Post on 23-Mar-2016
description
1
“Juan, ze valt Grol an!”
Frederik Hendrik verovert Groenlo
1
Proloog
Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werden de Nederlanden
geregeerd door de Spanjaarden. De Nederlanden begonnen zich daar gaandeweg
steeds meer tegen te verzetten. Er werd dus in feite een vrijheidsoorlog gevoerd
om het Spaans juk van ons af te schudden. Niet alleen territoriale belangen, maar
ook godsdienstige twisten waren de drijfveer achter deze langdurige strijd.
In die tijd was de stad Grol (Groenlo) een belangrijk bolwerk in het oosten en het
was van groot belang dat bolwerk in bezit te hebben.
Van 1606 tot 1627 was Grol in Spaanse handen en dat was een doorn in het oog
van de Nederlanden. In 1627 kreeg prins Frederik Hendrik toestemming van de
Staten Generaal de veste Grol op de Spanjaarden te heroveren. De legereenheden
van de Nederlanden werden ‘de Staatsen’ genoemd en die bestonden vooral uit
huurlingen die overal vandaan kwamen.
Ook het Spaanse leger maakte gebruik van huurlingen.
Over die belegering en de inname van Grol door de Staatsen gaat dit boekje
met als titel:
“Juan, ze valt Grol an!”
Door Ferry Broshuis
3
Het leven binnen de poorten
In hun woning aan de Goudstraat binnen Grol liggen Marie en Juan in de bedstee
terwijl op de achtergrond het gezaag van de slapende ingekwartierde huurlingen
van het Spaanse garnizoen ergerlijk duidelijk hoorbaar is. Marie vloekt; ze heb-
ben al jaren inkwartiering van deze barbaren die niets doen; nou ja, niets anders
dan drinken, dobbelen, vechten, roven en vrouwen verkrachten. Haar eigen Juan
is daar nog een kleine uitzondering op.
Maar ze hebben samen ook drie koters die moeten worden gevoed en opgevoed.
En ze houdt haar Juan strak in het gareel; direct na diensttijd moet hij naar huis
en niet naar het soldatenlogement waar het altijd op ruzie en het wilde-wijven-
spel uitdraait. Juan komt uit Spanje, maar het merendeel van de huurlingen komt
overal vandaan. Uitschot dat is het, oproerkraaiers, zuiplappen, vrouwenjagers
en nietsnutten. Het leven in de stad Grol is niet gemakkelijk; zij die buiten de
poorten wonen klagen wel dat ze af en toe beroofd worden, maar in de stad zelf
is het nog moeilijker.
Al ruim 20 jaar zijn de Spanjaarden hier heer en meester, maar nu wordt er door
het stadse Grolse volk toch gefluisterd dat Frederik Hendrik op weg zou zijn om
de stad Grol in te nemen. Marie heeft het angstig aan haar Juan gevraagd, maar
die heeft het lachend weggewuifd. Echt iets van het vrouwvolk om daar nerveus
over te doen. Wie wil nu een stad als Grol innemen? Grol dat een onneembare
veste is geworden en waartegen die Staatsen met dat samengeraapt zooitje huur-
lingen uit allerlei duistere oorden helemaal niets kunnen uitrichten.
“Zorg maar Marie dat het bier klaar staat en een stevig warm maal. Want het
mag dan wel begin juli en hartje zomer zijn, het is nat, vochtig en alles lijkt te
verspochten en het wordt hier nooit als in Spanje”, zo heeft Juan geroepen. En
dat ook nog eens gedeeltelijk in het Spaans want het Nederlands of wat daar hier
voor door moet gaan kent hij nog niet half. Haar familie was niet zo blij met de
komst van deze Juan die zegt dat hij nog familie is van Alva.
Maar daar geloven ze geen barst van want anders was hij wel een officier geweest
in plaats van een gewone kanonnier!
Zo ligt ze te mijmeren in de vroege morgen in juli 1627 als plots de hel lijkt los
te breken-------.
4
5
Het begin van de belegering
“D’r uit Juan, d’r uit, het huis staat in brand, haal de kinderen!”
Marie rent radeloos heen en weer, een projectiel heeft de houten woning in de
Goudstraat in vuur en vlam gezet. Ze vloekt, ze tiert, ze raast. Pakt de slapende
kinderen en rent de straat op. Juan er achteraan met een lans vervaarlijk in zijn
hand, waar je overigens niets mee kunt. Overal vandaan komen de burgers en de
halfdronken soldaten, overal is geroep en geschreeuw. Ze proberen het vuur te
blussen, het blijkt gelukkig alleen de woning van Marie en Juan te zijn.
“De Staatsen vallen ons aan“, wordt er geroepen en de ordeloze soldatenvoeten
bonken op de hobbelige straat terwijl ze rennend op weg zijn naar de verdedi-
gingswerken. Ze kijken uit over het verre ommeland, naar de kant van Ruurlo
over de vale heidevelden daar en naar de wat betere landen richting Lievelde.
“Hou de poorten gesloten, breng de kanonnen in stelling tegen die vervloekte
Staatsen”, zo wordt alom geroepen.
Maar er is niets te zien, niets anders dan een groepje haveloze en waarschijnlijk
gedeserteerde huurlingen met een gammel kanon waarmee ze uit pure balorigheid
op de veste Grol hebben geschoten en verdomd nog raak ook! Er heerst opluch-
ting; het is jammer van dat huis van Marie en Juan dat geraakt is, maar dat is niet
zo erg als een belegering door die gehate stadhouder uit Holland. Marie en Juan
en hun kinderen zijn gered, het huis ligt dan gedeeltelijk in de as maar van alle
kanten wordt al hulp aangeboden. En ze wilden eigenlijk toch al een ander onder-
komen. Marie zag het niet meer zo zitten met die eeuwigdurende inkwartiering.
De poorten van de stad gaan weer open, de bruggen worden neergelaten en Ma-
rie en Juan met de kinderen komen buiten de poorten op adem. Het regent een
beetje, maar dat deert niet. Het gevaar is geweken. Het is zomer 1627, het is juli
en het machtige Grolse bolwerk ziet er onneembaar uit. Dat lucht ook op. Wat
is die Juan eigenlijk een knappe kerel denkt Marie, een warmbloedige Spanjaard.
Ze kon er zat meekrijgen, maar het moest Juan worden! Ze kijkt hem stiekem
verliefd aan---.
Maar dan stokt haar adem; ineens ziet ze op afstand een enorme legermassa na-
deren, vanaf de hoge es bij Lievelde; het is alsof de aarde verduistert. “Dat zijn de
Staatsen, terug naar de veste”, schreeuwt ze. Het beleg is begonnen.
7
De strategie achter de belegering
Stadhouder prins Frederik Hendrik heeft met instemming van de Staten Gene-
raal de soldaten van de garnizoenen van de steden in de verschillende provincies
onder de wapenen geroepen. Er is namelijk nog geen landelijk leger. Op dinsdag
20 juli 1627 arriveert een nog steeds groeiende troepenmacht in het oosten, nabij
de machtige vesting Grol. Die vermaledijde Spanjaarden bezetten al bijna 21 jaar
deze stad en houden daarmee hun toegangswegen naar het noorden open. Daar
moet een eind aan komen!
In de morgen van 20 juli heeft een troepenmacht van een dikke 20.000 mannen
de stad omsingeld en ze zijn in het bezit van 75 kanonnen van allerlei grootte
en ook hebben ze 15 zo gevreesde mortieren. Dat grote aantal kanonnen is ook
bedoeld om de uitgebreide verdedigingslinie die de prins rond de stad aanlegt te
beschermen; dat is de circumvallatielinie. Frederik Hendrik vreest namelijk dat
die gehate graaf Van den Bergh, die Spaanse troepen heeft liggen nabij Wezel in
Westfalen, zijn leger in de flanken gaat aanvallen en op die manier de inname van
Grol wil voorkomen.
Het begint te regenen, eerst zachtjes maar allengs plenst het en de kou en de nat-
tigheid kruipen in de lichamen van de huurlingen van de Staatsen. In dat troos-
teloze land rond de veste Grol moeten de soldaten hun hutten bouwen. Er is dan
wel een bevel dat de opstallen van de bevolking rond de stad moeten worden
gespaard, maar daar hebben de huurlingen maling aan. Ze hebben bescherming
nodig en slopen hutten en loodsen voor hun onderkomen. “We zijn toch niet gek,
we gaan toch niet voor een hongerloon de hele dag in de regen en de modder zit-
ten terwijl die Frederik Hendrik in een enorme tent op de Lievelder es een prins-
heerlijk onderkomen heeft”, zo zeggen de huurlingen in allerlei talen tegen elkaar.
Bovendien heeft de prins zelfs een boerderij laten slopen! En als dat zo doorgaat
met de trage betaling van de soldij dan weten ze nog niet of ze wel zullen vechten.
Laat het brood en het bier maar aanrukken. Het is verdorie guur en nat hier en
met veel drank kunnen we dat misschien vergeten, roepen ze.
Het is al weer morgen als ze plotseling geschreeuw en wapengekletter horen aan
de oostkant van de stad; het lijkt wel of daar een compagnie ruiters uit de veste is
gekomen. “Er op af mannen, dat wordt vechten!”
15
De Grolse plannen
Als de gouverneur van de stad Grol, Matthijs van Dulcken, hoort van de komst
van het Staatse leger van indrukwekkende omvang, roept hij onmiddellijk zijn
officieren bij elkaar voor krijgsberaad. Het Spaanse garnizoen in de stad bestaat
uit acht compagnieën voetvolk en een compagnie ruiters. In totaal zo’n 1300 man
sterk is zijn leger in de stad en er zijn zo’n 800 burgers en dat samen is maar een
schijntje vergeleken met de troepenmacht van de prins van Oranje.
Gelukkig is de veste sterk, is er aan krijgsbehoeften en leeftocht geen gebrek en
bovendien is er veel kruit opgeslagen zodat men zich verweren kan. Ook voor de
poorters is er voldoende voedsel en er is ook genoeg koren in voorraad. Als er
maar op tijd hulp komt van het leger van graaf Van den Berg dan kan dat ver-
vloekte Staatse leger de belegering niet lang volhouden!
“Maar we wachten niet af; schenk nog een roemer wijn in”, zo beveelt Matthijs
van Dulcken. “We zullen een aanvalsplan maken waar die Staatsen van zullen
opkijken. Ze zijn nu nog bezig met de opbouw en het onderbrengen van hun
manschappen; een aanval vanuit de stad verwachten ze nu zeker niet. En wat ze
niet verwachten dat doen wij!” Hij glimlacht wreed. Listige krijgsplannen hoeven
ze hem niet meer te leren. “We gaan ze aanvallen met onze ruiterij; verzamel dus
alle ruiters, geef de wachten opdracht op het juiste moment de poorten te openen
en de brug neer te laten. Aan de oostkant zit Frederik Hendrik niet. Precies daar
vallen we aan; de eerste klap is een daalder waard.”
Dan piepen de grote stadspoorten en knarsend wordt de brug neergelaten. Even
later galopperen de ruiters naar buiten en in felle galop gaan ze op de Staatsen
af die volledig verrast zijn door deze onverhoedse aanval. Het wordt een hard
gevecht, zelfs van man tot man en even lijkt het plan van Matthijs van Dulcken
te slagen, maar dan komen de andere troepen van het Staatse leger hun makkers
te hulp. De Spanjaarden kunnen tegen deze overmacht niet op. Ze moeten zich
terugtrekken en het dode lichaam van een ruiter achterlaten.
Vanaf de stadsmuren heeft kanonnier Juan ook nog op Frederik Hendrik gescho-
ten, maar helaas miste hij zijn doel. Het dode lichaam van hun Spaanse kameraad
mogen ze ophalen. De belegering is ingezet.
16
17
Frederik Hendrik is bang
Hij wil het niet weten, die prins Frederik Hendrik, hij wil het niet weten, maar
hij knijpt hem als de ziekte! Hij krijgt voortdurend alarmerende berichten over
het Spaanse leger dat onder leiding van die graaf Van den Bergh Groenlo steeds
meer nadert. Als dat leger aanvalt vóór de circumvallatielinie klaar is, dan valt
zijn voortreffelijke strijdplan in duigen en als hij ergens de pest aan heeft dan is
het wel aan het stagneren van zijn zo solide opgezette krijgsplannen.
Hij roept zijn officieren bijeen in zijn grote tent op de Lievelder es en hij beveelt,
hij beveelt met harde stem en duldt geen tegenspraak. “Alle manschappen moeten
worden ingezet om de circumvallatielinie zo snel mogelijk af te bouwen. Van Den
Bergh moet worden gestopt!” Hij briest het in de oren van de officieren. Maar er
is een officier die hem durft tegen te spreken. “Kunnen we niet beter eerst Grol
aanvallen”, vraagt hij. Die officier krijgt de volle lading. “Begrijp je niet dat die
belegering pas daarna komt? Dat innemen van die stad Grol met die paar armza-
lige Spaanse eenheden daar dat is geen probleem. Hou je bezig met de echte pro-
blemen. Als je een beetje de krijgsgeschiedenis had bestudeerd - wat een officier
moet doen - dan had je geweten dat Maurits de belegering in 1606 moest afbre-
ken omdat hij de nog niet afgebouwde linies niet zou kunnen verdedigen. En de
geschiedenis zal zich niet herhalen! Ingerukt mars.” De officieren verdwijnen, een
tierende en nerveuze prins Frederik Hendrik in zijn imposante tent achterlatend.
Maar Frederik Hendrik is en blijft ook een groot strateeg. Als de officieren met de
staart tussen de benen vertrokken zijn, maakt hij een rondgang langs de stellin-
gen. Hij ziet dat de Engelse Schans en de Franse Schans op orde zijn en hij beseft
ook dat de aanval op Grol moet doorgaan.
Laat in de nacht als hij terug is in zijn legertent bedenkt hij dat het nog beter is
om tegelijkertijd de grote linie aan te leggen en de loopgraven naar de veste Grol
te maken. Misschien komt die gehate graaf Van den Bergh met zijn Spaanse leger
zo laat dat hij Grol al heeft ingenomen! Als hij de stad onder druk zet dan moeten
ze het daar wel opgeven. Hij heeft geen hoge hoed op van die gouverneur van de
stad Grol; die wacht alleen maar af en hoopt op graaf Van den Bergh!
19
De list van de veste Grol
Gouverneur Matthijs van Dulcken heeft net een rondgang langs de vestingwerken
gemaakt. Hij heeft zich nog weer eens overtuigd van het feit dat de vesting goed
wordt verdedigd. Zijn leger moet het daarom voorlopig wel kunnen volhouden,
ook al schieten de Staatsen dan af en toe kanonskogels af. Maar dat wordt direct
beantwoord door zijn kanonniers.
Hij heeft opdracht gegeven de dakpannen van de soldatenbarakken te halen om-
dat anders, bij kanonskogels van de vijand die raak zijn, de pannen in scherven
kunnen vliegen en veel burgers en soldaten zullen verwonden. En hij denkt steeds
meer na over een list om contact te kunnen krijgen met graaf Van den Bergh.
Hij hoort berichten dat deze nu met zijn leger in de buurt van Vreden ligt en dat
hij de Staatsen wil aanvallen. Maar Van Dulcken moet weten hoe die plannen
precies zijn; misschien kunnen ze een gezamenlijk krijgsplan maken. Het Spaanse
leger van graaf Van den Bergh kan dan de Staatsen ‘in de rug aanvallen’ en zijn
Spaanse troepen vallen dan het leger van Frederik Hendrik van voren aan, zodat
die vervloekte Staatsen in een grote klem komen te zitten.
Maar er moet wel snel gehandeld worden want zo lang kan hij met zijn toch
beperkte legermacht in de stad geen stand houden. Gelukkig is er nog leeftocht
genoeg en ook is er voldoende buskruit. En zijn manschappen zijn gemotiveerd,
want in tegenstelling tot die Staatsen betalen de Spanjaarden de manschappen
goed en ook op tijd!
Welke list moet hij verzinnen? Hij laat een roemer wijn brengen want dan kan hij
beter nadenken, dat denkt hij tenminste. Een ruiter door de linies loodsen is te
riskant; er zitten wel zwakke plekken in die linie maar het gevaar is te groot. Nee,
het moet iets anders zijn. Hoe kom je met een geheime brief en een aanvalsplan
voor Van den Bergh door de linies? Waar zit nu het zwakke punt in dat vervloekte
huurlingenleger van Frederik Hendrik?
Plots weet hij het: het zwakke punt is een vrouw! De soldaten liggen al enkele
weken in die zompige velden in de regen en het leven moet daar treurig zijn. Een
vrouw zal verwarring stichten. Zeker een aantrekkelijke vrouw. Een vrouw als
Marie van kanonnier Juan. Dat is een mooie vrouw, een heel mooie vrouw. Dat
is hem al vaak opgevallen!
21
Een betoverende vrouw
“Dat had je gedacht hè, vuile Roomse sloerie; dat had je gedacht. Je had gedacht
dat je mij, prins Frederik Hendrik, in de maling kon nemen om met dat uitda-
gende lijf van je langs de soldaten te lopen, ze in verwarring te brengen en dan
op weg te gaan naar die graaf Van den Bergh. Het is uit; de brief van die malloot
Matthijs van Dulcken aan Van den Bergh heb ik hier; die gaat de geschiedenis in
en jij gaat voor het vuurpeloton.”
“Heb mededogen heer, denk alstublieft aan mijn kinderen heer!” Marie schreeuwt
het uit. Maar dan wordt ze badend in het zweet wakker. Het is vroeg in de mor-
gen; ze beseft nu dat de opdracht om met haar man Juan door de Staatse linie te
breken nog uitgevoerd moet worden. Ze zucht van opluchting en bet het zweet
van haar voorhoofd. Marie is ook nog beduusd van gisteravond toen zij en Juan
bij de gouverneur werden ontboden. Marie dacht onmiddellijk dat Juan iets had
uitgespookt. De Spanjaarden kun je tenslotte nooit helemaal vertrouwen. Maar
de gouverneur, die in dezelfde straat woont maar wel in een stenen huis, had hen
in vertrouwen verteld wat ze moesten doen. “Jullie moet met zijn tweeën door de
linies en Marie: jij moet de soldaten en officieren afleiden. Jullie zijn kermisklan-
ten, jullie trekken rond, verzin maar iets. En jij kunt handstand Marie; dat willen
de soldaten graag zien!”
Van Dulcken grijnst. Die Van Dulcken is ook een smeerpijp denkt Marie, maar
ze zegt niks. Vrouwen hebben nu niks te zeggen weet ze. “Probeer door de linies
te komen, breng deze brief aan Van den Bergh. Wacht op zijn antwoord in brief-
vorm en kom dan zo snel mogelijk terug. De toekomst van de stad Grol hangt
ervan af en dus ook jullie toekomst.” Van Dulcken vertelt niet wat er in die brief
staat te lezen; Juan kan in elk geval niet lezen en Marie zal het wel niet begrijpen.
In de bijna verzopen velden rond Grol wordt door het Staatse leger hard gewerkt
aan de uitbouw van de circumvallatielinie en tegelijkertijd ook aan de loopgraven
die steeds dichter bij de stad komen. De Staatse huurlingen die in de loopgraven
zwoegen, horen plotseling een mooie vrouwenstem en zien een bekoorlijke vrouw
die hen verleidelijk en uitdagend aankijkt.
Ze raken in verwarring, denken niet meer aan de loopgraven. Maar dan verstoort
een harde officiersstem dit kleine wonder door te bevelen: “Opdonderen jullie
kermisvolk. Wegwezen daar!” Dat doet het kermisvolk maar al te graag!
27
De situatie rond de stad
Prins Frederik Hendrik is tevreden over de voortgang van de werkzaamheden
aan de circumvallatielinie en aan de loopgraven naar de stad. Maar hij blijft toch
ongerust. Bij nacht en ontij controleert hij de linie.
Ten oosten van de stad Grol bij het kwartier van Ernst Casimir waren onlangs
nog extra versterkingen aangebracht. Nu kon daar een nachtelijke aanval van
manschappen van die gehate Van den Bergh slechts met moeite worden afgesla-
gen. Ook is er eindelijk geld gekomen voor de huurlingen want als ze geen geld
krijgen werken ze ook niet. Dan vecht het leger tegen zichzelf zegt de prins. Het is
lastig geld los te kloppen van de Staten Generaal, zo ervaart hij steeds.
De prins heeft ook veel materiaal voor de belegering van de stad laten aanrukken
en voedsel, want 20.000 man te voeden is geen sinecure! Vanuit Zutphen zijn
pas 200 wagenvrachten meel en 10 wagenvrachten rogge aangevoerd en ook nog
eens 50.000 pond kaas die in Deventer werd gekocht. Bovendien sturen ze vanuit
Deventer, Arnhem en Doesburg geregeld brood naar Groenlo wat ze daarginds
hebben laten bakken.
En natuurlijk ook veel bier want soldaten zuipen als dragonders. Dat bier wordt
dan via het riviertje de Berkel naar Borculo vervoerd en vandaar met wagens naar
Grol. Bovendien heeft de prins uit voorzorg geregeld dat er 20 bakovens naar zijn
leger zijn vervoerd. Bakovens die 3 bij 2,5 meter zijn en meer dan 30 centimeter
hoog en die in 24 uur ruim 28.000 broden kunnen uitleveren. Ze kunnen het dus
een tijd uithouden hier.
Maar verdorie: de laatste berichten doen vermoeden dat die Spanjaarden mis-
schien het ontmantelde en neutrale Lochem zullen bezetten waardoor de toevoer
via Zutphen wordt afgesneden. Dat moet voorkomen worden! Lochem wordt in
allerijl voorzien van verdedigingswerken en van munitie! Ondanks fel kanonvuur
vanuit de stad is het Staatse leger er ook in geslaagd de sluis bij Groenlo te openen
waardoor het water in de stadsgracht zakt van ruim 4 meter naar 1,5 meter. Bij
de vele beschietingen die over en weer plaatsvinden is een jammerlijk gehuil te
horen in de stad.
Officieren vertellen de prins dat gouverneur Van Dulcken is geraakt; of hij nog
leeft weet niemand. De stad houdt het niet lang meer. Niemand komt er meer uit.
Ze zijn afgesloten. En rond de stad zie je af en toe slechts wat kermisvolk. Het
verhaal gaat dat een mooi maar wild vrouwmens de soldaten het hoofd op hol
wil brengen-----. Ach!
28
29
31
De terugkeer van de kermisklanten
Marie en Juan spelen het spel listig en handig. Vóór die verdomde Staatse huur-
lingen het goed en wel in de gaten hebben en ‘geholpen‘ door die zogenaamde
slimme Staatse officier hebben de bronstige Schotse huurlingen ten oosten van de
stad al het nakijken en haasten Marie en Juan zich op weg naar het Spaanse leger
van graaf Hendrik van den Bergh.
Bij het legerkamp nabij Vreden aangekomen krijgen ze graaf Van den Bergh niet
zelf te zien. Ze worden in een aftands en naar zweet en kruit ruikend kot onderge-
bracht met veel zwoel loerende Spaanse en Italiaanse huurlingen. Juan voelt zich
prima tussen zijn landgenoten en dist met bravoure en overdrijving het verhaal
van hun list op en ze lachen allemaal om die stomme Staatsen die ook nog eens
hun eigen Spaanse stad Grol willen innemen! Als Van den Bergh gaat aanvallen
dan zullen die Staatsen in hun broek doen van angst. En ze lachen, maar Marie
voelt zich ongemakkelijk nu ze voornamelijk in het Spaans beginnen te spreken;
ze kan het niet volgen en die wildogende soldaten beloeren haar voortdurend.
De volgende ochtend krijgen ze een verzegelde brief mee voor de gouverneur
van Grol. Als ze vertrekken ronkt bijna het hele Spaanse leger nog. De brief is
verzegeld. Marie denkt er aan die toch stiekem te openen, maar ze durft het niet.
Ze hoopt dat Van den Bergh gaat aanvallen want ze moet er niet aan denken dat
Grol in handen van de Staatsen valt.
Hoe komen ze nu weer in de stad denkt ze als ze de eerste troepen van de Staatsen
weer zien. Marie bedenkt een list. Ze worden weer staande gehouden en Marie
zegt dat ze gaan optreden in Grol voor die stomme Spanjaarden en die mogelijk
nog stompzinniger Grollenaren. ”Laten wat mannen meegaan in onze kermis-
klantengroep, dat merken die Spanjaarden niet. Jullie kunnen dan de veste van
binnenuit aanvallen.”
Vier huurlingen gaan mee en zo komen Marie en Juan in de stad terug en leveren
vier Staatse gevangenen af! Gouverneur Van Dulcken ligt gewond op een rustbed,
een musketkogel heeft hem in de schouder getroffen. Hij heeft veel bloed verloren
en hevige pijn en heeft het opperbevel overgedragen aan ritmeester Lambert Ver-
reijcken. De beide magistraten hebben geen belangstelling voor de gevangenen,
ze trekken zich terug en openen de brief en wat ze daarin lezen laat hen zweven
tussen hoop en angst.
33
Paniek en hoop in de stad Grol
Voor de gewonde gouverneur van de stad Grol Matthijs van Dulcken en rit-
meester Lambert Verreijcken is de inhoud van de brief van graaf Van den Bergh
niet helemaal duidelijk. De graaf spreekt wel over de noodzaak niet te verzaken
en stand te houden en dat er mogelijk hulp komt. De Grolse krijgsmagistraten
leggen de brief zo uit dat ze vol moeten houden totdat graaf Van den Bergh de
Staatsen aanvalt en hen ontzet.
De moed er in houden, dat is nodig want door de beschietingen zijn in de stad al
veel soldaten gewond of gedood en een groot aantal huizen verwoest. Bovendien
is de vijand akelig dichtbij en heeft men het water uit de stadsgracht voor een
groot deel weg laten lopen, waardoor een aanval op de veste met de dag dreigen-
der wordt.
Maar ritmeester Lambert Verreijcken spreekt de mannen moed in; de bruggen
naar de stad worden afgebroken zodat de Staatsen via deze weg de stad niet in
kunnen. En aan de buitenkant van de poorten worden stormpalen bevestigd. De
vijand schiet met mortieren en de vuurballen zijn in de stad terechtgekomen en
hebben dood en verderf gezaaid. Maar de verdedigers van de stad werpen met
pekkransen en schieten met musketten en ook met kanonnen. En van achter de
borstwering roepen ze naar de vijand: “Al hebt gij de wallen, zo hebt gij de stad
nog niet!” Maar of ze dat verstaan weet niemand. De borstweringen worden ver-
hoogd en ook vanaf de bedekte onderweg vuurt men met hartstocht op de vijand.
Het lijkt alsof de moed terugkeert, maar dan begaat een onnozele soldaat een
kapitale fout. Hij gaat te achteloos om met twee vaatjes buskruit en er volgt een
verschrikkelijke knal en overal liggen doden en gewonden. Wel 40 in getal. Het
zit niet mee, maar Lambert Verreijcken blijft de moed erin houden.
De vesting lijdt zwaar maar de veerkracht van de burgers en de manschappen
is nog goed, zeker ook omdat de hoop leeft dat graaf Van den Bergh toch nog
zal verschijnen. Die heeft wel enkele aanvallen uitgevoerd, maar die vervloekte
Frederik Hendrik is helaas een uitstekend strateeg; zijn circumvallatielinie is niet
te doorbreken.
Het lukt een Spaanse soldaat gelukkig om met een duif die jongen heeft de stad
uit te komen. De brief die hij mee krijgt is nog een keer een smeekschrift aan Van
den Berg om hulp. Want als dat niet gebeurt------.
37
De grote aanval
Prins Frederik Hendrik heeft het bevel gegeven tot een allesbeslissende aanval op
Grol. Het briefje aan de poot van de duif, die door een van zijn manschappen
werd neergeschoten, heeft het vermoeden bevestigd dat die vervloekte graaf Van
den Bergh niet gaat aanvallen, niet durft aan te vallen!
De stad Grol kan dus worden ingenomen en de Spaanse vijand verjaagd! Aan
de westkant van de stad - vanuit de loopgraven kun je het Bagijnenbolwerk zien
liggen - zijn de manschappen van Frederik Hendrik de afgelopen weken goed ge-
vorderd en is er al een galerij gebouwd in de gracht. Hoewel de Spaanse troepen
vanachter de borstwering gloeiend hete pek werpen en met musketten en ka-
nonnen hevig schieten, hebben zijn troepen toch de onderwal weten te bereiken.
”Leg een vaatje buskruit aan en breng het tot ontploffing”, zo beveelt Frederik
Hendrik vanuit de loopgraven waar hij de gevechten nauwlettend volgt. Het gat
dat door de ontploffing zal ontstaan moet voldoende zijn om de onderwal binnen
te dringen.
Het begint langzamerhand op een slachtveld te lijken. De Spanjaarden - je moet
het toegeven - zetten zich met man en macht in om de stad te behouden. Ze den-
ken daarbij kennelijk nog steeds dat het leger van graaf Van den Bergh hen nog te
hulp komt. “Maar dat is niet zo”, zegt Frederik Hendrik in zichzelf, “dat is niet
zo, Spaans gespuis! Grol zal vallen en daarmee hebben we de Spanjaarden in het
oosten een definitieve slag toegebracht.”
In zijn gedachten loopt hij al vooruit op de triomf. Hij hoort het kanongebulder,
hij hoort de ruwe kreten van woede en van smartelijke pijn; het deert hem niet.
Daar is hij ook een krijgsman te velde voor, een stedendwinger en geen zacht-
aardige bestuursbureaucraat. Hij ziet hoe overal in de stad vlammen de huizen
verzengen, hij ziet de grote rookslierten. Hij weet dat het vandaag 18 augustus
1627 is, een dag die de geschiedenisboeken zal ingaan.
Maar dan wordt zijn aandacht getrokken door een smartelijke kreet. Rechts van
hem ziet hij dat Joncker Willem, een bastaardzoon van prins Maurits naar zijn
hoofd grijpt en neervalt. En hij ziet hoe vanaf de borstwering een onbekend ie-
mand staat te juichen. De prins vloekt hartgrondig. Het zal toch niet zo zijn dat
zijn neef door een onverlaat uit de stad is neergeschoten?
De prins weet dat bestormingen levens eisen, maar een familielid? Ongerust
spoedt hij zich naar de plek des onheils-----.
39
De capitulatie
Juan had het gezworen, hij zou wraak nemen op die van godverlaten Frederik
Hendrik. Hij, Juan, kanonnier in het leger van de Spanjaarden, zou persoonlijk
met hem afrekenen. Afrekenen met die Hollandse wreedaard die Grol aan het
verwoesten is. Want hij had al lang gezien dat de stad het niet tegen zo’n over-
macht kon houden. Juan is gekleed als een gewone poorter, maar met musket. En
plots ziet hij daar die gehate prins weer met die grote witte pluim op de hoed, de
hoed van Frederik Hendrik. Die heeft hij vandaag al twee keer eerder gezien. Dit
is zijn kans! Hij is een goed en ervaren schutter. Hij richt op die gehate Staatse
man, hij haalt de trekker over en de prins stort ter aarde. “Daar ligt-ie, dat is het
verdiende loon voor hem”, schreeuwt Juan in het Spaans. Maar dan ziet hij hoe
daar toch Frederik Hendrik komt aansnellen. Hij heeft dus de verkeerde gedood!
Wegwezen voor ze hem in de smiezen hebben.
Frederik Hendrik is aangedaan door de dood van zijn familielid, maar hij is een
man van formaat en verbijt zijn verdriet. Ineens komt het buskruit tot ontploffing
en zijn manschappen dringen door de gapende open ruimte de onderwal binnen.
Maar de Spaanse troepen weren zich als leeuwen, er wordt nu man tegen man ge-
vochten. Overal klinken musket- en kanonschoten er overal hoor je geschreeuw,
gevloek en gekerm.
In de stad voert de gewonde maar nog immer dappere gouverneur Matthijs van
Dulcken krijgsoverleg met ritmeester Lambert Verreijcken en andere getrouwen.
Het is duidelijk: de stad is niet meer te redden. “Stel een capitulatieovereenkomst
voor zodat de stad niet wordt geplunderd. Zodat we onze bezittingen kunnen
redden. En breng dank aan onze dappere manschappen voor hun inzet”, zegt Van
Dulcken. En Lambert Verreijcken verschijnt op de wal en biedt de capitulatie aan.
Nu huilen de manschappen en de poorters. Ze huilen omdat het zo gehate en ge-
vreesde Staatse leger de stad in bezit zal nemen. Marie en Juan staan bij hun kot
en houden hun kinderen vast. “Wat moet ik nu?” vraagt Juan radeloos. “Ik ben
nu een paria. Ik zal worden vervolgd.“
Maar Marie zegt: “Helemaal niet, jij blijft hier en ik blijf ook hier bij onze kinde-
ren. Ook al is de stad gevallen wij zullen nooit capituleren voor die Staatsen.” Ze
omhelzen elkaar. Het is een kleine idylle in een vloedgolf van ellende.
41
De uittocht uit de stad Grol
Er is het nodige veldherenoverleg vereist om de capitulatieovereenkomst op het
perkament te krijgen. Het stadsbestuur is er alles aan gelegen voor de manschap-
pen en de poorters en natuurlijk vooral voor zichzelf en de burgers een zo gunstig
mogelijke overeenkomst tot stand te brengen.
Maar tijdens die onderhandelingen houdt de gewiekste prins Frederik Hendrik
zijn manschappen wel in de hoogste staat van paraatheid, want het kan zijn dat er
nog sprake is van bedrog – de Spanjaarden kun je eigenlijk nooit vertrouwen - of
dat die graaf Van den Bergh alsnog een aanval zal doen. De prins heeft gehoord
dat het leger van graaf Van den Bergh in de afgelopen nacht nog met 2000 man
voetvolk is versterkt.
In de stad zitten intussen de manschappen van het verslagen Spaanse leger er
moedeloos bij en kijken mistroostig in hun bierpotten. Ze zien er haveloos en
uitgeput uit want de gevechten van een maand hebben diepe sporen bij hen ach-
tergelaten. Vele doden en gewonden zijn er te betreuren, talloze afgebrande of
verwoeste kotten en gebouwen waaronder de Calixtuskerk. Maar de manschap-
pen zijn veelal huurlingen en huurlingen zijn gewend aan nederlagen en overwin-
ningen.
Het is nu een nederlaag geworden; wellicht komt er ooit een overwinning. Het is
hun beroep en dus hopen ze vooral op klinkende munt voor ze moeten vertrekken
uit de stad Grol. Maar bij de Spaanse manschappen is kanonnier Juan ongetwij-
feld het treurigst van allemaal. Dat hij toch die Frederik Hendrik heeft gemist! Hij
zal het aan niemand vertellen, behalve aan Marie maar die zegt niets weet hij. En
dan komt het commando de stad te verlaten. Het is een weinig verheffend gezicht
die verslagen Spaanse troepen uit de half verwoeste stad Grol te zien trekken. Wel
met have en goed want dat is in het akkoord zo vastgelegd.
Aan de rand van de stad zit hoog en hooghartig prins Frederik Hendrik te paard
en laat de verslagenen aan zich voorbijtrekken. Die Frederik Hendrik die nu in
het hele land wordt geroemd als de stedendwinger omdat hij die gehate Span-
jaarden heeft verslagen en de macht in het oosten definitief uit handen van de
Spanjaarden heeft gehaald.
Maar in Grol wordt hij gehaat en zeker door Marie en Juan. Ze staan bij de
stadspoorten maar ze vertrekken niet. Nooit.
43
Frederik Hendrik neemt de macht over
De dag na de uittocht neemt prins Frederik Hendrik de stad officieel over. Zijn
manschappen inspecteren de stad en constateren dat er bijzonder veel is verwoest.
Ook het kot in de Goudstraat waar Marie en Juan toch nog steeds wonen. De
schade van het eerste ‘bombardement’ van die halve gare losgeslagen en muitende
huurlingen is namelijk nog niet hersteld en ze slapen onder een half weggeschoten
dak.
“Dit kot is ook behoorlijk geraakt”, zegt een Staatse controleur. “Maar jullie
kunnen alsnog uit de stad vertrekken, niemand houdt jullie tegen. Je hebt vrije af-
tocht, maar we denken dat niemand jullie echt zal uitzwaaien”, lachen ze. “Mis-
schien verdrijven ze jullie nog wel”, zegt Marie met bitterheid. De controleurs
reageren spottend. “De Staatsen geven Grol nooit meer uit handen, deze veste is
voor altijd ingenomen. De Spaanse tijd hier ligt definitief achter jullie.”
Marie en Juan kunnen het niet meer aanzien. Ze gaan naar de Markt waar Fre-
derik Hendrik net de zwaar beschadigde Calixtuskerk binnenschrijdt voor een
protestantse dienst. “Dat was onze kerk, maar nu komen de protestanten er in”,
zegt Marie. Juan zegt niks, hij kijkt alsmaar naar Frederik Hendrik en bedenkt
met grote spijt dat hij die gehate Staatse prins twee keer heeft gemist. Eerst met
het kanon en toen met het musket. En nu loopt die man hier zo trots als een pauw
rond en zo gezond als wat!
Marie en Juan dwalen daarna met hun drie koters door de half verwoeste vesting.
“Die protestanten krijgen het nu voor het zeggen. Wij katholieken zijn nu de pi-
neut. Wat moet ik doen om aan de kost te komen Marie”, zegt Juan. ”Niemand
wil me hebben omdat ik een vijand ben en slechts een eenvoudige kanonnier.”
“Ik heb er al lang over nagedacht Juan. Wij beginnen een logement met een tap-
perij. Jij kunt goed koken en ik ga in de bediening. Of het straks nu katholieken
of protestanten zijn, er wordt altijd gedronken, gegeten en geslapen. Ik laat een
uithangbord maken met de tekst ’de mooiste waardin van stad en ommeland’.
Als het goed is komen ze hier met honderden naar toe; het is net een belegering
maar dan zijn ze wel van harte welkom!” Ze lachen allebei ondanks de ellende.
Verdorie, wat is Marie toch een mooi vrouwmens denkt Juan en hij krijgt wat
van zijn Spaanse trots terug.
45
Grol na de machtsovername
Prins Frederik Hendrik blijft na de belegering en capitulatie van Grol nog lang in
de stad en in zijn vorstelijke legertent op de Lievelder es. Veel hoge gezagsdragers
uit tal van streken maken hun opwachting en willen wel eens met eigen ogen
zien hoe die Frederik Hendrik - de stedendwinger - die verovering op Grol heeft
klaargespeeld.
En intussen wordt de stad weer opgebouwd, er is dus werk genoeg. Ook voor
Marie en Juan want ze zijn er zowaar in geslaagd een herberg en een logement te
openen. Naast hun eigen kot in de Goudstraat ligt een ander al even beroerd kot.
Die bedoening hebben ze maar genaast en met kunst en vliegwerk alles voor het
oog hersteld. De materialen daarvoor hebben ze bij nacht en ontij aangesleept,
want er zijn materialen zat in de veste.
“Die Staatsen hebben ons alles afgenomen; het is dus tijd voor het terugwinnen
van wat voor ons noodzakelijke goederen”, zegt Marie. Juan moet ’s nachts de
materialen stelen en ter afleiding van zijn actie leidt Marie de stadswachten af met
gerstenat en verleidelijke praat en dat is zo intens dat de stadswachten van alles
zien behalve een stelende Juan!
En ze vertelt overal dat haar herberg en logement staat bij een van de belangrijk-
ste gebouwen van de stad, bij het oude stenen huis van de voormalige gouverneur
van de stad, Matthijs van Dulcken. Hoewel het dus goed gaat met Marie en Juan
gaat het met de meeste katholieken in de veste Grol slecht. De uitoefening van
de katholieke godsdienst is nu verboden en veel katholieke poorters ontvluchten
daarom de stad en wijken uit naar Vreden en Bocholt.
En die Staatsen draaien de duimschroeven stevig aan. Ze spreken nu al over
‘Paapsche stoutigheden’; de katholieken mogen geen kruisteken maken, geen gil-
defeesten houden op katholieke heiligendagen, geen Paapse scholen oprichten en
wat al niet meer.
Velen maken zich daar zorgen over, maar niet Marie en Juan. Marie is door de
wol geverfd. “Dat gaat altijd zo” zegt ze tegen Juan, “dat gaat altijd zo. Als je
een godsdienst wilt beoefenen mag het niet en als je het mag doe je het niet. Voor
ons is van belang dat ze hier allemaal komen eten, drinken en slapen. Daar gaat
het om. Dat is ons geloof. Misschien geven ze ons heel veel later wel gelijk Juan!”
47
Oorspronkelijke tekst zie afbeelding hiernaast.
Met de burgers van Groenlo gesloten capitulatieovereenkomst:
Zijne Excellentie heeft geaccordeerd en accordeert dat de burgers van de stad
Groenlo zullen mogen blijven bij hun oude rechten en privileges.
Dat in het overgaan van de voornoemde stad het in- en uittrekken van beiderzijds
garnizoenen de burgers en inwoners geen molestatie noch overlast aan hunne
personen of goederen binnen noch buiten hun huizen aangedaan zal worden.
Dat het de voornoemde burgers geoorloofd zal zijn aan de zijde van de koning
van Spanje te verzoeken en te impetreren continuatie van neutraliteit. Mits dat
onder pretext vandien noch van deze neutraliteit niet iets wordt geattenteerd,
hetwelk tot ondienst van de Verenigde Provincies zou mogen strekken.
Dat alle burgers en inwoners de tijd van een heel jaar zullen mogen genieten om
met hun goederen en koopmanschappen die ze althans in de stad hebben, te
mogen vertrekken.
Gedaan in het leger voor Grol de negentiende augustus 1627.
Was getekend: Henry de Nassau.
Mede ondertekend door zijn secretaris: Constantijn Huygens.
48
Colofon
Auteur: Ferry Broshuis
Illustraties: Joep van der Pluijm
Lay-out: John Ligtenberg Vormgeving Groenlo
Druk: Rehms Druck Bocholt
Uitgever: Marveld Recreatie B.V.
Fotoverantwoording:
Ferdie klein Goldewijk:
omslag, pag. 4(onder), 9(boven), 14, 20, 24, 25 en 32(onder), 40(onder),
slag om Grolle 2008.
Nigel Hillyard:
Pag. 4 (boven), 9 (onder) en 18, slag om Grolle 2005 en 2008.
Idee Media:
Pag. 10, 11, 12, 13, 16, 22, 23, 26, 26, 28, 29, 32(boven), 40(boven).
De afbeeldingen op pagina 35 en 36 zijn ontleend aan de in de stad opgestelde
doorzichtpanelen en welwillend ter beschikking gesteld door Idee Media Groenlo.
De afbeeldingen op pagina 2, 38 en 44 zijn ontleend aan ‘Soldiers of the English
Civil War (1)’, uitgegeven door Osprey Publishing Ltd te Londen.
Dit verhaal werd gebaseerd op de in het boek ‘Groenlo in de Tachtigjarige
Oorlog’ van drs. J.E. van der Pluijm beschreven geschiedenis van de belegering en
verovering van Groenlo door Frederik Hendrik in 1627.
49