Post on 01-Jan-2020
Nogmaals1 Die Kunst der Fuge en de canoncode Henk van Zonneveld
Wie zich met Die Kunst der Fuge2 van J.S.Bach bezighoudt komt op zeker moment voor de vraag te staan welke keuzes er gemaakt moeten worden bij de uitvoering. Wat gaan we spelen, in welke volgorde en vooral: wat spelen we niet? Bij een privé-uitvoering is dit probleem niet zo aan de orde: men kan afhankelijk van de beschikbare tijd kiezen welke fuga of canon geschrapt wordt, maar bij een openbare uitvoering van DE Kunst der Fuge moet hierover goed worden nagedacht. Bij het vergelijken van beschikbare opnamen en live uitvoeringen van de KF komen we al snel tot een vreemde ontdekking: de enige overeenkomst is dat elke uitvoering begint met Contrapunctus 1 (of de ‘vroegere versie’ deel I uit het handschrift3). Zodra deze fuga gespeeld is beginnen de opvattingen over het gewenste vervolg behoorlijk uiteen te lopen. Sommigen die de volgorde van de eerste druk4 willen aanhouden voelen na Contrapunctus 4 de behoefte om voor de nodige variatie één van de vier canons in te lassen. En onvermijdelijk doemt het probleem op van de onvoltooide fuga5: men vraagt zich af of men deze beter in zijn geheel kan spelen, of slechts een deel ervan, of men overweegt hem zelfs helemaal niet mee te rekenen. De muzikale prestaties die geleverd worden wil ik hier geenszins bekritiseren; waar het mij wel om gaat is het formuleren van een degelijke visie op het geheel. Nu kan men natuurlijk de theorie aanhangen dat de oude Bach zijn laatste klavierwerk helaas niet goed heeft kunnen afronden wegens toenemende blindheid, maar zijn daarmee de problemen opgelost? In dit artikel wil ik wat argumenten geven voor een KF zoals Bach zich die mijns inziens voorstelde: een integrale uitvoering bestaande uit 14 onderdelen. Wie de moeite neemt om de fuga’s en canons uit het handschrift en de 1e druk te vergelijken komt tot heldere inzichten: de verschillen zijn zó groot dat het moeilijk voorstelbaar is dat Bach de gedrukte uitgave van 1751 slechts als een verdere verbetering bedoeld heeft. In de uitgave van 1751 vinden we: -‐een totaal andere volgorde -notaties in andere maatsoorten en andere notenwaarden -extra maten bij de eerste drie fuga’s (Contrapunctus 1,2 en 3)
1 zie mijn artikelenreeks in het Clavecimbel in 1999 en 2000 2 alle cursieve benamingen verwijzen naar het handschrift en de 1e druk 3 http://www.bach-‐digital.de/receive/BachDigitalSource_source_00001071 4 BWV 1080, een reeks van in totaal 16 fuga’s, meestal Contrapunctus genoemd, 4 canons en 1 koraalbewerking 5 BWV 1080/Fuga a 3 Soggetti
-2 extra (nieuwe) canons (Canon alla Decima Contrapunto alla Terza en Canon alla Duodecima in Contrapunto alla Quinta) -een variant op één van de handschriftcanons (Canon per Augmentationem Contrario Motu) -een variant op een handschriftfuga (Contrapunctus 10 a 4 alla Decima) -een onvoltooide fuga zonder KF-thema (Fuga a 3 Soggetti) -een fuga voor twee klavecimbels -uitvoerige titels voor elk onderdeel (het handschrift vermeldt alleen de canontitels) -enz. Hieronder is te zien hoe de onderdelen van het handschrift in de 1e druk min of meer een plek hebben gekregen: XII zien we niet meer terug, I en XI staan nog op de oorspronkelijke positie en XV wijkt sterk af van 15.6 volgorde handschrift ca 1747, positie in 1e druk 1751, BWV 1080/ in Romeinse cijfers met volgorde in Arabische cijfers; niet-cursieve getallen geven de feitelijke positie aan na cp.11 I contrapunctus 1 II contrapunctus 3
III contrapunctus 2 IV contrapunctus 5 V contrapunctus 9 a 4 alla Duodecima VI contrap. a 4 = 14 VII contrapunctus 6 in Stylo Francese VIII contrapunctus 7 a 4 per Augment et Diminut IX Canon in Hypodiapason (1st) Resolutio Canonis (2st) Canon alla Ottava = 16 X contrapunctus 8 a 3 XI contrapunctus 11 XII (2st) [na maat 41: Finale] Canon in Hypodiateßeron al roversio e per augmentationem, perpetuus (1st) XIII contrapunctus a 4 = 12 XIV } contrapunctus a 3 = 13 XV Canon al roverscio Canon per Augmentationem in Contrario Motu = 15 et per augmentationem
De grote vraag waarom Bach het handschrift op deze manier heeft vormgegeven en de gedrukte versie heel anders heeft geordend wil ik hierna proberen te beantwoorden door uit te gaan van de meest opvallende zaken in het handschrift. Daarbij is het goed om te bedenken dat Bach in zijn jonge jaren niet alleen grondig geschoold is voor een muzikale loopbaan, maar dat ook oude talen en wiskunde tot de verplichte leerstof behoorden. Het spelen met getallen en cryptische omschrijvingen in titels, tempoaanduidingen en maatsoorten was voor hem eerder regel dan uitzondering. Ook het aanbrengen van subtiele verwijzingen naar zijn eigen naam (door de noten b,a,c,h, dat zijn onze bes,a,c en b, of door de getalswaarde daarvan: 2,1,3,8 dus totaal 14) komen we in veel van zijn latere werken tegen. 6 XV is ook al een variant van XII, alleen de eerste paar maten zijn gelijk
Vraag 1: waarom is IX dubbel genoteerd? Alle canons van Bach zijn volledig uitgewerkt OF als raadsel op 1 balk genoteerd, behalve deze IX en XII uit de KF. Antwoord: daar moet iets achter zitten. Een vergelijking van beide notaties op dezelfde bladzijde (1-‐stemmig en 2-‐stemmig) laat allerlei verschillen zien die met opzet zo genoteerd zijn (afwijkingen in notenwaarden en versieringen).
Vraag 2: waarom heeft IX een titel en de voorgaande fuga’s niet? Dat IX een canon is zien we zonder titel ook wel, dus Bach had de titel probleemloos weg kunnen laten, tenzij ook hier iets meer achter zit. Antwoord: Canon in Hypodiapason kan vertaald worden als ‘meetriet onder acht’. Daarmee is de positie van deze canon verklaard na de voorafgaande 8 fuga’s. De overeenkomst tussen de 1-‐stemmige en 2-‐stemmige notatie is dat er 634 noten correct zijn genoteerd. Deze meten 634 maten7 van I t/m IX. De notatie van Resolutio Canonis heeft zin, juist omdat deze afwijkt van Canon in Hypodiapason. Vraag 3: waarom is de volgorde van XII omgekeerd? De 2-‐stemmige uitwerking heeft geen titel, maar wel de 1-‐stemmige samenvatting die daaronder is genoteerd. Antwoord: net zoals bij IX geeft een vertaling de oplossing: ‘meetriet onder vier’ verwijst nu naar de Resolutio Canonis t/m de 2-‐stemmige notatie van XII . Dat zijn vier onderdelen die opnieuw ‘gemeten’ worden met deze Canon in Hypodiateßeron. Hoe dit meetriet functioneert is zeer fascinerend: de volledige titel suggereert meer dan alleen ‘meetriet onder vier’ door de extra toevoeging ‘al roversio e per augmentationem, perpetuus’. Tellen we de maten van IX t/m XII dan komen we op 635. (NB: dat lijkt 1 teveel als we het 1e meetriet bekijken…) XII zelf heeft 84 maten, XIII en XIV hebben resp. 112 en 142 maten. Vergelijking van beide canon-‐notaties geeft opnieuw vele verschillen. De maten 1 t/m 4 vallen het meest op: de toegevoegde 32-‐sten vervangen de 16-‐den zodat de vraag rijst wat er nu eigenlijk gespeeld moet worden. Dat er geen noten zijn doorgestreept maakt het extra duidelijk dat het juist Bach’s bedoeling is om de afwijking van de 1-‐stemmige notatie onder de aandacht te brengen:
7 De herhalingsmaten moeten ook meegeteld worden; we meten niet wat er geschreven is, maar wat er gehoord wordt bij een uitvoering van de 14-‐delige cyclus.
Het resultaat: Na zorgvuldig tellen blijken 889 noten correct te zijn. Maten tellen vanaf Resolutio Canonis t/m XIV geeft een totaal van 889. De 337 noten van de 1-‐st notatie vinden we dus 889 keer terug in de 2-‐stemmige uitwerking. Schema handschriftcyclus: Nr KF-‐themavorm maten I rectus 37 II inversus 35 III rectus, afsluiting op dominant 39 IV inversus + rectus 90 V extra thema + rectus 65 VI inversus + extra thema 49 VII rectus + inversus + verkleining 79 VIII rectus + inversus + verkleining + vergroting 61 IX Canon in Hypodiapason inversus + rectus Resolutio Canonis bovenstem: 634 noten volgens Canon 179 onderstem: 634 noten volgens bovenstem X 2 extra thema’s + inversus 188 XI rectus + 2 extra thema’s van X + inversus 184 XII rectus + inversus bovenstem 438 noten volgens Canon tot Finale 84 onderstem 451 noten volgens Canon tot Finale
Canon in Hypodiateßeron al roversio e per augmentationem, perpetuus 337 noten XIII rectus 56 inversus 56 XIV inversus 71 rectus 71 Het ‘meten’ gaat nu echter nog veel verder: XII t/m XIV hebben 338 maten; dat lijkt opnieuw 1 maat teveel… In beide meetresultaten van 635 en 338 is XII meegerekend. Hier vinden we inderdaad 1 maat ‘teveel’ voor de Finale: de herhaling van de canon begint daar onder 1. met dezelfde noten als in maat 1.
De reden voor deze notatie is natuurlijk de linkerhand. Deze had in maat 1 nog even rust, dus Bach moest het in maat 41 wel zo noteren. Toch heeft hij een wijziging aangebracht door de linkerhand een kleine versiering te geven, afwijkend van de 1-stemmige notatie.
Daarmee komen we op 14 correct genoteerde noten in deze maat 41. Tellen we deze maat niet mee dan komt het meetriet van XII en dat van IX opnieuw van pas om resp. XII t/m XIV en IX t/m XII te meten: 337 en 634 maten. Dat dit Bachs bedoeling is geweest blijkt ook nog eens uit de onderstem van IX: deze volgt de bovenstem in 634 gevallen (Bach lijkt zich bij 5 noten te hebben ‘vergist’). IX is dus 2 maal toepasbaar als meetriet: de bovenstem is het meetriet voor I t/m IX en de onderstem voor IX t/m XII. Tenslotte meet Bach met deze canon XII ook nog de aansluitende spiegelfuga XIII. We vinden tot aan de Finale 42 afwijkende noten + 14 correcte maar ‘overbodige’ noten. Dat zijn er dus 56 tot aan het herhalingsteken. Dit gecombineerd met de term ‘al roversio’ verwijst naar de 2 x 56 maten van XIII. De omkering (=roversio) van beide stemmen in maat 21 komt terug in XIII: hier wordt het KF-thema omgekeerd van 12 naar 21 noten vanaf maat 21:
Vraag 5: waarom moet XV niet meegeteld worden? Antwoord: in XII heeft Bach al een aanwijzing verborgen dat het na XIV tijd is om te stoppen. De laatste 4 maten van de 2-stemmige notatie wijken af van het voorgaande: alleen het begrip omkering (al roversio) is hier van toepassing. Met het opschrift Finale geeft Bach dit expliciet aan; deze passage heeft 142 noten en verwijst daarmee naar XIV, de spiegelfuga die na de eerste 71 maten omgekeerd wordt voor de volgende 71 maten.
Vraag 6: waarom heeft Bach dan nog meer gecomponeerd over hetzelfde thema? Na XIV vinden we een grote accolade rechts van de notenbalken, maar XV lijkt toch een vervolg te zijn. En in de bijlagen vinden we nog meer, evenals in de latere 1e druk.
Antwoord: We moeten onderscheid maken tussen een serie fuga’s en canons die kennelijk bedoeld zijn om te laten zien wat Bach allemaal met 1 thema kan doen8 en een beperkter werk waarin hij duidelijk aangeeft wanneer het tijd is om te stoppen. De climax is maximaal9 nadat in XII de omkering van XIII en XIV is aangekondigd en de vergroting van het KF-thema naar bijna 3x het oorspronkelijke aantal noten (12 noten in I en 35 noten in XIV). Als we nu nog even naar het totale aantal maten kijken en de nadruk die Bach op zijn ‘handtekening’ legt met deze 14 delen (b=2, a=1, c=3, h=8) en dit vergelijken met de 8 Zonder dat dit begrensd wordt door een ‘laatste deel’; het open einde van de Fuga a 3 Soggetti suggereert dat zijn fantasie nog steeds niet was uitgeput. Vgl. de opmerking et cetera onder de ‘Verschiedene [14!] Canones’, BWV 1087. 9 Behalve een muzikale climax is er ook een mentale en voor de speler fysieke climax bereikt na XIV.
hoeveelheid KF-thema’s die met alle varianten tijdens deze 14 delen geklonken hebben, dan vinden we het volgende: Er klinken 1344 maten (met herhalingen in beide canons) = (bxaxcxh) x 2 x (b+a+c+h) 2 en daarin horen we 220 x het KF-thema = (bxaxcxh) : 2 + (b+a+c+h) Samengevat: het tellen van noten, maten, thema’s en delen , dus van de kleinste t/m de grootste onderdelen van deze cyclus, leidt zonder kunstgrepen tot een 14-delige cyclus. Het ontdekken van de canoncode heeft een aantal jaren puzzelen gevergd, maar ik ben er nu van overtuigd dat Bach (zeer waarschijnlijk met het oog op zijn aanstaande lidmaatschap van de Correspondierende Societät der musicalischen Wissenschaften10) de intentie had om deze code te laten oplossen. Ieder kan zich ervan overtuigen dat de rangschikking van de canons tussen de fuga’s en de dubbele notering met alle afwijkingen daarin door Bach zo zijn gewild. We kunnen ons voorstellen dat hij een enorm plezier gehad moet hebben in het noteren van de laatste delen van de cyclus en dat hij in zijn laatste jaren misschien dezelfde vragen heeft gekregen die ik hierboven heb gesteld. Maar hij heeft zijn lippen stijf op elkaar gehouden…. Ondertussen bereidde hij een gedrukte uitgave voor waarin veel werd gewijzigd, niet omdat hij ontevreden zou zijn over zijn handschrift, maar om een overzicht te geven van zijn Kunst met Fuga’s bezig te zijn en om dat in geregelde orde te publiceren. Dat zou uiteindelijk meer financieel gewin kunnen opleveren dan een raadselachtige cyclus met schijnbare ‘fouten’ in de canons. Dat hij als 14e lid van Mizler’s Genootschap toch niet de KF maar juist 5 keurige canons over ‘Vom Himmel hoch’11 als bijdrage heeft geleverd doet vermoeden dat hij misschien heeft voorzien dat zijn fugacyclus met de ‘slordige’ canons niet goed genoeg zou worden bevonden. Gelukkig weten wij nu beter… Henk van Zonneveld © Hilversum juli 2016
10 Dit Genootschap werd opgericht door zijn oud-‐leerling Lorenz Mizler in 1738 11 Einige canonische Veränderungen über das Weynacht-Lied, Vom Himmel hoch da komm ich her, BWV 769