare in the US and Western Europe:
from status to contract. Journal of European Social Policy,13(3), 229 -243.
Hillaert, W. (2005, 19 februari). Theater uit de marge. De sociaal-artistieke werking zit
op een weer. De Morgen, p. 99.
Holemans, D. (2008). Tellen of vertellen. Meten is niet altijd weten. In Vandaele, H.
(red.). Managementtechnieken en de maat van de mens: een spannend evenwicht (
pp. 46-58). Onuitgegeven publicatie.
Hubeau, B., & Geldof, D. (2003). Activering en rechtsontwikkeling in de (over-)actieve
welvaarsstaat. . In Baert, H., & De Bie, M. et al. (red.). Handboek samenlevingsopbouw
in Vlaanderen (pp. 147-166). Brugge: Die Keure.
Kay, A. (2000). Art and community development. The role the arts have in regenerating
communities. Community Development Journal, 35 (4), 414-424.
Kesteloot, C. (2000). Cultuur als stedelijke opbouwwerkstrategie: 3 bedenkingen.
Opbouwwerk Brussel, 16(70), 13-18.
Afgehaald op 29 november 2007
http://www.samenlevingsopbouwbrussel.be/files/documentrepository/File/tijdschrift/70
+2000+OpbouwWerkBrussel.pdf
Koning Boudewijnstichting (1994). Algemeen Verslag over de Armoede. Brussel: Koning
Boudewijnstichting.
Laermans R. (2001). Het Vlaams Cultureel Regiem. Katholieke Universiteit Leuven,
Centrum voor Cultuursociologie: Leuven.
Laermans, R. (2002). Stedelijkheid in de veralgemeende moderniteit. Katholieke
Universiteit Leuven,Centrum voor cultuursociologie: Leuven.
74
Afgehaald op 4 februari 2008 van
http://www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Laermans%20.pdf
Lammertyn F. (1999) Tussen moralisme en moderniteit. Op zoek naar nieuwe vormen
van sociale bescherming voor een nieuwe sociale kwestie. Alert, 25(2), 14-39.
Laveyne, L. (2007, 20 juni). Het maagzuur van de stad. De Morgen, p.0.
Ledwith, M. (2001). Community work as critical pedagogy: re-invisioning Freire and
Gramsci. Community Development Journal, 36(3), pp. 171-182.
Leye, M. (2004, juni). Werken buiten de kaders. Sociaal-artistieke praktijken: van
experiment naar beleid. Diagoog, Webtijdschrift voor (een) agogiek in dialoog, 3(3).
Afgehaald op 27 december 2008 van http://www.cdkd.be/nl/tekst/artikel_diagoog.pdf
Lievens, J., & Waege, H. (2005). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie in breedbeeld.
Antwerpen: De Boeck.
Lievens, J, Waege, H., & De Meulemeester, H. (2006). Cultuurkijker: Cultuurparticipatie
gewikt en gewogen. Antwerpen: De Boeck.
Matarasso, F. (1997). Use or ornament? The social impact of participation in the arts.
Stroud: Comedia.
Meade, R. & Shaw, M. (2007). Community development and the arts: reviving the
democratic imagination. Community Development Journal, 42(4), 413-421.
Meireman, K. (1999). Individualisering en het verenigingsleven. De Kristelijke
Arbeidersvrouwen als case study. Tijdschrift voor Sociologie, 20(3-4), 395-414.
Afgehaald op 19 december 2007 van
http://www.sociologie.be/tijdschrift/jrg/pdf/Tvs1999nr34art7.pdf
Newman, T., Curtis, K., & Stephens, J. (2003). Do community based-arts projects result
in social gains? Community development Journal, 38(4), 110-122.
OCMW Kortrijk (2006). Jaarverslag OCMW 2006.
Afgehaald op 17 maart 2008 van
www.ocmwkortrijk.be/documenten/jaarverslag
75
Peters, A., & Debosscher, T. (2006). Praktijkgids sociale cohesie. Brussel:Vlaams
Minderhedencentrum.
Pinxten, R. (2002). Sociaal en artistiek, politiek emancipatorisch en
maatschappijvormend De burger betrokken bij het beleid. In TerZake Cahier (oktober
2002). Kunst (s)maken. Een zoektocht door de vele kamers van het sociaal-artistieke
huis aan de hand van toon-, denk- en debatmomenten, (pp. 17-26). Brussel: De
Wakkere Burger, VIBOSO en Kunst en Democratie.
Pinxten, R. (2003). De artistieke samenleving: de invloed van kunst op de democratie.
Antwerpen: Houtekiet.
Postle, K., & Beresford, P. (2007). Capacity building and the reconception of political
participation: A role for social care workers? British Journal of Social Work, 37(1), 143–
158
Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community.
New York: Simon & Schuster.
Ramoudt, T. (2005). In vrije val, armoede in België: een interview met auteur Bart
Demyttenaere. Antenne, 23(1), p. 47-51.
Afgehaald op 16 februari 2008 van
http://www.uvv.be/uvv5/pub/cante/ka/pdf/16INTERV.PDF
Roose, R. (2007). Cursus Agogische theorieën. Onuitgegeven cursus. Universiteit Gent:
Gent.
Roose, R. (2008). Beheersen van het onbeheersbare? Het belang van ruimte voor
onvoorspelbaarheid in het sociaal werk. In Vandaele, H. (red.). Managementtechnieken
en de maat van de mens: een spannend evenwicht (pp. 59-70). Onuitgegeven
publicatie.
Schuyten, G. (2007). Cursus modellen van empirisch onderzoek. Gent: Academia Press.
Scourfield, P. (2007). Social care and the modern citizen: client, consumer, service user,
manager and entrepreneur. British Journal of Social Work, 37(1), 107–122.
76
Shaw, M., & Martin, I. (2000). Community work, citizenship and democracy: re-making
the connections. Community Development Journal, 35(4), 401-414.
Soenen, R. (2001). Diversiteit in verbondenheid. Paper in het kader van de task Force
leven in de stad: thema ‘ sociale cohesie en ethnische diversiteit’.
Afgehaald op 23 februari 2008 van
http://www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Soenen.pdf
Soenen, G., & De Bie, M. (2002) Participatie in samenlevingsopbouw: kanttekeningen bij
de invulling ervan. Opbouwwerk Brussel, 18(75), 14-18.
Soenen, R. (2003). Diversiteit in verbondenheid. In De Rynck, F. (red). Voorstudies. De
eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden.(pp. 179-207). Brussel:
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Project Stedenbeleid.
Soenen, R. (2006). Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad.
Antwerpen: Garant.
Spiesschaert, F. (2005). Ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting : een
inleiding tot de methodiek. Leuven: Acco.
Stad Kortrijk. (z.d.). Vetex. Van textiel tot sociaal weefsel V-Tex. Kortrijk: Stad Kortrijk.
TerZake Cahier (2001, september). Artiesten uit de buurt. Sociaal-artistieke projecten in
Vlaanderen en Brussel. Brussel: vzw De Wakkere Burger en VIBOSO.
Tsui, M., & Cheung, F.C.H. (2004). Gone with the wind: the impacts of managerialism on
human services. British journal of social work, 34(3), 437-442.
Unie der Zorgelozen (z.d.). Visietekst.
Afgehaald op 13 december 2007 van http://www.uniederzorgelozen.be/visie.php
Unie der Zorgelozen. (2004). Aanvraag tot subsidiering van de sociaal-artistieke werking
van de Unie der Zorgelozen 2006-2009. Onuitgegeven publicatie.
Unie der Zorgelozen (2006, februari,maart,april). De Gazet der Unie der Zorgelozen.
Unie der Zorgelozen (2008). Aanvraag tot subsidiëring aan provincie. Onuitgegeven
publicatie.
77
Van Looveren, M. (2003). Reflecties bij een nieuwsoortig werk: sociaal-artistieke
projecten van armoedebestrijding tot stedelijke ontwikkeling. Diagoog, webtijdschrift
voor (een) agogiek in dialoog, 2(3).
Van Schoorisse, E. (2005). Community arts: (Hoe) Kunnen dansperformances culturen
samenbrengen? Een internationaal comparatief onderzoek naar vier interculturele
projecten in België (Antwerpen en Brussel) en Nederland (Amsterdam en Rotterdam)
vanuit het perspectief van de organisatoren en co-organisatoren. Brussel: VUB.
Voortgangsrapport Stedenfonds Kortrijk. (maart 2005).
Afgehaald op 28 februari 2008 van
http://www.thuisindestad.be/html/visitatie/downloads/rapporten2005/voortgangsrappo
rt2005kortrijk.pdf
Vos, I. (2003). Cultuurparticipatie en maatschappelijk kwetsbare groepen. Brussel:
Cultuurnet Vlaanderen en Kunst en Democratie.
Vranken, J., De Boyser, K., & Dierckx, D. (red.). (2003) Armoede en sociale uitsluiting,
jaarboek 2003. Leuven: Acco.
Wacquant, L. (2001). The penalisation of poverty and the rise of Neo-liberalism.
European Journal on Criminal Policy and Research, 9 (4), 401-412.
Wildemeersch, D. (1995). Over sociaal-agogisch handelen in de risicomaatschappij.
Nijmegen: Faculteit der sociale wetenschappen van de KUN.
78
79
Websites:
www.armoede.be
www.communityarts.be
www.kunstendemocratie.be
www.kindengezin.be
http://multiblog.vrt.be/lux/wim-opbrouck/lux-19maa-uniederzorgelozen/
http://www.unhchr.ch/udhr/lang/dut.htm : Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens.
http://www.senate.be/doc/const_nl.html : De Belgische Grondwet
Intranet Kortrijk: Kortrijk in kaart
Bijlagen
Bijlage A: Kleine Enquête van de Zorgelozen ............................................................II
Bijlage B: Vragen semi-gestructureerde interviews .................................................. III
Bijlage C: Planning en identificatie van interviews met praktijkwerkers ...................... VII
Bijlage D: Planning en voorstelling van interviews met deelnemers .......................... VIII
Bijlage E: Effecten van cultuurparticipatie ................................................................ X
I
Bijlage A: Kleine enquête van de Zorgelozen27
* Hoe ziet de gemiddelde Zorgeloze er uit?
Schoenmaat: 40
Lengte: 1,69 m
Gewicht: 68 kg
Leeftijd: 32 jaar
* De grote meerderheid woont in Kortrijk of omstreken. De niet-Kortrijkzanen komen onder andere
uit Roeselare, Gent, Anderlecht, Izegem, Bavikhove, Zwevegem…
* Het percentage werklozen en werkenden is ongeveer gelijk. Beide groepen zijn divers
samengesteld. De werkenden zijn zowel arbeiders als bedienden. Bij werklozen rekenen we zowel
werkzoekenden als kinderen en gepensioneerden.
* Van de Zorgelozen die hun onderwijscarrière al achter de rug hebben, ging 2/3 maximum tot 18
jaar naar school. Daarvan liep één vierde school tot 14 jaar. Bij de overige ¾ tellen we veel
vakmannen (o.a. lasser, wever, houtbewerker, elektricien).
* Van de 1/3 die langer dan 18 jaar school liepen, volgde de helft een sociale opleiding. ER zijn een
paar Zorgelozen die ‘van alles en niks’ gestudeerd hebben.
* Voor meer dan de helft van de Zorgelozen is het niet mogelijk iets opzij te zetten op ’t einde van
vde maand. Van degenen die wel zouden kunnen sparen, doet de helft dat consequent, de andere
helft af en toe.
* Qua geloofsovertuiging valt er niet direct een lijn te trekken. Er zijn zowel katholieken als
atheïsten, vrijzinnigen als moslims. Sommigen zijn eerder spiritueel geïnspireerd of geloven in
zichzelf. De prijs voor het mooiste antwoord gaat naar ‘de liefde en de mens’.
* Inkomen van de Zorgelozen:
Tussen 700 en 1200 euro: 41%
Meer dan 1200 euro: 25%
Minder dan 700 euro: 34%
* Zo’n 20 % kan niet onmiddellijk zeggen of hij legaal is of illegaal, 15% voelt zich in
ieder geval illegaal. 75% is zeker van zijn legaliteit.
27 Gebaseerd op Unie der Zorgelozen (2006). De Gazet der Unie der Zorgelozen. Februari, maart en april 2006. P. 20-21.
II
Bijlage B: Vragen semi-gestructureerde interviews
Vragen aan de Unie: Visie:
- Waarom Unie der Zorgelozen opgestart? - Waarom de naam Unie der Zorgelozen? - Wat hopen jullie te bereiken met de Unie? Wat zijn jullie doelen? - Waarom kiezen jullie naast het maken van theater, ook voor andere activiteiten
Universele publiek:
- Waarom kiezen jullie een universeel publiek? - Hoe bereikt de Unie mensen? - Merken jullie groepen in de Unie op basis van sociale verschillen? - Is er uitwisseling tussen mensen met diverse achtergronden binnen de Unie? - Er lijken weinig allochtonen in de werking? Enig idee hoe dit komt?
Krachtenperspectief:
- Ligt er volgens jullie een meerwaarde in het werken rond krachten in plaats van problemen?
- Is de Unie een forum waar mensen hun ideeën aan bod komen? - Wat doen jullie als deze worden aangegeven? Hoe springen jullie ermee om?
Activiteiten:
- Hoe komen activiteiten tot stand? - Hoe verloopt communicatie? Hoe komen visies van Zorgelozen aan bod? - Hoe gaan jullie in culturele activiteiten om met artistieke kwaliteit versus sociale
component? Samenwerking:
- Wat zijn jullie belangrijkste samenwerkingsverbanden? - Waarom gaan jullie deze aan? - Bestaat er openheid om te reflecteren op elkaar werking?
Zorgelozen:
- Waarom kiezen jullie voor telkens voor dezelfde basis? - Wat betekent de Unie in het leven van de Zorgelozen? - Draagt de Unie bij tot emancipatie van individuen? - Groeien mensen? Krijgt men meer greep op leven en op samenleving?
Potentieel Unie:
- Wat is de waarde of kan de waarde zijn van jullie werking voor de samenleving? - Biedt de Unie mogelijkheden om probleemgebieden aan te kaarten aan Kortrijkse
instanties? Wordt hiernaar geluisterd? - Waarom is sociaal-artistiek werk belangrijk in de samenleving? - Jullie stellen (in subsidiedossier) dat sociaal-artistieke projecten niet moeten
afrekenen met al te veel kwantitatieve regelgeving. Hoe zie je dit in de toekomst evolueren?
III
Vragen aan participanten: Algemeen:
- Hoe kom je bij de Unie terecht? - Wat sprak je aan om actief te worden? - Wat doe je van activiteiten in de Unie? Waarom deze activiteit? - Wat betekent de Unie voor je?
Netwerkvorming:
- Vind je het belangrijk dat de Unie een divers publiek aanspreekt? - Heb je mensen leren kennen in de Unie die je anders nooit zou leren kennen? - Wat betekent deze ontmoeting en uitwisseling in de Unie voor u?
Emancipatie:
- Is er iets veranderd in je leven sinds de deelname in de Unie? - Ontdek je zaken bij jezelf die je dacht niet te hebben of te kunnen? - Kijk je anders naar je leven en de samenleving sinds de Unie?
Deelname:
- Kun je eigen gevoelens, ideeën kwijt te kunnen in de Unie of gevoelens die je hebt over de wijk of de samenleving?
- Wat gebeurt er met de opmerkingen of de visies die je inbrengt? - Wat gebeurt er als verschillende meningen zijn? Hoe springt men hiermee om?
- Kun je in de Unie zaken uit je leven die je bezighoudt kwijt? Wat gebeurt
hiermee? Betekenis Unie:
- Wat is voor jou het belangrijkste aspect in de Unie? - Vind je de Unie belangrijk in de samenleving en waarom vind je dit? - Heb je het gevoel dat er in de ruimere samenleving (zowel andere organisaties,
als het Kortrijks beleid) geluisterd wordt naar zaken die de Unie of jullie naar voor brengen?
IV
Vragen aan partners of derden:
- Wat doet jullie organisatie? - Wat hopen jullie te bereiken met jullie organisatie? Wat zijn jullie doelen?
Visie:
- Hoe werken jullie samen met de Unie? - Hoe is de samenwerking ontstaan? - Waarom werken jullie samen met de Unie? - Wat is de meerwaarde van deze samenwerking, zowel voor jullie werking, voor de
Unie als voor de samenleving? Organisaties uit Kortrijkse:
- Wie bereikt de Unie der Zorgelozen? - Wie bereikt de Unie der Zorgelozen niet? - hoe komt het dat Unie een universeel publiek aanspreekt? Is dit een meerwaarde? - Ontmoeten mensen hier anderen die ze anders niet zouden leren kennen?
Ontstaan er waardevolle verbanden in? - Wat is volgens jullie de waarde van de Unie voor de samenleving?
- Wat kan de Unie betekenen voor maatschappelijk kwetsbare groepen?
o Ontstaan netwerken waar men buiten de Unie beroep kan op doen? o Zaken/vaardigheden ontdekken die men niet wist te hebben? o Andere kijk op zichzelf en samenleving? o Krijgt men meer greep op leven?
- Wat is de waarde van de Unie en van jullie samenwerking in de wijk waarin men
actief is? o Welke initiatieven zijn al genomen? o Signaalfunctie voor maatschappelijke problemen? o Luistert beleid naar signalen die Unie en jullie geven?
V
Vragen aan Joon Bilcke (Nieuwpoorttheater):
- Wat doet jullie organisatie? - Wat hopen jullie te bereiken met jullie organisatie? Wat zijn jullie doelen?
Visie:
- Hoe werken jullie samen met de Unie? - Hoe is de samenwerking ontstaan? - Waarom werken jullie samen met de Unie? - Wat is de meerwaarde van deze samenwerking, zowel voor jullie werking, voor de
Unie als voor de samenleving? Deelname:
- Hoe komen stukken tot stand? - Wordt hierbij rekening gehouden met de stem van de deelnemers? - Hoe verhouden jullie zich tot het geloof dat iedereen moet kunnen deelnemen
versus de artistieke kwaliteit? - Hoe springen jullie hiermee om met dit spanningsveld?
- Wat kan de deelname aan een artistiek project betekenen voor maatschappelijk kwetsbaren?
- Wat is volgens jou het belang van sociaal-artistieke praktijken en meer concreet
de Unie der Zorgelozen voor de samenleving?
VI
Bijlage C: Planning en identificatie van interviews met
praktijkwerkers
Naam Functie Datum
JOON BILCKE
Artistiek medewerker Campo. Maakte al producties in samenwerking met de Unie der Zorgelozen
Woensdag 26 maart 2008
MAARTEN FRANCOIS Buurtwerker Achturenhuis, Poortgebouw V-tex.
Vrijdag 28 maart 2008
CAROLINE VERHAEGHE
Verantwoordelijke Infobalie Buurtcentrum Achturenhuis en begeleiding straathoekwerk. Voormalig straathoekwerkster
Vrijdag 28 maart 2008
RIK DEVROE Buurtsport V-tex en voormalig buurtwerker Venning
Vrijdag 28 maart 2008
JOOST BONTE
Coördinator Vlaams Overleg straathoekwerk (Oost- en West-Vlaanderen.) Lid van raad van bestuur Unie der Zorgelozen.
Maandag 31 maart 2008
PIET LAREU
Coördinator integratieprojecten stad Kortrijk. Voormalig buurtwerker Lag mee aan basis van eerste sociaal-artistieke projecten in samenwerking met Geert Six
Dinsdag 1 april 2008
FRANCESKA VERHENNE
Voorzitter OCMW Kortrijk Lid van raad van bestuur Unie der Zorgelozen Speelde mee in wijktheaterproject van Unie der Zorgelozen.
Dinsdag 15 april 2008
VII
Bijlage D: Planning en voorstelling van interviews met deelnemers
Deelnemer 1 (eind 40): Dinsdag 25 maart 2008 Speelde mee in sociaal-artistieke projecten die Geert Six opzette in Theater Antigone.
Speelt nu nog altijd mee in theaterproducties en is actief in de schrijfgroep van de Unie. Hij werd aangesproken door zowel de sociale component en de ontmoetingsfunctie van
de Unie der Zorgelozen, als de theatercomponent in de Unie der Zorgelozen.
Deelnemer 2 (midden 50) Dinsdag 1 april 2008 Speelde mee in wijkprojecten bij Theater Antigone, doordat hij toevallig Geert Six leerde
kennen. Speelt nu mee in de wijktheaterstukken van de Unie der Zorgelozen. Hij werd aangesproken door de sociale component in de Unie der Zorgelozen en doordat
het hem een activiteit verschafte aangezien hij werkloos was.
Deelnemer 3 (Begin 30): Woensdag 2 april 2008 Leerde de Unie der Zorgelozen kennen doordat ze vrijwilligerswerk opnam via het
buurtwerk. Zag wijkproject van Geert Six en wou zelf meespelen. Nu speelt ze niet meer
mee, maar neemt vooral schrijftaken op zich in de Unie der Zorgelozen. De Unie der Zorgelozen sprak haar voornamelijk aan doordat het de culturele component
sterk verbindt met een laagdrempelige ontmoeting.
Deelnemer 4 (begin 40): Donderdag 3 april 2008 Kwam al een aantal jaren kijken naar de voorstellingen van de Unie der Zorgelozen.
Vanaf 2006 engageert ze zich in uitbouw van jeugdboekenweek en neemt vooral
ondersteunende taken op zich. Speelt zelf niet mee. Ze werd actief vanuit een geloof in en schoonheid van de Unie der Zorgelozen.
Deelnemer 5 (begin 40) Dinsdag 8 april 2008 Werd in 2002 actief in de Unie der Zorgelozen via een vriend die ze kende. De eerste
jaren volgde ze de repetities en hielp ze mee met ondersteunende activiteiten. In 2005
speelde ze voor het eerst mee in een doorstroomproject van de Unie der Zorgelozen en
voor het nieuwe wijkproject neemt ze een regisserende rol op zich. Ze werd actief vanuit de bezielende kracht van Geert Six en Klaartje Mertens, en vanuit
het ander soort theater die ze maken. Theater dat over iets gaat.
VIII
Deelnemer 6 (begin 20): Dinsdag 15 april 2008 Hij is actief in de Unie der Zorgelozen sinds dit jaar. Kent de organisatie wel al een tijd
via zijn hogeschool, en nam in het verleden als deel aan een theaterstuk. Nu speelt hij
mee in het nieuwe wijktheaterstuk. Hij werd actief in de Unie door de interesse in een theater, doch doordat dit anders wordt
ingevuld in de Unie der zorgelozen. De sociale component hierin is belangrijk.
IX
Bijlage E: Effecten van cultuurparticipatie28
Cultuurparticipatie kan op 6 vlakken een positieve impact hebben. Op het vlak van persoonlijke ontwikkeling kan cultuurparticipatie:
1. vertrouwen en zelfwaardegevoel verhogen 2. betrokkenheid bij sociale activiteiten verhogen 3. mensen invloed geven op de manier waarop zij door anderen gezien worden 4. een forum bieden om persoonlijke rechten en verantwoordelijkheden te verkennen 5. interesse betonen en vertrouwen schenken aan kunst 6. bijdragen tot de schoolse ontwikkeling van kinderen 7. volwassenen aanmoedigen om gelegenheden aan te grijpen tot opleiding en training 8. nieuwe vaardigheden en werkervaringen opdoen 9. bijdragen tot de inzetbaarheid van mensen 10. mensen helpen om een job in de kunstenwereld op te nemen of te ontwikkelen
Op het vlak van sociale cohesie kan cultuurparticipatie:
11. eenzaamheid doorbreken door vriendschappen te helpen sluiten 12. gemeenschapsnetwerken en sociale inschakeling bevorderen 13. tolerantie ondersteunen en bijdragen tot conflictoplossing 14. een forum bieden voor interculturele verstandhouding en vriendschap 15. de bijdrage van een hele gemeenschap naar waarde leren schatten 16. interculturele contacten en samenwerking bevorderen 17. contacten tussen de generaties bevorderen 18. slachtoffers en daders helpen om criminaliteit te hanteren 19. een weg wijzen voor rehabilitatie en integratie van daders
Op het vlak van empowerment van de gemeenschap en van zelfbeschikkingsrecht kan cultuurparticipatie:
20. organisatiecapaciteit van de gemeenschap opdrijven 21. zelfredzaamheid en projectmatig werken bevorderen 22. mensen meer controle geven over hun eigen leven 23. middelen aanreiken om inzicht te verkrijgen in politieke en sociale ideeën 24. consultatie en participatie bevorderen 25. bewoners bij de wijkontwikkeling betrekken 26. de ontwikkeling van partnerschap ondersteunen 27. gemeenschapsprojecten ondersteunen 28. samenwerking en netwerkvorming in de gemeenschap versterken
Op het vlak van beeldvorming (van de buurt) en identiteit kan cultuurparticipatie:
29. trots op plaatselijke tradities en culturen bevorderen 30. zorgen dat mensen een gevoel van betrokkenheid en ‘erbij horen’ krijgen 31. gemeenschapszin en tradities in nieuwe steden en buurten ontwikkelen 32. bewoners betrekken bij de verbetering van het milieu 33. mensen redenen geven om gemeenschapsinitiatieven te ontwikkelen 34. de beeldvorming van marginale groepen verbeteren 35. het beeld veranderen van overheidsinstellingen 36. mensen een beter gevoel geven over waar ze wonen
28 Bron: Matarasso, François (1997), Use or ornament? The social impact of participation in the arts, Stroud: Comedia. Vertaling in: Demeyer, Barbara (1998), ART23*. Cultuurparticipatie: een vergeten recht en bindende kracht in de armoedebestrijding. Een kijk op de ART23-projecten: Kunstprojecten als hefboom tegen sociale uitsluiting. Brussel: Koning Boudewijnstichting, p74-75.
X
XI
Op het vlak van verbeelding en visie kan cultuurparticipatie:
37. mensen helpen hun creativiteit te ontwikkelen 38. het onderscheid tussen consument en schepper helpen overstijgen 39. het mensen mogelijk maken hun waarden, bedoelingen en dromen te verkennen 40. de praktijk verrijken van beroepskrachten in de publieke en vrijwilligerssector 41. de aanspreekbaarheid van publieke diensten wijzigen 42. mensen aanmoedigen om het nemen van risico’s als positief te aanvaarden 43. groepen in de samenleving helpen hun blik voorbij het onmiddellijke te brengen 44. alternatieven ontwikkelen voor de klassieke hulpverlening 45. verwachtingen wekken over wat mogelijk en wenselijk is
Op vlak van gezondheid en welzijn kan cultuurparticipatie:
46. een positieve impact hebben op hoe mensen zich voelen 47. een effectief middel aanreiken voor gezondheidsvoorlichting 48. bijdragen tot een ontspannen sfeer in gezondheidscentra 49. de levenskwaliteit van mensen met een zwakke gezondheid verbeteren 50. een unieke en rijke bron van levensvreugde aanreiken.
Abstract
Sociaal-artistieke praktijken, een (meer)waarde voor
samenlevingsopbouw?
Een case studie van de Unie der Zorgelozen
De vaststelling dat de aanwezigheid van kwetsbare individuen in het culturele leven beperkt is en
de expliciete vraag van armen om hier volwaardig in te kunnen participeren draagt bij tot het
ontstaan van sociaal-artistieke praktijken (jaren ’90). Deze praktijken situeren zich op het raakvlak
tussen welzijn en cultuur en onderzoek wijst uit dat ze zowel individuele als gemeenschapsbaten
kunnen hebben (o.m. Matarasso, 2007; Newman, Curtis & Stephens, 2003; Carey en Sutton,
2004).
In de masterproef wordt een analyse gemaakt van mogelijke betekenissen die sociaal-artistieke
praktijken hebben voor samenlevingsopbouw. Hier wordt samenlevingsopbouw niet methodisch
opgevat, maar een kritisch politiek begrijpen wordt vooropgesteld. Dit is analoog het werk van
Freire (1972), die duidelijk vanuit het perspectief van kwetsbaren vertrekt en hun een stem wil
verschaffen in de samenleving.
Het onderzoek betreft een analyse van de Unie der Zorgelozen, een Kortrijkse organisatie en
belangrijke speler in het sociaal-artistieke werkveld. Deze case studie maakt een intense
bestudering van de aanwezige processen mogelijk en hoe deze bijdragen tot de situatie van
kwetsbaren. In het onderzoek staan drie onderzoeksvragen centraal: hoe draagt de Unie der
Zorgelozen bij tot netwerkvorming, welke emancipatieprocessen kunnen we in de organisatie
onderscheiden en wat betekent de organisatie als forum voor maatschappelijke problemen?
Concluderend wordt de case studie verruimd naar het sociaal-artistieke veld en het sociaal werk en
worden de beperkingen en vooral het belang van de organisatie en de mogelijkheden van sociaal-
artistiek werk naar voor gebracht. Centraal hierbij staat de vraag hoe sociaal-artistieke praktijken
kunnen bijdragen tot het verschaffen van én het uitdragen van een stem aan stemlozen.
Student: Katrien Boone
Academiejaar: 2007-2008
Opleiding: Master in sociaal werk
Masterproef ingediend tot verkrijgen van titel ‘Master in sociaal werk’
Promotor: Prof. Dr. Maria Bouverne-De Bie
Begeleider : Luc De Droogh