Kingdom of nirvoas

Post on 06-Jul-2015

121 views 0 download

Transcript of Kingdom of nirvoas

Kingdom of Nirvoas

Het verval van NirvoasDe situatie in Nirvoas wordt steeds ernstiger. Armoede en ziektes eisen hun tol onder de hele bevolking.

Voor een beetje geluk is er, ondanks alles, nog wel plek: de handelaarsdochter Elisa van Sundert verloofde zich met haar oude liefde Manuel Swaan.

De jonkvrouw Elanor beviel van een dochtertje, Leonore.

Grietje en David Brands kregen hun eerste kind, een zoon Dirck, precies zoals David gewild had.

Intussen zijn prins Augustinus en de edelmannen Constantijn Uylenbergh en Jan Dagheraath nog steeds op rondreis door Nirvoas. En hoe meer ze zien, hoe zekerder ze weten dat er nu écht iets moet gebeuren. Het land valt uit elkaar.

Weer een nacht – een nacht zoals alle andere. ‘Laten we stoppen voor vandaag. Morgenvroeg trekken we verder.’ zei Augustinus van Nirvoas, en meteen gehoorzaamde de groep mannen. Op de rondreis die Tinus door het land maakte, was hij veel adel tegengekomen die hem wilde steunen, en nu dus met hem mee reisde.Er werd hout gekapt, en even later brandden er twee kleine kampvuurtjes.

Tinus staarde in de vlammen. Een paar dagen terug had een boodschapper hen ingehaald, met post. Toen Tinus zijn brief las, maakte zijn hart een sprongetje. Hij was weer vader geworden, van een dochter! Ze heette Leonore en had zijn zwarte haar… Het gelukkige gevoel maakte echter al gauw plaats voor een dof, treurig gevoel. Wanneer zou hij weer thuis komen?

Ook voor Jan Dagheraath was er post geweest. In tegenstelling tot het blijde nieuws dat Tinus kreeg, kreeg Jan een grote klap te verduren. Zijn vrouw Larissa had een miskraam gehad. Allebei hadden ze zo verlangd naar een tweede kindje, en nu was het gestorven…

Constantijn Uylenbergh kreeg van zijn jonge vrouw te horen dat ze tóch niet zwanger was. Veel gedachten besteedde Constantijn er niet aan. Zwanger of niet, het maakte hem op dit moment niet zo veel uit. Zolang zijn vrouw maar gezond was.

‘Morgen trekken we weer naar het zuiden.’ zei Tinus, om de stilte te verbreken. ‘Daar kunnen we kijken of de koning inmiddels actie heeft ondernomen – en zo niet, dan gaan we gelijk verder richting het Koninklijke kasteel. We hebben veel gezien, mannen, in dit land. De situatie is ernstig.’ De andere mannen knikten instemmend.

‘We hebben intussen een sterke basis opgebouwd.’ zei Constantijn, en hij gebaarde om zich heen naar de invloedrijke heren. ‘Als we samenwerken, zal het ons lukken de regering van Nirvoas te herstellen. De koning móét wel naar ons luisteren. En zo niet…’ Hij zweeg, en iedereen wist wat deze stilte betekende. Problemen.

Na een korte nacht onder de sterren trok de groep mannen verder. Ze hadden niet de moeite genomen een kamp op te slaan, dus al snel was iedereen klaar om te gaan.‘Op naar het kasteel.’ zei Augustinus.

Het gebonk van hun zware laarzen op de bosgrond weergalmde luid door het stille woud. Er werd niet gesproken, geen woord werd er gewisseld. Dat was ook niet nodig, de mannen wisten stuk voor stuk precies wat er gebeuren moest.

Ze bonden hun bagage vast op hun paarden, en stegen toen zelf ook op. De paarden waren onrustig en schraapten met hun hoeven over de aarde.‘Kalm maar. We gaan naar huis.’ zei Augustinus tegen zijn zwarte merrie. En pas toen hij deze woorden hardop uitsprak, drong de betekenis ervan tot hem door. Het Koninklijke kasteel was een eind weg van zijn eigen huis, maar toch – het was een stap in de goede richting.

In het kasteel ging het leven gewoon door. Niemand vermoedde dat er problemen aan zaten te komen. De koning trok zich nog steeds niets aan van de situatie in zijn land. Prinses Nicolina was inmiddels een volwassen vrouw geworden, maar verder was haar leven niets veranderd.

Haar vader haatte haar sinds hij erachter was gekomen dat zij niet echt zijn dochter was. Hij negeerde haar. Nicolina was dus zélf maar op zoek gegaan naar mogelijke huwelijkskandidaten – tot nu toe zonder succes.Ze voelde zich eenzaam en opgesloten. Wat moest ze hier, in dit kasteel?

Ook met de koningin ging het slecht. Haar geliefde schoothondje was gestorven. Marie-Louisa was ontroostbaar.

Dagenlang kon ze in het torenkamertje zitten wat speciaal voor haar hondje was ingericht. Nu het beestje er niet meer rond trippelde en er geen geblaf meer klonk, was het er treurig stil.

‘Wat heeft het leven nog voor zin?’ jammerde Marie-Louisa ineens en de zoveelste huilbui volgde. Sinds de dood van haar hondje huilde ze onophoudelijk. Dat kleine beestje was álles voor haar geweest, zeker nu het de laatste tijd zo dramatisch gesteld was met de situatie in het kasteel en de rest van Nirvoas.

Prinses Nicolina beet op haar lip en luisterde naar het gehuil van haar moeder. De haatgevoelens die ze altijd al voor haar moeder gevoeld had, waren de laatste tijd alleen nog maar gegroeid. Marie-Louisa was een arrogant, sluw en egoïstisch mens. Nicolina rilde van afschuw en staarde uit het raam.

Ineens zag ze iets bewegen, buiten. Nicolina legde haar handen tegen het koude vensterglas aan, en leunde naar voren. Drie mannen…wat kwamen die doen? Toen herkende ze hen. Oom Augustinus, met nog twee hoge edelen.

Een jaar geleden zou ze nu naar haar vaders kamer gerend zijn, om hem te vertellen dat er bezoek aan kwam.Nu deed ze niets. Langzaam ging ze op haar stoel zitten en bladerde een stapeltje brieven door. Brieven, waarin de mannen die ze geschreven had, haar afwezen.

Wie wilde er nu trouwen met een prinses met háár reputatie? Ze was niet eens de echte dochter van de koning!Het gedrag van haar vader maakte het er ook niet beter op. Vreemdgaan met een hofdame, het land verwaarlozen…Nicolina balde haar handen tot vuisten. Hoe kwam ze hier ooit weg als niemand haar als vrouw wilde?

Augustinus had een paar keer aangeklopt, maar er werd niet open gedaan.‘Nicolaas?’ riep Tinus luid.Hij sprak zijn oudere broer expres niet meer aan met de titel ‘koning’. Nee, die titel verdiende die man niet meer.

Geen reactie. Het kasteel leek wel uitgestorven.Tinus keek even over zijn schouder naar de twee anderen, en duwde toen de deur open. Zonder enige moeite konden ze naar binnen lopen.Met grote ogen keek Tinus om zich heen. De tafels in de grote zaal waren leeg. Er hingen spinnenwebben aan de kristallen kroonluchters.

Ook zonder enige moeite konden de drie mannen doorlopen naar boven.Nergens zagen ze een teken van leven, er waren zelfs geen bedienden meer.Bij de werkkamer van de koning bleven de mannen staan.‘Ik ga naar binnen, jullie wachten hier.’ zei Augustinus.

Nicolaas reageerde nauwelijks toen er geklopt werd. Hij bromde alleen wat.Ook keek hij niet op toen er een man binnenkwam. ‘Nicolaas, ik ben terug.’ klonk het.De koning bleef onbeweeglijk zitten, en staarde voor zich uit.

‘Ik ben terug van de rondreis door Nirvoas.’ zei Tinus, nu iets luider.Een korte grom van de koning.‘Ik wil graag het één en ander met je bespreken, Nicolaas.’

‘Waarom kom je naar mij, je weet het zelf toch zo goed?’ zei Nicolaas met een bijtende spot in zijn stem. ‘Je bent toch zo begaan met dat arme volkje? Ga dan zelf aan de slag. Laat mij dan met rust.’

‘Zo werkt dat niet.’ zei Augustinus kortaf. Hij staarde naar het plafond. Hoe ging hij dit aanpakken? Nicolaas was duidelijk niet van plan met hem te praten.‘Jij bent nog altijd de koning van dit land. Het is jouw taak om voor Nirvoas te zorgen.’

‘Jij hoeft mij niet op mijn taken te wijzen!’ riep Nicolaas en even leek er wat van zijn oude kracht terug te keren. Maar toen zakte hij weer in.‘Het is te laat. Ik ga ten onder, en met mij heel Nirvoas.’

‘Wat een ónzin! Jij gaat helemaal niet ten onder, doe niet zo dramatisch!’ riep Augustinus uit. O, die man…! ‘Je bent nog steeds koning, Nicolaas. Met wat hulp kun je alles weer goedmaken!’‘Hulp? Van wie? Ik hoef geen hulp!’ beet Nicolaas hem toe.

‘Goed, dan geen hulp. Maar kom dan zélf in actie! Zit daar niet zo, en doe wat aan je land!’ riep Tinus uit. Nu begon hij pas écht kwaad te worden. Hij had met zijn eigen ogen gezien hoe slecht het met het land was, en het was vreselijk om dan te zien hoe passief de koning erbij zat.‘Je moet in actie komen, Nicolaas.’

‘Hele dorpen zijn verhongerd, door jouw schuld! De mensen kúnnen niet meer, Nicolaas. Ze moeten eten, ze moeten weer goed werk krijgen, ze moeten goedkoper voedsel krijgen en lagere belastingen. De wegen moeten hersteld worden, de kerken en de stadhuizen moeten gerestaureerd worden. Het land valt onder je handen uit elkaar, Nicolaas. Nirvoas is jouw land, dus doe er wat aan!’

Buiten adem bleef Tinus staan, zijn borstkas ging heftig op en neer. Hij wachtte op antwoord van zijn broer. Een laf antwoord, een kwade reactie misschien. Maar er kwam niets.Nicolaas liet zijn hoofd hangen en sloot zijn ogen.

Een diepe afschuw maakte zich van Tinus meester. Hij kreeg ineens zó’n grondige hekel aan deze man, dat hij bijna naar zijn zwaard tastte.‘Je loopt weg voor je verplichtingen. Je verstopt je, als een laffe hond!’ siste Augustinus de oude man toe.

Toen draaide Tinus zich met een ruk om, en stampte de gang op. Zonder iets te zeggen wurmde hij zich langs zijn bondgenoten heen.

Constantijn en Jan keken hem afwachtend na. Aan de verbeten trek rond Tinus’ mond te zien, was het gesprek niet goed verlopen.

‘Mannen, meekomen. Het is zover.’ sprak Tinus kortaf, maar vastbesloten.Constantijn en Jan wisselden een blik, en liepen toen achter de prins aan.

Ook op het platteland had de armoede toegeslagen.De familie Brands kon nog amper in leven blijven. Dit jaar was een slechte oogst geweest. Hun zuurverdiende geld ging op aan de belasting.Tot overmaat van ramp was de kleine Wouter weer ziek geworden.

Als baby was hij al erg zwak geweest, maar door het goede leven op de boerderij was hij aangesterkt.Nu, in deze barre tijden, sloeg zijn gezondheid echter weer om.‘Zo, zal papa het vuur nog eens wat oppoken? Krijg je het weer lekker warm.’ zei Willem.Zijn andere zoon Jacob stond toe te kijken, en rilde ook van de kou.

Jacoba was ontroostbaar.Haar hart brak als ze haar kleine ventje zo zag lijden. Hij had hoge koorts en ijlde veel. Als hij iets te eten kreeg, spuugde hij het meteen weer uit. Hij sliep veel.

Dan zat ze naast hem, met haar hoofd in haar handen.Hoe moest dit nu verder?Ze hadden geen geld voor een dokter. Een paar dagen terug was één van de assistenten van de chirurgijn langs geweest, die was goedkoper.Hij had een aderlating uitgevoerd, en verzekerde iedereen ervan dat Wouter nu weer beter zou worden.

Maar na deze aderlating leek het alleen maar slechter te gaan met hem.Jacoba begreep er niets van.De chirurgijnsleerling had haar alles uitgelegd over de behandeling; het slechte bloed moest eruit, zodat het lichaam weer schoon en gezond werd.Waarom zag Wouter nu dan zo bleek?

Direct na de mislukte oogst waren ze opnieuw begonnen met zaaien. Het hoorde eigenlijk niet, planten in de winter. Maar wat moesten ze anders?Willem en Jacob werkten van zonsopgang tot zonsondergang op het land, en werden daarbij geholpen door Willems broer Thomas.Het harde werk leidde hun gedachten af.

Willem rilde en strekte zijn stramme spieren.De gewassen zagen er alweer niet best uit. De aardappelplanten lieten hun vergeelde bladeren treurig hangen. Willem beet zijn kaken op elkaar. Soms was het leven hard.

De dagen erna werd het zó koud dat iedereen zich rond het vuur verzamelde, en alleen voor het hoogst nodige de warmte verliet.Jacoba had een oud dekentje op de vloer gelegd voor Wouter. Hij sliep, al was het een onrustige, koortsige slaap.

Hij kreeg steeds vaker hoestbuien. Jacoba voelde haar hart ineen krimpen bij het horen van zijn benauwde, raspende kuchen.Ze gaf hem kruidendrankjes te drinken die haar zus Flore gemaakt had, maar ze hielpen maar weinig.

De dagen leken wel weken. In een oneindig duister leefde de familie Brands door, stilzwijgend, hun harten vol zorgen.‘Heeft hij van de vis gegeten, die we gevangen hebben?’ vroeg Thomas zacht toen ze aan het eind van de middag van het land kwamen.Jacoba schudde haar hoofd, en op haar gezicht was een intens verdriet te lezen.

Jacob was naar zijn broertje toe gelopen, en keek bezorgd op hem neer.Wouter was vreselijk mager geworden. Zijn kastanjebruine haar plakte aan zijn bleke, ingevallen gezicht. Het handje wat onder de dekens uit stak, leek wel een klauw.Jacob balde zijn handen tot vuisten. Konden ze maar iets doen…Was de dokter maar niet zo duur, of konden ze maar beter voedsel kopen!

In een vlaag van machteloze woede stampte Jacob op de vloer, en liet zich langs de muur omlaag zakken.Tranen sprongen in zijn ogen. Dit gevoel, dat was vreselijk. Hij wilde iets doen!

Jacob hoorde hoe zijn moeder begon te bidden tot God.Dat maakte hem alleen maar kwader – God bestond voor hem allang niet meer.Hoe kon er zoveel ellende zijn in Nirvoas, als er een God bestond? Dan zou die dat toch nooit laten gebeuren?En waarom zou Wouter dan zo ziek zijn?Nee, er was geen God. Nergens.

‘Jacob.’ klonk het toen zacht. ‘Wil…wil jij dan wat vis?’Jacob stond op en liep naar de tafel. Zijn moeder schoof hem een bord toe, met een klein beetje vis erop. Zijn vader en oom hadden de rest gekregen.Met tegenzin begon Jacob te eten. Ja, hij had vreselijke honger en hij was dol op vis. Maar déze vis, die was bedoeld voor Wouter. Alleen kon hij hem niet eten.

Ineens klonk er geschuifel bij het bed.Wouter was wakker, en hij was opgestaan!‘Jongen, ga terug naar bed.’ zei Willem, en hij probeerde zo kalm mogelijk te klinken.Maar Wouter kreeg een hoestbui, erger dan ooit tevoren.

‘Pa, ik krijg geen…lucht! Mama!’ piepte Wouter hees en toen greep hij naar zijn keel.Zijn benauwde ademhaling snerpte door de hele boerderij.

Met een jammerkreet viel Wouter op zijn knieën, en meteen vlogen zijn ouders op hem af.Willem probeerde zijn zoon op te tillen, maar het lukte niet.

‘Laat maar, hij moet liggen, leg hem maar op de grond!’ In paniek griste Jacoba een kom water uit de kast en probeerde haar zoon te laten drinken.Het lukte niet, het water drupte van zijn lippen op de houten vloer. Het hoesten werd steeds erger.Het magere jongenslichaampje schokte ervan.Tot het ineens allemaal ophield.

In een doodstil, oneindig ogenblik keken Willem en Jacoba elkaar aan.Toen keken ze allebei vol ongeloof naar hun zoontje.Hij was gestorven.

Hun jammerkreten vermengden zich met elkaar en stegen op naar de duistere hemel. Hun leven was kapot.

Jacob begon over zijn hele lichaam te trillen.Hij keek naar het ontzielde lijfje van zijn broertje, en sloot toen zijn ogen.Hij voelde hoe de duisternis de boerderij omhulde, en zich steeds strakker om de bewoners heen sloot.Wie zou de volgende zijn, die zou sterven?

De adel merkte weinig van de problemen in het land.Ja, alles was duurder geworden. Maar dat veranderde niets aan hun luxe leventjes.De jonge Isabella Uylenbergh rekte zich eens lekker uit, en genoot van de zon op haar gezicht. Aan haar voeten speelde haar hondje Medusa.

Isabella neuriede wat in zichzelf en leunde uitgebreid tegen de muur.Ze had het goed hier. Haar echtgenoot was dan wel lang weg, maar haar leven was mooi. Ze kreeg alles wat haar hartje begeerde.

Even had ze gedacht zwanger te zijn. Enthousiast had ze het iedereen laten weten, en ze had meteen een brief naar Constantijn gestuurd.Een paar dagen later kreeg ze echter tóch haar maandelijkse bloeding. Ze had haar schouders opgehaald. Goed, dan niet. Weer werden er brieven geschreven, en het leven ging gewoon door.

Isabella keek hoe haar hondje rond drentelde en overal aan snuffelde.In het begin had ze wat moeite gehad met haar huwelijk. Ze wist niets van mannen of wat er van een getrouwde vrouw verwacht werd. En Constantijn was ook flink wat ouder dan zij.Toch miste ze hem nu. Ze was hem gaan respecteren. Hij was geduldig en intelligent, en hij was altijd vriendelijk tegen haar.

‘Ho, halt Hector.’ zei Constantijn tegen zijn paard. Trots keek hij omhoog.Ja, hij was thuis!Het had even geduurd, maar hij was eindelijk weer thuis!Blijkbaar had Isabella het paard gehoord, want ze kwam een kamer uit gestormd en bleef nu bovenaan de trap staan.Constantijn lachte en stak zijn hand naar haar op.

Hij steeg af en liep zijn vrouw tegemoet, die met wapperende rokken naar beneden kwam rennen.‘Constantijn, je bent terug!’

‘Wat heerlijk om je weer heelhuids terug te zien. Ik heb in doodsangst geleefd.’ zei Isabella en ze keek met grote ogen naar haar man op. Ja, soms moest je overdrijven.‘Je angsten zijn voorbij.’ zei Constantijn. ‘Het is allemaal niet makkelijk geweest, maar ik ben nu weer thuis. Terug bij jouw oogverblindende schoonheid.’

‘Mijn Isabella.’ zei Constantijn zacht en hij sloeg zijn sterke armen om het meisje heen.Ze giechelde en liet gewillig alles over zich heen komen. Hij kuste haar vol hartstocht – niet per se omdat hij haar zo gemist had, maar vooral omdat hij zo lang geen vrouw had gehad.

‘O, Constantijn.’ zuchtte Isabella hees.‘Ik kan niet wachten tot ik je weer in mijn armen kan nemen.’ zei Constantijn en het verlangen flitste in zijn ogen.‘Je hoeft niet te wachten.’ giechelde Isabella.En dat liet Constantijn zich geen tweede keer zeggen – hij tilde zijn vrouw op en nam haar meteen mee naar de slaapkamer, waar zijn thuiskomst uitbundig gevierd werd.

‘Vrouwe Elanor, er gaan geruchten rond over de reis van uw man.’Een beetje onzeker stond het jonge dienstmeisje in de keuken.‘Watvoor geruchten, Janneke?’ vroeg Elanor.‘Heer Uylenbergh zou al teruggekeerd zijn. Ze schijnen bij de koning geweest te zijn, en nu weer op weg naar huis.’

Elanor verstijfde in haar bewegingen. De houten pollepel bleef steken in het mengsel wat ze aan het kloppen was.Tinus…zou hij dan eindelijk weer thuiskomen?

En inderdaad.Nog geen dag later reed Augustinus rustig op zijn paard zijn thuis tegemoet.Toen hij de grote villa met de witte muren zag, werd hij overspoeld door een gevoel van puur geluk.

Nauwelijks was hij afgestegen, of de deur vloog open en Elanor rende op hem af.‘Tinus!’Ze sprong hem in de armen, en hij kon haar nog maar net opvangen.

‘Je bent weer thuis, o, ik kan het haast niet geloven!’ Elanor sloeg haar armen stevig om haar man heen. ‘Ik heb je zo gemist, Tinus!’Tinus glimlachte en kuste haar.‘Ik jou ook, mijn liefste.’

Zachtjes zette hij zijn vrouw weer op de grond.‘Nu kun je eindelijk je dochtertje ontmoeten.’ zei Elanor en bij die woorden sprongen bij hen beide de tranen in de ogen.

Ze gingen naar binnen, waar ze opgewacht werden door het dienstmeisje en de huisleraar. Ze droegen de kinderen.

‘Mijn Leonore!’ riep Tinus uit en hij haastte zich met piepende laarzen naar het dienstmeisje toe. Voorzichtig overhandigde ze hem de baby.

‘Ongelofelijk. Ongelofelijk.’ Terwijl Tinus zijn dochtertje tegen zich aandrukte, bleef hij die woorden maar herhalen.

‘Papa terug!’ kirde Arthur met grote ogen die twinkelden van blijdschap.‘Ja lieverd, papa is weer thuis. En dat gaan we vieren!’ lachte zijn moeder.

Terwijl Tinus naar boven verdween om zich op te frissen, gingen Elanor en het dienstmeisje aan de slag.Een paar uur later stond de lange eettafel vol met de heerlijkste taarten en andere zoetigheden.

Tinus en Elanor schoven hongerig aan en begonnen, dicht naast elkaar, te eten.‘Dit heb ik nog het meest gemist…jouw taarten!’ zuchtte Tinus dromerig en Elanor lachte.Ze gaf hem een plagerig duwtje.

Die avond was er, naast de feestelijke thuiskomst van Tinus, nóg een feest.Of eigenlijk zelfs twéé feesten, want zowel Arthur als baby Leonore waren jarig.Tinus droeg zijn kleine meisje naar de taart. Nog steeds vond hij het heel jammer dat hij niet bij haar geboorte geweest was, en bij haar eerste maanden.

Maar dat zou hij vanaf nu allemaal inhalen!Leonore groeide op tot een prachtige peuter. Elanor trok haar een roodfluwelen japonnetje aan en vlocht haar lange zwarte haren in een glanzende, dikke vlecht.

Ook Arthur groeide op tot een jongen om trots op te zijn.‘Mama maakt de beste taarten van de hele wereld.’ zei hij en hij snoof genietend de geur op. ‘Neem nog maar een stukje, hoor.’ grinnikte Tinus. Die zoon van hem was al net zo’n snoeperd als hij!

‘Leo ook taat?’ klonk het van onder de tafel. Tinus keek naast zich en zag zijn meisje op de marmeren tegels zitten.‘Nee lieverd, daar moet je nog even mee wachten. Maar je kunt wel iets anders krijgen.’ Tinus gaf het dienstmeisje het bevel een schaaltje pap voor Leonore te halen. Tevreden keek hij om zich heen. Ja, hij was weer thuis!

Terwijl Leonore lekker van haar pap smikkelde, praatten vader en zoon met elkaar. Arthur vertelde over de lessen die hij van leraar Swaan kreeg, en Tinus vertelde hem een beetje over zijn reis. Natuurlijk kon hij de kleine jongen niet alles vertellen – dat zou te schokkend zijn.‘Papa?’ ineens keek Arthur ongerust. ‘Ga je nu nooit meer weg?’Tinus beet op zijn lip. Hij kon zijn zoontje geen belofte doen…‘Ik weet het niet, Arthur. Maar voorlopig blijf ik thuis.’ zei hij eerlijk.

Die avond lag Tinus eindelijk weer in zijn eigen, zachte bed. Maar nog belangrijker was, dat hij daar samen met zijn vrouw lag, van wie hij zo zielsveel hield.‘Ik hoop echt dat ik nu niet meer weg hoef.’ zei hij zacht. ‘Ik wil jullie niet weer voor zo’n lange tijd verlaten.’‘Je bent nu thuis. Daar gaat het om.’ zei Elanor liefdevol.

Ze keken elkaar aan, en lazen het verlangen in elkaars ogen. Elanor drukte haar lichaam tegen dat van Tinus aan, en duwde hem al kussend achterover.‘Ik hou van je, mijn schat.’ mompelde Tinus tussen twee zoenen door. ‘Ga alsjeblieft nooit meer weg.’ fluisterde Elanor.‘Dat beloof ik, liefste.’ zei Tinus, helemaal opgaand in het moment. Maar diep in zijn hart wist hij, dat hij deze belofte ooit zou moeten breken.