Post on 13-Apr-2017
Ondersteunende Theorie klimaat
Allereerst twee tropische winden die je moet kennen bij paragraaf 1.2.:
1. Moessons: Een tweemaal per jaar optredende winddraaiing in tropische
klimaatgebieden (dus tussen 30 graden NB en 30 graden ZB).
Aanvullende info: Er bestaan gebieden waar beide moessons nat zijn, er bestaan ook gebieden
waar ze beide droog zijn. Er bestaan ook veel gebieden waar de ene moesson in elk geval
duidelijk natter is dan de andere, en er dus een natte en droge periode optreedt. In een gebied
waar een natte en droge periode voorkomt wordt de natte periode in de volksmond ook wel
“Moesson” genoemd. Let op: In de Aardrijkskunde gaat het echter puur om de winddraaiing,
en heeft het niets met neerslag te maken!
2. Passaten: wind die hele jaar uit dezelfde richting waait in tropische klimaatgebieden
(dus tussen 30 graden NB en 30 graden ZB).
Aanvullende info: Het kan zowel het hele jaar nat als het hele jaar droog zijn hierdoor.
Nu moeten we vervolgens verder gaan uitzoeken hoe het nu precies komt dat er moessons
en passaten bestaan. Dit stencil is er om dit stap voor stap te laten zien! Allereerst is het
belangrijk om enige algemene klimaatkennis van de aarde te hebben, namelijk de volgende
twee zaken:
1. Eerst de ligging van hoge -en lagedrukgebieden op aarde:
1.1 Hogedrukgebied ontstaat op koudste plek en lagedrukgebied op warmste plek: Dus
een hogedrukgebied rondom de polen en lagedrukgebieden rondom de evenaar.
1.2 Door omstandigheden liggen er rond 30° NB en 30° ZB hogedrukgebieden en rond
60° NB en 60° ZB lagedrukgebieden.
Opdracht 1: Schets een schematische tekening met daarin de ligging van hogedruk en
lagedruk op aarde. Doe dit in een rechthoek of vierkant, waardoor alle lijnen van de
breedtegraden even lang zijn. Dan doe je alsof de aarde niet bol is, maar een plat vlak!
2. Dan de wet van Buys-ballot, die bestaat uit twee delen:
2.1 De wind waait van hoge luchtdruk naar lage luchtdruk.
2.2 Op het noordelijk halfrond krijgt de wind daarbij een afwijking naar rechts en op het
zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
Opdracht 2:
Na het bestuderen van punt 2 kun je de overheersende winden van de aarde in de tekening
intekenen Schets dit zelf.
Opdracht 3: Schets nu een doorsnede van de luchtstromingen/winden tussen het
aardoppervlak en 10 kilometer hoogte (dat is de bovenkant van de troposfeer; het gebied
waarin de luchtcirculatie van de aarde en het weer voorkomen) voor het noordelijk halfrond,
waarin ook de breedtegraden en de lage-en hogedrukgebieden aan het aardoppervlak staan
aangegeven.
Tip: Bedenk allereerst waar de lucht zal moeten opstijgen Bedenk vervolgens dat er ergens
anders een plek zal moeten zijn waar de lucht daalt Zo zie je de circulatie ontstaan als het
goed is.
Opdracht 4: Maak opdracht 13 hierboven. Bij onderdeel ‘c’ teken je de winden als pijlen in
de tekening in. Denk aan het gebied waarin ze alleen voorkomen. Arceer in W15
vervolgens het gebied waar de passaten voorkomen.
klimaatkennis van de vorige pagina de moessons en passaten te kunnen verklaren:
1. Door het jaar heen verschuift de zone van lage luchtdruk (ITCZ) rond de evenaar een
stukje mee naar het halfrond waar de zon boven hangt. In juli ligt de zone van lage
luchtdruk dus wat meer op het noordelijk halfrond, in januari juist wat meer op het
zuidelijk halfrond. Dit komt omdat de zone van lage luchtdruk rond de evenaar daar
ligt waar de temperatuur het hoogst is (zie punt 1.1 vorige pagina) en dat gebied
schuift enigszins mee met de hoogste zonnestand.
2. De atmosfeer reageert altijd vertraagd op de verandering van de zonnestand. Daardoor
is het bij ons bijvoorbeeld in juli en augustus het warmst, terwijl de zon al in juni het
hoogst staat. De warmste plek in de buurt van de evenaar komt daardoor nooit zover
van de evenaar af als de verste zonnestand (kreeftskeerkring en steenbokskeerkring).
Immers, dan is de atmosfeer nog bezig om te reageren en dan is de zon alweer terug
aan het bewegen.
3. Land reageert veel minder sterk vertraagd op een verandering in zonnestand dan zee.
Vandaar de veel grotere temperatuurverschillen tussen zomer en winter in een
landklimaat dan in een zeeklimaat. Dit principe geldt ook bij de evenaar. Daardoor
bewegen de lagedrukgebieden boven de landgebieden een stuk verder mee met de
zonnestand, dan boven de oceanen. Immers, voordat de oceaan goed en wel een beetje
verder opgewarmd is, is de zon alweer terug aan het bewegen naar het andere halfrond
Boven de oceanen verplaatst het lagedrukgebied zich hierdoor slechts enkele
breedtegraden door het jaar heen.
Boven de landgebieden verschuift het lagedrukgebied tussen 10° a 15° NB en 10° a
15° ZB, dus dat is een flink stuk.
Wanneer je de bovenstaande drie punten naloopt kom je tot de figuur hier beneden. De ITCZ
geeft de ligging aan van het lagedrukgebieden tijdens de uiterste ligging op het noordelijk
halfrond (juli) en het zuidelijk halfrond (januari). Boven de landmassa’s zie je dat het
lagedrukgebied zich inderdaad veel verder verplaatst dan boven de oceanen.
Conclusie: Passeert het lagedrukgebied je twee keer per jaar, dan heb je moessons. Passeert
hij niet, dan heb je passaten. (Let op: Alleen in de tropen tot max. 30 graden NB/ZB)
Neerslagfactoren
De basisvraag die gesteld moet worden voordat je gaat uitvinden welke factoren een rol
kunnen spelen bij neerslagvorming is: Hoe/wanneer ontstaat er überhaupt neerslag?
Of, anders gesteld: welk algemeen proces treedt altijd op wanneer neerslag gevormd wordt?
Dat is het volgende: Neerslag vormt zich alleen wanneer lucht opstijgt vanaf het
aardoppervlak naar grote hoogte in de atmosfeer: Opstijgende lucht koelt af, condenseert en er
ontstaat neerslag. Stijgende lucht is dus per se nodig!
De vraag die nu pas volgt is: Welke factoren kunnen (in de tropen) voor stijgende lucht, en
dus voor neerslag, zorgen?
1. Nabijheid van ITC lucht botst vanaf twee kanten aan het aardoppervlak en moet
daardoor wel omhoog stijgen. Het type neerslag dat hierbij ontstaat wordt frontale
neerslag genoemd. Op de plek waar de twee verschillende “luchtsoorten” vanuit twee
richtingen bij elkaar komen, ligt het front. (Vergelijk het met twee legers die naar
elkaar toe bewegen en elkaar treffen, dat noem je ook het front)
2. Opwarming van het land door de zon overdag. Doordat het land heel heet wordt,
wordt ook de lucht daar vlak boven heel heet. Er ontstaan hete luchtbellen die heter
zijn dan hun omgevingslucht en die daardoor ook een lagere dichtheid hebben dan de
lucht uit de omgeving. Het gevolg is dat deze luchtbellen gaan stijgen. Als dit proces
sterk genoeg is ontstaat stijgingsneerslag. In de tropen is dit proces altijd heel sterk
(hoge zonnestand), en vallen eind van de dag daardoor vaak zware onweersbuien.
3. Gebergten: Aan de loefzijde waait de lucht naar het gebergte toe, waardoor deze
gedwongen wordt om op te stijgen. Als de stijging groot genoeg is ontstaat
stuwingsneerslag.
Dit zijn de drie factoren die voor stijgende lucht kunnen zorgen, maar er is ook nog een
belangrijke factor die in combinatie met één of meerdere van bovenstaande drie punten voor
een extra grote kans op neerslag kan zorgen. Dat is de hoeveelheid vocht die de lucht bevat.
Daarvoor is de windrichting erg belangrijk. Een aanlandige wind vanaf warm
zee/oceaanwater neemt vocht mee, dus die is veel vochtiger dan een wind die over grote
stukken land is gegaan. Vochtige lucht kan als deze gaat stijgen simpelweg veel meer neerslag
produceren dan erg droge lucht. Echter, let op nogmaals: een stijging is wel altijd nodig
anders gebeurt er niets, hoe vochtig de lucht ook is!
Slotconclusie: Hoe meer van bovenstaande factoren tegelijk gunstig zijn voor neerslag, hoe
meer er zal vallen.
Klimaatgebieden, klimaatcodes en vegetatiezones (van de evenaar tot de pool)
Klimaatgebieden en
bijbehorende klimaatcodes
van Köppen.
Vegetatiezones Beschrijving relatie vegetatie en
klimaat
Tropisch regenwoudklimaat
Köppen: Af
Tropisch regenwoud Veel soorten, hoog en laag
(meerdere lagen). Die tegen hele
jaar warmte en veel neerslag
kunnen.
Savanneklimaat
Köppen: As / Aw
Savanne Losse bomen, veel struiken.
Planten kunnen goed tegen een
droge tijd van enkele maanden.
Steppeklimaat
Köppen: BS
Steppe Enkele struiken. Vooral grassen.
Droge tijd duurt ruim langer dan
een half jaar, te droog voor
bomen.
Woestijnklimaat
Köppen: BW
----- Geen plantengroei: klimaatfactor
is de neerslag:
Mediterraan klimaat
Köppen: Cs
Mediterraan Altijd groen loofbos. Soorten als
olijven en sinaasappels ed.
China klimaat
Köppen: Cw
Hoef je niet te kennen Hoef je niet te kennen
Gematigd klimaat
Köppen: Cf
Loofbos Heterogeen bos: Bos met veel
verschillende soorten.
Zomergroen loofbos!
Landklimaat
Köppen: Df / Ds / Dw
Naaldbos/Taiga Homogeen bos: Alleen sparren en
dennen. Altijd groen naaldbos.
Toendraklimaat
Köppen: ET
Toendra Mossen en grassen.
Poolklimaat
Köppen: EF
Geen Sneeuw/ijs
Hooggebergteklimaat
Köppen: EH
Hooggebergte Hooggebergteve-
Getatie: Afhankelijk van de
hoogte.
Köppen -codes:
A = Tropische klimaat, B = droge klimaten, C = gematigde klimaten, D = landklimaten,
E = polaire klimaten en hooggebergteklimaat.
f = hele jaar neerslag
s = droog tijdens het zomerseizoen van het halfrond waar het gebied ligt ligt.
w = droog tijdens het winterseizoen van het halfrond waar het gebied ligt.
S= Steppe , W = Woestijn, T = Toendra, F = IJskap, H = Hoogebergte
Indeling Köppen en ligging gebieden op aarde: zie atlas of wikipedia!
Hoe bepaal je de grenzen tussen de klimaatgebieden?
Vanuit het eerste schema en bovenstaande grenzen kun je elk klimaatgebied ook in ‘eigen
woorden’ kort omschrijven voor wat betreft de twee klimaatkenmerken temperatuur en
neerslag gedurende het jaar. Een voorbeeld staat hieronder in het schema:
Klimaatgebieden nogmaals Voornaamste klimaatkenmerken: Dus temperatuur en
neerslag!
Tropisch regenwoudklimaat Hele jaar door warm en het hele jaar door neerslag.
Savanneklimaat Hele jaar door warm met een droge en natte periode
Steppeklimaat Neerslag is de bepalende factor: Droogteklimaat.
Bekendst is de tropische steppezone: Hele jaar warm en een
korte natte tijd.
Woestijnklimaat Neerslag is de bepalende factor: Droogteklimaat.
Hele jaar droog. Grootste woestijnen liggen in tropische
zoen waar het ook het hele jaar warm is, maar er zijn ook
poolwoestijnen.
Mediterraan klimaat Seizoenen zichtbaar aan temperatuur: hete droge zomer en
zachte natte winter.
China klimaat Seizoenen zichtbaar aan temperatuur: koele natte zomer en
zachte droge winter.
Gematigd klimaat Seizoenen zichtbaar aan temperatuur: koele natte zomer en
zachte natte winter.
Landklimaat Seizoenen zichtbaar aan temperatuur: hete zomer en koude
winter. Winter en zomer kunnen droog zijn, kan ook het hele
jaar neerslag vallen.
Toendraklimaat Seizoenen zichtbaar aan temperatuur: Korte koele zomer en
lange koude winter. Weinig neerslag.
Poolklimaat Hele jaar koud. Weinig neerslag.
Hooggebergteklimaat Zeer divers: Neerslag en temperatuur afhankelijk van
hoogte, plek in gebergte en op berghelling, en de ligging van
het gebergte op aarde.